Leerzaam kijkje over grens op bijeenkomst over beek- en rivierherstel Bij veel beek- en rivierherstelprojecten zijn de doelen niet duidelijk en worden de resultaten onvoldoende gemonitord. Het succes van een herstelproject hangt vooral af van de schaal waarop het plaatsvindt en van de tijd die het krijgt. De uiteindelijke effecten zijn meestal pas na jaren zichtbaar. Dit zijn de belangrijkste conclusies van de eerste nationale bijeenkomst die het Europese onderzoeksproject REFORM, het Platform Beek- en Rivierherstel en STOWA op 14 november 2013 hielden in Zutphen. Projectleiders van REFORM (REstoring rivers FOR effective catchment Management) uit Duitsland, Engeland en Italië deelden de onderzoeksresultaten tot nu toe. Zij illustreerden die veelal aan de hand van ervaringen die zij in hun eigen land hebben met beek- en rivierherstelprojecten. De dag werd bijgewoond door ongeveer zeventig deelnemers: inhoudelijk deskundigen van waterschappen en andere overheden, maar ook vertegenwoordigers van adviesbureaus en maatschappelijke organisaties. Dagvoorzitter Wim Zeeman, tot voor kort senior adviseur water bij DLG en secretaris van het European Centre for River Restoration, wees er in zijn openingspraatje op dat het de eerste keer was dat REFORM de internationale kennis op een nationaal platform deelde. STOWA-directeur Joost Buntsma benadrukte dat STOWA als kennis en innovatiecentrum van en voor de waterschappen meer en meer inzet op het verspreiden en verankeren van kennis. De Nederlandse REFORM-bijeenkomst is volgens hem een mooi voorbeeld van kennis delen en praktische instrumenten aanreiken om deze kennis te kunnen toepassen. Kijk hier voor welkomstwoord Joost Buntsma
http://www.youtube.com/watch?v=ufHEuionNyg&list=PLKAZHri1nLraiA3s4FZ3C4O40HD V7BbAB&index=1 Tom Buijse, senior adviseur bij Deltares en Europees projectleider van REFORM, zette uiteen dat de EU maar liefst 127.000 waterlichamen telt, waarvan 82 procent rivieren, 15 procent meren en 3 procent kustwateren en dergelijke. De uitdaging is volgens Buijse om overal een goede balans te vinden tussen het gebruik van wateren voor bijvoorbeeld transport, industrie, recreatie en landbouw, en de bescherming en verbetering van de ecologische waarden. Het Europese REFORM-programma, dat van november 2011 tot en met oktober 2015 loopt, moet instrumenten opleveren om kosteneffectieve invoering van herstelmaatregelen en het toepassen van monitoring te ondersteunen. Er lopen in totaal 250 projecten bij 25 partners in 14 landen. Algemene informatie over REFORM is te vinden op www.reformrivers.eu. Concrete casestudies staan op www.wiki.reformrivers.eu. Kijk hier voor inleiding van Tom Buijse
http://www.youtube.com/watch?v=NcfYRVPGJRA&list=PLKAZHri1nLraiA3s4FZ3C4O40 HDV7BbAB&index=2 Angela Gurnell: Planten doen het werk
De eerste van de in totaal zeven sprekers was Angela Gurnell, hoogleraar Fysische Geografie aan de Queen Mary University van Londen. Haar inleiding ging grotendeels over de relatie tussen vegetatie en hydromorfologie. Haar boodschap: laat bij duurzaam rivierherstel, als er voldoende ruimte is, de rivier en de planten zelf het werk doen. Zeker bij kleinere rivieren met niet te hoge stroomsnelheden werkt dat uitstekend. Sommige planten werken volgens Gurnell als ‘ecosysteem bouwkundigen’. Ze gedijen in verstoorde rivieromgevingen. Ze reageren op, en zijn controleurs van de fysieke leefomgeving. Ze beïnvloeden de vorm, structuur en functie van rivier- en oeverecosystemen, en planten kunnen helpen om rivieren en hun randen te herstellen. In Engeland is bijvoorbeeld de Grote Egelskop (Sparganium erectum) ingezet in kleinere rivieren. Deze stevig wortelende plant dijt snel uit en vernauwt de waterstroom. Daardoor gaat de rivier weer een natuurlijke loop zoeken. Als je natuurlijke processen en planten gebruikt en die planten ‘in de juiste richting stuurt’, dan kunnen ze riviersystemen beter laten functioneren. De meest krachtige helpers zijn volgens Gurnell de oeverbomen. In zacht stromende rivieren zijn waterplanten en opkomende planten erg belangrijk. In vrijwel stilstaand water, zoals in Nederland, spelen vooral waterplanten als de macrofyten een rol. Het betreft bijvoorbeeld Riet, Waterzuring, Dotters en Eendekroos. Het is vooral de oevervegetatie in vochtige uiterwaarden die een rol speelt bij hoe een rivier zich gedraagt. Doordat planten en bomen wortelen in de oever, kunnen ze gaan groeien en laten ze het water door de weerstand langzamer stromen. Hierdoor kunnen fijne sedimentaties ontstaan waarin weer kleine waterplanten kunnen groeien. Bomen die in de rivier of op een rivierduintje wortelen, kunnen sedimentatie en grind vasthouden en daardoor eilandjes vormen. Kijk hier voor de inleiding van Angela Gurnell
http://www.youtube.com/watch?v=pbJ7B8iUZ3g&list=PLKAZHri1nLraiA3s4FZ3C4O40HD V7BbAB&index=3 Christian Wolter: Efficiënt rivierherstel Christian Wolter van het Leibniz Instituut voor zoetwaterecologie en binnenvisserij in Berlijn hield een presentatie over ‘uitdagingen voor efficiënt rivierherstel’. Voor zijn onderzoek analyseerde Wolter een groot aantal bestaande rivierherstelprojecten. Hij benoemde vervolgens de veertien belangrijkste hydromorfologische processen en woog daarbij de vijftig belangrijkste variabelen. De belangrijkste hydromorfologische processen zijn volgens hem: de waterstroming, de aantasting van de vegetatie, het meevoeren van sedimenten en de oeverstabilisatie. Het toenemen van de stromingssterkte, de aanleg van een grote dam met reservoir en grindwinning blijken vervolgens de hydromorfologie het meeste aan te tasten. Om de effecten van herstelmaatregelen te kunnen meten, kunnen waterplanten, ongewervelde dieren en vissoorten als ‘markers’ dienen. Wolter heeft vooral gekeken naar de zoetwatervissen en dan met name naar de soorten die een voorkeur hebben voor grindbodems als paaigebied. Van de Roofblei (een karperachtige) zijn de eitjes geteld en
vervolgens is gekeken hoe de jonge vissen zich verspreiden vanuit het paaigebied. Daarnaast is onderzocht hoe Barbeel, Brasem en Vlagzalm reageren op stuwen en gekanaliseerd water. Gebleken is dat het verruimen van de paaigebieden heel effectief is voor het voorkomen en de verspreiding van de vissen. Dat kan door het aanleggen van kribben, het verwijderen van dammen en het aanleggen van vistrappen. De complexiteit van het leefgebied van vissen wordt ook effectief vergroot door o.a. dood hout in de rivier te brengen voor kribvorming en door te bevorderen dat zich eilanden in een rivier vormen. Wolter gaf aan dat er bij het nemen van maatregelen wel een spanningsveld bestaat tussen hydromorfologische verbeteringen (zoals dood hout inbrengen) en maatregelen tegen overstromingen. Dat begrenst de mogelijkheden om rivieren te herstellen. Kijk hier voor de inleiding van Christian Wolter
http://www.youtube.com/watch?v=RTuq7acjxW4&list=PLKAZHri1nLraiA3s4FZ3C4O40H DV7BbAB&index=4 Massimo Rinaldi: Beoordelingsmethoden voor effectieve acties Massimo Rinaldi, docent Toegepaste Geologie aan de universiteit van Florence, hield een inleiding over hydromorfologische beoordelingsmethoden (assessments). Volgens hem is het essentieel de staat van rivieren goed te volgen om te kunnen beslissen welke rivierherstelacties het meest effectief zijn. Rinaldi onderscheidt vijf categorieën van methoden: beoordeling van de fysieke leefomgeving van de rivieren, beoordeling van de oeveromgeving, beoordeling van de morfologie, beoordeling van veranderingen in de waterhuishouding en ten slotte de beoordeling van de mogelijkheden voor vismigratie van bron naar monding Er zijn in totaal 139 methoden tegen het licht gehouden, zowel uit Europa als uit de VS. De meeste methoden (73) gaan over de fysieke leefomgeving van de rivier, gevolgd door de morfologie (24) en de mogelijkheden voor longitudinale vismigratie (20). Er zijn veertien methoden om de oeveromgeving te beoordelen en slechts acht beoordelen de waterhuishouding. Inmiddels zijn 22 methoden geïmplementeerd in de Kaderrichtlijn Water, waarvan de fysieke leefomgeving met veertien methoden opnieuw is oververtegenwoordigd. In Italië is de zogeheten Morphological Quality Index (MQI; de morfologische kwaliteit index) ontwikkeld vanuit het zogeheten ruimtelijk hiërarchisch kader van REFORM. Met deze index kunnen de morfologische condities van een riviertraject worden beoordeeld en geclassificeerd. De nadruk ligt daarbij op de hydormorfologische processen. Verder worden niet alleen veldobservaties gebruikt, maar ook informatie uit remote sensing en GIS (geografische informatiesystemen). De volgende stap is de MQI uit te breiden naar een Europeesbreed toepasbaar model. De belangrijkste indicatoren zijn daarbij: •
de functionaliteit (o.a. continuïteit in het lengteprofiel van de rivier, kanaalpatronen en de vegetatie);
•
kunstmatige elementen en wijzigingen (o.a. wijzigingen in de rivierloop en verwijdering van natuurlijke elementen zoals grind);
•
aanpassingen in de rivierloop.
Uitgaande van een maximale haalbare theoretische kwaliteit van een rivierloop wordt dan beoordeeld in hoeverre de feitelijke toestand daarvan afwijkt. Op basis daarvan wordt gekeken welke maatregelen het meest effectief zijn om de kwaliteit zoveel mogelijk en dus het meest effectief te verbeteren. Kijk hier voor de inleiding van Massimo Rinaldi
http://www.youtube.com/watch?v=NHAOdQCscW0&list=PLKAZHri1nLraiA3s4FZ3C4O40 HDV7BbAB&index=5 Ian Cowx: Het definiëren van succesvol herstel Ian Cowx, hoogleraar Toegepaste Visserijwetenschap aan de universiteit van Hull, ging vooral in op de vraag wanneer een herstelproject nu eigenlijk succesvol is en hoe je dat succes kunt definiëren. Om daar zicht op te krijgen, onderzochten Cowx en zijn team 670 Europese projecten, waarvan 250 LIFE/Interreg-projecten, en ook nog eens 37 duizend Noord-Amerikaanse projecten. Opmerkelijk was bij de Europese projecten dat maar weinig projecten duidelijk omschreven einddoelen hadden. De monitoring en beoordeling zijn zwak, de successen dan wel de uitkomsten zijn amper gedefinieerd en er is vaak geen informatie over de kosten en baten. Een voorbeeld is de rivier Skerne bij de Engelse stad Darlington. Die kreeg voor 1,1 miljoen euro een meer natuurlijke waterloop. Het ecologische effect was echter nihil, omdat de stad stroomopwaarts een riooloverstort laat uitwateren op dit riviertraject. In Amerika had 20 procent (zo’n 7.000) van de onderzochte herstelprojecten geen duidelijk omschreven doel. Slechts 10 procent van de projecten had een vorm van beoordeling of monitoring. Cowx haalde een voorbeeld aan uit Oost-Canada waarbij hij zelf was betrokken: Joe Farrel’s brook. Deze rivier was gekanaliseerd vanwege de houttransporten over water. Nadat de houtindustrie stopte, werd het ecologische doel de Noord-Amerikaanse Bronforel te herintroduceren. Er kwam stuwen, keien en ‘natuurlijke’ dammen in de rivier. De uitkomst was dat vooral de zalm terugkeerde, een natuurlijke vijand van de forel. Dat was volgens Cowx een andere uitkomst waarop was ingezet. Er is dus altijd onzekerheid of de maatregelen die worden genomen, wel het gewenste effect hebben. Om meer zicht te krijgen op het effect van herstelprojecten heeft Cowx een herstelplanning-benadering opgesteld. Basis daarvan vormt een heldere projectcyclus met een duidelijke planning, formulering van de doelen, de goed omschreven uitvoeringsfase en monitoring. Het is volgens Cowx van belang om bij het opstellen van een plan (lokale) feedback en advies te krijgen van zoveel mogelijk betrokkenen. Ook een benchmark geeft handvatten om doelen te kunnen stellen. Het is goed om risico’s en onzekerheden vast te leggen, goed de relevantie van maatregelen af te wegen bij het desbetreffende riviertype en te beseffen dat resultaten pas na jaren zichtbaar zijn.
Kijk hier voor de inleiding van Ian Cowx
http://www.youtube.com/watch?v=CmBZno5t7g&list=PLKAZHri1nLraiA3s4FZ3C4O40HDV7BbAB&index=6 Nathalie Plum: Van afvoerputje tot levende rivier Nathalie Plum, wetenschappelijk assistant van de International Commission for the Protection of the Rhine (ICPR) liet in haar inleiding zien dat rivierherstel in het internationale Rijnbekken al tientallen jaren succesvol wordt toegepast. De intergouvermentele organisatie ICPR is in 1950 opgericht door alle zeven EU-landen in het Rijnstroomgebied, plus Liechtenstein en Zwitserland. Sinds de jaren zeventig zijn talrijke maatregelen genomen om vooral de vervuiling door industriële lozingen op de Rijn terug te dringen en de ecologische kwaliteit te verhogen. Daarnaast zijn maatregelen tegen hoog en laag water van belang, evenals het opvangen van klimaatveranderingen. Keerpunt in de aanpak van de ecologische kwaliteit van de Rijn was het ernstige incident bij de chemische fabriek van Sandoz in Zwitserland op 1 november 1986. Door een lek stroomde een grote hoeveelheid pesticiden in de Rijn die alle benedenstroomse leven doodde. De Rijnministers besloten elf dagen later het actieprogramma voor de Rijn vast te stellen. Dat omhelsde het terugdringen van zestig schadelijke stoffen, de garantie van zuiver drinkwater voor ongeveer dertig miljoen Europeanen, de aanleg van opvangbassins voor bluswater bij fabrieken in het stroomgebied van de rivier en een waarschuwingsplan. Door alle maatregelen veranderde de Rijn volgens Plum van een afvoerputje in een levende rivier. Het zuurstofgehalte van het water verdubbelde en sinds 1980 en tot het jaar 2000 verviervoudige bijna het aantal ongewervelde dieren in de Rijn. Daarnaast werd de onmogelijk geachte herintroductie van de Atlantische zalm een succes. In 2007 besloten de Rijnministers dat de zalm weer vrije doorgang stroomopwaarts moest krijgen. Inmiddels zijn in het hele stroomgebied al 481 stuwen aangepast zodat de zalm stroomopwaarts kan zwemmen. Toekomstige uitdagingen zijn het terugdringen van diffuse vervuilingen, de aanpak van microverontreinigingen en het verbeteren van de leefgebieden aan de rivier door ze te beschermen tegen klimaatveranderingen. Kijk hier voor de inleiding van Nathalie Plum
http://www.youtube.com/watch?v=0GntgropoU&list=PLKAZHri1nLraiA3s4FZ3C4O40HDV7BbAB&index=7 Armin Lorenz: Beter lang wat minder dan kort heel veel Armin Lorenz is wetenschappelijk medewerker Aquatische Ecologie aan de universiteit van Duisburg-Essen. Hij kwam met een duidelijke, niet onlogische maar voor veel aanwezigen toch verrassende boodschap. Een klein riviertraject intensief aanpakken betekent volgens hem niet dat de ecologische kwaliteit daar daadwerkelijk zal verbeteren. Het is volgens Lorenz effectiever op een langer, bovenstrooms riviertraject minder intensieve maatregelen te treffen dan op een kort stuk veel te doen.
De groep van Lorenz onderzocht ruim veertig herstelmaatregelen in Duitsland en Nederland, zowel in beken als rivieren, in trajecten van 300 meter tot 2,5 kilometer en zowel in laagland als in het bergland. Daarbij werd gekeken naar de effecten op de hydromorfologie, op de vissen, de ongewervelde dieren en de macrofyten, de oeverkevers en de oevervegetaties. Ook is onderzocht of er een verschil is in het effect van organismen die in het water leven (vissen, ongewervelde dieren en macrofyten) en de organismen die op de oevers en uiterwaarden leven (kevers en vegetatie). Het blijkt dat na herstelmaatregelen het aantal organismen op de oevers en in uiterwaarden verdubbelt, maar het effect in het aquatisch milieu is gering. Een reden daarvoor zou de watervervuiling kunnen zijn, waardoor aquatische organismen minder snel herstellen. Het potentieel van de kevers en oeverplanten om te herkoloniseren is groter. Tevens onderzocht Lorenz het effect van het landgebruik stroomopwaarts op het succes van herstelprojecten. Daaruit blijkt dat de kwaliteit van de stroomopwaartse rivieromgeving grote invloed heeft op de organismen in het herstelde riviertraject. De aanwezigheid van loofbos blijkt tot een kilometer stroomopwaarts een positieve invloed te hebben op de ongewervelde dieren. Voor vissen geldt dit voor trajecten van vijf tot tien kilometer. Macrofyten blijken beter te gedijen als er tot vijf kilometer stroomopwaarts weinig of geen loofbos is en ze dus relatief veel zonlicht kunnen opnemen. Conclusie: het leefgebied stroomopwaarts van een hersteld traject is van cruciaal belang voor de effecten op het planten- en dierenleven in het herstelde deel. Zelfs een kwalitatief gemiddeld leefgebied stroomopwaarts heeft al positieve gevolgen. Als minimaal twintig procent van het leefgebied stroomopwaarts uit loofbos bestaat, dan heeft dat ook positieve effecten. Daarentegen heeft een hoog aandeel aan landbouwgronden stroomopwaarts een negatief effect op het visbestand in de rivier. Kijk hier voor de inleiding van Armin Lorenz
http://www.youtube.com/watch?v=xqHXrphH0A&list=PLKAZHri1nLraiA3s4FZ3C4O40HDV7BbAB&index=8 Jenny Mant: De brede taken van RRC in het Verenigd Koninkrijk Jenny Mant, manager bij het River Restoration Center van het Verenigd Koninkrijk, ziet zich voor eenzelfde soort uitdaging gesteld als STOWA; er is in het VK een dringende behoefte om kennis over rivierherstel door te geven aan lokale overheden en planners. Volgens haar een flessenhals in het verankeren van kennis. Het RRC werd opgericht in 1996 en volgde aanvankelijk twee proeflocaties; in rivier de Cole en in de Skerne. Tegenwoordig doet het centrum aan kennisuitwisseling en verspreiding, geeft adviezen over en doet de beoordeling van specifieke rivierprojecten en van het doorlopende management van rivieren en uiterwaarden. Daarnaast doet het centrum aan begeleiding om best practices in riviermanagement en rivierherstel te delen.
Het RRC bracht de boodschap van rivierherstel al aan uitvoerenden voordat de Kaderrichtlijn Water van kracht werd. Het centrum was ook het instrument om best practices te verspreiden in het Verenigd Koninkrijk. Dat was volgens Mant van cruciaal belang om rivierherstel op de werkvloer te krijgen. In 2012 richtte het Britse Departement voor milieu, voedsel en platteland (Defra) het Catchment Restoration Fund op. Doel hiervan is om de Britse samenleving schoon water te kunnen garanderen. Dit gebeurt door diffuse verontreinigingen vanaf het land terug te dringen en het leefgebied rond rivieren en beken te verbeteren. Defra stelt hiervoor 28 miljoen pond (33,5 miljoen euro) beschikbaar voor een periode van drie jaar. Er zijn 42 projecten door heel Engeland geselecteerd. Beoordeling, begeleiding en rapportage van best practices gebeurt door het RRC. Kijk hier voor de inleiding van Jenny Mant
http://www.youtube.com/watch?v=F2CJFGcyWqQ&list=PLKAZHri1nLraiA3s4FZ3C4O40 HDV7BbAB&index=9 Inspirerende hoeksessies De inleidingen werden afgewisseld met zogeheten ‘hoeksessies’, waar deelnemers in gesprek konden gaan met de inleiders en ook voorbeelden en dilemma’s uit de praktijk bespraken en bediscussieerden. Volgens Bas van der Wal, projectcoördinator watersystemen bij STOWA en mede-organisator van de bijeenkomst, was die indeling geslaagd. “Het is goed gelukt om veel kennis op het gebied van beek- en rivierherstel in hapklare brokken te presenteren. En we hebben mensen weten te inspireren. Je zag bijvoorbeeld in de hoeksessies enthousiaste gesprekken, waarbij deelnemers concrete problemen en vraagstukken bespraken met een van de inleiders.” Voor de Nederlandse betrokkenen was het volgens Van der Wal mooi om te ervaren dat Nederland niet alleen staat in het werken aan beek- en rivierherstel. “Er wordt in heel Europa aan gewerkt en in Amerika lopen zelfs 37.000 projecten. Je kunt daardoor van elkaar leren.”