Gids voor internetproviders
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
1
Nota van de uitgever Dankwoord Het Ministerie van Economische Zaken dankt de auteur van dit werk. Waarschuwing De redactie werd afgerond op 1 september 2000. Wij willen er dan ook de aandacht op vestigen dat de wetgeving sedert die datum mogelijk wijzigingen heeft ondergaan. Vertaling Dit werk werd oorspronkelijk in het Frans opgesteld. De Nederlandse versie werd verzorgd door de vertaaldienst van het Ministerie van Economische Zaken. Bestelling De gids kan worden gedownload (in pdf-formaat) op de internetsite van het Ministerie van Economische Zaken : Nederlandstalige versie : http://mineco.fgov.be/information_society/enterprises/providers_internetguide/home_nl.htm Franstalige versie : http://mineco.fgov.be/information_society/enterprises/providers_internetguide/home_fr.htm Deze gids kan ook gratis met de post worden bezorgd, zolang de voorraad strekt. Gelieve hem dan bij het Ministerie van Economische Zaken aan te vragen met vermelding van de titel van het werk en uw naam en adres. Ministerie van Economische Zaken Bestuur Economische Informatie Nijverheidsstraat 6 1000 Brussel e-mail
[email protected] tel. 02 506 51 11 fax 02 513 46 57 Copyright Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op eender welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur. Verantwoordelijke uitgever Hans D’HONDT, Nijverheidsstraat 6, 1000 Brussel Wettelijk depot [2001/1226/11
2
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Deze « Gids voor Internetproviders » werden opgesteld door het Centre de Recherches Informatique et Droit (CRID, FUNDP – Namen) in het kader van een onderzoekscontract dat werd gefinancierd door het Ministerie van Economische Zaken.
Auteur Vincent Tilman
Onder leiding van Professor Yves Poullet
Centre de Recherches Informatique et Droit Facultés Universitaires Notre-Dame de la Paix Rempart de la Vierge, 5 B - 5000 NAMUR Tel. : 081/72.47.69. Fax : 081/72.52.02. http://www.droit.fundp.ac.be/crid/default.htm
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
3
4
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Voorwoord In dit werk doen we drie soorten aanbevelingen om de internet (service) providers (ISP’s) te helpen de juridische regels die hen betreffen, na te leven. Met deze algemene aanbevelingen willen we bepaalde wetten die van toepassing zijn op internetproviders toelichten. Allereerst doen we aanbevelingen op basis van de Belgische wetgeving over de persoonlijke levenssfeer. Deze wetgeving die een Europese richtlijn omzet, biedt het voordeel relatief stabiel te zijn ondanks de zeer technische bepalingen. Vervolgens geven we enkele aanbevelingen inzake de wet betreffende de handelspraktijken. Hierbij leggen we de nadruk op de onrechtmatige bedingen die kunnen voorkomen in overeenkomsten die de internetprovider sluit met consumenten. Ten slotte besteden we aandacht aan de verantwoordelijkheid van de internetprovider. Hoewel dit probleem in de praktijk nog niet definitief is opgelost, doen we toch aanbevelingen, rekening houdend met de Richtlijn1 van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de elektronische handel en de eerste beslissingen genomen door een aantal rechtbanken in de lidstaten van de Europese Unie.
1
Deze Richtlijn is verschenen in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen van 17 juli 2000.
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
5
6
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Inhoudstafel NOTA VAN DE UITGEVER............................................................................... 2 AUTEUR............................................................................................................ 3 VOORWOORD.................................................................................................. 5 INHOUDSTAFEL .............................................................................................. 7 AANBEVELINGEN INZAKE DE PERSOONLIJKE LEVENSSFEER ............... 9 Inleiding.............................................................................................................................11 Aanbeveling 1 : verzameling en gebruik van gegevens...................................................12 Aanbeveling 2 : verzet tegen de verzameling van gegevens met het oog op marketing 12 Aanbeveling 3 : inlichtingen te verstrekken bij de verzameling van gegevens................13 Aanbeveling 4 : eerbiediging van de rechten van de betrokken persoon ........................13 Aanbeveling 5 : bewaring en verwijdering van gegevens ................................................14 Aanbeveling 6 : overdracht van persoonsgegevens ........................................................15 Aanbeveling 7 : veiligheid van de verwerking ..................................................................15 Aanbeveling 8 : voorafgaande aangifte bij de Commissie voor de persoonlijke levenssfeer........................................................................................................................16
AANBEVELINGEN INZAKE DE HANDELSPRAKTIJKEN ............................ 17 Aanbeveling 1 : voorlichting van de consument...............................................................19 Aanbeveling 2 : onrechtmatige bedingen .........................................................................20 Aanbeveling 3 : inlichtingen door de ISP te verstrekken bij het sluiten van een verkoop op afstand .........................................................................................................................21 Aanbeveling 4 : verzakingsrecht wanneer de ISP een overeenkomst op afstand heeft gesloten ............................................................................................................................22 Aanbeveling 5 : uitvoering van de overeenkomst bij verkoop op afstand........................23
AANBEVELINGEN INZAKE DE AANSPRAKELIJKHEID VAN DE INTERNETPROVIDER.................................................................................... 25 Stand van zaken ...............................................................................................................27 Wat de richtlijn zegt ..........................................................................................................27 Aanbeveling : weten, kunnen handelen en handelen ......................................................28
BIJLAGEN ...................................................................................................... 31 11 december 1998. Wet tot omzetting van de richtlijn 95/46/EG van 24 oktober 1995 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrij verkeer van die gegevens (1) .......................................................................................33
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
7
13 februari 2001. Koninklijk besluit ter uitvoering van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens..................................................................................................... 57 Wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument ..................................................................................... 75 Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt ("richtlijn inzake elektronische handel")....................................................................... 141
8
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Aanbevelingen inzake de persoonlijke levenssfeer
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
9
10
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Inleiding In België wordt de bescherming van de persoonlijke levenssfeer geregeld door de wet van 8 december 1992, gewijzigd door de wet van 11 december 1998 tot omzetting van de richtlijn van 24 oktober 1995 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens. Deze wet is het voorwerp geweest van een vijftiental uitvoeringsbesluiten die binnenkort door één enkel koninklijk besluit zullen worden vervangen2. Deze wetgeving verplicht de internet(service)providers (ISP’s) een aantal regels na te leven bij het verwerken van persoonsgegevens. Onder « persoonsgegevens » verstaan we iedere informatie betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon. Een persoon is identificeerbaar wanneer hij direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificatienummer of van één of meer specifieke elementen die kenmerkend zijn voor zijn fysische, fysiologische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit3. Bijvoorbeeld : de naam en voornaam van een persoon, zijn adres, telefoonnummer, e-mailadres, voorkeuren, raciale afkomst, geslacht, … Het professioneel adres en het telefoonnummer van een persoon zijn eveneens persoonsgegevens ! Bepaalde gegevens zoals voorkeuren, raciale afkomst of geslacht zijn persoonsgegevens wanneer ze het mogelijk maken om, ook onrechtstreeks, de persoon in kwestie te identificeren, bijvoorbeeld als gegevens kunnen worden gekruist. Ten slotte kan in bepaalde gevallen een TCP/IP-adres ook worden beschouwd als een persoonsgegeven. De term « verwerking » omvat elke bewerking of elk geheel van bewerkingen met betrekking tot persoonsgegevens, al dan niet uitgevoerd met geautomatiseerde processen. De ISP verwerkt gegevens telkens hij inlichtingen verzamelt, vastlegt, ordent, bewaart, bijwerkt of wijzigt. Hij verwerkt ook gegevens wanneer hij persoonsgegevens opvraagt, raadpleegt, gebruikt, verstrekt of verspreidt. Ten slotte is er ook sprake van verwerking wanneer hij persoonsgegevens afschermt, uitwist of vernietigt4. De verantwoordelijke voor de verwerking moet de verplichtingen nakomen die door de wet zijn opgelegd en in dit hoofdstuk worden behandeld. De verantwoordelijke voor de verwerking is de natuurlijke of rechtspersoon die het doel en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens bepaalt. De wet over de bescherming van persoonsgegevens legt straffen op indien de verantwoordelijke voor de verwerking, zijn vertegenwoordiger in België, zijn aangestelde of gemachtigde de belangrijkste door de wet opgelegde verplichtingen niet nakomt5.
2
Op voorstel van de Minister van Justitie heeft de Ministerraad op 14 juli 2000 het ontwerp van koninklijk besluit aangenomen houdende uitvoering van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens. De teksten die van toepassing zijn inzake de persoonlijke levenssfeer kunnen worden geraadpleegd op de site van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer : http://www.privacy.fgov.be/. 3 Artikel 1 §1 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer. 4 Artikel 1 §2 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer. 5 Artikel 39 en volgende van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
11
Aanbeveling 1 : verzameling en gebruik van gegevens 1. De internetprovider mag slechts in de volgende gevallen persoonsgegevens verwerken 6 : -
-
wanneer de betrokkene zijn ondubbelzinnige toestemming hiervoor heeft verleend. Dit is onder andere het geval wanneer de betrokkene zelf zijn persoonsgegevens stuurt of meedeelt aan de ISP; wanneer de verwerking noodzakelijk is voor de uitvoering van een overeenkomst tussen de ISP en de betrokkene; wanneer de verwerking noodzakelijk is voor de uitvoering van maatregelen die aan het sluiten van die overeenkomst voorafgaan en die op verzoek van de betrokkene zijn genomen. Dit zou onder andere het geval kunnen zijn wanneer de betrokkene de ISP vraagt welke diensten hij aanbiedt.
2. De door de ISP verzamelde persoonsgegevens moeten7 : -
-
-
eerlijk en rechtmatig worden verwerkt. De eerlijke verwerking is de doorzichtige verwerking van persoonsgegevens. De rechtmatige verwerking is de verwerking die de wetsvoorschriften naleeft; voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden worden verzameld. De ISP mag naderhand de persoonsgegevens niet gebruiken op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden. Dit zou bijvoorbeeld het geval zijn indien de verwerking van de gegevens de redelijke verwachtingen van de betrokkene overtreft; toereikend, terzake dienend en niet overmatig zijn, uitgaande van de doeleinden waarvoor zij worden verkregen of waarvoor zij verder worden verwerkt ; nauwkeurig zijn en, zo nodig, worden bijgewerkt. De ISP moet elk onnauwkeurig persoonsgegeven kosteloos verbeteren zodra hij op de hoogte wordt gebracht van de onnauwkeurigheid. Hij deelt de verbetering of verwijdering mee aan de betrokkene binnen de maand die volgt op de aanvraag om de gegevens aan te passen.
Aanbeveling 2 : verzet tegen de verzameling van gegevens met het oog op marketing Wanneer de ISP een adres, een telefoonnummer of een e-mailadres, enz. verzamelt met het oog op direct marketing8 : -
6 7 8
12
moet hij de consument meedelen dat hij de gegevens daartoe wil gebruiken; moet hij de consument op de hoogte brengen van zijn recht om er zich kosteloos en zonder enige motivering tegen te verzetten als persoonsgegevens met dat doel worden verwerkt.
Artikel 5 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Artikel 4 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Artikel 9 §1, b en c van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Idealiter zou de ISP de consument de mogelijkheid moeten geven om zich te verzetten tegen de verwerking van zijn gegevens op het ogenblik dat de gegevens voor direct marketing worden verzameld, bijvoorbeeld door in een aankruisvakje te voorzien.
Aanbeveling 3 : inlichtingen te verstrekken bij de verzameling van gegevens De ISP is verplicht de betrokkene een geheel van inlichtingen mee te delen ten laatste wanneer hij de gegevens in zijn bezit heeft, tenzij de betrokkene reeds werd geïnformeerd9. De ISP moet bijgevolg de betrokken persoon steeds informeren over : 1.
zijn naam en adres, evenals zijn e-mailadres wanneer de gegevens op het netwerk worden verzameld;
2.
de doeleinden van de verwerking;
3. het bestaan van het recht om zich, op verzoek en kosteloos, te verzetten tegen de verwerking van persoonsgegevens met het oog op direct marketing. Telkens dit nodig is om ten opzichte van de betrokkene te waarborgen dat de gegevens eerlijk, met andere woorden doorzichtig, worden verwerkt, moet de ISP hem de volgende informatie verstrekken : 1. de ontvangers of de categorieën ontvangers van de gegevens; 2. de al dan niet verplichte aard van het antwoord en de eventuele gevolgen van nietbeantwoording; 3. het bestaan van een recht op toegang tot en verbetering van gegevens die op hem betrekking hebben.
Ten slotte bepaalt de wet dat de ISP, naast de bovenvermelde inlichtingen, alle informatie moet geven die een dergelijke doorzichtige verwerking waarborgt indien deze inlichtingen niet volstaan om een eerlijke verwerking van persoonsgegevens te garanderen.
Aanbeveling 4 : eerbiediging van de rechten van de betrokken persoon 1. De consument beschikt over het recht op voorafgaande informatie : er mogen geen bestanden worden aangemaakt zonder zijn medeweten10. 2. De consument beschikt over het recht op nieuwsgierigheid : hij kan de ISP vragen of hij gegevens die hem betreffen, bezit11. 9 10
Artikel 9 §1 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer Artikel 9 §1 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
13
3. De consument beschikt over het recht op toegang12 : hij kan op gewone aanvraag bekomen dat de ISP hem alle gegevens meedeelt die op hem betrekking hebben. Het recht op toegang is niet enkel beperkt tot die gegevens die de persoon zelf heeft meegedeeld, maar betreft ook de persoonsgegevens die werden aangemaakt door de diensten van de ISP en die hem betreffen. 4. De gebruiker beschikt over het recht op verbetering13 : hij kan eisen dat de ISP gratis de vastgestelde fouten verbetert. 5. De consument beschikt over het recht op verzet14 : om ernstige en gerechtvaardigde redenen kan hij weigeren in één of ander bestand van de ISP te worden vermeld. Hij mag, zonder enige motivering en kosteloos, weigeren dat zijn persoonsgegevens worden verwerkt met het oog op direct marketing. 6. De consument beschikt over het recht op vergetelheid : gegevens die het mogelijk maken hem te identificeren mogen niet eindeloos worden bewaard. Ze mogen niet langer worden bewaard dan nodig is om de aangekondigde doeleinden te verwezenlijken15. 7. De ISP mag geen besluit nemen dat de consument in aanzienlijke mate treft of waaraan rechtsgevolgen zijn verbonden, enkel op grond van een geautomatiseerde gegevensverwerking die bestemd is om bepaalde aspecten van zijn persoonlijkheid te evalueren. Hij mag het nemen van zo’n besluit ook niet vergemakkelijken.16 Dit recht kan echter ontweken worden dankzij een contractueel beding voor zover de bescherming van de gerechtvaardigde belangen van de betrokkene wordt gewaarborgd. De betrokkene moet hierbij niettemin zijn standpunt naar voor kunnen brengen.
Aanbeveling 5 : bewaring en verwijdering van gegevens 1. De persoonsgegevens die door de ISP worden verzameld, mogen niet langer worden bewaard dan nodig is om het aangekondigde doel te bereiken17. Alle verkeersgegevens moeten verwijderd of anoniem gemaakt worden zodra de verbinding verbroken is. De ISP mag de verkeersgegevens bijhouden tot het einde van de periode waarin de betaling kan worden gevraagd of gevorderd. De ISP mag ook de adressen van zijn vroegere klanten niet bewaren na afloop van de overeenkomst, tenzij gedurende een aanneembare periode waarin de overeenkomst kan worden betwist. 2. De gegevens mogen niet worden verwerkt en moeten worden verwijderd18 : -
op verzoek van de betrokkene indien deze een ernstige en gerechtvaardigde motivering geeft die verband houdt met zijn bijzondere situatie ;
11
Artikel 10 §1 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Artikel 10 §1, b van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer. 13 Artikel 12 §1 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer. 14 Artikel 12 §1 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer. 15 Artikel 4 §1, 5° van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer. 16 Artikel 12 bis van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer. 17 Artikel 4 §1, 5° van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer. 18 Artikel 12 §1 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer. 12
14
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
-
op verzoek van de betrokkene, zonder motivering en kosteloos, wanneer ze gebruikt worden met het oog op direct marketing.
Aanbeveling 6 : overdracht van persoonsgegevens 1. De overdracht van persoonsgegevens moet gebeuren in overeenstemming met het doel waarvoor de persoonsgegevens worden verzameld19. De betrokkene mag zich verzetten tegen de overdracht van persoonsgegevens met het oog op direct marketing. Opdat dit recht daadwerkelijk zou zijn, moet de persoon op de hoogte worden gebracht van de bedoeling van de ISP om zijn gegevens met dit doel over te dragen; hij moet de mogelijkheid hebben om zich te verzetten op het ogenblik dat de overeenkomst wordt gesloten. 2. Wanneer gegevens aan een derde worden meegedeeld, moet deze derde de betrokkene op de hoogte brengen van de in bovenstaande aanbeveling vermelde inlichtingen, behalve als de betrokkene reeds op de hoogte werd gebracht20.
Aanbeveling 7 : veiligheid van de verwerking 1. Indien de verwerking van gegevens wordt toevertrouwd aan een onderaannemer, moet de ISP die verantwoordelijk is voor de verwerking21 : - een onderaannemer kiezen die voldoende waarborgen biedt inzake technische en organisatorische beveiligingsmaatregelen met betrekking tot de verwerkingen en deze maatregelen vastleggen in een overeenkomst; - de aansprakelijkheid van de onderaannemer vastleggen in een overeenkomst; - in een overeenkomst vastleggen dat deze enkel handelt in opdracht van de ISP die verantwoordelijk is voor de verwerking en dat hij gebonden is door dezelfde verplichtingen als de ISP die verantwoordelijk is voor de verwerking. 2. De ISP die verantwoordelijk is voor de verwerking moet22 : - ervoor zorgen dat de toegang tot de gegevens en de verwerkingsmogelijkheden voor zijn werknemers beperkt blijven tot hetgeen die personen nodig hebben voor de uitoefening van hun taken of tot hetgeen noodzakelijk is voor de behoeften van de dienst; - zijn personeel kennis geven van de bepalingen van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer, alsmede van elk besluit of relevant voorschrift inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De van kracht zijnde wetgeving kan worden geraadpleegd op de site van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer : http://www.privacy.fgov.be/ 3. De ISP die verantwoordelijk is voor de verwerking en zijn eventuele verwerker moeten technische en organisatorische maatregelen treffen die nodig zijn voor de bescherming van de persoonsgegevens tegen toevallige of ongeoorloofde vernietiging, tegen toevallig verlies, evenals tegen de wijziging van of de toegang tot, en iedere andere niet toegelaten verwerking van persoonsgegevens23.
19
Artikel 4 §1, 2° van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Artikel 9 §2 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer. 21 Artikel 16 §1 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer. 22 Artikel 16 §2 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer. 23 Artikel 16 §4 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer. 20
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
15
Het beveiligingsniveau moet evenredig zijn met de stand van de techniek terzake, de kosten van de beveiliging, de aard van de te beveiligen gegevens en de potentiële risico's. De ISP moet tevens rekening houden met de risico’s die eigen zijn aan het internet en aan de persoonsgegevens die hij verwerkt.
Aanbeveling 8 : voorafgaande aangifte bij de Commissie voor de persoonlijke levenssfeer Vóór het aanmaken van een gegevensbestand moet de ISP die verantwoordelijk is voor de verwerking een aangifte doen bij de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer24. In die aangifte moeten de formaliteiten voorgeschreven door artikel 17 § 3 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer worden vermeld. De internetproviders kunnen met hun vragen over de interpretatie van de wet tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer terecht bij de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Het zijn in principe de juristen van het secretariaat van de Commissie die deze vragen beantwoorden op grond van hun informatietaak naar het publiek toe. Bijkomende informatie kan worden bekomen bij de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer : Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer Hallepoort, 5 – 8 B-1060 BRUSSEL Tel. : +32(0) 2 / 542.72.00 Fax : +32(0) 2 / 542.72.01 E-mail :
[email protected] Internetsite : http://www.privacy.fgov.be/
24
16
Artikel 17 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Aanbevelingen inzake de handelspraktijken
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
17
18
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
De wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, gewijzigd door de wet van 25 mei 1999, is van toepassing op de internetproviders en op de betrekkingen tussen de ISP en de consument. De « consument » is niet enkel de natuurlijke persoon maar ook de rechtspersoon die, uitsluitend voor niet-beroepsmatige doeleinden, producten of diensten van de ISP verwerft of gebruikt25. Aangezien een overeenkomst tussen de ISP en zijn klant bijna uitsluitend op afstand wordt gesloten, moeten de ISP’s bijzondere aandacht schenken aan de artikels 77 en volgende, betreffende de overeenkomsten op afstand. « Elke overeenkomst tussen een verkoper en een consument inzake producten of diensten die wordt gesloten in het kader van een door de verkoper georganiseerd systeem voor verkoop of dienstverlening op afstand waarbij, voor deze overeenkomst, uitsluitend gebruik gemaakt wordt van één of meer technieken voor communicatie op afstand tot en met de sluiting van de overeenkomst zelf » wordt beschouwd als een « overeenkomst op afstand »26.
Aanbeveling 1 : voorlichting van de consument De ISP moet de consument, te goeder trouw, behoorlijke en nuttige voorlichting geven over de kenmerken van de dienst en de verkoopsvoorwaarden, rekening houdend met de behoefte aan voorlichting van de consument (of die behoefte nu meegedeeld of redelijkerwijze voorzienbaar is). De ISP moet de prijs schriftelijk aanduiden op een goed zichtbare en ondubbelzinnige manier. Deze prijs moet het totale tarief zijn dat de consument moet betalen, met inbegrip van de BTW en de kosten voor alle diensten die de consument verplicht moet bijbetalen. De ISP moet de consument wijzen op de bijkomende kosten die het gebruik van het internet met zich brengt : eventueel de telecommunicatiekosten en de kosten voor het huren of kopen van de nodige hardware om toegang te krijgen tot het internet. Wanneer de ISP een gratis internettoegang aanbiedt, moet hij de klant duidelijk wijzen op de niet-financiële tegenprestatie die hem wordt opgelegd, alsook op de eventuele bedoeling van de ISP om zijn persoonsgegevens door te sturen naar derden. De ISP moet duidelijk de eventuele kosten aanduiden voor de commerciële of technische helpdesk. De ISP moet de klant eveneens verwittigen dat hij mogelijk een beroep zal moeten doen op deze dienst en melden welk bedrag hij hiervoor gemiddeld zal moeten betalen. De ISP moet de kwaliteit van de voorgestelde verbinding aanduiden.
25
Artikel 1, 7° van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument. 26 Artikel 77 § 1, 1° van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument.
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
19
Hij moet onder andere de werkelijke (en dus niet theoretische) gemiddelde capaciteit van de verbinding aanduiden die de consument bereikt wanneer deze gebruik maakt van zijn diensten en van het vermelde telecommunicatiemiddel.
Aanbeveling 2 : onrechtmatige bedingen Een onrechtmatig beding is een verbintenis in een overeenkomst die een duidelijke wanverhouding schept tussen de rechten en plichten van de partijen27. Het artikel 32 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument28 bevat een lijst van onrechtmatige bedingen en voorwaarden. Ze zijn nietig en verboden en kunnen leiden tot sancties. Met andere woorden, een rechter kan deze bedingen a posteriori nietig verklaren, zelfs al staan ze in de overeenkomst vermeld. Toch is deze lijst niet exhaustief, in die zin dat de rechter op verzoek van een partij die bedingen en voorwaarden nietig kan verklaren waarvan hij meent dat ze een kennelijk gebrek aan evenwicht scheppen tussen de rechten en plichten van de partijen. Krachtens het verbod op onrechtmatige bedingen mag de ISP geen beding inlassen dat de consument verbiedt een rechtsgeding tegen de verkoper aan te gaan. Bepaalde bedingen die in de praktijk terug te vinden zijn in de contracten van ISP’s zijn strijdig met de wetgeving betreffende onrechtmatige bedingen en zijn bijgevolg nietig en verboden; ze kunnen bovendien leiden tot sancties29 : « De ISP behoudt zich het recht voor om op elk moment de prijs te veranderen ». De wet zegt dat de verkoper (de wet beschouwt de ISP als een verkoper, een dienstverlener) de prijs niet naar eigen goeddunken mag veranderen. - « De abonnee mag de ontbinding van de overeenkomst niet vragen ingeval de ISP zijn diensten niet levert om redenen van overmacht of om het even welke andere reden ». De wet zegt dat de verkoper de ontbinding van de overeenkomst niet mag verbieden wanneer hij zijn verplichtingen niet nakomt om redenen die hem eigen zijn. « Als de ISP verplicht is zijn diensten geheel of gedeeltelijk te onderbreken en de onderbreking meer dan een maand duurt, dan mag de abonnee een einde stellen aan de overeenkomst mits … ». De wet zegt dat de consument de overeenkomst mag ontbinden indien de verkoper het product niet herstelt binnen een aanvaardbare tijdsspanne. « De ISP houdt zich het recht voor de overeenkomst zonder enige opzegging of vergoeding te ontbinden ingeval er geen aansluiting op de dienst plaatsvindt gedurende een opeenvolgende periode gelijk aan of groter dan een maand, bij onderbreking van de exploitatie van de dienst… ». 27
Artikel 31 § 1 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument. 28 De wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument werd verschillende keren gewijzigd, onder andere door de wet van 7 december 1998, Belgisch Staatsblad van 23 december 1998. 29 Deze onrechtmatige bedingen werden reeds aangeklaagd in : Mireille ANTOINE, Florence DE VILLENFAGNE, Didier GOBERT, Anne SALAÜN, Vincent TILMAN, Etienne WERY, Yves POULLET, C.R.I.D., Ministerie van Economische Zaken. België, Gids voor internetgebruikers, Ministerie van Economische Zaken, 2000, 120 blz.
20
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
De wet zegt dat de ISP in geen geval de overeenkomst naar eigen goeddunken mag verbreken of wijzigen zonder de consument schadeloos te stellen. « De ISP verleent geen uitdrukkelijke of impliciete waarborg wat betreft de mogelijkheid van de dienst om aan de verwachtingen of verplichtingen van de klant te beantwoorden». De wet zegt dat de ISP correct en gericht moet informeren over de kenmerken van het product. « De ISP is niet aansprakelijk voor schade bij verlies van gegevens die in zijn eigen systeem zijn opgeslagen of voor enige andere schade veroorzaakt door zijn diensten … ». De wet zegt dat de ISP aansprakelijk is voor een met opzet begane fout, voor een ernstige fout van hemzelf of van zijn aangestelden of indien een verbintenis die één van de belangrijkste prestaties van de overeenkomst vormt niet is uitgevoerd. « De abonnee erkent uitdrukkelijk dat elke communicatie gericht tot de ISP via e-mail dezelfde waarde heeft als een geschreven document. Elke bericht dat wordt verstuurd via het e-mailadres of een alias van de abonnee geldt als uitgaande van de abonnee, die zich ertoe verbindt alle mogelijke gevolgen ervan te dragen ». De wet zegt dat de ISP de bewijsmiddelen die de consument kan aanwenden niet mag beperken. « Bij een geschil ziet de klant af van elk verhaal tegen de ISP ». De wet zegt dat de ISP de consument niet mag verplichten af te zien van zijn recht om hem voor de hoven en rechtbanken te dagen.
Aanbeveling 3 : inlichtingen door de ISP te verstrekken bij het sluiten van een verkoop op afstand Wanneer de ISP de mogelijkheid biedt een overeenkomst op afstand te sluiten, d.w.z. zonder fysieke en gelijktijdige aanwezigheid van de verkoper en de consument, moeten de volgende aanbevelingen worden nageleefd : 1. Op het moment dat de ISP zijn diensten aanbiedt, moet hij de consument, op duidelijke, begrijpelijke en ondubbelzinnige wijze, met elk middel dat aangepast is aan de gebruikte techniek voor communicatie op afstand, de volgende gegevens meedelen30: -
-
zijn identiteit, geografisch adres en e-mailadres; de belangrijkste kenmerken van de dienst; de prijs van de dienst; eventueel, de leveringskosten; de wijze van betaling, levering of uitvoering van de overeenkomst; het al dan niet bestaan van een verzakingsrecht; de kosten voor het gebruik van de techniek voor communicatie op afstand, wanneer die verschilt van het basistarief (dit is het geval wanneer de communicatie gefactureerd wordt aan een speciaal tarief, zoals bijvoorbeeld de telefoondiensten 0900/); de geldigheidsduur van het aanbod of van de prijs; de minimumduur van de overeenkomst.
30 Artikel 78 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument.
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
21
Bij prospectie door middel van telefonische communicatie moet de verkoper zijn identiteit en het commerciële oogmerk van de oproep aan het begin van elk gesprek met de consument expliciet meedelen. 2. De ISP moet de consument, schriftelijk of op een andere duurzame drager die tot zijn beschikking staat en voor hem toegankelijk is, de volgende informatie verstrekken31 : - de bevestiging van de in de aanbieding vermelde inlichtingen of zijn identiteit, geografisch adres en e-mailadres, de prijs van de dienst, de leveringskosten, in voorkomend geval, de wijze van betaling, levering of uitvoering van de overeenkomst, de voorwaarden en de uitoefeningswijze van het verzakingsrecht : · wanneer het verzakingsrecht toepasselijk is, moet het volgende beding, in vetjes en in een kader los van de tekst, op de eerste bladzijde worden vermeld : « De consument heeft het recht om de verkoper (in dit geval de ISP) mee te delen dat hij van de aankoop afziet, zonder een boete te betalen en zonder een reden op te geven, gedurende ... werkdagen (ten minste 7 dagen) vanaf de dag die volgt op het sluiten van de dienstverleningsovereenkomst »; · als het verzakingsrecht niet van toepassing is, dan moet het volgende beding, in vetjes en in een kader los van de tekst, op de eerste bladzijde worden vermeld : « De consument beschikt niet over het recht om van de aankoop af te zien »; - het geografisch adres van de vestiging van de ISP en het e-mailadres waar de consument in voorkomend geval met zijn klachten terecht kan; - de bestaande service en commerciële waarborgen; - de voorwaarden waaronder de overeenkomst kan worden opgezegd, indien deze van onbepaalde duur is of een duur van meer dan één jaar heeft. De consument moet deze inlichtingen ontvangen vóór de uitvoering van de overeenkomst of tijdens de uitvoering ervan, indien die is begonnen, met de toestemming van de consument, vóór het verlopen van de verzakingstermijn.
Aanbeveling 4 : verzakingsrecht wanneer de ISP een overeenkomst op afstand heeft gesloten Bij een verkoop op afstand worden volgende principes gehanteerd : Wanneer is de internetprovider VERPLICHT het verzakingsrecht aan te bieden ? In principe beschikt de consument over een termijn van ten minste zeven werkdagen waarbinnen hij de overeenkomst kan verzaken zonder een reden op te geven of een boete te betalen32. Deze termijn gaat in de dag na het sluiten van de dienstverleningsovereenkomst of de dag waarop aan de informatieverplichtingen is voldaan, zo daaraan werd voldaan na het sluiten van de overeenkomst. Vóór het einde van de verzakingstermijn van zeven werkdagen mag aan de consument geen voorschot of betaling worden gevraagd33. 31
Artikel 79 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument. 32 Artikel 80 §1 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument
22
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Bij toepassing van het verzakingsrecht is de ISP verplicht de door de consument betaalde bedragen terug te betalen zonder kosten aan te rekenen. Deze terugbetaling moet gebeuren ten laatste binnen dertig dagen na de verzaking. Wanneer is de internetprovider NIET VERPLICHT om het verzakingsrecht aan te bieden ? Wanneer de uitvoering van de levering van diensten reeds begonnen is, met instemming van de consument, vóór het einde van de termijn van zeven werkdagen, dan bestaat de mogelijkheid om overeen te komen dat het verzakingsrecht niet wordt uitgeoefend34. In dit geval mag de ISP weliswaar in een verzakingstermijn voorzien ten voordele van de consument, als commercieel gebaar. Wat zijn de sancties als er geen inlichtingen worden meegedeeld ? Indien de consument niet wordt ingelicht over dit verzakingsrecht, kunnen er twee sancties volgen, afhankelijk van de toepasselijkheid of niet van het verzakingsrecht : -
-
als het verzakingsrecht toepasselijk is en de ISP de consument niet door middel van een beding informeert, dan wordt de dienst geacht aan de consument te zijn geleverd zonder diens voorafgaande vraag en mag de consument de dienst behouden zonder de prijs ervan te betalen35; als het verzakingsrecht niet toepasselijk is en de ISP geen beding opneemt met informatie voor de consument, dan beschikt deze laatste over een verzakingsrecht van drie maanden36.
Aanbeveling 5 : uitvoering van de overeenkomst bij verkoop op afstand Wanneer de overeenkomst op afstand werd gesloten37 : -
-
moet de verkoper de bestelde dienst verlenen binnen dertig dagen vanaf de dag volgend op die waarop de consument zijn bestelling bij de leverancier heeft gedaan (tenzij de partijen anders zijn overeengekomen); wordt de overeenkomst van rechtswege ontbonden (onverminderd eventuele schadevergoeding) indien de verkoper de overeenkomst niet uitvoert, behalve door overmacht. De consument moet binnen dertig dagen de in voorkomend geval als betaling gestorte bedragen terugbetalen.
33
Artikel 80 §3 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument. Artikel 80 §4 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument. 35 Artikel 79 §1, 2° van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument. 36 Artikel 80 §2 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument. 37 Artikel 81 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument. 34
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
23
24
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Aanbevelingen inzake de aansprakelijkheid van de internetprovider
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
25
26
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Stand van zaken De aansprakelijkheid van de internetproviders is nogal moeilijk te bepalen. Er bestaat momenteel geen Belgische wetgeving die de aansprakelijkheid van de ISP’s specifiek en duidelijk vastlegt. Slechts enkele beslissingen uit de jurisprudentie bakenen de aansprakelijkheid van de ISP’s enigszins af. De rechtspraak is echter niet unaniem. Bepaalde arresten krijgen veel aandacht van de media en zaaien onzekerheid bij de ISP’s. Eén minimalistisch principe is evenwel alomtegenwoordig : de ISP is aansprakelijk wanneer hij weet dat hij toegang verleent tot onwettige sites en hij hieraan niets doet. In de meeste gevallen wordt de ISP enkel in kort geding (met andere woorden, volgens een snelprocedure) voor de rechtbanken gedagvaard. De rechter verplicht hem dan alle onwettige informatie te verwijderen onder dwangsom (een bedrag dat de ISP per dag moet betalen zolang hij de onwettige informatie niet heeft verwijderd). Het gebeurt zelden dat de rechter de internetprovider veroordeelt en beslist dat bij aansprakelijk is. Onlangs hebben het Europees Parlement en de Raad een richtlijn aangenomen betreffende bepaalde juridische aspecten van de elektronische handel in de interne markt38. Deze richtlijn werd nog niet in Belgisch recht omgezet, maar voorziet, in bepaalde omstandigheden en voor bepaalde soorten van activiteiten zoals die van de ISP, in vrijstelling van aansprakelijkheid. De « Richtlijn inzake elektronische handel » bepaalt onder andere de aansprakelijkheid van de dienstverleners en past verschillende regimes toe, afhankelijk van de rol die de ISP speelt : -
-
artikel 12 handelt over de aansprakelijkheid van de ISP in zijn functie van gewone informatiedrager; artikel 13 handelt over de aansprakelijkheid van de ISP in zijn activiteit van automatische, tussentijdse en tijdelijke opslag van informatie, ook wel caching genoemd; artikel 14 handelt over de aansprakelijkheid van de ISP in zijn hosting -activiteit; artikel 15 bepaalt dat de ISP’s geen algemene toezichtverplichting hebben.
Wat de richtlijn zegt 1. De aansprakelijkheid van de provider valt weg wanneer hij gewoon informatie doorgeeft39, op voorwaarde dat : -
het initiatief tot doorgifte niet bij de ISP ligt; de ontvanger van de doorgegeven informatie niet door de ISP wordt geselecteerd en de doorgegeven informatie niet door de ISP wordt geselecteerd of gewijzigd. Deze vrijstelling van aansprakelijkheid betreft inzonderheid de netwerkoperatoren, maar wordt eveneens toegepast op de ISP’s. Ze omvat verder de tijdelijke opslag die gebeurt tijdens en met het oog op de verzending.
38
Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de elektronische handel in de interne markt (« Richtlijn inzake elektronische handel »), Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen (17.7.2000). 39 Artikel 12 van de « Richtlijn inzake elektronische handel ».
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
27
2. De aansprakelijkheid van de internetprovider verdwijnt wanneer hij doet aan caching van informatie40 (het automatisch, tussentijds en tijdelijk opslaan van informatie, met als enig doel de latere doorgifte van die informatie doeltreffender te maken), op voorwaarde dat : -
de ISP de informatie niet wijzigt; de ISP de voorwaarden over de toegang tot de informatie in acht neemt; de dienstverlener de alom erkende en in de bedrijfstak gangbare regels betreffende de bijwerking van de informatie naleeft; de ISP niets wijzigt aan het gebruik van technologie voor het verkrijgen van gegevens over het gebruik van de informatie en de ISP prompt handelt om de door hem opgeslagen informatie te verwijderen of de toegang ertoe onmogelijk te maken zodra hij daadwerkelijk kennis heeft van één van volgende feiten : - de informatie werd verwijderd van de plaats waar zij zich oorspronkelijk op het internet bevond; - de toegang tot de informatie werd onmogelijk gemaakt; - een bevoegde autoriteit heeft bevolen de informatie te verwijderen of de toegang ertoe onmogelijk te maken.
3. De internetprovider wordt niet aansprakelijk gesteld voor hosting-diensten41, op voorwaarde dat : -
-
de dienstverlener niet daadwerkelijk kennis heeft van de onwettige activiteit of informatie en, wanneer het een schadevergoedingsvordering betreft, geen kennis heeft van feiten of omstandigheden waaruit de onwettige aard van de activiteiten of informatie duidelijk blijkt; de dienstverlener, zodra hij van het bovenbedoelde daadwerkelijk kennis heeft of besef krijgt, prompt handelt om de informatie te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken.
4. De ISP’s zijn niet algemeen verplicht om toe te zien op de informatie die ze doorsturen of opslaan, noch om actief te zoeken naar feiten of omstandigheden die op onwettige activiteiten duiden42. Toch kunnen de lidstaten voorschrijven dat de bevoegde openbare autoriteiten tijdelijk een gericht toezicht opleggen als dit nodig is om de veiligheid van de Staat, de verdediging en de openbare orde te vrijwaren en om strafbare feiten te voorkomen, op te sporen en te vervolgen.
Aanbeveling : weten, kunnen handelen en handelen Voor de activiteit waarbij gewoon informatie wordt doorgegeven, is de ISP praktisch vrijgesteld van aansprakelijkheid. Maar bij opslag van informatie in “cache”-vorm en hosting kan hij onder bepaalde voorwaarden aansprakelijk worden gesteld. Als de ISP zich strikt houdt aan zijn rol (activiteiten van productie, publicatie op de netwerken, zoekmotoren, portaalsites niet in acht genomen), wordt hij niet aansprakelijk gesteld zolang hij prompt handelt om de informatie te verwijderen of de toegang ertoe onmogelijk 40 41 42
28
Artikel 13 van de « Richtlijn inzake elektronische handel ». Artikel 14 van de « Richtlijn inzake elektronische handel ». Artikel 15 van de « Richtlijn inzake elektronische handel ».
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
te maken, zodra een rechtbank of administratieve instantie hem bevolen heeft deze maatregel te treffen of zodra hij daadwerkelijk kennis heeft van de onwettige aard van de informatie. Zodra de ISP daadwerkelijk kennis heeft van onwettige activiteiten of dergelijke activiteiten gewaar wordt, moet hij prompt handelen om de informatie te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken als hij die mogelijkheid heeft. Dit principe laat een grote beoordelingsmoeilijkheid bestaan. Telkens de ISP door een derde die noch een administratieve, noch een gerechtelijke instantie is, wordt gewezen op onwettige informatie, moet hij zelf uitmaken of de inhoud al dan niet verdacht of onwettig is43. De inhoud is klaarblijkelijk onwettig als het gaat om overduidelijke inbreuken : pedofiele afbeeldingen, aansporing tot rassenhaat of –discriminatie, aanzetting tot moord of wanbedrijven, revisionistische uitlatingen, duidelijke vervalsing, het onbetwistbaar breken van een geheim, onweerlegbaar beledigende uitspraken, enz. In dergelijke gevallen moet de ISP onmiddellijk de inhoud verwijderen of de toegang ertoe onmogelijk maken als hij die mogelijkheid heeft. In sommige gevallen kan de inhoud betwist worden of aanvechtbaar zijn, zonder daarom duidelijk onwettig te zijn : gewelddadige boodschappen, pornografische teksten of afbeeldingen, lasterlijke of beledigende uitspraken, gevaarlijke informatie, persoonsgegevens die zonder toelating worden gepubliceerd, ... In dergelijke gevallen wordt het voor de ISP moeilijker om automatisch op te treden. Op grond van de rechtspraak kunnen we de ISP aanraden snel op te treden “om de rechten van derden te vrijwaren in verhouding tot de ernst van de inbreuk”44. Enige onzekerheid blijft bestaan en die moet absoluut worden opgeheven, zoniet bestaat het risico dat de ISP, wanneer hij op "onwettige" informatie wordt gewezen, de plaats van de rechter zal innemen om die informatie te beoordelen.
43
Zie in dit verband : E. Montero « La responsabilité des prestataires intermédiaires de l'Internet », Revue Ubiquité, n° 5, juin 2000, Academia Bruylant, 109 blz. 44 Zie : E. Montero « La responsabilité des prestataires intermédiaires de l'Internet », Revue Ubiquité, n° 5, juni 2000, Academia Bruylant, 109 blz.
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
29
30
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Bijlagen
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
31
32
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
MINISTERIE VAN JUSTITIE
11 december 1998. Wet tot omzetting van de richtlijn 95/46/EG van 24 oktober 1995 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrij verkeer van die gegevens (1) ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. Art. 2. Artikel 1 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens wordt vervangen door de volgende bepaling : « Artikel 1. § 1. Voor de toepassing van deze wet wordt onder « persoonsgegevens » iedere informatie betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon verstaan, hierna « betrokkene » genoemd; als identificeerbaar wordt beschouwd een persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificatienummer of van één of meer specifieke elementen die kenmerkend zijn voor zijn of haar fysieke, fysiologische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit. § 2. Onder « verwerking » wordt verstaan elke bewerking of elk geheel van bewerkingen met betrekking tot persoonsgegevens, al dan niet uitgevoerd met behulp van geautomatiseerde procédés, zoals het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiden of op enigerlei andere wijze ter beschikking stellen, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, alsmede het afschermen, uitwissen of vernietigen van persoonsgegevens. § 3. Onder « bestand » wordt verstaan elk gestructureerd geheel van persoonsgegevens die volgens bepaalde criteria toegankelijk zijn, ongeacht of dit geheel gecentraliseerd dan wel gedecentraliseerd is of verspreid op een functioneel of geografisch bepaalde wijze. § 4. Onder « verantwoordelijke voor de verwerking » wordt de natuurlijke persoon of de rechtspersoon, de feitelijke vereniging of het openbaar bestuur verstaan die alleen of samen met anderen het doel en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens bepaalt. Indien het doel en de middelen voor de verwerking door of krachtens een wet, een decreet of een ordonnantie zijn bepaald, is de verantwoordelijke voor de verwerking de natuurlijke persoon, de rechtspersoon, de feitelijke vereniging of het openbaar bestuur die door of krachtens de wet, het decreet of de ordonnantie als de voor de verwerking verantwoordelijke wordt aangewezen. § 5. Onder « verwerker » wordt de natuurlijke persoon, de rechtspersoon, de feitelijke vereniging of het openbaar bestuur verstaan die ten behoeve van de voor de verwerking GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
33
verantwoordelijke persoonsgegevens verwerkt, met uitsluiting van de personen die onder rechtstreeks gezag van de verantwoordelijke voor de verwerking gemachtigd zijn om de gegevens te verwerken. § 6. Onder « derde » wordt de natuurlijke persoon, de rechtspersoon, de feitelijke vereniging of het openbaar bestuur verstaan, niet zijnde de betrokkene, noch de verantwoordelijke voor de verwerking, noch de verwerker, noch de personen die onder rechtstreeks gezag van de verantwoordelijke of de verwerker gemachtigd zijn om de gegevens te verwerken. § 7. Onder « ontvanger » wordt de natuurlijke persoon, de rechtspersoon, de feitelijke vereniging of het openbaar bestuur verstaan, aan wie de gegevens worden meegedeeld, ongeacht of het al dan niet een derde betreft; administratieve of gerechtelijke instanties aan wie gegevens kunnen worden meegedeeld in het kader van een bijzondere onderzoeksprocedure worden evenwel niet beschouwd als ontvangers. § 8. Onder « toestemming van de betrokkene », wordt elke vrije, specifieke en op informatie berustende wilsuiting verstaan, waarmee de betrokkene of zijn wettelijke vertegenwoordiger aanvaardt dat persoonsgegevens betreffende de betrokkene worden verwerkt. » Art. 3. Artikel 2 van dezelfde wet wordt als volgt vervangen : « Art. 2. Iedere natuurlijke persoon heeft in verband met de verwerking van persoonsgegevens die op hem betrekking hebben, recht op bescherming van zijn fundamentele rechten en vrijheden, inzonderheid op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer. » Art. 4. Artikel 3 van dezelfde wet wordt als volgt vervangen : « Art. 3. § 1. Deze wet is van toepassing op elke geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, alsmede op elke niet-geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens die in een bestand zijn opgenomen of die bestemd zijn om daarin te worden opgenomen. § 2. Deze wet is niet van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens die door een natuurlijk persoon in activiteiten met uitsluitend persoonlijke of huishoudelijke doeleinden wordt verricht. § 3. a) De artikelen 6, 7 en 8 zijn niet van toepassing op verwerkingen van persoonsgegevens voor uitsluitend journalistieke, artistieke of literaire doeleinden wanneer de verwerking betrekking heeft op persoonsgegevens die kennelijk publiek zijn gemaakt door de betrokken persoon of die in nauw verband staan met het publiek karakter van de betrokken persoon of van het feit waarin die persoon betrokken is. b) Artikel 9, § 1, is niet van toepassing op verwerkingen van persoonsgegevens voor uitsluitend journalistieke, artistieke of literaire doeleinden wanneer de toepassing ervan de verzameling van gegevens bij de betrokken persoon in het gedrang zou brengen. Artikel 9, § 2, is niet van toepassing op verwerkingen van persoonsgegevens voor uitsluitend journalistieke, artistieke of literaire doeleinden wanneer de toepassing ervan tot één of meer van de volgende gevolgen zou leiden : - door de toepassing wordt de verzameling van gegevens in het gedrang gebracht; - door de toepassing wordt een voorgenomen publicatie in het gedrang gebracht; - de toepassing zou aanwijzingen verschaffen over de bronnen van informatie. c) De artikelen 10 en 12 zijn niet van toepassing op verwerkingen van persoonsgegevens voor uitsluitend journalistieke, artistieke of literaire doeleinden in de mate dat de
34
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
toepassing ervan een voorgenomen publicatie in het gedrang zou brengen of aanwijzingen zou verschaffen over de bronnen van informatie. d) De artikelen 17, § 3, 9° en 12°, § 4 en § 8, evenals de artikelen 18, 21 en 22 zijn niet van toepassing op verwerkingen van persoonsgegevens voor uitsluitend journalistieke, artistieke of literaire doeleinden. § 4. De artikelen 6 tot 10, 12, 14, 15, 17, 17bis, eerste lid, 18, 20 en 31, §§ 1 tot 3, zijn niet van toepassing op de verwerkingen van persoonsgegevens door de Veiligheid van de Staat, door de Algemene Dienst inlichting en veiligheid van de Krijgsmacht, door de Veiligheidsautoriteit, door de veiligheidsofficieren en door het Vast Comité van Toezicht op de inlichtingendiensten en de Dienst Enquêtes ervan, indien die verwerkingen noodzakelijk zijn voor de uitoefening van hun opdrachten. § 5. De artikelen 9, 10, § 1, en 12 zijn niet van toepassing : 1° op de verwerkingen van persoonsgegevens beheerd door openbare overheden met het oog op de uitoefening van hun opdrachten van gerechtelijke politie; 2° op de verwerkingen van persoonsgegevens beheerd door de politiediensten bedoeld in artikel 3 van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten, met het oog op de uitoefening van hun opdrachten van bestuurlijke politie; 3° op de verwerkingen van persoonsgegevens beheerd, met het oog op de uitoefening van hun opdrachten van bestuurlijke politie, door andere openbare overheden die aangewezen zijn bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer; 4° op de verwerkingen van persoonsgegevens die noodzakelijk zijn geworden ten gevolge van de toepassing van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld; 5° op de verwerking van persoonsgegevens beheerd door het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten en de Dienst Enquêtes ervan met het oog op de uitoefening van hun wettelijke opdrachten. § 6. De artikelen 6, 8, 9, 10, § 1, en 12 zijn niet van toepassing na een machtiging door de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit, op de verwerkingen beheerd door het Europees Centrum voor vermiste en seksueel uitgebuite kinderen, hierna genoemd « het Centrum », instelling van openbaar nut die is opgericht bij akte van 25 juni 1997 en erkend bij koninklijk besluit van 10 juli 1997 voor de ontvangst, de overzending aan de gerechtelijke overheid en de opvolging van gegevens betreffende personen die ervan verdacht worden in een bepaald dossier van vermissing of seksuele uitbuiting, een misdaad of wanbedrijf te hebben begaan. Dit besluit bepaalt de duur en de voorwaarden van de machtiging na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Het Centrum kan geen bestand houden betreffende personen die ervan verdacht worden een misdaad of wanbedrijf te hebben begaan of van veroordeelde personen. De raad van beheer van het Centrum wijst onder de personeelsleden van het Centrum een aangestelde voor de gegevensverwerking aan die kennis heeft van het beheer en de bescherming van persoonsgegevens. De uitoefening van zijn taken mag voor de aangestelde geen nadelen ten gevolge hebben. Hij mag in het bijzonder, niet ontslagen of als aangestelde vervangen worden wegens de uitoefening van de taken die hem zijn toevertrouwd. De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer de taken van de aangestelde en de wijze waarop deze worden uitgevoerd, alsmede de wijze waarop het Centrum verslag dient uit te brengen aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer over de verwerking van persoonsgegevens in het kader van de verleende machtiging. De personeelsleden en degenen die voor het Centrum persoonsgegevens verwerken, zijn tot geheimhouding verplicht. GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
35
Elke schending van die geheimhoudingsplicht wordt gestraft overeenkomstig het bepaalde in artikel 458 van het Strafwetboek. In het raam van zijn ondersteunende taken inzake de opsporing van de als vermist of ontvoerd opgegeven kinderen, kan het Centrum alleen telefoongesprekken opnemen wanneer de oproeper hierover geïnformeerd wordt en voor zover hij zich daartegen niet heeft verzet. Art. 5. In dezelfde wet wordt een artikel 3bis ingevoegd dat als volgt luidt : « Art. 3bis. Deze wet is van toepassing : 1° op de verwerking van persoonsgegevens die wordt verricht in het kader van de effectieve en daadwerkelijke activiteiten van een vaste vestiging van de verantwoordelijke voor de verwerking op het Belgisch grondgebied of op een plaats waar de Belgische wet uit hoofde van het internationaal publiekrecht van toepassing is; 2° op de verwerking van persoonsgegevens door een verantwoordelijke die geen vaste vestiging op het grondgebied van de Europese Gemeenschap heeft, indien voor de verwerking van persoonsgegevens gebruik gemaakt wordt van al dan niet geautomatiseerde middelen die zich op het Belgisch grondgebied bevinden, andere dan degene die uitsluitend aangewend worden voor de doorvoer van de persoonsgegevens over het Belgisch grondgebied. In de in het vorige lid onder 2° bedoelde omstandigheden moet de verantwoordelijke voor de verwerking een op het Belgisch grondgebied gevestigde vertegenwoordiger aanwijzen, onverminderd rechtsvorderingen die tegen de verantwoordelijke zelf kunnen worden ingesteld. » Art. 6. Het opschrift van hoofdstuk II van dezelfde wet wordt als volgt vervangen : « Algemene voorwaarden voor de rechtmatigheid van de verwerking van persoonsgegevens ». Art. 7. Artikel 4 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 22 juli 1993, wordt als volgt vervangen : « Art. 4. § 1. Persoonsgegevens dienen : 1° eerlijk en rechtmatig te worden verwerkt; 2° voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden te worden verkregen en niet verder te worden verwerkt op een wijze die, rekening houdend met alle relevante factoren, met name met de redelijke verwachtingen van de betrokkene en met de toepasselijke wettelijke en reglementaire bepalingen, onverenigbaar is met die doeleinden. Onder de voorwaarden vastgesteld door de Koning na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, wordt verdere verwerking van de gegevens voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden niet als onverenigbaar beschouwd; 3° toereikend, terzake dienend en niet overmatig te zijn, uitgaande van de doeleinden waarvoor zij worden verkregen of waarvoor zij verder worden verwerkt; 4° nauwkeurig te zijn en, zo nodig, te worden bijgewerkt; alle redelijke maatregelen dienen te worden getroffen om de gegevens die, uitgaande van de doeleinden waarvoor zij worden verkregen of waarvoor zij verder worden verwerkt, onnauwkeurig of onvolledig zijn, uit te wissen of te verbeteren; 5° in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen te identificeren, niet langer te worden bewaard dan voor de verwezenlijking van de doeleinden waarvoor zij worden verkregen of verder worden verwerkt, noodzakelijk is. De Koning voorziet, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, in passende 36
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
waarborgen voor persoonsgegevens die, langer dan hiervoor bepaald, voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden worden bewaard. § 2. Op de verantwoordelijke voor de verwerking rust de plicht om voor de naleving van het bepaalde in § 1 zorg te dragen. » Art. 8. Artikel 5 van dezelfde wet wordt als volgt vervangen : « Art. 5. Persoonsgegevens mogen slechts verwerkt worden in één van de volgende gevallen : a) wanneer de betrokkene daarvoor zijn ondubbelzinnige toestemming heeft verleend; b) wanneer de verwerking noodzakelijk is voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de betrokkene partij is of voor de uitvoering van maatregelen die aan het sluiten van die overeenkomst voorafgaan en die op verzoek van de betrokkene zijn genomen; c) wanneer de verwerking noodzakelijk is om een verplichting na te komen waaraan de verantwoordelijke voor de verwerking is onderworpen door of krachtens een wet, een decreet of een ordonnantie; d) wanneer de verwerking noodzakelijk is ter vrijwaring van een vitaal belang van de betrokkene; e) wanneer de verwerking noodzakelijk is voor de vervulling van een taak van openbaar belang of die deel uitmaakt van de uitoefening van het openbaar gezag, die is opgedragen aan de verantwoordelijke voor de verwerking of aan de derde aan wie de gegevens worden verstrekt; f) wanneer de verwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke voor de verwerking of van de derde aan wie de gegevens worden verstrekt, mits het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene die aanspraak maakt op bescherming uit hoofde van deze wet, niet zwaarder doorwegen. De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, nader bepalen in welke gevallen de onder f) bedoelde voorwaarde niet geacht wordt te zijn vervuld. » Art. 9. Artikel 6 van dezelfde wet wordt als volgt vervangen : « Art. 6. § 1. De verwerking van persoonsgegevens waaruit de raciale of etnische afkomst, de politieke opvattingen, de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging of het lidmaatschap van een vakvereniging blijken, alsook de verwerking van persoonsgegevens die het seksuele leven betreffen, is verboden. § 2. Het verbod om de in § 1 van dit artikel bedoelde persoonsgegevens te verwerken, is niet van toepassing in een van de volgende gevallen : a) wanneer de betrokkene schriftelijk heeft toegestemd in een dergelijke verwerking met dien verstande dat deze toestemming te allen tijde door de betrokkene kan worden ingetrokken; de Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, bepalen in welke gevallen het verbod om de in dit artikel bedoelde gegevens te verwerken niet door de schriftelijke toestemming van de betrokkene ongedaan kan worden gemaakt; b) wanneer de verwerking noodzakelijk is met het oog op de uitvoering van de specifieke verplichtingen en rechten van de verantwoordelijke voor de verwerking met betrekking tot het arbeidsrecht; c) wanneer de verwerking noodzakelijk is ter verdediging van de vitale belangen van de betrokkene of van een andere persoon indien de betrokkene fysiek of juridisch niet in staat is zijn instemming te getuigen;
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
37
d) wanneer de verwerking wordt verricht door een stichting, een vereniging of enige andere instantie zonder winstoogmerk die op politiek, levensbeschouwelijk, godsdienstig, mutualistisch of vakbondsgebied werkzaam is, in het kader van haar gerechtvaardigde activiteiten, mits de verwerking uitsluitend betrekking heeft op de leden van de stichting, de vereniging of de instantie of op de personen die in verband met haar streefdoelen regelmatige contacten met haar onderhouden, en de gegevens niet zonder de toestemming van de betrokkenen aan derden worden doorgegeven; e) wanneer de verwerking betrekking heeft op gegevens die duidelijk door de betrokkene openbaar zijn gemaakt; f) wanneer de verwerking noodzakelijk is voor de vaststelling, de uitoefening of de verdediging van een recht in rechte; g) wanneer de verwerking noodzakelijk is voor het wetenschappelijk onderzoek en verricht wordt onder de voorwaarden vastgesteld door de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer; h) wanneer de verwerking noodzakelijk is voor de verwezenlijking van een doelstelling vastgesteld door of krachtens de wet met het oog op de toepassing van de sociale zekerheid; i) wanneer de verwerking wordt verricht in uitvoering van de wet van 4 juli 1962 betreffende de openbare statistiek; j) wanneer de verwerking noodzakelijk is voor de doeleinden van preventieve geneeskunde of medische diagnose, het verstrekken van zorg of behandelingen aan de betrokkene of een verwant, of het beheer van gezondheidsdiensten handelend in het belang van de betrokkene en de gegevens worden verwerkt onder het toezicht van een beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg; k) wanneer de verwerking door verenigingen met rechtspersoonlijkheid of instellingen van openbaar nut die als hoofddoel de verdediging van de rechten van de mens en van de fundamentele vrijheden hebben, verricht wordt voor de verwezenlijking van dat doel, op voorwaarde dat voor de verwerking een machtiging is verleend door de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer; l) wanneer de verwerking van de persoonsgegevens bedoeld in § 1 om een andere belangrijke reden van publiek belang door een wet, een decreet of een ordonnantie wordt toegelaten. In het geval bedoeld onder j) zijn de beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg en zijn aangestelden of gemachtigden tot geheimhouding verplicht. § 3. Onverminderd de toepassing van de artikelen 7 en 8 van deze wet is de verwerking van persoonsgegevens die het seksuele leven betreffen, toegestaan wanneer de verwerking wordt verricht door een vereniging met rechtspersoonlijkheid of door een instelling van openbaar nut met als statutair hoofddoel de evaluatie, de begeleiding en de behandeling van personen van wie het seksueel gedrag gekwalificeerd kan worden als een misdrijf en die voor de verwezenlijking van dat doel door de bevoegde overheid worden erkend en gesubsidieerd; voor dergelijke verwerkingen, waarvan de bedoeling moet bestaan in de evaluatie, begeleiding en behandeling van de in deze paragraaf bedoelde personen en de verwerking uitsluitend persoonsgegevens betreft die, wanneer ze het seksueel leven betreffen, enkel betrekking hebben op laatstgenoemde personen, moet door de Koning bij een in een Ministerraad overlegd besluit, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, een bijzondere, individuele machtiging worden verleend. Het in deze paragraaf bedoelde besluit preciseert de duur van de machtiging, de modaliteiten voor de controle van de gemachtigde vereniging of instelling door de bevoegde overheid en de wijze waarop door deze overheid aan de Commissie voor de
38
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
persoonlijke levenssfeer verslag moet worden uitgebracht over de verwerking van persoonsgegevens in het kader van de verleende machtiging. § 4. De Koning legt bij een in Ministerraad overlegd besluit, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer de bijzondere voorwaarden op waaraan de verwerking van de in dit artikel bedoelde persoonsgegevens moet voldoen. » Art. 10. Artikel 7 van dezelfde wet wordt als volgt vervangen : « Art. 7. § 1. De verwerking van persoonsgegevens die de gezondheid betreffen, is verboden. § 2. Het verbod om de in § 1 bedoelde persoonsgegevens te verwerken, is niet van toepassing in de volgende gevallen : a) wanneer de betrokkene schriftelijk heeft toegestemd in een dergelijke verwerking met dien verstande dat deze toestemming te allen tijde door de betrokkene kan worden ingetrokken; de Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, bepalen in welke gevallen het verbod om gegevens betreffende de gezondheid te verwerken niet door de schriftelijke toestemming van de betrokkene ongedaan kan worden gemaakt; b) wanneer de verwerking noodzakelijk is met het oog op de uitvoering van de specifieke verplichtingen en rechten van de verantwoordelijke voor de verwerking met betrekking tot het arbeidsrecht; c) wanneer de verwerking noodzakelijk is voor de verwezenlijking van een doelstelling vastgesteld door of krachtens de wet met het oog op de toepassing van de sociale zekerheid; d) wanneer de verwerking noodzakelijk is voor de bevordering en de bescherming van de volksgezondheid met inbegrip van bevolkingsonderzoek; e) wanneer de verwerking om redenen van zwaarwegend algemeen belang verplicht wordt door of krachtens een wet, een decreet of een ordonnantie; f) wanneer de verwerking noodzakelijk is ter verdediging van vitale belangen van de betrokkene of van een andere persoon indien de betrokkene fysiek of juridisch niet in staat is om zijn toestemming te geven; g) wanneer de verwerking noodzakelijk is voor het voorkomen van een concreet gevaar of voor de beteugeling van een bepaalde strafrechtelijke inbreuk; h) wanneer de verwerking betrekking heeft op gegevens die duidelijk door de betrokkene zijn openbaar gemaakt; i) wanneer de verwerking noodzakelijk is voor de vaststelling, de uitoefening of de verdediging van een recht in rechte; j) wanneer de verwerking noodzakelijk is voor doeleinden van preventieve geneeskunde of medische diagnose, het verstrekken van zorg of behandelingen aan de betrokkene of een verwant, of het beheer van de gezondheidsdiensten handelend in het belang van de betrokkene en de gegevens worden verwerkt onder het toezicht van een beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg; k) wanneer de verwerking noodzakelijk is voor het wetenschappelijk onderzoek en verricht wordt onder de voorwaarden vastgesteld door de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. § 3. De Koning legt, bij een in Ministerraad overlegd besluit en na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, bijzondere voorwaarden vast waaraan de verwerking van de in dit artikel bedoelde persoonsgegevens moet voldoen. § 4. Persoonsgegevens betreffende de gezondheid mogen, behoudens schriftelijke toestemming van de betrokkene of wanneer de verwerking noodzakelijk is voor het
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
39
voorkomen van een dringend gevaar of voor de beteugeling van een bepaalde strafrechtelijke inbreuk, enkel worden verwerkt onder de verantwoordelijkheid van een beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg. De Koning kan, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en bij een in Ministerraad overlegd besluit, bepalen welke categorieën van personen als beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg in de zin van deze wet worden beschouwd. Bij de verwerking van de in dit artikel bedoelde persoonsgegevens zijn de beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg en zijn aangestelden of gemachtigden, tot geheimhouding verplicht. § 5. Persoonsgegevens betreffende de gezondheid moeten worden ingezameld bij de betrokkene. Zij kunnen slechts via andere bronnen worden ingezameld op voor waarde dat dit in overeenstemming is met de paragrafen 3 en 4 van dit artikel en dat dit noodzakelijk is voor de doeleinden van de verwerking of de betrokkene niet in staat is om de gegevens te bezorgen. » Art. 11. Artikel 8 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : « Art. 8. § 1. De verwerking van persoonsgegevens inzake geschillen voorgelegd aan hoven en rechtbanken alsook aan administratieve gerechten, inzake verdenkingen, vervolgingen of veroordelingen met betrekking tot misdrijven, of inzake administratieve sancties of veiligheidsmaatregelen, is verboden. § 2. Het verbod om de in § 1 bedoelde persoonsgegevens te verwerken, is niet van toepassing op verwerkingen : a) onder toezicht van een openbare overheid of van een ministeriële ambtenaar in de zin van het Gerechtelijk Wetboek, indien de verwerking noodzakelijk is voor de uitoefening van hun taken; b) door andere personen, indien de verwerking noodzakelijk is voor de verwezenlijking van doeleinden die door of krachtens een wet, een decreet of een ordonnantie zijn vastgesteld; c) door natuurlijke personen of door privaatrechtelijke of publiekrechtelijke rechtspersonen inzoverre dat noodzakelijk is voor het beheer van hun eigen geschillen; d) door advocaten of andere juridische raadgevers inzoverre de verwerking noodzakelijk is voor de verdediging van de belangen van de cliënten; e) die noodzakelijk zijn voor het wetenschappelijk onderzoek en verricht worden onder de voorwaarden vastgesteld door de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. § 3. De personen die krachtens § 2 gemachtigd zijn om de in § 1 bedoelde persoonsgegevens te verwerken, zijn tot geheimhouding verplicht. § 4. De Koning legt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, bijzondere voorwaarden vast waaraan de verwerking van de in § 1 bedoelde persoonsgegevens moet voldoen. » Art. 12. Het opschrift van hoofdstuk III van dezelfde wet wordt als volgt vervangen : « Rechten van de betrokkene ». Art. 13. Artikel 9 van dezelfde wet wordt door de volgende bepaling vervangen : « Art. 9. § 1. Indien persoonsgegevens betreffende de betrokkene bij hemzelf worden verkregen, moet de verantwoordelijke voor de verwerking of diens vertegenwoordiger uiterlijk op het moment dat de gegevens worden verkregen aan de betrokkene ten minste 40
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
de hierna volgende informatie verstrekken, behalve indien hij daarvan reeds op de hoogte is : a) de naam en het adres van de verantwoordelijke voor de verwerking en, in voorkomend geval, van diens vertegenwoordiger; b) de doeleinden van de verwerking; c) het bestaan van een recht om zich op verzoek en kosteloos tegen de voorgenomen verwerking van hem betreffende persoonsgegevens te verzetten, indien de verwerking verricht wordt met het oog op direct marketing; d) andere bijkomende informatie, met name : - de ontvangers of de categorieën ontvangers van de gegevens, - het al dan niet verplichte karakter van het antwoord en de eventuele gevolgen van nietbeantwoording, - het bestaan van een recht op toegang en op verbetering van de persoonsgegevens die op hem betrekking hebben; behalve indien die verdere informatie, met inachtneming van de specifieke omstandigheden waaronder de persoonsgegevens verkregen worden, niet nodig is om tegenover de betrokkene een eerlijke verwerking te waarborgen; e) andere informatie afhankelijk van de specifieke aard van de verwerking, die wordt opgelegd door de Koning na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. § 2. Indien de persoonsgegevens niet bij de betrokkene zijn verkregen, moet de verantwoordelijke voor de verwerking of zijn vertegenwoordiger, op het moment van de registratie van de gegevens of wanneer mededeling van de gegevens aan een derde wordt overwogen, uiterlijk op het moment van de eerste mededeling van de gegevens, ten minste de volgende informatie verstrekken, tenzij de betrokkene daarvan reeds op de hoogte is : a) de naam en het adres van de verantwoordelijke voor de verwerking en, in voorkomend geval, van diens vertegenwoordiger; b) de doeleinden van de verwerking; c) het bestaan van een recht om zich op verzoek en kosteloos tegen de voorgenomen verwerking van hem betreffende persoonsgegevens te verzetten, indien de verwerking verricht wordt met het oog op direct marketing; in dit geval dient de betrokkene in kennis te worden gesteld vooraleer de persoonsgegevens voor de eerste keer aan een derde worden verstrekt of voor rekening van derden worden gebruikt voor direct marketing; d) andere bijkomende informatie, met name : - de betrokken gegevenscategorieën; - de ontvangers of de categorieën ontvangers; - het bestaan van een recht op toegang en op verbetering van de persoonsgegevens die op hem betrekking hebben; behalve indien die verdere informatie, met inachtneming van de specifieke omstandigheden waaronder de gegevens verwerkt worden, niet nodig is om tegenover de betrokkene een eerlijke verwerking te waarborgen; e) andere informatie afhankelijk van de specifieke aard van de verwerking, die wordt opgelegd door de Koning na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De verantwoordelijke voor de verwerking wordt van de in deze paragraaf bedoelde kennisgeving vrijgesteld : a) wanneer, met name voor statistische doeleinden of voor historisch of wetenschappelijk onderzoek of voor bevolkingsonderzoek met het oog op de bescherming en de bevordering van de volksgezondheid, de kennisgeving aan de betrokkene onmogelijk blijkt of onevenredig veel moeite kost;
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
41
b) wanneer de registratie of de verstrekking van de persoonsgegevens verricht wordt met het oog op de toepassing van een bepaling voorgeschreven door of krachtens een wet, een decreet of een ordonnantie. De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer de voorwaarden voor de toepassing van het vorige lid. Indien de eerste mededeling van de gegevens geschiedde vóór de inwerkingtreding van deze bepaling, moet de mededeling van de informatie, in afwijking van het eerste lid, uiterlijk geschieden binnen een termijn van 3 jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van deze bepaling. De informatie moet evenwel niet worden meegedeeld indien de verantwoordelijke voor de verwerking was vrijgesteld van de verplichting om de betrokkene in kennis te stellen van de registratie van de gegevens krachtens de wettelijke en reglementaire bepalingen van toepassing op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van deze bepaling. » Art. 14. Artikel 10 van dezelfde wet wordt door de volgende bepaling vervangen : « Art. 10. § 1. De betrokkene die zijn identiteit bewijst, heeft het recht om vanwege de verantwoordelijke voor de verwerking te verkrijgen : a) kennis van het al dan niet bestaan van verwerkingen van hem betreffende gegevens alsmede ten minste informatie over de doeleinden van deze verwerkingen, van de categorieën gegevens waarop deze verwerkingen betrekking hebben en van de categorieën ontvangers aan wie de gegevens worden verstrekt; b) verstrekking in begrijpelijke vorm van de gegevens zelf die worden verwerkt, alsmede alle beschikbare informatie over de oorsprong van die gegevens; c) mededeling van de logica die aan een geautomatiseerde verwerking van hem betreffende gegevens ten grondslag ligt in geval van geautomatiseerde besluitvorming in de zin van artikel 12bis; d) kennis van de mogelijkheid om de in de artikelen 12 en 14 bedoelde beroepen in te stellen en eventueel inzage te nemen van het in artikel 18 bedoelde openbaar register. Daartoe richt de betrokkene een gedagtekend en ondertekend verzoek aan de verantwoordelijke voor de verwerking of aan iedere andere persoon die de Koning aanwijst. De inlichtingen worden onverwijld en ten laatste binnen vijfenveertig dagen na ontvangst van het verzoek meegedeeld. De Koning kan nadere regelen voor de uitoefening van het in het eerste lid bedoelde recht bepalen. § 2. Elke persoon heeft het recht om, hetzij op rechtstreekse wijze, hetzij met behulp van een beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg, kennis te krijgen van de persoonsgegevens die betreffende zijn gezondheid worden verwerkt. Op verzoek van de verantwoordelijke van de verwerking of op verzoek van de betrokkene kan de mededeling gebeuren door tussenkomst van een door de betrokkene gekozen beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg. Indien er duidelijk geen gevaar is voor inbreuken op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene en de gegevens niet gebruikt worden om maatregelen en besluiten te nemen ten aanzien van een individuele betrokkene, kan de kennisgeving ook worden uitgesteld indien de gezondheidsgegevens verwerkt worden voor medischwetenschappelijk onderzoek, doch slechts in de mate dat de kennisgeving het onderzoek op ernstige wijze zou schaden en uiterlijk tot op het moment van de beëindiging van het onderzoek.
42
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
In dat geval moet de betrokkene aan de verantwoordelijke voor de verwerking vooraf zijn schriftelijke toestemming hebben gegeven dat de hem betreffende persoonsgegevens voor medisch-wetenschappelijke doeleinden kunnen worden verwerkt en dat kennisgeving van deze persoonsgegevens om die reden kan worden uitgesteld. § 3. Aan een aanvraag bedoeld in § 1 en § 2 moet geen gevolg worden gegeven dan na verloop van een redelijke termijn, te rekenen van de dagtekening van een vroegere aanvraag van dezelfde persoon waarop is geantwoord of te rekenen van de dagtekening waarop de gegevens hem ambtshalve zijn meegedeeld. Art. 15. Artikel 11 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 22 juli 1993, wordt opgeheven. Art. 16. In artikel 12 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 22 juli 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 worden tussen het eerste en het tweede lid de volgende leden ingevoegd : « Eenieder is bovendien gerechtigd om wegens zwaarwegende en gerechtvaardigde redenen die verband houden met zijn bijzondere situatie, zich ertegen te verzetten dat hem betreffende gegevens het voorwerp van een verwerking vormen, behalve wanneer de rechtmatigheid van de verwerking gesteund is op de in artikel 5, b) en c), bedoelde redenen. Indien de persoonsgegevens verkregen worden met het oog op direct marketing mag de betrokkene zich kosteloos en zonder enige motivering tegen de voorgenomen verwerking van hem betreffende persoonsgegevens verzetten. In geval van gerechtvaardigd verzet mag de door de verantwoordelijke voor de verwerking verrichte verwerking niet langer op deze persoonsgegevens betrekking hebben. »; 2° in paragraaf 2 worden de woorden « dat recht » vervangen door de woorden « de in § 1 bedoelde rechten »; 3° in dezelfde paragraaf 2 worden de woorden « houder van het bestand » vervangen door de woorden « verantwoordelijke voor de verwerking »; 4° paragraaf 3 wordt vervangen als volgt : « Binnen een maand te rekenen van het tijdstip van indiening van het verzoek op grond van § 2, deelt de verantwoordelijke voor de verwerking de verbeteringen of verwijderingen van gegevens, gedaan op grond van § 1, mee aan de betrokkene zelf, alsmede aan de personen aan wie de onjuiste, onvolledige of niet ter zake dienende gegevens zijn meegedeeld, voor zover hij nog kennis heeft van de bestemmelingen van de mededeling en de kennisgeving aan deze bestemmelingen niet onmogelijk blijkt of onevenredig veel moeite kost. Indien de betrokkene zich tegen de verwerking of de voorgenomen verwerking van hem betreffende persoonsgegevens verzet in toepassing van § 1, tweede en derde lid, deelt de verantwoordelijke voor de verwerking aan de betrokkene binnen dezelfde termijn mee welk gevolg hij aan het verzoek heeft gegeven. »; 5° paragraaf 4 wordt opgeheven. Art. 17. In dezelfde wet wordt een artikel 12bis ingevoegd dat als volgt luidt : « Art. 12bis. Een besluit waaraan voor een persoon rechtsgevolgen verbonden zijn of dat hem in aanmerkelijke mate treft, mag niet louter worden genomen op grond van een geautomatiseerde gegevensverwerking die bestemd is om bepaalde aspecten van zijn persoonlijkheid te evalueren.
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
43
Het in het eerste lid vastgestelde verbod geldt niet indien het besluit wordt genomen in het kader van een overeenkomst of zijn grondslag vindt in een bepaling voorgeschreven door of krachtens een wet, decreet of ordonnantie. In die overeenkomst of in die bepaling moeten passende maatregelen zijn genomen ter bescherming van de gerechtvaardigde belangen van de betrokkene. Minstens moet hem de mogelijkheid geboden worden om op nuttige wijze zijn standpunt naar voor te brengen. » Art. 18. In artikel 13 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 22 juli 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt door het volgende lid vervangen : « Eenieder die zijn identiteit bewijst, is gerechtigd zich kosteloos tot de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer te wenden, teneinde de in de artikelen 10 en 12 bedoelde rechten uit te oefenen ten aanzien van de verwerkingen van persoonsgegevens bedoeld in artikel 3, paragrafen 4, 5 en 6. »; 2° dit artikel wordt aangevuld met het volgende lid : « Evenwel bepaalt de Koning, na advies van de commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, bij een in Ministerraad overlegd besluit, welke informatie de commissie aan de betrokkene mag meedelen indien het verzoek van de betrokkene een verwerking van persoonsgegevens betreft door politiediensten met het oog op identiteitscontrole. ». Art. 19. In artikel 14 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, in fine, worden de woorden « , tegen de verwerking waarvan de betrokkene zich heeft verzet » ingevoegd tussen de woorden « verboden is » en de woorden « of die langer bewaard werden »; 2° in paragraaf 2 worden de woorden « houder van het bestand » vervangen door de woorden « verantwoordelijke voor de verwerking »; 3° in paragraaf 5 worden de woorden « binnen vijfenveertig dagen » vervangen door de woorden « naargelang het geval, binnen de door artikel 10, § 1, tweede lid dan wel door artikel 12, § 3, eerste lid, voorgeschreven termijn »; 4° in paragraaf 6 worden de woorden « houder van het bestand » vervangen door de woorden « verantwoordelijke voor de verwerking ». Art. 20. In artikel 15 van dezelfde wet worden de woorden « houder van het bestand » vervangen door de woorden « verantwoordelijke voor de verwerking ». Art. 21. In dezelfde wet wordt een artikel 15bis ingevoegd luidend als volgt : « Art. 15bis. Indien een betrokkene schade lijdt doordat ten opzichte van hem in strijd wordt gehandeld met de bij of krachtens deze wet bepaalde voorschriften, zijn het hiernavolgende tweede en derde lid van toepassing, onverminderd de aanspraken op grond van andere wettelijke regels. De verantwoordelijke voor de verwerking is aansprakelijk voor de schade die voortvloeit uit een handeling in strijd met de bij of krachtens deze wet bepaalde voorschriften. Hij is van deze aansprakelijkheid ontheven indien hij bewijst dat het feit dat de schade heeft veroorzaakt hem niet kan worden toegerekend. »
44
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Art. 22. Het opschrift van hoofdstuk IV van dezelfde wet wordt als volgt vervangen : « Vertrouwelijkheid en beveiliging van de verwerking ». Art. 23. In artikel 16 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : A. de paragrafen 1 en 2 worden door de volgende bepalingen vervangen : « § 1. Indien de verwerking wordt toevertrouwd aan een verwerker, moet de verantwoordelijke voor de verwerking, en in voorkomend geval zijn vertegenwoordiger in België : 1° een verwerker kiezen die voldoende waarborgen biedt ten aanzien van de technische en organisatorische beveiligingsmaatregelen met betrekking tot de te verrichten verwerking; 2° toezien op de naleving van die maatregelen, met name door ze vast te leggen in contractuele bepalingen; 3° de aansprakelijkheid van de verwerker ten aanzien van de verantwoordelijke voor de verwerking vaststellen in de overeenkomst; 4° met de verwerker overeenkomen dat de verwerker slechts handelt in opdracht van de verantwoordelijke voor de verwerking en dat de verwerker is gebonden door dezelfde verplichtingen als deze die waartoe de verantwoordelijke in toepassing van paragraaf 3 is gehouden; 5° in een geschrift of op een elektronische drager de elementen van de overeenkomst met betrekking tot de bescherming van de gegevens en de eisen met betrekking tot de maatregelen bedoeld in paragraaf 3 vaststellen. § 2. De verantwoordelijke voor de verwerking of, in voorkomend geval, zijn vertegenwoordiger in België moet : 1° er nauwlettend over waken dat de gegevens worden bijgewerkt, dat de onjuiste, onvolledige en niet terzake dienende gegevens, alsmede die welke zijn verkregen of verder verwerkt in strijd met de artikelen 4 tot 8, worden verbeterd of verwijderd; 2° ervoor zorgen dat voor de personen die onder zijn gezag handelen, de toegang tot de gegevens en de verwerkingsmogelijkheden, beperkt blijven tot hetgeen die personen nodig hebben voor de uitoefening van hun taken of tot hetgeen noodzakelijk is voor de behoeften van de dienst; 3° alle personen die onder zijn gezag handelen, kennisgeven van de bepalingen van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten, alsmede van alle relevante voorschriften inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer die bij het verwerken van persoonsgegevens gelden; 4° zich ervan vergewissen of programma's voor de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens in overeenstemming zijn met de vermeldingen van de aangifte waarvan sprake is in artikel 17 en dat er geen wederrechtelijk gebruik van wordt gemaakt. § 3. Eenieder die handelt onder het gezag van de verantwoordelijke voor de verwerking of van de verwerker alsmede de verwerker zelf, die toegang heeft tot persoonsgegevens, mag deze slechts in opdracht van de verantwoordelijke voor de verwerking verwerken, behoudens op grond van een verplichting door of krachtens een wet, een decreet of een ordonnantie. »; B. in paragraaf 3, die paragraaf 4 wordt, worden de woorden « moet de houder van het bestand, of in voorkomend geval zijn vertegenwoordiger in België, de gepaste technische en organisatorische maatregelen treffen, die nodig zijn voor de bescherming van de bestanden » vervangen door de woorden « moeten de verantwoordelijke voor de verwerking, en in voorkomend geval zijn vertegenwoordiger in België, alsmede de verwerker, de gepaste technische en organisatorische maatregelen treffen die nodig zijn voor de bescherming van de persoonsgegevens ». GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
45
Art. 24. In artikel 17 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : A. paragraaf 1 wordt door de volgende paragraaf vervangen : « § 1. Voordat wordt overgegaan tot één of meer volledig of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerkingen van gegevens die voor de verwezenlijking van een doeleinde of van verscheidene samenhangende doeleinden bestemd zijn, doet de verantwoordelijke voor de verwerking of, in voorkomend geval, diens vertegenwoordiger, daarvan aangifte bij de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Het vorige lid is niet van toepassing op verwerkingen die alleen tot doel hebben een register bij te houden dat door of krachtens een wet, een decreet of een ordonnantie bedoeld is om het publiek voor te lichten en door eenieder dan wel door ieder persoon die zich op een gerechtvaardigd belang kan beroepen, kan worden geraadpleegd. »; B. in paragraaf 3 wordt het 3° opgeheven; C. in dezelfde paragraaf 3 wordt het 5° vervangen als volgt : « 5° het doel of het geheel van samenhangende doeleinden van de geautomatiseerde verwerking »; D. in dezelfde paragraaf 3 worden 7° en 8° vervangen als volgt : « 7° de categorieën van ontvangers aan wie de gegevens kunnen worden verstrekt; 8° de waarborgen die aan de mededeling van gegevens aan derden verbonden moeten zijn. »; E. in dezelfde paragraaf 3 worden een 11° en een 12° toegevoegd, luidend als volgt : « 11° een algemene beschrijving om op voorhand te kunnen beoordelen of de veiligheidsmaatregelen die in toepassing van artikel 16 van deze wet genomen zijn, afdoende zijn; 12° de redenen waarop de verantwoordelijke voor de verwerking in voorkomend geval de toepassing van artikel 3, § 3, van deze wet steunt. »; F. in dezelfde paragraaf 3 worden de woorden « houder van het bestand » vervangen door de woorden « verantwoordelijke voor de verwerking »; G. paragraaf 5 wordt vervangen als volgt : « § 5. Voor elk doeleinde of geheel van samenhangende doeleinden waarvoor tot een of meer volledig of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerkingen wordt overgegaan, is een aangifte vereist. De Commissie stelt de aard en de structuur van de aangifte vast. »; H. paragraaf 6, tweede lid, wordt opgeheven; I. paragraaf 7 wordt vervangen als volgt : « § 7. Ingeval aan een geautomatiseerde verwerking een einde wordt gemaakt of enige informatie vermeld in de § 3 wijzigt, moet daarvan eveneens aangifte worden gedaan. »; J. paragraaf 8 wordt vervangen als volgt : « § 8. De Koning kan na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer bepaalde categorieën vrijstellen van de in dit artikel bedoelde aangifte wanneer, rekening houdend met de verwerkte gegevens, er kennelijk geen gevaar is voor inbreuken op de rechten en vrijheden van de betrokkenen, en de doeleinden van de verwerking, de categorieën van verwerkte gegevens, de categorieën betrokkenen, de categorieën ontvangers en de periode gedurende welke de gegevens worden bewaard, gepreciseerd worden. Indien voor geautomatiseerde verwerkingen in toepassing van het vorige lid een vrijstelling van de aanmeldingsplicht wordt verleend, moeten de inlichtingen vermeld in de §§ 3 en 6 door de verantwoordelijke voor de verwerking meegedeeld worden aan iedereen die daarom verzoekt. »; K. in paragraaf 9 worden de woorden « houder van het bestand » vervangen door de woorden « verantwoordelijke voor de verwerking »;
46
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
L. in dezelfde paragraaf 9 worden de woorden « op grond van de aard van de aangifte en van de belangrijkheid van de opgegeven verwerking » weggelaten. Art. 25. In dezelfde wet wordt een artikel 17bis ingevoegd, luidend als volgt : « Art. 17bis. De Koning stelt, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer de categorieën van verwerkingen vast die specifieke risico's inhouden voor de persoonlijke rechten en vrijheden van de betrokkenen en stelt voor deze verwerkingen, eveneens op voorstel van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, bijzondere voorwaarden vast om de rechten en de vrijheden van de betrokkenen te waarborgen. In het bijzonder kan Hij bepalen dat de verantwoordelijke voor de verwerking, alleen of samen met andere verantwoordelijken, een aangestelde voor de gegevensbescherming aanwijst die op onafhankelijke wijze zorgt voor de toepassing van deze wet en van haar uitvoeringsmaatregelen. De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, het statuut van de aangestelde voor de gegevensbescherming. » Art. 26. Artikel 18, vierde lid, van dezelfde wet wordt opgeheven. Art. 27. In artikel 19 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « manueel bestand » worden vervangen door de woorden « nietgeautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens die in een bestand zijn opgenomen of bestemd zijn om daarin te worden opgenomen »; 2° de woorden « houder van het bestand » worden vervangen door de woorden « verantwoordelijke voor de verwerking ». Art. 28. Het opschrift van hoofdstuk VI van dezelfde wet wordt als volgt vervangen : « Doorgifte van persoonsgegevens naar landen buiten de Europese Gemeenschap » . Art. 29. Artikel 21 van dezelfde wet wordt als volgt vervangen : « Art. 21. § 1. Persoonsgegevens die aan een verwerking worden onderworpen na doorgifte ervan naar een land buiten de Europese Gemeenschap, mogen slechts worden doorgegeven indien dat land een passend beschermingsniveau waarborgt en de andere bepalingen van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan worden nageleefd. De vraag of het beschermingsniveau passend is, wordt beoordeeld met inachtneming van alle omstandigheden die op de doorgifte van gegevens of op een categorie gegevensdoorgiften van invloed zijn; in het bijzonder wordt rekening gehouden met de aard van de gegevens, met het doeleinde en met de duur van de voorgenomen verwerking of verwerkingen, het land van herkomst en het land van eindbestemming, de algemene en sectoriële rechtsregels die in het betrokken land gelden, alsmede de beroepscodes en de veiligheidsmaatregelen die in die landen worden nageleefd. § 2. De Koning bepaalt, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en conform artikel 25 van richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrij verkeer van die GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
47
gegevens, voor welke categorieën van verwerkingen van persoonsgegevens en in welke omstandigheden de doorgifte van persoonsgegevens aan landen buiten de Europese Unie niet is toegestaan. » Art. 30. Artikel 22 van dezelfde wet wordt als volgt vervangen : « Art. 22. § 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 21 mag een doorgifte of categorie doorgiften van persoonsgegevens naar een land buiten de Europese Gemeenschap dat geen waarborgen biedt voor een adequaat beschermingsniveau, plaatsvinden in één van de volgende gevallen : 1° de betrokkene heeft daarvoor zijn ondubbelzinnige toestemming gegeven; 2° de doorgifte is noodzakelijk voor de uitvoering van een overeenkomst tussen de betrokkene en de verantwoordelijke voor de verwerking of voor de uitvoering van op verzoek van de betrokkene genomen precontractuele maatregelen; 3° de doorgifte is noodzakelijk voor de sluiting of de uitvoering van een in het belang van de betrokkene tussen de verantwoordelijke voor de verwerking en een derde gesloten of te sluiten overeenkomst; 4° de doorgifte is noodzakelijk of wettelijk verplicht vanwege een zwaarwegend algemeen belang of voor de vaststelling, de uitoefening of de verdediging van een recht in rechte; 5° de doorgifte is noodzakelijk ter vrijwaring van het vitaal belang van de betrokkene; 6° de doorgifte geschiedt vanuit een openbaar register dat krachtens wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen bedoeld is om het publiek voor te lichten en dat door eenieder dan wel door iedere persoon die zich op een gerechtvaardigd belang kan beroepen, kan worden geraadpleegd, voor zover in het betrokken geval is voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor raadpleging. Onverminderd het bepaalde in het vorige lid kan de Koning, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, machtiging verlenen voor een doorgifte of een categorie doorgiften van persoonsgegevens naar een land buiten de Europese Gemeenschap dat geen waarborgen voor een passend beschermingsniveau biedt, indien de verantwoordelijke voor de verwerking voldoende waarborgen biedt ten aanzien van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de fundamentele rechten en vrijheden van personen, alsmede ten aanzien van de uitoefening van de daaraan verbonden rechten; deze waarborgen kunnen met name voortvloeien uit passende contractuele bepalingen. » Art. 31. In artikel 23 van dezelfde wet worden de woorden « uit leden van rechtswege, aangewezen door bij bijzondere wetten ingestelde toezichtscomités, en » weggelaten. Art. 32. Artikel 24 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « Art. 24. § 1. De Commissie bestaat uit acht vaste leden, onder wie een magistraat die het voorzitterschap waarneemt, en acht plaatsvervangende leden, onder wie een magistraat. § 2. De Commissie bestaat uit een gelijk aantal Nederlandstalige en Franstalige leden. § 3. De leden van de Commissie worden om beurten door de Kamer van volksvertegenwoordigers en door de Senaat aangewezen. § 4. De leden van de Commissie worden gekozen voor een hernieuwbare termijn van 6 jaar op door de Ministerraad voorgedragen lijsten die voor ieder te bekleden mandaat twee kandidaten bevatten. Zij kunnen door de Kamer die hen heeft aangewezen, van hun opdracht worden ontheven wegens tekortkomingen in hun taken of wegens inbreuk op de waardigheid van hun ambt. 48
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
De leden moeten alle waarborgen bieden met het oog op een onafhankelijke uitoefening van hun opdracht alsmede volledig bevoegd zijn op het stuk van de informatica-systemen. De Commissie is op zodanige wijze samengesteld dat in haar midden een evenwicht bestaat tussen de verschillende sociaal-economische groepen. Benevens de voorzitter, bevat de Commissie onder haar vaste leden en onder haar plaatsvervangende leden, ten minste een jurist, een informaticus, een persoon die beroepservaring kan voorleggen in het beheer van persoonsgegevens afhangende van de private sector en een persoon die beroepservaring kan voorleggen in het beheer van persoonsgegevens afhangende van de openbare sector. § 5. Om tot vast dan wel plaatsvervangend lid van de Commissie te worden benoemd en het te blijven, moeten de kandidaten aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° Belg zijn; 2° de burgerlijke en politieke rechten genieten; 3° geen lid zijn van het Europees Parlement of van de Wetgevende Kamers, noch van een Gemeenschaps- of Gewestraad. § 6. Binnen de perken van hun bevoegdheden krijgen de leden van de Commissie van niemand onderrichtingen. Zij kunnen niet van hun mandaat worden ontheven voor meningen die zij uiten of daden die zij stellen bij het vervullen van hun functie. § 7. Het is de leden van de Commissie verboden aanwezig te zijn bij een beraadslaging over zaken waarbij zij een persoonlijk belang hebben of waarbij hun bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad een persoonlijk belang hebben. ». Art. 33. In artikel 30, paragraaf 2, van dezelfde wet worden de woorden « houder van het bestand » vervangen door de woorden « verantwoordelijke voor de verwerking ». Art. 34. In artikel 31 van dezelfde wet worden in de §§ 3 en 5, eerste lid, de woorden « houder van het bestand » vervangen door de woorden « verantwoordelijke voor de verwerking ». Art. 35. In artikel 32 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 wordt het tweede lid door het volgende lid vervangen : « De leden van de Commissie hebben in dit geval de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings. »; 2° paragraaf 2 wordt aangevuld met een derde lid, luidend als volgt : « Dit verslag, dat openbaar is, bevat naast de algemene informatie over de toepassing van deze wet en over de activiteiten van de Commissie, specifieke informatie over de toepassing van de artikelen 3, §§ 3 en 6,13,17 en 18. » Art. 36. Een artikel 32bis, luidend als volgt, wordt in dezelfde wet ingevoegd : « Art. 32bis. § 1. Met het oog op de toepassing van internationale verdragen, kan de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer aanwijzen om, krachtens deze verdragen, opdrachten uit te voeren die identiek zijn aan die welke deze wet aan de Commissie toekent. § 2. Met het oog op de toepassing van internationale verdragen, is de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer gemachtigd om bepaalde van haar leden of personeelsleden aan te wijzen in de hoedanigheid van vertegenwoordigers bij internationale autoriteiten, belast met opdrachten die identiek zijn aan die welke deze wet aan de Commissie toekent.
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
49
De Koning bepaalt de nadere regels van de vertegenwoordiging na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. » Art. 37. In artikel 38 van dezelfde wet worden de woorden « houder van het bestand » vervangen door de woorden « verantwoordelijke voor de verwerking ». Art. 38. In artikel 39 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : A. het 1° tot 4° wordt vervangen door het volgende : « 1° de verantwoordelijke, zijn vertegenwoordiger in België, zijn aangestelde of gemachtigde die persoonsgegevens verwerkt met overtreding van de voorwaarden die in artikel 4, § 1, worden opgelegd; 2° de verantwoordelijke voor de verwerking, zijn vertegenwoordiger in België, zijn aangestelde of gemachtigde die persoonsgegevens verwerkt buiten de door artikel 5 toegelaten gevallen; 3° de verantwoordelijke voor de verwerking, zijn vertegenwoordiger in België, zijn aangestelde of gemachtigde die persoonsgegevens verwerkt in overtreding van de artikelen 6, 7 of 8; 4° de verantwoordelijke voor de verwerking, zijn vertegenwoordiger in België, zijn aangestelde of gemachtigde die de verplichtingen bepaald in artikel 9 niet heeft nageleefd; »; B. in 5°, 7°, 8° en 10° worden de woorden « houder van het bestand » vervangen door de woorden « verantwoordelijke voor de verwerking »; C. het 9° wordt opgeheven; D. het 10° wordt vervangen als volgt : « 10° de verantwoordelijke voor de verwerking, zijn vertegenwoordiger in België, zijn aangestelde of gemachtigde die, in overtreding van artikel 19, weigert om aan de Commissie de informatie mee te delen met betrekking tot een niet-geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens die in een bestand zijn opgenomen of bestemd zijn om daarin te worden opgenomen; »; E. het 11° wordt opgeheven; F. het 12° wordt vervangen als volgt : « 12° hij die persoonsgegevens doorgeeft, doet of laat doorgeven naar een land buiten de Europese Gemeenschap dat is opgenomen in de lijst bedoeld in artikel 21, § 2, met miskenning van de vereisten van artikel 22; ». Art. 39. In artikel 42 van dezelfde wet worden de woorden « houder van het bestand » vervangen door de woorden « verantwoordelijke voor de verwerking ». Art. 40. In artikel 44 van dezelfde wet wordt een tweede en een derde lid toegevoegd, luidend als volgt : « Beroepsverenigingen en andere organisaties die categorieën van verantwoordelijken voor de verwerking vertegenwoordigen, die ontwerpen van gedragscodes hebben opgesteld of voornemens zijn bestaande gedragscodes te wijzigen of te verlengen, kunnen deze voorleggen aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De Commissie vergewist er zich in het bijzonder van dat de haar voorgelegde ontwerpen in overeenstemming zijn met deze wet en met haar uitvoeringsbesluiten, en onderzoekt,
50
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
voor zover dat mogelijk is, de standpunten van de betrokkenen of van hun vertegenwoordigers. » Art. 41. In artikel 25 van de op 16 maart 1968 gecoördineerde wet betreffende de politie over het wegverkeer, opgeheven bij de wet van 9 juli 1976, opnieuw ingevoerd bij de wet van 18 juli 1990 en gewijzigd door de wet van 8 december 1992, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 2 wordt opgeheven; 2° in paragrafen 3, eerste lid, en 4, eerste en tweede lid, 1°, worden de woorden « houder van het bestand » vervangen door de woorden « verantwoordelijke voor de verwerking ». Art. 42. Artikel 10 van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen wordt opgeheven. Art. 43. Artikel 1, 14°, 15° en 16°, van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, gewijzigd door de wet van 6 juli 1992, wordt als volgt vervangen : « 14° de verwerking van gegevens : de verwerking van persoonsgegevens omschreven in artikel 1, § 2, van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens; 15° het bestand : het bestand, omschreven in artikel 1, § 3, van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens; 16° de verantwoordelijke voor de verwerking : de verantwoordelijke voor de verwerking omschreven in artikel 1, § 4, van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens; ». Art. 44. Artikel 68 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « Art. 68. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de al dan niet geautomatiseerde verwerkingen van persoonsgegevens die bestemd zijn om door derden te worden geraadpleegd. » Art. 45. In artikel 69 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 6 juli 1992 en de wet van 4 augustus 1992, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) paragraaf 2 wordt opgeheven; b) in de paragrafen 3, eerste lid, 4, derde lid, en 6, eerste, derde en vierde lid, worden de woorden « houder van het bestand » vervangen door de woorden « verantwoordelijke voor de verwerking »; c) paragraaf 4, eerste lid, wordt aangevuld als volgt : « 8° de ambtenaren bevoegd om op te treden in het kader van de artikelen 72, paragraaf 15, 75, paragraaf 3, 5°, 81 en 82 van deze wet; ». Art. 46. In artikel 70 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 6 juli 1992 en 8 december 1992, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1, eerste lid, wordt vervangen als volgt :
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
51
« Wanneer een consument voor de eerste maal in een bestand wordt geregistreerd wegens wanbetaling met betrekking tot kredietovereenkomsten in de zin van deze wet, moet hem daarvan onverwijld door de verantwoordelijke voor de verwerking, rechtstreeks of onrechtstreeks, kennis worden gegeven. »; 2° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt : « § 2. Elke consument heeft met betrekking tot de in de bestanden geregistreerde gegevens die zijn persoon of zijn patrimonium betreffen, de in de artikelen 10 en 12 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens, bedoelde rechten. Deze rechten worden kosteloos uitgeoefend. Wanneer in het bestand wanbetalingen verwerkt worden, kan de consument eisen dat de reden van de wanbetaling die hij mededeelt samen met de wanbetaling, wordt vermeld. De Koning kan de nadere regelen voor de uitoefening van de in deze paragraaf bedoelde rechten vaststellen. »; 3° de paragrafen 3 en 4 worden opgeheven. Art. 47. In artikel 72 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 8 december 1992, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 5 wordt vervangen als volgt : « § 5. Naast de in § 2 van dit artikel bedoelde leden, is een lid van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van rechtswege lid van het Toezichtscomité. Hij wordt vervangen door een plaatsvervanger indien hij verhinderd of afwezig is, niet kan deelnemen aan de besluitvorming in het Comité wegens een belangenconflict of in afwachting van zijn vervanging. Het in het eerste lid bedoelde lid heeft dezelfde taken en bevoegdheden als de andere leden van het Toezichtscomité maar zorgt bovendien voor de coördinatie tussen de werkzaamheden van het Comité en die van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Indien het in het eerste lid bedoelde lid het met het oog op de coördinatie nuttig acht, kan het aan het Toezichtscomité vragen een advies, beslissing of aanbeveling uit te stellen en de kwestie eerst aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer voor te leggen. Bij een dergelijk verzoek wordt de bespreking in het Toezichtscomité opgeschort en het dossier onverwijld aan de Commissie meegedeeld. De Commissie beschikt over een termijn van dertig vrije dagen te rekenen vanaf de ontvangst van het dossier om haar advies aan het Toezichtscomité mee te delen. Indien die termijn niet wordt nageleefd, kan het Comité zijn advies, beslissing of aanbeveling verlenen zonder het advies van de Commissie af te wachten. Het standpunt van de Commissie wordt uitdrukkelijk in het advies, de beslissing of de aanbeveling van het Toezichtscomité opgenomen. Het Toezichtscomité deelt systematisch al zijn adviezen, beslissingen en aanbevelingen aan de Commissie mee. »; 2° paragraaf 18 wordt opgeheven. Art. 48. In artikel 101, § 4, van dezelfde wet, worden de woorden « artikel 70, § 2 tot 4, » vervangen door de woorden « artikel 70, § 2, ». Art. 49. In het koninklijk besluit nr. 141 van 30 december 1982 tot oprichting van een databank betreffende de personeelsleden van de overheidssector worden opgeheven : 52
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
1° artikel 4, gewijzigd bij de wet van 22 juli 1993; 2° de artikelen 5 en 7. Art. 50. Artikel 44 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid, gewijzigd bij de wetten van 8 december 1992 en 29 april 1996, wordt vervangen als volgt : « Art. 44. Naast de in artikel 37 van deze wet bedoelde leden, is een lid van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van rechtswege lid van het Toezichtscomité. Hij wordt vervangen door een plaatsvervanger indien hij verhinderd of afwezig is, niet kan deelnemen aan de besluitvorming in het Comité wegens een belangenconflict of in afwachting van zijn vervanging. Dit lid heeft dezelfde taken en bevoegdheden als de andere leden van het Toezichtscomité maar zorgt bovendien voor de coördinatie tussen de werkzaamheden van het Comité en die van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Indien het bedoelde lid het met het oog op de hem opgedragen coördinatie nuttig acht, kan het aan het Toezichtscomité vragen een advies, beslissing of aanbeveling uit te stellen en de kwestie eerst aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer voor te leggen. Bij een dergelijk verzoek wordt de bespreking van het dossier in het Toezichtscomité opgeschort en het dossier onverwijld aan de Commissie meegedeeld. De Commissie beschikt over een termijn van dertig vrije dagen te rekenen vanaf de ontvangst van het dossier om haar advies aan het Toezichtscomité mee te delen. Indien die termijn niet wordt nageleefd, kan het Comité zijn advies, beslissing of aanbeveling verlenen zonder het advies van de Commissie af te wachten. Het standpunt van de Commissie wordt uitdrukkelijk in het advies, de beslissing of de aanbeveling van het Toezichtscomité opgenomen. Het Toezichtscomité deelt systematisch al zijn adviezen, beslissingen en aanbevelingen aan de Commissie mee. » Art. 51. In artikel 45, tweede lid, van dezelfde wet, wordt de laatste zin opgeheven. Art. 52. Iedere bepaling van deze wet treedt in werking op de datum bepaald door de Koning. De Koning bepaalt de termijn binnen welke de verantwoordelijke voor de verwerking zich naar de bepalingen van deze wet dient te schikken voor de verwerkingen die op het ogenblik van hun inwerkingtreding bestaan. Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt. Gegeven te Brussel, 12 december 1998. ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, T. VAN PARYS Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, T. VAN PARYS
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
53
--------------
Nota (1) Zitting 1997-1998. Kamer van volksvertegenwoordigers. Parlementaire bescheiden. - Wetsontwerp, 1566/1-nr. 1. - Bijlagen, 1566/1-nr. 2. - Amendementen, 1566/1-nr. 3. Amendementen, 1566/1-nr. 4. - Amendementen, 1566/1-nr. 5. - Amendementen, 1566/1-nr. 6. - Amendementen, 1566/1-nr. 7. - Amendementen, 1566/1-nr. 8. - Amendementen, 1566/1-nr. 9. - Verslag namens de Commissie voor Justitie, 1566/1-nr. 10. - Tekst aangenomen door de Commissie voor Justitie, 1566/1-nr. 11. - Amendementen, 1566/1nr. 12. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, 1566/1-nr. 13. Parlementaire bescheiden. - Wetsontwerp, 1568-nr. 1. - Amendementen, 1568-nr. 2. - Amendementen, 1568-nr. 3. Verslag namens Justitie (verwijzend), 1568-nr. 4. Parlementaire handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergaderingen van 12 november 1998.
54
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
55
56
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
13 februari 2001. Koninklijk besluit ter uitvoering van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. Gelet op de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, gewijzigd door de wet van 11 december 1998 tot omzetting van de richtlijn 95/46/EG van 24 oktober 1995 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrij verkeer van die gegevens, en inzonderheid op de artikelen 4, § 1, 2° en 5°; 6, § 2, eerste lid, a) en g); 6, § 4; 7, § 2, a) en k); 7, § 3; 8, § 4, e); 8, § 4; 9, § 1, e); 9, § 2, eerste lid, e); 9, § 2, derde lid; 10, § 1, tweede en vierde lid; 12, § 2; 13 tweede en vierde lid; 17, §§ 8 en 9, en 18, derde lid; Gelet op artikel 52 van de wet van 11 december 1998; Gelet op de adviezen nr. 08/99 van 8 maart 1999 en 25/99 van 23 juni 1999 van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer; Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 9 april 1999; Gelet op de akkoordbevinding van de minister van Begroting, gegeven op 28 mei 1999; Gelet op de beslissing van de Ministerraad; Gelet op de adviezen van 21 juni 1999 en 8 november 2000 van de Raad van State; Op de voordracht van Onze Minister van Justitie en op advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Hoofdstuk I. Definities Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° « de wet » : de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens; 2° « de Commissie » : de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer; 3° « gecodeerde persoonsgegevens » : persoonsgegevens die slechts door middel van een code in verband kunnen worden gebracht met een geïdentificeerd of identificeerbaar persoon; 4° « niet-gecodeerde persoonsgegevens » : andere dan gecodeerde persoonsgegevens; 5° « anonieme gegevens » : gegevens die niet met een geïdentificeerd of identificeerbaar persoon in verband kunnen worden gebracht en derhalve geen persoonsgegevens zijn; 6° « intermediaire organisatie » : de natuurlijke persoon, de rechtspersoon, de feitelijke vereniging of de openbare overheid, andere dan de verantwoordelijke voor de verwerking van de niet-gecodeerde gegevens, die voornoemde gegevens codeert.
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
57
Hoofdstuk II. Latere verwerking van persoonsgegevens voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden Afdeling I. Algemene beginselen Art. 2. De latere verwerking van persoonsgegevens voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden wordt geacht in overeenstemming te zijn met artikel 4, § 1, 2°, tweede zin, van de wet wanneer zij wordt verricht onder de voorwaarden gesteld in dit hoofdstuk. De bewaring van persoonsgegevens voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden, die is bedoeld in artikel 4, § 1, 5°, tweede zin, van de wet, is toegestaan onder de voorwaarden gesteld in dit hoofdstuk. Art. 3. De latere verwerking van persoonsgegevens voor historische, statistische wetenschappelijke doeleinden vindt plaats aan de hand van anonieme gegevens.
of
Art. 4. Indien een latere verwerking van anonieme gegevens niet de mogelijkheid biedt de historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden te verwezenlijken, mag de verantwoordelijke voor de latere verwerking voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden overeenkomstig de bepalingen van afdeling 2 van dit hoofdstuk gecodeerde persoonsgegevens verwerken. In dat geval vermeldt hij in de aangifte betreffende de verwerking die hij overeenkomstig artikel 17 van de wet aflegt, waarom de latere verwerking van anonieme gegevens niet de mogelijkheid biedt de historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden te verwezenlijken. Art. 5. Indien een latere verwerking van gecodeerde gegevens niet de mogelijkheid biedt de historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden te verwezenlijken, mag de verantwoordelijke voor de latere verwerking overeenkomstig afdeling 3 van dit hoofdstuk niet-gecodeerde persoonsgegevens verwerken. In dat geval vermeldt hij in de aangifte betreffende de verwerking die hij overeenkomstig artikel 17 van de wet doet, waarom de latere verwerking van gecodeerde gegevens niet de mogelijkheid biedt de historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden te verwezenlijken. Art. 6. De verantwoordelijke voor de latere verwerking van persoonsgegevens voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden mag geen handelingen verrichten die zijn gericht op de omzetting van anonieme gegevens in persoonsgegevens of van gecodeerde persoonsgegevens in niet-gecodeerde persoonsgegevens.
58
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Afdeling II. Verwerking van gecodeerde persoonsgegevens Art. 7. Persoonsgegevens worden gecodeerd alvorens later op enigerlei wijze voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden te worden verwerkt. Art. 8. Ingeval de verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens verzameld voor bepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden die persoonsgegevens later verwerkt voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden of die verwerking toevertrouwt aan een verwerker, worden die persoonsgegevens voorafgaand aan de latere verwerking ervan gecodeerd, hetzij door de verantwoordelijke voor de verwerking, hetzij door de verwerker, hetzij door een intermediaire organisatie. In dit laatste geval wordt de intermediaire organisatie beschouwd als een verwerker in de zin van artikel 1, § 5, van de wet. Art. 9. Ingeval de verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens verzameld voor bepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden deze persoonsgegevens aan een derde meedeelt met het oog op een latere verwerking voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden, worden die persoonsgegevens voorafgaand aan die mededeling gecodeerd door de verantwoordelijke voor de verwerking of door een intermediaire organisatie. In dit laatste geval wordt de intermediaire organisatie beschouwd als een verwerker in de zin van artikel 1, § 5, van de wet. Art. 10. Ingeval verscheidene verantwoordelijken voor verwerkingen van persoonsgegevens verzameld voor bepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden aan dezelfde derde(n) persoonsgegevens meedelen met het oog op de latere verwerking ervan voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden, worden die persoonsgegevens voorafgaand aan die mededeling gecodeerd door een intermediaire organisatie. In dit geval wordt de intermediaire organisatie beschouwd als een verantwoordelijke voor de verwerking in de zin van artikel 1, § 4, van de wet. Art. 11. De intermediaire organisatie is onafhankelijk van de verantwoordelijke voor de latere verwerking van de persoonsgegevens voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden. Art. 12. De verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens verzameld voor bepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden en de intermediaire organisatie die gegevens coderen met het oog op de latere verwerking ervan voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden, nemen de gepaste technische GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
59
en organisatorische maatregelen om te beletten dat gecodeerde gegevens in nietgecodeerde worden omgezet. Art. 13. De verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens verzameld voor bepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden en de intermediaire organisatie kunnen gecodeerde gegevens slechts meedelen met het oog op de latere verwerking ervan voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden tegen overlegging door de verantwoordelijke voor de latere verwerking van het ontvangbewijs van een volledige aangifte uitgereikt door de Commissie overeenkomstig artikel 17, § 2,van de wet. Art. 14. De verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens verzameld voor bepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden of de intermediaire organisatie moeten voorafgaand aan de codering van de gegevens bedoeld in de artikelen 6 tot 8 van de wet aan de betrokken persoon volgende gegevens meedelen : - de identiteit van de verantwoordelijke voor de verwerking, - de verwerkte categorieën van persoonsgegevens, - de herkomst van de gegevens, - een precieze omschrijving van de historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden van de verwerking, - de personen of de categorieën van personen voor wie de persoonsgegevens bestemd zijn, - het bestaan van een recht op raadpleging van zijn eigen persoonsgegevens, alsook van een recht op verbetering ervan, - het bestaan van een recht van verzet in hoofde van de betrokken persoon Art. 15. De verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens verzameld voor bepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden en de intermediaire organisatie moeten de verplichting opgelegd in artikel 14 van dit besluit niet nakomen indien deze verplichting onmogelijk blijkt of onevenredig veel moeite kost en zij zich hebben gedragen naar de procedure bepaald in artikel 16 van dit besluit. De verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens verzameld voor bepaalde, uitdrukkelijk omschreven doeleinden en de intermediaire organisatie moeten de verplichting opgelegd in artikel 14 van dit besluit niet nakomen indien de intermediaire organisatie een administratieve overheid is die door of krachtens de wet de uitdrukkelijke opdracht heeft om persoonsgegevens samen te brengen en te coderen, en hierbij onderworpen is aan door of krachtens de wet vastgelegde specifieke maatregelen die de bescherming van de persoonlijke levenssfeer tot doel hebben. Art. 16. De verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens verzameld voor bepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden of de intermediaire organisatie die de gegevens bedoeld in de artikelen 6 tot 8 van de wet wenst te coderen zonder voorafgaande kennisgeving aan de betrokken persoon, vult de aangifte die hij krachtens artikel 17 van de wet moet verrichten aan met de volgende gegevens : 1° de precieze omschrijving van de historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden van de verwerking,
60
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
2° de redenen ter verantwoording van de verwerking van persoonsgegevens bedoeld in de artikelen 6 tot 8 van de wet, 3° de redenen waarom aan de betrokken persoon de gegevens vermeld in artikel 14 niet kunnen worden meegedeeld of de onevenredigheid van de moeite nodig om zulks te doen, 4° de categorieën van personen van wie persoonsgegevens bedoeld in de artikelen 6 tot 8 van de wet worden verwerkt, 5° de personen of de categorieën van personen die de persoonsgegevens kunnen raadplegen; 6° de herkomst van de gegevens. De Commissie deelt binnen een termijn van vijfenveertig werkdagen te rekenen van de ontvangst van de aangifte aan de verantwoordelijke voor de verwerking of aan de intermediaire organisatie een aanbeveling mee, eventueel vergezeld van bijkomende voorwaarden die bij de latere verwerking van de gecodeerde persoonsgegevens bedoeld in de artikelen 6 tot 8 van de wet voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden in acht moeten worden genomen. De termijn bepaald in het tweede lid kan eenmaal met vijfenveertig werkdagen worden verlengd. De Commissie deelt voor afloop van de eerste termijn aan de verantwoordelijke voor de verwerking mee dat zij deze verlengt. Indien de Commissie na afloop van de in dit artikel bedoelde termijnen geen aanbeveling heeft meegedeeld, wordt het verzoek geacht te zijn aanvaard. De Commissie maakt de aanbeveling bekend in het register bedoeld in artikel 18 van de wet. Art. 17. De verantwoordelijke voor de verwerking moet elke wijziging in de gegevens die hij aan de Commissie heeft meegedeeld overeenkomstig artikel 16 van dit besluit, aan de Commissie melden.
Afdeling III. Verwerking van niet-gecodeerde persoonsgegevens Art. 18. Alvorens niet-gecodeerde persoonsgegevens later voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden te verwerken, verstrekt de verantwoordelijke voor de latere verwerking aan de betrokken persoon volgende gegevens : 1° de identiteit van de verantwoordelijke voor de verwerking, 2° de verwerkte categorieën van persoonsgegevens, 3° de herkomst van de gegevens, 4° een precieze omschrijving van de historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden van de verwerking, 5° de personen of categorieën van personen voor wie de persoonsgegevens bestemd zijn, 6° het bestaan van een recht op raadpleging van zijn eigen persoonsgegevens, alsook van een recht op verbetering ervan, 7° het bestaan van de verplichting om aan de betrokken persoon voorafgaandelijk toestemming te vragen voor de verwerking van niet-gecodeerde persoonsgegevens voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden. Art. 19. De betrokken persoon moet uitdrukkelijk zijn toestemming geven voor de verwerking van hem betreffende niet-gecodeerde persoonsgegevens voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden vooraleer zij wordt aangevat. GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
61
Art. 20. De verantwoordelijke voor de latere verwerking van niet-gecodeerde persoonsgegevens voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden moet de verplichtingen opgelegd in de artikelen 18 en 19 van dit besluit niet nakomen : 1° indien de latere verwerking voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden beperkt blijft tot niet-gecodeerde persoonsgegevens die kennelijk door betrokkene zelf publiek zijn gemaakt of die in nauw verband staan met het publiek karakter van betrokkene of van de feiten waarbij deze laatste betrokken is of is geweest of 2° indien de nakoming van deze verplichtingen onmogelijk blijkt of onevenredig veel moeite kost en hij zich heeft gedragen naar de procedure bepaald in artikel 21 van dit besluit. Art. 21. De verantwoordelijke voor de latere verwerking van niet-gecodeerde persoonsgegevens voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden die de gegevens wenst te verwerken zonder voorafgaande kennisgeving aan en toestemming van de betrokken persoon, vult daartoe de aangifte vereist op grond van artikel 17 van de wet aan met de volgende gegevens : 1° de precieze omschrijving van de historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden van de verwerking; 2° de redenen die de verwerking van niet-gecodeerde persoonsgegevens noodzakelijk maken; 3° de redenen waarom aan de betrokken persoon geen toestemming met kennis van zaken kan worden gevraagd of de onevenredigheid van de inspanningen nodig om die toestemming te verkrijgen; 4° de categorieën personen over wie niet-gecodeerde persoonsgegevens worden verwerkt; 5° de personen of categorieën van personen die de niet-gecodeerde persoonsgegevens kunnen raadplegen; 6° de herkomst van de gegevens. De Commissie richt binnen een termijn van vijfenveertig werkdagen te rekenen van de ontvangst van de aangifte een aanbeveling aan de verantwoordelijke voor de latere verwerking, zulks eventueel vergezeld van bijkomende voorwaarden die bij de latere verwerking van de niet-gecodeerde persoonsgegevens voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden in acht moeten worden genomen. De termijn bepaald in het tweede lid kan eenmaal met vijfenveertig werkdagen worden verlengd. De Commissie deelt voor afloop van de eerste termijn aan de verantwoordelijke voor de latere verwerking mee dat zij de eerste termijn verlengt. Indien de Commissie voor afloop van de in dit artikel bedoelde termijnen geen aanbeveling heeft meegedeeld, wordt het verzoek geacht te zijn aanvaard. De Commissie maakt haar aanbeveling bekend in het register bedoeld in artikel 18 van de wet. Art. 22. Elke wijziging in de gegevens die de verantwoordelijke voor de verwerking overeenkomstig artikel 21 van dit besluit aan de Commissie heeft meegedeeld, moet door deze laatste vooraf aan de Commissie worden gemeld.
62
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Afdeling IV. Bekendmaking van de resultaten van de verwerking Art. 23. De resultaten van de verwerking voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden mogen niet worden bekendgemaakt in een vorm die de identificatie van de betrokken persoon mogelijk maakt tenzij : 1° deze laatste daartoe zijn toestemming heeft gegeven en de persoonlijke levenssfeer van derden niet wordt geschonden, of 2° de bekendmaking van niet-gecodeerde persoonsgegevens beperkt blijft tot gegevens die kennelijk door betrokkene zelf publiek zijn gemaakt of die in nauw verband staan met het publiek karakter van betrokkene of van de feiten waarbij deze laatste betrokken is of is geweest.
Afdeling V. Uitzondering Art. 24. Hoofdstuk II van dit besluit is niet van toepassing op de diensten en overheden bedoeld in artikel 3, § 4, van de wet die een latere verwerking voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden verrichten.
Hoofdstuk III. Voorwaarden voor de verwerking van persoonsgegevens bedoeld in de artikelen 6 tot 8 van de wet Art. 25. Bij de verwerking van persoonsgegevens bedoeld in de artikelen 6 tot 8 van de wet moet de verantwoordelijke voor de verwerking bovendien de volgende maatregelen nemen : 1° hij of, in voorkomend geval, de verwerker moet de categorieën van personen die de persoonsgegevens kunnen raadplegen, aanwijzen waarbij hun hoedanigheid ten opzichte van de verwerking van de betrokken gegevens nauwkeurig moet worden omschreven; 2° hij of, in voorkomend geval, de verwerker moet de lijst van de aldus aangewezen categorieën van personen ter beschikking houden van de Commissie; 3° hij moet ervoor zorgen dat de aangewezen personen door een wettelijke of statutaire verplichting, of door een evenwaardige contractuele bepaling ertoe gehouden zijn het vertrouwelijk karakter van de betrokken gegevens in acht te nemen; 4° hij moet in de kennisgeving die krachtens artikel 9 van de wet aan de betrokken persoon moet worden gedaan of in de aangifte bedoeld in artikel 17, § 1, van de wet melding maken van de wet of verordening op grond waarvan de verwerking van persoonsgegevens bedoeld in de artikelen 6 tot 8 van de wet is toegestaan. Art. 26. Indien de verwerking van persoonsgegevens bedoeld in de artikelen 6 en 7 van de wet uitsluitend is toegestaan op grond van de schriftelijke toestemming van de betrokken persoon, moet de verantwoordelijke voor de verwerking hem, naast de gegevens overeenkomstig artikel 9 van de wet, vooraf de redenen van die verwerking mededelen, GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
63
alsmede de lijst van de categorieën van personen die toegang hebben tot de persoonsgegevens. Art. 27. Indien de verwerking van persoonsgegevens bedoeld in de artikelen 6 en 7 van de wet uitsluitend is toegestaan op grond van de schriftelijke toestemming van de betrokken persoon, is die verwerking verboden indien de verantwoordelijke voor de verwerking de huidige of potentiële werkgever van betrokkene is of indien de betrokken persoon zich ten aanzien van de verantwoordelijke voor de verwerking in een afhankelijke positie bevindt, wat hem belet vrij zijn toestemming te verlenen. Dit verbod wordt opgeheven wanneer de verwerking erop gericht is de betrokken persoon een voordeel te verstrekken.
Hoofdstuk IV. Voorwaarden voor de vrijstelling van de verplichting tot kennisgeving bedoeld in artikel 9, § 2, van de wet Art. 28. De verantwoordelijke voor de latere verwerking van persoonsgegevens voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden die uitsluitend gecodeerde persoonsgegevens verwerkt is vrijgesteld van de verplichting tot kennisgeving bedoeld in artikel 9, § 2, van de wet op voorwaarde dat de voorwaarden bepaald in Hoofdstuk II, Afdeling II van dit besluit worden nageleefd. Art. 29. Een administratieve overheid die door of krachtens de wet de uitdrukkelijke opdracht heeft om persoonsgegevens samen te brengen en te coderen, en hierbij onderworpen is aan door of krachtens de wet vastgelegde specifieke maatregelen die de bescherming van de persoonlijke levenssfeer tot doel hebben, is vrijgesteld van de verplichting tot kennisgeving bedoeld in artikel 9, § 2 van de wet indien zij optreedt als intermediaire organisatie. Art. 30. De verantwoordelijke voor de verwerking die zich, buiten het geval omschreven in artikelen 28 en 29 van dit besluit, beroept op een vrijstelling van de verplichting tot kennisgeving bedoeld in artikel 9, § 2, van de wet omdat die kennisgeving onmogelijk blijkt of onevenredig veel moeite kost, verstrekt voornoemde informatie wanneer hij voor de eerste keer met de betrokken persoon in contact treedt. Indien de verantwoordelijke voor de verwerking bedoeld in het eerste lid de persoonsgegevens aan een derde meedeelt, verricht deze laatste de in artikel 9, § 2, van de wet bedoelde kennisgeving wanneer hij voor de eerste keer met de betrokken persoon in contact treedt. Art. 31. De verantwoordelijke voor de verwerking die de kennisgeving aan de betrokken persoon niet kan verrichten omdat zij onmogelijk blijkt of onevenredig veel moeite kost, vermeldt dit in de aangifte die hij op grond van artikel 17 van de wet aan de Commissie doet. De Commissie maakt de lijst van de verantwoordelijken voor de verwerking bekend door middel van het publiek register omschreven in artikel 18 van de wet, met vermelding van de redenen die de vrijstelling verantwoorden.
64
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Hoofdstuk V. Uitoefening van de rechten bedoeld in de artikelen 10 en 12 van de wet Art. 32. Eenieder die zijn identiteit bewijst, heeft het recht om onder de voorwaarden gesteld bij de wet kennis te krijgen van de in artikel 10 van de wet vermelde informatie, zulks op ondertekend en gedagtekend verzoek dat ter plaatse wordt overhandigd, of over de post of met een telecommunicatiemiddel wordt toegezonden : - hetzij aan de verantwoordelijke voor de verwerking of aan zijn vertegenwoordiger in België, of aan een van de door hem gemachtigde of aangestelde personen; - hetzij aan de verwerker van de persoonsgegevens die het in voorkomend geval aan een van voornoemde personen doorgeeft. Indien het verzoek ter plaatse wordt overhandigd, reikt de persoon die het in ontvangst neemt aan de verzoeker onmiddellijk een gedagtekend en ondertekend ontvangbewijs uit. Art. 33. De verzoeken tot verbetering, verwijdering of verbod op de aanwending van de persoonsgegevens en enig verzet gegrond op artikel 12 van de wet worden ingediend volgens dezelfde procedure en bij dezelfde personen dan die vermeld in het artikel 32 van dit besluit. Art. 34. Ingeval persoonsgegevens schriftelijk bij de betrokken persoon worden verzameld, vraagt de verantwoordelijke voor de verwerking op het document aan de hand waarvan de gegevens bij betrokkene worden verzameld aan deze laatste of hij het recht op verzet waarin artikel 12, § 1, derde lid, van de wet voorziet, wenst uit te oefenen. Ingeval de persoonsgegevens bij de betrokken persoon op een andere dan schriftelijke wijze worden verzameld, vraagt de verantwoordelijke aan die persoon of hij het recht op verzet waarin artikel 12, § 1, derde lid, van de wet voorziet, wenst uit te oefenen, De betrokkene kan zulks doen op een document dat de verantwoordelijke voor de verwerking hem bezorgt ten laatste twee maanden nadat de persoonsgegevens zijn verzameld of aan de hand van enig technisch middel op grond waarvan kan worden aangetoond dat hem de mogelijkheid is geboden voornoemd recht uit te oefenen. Art. 35. Ingeval de persoonsgegevens niet bij de betrokken persoon worden verzameld, vraagt de verantwoordelijke voor de verwerking, die onderworpen is aan artikel 9, § 2, c), van de wet, aan die persoon schriftelijk of hij het recht op verzet waarin artikel 12, § 1, derde lid, van de wet voorziet, wenst uit te oefenen.
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
65
Hoofdstuk VI. Uitoefening van het recht bedoeld in artikel 13 van de wet Art. 36. Dit hoofdstuk bepaalt de procedure voor de indiening van verzoeken op grond van artikel 13 van de wet. Art. 37. De betrokken persoon dient het verzoek bij de Commissie in aan de hand van een gedagtekend en ondertekend schrijven waarin zijn naam, voornaam, geboortedatum en nationaliteit zijn vermeld en waarbij een fotokopie is gevoegd van zijn identiteitskaart, van zijn paspoort of van het daarmee gelijkgestelde document. In het verzoek worden tevens volgende gegevens vermeld indien de verzoeker daarover beschikt : - de naam van de betrokken overheid of dienst; alle relevante elementen betreffende de betwiste gegevens zoals de aard ervan, de omstandigheden of de aanleiding van de kennisneming ervan, alsook de eventueel gewenste verbeteringen. Art. 38. Indien de Commissie zulks nuttig acht, kan zij aan de betrokken persoon bijkomende inlichtingen vragen. Art. 39. Indien de gegevens bedoeld in de artikelen 37 en 38 van dit besluit niet worden meegedeeld, kan het verzoek als niet-ontvankelijk worden beschouwd. Art. 40. Het verzoek is niet-ontvankelijk wanneer het wordt ingediend binnen een termijn van een jaar te rekenen van de verzendingsdatum van het vorige antwoord van de Commissie betreffende dezelfde gegevens en dezelfde diensten. Van die termijn kan worden afgeweken ingeval de betrokken persoon in zijn verzoek redenen ter staving van die afwijking aanvoert. Art. 41. Wanneer het verzoek als niet-ontvankelijk wordt beschouwd, wordt de betrokken persoon daarvan per brief in kennis gesteld. In dit schrijven wordt vermeld dat de betrokken persoon op verzoek wordt gehoord, zulks eventueel bijgestaan door zijn raadsman. Art. 42. De controle bij de betrokken dienst wordt verricht door de voorzitter van de Commissie of door een of meer leden ervan die hij aanwijst. De controle op de verwerkingen van persoonsgegevens bedoeld in artikel 3, § 5, 1°, van de wet wordt verricht door magistraten die de Commissie in haar midden aanwijst. De voorzitter en de leden die de controle verrichten, kunnen zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een of meer leden van het secretariaat van de Commissie.
66
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Art. 43. In het kader van de controle bij de betrokken dienst verricht of beveelt de Commissie alle verificaties die zij nuttig acht. Ter gelegenheid van de controle uitgeoefend bij de betrokken dienst bedoeld in artikel 3, § 5 van de wet, kan ze gegevens doen verbeteren of verwijderen, of gegevens doen invoeren die verschillen van die welke de betrokken dienst verwerkt. Zij kan de mededeling van de gegevens te verbieden. Ter gelegenheid van de contrôle uitgeoefend bij de betrokken dienst bedoeld in artikel 3, § 4 van de wet, beveelt de Commissie de maatregelen aan die ze noodzakelijk acht. Zij motiveert haar aanbevelingen. Art. 44. De betrokken dienst geeft na die verificaties aan de Commissie schriftelijk kennis van het gevolg dat eraan is gegeven. Art. 45. De Commissie antwoordt per brief op het verzoek van de betrokken persoon binnen een termijn van drie maanden te rekenen van de kennisgeving bedoeld in het artikel 44 van dit besluit. Art. 46. Ingeval het verzoek van de betrokken persoon betrekking heeft op een verwerking van persoonsgegevens beheerd door een politiedienst met het oog op een identiteitscontrole, deelt de Commissie aan die persoon mee dat de nodige verificaties zijn verricht. In voorkomend geval verstrekt de Commissie, na advies van de betrokken dienst, aan de betrokken persoon alle andere inlichtingen die zij relevant acht.
Hoofdstuk VII. Aangifte van geautomatiseerde verwerkingen van persoonsgegevens Afdeling I. Bijdragen die bij de aangifte aan de Commissie moeten worden gestort Art. 47. Indien de aangifte bedoeld in artikel 17 van de wet wordt verricht aan de hand van het papieren formulier dat de Commissie daartoe ter beschikking stelt, wordt het bedrag van de bijdrage die de verantwoordelijke voor de verwerking aan de Commissie moet storten, vastgesteld op 125 euro of 5042 frank voor de aangifte van alle gegevens die dezelfde verantwoordelijke op hetzelfde tijdstip aan de Commissie verstrekt. Art. 48. Indien de aangifte wordt verricht aan de hand van de magnetische informatiedrager die de Commissie daartoe ter beschikking stelt, wordt het bedrag van de bijdrage die de verantwoordelijke voor de verwerking aan de Commissie moet storten, vastgesteld op 25
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
67
euro of 1008 frank voor de aangifte van alle gegevens die dezelfde verantwoordelijke op hetzelfde tijdstip aan de Commissie verstrekt. Art. 49. Het bedrag van de bijdrage die aan de Commissie moet worden gestort bij aangifte door dezelfde verantwoordelijke op hetzelfde tijdstip van een of meer wijzigingen in de vermeldingen van zijn oorspronkelijke aangifte wordt vastgesteld op 20 euro of 807 frank. Art. 50. De verantwoordelijke voor de verwerking betaalt de bijdragen bedoeld in deze afdeling aan de hand van de stukken die de Commissie daartoe ter beschikking stelt.
Afdeling II. Categorieën van verwerkingen vrijgesteld van de aangifteplicht Art. 51. Met uitzondering van de §§ 4 en 8 zijn de bepalingen van artikel 17 van de wet niet van toepassing op verwerkingen van persoonsgegevens die uitsluitend betrekking hebben op gegevens welke noodzakelijk zijn voor de loonadministratie van personen in dienst van of werkzaam ten behoeve van de verantwoordelijke voor de verwerking wanneer de gegevens uitsluitend worden gebruikt voor die loonadministratie, alleen worden meegedeeld aan de ontvangers die daartoe gerechtigd zijn en niet langer worden bewaard dan nodig voor de doeleinden van de verwerking. Art. 52. Met uitzondering van de §§ 4 en 8 zijn de bepalingen van artikel 17 van de wet niet van toepassing op verwerkingen van persoonsgegevens die uitsluitend betrekking hebben op de administratie van het personeel in dienst van of werkzaam ten behoeve van de verantwoordelijke voor de verwerking. De verwerking mag geen betrekking hebben op gegevens betreffende de gezondheid van de betrokken persoon, noch op gevoelige of gerechtelijke gegevens in de zin van de artikelen 6 en 8 van de wet of op gegevens die een beoordeling van de betrokken persoon tot doel hebben. De verwerkte persoonsgegevens mogen niet langer worden bewaard dan nodig voor de personeelsadministratie en mogen alleen in het kader van de toepassing van een wets- of verordeningsbepaling of indien nodig voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de verwerking aan derden worden meegedeeld. Art. 53. Met uitzondering van de §§ 4 en 8 zijn de bepalingen van artikel 17 van de wet niet van toepassing op verwerkingen van persoonsgegevens die uitsluitend betrekking hebben op de boekhouding van de verantwoordelijke voor de verwerking wanneer de gegevens uitsluitend worden gebruikt voor die boekhouding, de verwerking alleen betrekking heeft op personen van wie de gegevens noodzakelijk zijn voor de boekhouding en de persoonsgegevens niet langer worden bewaard dan nodig voor de doeleinden van de verwerking. De verwerkte persoonsgegevens mogen alleen aan derden worden meegedeeld in het kader van de toepassing van een wets- of verordeningsbepaling of wanneer de mededeling noodzakelijk is voor de boekhouding.
68
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Art. 54. Met uitzondering van de §§ 4 en 8 zijn de bepalingen van artikel 17 van de wet niet van toepassing op verwerkingen van persoonsgegevens die uitsluitend betrekking hebben op de administratie van aandeelhouders en vennoten wanneer de verwerking alleen betrekking heeft op gegevens nodig voor die administratie, die gegevens alleen personen betreffen van wie de gegevens nodig zijn voor die administratie, de gegevens alleen in het kader van de toepassing van een wets- of verordeningsbepaling aan derden worden meegedeeld en de persoonsgegevens niet langer worden bewaard dan nodig voor de doeleinden van de verwerking. Art. 55. Met uitzondering van de §§ 4 en 8 zijn de bepalingen van artikel 17 van de wet niet van toepassing op verwerkingen van persoonsgegevens die uitsluitend betrekking hebben op het beheer van de klanten of leveranciers van de verantwoordelijke voor de verwerking. De verwerking mag alleen betrekking hebben op potentiële, bestaande en gewezen klanten of leveranciers van de verantwoordelijke voor de verwerking. De verwerking mag geen betrekking hebben op persoonsgegevens betreffende de gezondheid van de betrokken persoon of op gevoelige of gerechtelijke gegevens in de zin van de artikelen 6 en 8 van de wet. In het kader van de klantenadministratie mogen geen personen in de verwerking worden geregistreerd op grond van gegevens verkregen van derden. De gegevens mogen niet langer worden bewaard dan nodig voor de normale bedrijfsvoering van de verantwoordelijke voor de verwerking en mogen alleen in het kader van de toepassing van een wets- of verordeningsbepaling of voor de normale bedrijfsvoering aan derden worden meegedeeld. Art. 56. Met uitzondering van de §§ 4 en 8 zijn de bepalingen van artikel 17 van de wet niet van toepassing op verwerkingen van persoonsgegevens verricht door een stichting, een vereniging of enig andere instelling zonder winstoogmerk in het kader van haar gewone activiteiten. De verwerking mag uitsluitend betrekking hebben op persoonsgegevens betreffende de eigen leden, betreffende personen met wie de verantwoordelijke voor de verwerking regelmatige contacten onderhoudt en betreffende begunstigers van de stichting, vereniging of instelling. In het kader van de verwerking mogen geen personen worden geregistreerd op grond van gegevens verkregen van derden. De verwerkte persoonsgegevens mogen niet langer worden bewaard dan nodig voor de administratie van de leden, van de contactpersonen en van de begunstigers en mogen alleen in het kader van de toepassing van een wets- of verordeningsbepaling aan derden worden meegedeeld. Art. 57. Met uitzondering van de §§ 4 en 8 zijn de bepalingen van artikel 17 van de wet niet van toepassing op verwerkingen van identificatiegegevens noodzakelijk voor communicatie die alleen worden verricht om met de betrokken persoon in contact te treden wanneer die gegevens niet aan derden worden meegedeeld en niet langer worden bewaard dan nodig voor het doel van de verwerking. Het eerste lid van dit artikel heeft alleen betrekking op verwerkingen van persoonsgegevens die niet zijn bedoeld in een andere bepaling van dit besluit.
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
69
Art. 58. Met uitzondering van de §§ 4 en 8 zijn de bepalingen van artikel 17 van de wet niet van toepassing op verwerkingen van persoonsgegevens die uitsluitend betrekking hebben op de registratie van bezoekers in het kader van een toegangscontrole wanneer de verwerkte gegevens beperkt blijven tot de naam en het beroepsadres van de bezoeker, de identificatie van zijn werkgever, de identificatie van het voertuig van de bezoeker, de naam, afdeling en functie van de bezochte persoon en het tijdstip van het bezoek. De verwerkte persoonsgegevens mogen uitsluitend worden gebruikt voor de toegangscontrole en niet langer worden bewaard dan nodig voor dat doel. Art. 59. Met uitzondering van de §§ 4 en 8 zijn de bepalingen van artikel 17 van de wet niet van toepassing op verwerkingen van persoonsgegevens verricht door onderwijsinstellingen met het oog op het beheer van hun relaties met hun leerlingen of studenten. De verwerking mag alleen betrekking hebben op persoonsgegevens betreffende potentiële, huidige en gewezen leerlingen of studenten van de betrokken onderwijsinstelling. In het kader van de verwerking mogen geen personen worden geregistreerd op grond van gegevens verkregen van derden. De verwerkte persoonsgegevens mogen alleen in het kader van de toepassing van een wets- of verordeningsbepaling aan derden worden meegedeeld en niet langer worden bewaard dan nodig voor het beheer van de relatie met de leerling of student. Art. 60. Met uitzondering van de §§ 4 en 8 zijn de bepalingen van artikel 17 van de wet niet van toepassing op verwerkingen die de gemeenten verrichten overeenkomstig de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters en de identiteitskaarten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, overeenkomstig de kieswetgeving en overeenkomstig de wetsbepalingen inzake de registers van de burgerlijke stand. Art. 61. Met uitzondering van de §§ 4 en 8 zijn de bepalingen van artikel 17 van de wet niet van toepassing op verwerkingen van persoonsgegevens verricht door administratieve overheden indien de verwerking is onderworpen aan specifieke door of krachtens de wet uitgevaardigde regelgevingen waarin de raadpleging, het gebruik en de verkrijging van de verwerkte gegevens worden geregeld. Art. 62. De bepalingen van artikel 17 van de wet met uitzondering van §§ 4 en 8 zijn niet van toepassing op de verwerkingen van persoonsgegevens door instellingen van sociale zekerheid bedoeld in de artikelen 1 en 2, eerste lid, 2° van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid die de toepassing van de sociale zekerheid tot doel hebben, op voorwaarde dat deze instellingen met betrekking tot deze verwerkingen voldoen aan de bepalingen van de vermelde wet en haar uitvoeringsbesluiten. De lijst bedoeld in artikel 46, eerste lid, 6°bis van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid wordt door de Kruispuntbank ter beschikking gehouden aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer overeenkomstig de modaliteiten bepaald in onderling overleg tussen deze beide instanties.
70
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer verricht op grond van deze lijst de bijwerkingen van het openbaar register van de geautomatiseerde verwerkingen van persoonsgegevens bedoeld in artikel 18 van de wet.
Hoofdstuk VIII. Openbaar register van de geautomatiseerde verwerkingen van persoonsgegevens Art. 63. Het openbaar register van de geautomatiseerde verwerkingen van persoonsgegevens bedoeld in artikel 18 van de wet, hierna `openbaar register' genoemd, kan op de volgende wijzen worden geraadpleegd : a) rechtstreekse raadpleging op afstand aan de hand van telecommunicatiemiddelen; b) rechtstreekse raadpleging ter plaatse in de ruimten die de Commissie daartoe aanwijst; c) onrechtstreekse raadpleging aan de hand van een verzoek aan de Commissie tot het verkrijgen van een uittreksel. Art. 64. Voor rechtstreekse raadplegingen op afstand stelt de Commissie een kopie van het openbaar register ter beschikking op een server die toegankelijk is via Internet. Naast de in het eerste lid omschreven toegangswijze kan de Commissie andere mogelijkheden voor raadpleging voorstellen. Art. 65. Voor rechtstreekse raadplegingen ter plaatse stelt de Commissie tijdens de normale kantooruren de nodige ruimte en computerapparatuur uitgerust met de gepaste software ter beschikking van eenieder die zich bij haar aanmeldt om het openbaar register te raadplegen. Art. 66. Eenieder kan zich bij de Commissie aanmelden of een schriftelijk verzoek tot haar richten om een uittreksel uit het openbaar register te verkrijgen. In het mondeling of schriftelijk verzoek om een uittreksel moet tenminste een van de volgende gegevens worden vermeld : 1° het identificatienummer of de naam van de verwerking of verwerkingen waarop het uittreksel betrekking heeft; 2° de volledige of afgekorte naam van de verantwoordelijke of verantwoordelijken voor de verwerking die in het gevraagde uittreksel moeten worden vermeld; 3° bij een schriftelijk verzoek toegezonden over de post, het adres waarnaar het uittreksel moet worden verzonden. Art. 67. Indien het gevraagde uittreksel uit het openbaar register betrekking heeft op meer dan tien verwerkingen en verscheidene verantwoordelijken voor verwerkingen of op meer dan honderd verwerkingen van dezelfde verantwoordelijke, kan de Commissie een vereenvoudigd uittreksel uitreiken waarin het identificatienummer, de benaming en het doel van iedere verwerking, alsook het identificatienummer, de naam en de gemeente met postcode van iedere verantwoordelijke voor de verwerking zijn vermeld.
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
71
In het geval bedoeld in het eerste lid stelt de Commissie de aanvrager van het uittreksel in kennis van zijn recht op rechtstreekse raadpleging van het openbaar register en van de wijzen waarop dit recht kan worden uitgeoefend. Art. 68. De raadpleging van het openbaar register is kosteloos. Art. 69. Niemand kan worden verplicht de redenen voor de raadpleging van het openbaar register aan de Commissie mee te delen, ongeacht of het gaat om een rechtstreekse of onrechtstreekse raadpleging.
Hoofdstuk IX. Slotbepalingen Art. 70. Alle bepalingen van de wet van 11 december 1998 treden in werking de eerste dag van de zesde maand volgend op die gedurende welke zij in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt. Vanaf dezelfde dag moeten de verantwoordelijken voor de verwerking zich voor alle bestaande en toekomstige verwerkingen van persoonsgegevens gedragen naar de bepalingen van de wet van 11 december 1998. Art. 71. De aangiften bedoeld in artikel 17, § 7, van de wet die zijn verricht voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit, worden geacht te voldoen aan de bepalingen van de wet en van dit besluit. Bij wijziging van gegevens in de aangifte bedoeld in het eerste lid handelt de verantwoordelijke voor de verwerking die aangifte doet in de zin van artikel 17, § 7, van de wet, overeenkomstig de bepalingen van de wet en van dit besluit. Art. 72. De volgende koninklijke besluiten worden opgeheven : 1° koninklijk besluit nr. 1 tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de bepalingen van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens; 2° koninklijk besluit nr. 2 van 28 februari 1993 tot vaststelling van de termijnen binnen welke de houder van een bestand zich moet schikken naar de bepalingen van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens met betrekking tot de verwerkingen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van die bepalingen bestaan; 3° koninklijk besluit van 12 augustus 1993 ter uitvoering van artikel 11, 4°, van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens; 4° koninklijk besluit nr. 3 van 7 september 1993 tot aanwijzing van de personen bij wie het verzoek om mededeling van persoonsgegevens gegrond op artikel 10 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens moet worden ingediend; 5° koninklijk besluit nr. 4 van 7 september 1993 tot vaststelling van het bedrag, de voorwaarden en de wijze van een voorafgaande heffing aan de houder van het bestand bij
72
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
de uitoefening van het recht om overeenkomstig artikel 10 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, kennis te krijgen van persoonsgegevens; 6° koninklijk besluit nr. 5 van 7 september 1993 tot aanwijzing van de personen bij wie de verzoeken tot verbetering, verwijdering of verbod op de aanwending van persoonsgegevens gegrond op artikel 12 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens moet worden ingediend; 7° koninklijk besluit nr. 8 van 7 februari 1995 tot vaststelling van de doeleinden, de criteria en de voorwaarden van toegestane verwerkingen van de gegevens bedoeld in artikel 8 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, gewijzigd door koninklijk besluit nr. 17 van 21 november 1996; 8° koninklijk besluit nr. 9 van 7 februari 1995 betreffende het verlenen van vrijstellingen van de toepassing van artikel 9 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens en tot vaststelling van een procedure van collectieve informatieverstrekking aan de personen op wie bepaalde verwerkingen betrekking hebben, gewijzigd bij koninklijk besluit nr. 15 van 12 maart 1996; 9° koninklijk besluit nr. 12 van 7 maart 1995 tot vaststelling van de bedragen die aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer moeten worden gestort bij de aangifte van de verwerkingen van persoonsgegevens, gewijzigd bij koninklijk besluit nr. 12bis van 12 maart 1996; 10° koninklijk besluit nr. 13 van 12 maart 1996 tot voorwaardelijke vrijstelling van de aangifteplicht voor bepaalde soorten van geautomatiseerde verwerkingen van persoonsgegevens die kennelijk geen gevaar inhouden op het gebied van de schending van de persoonlijke levenssfeer, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 18 april 1996; 11° koninklijk besluit nr. 14 van 22 mei 1996 tot vaststelling van de doeleinden, de criteria en de voorwaarden van toegestane verwerkingen van de gegevens bedoeld in artikel 6 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens. Art. 73. Dit besluit treedt in werking de eerste dag van de zesde maand volgend op die gedurende welke het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt. Art. 74. Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 13 februari 2001. ALBERT
Van Koningswege : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
73
74
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument ( Belgisch Staatsblad van 29 augustus 1991)
Officieuze coördinatie op 28/02/2002. Zitting 1984-1985 Senaat. Parlementaire stukken. - Ontwerp van wet, nr. 947.
Zitting 1986-1987 Senaat. Parlementaire stukken. - nr. 464/1. - Verslag, nr. 464/2. - Amendementen, nrs. 464/3 tot 21. Artikelen in eerste lezing aangenomen, nr. 464/22. - Aanvullend verslag, nr. 464/23. Amendementen, nr. 464/24. Parlementaire Handelingen. - Bespreking. Vergaderingen van 10, 12, 13, 24 en 26 februari 1987, 16 en 19 maart 1987. - Aanneming. Vergadering van 19 maart 1987. Kamer van volksvertegenwoordigers. Parlementaire stukken. - Ontwerp van wet overgezonden door de Senaat, nr. 826/1. Amendementen, nr. 826/2 tot 6.
Zitting 1989-1990 Kamer van volksvertegenwoordigers. Parlementaire stukken. - nr. 1240/1. - Adviezen van de Raad van State, nrs. 1240/2 en 3. Amendementen, nrs. 1240/4 tot 16. - Advies van de Raad van State, nr. 1240/17. Amendementen, nrs. 1240/18 en 19. - Verslag, nr. 1240/20. - Amendementen, nrs. 1240/21 en 22. Zitting 1990-1991 Senaat. Ontwerp geamendeerd door de Kamer van volksvertegenwoordigers, nr. 1200/1. - Verslag, nr. 1200/2. - Amendementen, nrs. 1200/3 en 4. Parlementaire Handelingen. - Bespreking. Vergadering van 21 mei 1991. - Aanneming. Vergadering van 22 mei 1991. Kamer van volksvertegenwoordigers.
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
75
Ontwerp opnieuw gewijzigd door de Senaat, nr. 1240/23. - Verslag, nr. 1240/24. Amendementen, nr. 1240/25. Parlementaire Handelingen. - Bespreking. Vergadering van 26 juni 1991. - Aanneming. Vergadering van 27 juni 1991.
VOORNAAMSTE WIJZIGINGEN 1. WET VAN 5 NOVEMBER 1993 tot wijziging van de artikelen 52, 53 en 68 van de wet van 14 juli 1991 (...) (Belgisch Staatsblad van 11 november 1993 - Erratum Belgisch Staatsblad van 30 november 1993 blz. 25573). Gewone zitting 1992-1993 Kamer van volksvertegenwoordigers : Parlementaire stukken. - Wetsontwerp, nr. 1158/1. - Amendementen, nr. 1158/2. - Verslag, nr. 1158/3. Tekst aangenomen door de Commissie, nr. 1158/4. Parlementaire Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergadering van 12 oktober 1993. Senaat : Parlementaire stukken. - Wetsontwerp overgezonden door de Kamer, nr. 862/1. - Verslag, nr. 862/2. - Amendementen, nr. 862/3. Parlementaire Handelingen. - Bespreking. Vergadering van 28 oktober 1993. - Aanneming. Vergadering van 3 november 1993. 2. Artikelen 55 en 58 van de WET VAN 30 OKTOBER 1998 betreffende de euro, welke de artikelen 4 en 32 van de wet van 14 juli 1991 (...) wijzigen. (Belgisch Staatsblad van 10.11.98). Gewone zitting 1997-1998 Kamer van volksvertegenwoordigers : Parlementaire stukken. - Ontwerp van wet, nr. 1509/1. - Amendementen, nr. 1509/2. Verslag, nr. 1509/3. - Amendementen, nrs. 1509/4 tot 6. - Verslagen, nrs. 1509/7 tot 9. Tekst aangenomen door de commissies, nr. 1509/10. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, nr. 1509/11. 82 - 1995 (B.Z.) : Beslissingen van de parlementaire overlegcommissie, nrs. 82/30 en 34. Parlementaire Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergaderingen van 10 en 11 juni 1998. Senaat.
76
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Parlementaire stukken. - Ontwerp overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers, nr. 1-1022/1. - Verslag, nr. 1-1022/2. - Tekst aangenomen door de commissie, nr. 1-1022/3. - Beslissing om niet te amenderen, nr. 1-1022/4. 82 - 1995 (B.Z.) Beslissingen van de parlementaire overlegcommissie, nrs. 1-82/30 en 34. Parlementaire Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergaderingen van 27 en 29 oktober 1998. 3. WET VAN 7 DECEMBER 1998 tot wijziging van de artikelen 31, 32, 33, 35, 36 en 98 van de wet van 14 juli 1991 (...). (Belgisch Staatsblad van 23.12.98). Gewone zitting 1997-1998. Kamer van volksvertegenwoordigers : Parlementaire stukken. - Wetsontwerp, nr. 1565/1. - Amendementen, nr. 1565/2. - Verslag, nr. 1565/3. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, nr. 1565/4. Parlementaire Handelingen. - Bespreking. Vergadering van 15 juli 1998. - Aanneming. Vergadering van 16 juli 1998. Senaat : Parlementaire stukken. Ontwerp overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers, nr. 1-1075/1. - Ontwerp niet geëvoceerd door de Senaat, nr. 11075/2. Parlementaire Handelingen. - Aanneming. Vergadering van 21 oktober 1998. 4. WET VAN 13 JANUARI 1999 tot aanvulling van artikel 52,§1 van de wet van 14 juli 1991 (...). ( Belgisch Staatsblad van 23.02.99). Gewone zitting 1998-1999. Senaat : Parlementaire stukken. - Wetsvoorstel van Mevr. Willame-Boonen en de heer Ph. Charlier, nr. 1-1118/2. - Verslag, nr. 1-1118/3. - Tekst aangenomen door de commissie, nr. 1-1118/4. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Kamer van volksvertegenwoordigers, nr. 1-1118/5. Parlementaire Handelingen. - Handelingen van de Senaat : 26 november 1998. Kamer van volksvertegenwoordigers : Parlementaire stukken. - Ontwerp overgezonden door de Senaat, nr. 1848/1. - Verslag, nr. 1848/2. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachting voorgelegd, nr. 1848/3.
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
77
Parlementaire Handelingen. - Handelingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers : 17 december 1998. 5. WET VAN 25 MEI 1999 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 (...). (Belgisch Staatsblad van 23.06.1999). Gewone zitting 1998-1999. Kamer van volksvertegenwoordigers: Parlementaire stukken. - Wetsontwerp, nr. 2050/1. - Amendementen, nrs. 2050/2 en 3. Verslag, nr. 2050/4. - Tekst aangenomen door de Commissie, nr. 2050/5. - Amendement voorgesteld na indiening van het verslag, nr. 2050/6. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden door de Senaat, nr. 2050/7. Handelingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers. - 21 en 22 april 1999. Gewone zitting 1998-1999. Senaat : Parlementaire stukken. Ontwerp overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers, nr. 1390/1. - Verslag, nr. 1390/2. - Tekst aangenomen door de Commissie, nr. 1390/3. - Beslissing om niet te amenderen, nr. 1390/4. Handelingen van de Senaat. - 29 en 30 april 1999. 6. WET VAN 25 MEI 1999 tot wijziging van de artikelen 97 en 117 van de wet van 14 juli 1991 (...). (Belgisch Staatsblad van 23.06.1999). Kamer van volksvertegenwoordigers: Parlementaire stukken: Gewone zitting 1998-1999; Wetsontwerp, nr. 2051/1; Verslag, nr. 2051/2. Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, nr. 2051/3. Handelingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers : 21 en 22 april 1999. Senaat : Parlementaire stukken : Gewone zitting 1998-1999 Ontwerp overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers, nr. 1391/1; Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd, nr. 1391/4. Handelingen van de Senaat : 29 en 30 april 1999.
78
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Hoofdstuk I. Algemene definities Artikel 1 Voor de toepassing van deze wet moet worden verstaan onder: 1.PRODUCTEN: alle lichamelijke roerende zaken; 2. DIENSTEN: alle prestaties die een handelsdaad uitmaken of een ambachtsactiviteit bedoeld in de wet op het ambachtsregister; 3. HOMOGENE DIENSTEN: alle diensten waarvan de eigenschappen en de modaliteiten identiek of gelijkaardig zijn, ongeacht onder meer het ogenblik, de plaats van de uitvoering, de dienstverstrekker of de persoon voor wie ze bestemd zijn; 4. ETIKETTERING: de vermeldingen, aanwijzingen, gebruiksaanwijzingen, warenmerken, afbeeldingen of tekens die betrekking hebben op een product of op een homogene dienst en die voorkomen op het product zelf of op enig verpakkingsmiddel, document, bordje, etiket, band of label dat bij dit product of bij deze dienst is gevoegd of daarop betrekking heeft; 5. OP DE MARKT BRENGEN: de invoer met het oog op de verkoop, het bezit met het oog op de verkoop, de tekoopaanbieding, de verkoop, het huuraanbod van producten en diensten, de verhuring van producten en diensten, de afstand onder bezwarende titel of gratis, als deze verrichtingen worden gedaan door een verkoper; 6.VERKOPER: a) elke handelaar of ambachtsman en elke natuurlijke persoon of rechtspersoon, die producten of diensten te koop aanbieden of verkopen in het kader van een beroepsactiviteit of met het oog op de verwezenlijking van hun statutair doel; b) de overheidsinstellingen of de rechtspersonen waarin de overheid een overwegend aandeel heeft, die een commerciële, financiële of industriële activiteit aan de dag leggen en die producten of diensten te koop aanbieden of verkopen; c) de personen die, hetzij in eigen naam, hetzij in naam of voor rekening van een al dan niet met rechtspersoonlijkheid beklede derde, met of zonder winstoogmerk, een commerciële, financiële of industriële activiteit uitoefenen en die producten of diensten te koop aanbieden of verkopen; 7. CONSUMENT: iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die, uitsluitend voor niet-beroepsmatige doeleinden, op de markt gebrachte producten of diensten verwerft of gebruikt; 8. DE MINISTER: de Minister tot wiens bevoegdheid de Economische Zaken behoren; [9. WERKDAGEN: het geheel van alle kalenderdagen met uitsluiting van de zondagen en wettelijke feestdagen. Als een termijn, uitgedrukt in werkdagen, op een zaterdag afloopt, wordt hij verlengd tot de eerstvolgende werkdag].
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
79
[Aldus aangevuld door artikel 2 van de wet van 25 mei 1999 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.06.1999)]. Deze wet is niet van toepassing op effecten en andere financiële instrumenten bedoeld in de wetgeving betreffende de financiële transacties en de financiële markten. [Onder de voorwaarden en rekening houdend met de aanpassingen die Hij bepaalt, kan de Koning evenwel sommige bepalingen van deze wet van toepassing verklaren op voornoemde effecten en andere financiële instrumenten of op categorieën daarvan]. [Aldus aangevuld door artikel 177 van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen (B.S. 23.12.1994)].
Hoofdstuk II. Voorlichting van de consument Afdeling 1. Prijsaanduiding Art.2 § 1. Behalve bij openbare verkopen, moet elke verkoper die aan de consument producten te koop aanbiedt, de prijs hiervan schriftelijk en ondubbelzinnig aanduiden. Indien de producten te koop uitgestald zijn, moet de prijs bovendien leesbaar en goed zichtbaar zijn aangeduid. § 2. Elke verkoper die aan de consument diensten aanbiedt, moet het tarief hiervan schriftelijk, leesbaar, goed zichtbaar en ondubbelzinnig aanduiden. Art. 3 De aangeduide prijs of het aangeduide tarief moet de door de consument te betalen totale prijs of het totale tarief zijn, waaronder is begrepen: de belasting over de toegevoegde waarde, alle overige taksen en de kosten van alle diensten die door de consument verplicht moeten worden bijbetaald. Art. 4 De prijzen en tarieven worden minstens in euro aangeduid. De Koning kan, bij in Ministerraad overlegd besluit, op de voordracht van de minister van Economie of van de minister die de Middenstand in zijn bevoegdheid heeft, de dubbele aanduiding opleggen van prijzen en tarieven in Belgische frank en in euro voor de periode die Hij bepaalt, hetzij op algemene wijze, hetzij voor de producten en diensten of categorieën van producten en diensten die Hij aanwijst. Hij kan eveneens de producten en diensten, categorieën van producten en diensten of verkopen op afstand aanwijzen, waarvoor deze verplichting niet geldt. De Koning kan bijzondere regels stellen voor de dubbele aanduiding in euro en Belgische frank.
80
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Aldus aangevuld door artikel 55 van de wet van 30 oktober 1998 betreffende de euro (B.S. 10.11.98). Aldus gewijzigd door het artikel 22§1 van de wet van 10 december 2001 betreffende de definitieve omschakeling op de euro. (B.S, 20 december 2001). Art. 5 Elke aanduiding van een prijs- of tariefvermindering, die wordt uitgedrukt door een bedrag of een kortingspercentage, moet geschieden: a) hetzij door vermelding van de nieuwe prijs naast de oude doorgehaalde prijs; b) hetzij door de vermeldingen “nieuwe prijs”, “oude prijs” naast de overeenstemmende bedragen; c) hetzij door de vermelding van een kortingspercentage en de nieuwe prijs naast de oude doorgehaalde prijs; d) hetzij door de vermelding van het eenvormig kortingspercentage dat is verleend voor de producten en diensten of voor de categorieën van producten en diensten waarop deze vermelding slaat. In beide gevallen moet de aankondiging vermelden of de prijsvermindering al dan niet werd toegepast. In geen geval mag een prijsvermindering van een product of dienst aan de consument worden voorgesteld als een gratis aanbod van een hoeveelheid van het product of van een gedeelte van de dienst. Art. 6 Voor de producten en diensten of categorieën van producten en diensten die Hij aanwijst, kan de Koning: 1. bijzondere regels stellen inzake de prijsaanduiding en de aankondigingen van de prijsverminderingen en prijsvergelijkingen; 2. vrijstellen van de verplichting de prijs goed zichtbaar aan te duiden in geval van uitstalling voor verkoop; 3. voor de diensten of de categorieën van diensten die niet beantwoorden aan de definitie van homogene diensten bepalen in welke gevallen en volgens welke regels een voorafgaand bestek aan de consument moet worden afgeleverd, voor zover deze hierom verzoekt en de verkoper bereid is de dienst te verlenen.
Afdeling 2. Aanduiding van de hoeveelheid Art. 7 Voor de toepassing van deze afdeling moet worden verstaan onder: 1
Los verkochte producten: producten die slechts worden gemeten of gewogen in aanwezigheid van de koper of door hemzelf;
2. Per stuk verkochte producten: producten die niet kunnen worden gefractioneerd zonder hun aard of eigenschappen te wijzigen;
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
81
3. Geconditioneerde producten: producten die een fractionering, weging, telling of meting ondergaan hebben, zelfs tijdens het fabricageproces, al dan niet gevolgd door een verpakking, en met het doel die verrichtingen overbodig te maken bij de verkoop; 4. Voorverpakte producten: de geconditioneerde producten die verpakt zijn alvorens te koop te worden aangeboden ongeacht de aard van de verpakking, die het product geheel of slechts ten dele bedekt, maar op zo 'n wijze dat de inhoud niet kan worden veranderd zonder dat de verpakking wordt geopend of gewijzigd. Met deze definitie worden bedoeld: a) voorverpakte producten in vooraf bepaalde hoeveelheden: zodanig voorverpakte producten dat de in de verpakking aanwezige hoeveelheid overeenstemt met een vooraf gekozen waarde; b) voorverpakte producten in variabele hoeveelheden: zodanig voorverpakte producten dat de in de verpakking aanwezige hoeveelheid niet overeenstemt met een vooraf gekozen waarde; 5. Meeteenheid: de eenheid die overeenstemt met de definities van de wet van 16 juni 1970 betreffende de meeteenheden, de meetstandaarden en de meetwerktuigen en met die van haar uitvoeringsbesluiten; 6. Vulbedrijf: hij die de producten werkelijk voorverpakt met het oog op de verkoop; 7. Conditoneerder : hij die de producten conditioneert met het oog op de verkoop; 8. Nominale hoeveelheid: de nettohoeveelheid van het product die de voorverpakking wordt geacht te bevatten. Art. 8 § 1. Elk geconditioneerd product bestemd voor de verkoop moet op de verpakking, of bij ontstentenis ervan op het product zelf, leesbaar, goed zichtbaar en ondubbelzinnig, de nominale hoeveelheid vermelden uitgedrukt in een meeteenheid. § 2. Voor de producten geconditioneerd in hoeveelheden van meer dan 10 kg of 10 l en bestemd voor de groothandel, moet de nominale hoeveelheid uitgedrukt in een meeteenheid leesbaar, goed zichtbaar en ondubbelzinnig aangebracht worden, ofwel op de verpakking, of bij ontstentenis ervan, op het product zelf, ofwel op de factuur, de verzendingsnota of enig ander document dat bij de levering wordt afgegeven of verstuurd. § 3. Voor de producten die geleverd worden per vrachteenheid van meer dan 10 kg of 10 l moet de nominale hoeveelheid uitgedrukt in een meeteenheid aangebracht worden op een weeg- of meetdocument, dat bij de levering aan de koper wordt overhandigd. Art. 9 De verplichting om de nominale hoeveelheid aan te duiden, rust op het vulbedrijf of op de conditioneerder, al naargelang van het geval. Indien de producten worden ingevoerd, rust de verplichting om de nominale hoeveelheid aan te duiden op de invoerder.
82
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
De verplichting om de nominale hoeveelheid aan te duiden, rust evenwel op degene die de conditionering of de voorverpakking heeft laten uitvoeren, wanneer hij, al naargelang van het geval, het vulbedrijf, de conditioneerder of de invoerder schriftelijk van dit voornemen op de hoogte heeft gebracht. Art. 10 Indien de nominale hoeveelheid niet vermeld is overeenkomstig de bepalingen van artikel 8, § 1, van deze wet, mag de verkoper de producten slechts te koop aanbieden aan de consument, nadat hij de hoeveelheid uitgedrukt in meeteenheden, leesbaar, goed zichtbaar en ondubbelzinnig heeft aangeduid op de verpakking of bij ontstentenis ervan op het product zelf of op een bordje geplaatst dichtbij het product. Onverminderd de toepassing van artikel 37, § 2, moet de hoeveelheid niet vermeld worden voor de los verkochte producten, die gemeten of gewogen worden in aanwezigheid van de consument of door hemzelf. Art. 11 De aanduidingen van de meetinstrumenten waarmee de hoeveelheid van de los verkochte producten wordt bepaald, moeten voor de consument goed leesbaar en goed zichtbaar zijn. Art. 12 Voor de producten of categorieën van producten die Hij aanwijst, kan de Koning: 1. bijzondere regels stellen inzake de aanduiding van de hoeveelheid; 2. vrijstellen van de door de artikelen 8 tot 10 opgelegde verplichtingen; 3. vrijstellen van het aanduiden van de nominale hoeveelheid in een meeteenheid en een andere verkoopeenheid voorschrijven; 4. de toelaatbare afwijkingen van de aangeduide nominale hoeveelheid ten opzichte van de werkelijke hoeveelheid vaststellen, alsook de wijze van controle op deze afwijkingen; 5. de nominale hoeveelheden vastleggen voor de inhoud en/of de recipiënten van producten die bestemd zijn om op de markt te worden gebracht; 6. de aanduiding van het aantal stuks voorschrijven, dat een voorverpakking bevat en de toelaatbare afwijkingen vaststellen van het aangeduide aantal ten opzichte van het werkelijke aantal, alsook de wijze van controle op deze afwijkingen.
Afdeling 3. Benaming, samenstelling en etikettering van de producten en van de diensten Art. 13 [De vermeldingen die het voorwerp zijn van de etikettering en die dwingend voorgeschreven zijn bij deze wet, bij haar uitvoeringsbesluiten en bij de uitvoeringsbesluiten bedoeld in artikel 122, tweede lid, de gebruiksaanwijzingen en de garantiebewijzen zijn minstens gesteld in de taal of de talen van het taalgebied waar de producten of diensten op de markt worden gebracht].
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
83
Aldus vervangen door artikel 3 van de wet van 25 mei 1999 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.06.1999). Als de etikettering dwingend is voorgeschreven, moet ze toegepast worden in de vorm en met de inhoud bepaald door de reglementering. De vermeldingen van de etikettering moeten goed zichtbaar en leesbaar zijn en duidelijk onderscheiden van de reclame. In geen geval mag de etikettering aldus worden voorgesteld dat verwarring met een kwaliteitscertificaat mogelijk is. Art. 14 § 1. De Koning kan, onverminderd de bevoegdheid die Hem is verleend op het gebied van de volksgezondheid, met het oog op het waarborgen van de eerlijkheid van de handelsverrichtingen of de bescherming van de consument: a) voor de producten of categorieën van producten die Hij aanwijst, de etikettering voorschrijven en de vermeldingen en andere elementen ervan vaststellen; b) de voorwaarden van menging, samenstelling, presentatie, kwaliteit en veiligheid vastleggen, waaraan de producten moeten voldoen om al dan niet onder een bepaalde benaming op de markt te mogen worden gebracht; c) verbieden dat producten onder een bepaalde benaming op de markt worden gebracht; d) het gebruik van een bepaalde benaming opleggen voor producten die op de markt worden gebracht; e) opleggen dat aan de benamingen waaronder producten op de markt worden gebracht, tekens, woorden of uitdrukkingen worden toegevoegd bedoeld om de betekenis ervan te verduidelijken; f) verbieden dat bepaalde tekens, woorden of uitdrukkingen worden toegevoegd aan de benamingen waaronder producten op de markt worden gebracht. § 2. Alvorens een besluit ter uitvoering van de voorgaande paragraaf voor te stellen, raadpleegt de Minister de Raad voor het Verbruik en de Hoge Raad voor de Middenstand en bepaalt de termijn waarbinnen het advies moet worden gegeven. Eenmaal deze termijn is verstreken, is het advies niet meer vereist. Art. 15 Met naleving van de vormen bepaald in artikel 14, § 2, kan de Koning, met het oog op het waarborgen van de eerlijkheid van de handelsverrichtingen of de bescherming van de consument, voor homogene diensten of categorieën van homogene diensten: a) vaststellen welke beschrijving van, welke algemene vermeldingen over de diensten aan de consument moeten worden meegedeeld en op welke wijze; b) verbieden dat diensten onder een bepaalde benaming op de markt worden gebracht;
84
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
c) het gebruik van een bepaalde benaming opleggen voor diensten die op de markt worden gebracht; d) opleggen dat aan de benamingen waaronder diensten op de markt worden gebracht, tekens, woorden of uitdrukkingen worden toegevoegd bedoeld om de betekenis ervan te verduidelijken; e) verbieden dat bepaalde tekens, woorden of uitdrukkingen worden toegevoegd aan de benaming waaronder diensten op de markt worden gebracht. Wanneer ter uitvoering van dit artikel te treffen maatregelen betrekking hebben op de financiële diensten, worden die maatregelen gezamenlijk voorgesteld door de Minister van Economische Zaken en de Minister van Financiën.
Hoofdstuk III. Benaming van oorsprong Art. 16 Voor de toepassing van deze wet moet onder benaming van oorsprong worden verstaan de geografische benaming van een land, een streek of een plaats dienende om een product aan te wijzen dat er herkomstig van is en waarvan de kwaliteit en de eigenschappen uitsluitend of wezenlijk toe te schrijven zijn aan het geografisch milieu met inbegrip van de natuurlijke en menselijke factoren. Art. 17 Onverminderd de toepassing van alle andere wettelijke of reglementaire bepalingen betreffende de producten, kan de Koning, op voordracht van de Minister van Middenstand: 1. de benamingen aanwijzen die moeten worden beschouwd als benamingen van oorsprong, toepasselijk op Belgische producten andere dan de benamingen van regionale of lokale aard; 2. de voorwaarden vaststellen waaraan deze producten moeten voldoen om onder een bepaalde benaming van oorsprong vervaardigd, te koop aangeboden en verkocht te mogen worden. De geografische benaming die doorgaans wordt gebruikt om het soort product of de presentatie ervan aan te duiden, is als dusdanig geen benaming van oorsprong. Art. 18 Alvorens enig besluit ter uitvoering van artikel 17 voor te dragen plaatst de Minister van Middenstand in het Belgisch Staatsblad een bericht waarin de benaming die hij meent te kunnen beschouwen als een benaming van oorsprong, wordt omschreven en waarbij iedere belanghebbende persoon of vereniging wordt uitgenodigd om zijn of haar opmerkingen te formuleren binnen een maand na die bekendmaking. De Minister van Middenstand raadpleegt eveneens de Kamer van ambachten en neringen ingesteld voor de provincie of de provincies waar de producten vandaan komen die eventueel onder een benaming van oorsprong kunnen worden aangeduid en hij bepaalt de termijn waarbinnen het advies moet worden gegeven.
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
85
Art. 19 Teneinde een conform gebruik te waarborgen van de benamingen van oorsprong, erkend ter uitvoering van artikel 17, kan de Koning: 1. overgaan tot de erkenning van een of meer instellingen die tot taak zullen hebben door middel van attesten van oorsprong te bevestigen dat de onder een bepaalde benaming van oorsprong verkochte producten voldoen aan de voorwaarden vastgesteld bij het koninklijk besluit dat die benaming van oorsprong erkent; 2. de vervaardiging, de tekoopaanbieding en de verkoop van producten onder een bepaalde benaming van oorsprong afhankelijk stellen van het bezit van een individueel of collectief attest van oorsprong uitgaand van een erkende instelling. De Koning bepaalt de voorwaarden en de waarborgen die deze instellingen moeten bieden om erkend te worden, evenals het bedrag van de kosten die zij mogen aanrekenen voor het afgeven van attesten van oorsprong. Art. 20 Het is verboden: 1° gebruik te maken van een benaming die wordt voorgesteld als een benaming van oorsprong, terwijl een dergelijke benaming niet als benaming van oorsprong is erkend; 2° onder een benaming van oorsprong producten te vervaardigen, te koop aan te bieden en te verkopen die niet voldoen aan de voorwaarden gesteld inzake de erkenning van de benaming van oorsprong; 3° onder een benaming van oorsprong, producten te vervaardigen, te koop aan te bieden en te verkopen zonder in het bezit te zijn van een attest van oorsprong, wanneer een dergelijk attest vereist is. Art. 21 Het onrechtmatig gebruik van een benaming van oorsprong blijft verboden ondanks: 1° de toevoeging, aan de bedoelde benaming van oorsprong, van enige term en onder meer van verbeterende termen als “soort”, “type”, “wijze”, “gelijksoortig”; 2° het feit dat de betwiste benaming gebruikt zou zijn om de herkomst van het product aan te duiden; 3° het gebruik van vreemde woorden wanneer deze woorden enkel de vertaling zijn van een benaming van oorsprong of wanneer die verwarring kunnen stichten met een benaming van oorsprong.
Hoofdstuk IV. Reclame Art. 22 Voor de toepassing van deze wet wordt als reclame beschouwd elke mededeling die rechtstreeks of onrechtstreeks ten doel heeft de verkoop van producten of diensten te
86
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
bevorderen, met inbegrip van onroerende goederen, rechten en verplichtingen, ongeacht de plaats of de aangewende communicatiemiddelen. [Wordt als vergelijkende reclame beschouwd elke vorm van reclame waarbij een concurrent dan wel door een concurrent aangeboden goederen of diensten uitdrukkelijk of impliciet worden genoemd]. [Aldus aangevuld door artikel 4 van de wet van 25 mei 1999 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.06.1999)]. Art. 23 Onverminderd andere wettelijke of reglementaire bepalingen is elke reclame verboden: 1° die beweringen, gegevens of voorstellingen bevat die kunnen misleiden omtrent de identiteit, de aard, de samenstelling, de oorsprong, de hoeveelheid, de beschikbaarheid, de wijze en de datum van vervaardiging, of de kenmerken van een product of de gevolgen voor het leefmilieu; onder kenmerken dient te worden verstaan de voordelen van een product, onder meer vanuit het oogpunt van zijn eigenschappen, van zijn gebruiksmogelijkheden, van de resultaten die van het gebruik ervan kunnen worden verwacht, van de [voorwaarden waaronder het kan worden verkregen, onder meer de prijs of de wijze van vaststelling daarvan, alsmede de wezenlijke kenmerken van de tests of controles die op het product werden verricht en van de diensten die ermee gepaard gaan]; [Aldus gewijzigd door artikel 5, 1° van de wet van 25 mei 1999 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.06.1999)]. 2° die beweringen, gegevens of voorstellingen bevat die kunnen misleiden omtrent de identiteit, de aard, de samenstelling, de duur, de beschikbaarheid, de datum waarop een dienst verstrekt wordt of de kenmerken van die dienst; onder kenmerken dient te worden verstaan de voordelen van een dienst, onder meer uit het oogpunt van zijn eigenschappen, van de resultaten die van het gebruik ervan kunnen worden verwacht, van de [voorwaarden waaronder hij kan worden verkregen, onder meer de prijs of de wijze van vaststelling daarvan, alsmede de wezenlijke kenmerken van de tests of controles die op de dienst werden verricht en van de diensten die ermee gepaard gaan]; [Aldus gewijzigd door artikel 5, 2° van de wet van 25 mei 1999 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.06.1999)]. 3° die beweringen, gegevens of voorstellingen bevat die kunnen misleiden omtrent de identiteit of de kwaliteiten van de verkoper van een product of dienst; 4° waarbij de verkoper essentiële inlichtingen weglaat met de bedoeling te misleiden omtrent dezelfde gegevens als die bedoeld in 1°, 2° en 3°; 5° die, vanwege de globale indruk, met inbegrip van de presentatie, niet onmiskenbaar als zodanig kan worden herkend, en die niet leesbaar, goed zichtbaar en ondubbelzinnig de vermelding “reclame” draagt.
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
87
[Ongevraagde reclame per e-mail moet bij de ontvangst ervan door de afnemer duidelijk en ondubbelzinnig al zodanig herkenbaar zijn]; [Aldus aangevuld door artikel 5, 3° van de wet van 25 mei 1999 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.06.1999)]. 6° die, [onverminderd de bepalingen voorzien in artikel 23 bis], afbrekende gegevens bevat ten opzichte van een andere verkoper, zijn producten, zijn diensten of zijn activiteit; [Aldus ingevoegd door artikel 5, 4° van de wet van 25 mei 1999 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.06.1999)]. 7° die, [onverminderd de bepalingen voorzien in artikel 23 bis,] vergelijkingen inhoudt die bedrieglijk of afbrekend zijn of die het zonder noodzaak mogelijk maken een of meer andere verkopers te identificeren; [Aldus ingevoegd door artikel 5, 5° van de wet van 25 mei 1999 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.06.1999)]. 8° die, [onverminderd de bepalingen voorzien in artikel 23 bis,] gegevens bevat waardoor verwarring kan ontstaan met een andere verkoper, zijn producten, zijn diensten of zijn activiteit; [Aldus ingevoegd door artikel 5, 6° van de wet van 25 mei 1999 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.06.1999)]. 9° die betrekking heeft op een aanbod van producten of diensten, als de verkoper niet over een toereikende voorraad beschikt of niet werkelijk de diensten kan verlenen die, gelet op de omvang van de reclame, normalerwijze moeten voorzien zijn; 10° [die bij de consument de hoop of de zekerheid wekt een product, een dienst of enig voordeel te hebben gewonnen of te kunnen winnen door de werking van het toeval. Dit verbod geldt niet voor: - de reclame voor de toegelaten loterijen; - de reclame die, al dan niet gratis, aanbiedingen van deelnemingstitels aan de toegelaten loterijen bevat met inbegrip van de aanbiedingen bedoeld in de artikelen 56.6 en 57.2]; [Aldus vervangen door artikel 5, 7° van de wet van 25 mei 1999 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.06.1999)]. 11° die een daad in de hand werkt die beschouwd moet worden als een niet-naleving van deze wet of als een inbreuk krachtens de artikelen 102 tot 105 van deze wet; 12° die verwijst naar vergelijkende tests, uitgevoerd door consumentenorganisaties;
88
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
13° die betrekking heeft op producten of apparaten die geen geneesmiddelen zijn en waarvan ten onrechte wordt voorgehouden dat ze de medische toestand van de consument zouden verbeteren; 14° [die, buiten de gevallen van toegelaten gezamenlijk aanbod, betrekking heeft op een gratis aanbod van producten of diensten of enig ander voordeel, wanneer de vraag om deze te verkrijgen niet gescheiden is van enige bestelbon van producten of diensten]. [Aldus aangevuld door artikel 5, 8° van de wet van 25 mei 1999 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.06.1999)]. [Art. 23 bis § 1. Vergelijkende reclame is, wat de vergelijking betreft, geoorloofd op voorwaarde dat deze: 1° niet misleidend is in de zin van artikel 23, 1° tot 5° van onderhavige wet; 2° producten of diensten vergelijkt die in dezelfde behoeften voorzien of voor hetzelfde doel zijn bestemd; 3° op objectieve wijze een of meer wezenlijke, relevante, controleerbare en representatieve kenmerken van deze producten en diensten, waartoe ook de prijs kan behoren, met elkaar vergelijkt; 4° er niet toe leidt dat op de markt de adverteerder met een concurrent, of de merken, handelsnamen, andere onderscheidende kenmerken, producten of diensten van de adverteerder met die van een concurrent worden verward; 5° niet de goede naam schaadt van of zich niet kleinerend uitlaat over de merken, handelsnamen, andere onderscheidende kenmerken, producten of diensten, activiteiten of omstandigheden van een concurrent; 6° voor producten met een benaming van oorsprong in elk geval betrekking heeft op producten met dezelfde benaming; 7° geen oneerlijk voordeel oplevert ten gevolge van de bekendheid van een merk, handelsnaam of andere onderscheidende kenmerken van een concurrent dan wel van de oorsprongsbenamingen van concurrerende producten; 8° niet producten of diensten voorstelt als een imitatie of namaak van producten of diensten met een beschermd handelsmerk of beschermde handelsnaam. § 2. Elke vergelijking die verwijst naar een speciale aanbieding, moet duidelijk en ondubbelzinnig het einde en, zo de speciale aanbieding nog niet loopt, het begin aangeven van de periode gedurende welke de speciale prijs of andere specifieke voorwaarden gelden dan wel in voorkomend geval, vermelden dat de speciale aanbieding loopt zo lang de voorraad strekt of de diensten kunnen worden geleverd. § 3. Verboden is elke vergelijkende reclame die de voorwaarden gesteld in § § 1 en 2 niet eerbiedigt ].
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
89
[Aldus ingevoegd door artikel 6 van de wet van 25 mei 1999 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.06.1999)]. Art. 24 § 1. Wanneer, op grond van artikel 101 van deze wet de Minister of de door hem krachtens artikel 113, § 1, aangestelde ambtenaar, een adverteerder van een reclameboodschap die betrekking heeft op een of meer van de navolgende meetbare en controleerbare feitelijke gegevens: - de identiteit; - de hoeveelheid; - de samenstelling; - de prijs; - de oorsprong; - de fabricage- of vervaldatum; - de verkoops-, verhurings-, verlenings-, leverings- of garantievoorwaarden voor producten of diensten die het voorwerp van de reclame zijn; - de gebruiksmogelijkheden; - de beschikbaarheid en het bestaan van de aangeboden producten of diensten; ervan verwittigt dat een of meer van deze gegevens misleidend kunnen zijn, dan moet de adverteerder [binnen een termijn van maximum een maand] bewijzen dat de bovengenoemde gegevens juist zijn. [Aldus ingevoegd door artikel 7 van de wet van 25 mei 1999 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.06.1999)]. § 2. Voor de gegevens bedoeld in § 1, is de adverteerder eveneens verplicht dit bewijs te leveren indien een vordering tot staking wordt ingesteld door: 1. de Minister en desgevallend de bevoegde Minister bedoeld in artikel 98, § 2; 2. de andere personen bedoeld in artikel 98, § 1, voor zover dat, rekening houdend met de gerechtvaardigde belangen van de adverteerder en van elke andere partij bij de procedure, de voorzitter van de rechtbank van koophandel van oordeel is dat dergelijke eis aangepast is aan de omstandigheden van het concrete geval. Wanneer de bewijzen vereist krachtens het vorige lid niet worden aangebracht dan wel onvoldoende worden geacht, kan de voorzitter van de rechtbank van koophandel de feitelijke gegevens als onjuist beschouwen.
90
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
§ 3. De overeenkomsten en de leveringsvoorwaarden van producten en diensten aan de consumenten kunnen onder meer worden geïnterpreteerd in functie van de feitelijke gegevens bedoeld in § 1 en vervat in de reclame. Art. 25 Elke reclame betreffende voorverpakte producten in vooraf bepaalde hoeveelheden moet de nominale hoeveelheden van de inhoud van de verpakking vermelden, overeenkomstig de bepalingen van afdeling 2 van hoofdstuk II, wanneer de reclame de verkoopprijs van deze producten vermeldt. Art. 26 Elke reclame die gewag maakt van een prijs of een prijsvermindering, moet die aanduiden overeenkomstig de voorschriften van de artikelen 3 en 4, en in voorkomend geval van artikel 5 alsmede van de met toepassing van artikel 6, 1 vastgestelde bepalingen. Art. 27 De vordering tot staking, wegens de niet-naleving van de bepalingen [van de artikelen 23 en 23 bis], kan alleen worden ingesteld tegen de adverteerder van de gewraakte reclame. [Aldus vervangen door artikel 8 van de wet van 25 mei 1999 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.06.1999)]. Indien de adverteerder evenwel geen woonplaats in België heeft en geen verantwoordelijke persoon met woonplaats in België heeft aangewezen, kan de vordering tot staking eveneens worden ingesteld tegen: - de uitgever van de geschreven reclame of de producent van de audiovisuele reclame; - de drukker of de maker, indien de uitgever of de producent geen woonplaats in België hebben en geen verantwoordelijke persoon met woonplaats in België hebben aangewezen; -
de verdeler evenals elke persoon die er bewust toe bijdraagt dat de reclame uitwerking heeft, indien de drukker of de maker geen woonplaats in België hebben en geen verantwoordelijke persoon met woonplaats in België hebben aangewezen.
Art. 28 § 1. Onverminderd de bevoegdheden die Hem krachtens een andere wetsbepaling zijn toegekend kan de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, voor de producten of diensten of de categorieën van producten of diensten die Hij bepaalt: 1° de reclame verbieden of beperken teneinde een betere bescherming van de veiligheid van de consument en van het leefmilieu te waarborgen; 2° de minimale vermeldingen van de reclame vaststellen, teneinde een betere voorlichting van de consument te verzekeren. § 2. Alvorens een besluit ter uitvoering van § 1 voor te stellen raadpleegt de Minister de Raad voor het Verbruik en bepaalt de termijn waarbinnen het advies moet worden gegeven. Eenmaal deze termijn is verstreken, is het advies niet meer vereist.
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
91
Art. 29 § 1. De Koning richt binnen de Raad voor het Verbruik, op de voorwaarden die Hij bepaalt, een commissie op belast met het uitbrengen van adviezen en aanbevelingen in verband met reclame en etikettering die betrekking hebben op de gevolgen voor het leefmilieu alsmede inzake de opstelling van een milieureclamecode. § 2. Alvorens een besluit in verband met etikettering of reclame betreffende de effecten op het leefmilieu ter uitvoering van deze wet voor te stellen, raadpleegt de Minister van Economische Zaken de commissie, vermeld in § 1 en de Minister bevoegd voor het leefmilieu. De Minister van Economische Zaken bepaalt de termijn waarbinnen het advies van de commissie moet worden gegeven. Eenmaal deze termijn is verstreken, is het advies niet meer vereist. § 3. Na advies van de commissie en op gezamenlijk initiatief van de Minister van Economische Zaken en van de Minister die het leefmilieu onder zijn bevoegdheid heeft, kan de Koning een milieureclamecode opleggen. § 4. De Koning bepaalt de samenstelling van de commissie. Deze moet tenminste twee vertegenwoordigers onder haar leden bevatten van verenigingen ter bescherming van het leefmilieu.
Hoofdstuk V. Algemene bepalingen betreffende de verkopen van producten en diensten aan de consument Afdeling 1. Verplichting tot voorlichting van de consument Art. 30 Ten laatste op het ogenblik van het sluiten van de verkoop moet de verkoper te goeder trouw aan de consument de behoorlijke en nuttige voorlichting geven betreffende de kenmerken van het product of de dienst en betreffende de verkoopsvoorwaarden, rekening houdend met de door de consument uitgedrukte behoefte aan voorlichting en rekening houdend met het door de consument meegedeelde of redelijkerwijze voorzienbare gebruik.
Afdeling 2. Onrechtmatige bedingen Art. 31 § 1. Voor de toepassing van deze wet moet worden verstaan onder onrechtmatig beding, elk beding of elke voorwaarde die, alleen of in samenhang met een of meer andere bedingen of voorwaarden, een kennelijk onevenwicht schept tussen de rechten en plichten van de partijen. [§ 2. Voor de toepassing van deze afdeling moet worden verstaan onder:
92
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
1° producten: niet enkel de lichamelijke roerende zaken, maar ook de onroerende zaken, de rechten en de verplichtingen; 2° verkoper: niet enkel de personen bedoeld in artikel 1,6, maar ook iedere andere natuurlijke persoon of rechtspersoon, uitgezonderd de titularissen van een vrij beroep zoals bepaald in artikel 2,1°, van de wet van 3 april 1997 betreffende oneerlijke bedingen in overeenkomsten gesloten tussen titularissen van vrije beroepen en hun cliënten, die bij een overeenkomst afgesloten met een consument handelt in het kader van zijn beroepsactiviteit. § 3. Voor de beoordeling van het onrechtmatige karakter van een beding van een overeenkomst worden alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst, alsmede alle andere bedingen van de overeenkomst of van een andere overeenkomst waarvan deze afhankelijk is, op het moment waarop de overeenkomst is gesloten in aanmerking genomen, rekening houdend met de aard van de producten of diensten waarop de overeenkomst betrekking heeft. De beoordeling van het onrechtmatige karakter van bedingen heeft geen betrekking op de bepaling van het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst, noch op de gelijkwaardigheid van enerzijds de prijs of vergoeding en anderzijds de als tegenprestatie te leveren producten of te verrichten diensten, voor zover die bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd. § 4. Indien alle of bepaalde bedingen van de overeenkomst schriftelijk zijn, moeten ze duidelijk en begrijpelijk zijn opgesteld. Ingeval van twijfel over de betekenis van een beding, prevaleert de voor de consument gunstigste interpretatie . Deze uitleggingsregel is niet van toepassing in het kader van vordering tot staking bepaald in artikel 95]. [Aldus aangevuld door artikel 2 van de wet van 7 december 1998 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.12.98)]. Art. 32 [In de overeenkomsten] gesloten tussen een verkoper en een consument, zijn onrechtmatig de bedingen en voorwaarden of de combinaties van bedingen en voorwaarden die ertoe strekken: [Aldus gewijzigd door artikel 3,1° van de wet van 7 december 1998 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.12.98)]. 1. bij de ondertekening van het contract een onmiddellijke en definitieve verbintenis van de consument te voorzien terwijl de verkoper zich verbindt onder een voorwaarde waarvan de verwezenlijking enkel van zijn wil afhangt; 2. de prijs te doen schommelen op basis van elementen die enkel afhangen van de wil van de verkoper; [Deze bepaling doet geen afbreuk: - aan bedingen van prijsindexering, voor zover deze niet onwettig zijn en de wijze waarop de prijzen worden aangepast expliciet beschreven is in de overeenkomst, GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
93
- aan bedingen waarbij de verkoper van financiële diensten zich het recht voorbehoudt het tarief van deze diensten te wijzigen, mits de verkoper verplicht wordt dit ter kennis te brengen van de consument binnen een redelijke opzegtermijn en deze vrij is onmiddellijk de overeenkomst op te zeggen, - aan bedingen waarbij de verkoper van financiële diensten zich het recht voorbehoudt de door of aan de consument te betalen rentevoet te wijzigen, zonder enige opzegtermijn in geval van geldige reden, mits de verkoper verplicht wordt dit zo spoedig mogelijk ter kennis te brengen van de consument en deze vrij is onmiddellijk de overeenkomst op te zeggen]; [Aldus aangevuld door artikel 3,2° van de wet van 7 december 1998 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.12.98)]. 3. de verkoper het recht te verlenen om de kenmerken van het te leveren product of de te verlenen dienst eenzijdig te wijzigen indien die kenmerken wezenlijk zijn voor de consument, of voor het gebruik waartoe hij het product of de dienst bestemt, althans voor zover dit gebruik aan de verkoper was medegedeeld en door hem aanvaard of voor zover, bij gebrek aan een dergelijke specificatie, dit gebruik redelijkerwijze was te voorzien; 4. de leveringstermijn van een product of de uitvoeringstermijn van een dienst eenzijdig te bepalen of te wijzigen; 5. de verkoper het recht te verlenen om eenzijdig te beslissen of het geleverde product of de verleende dienst overeenstemt met de overeenkomst; [of hem het exclusieve recht te geven om één of ander beding van de overeenkomst te interpreteren]; [Aldus aangevuld door artikel 3,3° van de wet van 7 december 1998 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.12.98)]. 6. de consument te verbieden de ontbinding van de overeenkomst te vragen ingeval de verkoper zijn verbintenis niet nakomt; 7. het recht van de consument te beperken om de overeenkomst op te zeggen, wanneer de verkoper, in het raam van zijn waarborgverplichting, zijn verbintenis om het product te herstellen niet of niet binnen een redelijke termijn nakomt; 8. de consument ertoe te verplichten zijn verbintenissen na te komen, terwijl de verkoper de zijne niet is nagekomen, of in gebreke zou zijn deze na te komen; 9. onverminderd de bepalingen van artikel 1184 van het Burgerlijk Wetboek, de verkoper toe te staan de overeenkomst eenzijdig te ontbinden of te wijzigen zonder schadeloosstelling voor de consument, behoudens overmacht; 10. zelfs bij overmacht, de consument niet toe te staan de overeenkomst te ontbinden dan tegen betaling van een schadevergoeding; 11. de verkoper te ontslaan van zijn aansprakelijkheid voor zijn opzet, zijn grove schuld of voor die van zijn aangestelden of lasthebbers of voor het niet-uitvoeren van een verbintenis die een van de voornaamste prestaties van de overeenkomst vormt;
94
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
12. de wettelijke waarborg voor verborgen gebreken bepaald bij de artikelen 1641 tot 1649 van het Burgerlijk Wetboek op te heffen of te verminderen; 13. een onredelijk korte termijn te bepalen om gebreken aan de verkoper te melden; 14. de consument te verbieden zijn schuld tegenover de verkoper te compenseren met een schuld- vordering die hij op hem zou hebben; 15. het bedrag vast te leggen van de vergoeding verschuldigd door de consument die zijn verplichtingen niet nakomt, zonder in een gelijkwaardige vergoeding te voorzien ten laste van de verkoper die in gebreke blijft; 16. de consument voor een onbepaalde termijn te binden, zonder duidelijke vermelding van een redelijke opzeggingstermijn; 17. de overeenkomst voor een onredelijke termijn te verlengen indien de consument niet tijdig opzegt [of een overeenkomst van bepaalde duur automatisch te verlengen, bij ontbreken van tegengestelde kennisgeving van de consument, terwijl een al te ver van het einde van de overeenkomst verwijderde datum is vastgesteld als uiterste datum voor de kennisgeving van de wil van de consument om de overeenkomst niet te verlengen]; [Aldus aangevuld door artikel 3,4° van de wet van 7 december 1998 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.12.98)]. 18. de bewijsmiddelen die de consument kan aanwenden, te beperken; 19. in geval van betwisting, de consument te doen afzien van elk middel tot verhaal tegen de verkoper; 20. de eiser toe te staan zijn vordering, op grond van een contractueel bedongen keuze van woonplaats, voor een andere rechter in te leiden dan die welke is aangewezen in artikel 624,1°,2° en 4° van het Gerechtelijk Wetboek onverminderd de toepassing van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van de beslissingen in burgerlijke en handelszaken, goedgekeurd bij de wet van 13 januari 1971; 21. in geval van niet-uitvoering of vertraging in de uitvoering van de verbintenissen van de koper, schadevergoedingsbedragen vast te stellen die duidelijk niet evenredig zijn aan het nadeel dat door de verkoper kan worden geleden; [22. de verkoper toe te laten de overeenkomst te beëindigen of te wijzigen omwille van de invoering van de euro. Deze bepaling is niet van toepassing op de bedingen die het voorwerp zijn geweest van een individuele onderhandeling. Als de verkoper beweert dat het beding het voorwerp is geweest van een individuele onderhandeling dan draagt hij daarvan de bewijslast. Een beding wordt echter onweerlegbaar geacht niet het voorwerp geweest te zijn van een individuele onderhandeling als het is opgesteld voorafgaand aan de sluiting van het contract en de consument daardoor geen invloed heeft kunnen hebben op de inhoud ervan, zoals in het kader van een toetredingscontract ]. GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
95
[Aldus aangevuld door artikel 58 van de wet van 30 oktober 1998 betreffende de euro (B.S. 10.11.98)] [22 bis. de wettelijke aansprakelijkheid van de verkoper uit te sluiten of te beperken bij overlijden of lichamelijk letsel van de consument ten gevolge van een doen of nalaten van deze verkoper]; [Aldus aangevuld door artikel 3,5° van de wet van 7 december 1998 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.12.98) en opnieuw vervangen door artikel 9 van de wet van 25 mei 1999 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.06.1999)]. [23. op onweerlegbare wijze de instemming van de consument vast te stellen met bedingen waarvan deze niet daadwerkelijk kennis heeft kunnen nemen vóór het sluiten van de overeenkomst; 24. de verkoper toe te staan door de consument betaalde bedragen te behouden wanneer deze afziet van het sluiten van de overeenkomst, zonder erin te voorzien dat de consument een gelijkwaardig bedrag aan schadevergoeding mag ontvangen van de verkoper wanneer deze laatste afziet; 25. de verkoper toe te staan de door de consument betaalde voorschotten te behouden ingeval de verkoper zelf de overeenkomst opzegt; 26. de verplichting van de verkoper te beperken om de verbintenissen na te komen die door zijn gevolmachtigden zijn aangegaan, of diens verbintenissen te laten afhangen van het naleven van een bijzondere formaliteit; 27. op ongepaste wijze de wettelijke rechten van de consument ten aanzien van de verkoper of een andere partij in geval van volledige of gedeeltelijke wanprestatie of van gebrekkige uitvoering door de verkoper van een van diens contractuele verplichtingen uit te sluiten of te beperken; 28. te voorzien in de mogelijkheid van overdracht van de overeenkomst door de verkoper, wanneer hierdoor de garanties voor de consument zonder diens instemming geringer kunnen worden]. [Aldus aangevuld door artikel 3,5° van de wet van 7 december 1998 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.12.98)]. [Art. 33 § 1. Elk onrechtmatig beding in de zin van de bepalingen van deze afdeling is verboden en nietig. De overeenkomst blijft bindend voor de partijen, indien de overeenkomst zonder de onrechtmatige bedingen kan voortbestaan. De consument kan niet afzien van de rechten die hem bij deze afdeling worden toegekend.
96
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
§2. Een beding dat de wet van een Staat die geen lid is van de Europese Unie op de overeenkomst toepasselijk verklaart, wordt wat de in deze afdeling geregelde aangelegenheden betreft voor niet geschreven gehouden wanneer bij gebreke van dat beding de wet van een Lidstaat van de Europese Unie toepasselijk zou zijn en die wet de consument in de genoemde aangelegeheden een hogere bescherming verleent]. [Aldus vervangen door artikel 4 van de wet van 7 december 1998 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.12.98)]. Art. 34 Teneinde het evenwicht van de rechten en de plichten tussen partijen te verzekeren bij de verkoop van producten of diensten aan de consument of teneinde de eerlijkheid bij commerciële transacties te verzekeren, kan de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, voor de sectoren van de handelsactiviteit of voor de categorieën van producten en diensten die Hij aanwijst, het gebruik van bepaalde bedingen voorschrijven of verbieden in de verkoopcontracten, aangegaan met de consument. Hij kan ook het gebruik van typecontracten opleggen. Alvorens een besluit ter uitvoering van het eerste lid voor te stellen, raadpleegt de Minister de Commissie voor Onrechtmatige Bedingen en de Hoge Raad voor de Middenstand en bepaalt de termijn waarbinnen het advies moet worden gegeven. Eenmaal deze termijn is verstreken, is het advies niet meer vereist.
Afdeling 3. Commissie voor Onrechtmatige Bedingen Art. 35 § 1. De Koning richt binnen de Raad voor het Verbruik, op de voorwaarden die Hij bepaalt, een Commissie voor Onrechtmatige Bedingen op. § 2. De Commissie neemt kennis van de bedingen en voorwaarden die in tekoopaanbiedingen en in verkopen van producten en diensten tussen verkopers en consumenten voorkomen. § 3. Op de Commissie kan een beroep worden gedaan door de Minister, de consumentenorganisaties, door de betrokken interprofessionele en bedrijfsgroeperingen. [Aldus gewijzigd door artikel 5 van de wet van 7 december 1998 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.12.98)]. Zij kan ook van ambtswege optreden. § 4. De Koning bepaalt de samenstelling van de Commissie voor Onrechtmatige Bedingen. Art. 36 § 1. De Commissie beveelt aan:
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
97
1° de schrapping of wijziging van bedingen en voorwaarden die haar kennelijk het evenwicht tussen de rechten en verplichtingen van de partijen lijken te verstoren, ten nadele van de consument; 2° de invoeging van vermeldingen, bedingen en voorwaarden die haar voor de voorlichting van de consument noodzakelijk lijken of waarvan de ontstentenis haar kennelijk het evenwicht tussen de rechten en verplichtingen van de partijen lijkt te verstoren, ten nadele van de consument; 3° de bedingen en voorwaarden zo op te stellen en op te maken dat de consument de betekenis en de draagwijdte ervan kan begrijpen. [...] Interprofessionele en bedrijfsgroeperingen of consumentenorganisaties kunnen de commissie om advies verzoeken over ontwerpen van bedingen of voorwaarden die in tekoopaanbiedingen en in verkopen van producten en diensten tussen verkopers en consumenten voorkomen. [Aldus gewijzigd door artikel 6 van de wet van 7 december 1998 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.12.98)]. § 2. In het raam van haar bevoegdheden stelt de Commissie aan de Minister wijzigingen in de wetten of verordeningen voor die haar wenselijk lijken. § 3. De Commissie stelt jaarlijks een verslag op over haar werkzaamheden en maakt dit verslag bekend. Dat verslag omvat onder meer de volledige tekst van de aanbevelingen en voorstellen die zij in de loop van het jaar gedaan heeft.
Afdeling 4. Documenten betreffende de verkopen van producten en van diensten Art. 37 § 1. Elke verkoper van diensten is verplicht aan de consument die erom verzoekt, gratis een bewijsstuk af te geven. Deze verplichting vervalt indien de prijs van de dienst voorkomt op het tarief opgelegd door artikel 2, § 2, van deze wet, of indien een bestek of factuur die de in § 2 genoemde vermeldingen bevat, wordt afgegeven. Onder de toepassing van dit artikel vallen niet de overeenkomsten die onder de benaming “forfaitair bedrag” of onder enige andere gelijkwaardige benaming zijn aangegaan en die het verlenen van een dienst tot voorwerp hebben voor een vast totaalbedrag dat voorafgaand aan de dienstverlening is overeengekomen en dat op deze dienst in zijn geheel betrekking heeft. § 2. De Koning: - bepaalt, hetzij op algemene wijze, hetzij voor de diensten of categorieën van diensten die Hij aanwijst, de vermeldingen die op het bewijsstuk moeten voorkomen; - kan de diensten of categorieën van diensten die Hij aanwijst, ontheffen van de toepassing van dit artikel;
98
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
- kan de producten of categorieën van producten aanwijzen waarop dit artikel van toepassing zal zijn. - [kan, in afwijking van § 1 van dit artikel, voor de diensten of categorieën van diensten die Hij bepaalt, de verkoper verplichten aan de consument gratis een bewijsstuk af te geven waarvan Hij de vermeldingen en modaliteiten bepaalt. § 3. De besluiten uitgevaardigd in toepassing van de vierde gedachtenstreep van § 2 van dit artikel worden door de Minister van Economische Zaken onderworpen aan het advies van de Raad voor het Verbruik. De Minister van Economische Zaken bepaalt de termijn waarbinnen het advies moet verstrekt worden. Indien het advies niet verstrekt werd binnen de voorziene termijn, is het niet meer vereist]. [Aldus vervangen en aangevuld door het enig artikel bij de wet van 13 april 1995 houdende de verplichting voor banken en kredietinstellingen om bepaalde informatie aan hun cliënten mede te delen (B.S. 07.06.1995)]. Art. 38 De consument moet de geleverde diensten slechts betalen bij afgifte van het gevraagde bewijsstuk, indien deze afgifte dwingend is voorgeschreven krachtens artikel 37. Art. 39 Elke verkoper is verplicht een bestelbon af te geven wanneer de levering van een product of de verlening van een dienst uitgesteld wordt en er door de consument een voorschot wordt betaald. De gegevens van de bestelbon binden hem die de bon heeft opgemaakt, ongeacht algemene of bijzondere, andere of strijdige voorwaarden. De Koning kan de vermeldingen vaststellen die op de bestelbon moeten voorkomen.
Hoofdstuk VI. Bepaalde handelspraktijken Afdeling 1. Verkopen met verlies Art. 40 Het is elke handelaar verboden een product met verlies te koop aan te bieden of te verkopen. Als een verkoop met verlies wordt beschouwd, elke verkoop tegen een prijs die niet ten minste gelijk is aan de prijs waartegen het product bij de bevoorrading werd gefactureerd of waartegen het bij de herbevoorrading gefactureerd zou worden. Met een verkoop met verlies moet worden gelijkgesteld elke verkoop die slechts een uiterst beperkte winstmarge verschaft, waarbij rekening wordt gehouden met deze prijzen evenals met de algemene kosten.
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
99
Bij de beoordeling van het gewone of uitzonderlijk beperkte karakter van de winstmarge zal er onder meer rekening worden gehouden met het verkoopvolume en de vernieuwing van de voorraden. De Koning kan voor de aan de consument te koop aangeboden of verkochte producten of categorieën van producten die Hij aanwijst en voor een termijn van hoogstens zes maanden, bij in Ministerraad overlegd besluit, de minimale handelsmarge vaststellen, beneden welke een verkoop als verkoop met verlies wordt beschouwd. Alvorens een besluit ter uitvoering van het voorgaande lid voor te stellen, raadpleegt de Minister de Commissie tot Regeling der Prijzen en bepaalt de termijn waarbinnen het advies moet worden gegeven. Eenmaal deze termijn is verstreken, is het advies niet meer vereist. Art. 41 § 1. Het in artikel 40 bedoelde verbod geldt evenwel niet: a) voor de producten die uitverkocht worden; b) voor de producten die in het kader van een opruiming verkocht worden; c) voor de afzet van producten waarvan de waarde snel kan verminderen en die niet langer bewaard kunnen worden; d) voor de producten, speciaal te koop aangeboden om aan een voorbijgaande behoefte van de consument tegemoet te komen, wanneer het gebeuren of de kortstondige bevlieging, die deze behoefte deed ontstaan, voorbij is en indien deze producten klaarblijkelijk niet meer onder de gewone handelsvoorwaarden kunnen worden verkocht; e) voor de producten waarvan de handelswaarde aanzienlijk is gedaald door een beschadiging ervan, een vermindering van de gebruiksmogelijkheden of door een grondige wijziging van de techniek; f) wanneer de prijs van het product, om dwingende redenen van mededinging, afgestemd wordt op de prijs die in het algemeen door andere handelaars voor hetzelfde product aangerekend wordt. § 2. De contractuele bedingen waarbij verkoop met verlies wordt verboden, kunnen niet ingeroepen worden tegen degene die het product verkoopt in het geval bedoeld in § 1, c). Zij gelden evenmin in de overige genoemde gevallen, indien degene die verkoopt aan de fabrikant of, zo die onbekend is, aan de leverancier van het product, bij een ter post aangetekende brief, zijn bedoeling met verlies te zullen verkopen evenals de prijzen die hij wil aanrekenen, ter kennis heeft gebracht en voor zover de hierboven genoemde persoon, binnen vijftien werkdagen vanaf deze kennisgeving, aan degene die verkoopt, op dezelfde wijze, niet heeft voorgesteld deze producten terug te nemen tegen de prijzen zoals die in de kennisgeving vermeld zijn.
100
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Afdeling 2. Aankondigingen van prijsverminderingen en -vergelijkingen Art. 42 Onder de bepalingen van deze afdeling vallen de aankondigingen van verminderingen van de verkoopprijs aan de consument, waartoe overeenkomstig artikel 5 is overgegaan, evenals die welke een prijsvermindering suggereren zonder gebruik te maken van een van de mogelijkheden bedoeld in artikel 5. Art. 43 § 1. Elke verkoper die een prijsvermindering aankondigt, moet verwijzen naar de prijs die hij voordien voor gelijke producten of diensten placht toe te passen in dezelfde inrichting. § 2. De aangekondigde prijsverminderingen moeten reëel zijn. Behalve voor de producten waarvan de waarde snel kan verminderen, kan geen enkele prijs noch tarief als gebruikelijk worden beschouwd indien hij niet werd toegepast gedurende een doorlopende periode van één maand, onmiddellijk voorafgaand aan de datum vanaf welke de verminderde prijs wordt toegepast. De datum vanaf welke de verminderde prijs wordt toegepast, moet aangeduid blijven gedurende de ganse verkoopperiode. Behalve voor de uitverkopen mag deze periode ten hoogste één maand bedragen en, behalve voor de producten bedoeld in artikel 41, § 1, c), mag zij niet korter zijn dan een volle verkoopdag. § 3. Voor de producten te koop aangeboden op de wijze bepaald in artikel 49, wordt als gebruikelijk beschouwd, de prijs die tijdens de in artikel 53 bedoelde periodes op ononderbroken wijze werd toegepast. [§ 4. Onverminderd de bepalingen voorzien in artikel 23 bis mag de verkoper slechts naar andere prijzen verwijzen indien hij het leesbaar, goed zichtbaar en ondubbelzinnig aankondigt en indien het gaat om een kleinhandelsprijs die werd gereglementeerd met toepassing van een wet ]. In dat geval mag hij niet overgaan tot de aanduidingswijzen van een prijsvermindering bedoeld in artikel 5. [Aldus vervangen door artikel 10 van de wet van 25 mei 1999 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.06.1999)]. § 5. Niemand mag tot de aankondiging van een prijsvermindering of van een prijsvergelijking overgaan, indien hij niet kan staven dat de prijs waarnaar hij verwijst, beantwoordt aan de voorwaarden gesteld in dit artikel. Art. 44 De Koning wijst de producten, de diensten of de categorieën van producten of diensten aan waarvoor de aankondigingen van verminderingen van de prijs of het tarief, als bedoeld in artikel 42, verboden zijn en bepaalt de voorwaarden en de toepassingsperioden van dat verbod.
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
101
Alvorens een besluit ter uitvoering van het voorgaande lid voor te stellen, raadpleegt de Minister de Raad voor het Verbruik en de Hoge Raad voor de Middenstand en bepaalt de termijn waarbinnen het advies moet worden gegeven. Eenmaal deze termijn is verstreken, is het advies niet meer vereist. Art. 45 Indien buiten de inrichting een in de tijd begrensde prijsvermindering wordt aangekondigd, is de verkoper die niet meer over de betrokken producten beschikt, verplicht aan de consument, voor elk product van meer dan 25 euro waarvan de voorraad uitgeput is, een bon af te geven die recht geeft op de aankoop van dat product en wel binnen een redelijke termijn en in de bewoordingen van het aanbod, behalve wanneer het onmogelijk is onder dezelfde voorwaarden een nieuwe voorraad aan te leggen. Dit artikel is niet van toepassing bij opruimingen of bij uitverkopen. De Koning kan het bedrag vermeld in het eerste lid aanpassen. Aldus gewijzigd door het artikel 3 van het koninklijk besluit van 20 juli 2000 (B.S., 30 augustus 2000) betreffende de invoering van de euro.
Afdeling 3. Uitverkopen Art. 46 Voor de toepassing van deze wet moet onder uitverkoop worden verstaan elke tekoopaanbieding of verkoop die aangekondigd is onder de benaming “Uitverkoop”, “Liquidation” of “Ausverkauf” of onder enige andere gelijkwaardige benaming en die geschiedt met het oog op de versnelde afzet van een voorraad of van een assortiment van producten in een van de volgende gevallen: 1. de verkoop heeft plaats ter uitvoering van een rechterlijke beslissing; 2. de erfgenamen of rechtverkrijgenden van een overleden verkoper stellen hun verworven voorraad geheel of gedeeltelijk te koop; 3. de verkoper stelt de voorraad overgedragen door degene van wie hij de handel overneemt, geheel of gedeeltelijk te koop; 4. de verkoper die zijn activiteit stopzet, stelt zijn gehele voorraad te koop, mits hij nochtans tijdens de drie voorafgaande jaren geen gelijkaardige producten om dezelfde reden uitverkocht heeft; 5. verbouwingen of opknapbeurten die meer dan [20 werkdagen] duren, worden uitgevoerd in de lokalen waar gewoonlijk de verkoop aan de consument plaatsvindt en zij maken er de verkoop tijdens de periode van de werkzaamheden onmogelijk, mits de verkoper nochtans tijdens de drie voorafgaande jaren geen gelijkaardige producten om dezelfde reden uitverkocht heeft; [Aldus vervangen door artikel 11, 1° van de wet van 25 mei 1999 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.06.1999)].
102
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
[6. de overbrenging of de opheffing van de inrichting waar de verkoop aan de consument gewoonlijk plaatsvindt, maakt de verkoop van de producten, die zich in de inrichting van de verkoper bevinden, noodzakelijk op voorwaarde dat de inrichting reeds minstens een jaar wordt uitgebaat door dezelfde verkoper, voor het begin van de uitverkoop]; [Aldus vervangen door artikel 11, 2° van de wet van 25 mei 1999 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.06.1999)]. 7. ernstige schade werd door een ramp aan de gehele productenvoorraad of aan een belangrijk gedeelte ervan toegebracht; 8. door overmacht wordt de activiteit aanzienlijk gehinderd; [9. de handelaar of ambachtsman verzaakt elke beroepsactiviteit omwille van opruststelling op voorwaarde evenwel dat hij in de loop van het vorige jaar geen uitverkoop heeft gehouden op grond van de in punt 4 bedoelde reden of van de in punt 6 bedoelde opheffing van de inrichting]. [Aldus aangevuld door artikel 11, 3° van de wet van 25 mei 1999 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.06.1999)]. Art. 47 Het is verboden een verkoop aan te kondigen door middel van de benaming “Uitverkoop”, “Liquidation” of “Ausverkauf”, hetzij alleen, hetzij samen met andere woorden, alsmede van elke andere gelijkwaardige benaming, in gevallen die niet in artikel 46 bedoeld zijn en indien de voorwaarden die voor dergelijke verkopen gelden, niet vervuld zijn. Art. 48 § 1. Behalve in het geval als bedoeld in artikel 46, 1, mag geen uitverkoop plaatsvinden noch aangekondigd worden, indien de verkoper vooraf zijn voornemen om daarmee een aanvang te maken niet ter kennis heeft gebracht van de Minister of van de door hem daartoe aangewezen ambtenaar. Deze kennisgeving, gedaan bij een ter post aangetekende brief, moet de datum vermelden van het begin van de verkoop en moet het bestaan van één van de gevallen, als bedoeld in artikel 46, vermelden en aantonen. Er mag slechts overgegaan worden tot uitverkoop tien werkdagen na de verzending van de aangetekende brief, behalve in de gevallen genoemd in artikel 46, 7 en 8. [De duur van de uitverkoop is beperkt tot vijf maanden voor de gevallen voorzien in artikel 46, 1 tot 8 en tot twaalf maanden in het geval voorzien in artikel 46.9 . Onderbrekingen van de uitverkoop tijdens de termijn bedoeld in het eerste lid hebben geen schorsende werking]. [Aldus vervangen door artikel 12 van de wet van 25 mei 1999 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.06.1999)]. GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
103
Elke aankondiging of andere reclame betreffende een uitverkoop moet verplicht de aanvangsdatum van de verkoop vermelden. § 2. Behalve in de gevallen als bedoeld in artikel 46, 1 en 7, moet elke uitverkoop plaatsvinden in de lokalen waar hetzij de verkoper zelf, hetzij de overleden of overdragende verkoper dezelfde producten placht te koop te stellen. De verkoper die meent zich onmogelijk te kunnen schikken naar deze bepaling, moet de Minister of de door hem daartoe aangewezen ambtenaar, bij een ter post aangetekende brief om een afwijking verzoeken en hierbij de aangevoerde redenen en de plaats waar hij de uitverkoop wenst te houden, nader omschrijven. Binnen tien werkdagen wordt over dit verzoek beslist. Indien er binnen deze termijn geen met redenen omklede afwijzing wordt meegedeeld, wordt de afwijking geacht te zijn toegestaan. § 3. In uitverkoop mogen slechts producten te koop aangeboden of verkocht worden die, op het ogenblik van de gerechtelijke beslissing als bedoeld in artikel 46, 1, op het ogenblik van de ramp als bedoeld in artikel 46, 7, of op de dag van de kennisgeving als bedoeld in § 1, deel uitmaken van de voorraad van de verkoper. In uitverkoop mogen nochtans eveneens te koop aangeboden of verkocht worden, de producten die op het ogenblik van de gerechtelijke beslissing als bedoeld in artikel 46, 1, of op het ogenblik van het overlijden van de verkoper als bedoeld in artikel 46, 2, of op het ogenblik van de ramp als bedoeld in artikel 46, 7, of op het ogenblik van de hinder als bedoeld in artikel 46, 8, het voorwerp zijn geweest van een bestelling die, gelet op haar omvang en datum, als normaal kan worden beschouwd. Indien de verkoper diverse verkoopsinrichtingen bezit, mogen, zonder de toestemming van de Minister of van de door hem daartoe aangewezen ambtenaar, geen producten worden overgebracht van een inrichting naar de plaats waar de uitverkoop plaatsvindt. De toestemming moet worden aangevraagd bij een ter post aangetekende brief met vermelding van de omstandigheden die het verzoek rechtvaardigen. Over dit verzoek wordt binnen tien werkdagen beslist. Bij ontstentenis van een met redenen omklede afwijzing binnen deze termijn, wordt verondersteld dat het toegestaan is de producten over te brengen. § 4. Behalve in het geval als bedoeld in artikel 46, 1, moet elk product dat uitverkocht wordt of ten uitverkoop aangeboden wordt, een prijsvermindering ondergaan die reëel is ten opzichte van de prijs die gewoonlijk voor dezelfde producten gevraagd werd, overeenkomstig de bepalingen van artikel 43, hetzij door de verkoper zelf, hetzij door de overleden of overdragende verkoper.
Afdeling 4. Opruimingen of solden Art. 49 Voor de toepassing van deze wet moet onder opruiming of solden worden verstaan: elke tekoopaanbieding of verkoop aan de consument van producten, waartoe wordt overgegaan met het oog op de seizoenopruiming van het assortiment van een verkoper, wat geschiedt door versnelde afzet, tegen verminderde prijs van de producten en welke wordt
104
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
aangekondigd onder de benaming “Opruiming”, “Solden”, “Soldes” of “Schlussverkauf” of onder elke andere gelijkwaardige benaming. Art. 50 Het is verboden een verkoop aan te kondigen met de benaming “Opruiming”, “Solden”, “Soldes” of “Schlussverkauf” hetzij alleen, hetzij samen met andere woorden, alsook door middel van enige andere benaming of voorstelling waarbij de indruk van een opruiming wordt gewekt in een geval dat niet is bedoeld in artikel 49 en indien de voorwaarden die voor een dergelijke verkoop gelden, niet vervuld zijn. Art. 51 § 1. De verkoop moet geschieden in de lokalen waar de opgeruimde of identieke producten gewoonlijk te koop worden aangeboden. § 2. Enkel de producten die de verkoper bij het begin van de opruiming in zijn bezit heeft en die hij vóór deze datum op gewone wijze te koop heeft aangeboden, mogen het voorwerp zijn van een opruiming. § 3. Elk product dat bij de opruiming te koop aangeboden of verkocht wordt, moet het voorwerp zijn van een prijsvermindering die reëel is ten opzichte van de prijs gewoonlijk aangerekend voor identieke producten, overeenkomstig de bepalingen van artikel 43. Art. 52 [§ 1. In de sectoren van de kleding, de lederartikelen, de fijne lederwaren en de schoenen, mogen de in artikel 49 bedoelde tekoopaanbiedingen en verkopen slechts plaatsvinden gedurende de periode van 3 januari tot en met 31 januari en van 1 juli tot en met 31 juli ]. [Aldus vervangen door artikel 1 van de wet van 5 november 1993 tot wijziging van de artikelen 52, 53 en 68 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 11.11.93)]. [Wanneer 3 januari of 1 juli op een zondag valt, mogen de in artikel 49 bedoelde tekoopaanbiedingen en verkopen een dag eerder beginnen]. [Aldus aangevuld door artikel 2 van de wet van 13 januari 1999 tot aanvulling van artikel 52, §1, van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handels praktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.02.99).] § 2. Voor de andere producten of categorieën van producten die Hij bepaalt, kan de Koning voor het gehele Rijk de periodes vaststellen tijdens welke kan worden opgeruimd. Bij ontstentenis van een dergelijke regeling mogen de opruimingen enkel plaatsvinden tijdens de in § 1 bedoelde periodes. § 3. De Koning kan de modaliteiten vaststellen volgens welke de opruimingen plaatsvinden. § 4. Alvorens een besluit ter uitvoering van §§ 2 en 3 voor te stellen, raadpleegt de Minister de Raad voor het Verbruik en de Hoge Raad voor de Middenstand en bepaalt de termijn waarbinnen het advies moet worden gegeven. Eenmaal deze termijn is verstreken, is het advies niet meer vereist.
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
105
Art. 53 [§ 1. Gedurende de sperperiodes van 15 november tot en met 2 januari en van 15 mei tot en met 30 juni is het verboden voor de sectoren zoals vermeld in artikel 52, § 1, aankondigingen van prijsverminderingen, evenals die welke een prijsvermindering suggereren, zoals bedoeld in artikel 42, te verrichten, ongeacht de plaats of de aangewende communicatiemiddelen. [In het geval bedoeld in artikel 52,§1, tweede lid, eindigt de sperperiode een dag eerder dan bedoeld in het eerste lid ]. [Het tweede lid werd ingevoegd door artikel 3 van de wet van 13 januari 1999 tot aanvulling van artikel 52, §1, van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handels praktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.02.99)]. Vóór een sperperiode, is het verboden om aankondigingen evenals suggesties van prijsverminderingen te verrichten, die uitwerking hebben gedurende deze sperperiode. Onverminderd de bepalingen van artikel 48, § 4, mogen de uitverkopen verricht gedurende een sperperiode niet gepaard gaan met een aankondiging van prijsvermindering tenzij in de gevallen en onder de voorwaarden die de Koning bepaalt. § 2. De besluiten genomen in toepassing van artikel 52, § 2, vermelden de sperperiodes gedurende welke het in § 1 bedoelde verbod van toepassing is. Bij ontstentenis van een regeling als bedoeld in artikel 52, § 2, is het verbod bedoeld in § 1 mede van toepassing op de in voornoemd artikel 52, § 2 bedoelde tekoopaanbiedingen en verkopen. De Koning kan de producten of categorieën van producten aanduiden waarvoor het verbod bedoeld in het vorige lid niet van toepassing is. Deze paragraaf is niet van toepassing op voedingsproducten]. [§§ 1 en 2 werden vervangen door de artikelen 2 en 3 van de wet van 5 november 1993 tot wijziging van de artikelen 52, 53 en 68 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 11.11.1993)] [Erratum B.S. 30.11.93 - blz 25573]. § 3. Alvorens een besluit ter uitvoering van § 2, eerste lid, voor te stellen, raadpleegt de Minister de Raad voor het Verbruik en de Hoge Raad voor de Middenstand en bepaalt de termijn waarbinnen het advies moet worden gegeven. Eenmaal deze termijn is verstreken, is het advies niet meer vereist. § 4. Het verbod op de aankondiging van een prijsvermindering bedoeld in §§ 1 en 2 is niet van toepassing op de verkoop van producten verricht ter gelegenheid van occasionele handelsmanifestaties, die maximum vier dagen duren en die maximum eenmaal per jaar worden georganiseerd door de plaatselijke verenigingen van verkopers of met hun medewerking. De Koning kan de voorwaarden bepalen waaronder deze manifestaties mogen plaatsvinden.
106
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Afdeling 5. Gezamenlijk aanbod van producten en diensten Art. 54 Er is gezamenlijk aanbod, als bedoeld in dit artikel, wanneer de al dan niet kosteloze verkrijging van producten, diensten, alle andere voordelen, of titels waarmee men die kan verwerven, gebonden is aan de verkrijging van andere zelfs gelijke producten of diensten. Behoudens de hierna bepaalde uitzonderingen is elk gezamenlijk aanbod aan de consument, verricht door een verkoper, verboden. Ook verboden is elk gezamenlijk aanbod aan de consument, verricht door verscheidene verkopers die handelen met een gemeenschappelijke bedoeling. Art. 55 Het is geoorloofd gezamenlijk tegen een totale prijs aan te bieden: 1. producten of diensten die een geheel vormen; De Koning kan, op voordracht van de bevoegde Ministers en van de Minister van Financiën, de in de financiële sector aangeboden diensten aanduiden die een geheel vormen; 2. gelijke producten of diensten, op voorwaarde: a) dat elk product en elke dienst afzonderlijk tegen zijn gewone prijs in dezelfde inrichting verkregen kan worden; b) dat de koper duidelijk ingelicht is over deze mogelijkheid en ook over de afzonderlijke verkoopprijs van elk product en van elke dienst; c) dat de prijsvermindering die eventueel aan de koper verleend wordt voor het geheel van de producten of diensten, niet meer bedraagt dan één derde van de samengetelde prijzen. Art. 56 Het is geoorloofd samen met een hoofdproduct of -dienst gratis aan te bieden: 1. het toebehoren van een hoofdproduct dat de fabrikant ervan specifiek aan het product heeft aangepast, en dat tegelijk ermee wordt geleverd opdat het gebruik van het hoofdproduct uitgebreid of vergemakkelijkt zou worden; 2. de verpakking of de recipiënten die worden gebruikt voor de bescherming en de conditionering van de producten, waarbij de aard en de waarde van deze producten in aanmerking worden genomen; 3. kleine door de handelsgebruiken aanvaarde producten of diensten evenals de levering, de plaatsing, de regeling en het onderhoud van de verkochte producten; 4. monsters uit het assortiment van de fabrikant of van de verdeler van het hoofdproduct, voor zover die worden aangeboden in een hoeveelheid of maat die volstrekt noodzakelijk is voor de beoordeling van de eigenschappen van het product; 5. chromo's, vignetten en andere beelden met geringe handelswaarde;
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
107
[6. titels tot deelneming aan wettig toegestane loterijen]; [Aldus vervangen door artikel 13 van de wet van 25 mei 1999 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.06.1999)]. 7. voorwerpen waarop onuitwisbare en duidelijk zichtbare reclameopschriften zijn aangebracht, welke als dusdanig niet in de handel voorkomen, op voorwaarde dat de prijs, waartegen de aanbieder ze heeft gekocht, niet meer bedraagt dan 5 pct. van de verkoopprijs van het hoofdproduct of -dienst, waarbij zij worden gegeven. Art. 57 Het is eveneens geoorloofd, samen met een hoofdproduct of -dienst, gratis aan te bieden: 1. titels waarmee men zich een gelijk product of een gelijke dienst kan aanschaffen, voor zover de prijsvermindering die uit deze aanschaf voortvloeit, niet meer bedraagt dan het percentage vastgelegd in artikel 55, 2; 2. titels waarmee één van de voordelen, genoemd in artikel 56, 5 en 6, kan worden verkregen; 3. titels die uitsluitend recht geven op een korting in geld, op voorwaarde: a) dat ze de geldwaarde vermelden die zij vertegenwoordigen; b) dat in de inrichtingen waar de verkoop van producten of de verlening van diensten plaatsheeft, het percentage of de grootte van de aangeboden korting duidelijk vermeld is en de producten of diensten waarvan de verwerving recht geeft op titels, duidelijk zijn aangegeven; 4. titels, bestaande uit documenten die, na de aanschaf van een bepaald aantal producten of diensten, recht geven op een gratis aanbod of een prijsvermindering bij de aanschaf van een gelijkaardig product of dienst, voor zover dat voordeel door dezelfde verkoper verstrekt wordt en niet meer bedraagt dan één derde van de prijs van de vroeger aangeschafte producten of diensten. De titels moeten de eventuele uiterste geldigheidsduur en de voorwaarden van het aanbod vermelden. Wanneer de verkoper een einde maakt aan zijn aanbod, heeft de consument recht op het aangeboden voordeel naar verhouding van de vroeger gedane aankopen. Art. 58 Een ieder die de in deze afdeling bedoelde titels uitgeeft, wordt van rechtswege schuldenaar van de schuldvordering die deze titels vertegenwoordigen. Zo de uitgifte der titels bedoeld in artikel 57, 3, wordt stopgezet of zo zich een wijziging in de lopende uitgifte ervan voordoet, kan de terugbetaling in geld worden geëist ongeacht het totaalbedrag van hun nominale waarde, en wel gedurende één jaar vanaf de bekendmaking als bedoeld in artikel 62, § 1,2.
108
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Art. 59 Een ieder die in artikel 57, 1 tot 3, bedoelde titels uitgeeft, moet houder zijn van een inschrijving afgegeven door de Minister of door de door hem daartoe aangewezen ambtenaar. De aanvraag tot inschrijving moet geschieden bij een ter post aangetekende brief verstuurd aan de Minister of aan de door hem daartoe aangewezen ambtenaar. De aanvragers moeten er zich toe verbinden dat zij de door de Minister aangewezen bevoegde ambtenaren in de gelegenheid zullen stellen om ter plaatse na te gaan of de bepalingen van de artikelen 57 tot 61 worden nageleefd en om ter plaatse alle documenten, stukken of boeken die de uitvoering van hun opdracht kunnen vergemakkelijken, in te zien. Art. 60 De titels uitgegeven overeenkomstig artikel 57, 1 tot 3, moeten het inschrijvingsnummer vermelden van de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die ze uitgeeft. Dat nummer, de naam, de benaming en het adres van de houder alsook de inruilings- of terugbetalingsvoorwaarden, vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van artikel 57, 1 tot 3, moeten duidelijk zichtbaar op de verzamelboekjes voor de titels of op de titel zelf voorkomen en ook in iedere reclame die betrekking heeft op deze titels. Art. 61 De ingeschreven personen zijn verplicht onmiddellijk hun schrapping aan te vragen, wanneer zij de uitgifte van titels wensen stop te zetten, wanneer zij hun betalingen gestaakt hebben of wanneer zij zich bevinden in de gevallen, genoemd in het tweede lid van dit artikel. Mogen noch rechtstreeks noch door een tussenpersoon een inschrijving bezitten, de personen bedoeld in het koninklijk besluit nr 22 van 24 oktober 1934 houdende verbod voor sommige veroordeelden en voor de gefailleerden om deel te nemen aan het beheer van en het toezicht op de vennootschappen op aandelen, coöperatieve vennootschappen en kredietverenigingen, en om het beroep van wisselagent uit te oefenen of de bedrijvigheid van depositobanken waar te nemen, evenals in het koninklijk besluit nr. 148 van 18 maart 1935 betreffende de woeker, alsook de personen die werden veroordeeld door een beslissing die in kracht van gewijsde is gegaan en die op grond van artikel 29 van de wet van 9 juli 1957 tot regeling van de verkoop op afbetaling en van zijn financiering, [of de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, werd genomen of die het voorwerp zijn geweest van een administratieve sanctie in toepassing van deze laatste wet uitgesproken gedurende de laatste vijf jaren]. [Aldus aangevuld door artikel 14 van de wet van 25 mei 1999 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.06.1999)]. Art. 62 § 1. De Koning kan: 1. voor de titels bedoeld in artikel 57, 1 tot 3, een minimumformaat en bijzondere kenmerken voorschrijven;
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
109
2. bij de stopzetting van de uitgifte of zo zich een wijziging in de lopende uitgifte van deze titels voordoet, een bijzondere bekendmaking voorschrijven en nadere regelen daaromtrent bepalen; 3. het minimumbedrag bepalen, vanaf hetwelk kan worden geëist dat de titels bedoeld in artikel 57, 3, in geld worden terugbetaald; 4. de uitgifte van titels bedoeld in artikel 57, 3, afhankelijk maken van de vorming van solvabiliteitswaarborgen en van het houden van een bijzondere boekhouding en controlemaatregelen opleggen; 5. voor bepaalde producten of diensten door Hem bepaald, de in de artikelen 55, 2, c), en 57, 1 en 4, genoemde percentages wijzigen, de maximale waarde vaststellen die de krachtens deze bepalingen aangeboden producten, diensten of voordelen mogen bereiken en de frequentie en de duur beperken van de verkopen en dienstverleningen die het voorwerp zijn van artikel 55,2; 6. het aanbod afhankelijk maken van de voorwaarde dat de gezamenlijk aangeboden producten of diensten door de verkoper gedurende minstens één jaar werden verkocht of verleend; 7. sommige door Hem bepaalde producten en diensten uitsluiten van de uitzonderingen vermeld in de artikelen 55, 56 en 57; 8. het verbod van artikel 54 uitbreiden tot het gezamenlijk aanbod dat aan wederverkopers wordt gedaan; [9. bijzondere voorwaarden voorschrijven, die bestemd zijn onderhavige afdeling aan te passen voor de titels bedoeld in artikel 57, 3, die onder de vorm van elektronische registratie worden aangeboden]. [Aldus aangevuld door artikel 15, 1° van de wet van 25 mei 1999 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.06.1999)]. § 2. Alvorens een besluit voor te stellen in uitvoering [van § 1, 5 tot en met 9], vraagt de Minister het advies van de Raad voor het Verbruik en van de Hoge Raad voor de Middenstand en bepaalt hij de termijn waarbinnen het advies moet worden gegeven. Eenmaal deze termijn is verstreken, is het advies niet meer vereist. [Aldus vervangen door artikel 15, 2° van de wet van 25 mei 1999 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.06.1999)].
Afdeling 6. Waardebonnen Art. 63 Waardebonnen in de zin van deze wet zijn documenten die door een handelaar, een producent of een invoerder gratis worden verspreid en die de houder ervan de mogelijkheid bieden een voordeel te ontvangen dat bestaat uit een korting in geld bij de aankoop van een
110
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
bepaald product of dienst of bij de gelijktijdige aankoop van enkele identieke producten of diensten. Art. 64 In afwijking van de artikelen 5, 42 en 43, is het geoorloofd gratis waardebonnen te verspreiden indien deze de voorwaarden van het aanbod vermelden, met name: 1. de geldwaarde die zij vertegenwoordigen; 2. bij de verwerving van welke producten of diensten dan wel van welk geheel van producten of diensten zij gebruikt mogen worden; 3. de verkooppunten waar zij gebruikt kunnen worden tenzij de waardebon kan worden gebruikt in alle verkooppunten waar het product of de dienst gewoonlijk te koop wordt aangeboden; 4. de geldigheidsduur ervan; 5. de identiteit van de uitgever. Art. 65 Een ieder die waardebonnen uitgeeft, wordt, onder de voorwaarden van het aanbod, schuldenaar van de schuldvordering welke die bonnen vertegenwoordigen. Art. 66 Voor zover aan de voorwaarden van het aanbod is voldaan: 1
is de verkoper verplicht de waardebonnen aan te nemen, ongeacht of zij zijn uitgegeven door hemzelf dan wel door een producent of een invoerder;
2. is de uitgever van de waardebonnen verplicht ze binnen een redelijke termijn aan de verkoper terug te betalen. Art. 67 De Koning kan, per categorie van producten en diensten, voor de waardebonnen die Hij bepaalt: 1
bij de stopzetting van de uitgifte of een wijziging in de lopende uitgifte van de waardebonnen, een bijzondere bekendmaking voorschrijven en nadere regelen daaromtrent bepalen;
2
een minimum- en een maximumpercentage bepalen voor de korting in geld waarop die bonnen recht geven.
Art. 68 [Het verbod bedoeld in artikel 53 of opgelegd krachtens artikel 44 houdt tevens het verbod in om waardebonnen te verspreiden die recht geven op een prijsvermindering, in welke vorm ook tijdens de periode dat het verbod loopt].
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
111
[Aldus vervangen door artikel 4 van de wet van 5 november 1993 tot wijziging van de artikelen 52, 53 en 68 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 11.11.93)].
Afdeling 7. Openbare verkopen Art. 69 § 1. De openbare tekoopaanbiedingen en verkopen, hetzij bij opbod, hetzij bij afslag, van vervaardigde producten en de uitstalling van deze producten, met het oog op dergelijke verkopen, vallen onder de bepalingen van deze afdeling, met uitzondering evenwel van: 1. de tekoopaanbiedingen en verkopen zonder handelskarakter; 2. [de verrichtingen uitsluitend gericht tot verkopers]; [Aldus vervangen door artikel 16, 1° van de wet van 25 mei 1999 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.06.1999)]. 3. de verrichtingen met betrekking tot kunstvoorwerpen of voorwerpen uit een verzameling met uitsluiting van tapijten en juwelen -, of antiek, op voorwaarde dat ze plaatsvinden in zalen die daarvoor gewoonlijk zijn bestemd; 4. de verrichtingen ter uitvoering van een wetsbepaling of van een rechterlijke beslissing; 5. de verrichtingen in geval van gerechtelijk akkoord [of van faillissement]. [Aldus vervangen door artikel 16, 2° van de wet van 25 mei 1999 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.06.1999)]. § 2. De Koning kan bijzondere voorwaarden stellen voor de openbare verkopen van producten die Hij bepaalt. Art. 70 § 1. De openbare verkopen als bedoeld in artikel 69 zijn alleen toegelaten wanneer zij op gebruikte producten betrekking hebben. § 2. Als gebruikt wordt beschouwd elk product dat duidelijke tekenen van gebruik vertoont, behalve indien de duidelijke tekenen van gebruik uitsluitend het resultaat zijn van een kunstmatig uitgevoerde verouderingsbehandeling. Art. 71 [Opgeheven door artikel 17 van de wet van 25 mei 1999 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.06.1999)].
112
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Art. 72 De openbare verkopen in de zin van artikel 69 mogen enkel gehouden worden in lokalen die hiervoor uitsluitend zijn bestemd, behoudens afwijkingen die, bij noodzaak, worden toegestaan door de Minister of de door hem daartoe aangewezen ambtenaar. Een ieder die een openbare verkoop organiseert, is verantwoordelijk voor de naleving van de bepalingen van het vorige lid en van artikel 70. [De inrichter moet goed leesbaar zijn naam, voornaam of maatschappelijke benaming, woonplaats of maatschappelijke zetel en zijn inschrijving in het handels- of ambachtsregister vermelden op elke aankondiging, reclame of elk document die betrekking hebben op de openbare verkoop. Deze vermelding mag in geen geval vervangen worden door de aanduiding van de ministeriële ambtenaar die belast is met de openbare verkoopverrichtingen]. [Aldus aangevuld door artikel 18 van de wet van 25 mei 1999 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.06.1999)]. Art. 73 [Bij niet-naleving van de bepalingen van onderhavige afdeling kunnen de door de Minister aangestelde ambtenaren bedoeld in artikel 113 en de officieren van gerechtelijke politie proces-verbaal opstellen. Een kopie wordt afgegeven of per aangetekende brief toegestuurd aan de inrichter of zijn aangestelde. Voornoemde ambtenaren kunnen in dit geval ter plaatse mondeling verbieden tot de verkoop van de producten opgenomen in het proces-verbaal over te gaan, of de stopzetting van deze verkoop bevelen. Zij kunnen overgaan tot de beslaglegging ter bewarende titel van de producten die het voorwerp van de inbreuk uitmaken, overeenkomstig de bepalingen van artikel 117, § 1]. [Aldus vervangen door artikel 19 van de wet van 25 mei 1999 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.06.1999)]. Art. 74 De ministeriële ambtenaar die belast is met de openbare verkoopverrichtingen, moet zijn medewerking weigeren: 1° indien de kennisgeving als bedoeld in artikel 71, § 2, niet binnen de vastgestelde termijn is gedaan; 2° aan verrichtingen met betrekking tot producten die niet voorkomen in de inventaris vereist krachtens artikel 71, § 2, of met betrekking tot producten die krachtens het tweede lid van artikel 73 geacht worden in beslag te zijn genomen.
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
113
Art. 75 De Koning kan, voor bepaalde producten, afwijkingen toestaan van de bepaling van artikel 70, § 1, wanneer blijkt dat het moeilijk of onmogelijk is deze producten volgens andere verkoopmethodes te verkopen.
Afdeling 8. Afgedwongen aankopen Art. 76 Het is verboden iemand, zonder dat hij hierom eerst heeft verzocht, enig product toe te zenden met het verzoek dit tegen betaling van zijn prijs te verwerven of het anders, zelfs kosteloos, aan de afzender terug te zenden. Het is eveneens verboden iemand, zonder dat hij hierom eerst heeft verzocht, enige dienst te verlenen met het verzoek die dienst, tegen betaling van zijn prijs, te aanvaarden. De Minister kan van deze verbodsbepalingen afwijkingen toestaan voor aanbiedingen met een liefdadig doel. In dat geval moet het vergunningsnummer en de volgende vermelding “De geadresseerde heeft geen enkele verplichting, noch tot betaling, noch tot terugzending” leesbaar, goed zichtbaar en ondubbelzinnig vermeld zijn op de documenten die op het aanbod betrekking hebben. In geen geval is de geadresseerde verplicht de verleende dienst of het toegezonden product te betalen noch het product terug te zenden, zelfs niet indien een vermoeden werd geopperd dat men de dienst of de aankoop van het product stilzwijgend had aanvaard.
[Afdeling 9. Overeenkomsten op afstand Art. 77 § 1. In deze afdeling wordt verstaan onder: 1° overeenkomst op afstand: elke overeenkomst tussen een verkoper en een consument inzake producten of diensten die wordt gesloten in het kader van een door de verkoper georganiseerd systeem voor verkoop of dienstverlening op afstand waarbij, voor deze overeenkomst, uitsluitend gebruik gemaakt wordt van één of meer technieken voor communicatie op afstand tot en met de sluiting van de overeenkomst zelf; 2° techniek voor communicatie op afstand: ieder middel dat, zonder gelijktijdige fysieke aanwezigheid van verkoper en consument kan worden gebruikt voor de sluiting van de overeenkomst tussen deze partijen; 3° communicatietechniek-exploitant: iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon, publiekrechtelijk of privaatrechtelijk, wiens beroepsactiviteit erin bestaat één of meer technieken voor communicatie op afstand aan de verkopers ter beschikking te stellen; 4° financiële diensten: de volgende diensten op bancair, verzekerings- en kredietvlak, en op het gebied van financiële en beursinvesteringen en van pensioenfondsen: 1. In ontvangstneming van deposito’s en andere terugbetaalbare gelden.
114
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
2. Verstrekking van leningen, met name consumentenkrediet en hypothecair krediet. 3. Financiële leasing. 4. Betalingsverrichtingen en uitgifte en beheer van betaalmiddelen. 5. Valutadiensten. 6. Verlening van garanties en borgstellingen. 7. Ontvangst, overbrenging en/of uitvoering van opdrachten en van diensten op het gebied van of verband houdend met de volgende financiële producten: a. geldmarktinstrumenten; b. overdraagbare effecten; c. aandelen in instellingen voor collectieve belegging; d. financiële futures en opties; e. wisselkoers- en rentevoetinstrumenten. 8. Vermogensbeheer en investeringsadvies ten aanzien van de onder 7 opgesomde producten. 9. Bewaarneming en beheer van effecten. 10. Verhuur van kluisjes. 11. Niet-levensverzekering. 12. Levensverzekering. 13. Aan investeringsfondsen gekoppelde levensverzekering. 14. Permanente ziekteverzekering. 15. Kapitalisatieverrichtingen. 16. Individuele pensioenregelingen. De Koning kan deze definitie aanpassen, wijzigen, nader omschrijven of aanvullen. § 2. Deze afdeling is niet van toepassing op de overeenkomsten betreffende de financiële diensten. In de voorwaarden en rekening houdend met de modaliteiten die Hij desgevallend bepaalt, kan de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, zekere bepalingen van deze afdeling van toepassing verklaren op overeenkomsten betreffende financiële diensten of categorieën ervan.
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
115
Art. 78 Bij de tekoopaanbieding op afstand moet de consument ondubbelzinnig, op heldere en begrijpelijke wijze ingelicht worden door elk middel dat aangepast is aan de gebruikte techniek voor communicatie op afstand, meer bepaald over de volgende elementen: 1° de identiteit van de verkoper en zijn geografisch adres; 2° de belangrijkste kenmerken van het product of de dienst; 3° de prijs van het product of de dienst; 4° de leveringskosten, in voorkomend geval; 5° de wijze van betaling, levering of uitvoering van de overeenkomst; 6° het al dan niet bestaan van een verzakingsrecht; 7° de wijze van terugneming en teruggave van het product, met inbegrip van de eventueel daaraan verbonden kosten; 8° de kosten voor het gebruik van de techniek voor communicatie op afstand, wanneer die op een andere grondslag dan het basistarief worden berekend; 9° geldigheidsduur van het aanbod of van de prijs; 10° waar passend, de minimumduur van de overeenkomst in geval van overeenkomsten voor duurzame of periodieke dienstverlening of productlevering. Bovendien moet in geval van telefonische communicatie de identiteit van de verkoper en het commerciële oogmerk van de oproep aan het begin van elk gesprek met de consument expliciet duidelijk worden gemaakt. Art. 79 § 1. De consument moet schriftelijk of op een andere duurzame drager, te zijner beschikking staand en voor hem toegankelijk, volgende informatie ontvangen: 1° bevestiging van de inlichtingen, vermeld in artikel 78, 1°, 3° tot 6° en 10°, evenals de identificatie van het product of van de dienst; 2° in voorkomend geval, de voorwaarden en de uitoefeningswijze van het verzakingsrecht, evenals het volgende beding, in vetgedrukte letters en in een kader los van de tekst, op de eerste bladzijde : “De consument heeft het recht aan de verkoper mee te delen dat hij afziet van de aankoop, zonder betaling van een boete en zonder opgave van motief binnen ... werkdagen vanaf de dag die volgt op de levering van het product of op het sluiten van de dienstenovereenkomst.” Dit beding wordt aangevuld met het aantal werkdagen, dat niet lager mag zijn dan zeven. Bij ontstentenis van dit laatste beding, in de voorwaarden zoals bedoeld in het § 2, wordt het product of de dienst geacht te zijn geleverd aan de consument zonder voorafgaande vraag zijnerzijds en is deze laatste niet gehouden tot het betalen van het product of de dienst, of tot het teruggeven ervan;
116
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
3° bij ontstentenis van verzakingsrecht, in de veronderstellingen voorzien in artikel 80, § 4, het volgende beding, in vetgedrukte letters en in een kader los van de tekst, op de eerste bladzijde: “ De consument beschikt niet over het recht om van een aankoop af te zien.”; 4° het geografisch adres van de vestiging van de verkoper waar de consument met zijn klachten terecht kan; 5° de inlichtingen betreffende de bestaande diensten na verkoop en commerciële waarborgen; 6° de voorwaarden voor opzegging van de overeenkomst, indien deze van onbepaalde duur is of een duur van meer dan één jaar heeft. §2. De consument moet de informatie, bedoeld in § 1, ontvangen: - voor de producten : ten laatste bij de levering aan de consument; - voor de diensten : vóór de uitvoering van elke dienstenovereenkomst en desgevallend, tijdens de uitvoering van de dienstenovereenkomst, zo de uitvoering is begonnen, met het akkoord van de consument, vóór het verlopen van de verzakingstermijn. § 3. De bepalingen van §§ 1 en 2 zijn niet van toepassing op diensten die zelf met behulp van een techniek voor communicatie op afstand worden uitgevoerd wanneer deze diensten in één keer worden verleend en rechtstreeks door de communicatietechniek-exploitant worden gefactureerd. Niettemin moet de consument in ieder geval in kennis gesteld worden van het geografische adres van de vestiging van de verkoper waar hij zijn klachten kan indienen. Art. 80 § 1. Bij elke overeenkomst op afstand beschikt de consument over een termijn van ten minste zeven werkdagen waarbinnen hij de overeenkomst kan verzaken. Hij kan dit recht uitoefenen zonder betaling van een boete en zonder opgave van motief. Onverminderd de bepalingen van artikel 81, § 3, tweede streepje, kunnen aan de consument, voor de uitoefening van zijn verzakingsrecht, slechts de rechtstreekse kosten voor het terugzenden aangerekend worden. Voor de uitoefening van dit recht gaat de termijn in: - voor de producten, te rekenen vanaf de dag na levering aan de consument wanneer aan de informatieverplichtingen bedoeld in artikel 79, § 1, voldaan is; - voor de diensten, te rekenen vanaf de dag na het afsluiten van de overeenkomst of vanaf de dag waarop aan de informatieverplichtingen voorzien in artikel 79, § 1, voldaan is, zo daaraan werd voldaan na het afsluiten van de overeenkomst, mits de termijn de in volgende paragraaf vermelde termijn van drie maanden niet overschrijdt.
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
117
§ 2. Wanneer de verkoper niet heeft voldaan aan de verplichtingen van artikel 79, § 1, is de verzakingstermijn drie maanden. Deze termijn gaat in: - voor de producten, te rekenen vanaf de dag na levering aan de consument; - voor de diensten, te rekenen vanaf de dag na het afsluiten van de overeenkomst. Indien binnen deze termijn van drie maanden de inlichtingen, bedoeld in artikel 79, § 1, verstrekt zijn, begint de termijn van zeven werkdagen, vermeld in § 1, te lopen de dag na de ontvangst van de inlichtingen. Voor de producten die het voorwerp uitmaken van opeenvolgende leveringen, beginnen de verzakingstermijnen te lopen de dag na de eerste levering. Wat de naleving van de verzakingstermijnen betreft, is het voldoende dat de consument zijn verzaking ter kennis brengt vóór het einde ervan. § 3. Onverminderd de toepassing van artikel 45, § 1, van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, kan geen enkel voorschot of betaling worden geëist van de consument vóór het einde van de verzakingstermijn van zeven werkdagen bedoeld in § 1. In geval van uitoefening van het verzakingsrecht voorzien in §§ 1 en 2, wordt de verkoper gehouden tot terugbetaling van de door de consument gestorte bedragen, zonder kosten. Deze terugbetaling moet plaatsvinden ten laatste binnen de dertig dagen die volgen op de verzaking. Het verbod bedoeld in het eerste lid wordt opgeheven wanneer de verkoper het bewijs levert dat hij de regels respecteert die zijn vastgelegd door de Koning met het oog op het toelaten van de terugbetaling van de door de consument gestorte bedragen. § 4. Tenzij de partijen anders zijn overeengekomen, kan de consument het in §§ 1 en 2 bedoelde verzakingsrecht niet uitoefenen voor overeenkomsten: 1° betreffende de levering van diensten waarvan de uitvoering met instemming van de consument begonnen is vóór het einde van de in § 1 bedoelde verzakingstermijn van zeven werkdagen; 2° betreffende de levering van producten die volgens de specificaties van de consument zijn vervaardigd of die een duidelijk persoonlijk karakter hebben of die door hun aard niet kunnen worden teruggezonden of snel kunnen bederven of verouderen; 3° betreffende de levering van audio- en video-opnamen en computerprogrammatuur waarvan de verzegeling door de consument is verbroken; 4° betreffende de levering van dagbladen, tijdschriften en magazines; 5° voor de diensten voor weddenschappen en loterijen. Ingeval de verkoper de consument, overeenkomstig artikel 78, 6°, niet verwittigd heeft van de ontstentenis van een verzakingsrecht, beschikt de consument over het verzakingsrecht bedoeld in § 2.
118
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Art. 81 § 1. Tenzij de partijen anders zijn overeengekomen, moet de verkoper de bestelling uitvoeren uiterlijk binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag volgend op die waarop de consument zijn bestelling aan de leverancier heeft toegezonden. Behoudens in geval van overmacht, indien de overeenkomst door de verkoper niet wordt uitgevoerd, wordt de overeenkomst van rechtswege ontbonden onverminderd het eventueel bekomen van schadevergoeding. Op het einde van de uitvoeringstermijn voorzien in het eerste lid of zoals deze overeengekomen is door de partijen, kunnen deze een verlenging van voornoemde termijn overeenkomen. Geen enkele vergoeding en geen onkosten kunnen van de consument worden geëist uit hoofde van deze ontbinding. Bovendien moet de consument binnen de dertig dagen de bedragen terugbetaald krijgen die hij desgevallend als betaling heeft gestort. § 2. De verzending van producten en van titels die diensten vertegenwoordigen, gebeurt steeds op eigen risico van de verkoper. § 3. Bij verzaking van de overeenkomst met toepassing van artikel 80, kunnen de eventuele kosten voor terugzending niet ten laste van de consument worden gebracht indien: - het geleverde product of de verstrekte dienst niet beantwoordt aan de beschrijving van het aanbod; - de verkoper zijn informatieverplichtingen niet heeft vervuld zoals bedoeld in artikelen 78 en 79, § 1. § 4. In geval van verzaking aan de overeenkomst, met toepassing van artikel 80, kan de consument die een kredietovereenkomst heeft gesloten teneinde de betaling van het product of van de dienst, voorwerp van de overeenkomst, volledig of gedeeltelijk te financieren, deze kredietovereenkomst verzaken zonder kosten noch vergoeding op voorwaarde: 1° dat de kredietovereenkomst werd gesloten met de verkoper of verstrekt door een derde, voorzover er een akkoord bestaat tussen deze derde en de verkoper, met als doel het verzekeren van de financiering van de verkoop door deze laatste, en , 2° dat de verzaking aan de kredietovereenkomst gebeurt binnen de termijnen en volgens de modaliteiten, bedoeld in artikel 80 van deze wet. § 5. De bepalingen van deze paragraaf zijn van toepassing op het gebruik, door een consument, van een instrument voor de elektronische overdracht van gelden in het kader van een overeenkomst op afstand. De uitgever van een instrument voor de elektronische overdracht van gelden moet de gepaste middelen ter beschikking van de consument stellen opdat deze een aangifte zou kunnen doen bij verlies, diefstal of bedrieglijk gebruik van bedoeld instrument. De consument moet, zodra hij daar kennis van heeft, bij de uitgever, of bij de door deze aangeduide entiteit, aanmelding doen van:
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
119
- het verlies of de diefstal van het instrument voor de elektronische overdracht van gelden of van de middelen die het gebruik ervan toelaten; - elk bedrieglijk gebruik van het instrument. Tot bij de aangifte is de consument aansprakelijk voor de gevolgen, verbonden aan het verlies, de diefstal of het bedrieglijke gebruik door een derde, van het instrument voor de elektronische overdracht van gelden, en dit voor een bedrag van 150 euro, behalve: - zo de consument gehandeld heeft met zware nalatigheid, voor een door de Koning te bepalen bedrag; - zo de consument bedrieglijk heeft gehandeld; in dit geval is geen enkele limiet van toepassing. Na de aanmelding is de consument niet meer aansprakelijk voor de gevolgen, verbonden aan het verlies, de diefstal of het bedrieglijke gebruik door een derde, van zijn instrument voor de electronische overdracht van gelden, behalve zo hij zelf bedrieglijk heeft gehandeld. De uitgever is aansprakelijk voor alle gevolgen, verbonden aan het verlies, de diefstal of het bedrieglijke gebruik van het instrument voor de elektronische overdracht van gelden waarvan de consument vrijgesteld is met toepassing van de bepalingen van voorgaand lid. In afwijking van de bepalingen van de leden 4 tot 6 is de consument niet aansprakelijk indien het instrument voor elektronische overmaking van geldmiddelen werd gebruikt zonder fysieke voorlegging ervan of zonder elektronische identificatie van het instrument zelf. Het enkele gebruik van en vertrouwelijke code of een ander soortgelijk bewijs van identiteit is niet voldoende om tot de aansprakelijkheid van de houder te leiden. In de gevallen bedoeld in het vorige lid en behalve indien hij zelf frauduleus heeft gehandeld, kan de consument de annulatie vragen van een betaling ingeval van frauduleus gebruik van zijn instrument voor de elektronische overdracht van gelden. Binnen de dertig dagen moet de uitgever hem de gestorte bedragen teruggeven, in voorkomend geval na aftrek van een door de Koning bepaald bedrag indien de consument met grove nalatigheid heeft gehandeld. Aldus gewijzigd door het artikel 3 van het koninklijk besluit van 20 juli 2000 (B.S., 30 augustus 2000) betreffende de invoering van de euro. Art. 82 § 1. In het geval van overeenkomsten op afstand, komt het bewijs van het bestaan van een voorafgaande informatie, van een schriftelijke of op een duurzame drager neergelegde bevestiging, van de eerbiediging van de termijnen en van de instemming van de consument, aan de verkoper toe. § 2. In het geval van overeenkomsten op afstand vergt het gebruik, door een verkoper, van de volgende technieken de voorafgaande instemming van de consument: - geautomatiseerd oproepsysteem zonder menselijke tussenkomst (oproepautomaat); - fax.
120
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
De Koning kan de lijst van voorgaande technieken uitbreiden. Andere communicatietechnieken dan deze bedoeld in voorgaand lid, kunnen slechts worden gebruikt bij ontstentenis van kennelijk bezwaar van de consument. Er kunnen geen onkosten aan de consument worden aangerekend omwille van de uitoefening van zijn recht op verzet. De Koning bepaalt de modaliteiten volgens dewelke het recht op verzet van de consument kan worden uitgeoefend. § 3. Elk beding waarbij de consument verzaakt aan het voordeel van de rechten die hem door deze afdeling worden toegekend, wordt als niet geschreven beschouwd. § 4. Een beding dat de wet van een Staat die geen lid is van de Europese Unie op de overeenkomst toepasselijk verklaart, wordt wat de in deze afdeling geregelde aangelegenheden betreft als nietig en verboden gehouden wanneer de overeenkomst een nauwe band vertoont met het grondgebied van één of meerdere Lidstaten. Art. 83 § 1. In het kader van deze afdeling kan de Koning: 1° bijzondere regelingen voorschrijven voor bepaalde technieken voor communicatie op afstand, desgevallend rekening houdend met de eigenheden van de kleine en middelgrote ondernemingen; 2° de producten of categorieën van producten die Hij aanduidt, uit het toepassingsgebied uitsluiten van deze afdeling of van sommige bepalingen die Hij aanwijst; 3° de diensten of categorieën van diensten die Hij aanduidt, uit het toepassingsgebied uitsluiten van deze afdeling of van sommige bepalingen die Hij aanwijst; 4° bijzondere bepalingen voorschrijven voor de producten of categorieën van producten die Hij aanduidt; 5° bijzondere bepalingen voorschrijven voor de diensten of categorieën van diensten die Hij aanduidt; 6° bijzondere bepalingen voorschrijven voor de openbare verkopen die worden georganiseerd door middel van een techniek voor communicatie op afstand. § 2. Vooraleer een besluit voor te stellen met toepassing van artikelen 77 tot 83 van deze afdeling, raadpleegt de Minister de Raad voor het Verbruik en de Hoge Raad voor de Middenstand en bepaalt de termijn binnen dewelke het advies moet worden gegeven. Na deze termijn is het advies niet meer vereist.] [Aldus vervangen door artikel 20 van de wet van 25 mei 1999 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.06.1999)].
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
121
Afdeling 10. Onwettige verkooppraktijken Art. 84 Het is verboden te verkopen door een beroep te doen op een methode van kettingverkoop, die erin bestaat een netwerk van al dan niet professionele verkopers op te bouwen, waarbij iedereen enig voordeel verhoopt, meer door de uitbreiding van dat net dan door de verkoop van de producten [of van diensten] aan de consument. De deelneming met kennis van zaken aan dergelijke verkopen is eveneens verboden. [Aldus ingevoegd door artikel 21, 1° van de wet van 25 mei 1999 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.06.1999)]. Met kettingverkoop wordt gelijkgesteld het “sneeuwbalprocédé” dat erin bestaat aan de consument producten [of diensten] aan te bieden waarbij bij hem de verwachting wordt gewekt dat hij die producten, gratis of tegen betaling van een som beneden de werkelijke waarde, kan verwerven, op voorwaarde dat er bij derden, tegen betaling, bons, coupons of andere gelijkaardige titels geplaatst worden of dat er leden geworven of inschrijvingen ingezameld worden. [Aldus ingevoegd door artikel 21, 2° van de wet van 25 mei 1999 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.06.1999)]. Art. 85 Het is verboden te koop aan te bieden of te verkopen door ten onrechte gewag te maken van acties van menslievende en humanitaire aard of die gevoelens van vrijgevigheid bij de consument opwekken.
Afdeling 11. Verkopen aan de consument gesloten buiten de onderneming van de verkoper Art. 86 § 1. In deze afdeling worden bedoeld, de verkopen aan de consument van producten en diensten tot stand gebracht door een verkoper: 1° ten huize van de consument of van een andere consument, alsook op de arbeidsplaats van de consument; 2° tijdens een door of voor de verkoper georganiseerde excursie; 3° op salons, beurzen en tentoonstellingen [op voorwaarde dat er ter plaatse geen betaling van het totale bedrag gebeurt] en dat de prijs hoger is dan 200 euro. Aldus vervangen door artikel 22 van de wet van 25 mei 1999 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.06.1999).
122
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Aldus gewijzigd door het artikel 3 van het koninklijk besluit van 20 juli 2000 (B.S., 30 augustus 2000) betreffende de invoering van de euro. § 2. De Koning kan het bedrag vermeld in § 1, 3°, aanpassen. Art. 87 Vallen niet onder de toepassing van deze afdeling: a) de verkopen bedoeld in artikel 86, § 1, 1°, met betrekking tot een product of een dienst waarvoor de consument het bezoek van de verkoper voorafgaandelijk en uitdrukkelijk gevraagd heeft, met de bedoeling te onderhandelen over de aankoop van dat product of van die dienst. Het door de consument gegeven akkoord met een door de verkoper telefonisch voorgesteld bezoekaanbod, vormt geen voorafgaand verzoek; b) de verkopen van levensmiddelen, dranken en huishoudelijke onderhoudsartikelen door verkopers die, door frequente en geregelde rondes, een vast cliënteel bedienen door middel van ambulante winkels; c) de openbare verkopen; d) de verkopen op afstand; e) de verkopen van verzekeringen; f) de verkopen georganiseerd in het raam van manifestaties zonder handelskarakter en met een uitsluitend menslievend doel, onder de voorwaarden bepaald in uitvoering van de wet betreffende de uitoefening van de ambulante activiteiten, en voor zover de verkoopsom 50 euro niet overschrijdt. De Koning kan dit bedrag aanpassen. g) de overeenkomsten inzake consumentenkrediet onderworpen aan de wetgeving betreffende het consumentenkrediet. Aldus gewijzigd door het artikel 3 van het koninklijk besluit van 20 juli 2000 (B.S., 30 augustus 2000) betreffende de invoering van de euro. Art. 88 Onverminderd de gemeenrechtelijke voorschriften inzake het bewijs, moeten de verkopen aan de consument, bedoeld in deze afdeling, op straffe van nietigheid, [...] het voorwerp uitmaken van een geschreven overeenkomst opgemaakt in zoveel exemplaren als er contracterende partijen met een onderscheiden belang zijn. [Aldus gewijzigd door artikel 23 van de wet van 25 mei 1999 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.06.1999)]. Dit contract moet vermelden: - de naam en het adres van de verkoper; - de datum en de plaats van de sluiting van de overeenkomst; GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
123
- de nauwkeurige aanwijzing van het product of van de dienst, alsook de belangrijkste kenmerken ervan; - de termijn voor de levering van het product of voor het verlenen van de dienst; - de te betalen prijs en de wijzen van betaling; - het hierna volgend verzakingsbeding, in vet gedrukte letters en in een kader los van de tekst op de voorzijde van de eerste bladzijde: “Binnen zeven werkdagen, te rekenen van de dag die volgt op die van de ondertekening van dit contract, heeft de consument het recht om zonder kosten van zijn aankoop af te zien, op voorwaarde dat hij de verkoper hiervan bij een ter post aangetekende brief op de hoogte brengt. Elk beding waarbij de consument aan dit recht zou verzaken, is nietig. Wat betreft het in acht nemen van de termijn, is het voldoende dat de kennisgeving verstuurd wordt vóór het verstrijken van deze termijn.” Deze laatste vermelding is voorgeschreven op straffe van nietigheid van de overeenkomst. Art. 89 De verkopen van producten of diensten, bedoeld in artikel 86 zijn slechts gesloten na een termijn van zeven werkdagen te rekenen vanaf de dag die volgt op die van de ondertekening van het contract bedoeld in artikel 88. Tijdens deze bedenktermijn heeft de consument het recht aan de verkoper, bij een ter post aangetekende brief, mee te delen dat hij van de aankoop afziet. [Geen enkele levering van een dienst mag gebeuren vooraleer de bedenktermijn bedoeld in dit artikel is verstreken]. [Aldus vervangen door artikel 2 van de wet van 3 april 1997 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 16.05.97)]. Met uitzondering van de verkopen bedoeld in artikel 86, § 1, 3 ° , mag onder geen enkel voorwendsel een voorschot of betaling, in welke vorm ook, van de consument worden geëist noch aanvaard, vooraleer de in dit artikel bedoelde bedenktermijn is verstreken. Art. 90 Bij verkoop op proef neemt de bedenktermijn een aanvang op de dag dat het product wordt geleverd en eindigt met het verstrijken van de proefperiode, zonder dat hij korter mag zijn dan zeven werkdagen. Art. 91 Indien de consument afziet van de aankoop, kunnen hem daarvoor geen kosten worden aangerekend, noch kan van hem daarvoor schadevergoeding worden gevraagd.
124
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Art. 92 Het op de markt brengen van producten door middel van ambulante activiteiten is slechts toegestaan voor zover daarbij de wetgeving op die activiteiten wordt nageleefd. Bovendien zijn de bepalingen van deze wet daarop van toepassing.
Hoofstuk VII. Praktijken strijdig met de eerlijke gebruiken Art. 93 Verboden is elke met de eerlijke handelsgebruiken strijdige daad, waardoor een verkoper de beroepsbelangen van een of meer andere verkopers schaadt of kan schaden. Art. 94 Verboden is elke met de eerlijke handelsgebruiken strijdige daad, waardoor een verkoper de belangen van een of meer consumenten schaadt of kan schaden. [Art. 94 bis Onverminderd bijzondere reglementeringen die het uitdrukkelijk toelaten, is het aan de verkoper verboden de consument een wisselbrief ter ondertekening voor te leggen om deze laatste de betaling van zijn verplichtingen te laten beloven of waarborgen]. Aldus ingevoegd door artikel 24 van de wet van 25 mei 1999 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.06.1999).
Hoofdstuk VIII. Vordering tot staking Art. 95 De voorzitter van de rechtbank van koophandel stelt het bestaan vast en beveelt de staking van een zelfs onder het strafrecht vallende daad die een inbreuk op de bepalingen van deze wet uitmaakt. Hij kan de reclame bedoeld in artikel 23 verbieden wanneer zij nog niet onder het publiek is gebracht, doch de publikatie ervan op het punt staat te gebeuren. Art. 96 Artikel 95 is niet van toepassing op daden van namaking die vallen onder de wetten betreffende de uitvindingsoctrooien, de waren- of dienstmerken, de tekeningen of modellen en het auteursrecht [en de naburige rechten]. [Aldus aangevuld door artikel 10 van de wet van 3 april 1995 houdende aanpassing van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten (B.S. 29.04.1995)]. Het eerste lid is evenwel niet van toepassing op de dienstmerken die gebruikt werden in het Beneluxgebied op de datum van inwerkingtreding van het Protocol van 10 november 1983 houdende wijziging van de eenvormige Beneluxwet op de warenmerken wanneer de GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
125
eenvormige Beneluxwet op de merken de eigenaars van voornoemde merken niet toelaat zich te beroepen op de regels inzake merkenrecht. Art. 97 De voorzitter van de rechtbank van koophandel stelt eveneens het bestaan vast en beveelt eveneens de staking van de hiernavolgende inbreuken: 1. de uitoefening van een handelsactiviteit door de exploitatie van hetzij een hoofdvestiging, hetzij een filiaal of een agentschap, zonder dat men vooraf is ingeschreven in het handelsregister overeenkomstig de bepalingen van de bij het koninklijk besluit van 20 juli 1964 gecoördineerde wetten betreffende het handelsregister; 2. de uitoefening van een handelsactiviteit anders dan door de exploitatie van hetzij een hoofdvestiging, hetzij een filiaal of een agentschap, zonder dat het handelsregister hieromtrent vooraf werd ingelicht overeenkomstig de bepalingen van de bij het koninklijk besluit van 20 juli 1964 gecoördineerde wetten betreffende het handelsregister; 3. de uitoefening van een andere handelsactiviteit dan die waarvoor men in het handelsregister is ingeschreven; 4. de uitoefening van een andere handelsactiviteit dan die welke bij het handelsregister werd aangegeven; 5. de uitoefening van een ambachtelijke activiteit, zonder dat men vooraf in het ambachtsregister is ingeschreven overeenkomstig de bepalingen van de wet van 18 maart 1965 op het ambachtsregister; 6. de uitoefening van een andere ambachtelijke activiteit dan die waarvoor men in het ambachtsregister is ingeschreven; 7. de niet-naleving van de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake het bijhouden van de sociale documenten en de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde; 8. de tewerkstelling van werknemers zonder te zijn ingeschreven bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid, zonder de vereiste aangiften te hebben gedaan of zonder de bijdragen, de bijdrageverhogingen of moratoire interesten te betalen; 9. de tewerkstelling van werknemers en het gebruik van werknemers, in overtreding van de reglementering op de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en de terbeschikkingstelling van werknemers aan gebruikers; 10. de niet-naleving arbeidsovereenkomsten;
van
algemeen
verbindend
verklaarde
collectieve
11. het beletten van het toezicht uitgeoefend krachtens de wetten betreffende het handelsregister, het ambachtsregister en het bijhouden van de sociale documenten; [12. de niet-naleving van de wettelijke, decretale en reglementaire bepalingen inzake reclame, met uitsluiting van deze die voorzien zijn in deze wet of genomen zijn ter uitvoering ervan];
126
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
[Aldus vervangen door artikel 2, 1° van de wet van 25 mei 1999 tot wijziging van de artikelen 97 en 117 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.06.1999)]. [13. de tewerkstelling van een persoon door een werkgever die zich schuldig maakt aan een overtreding van artikel 27, 1°, a, van het koninklijk besluit nr. 34 van 20 juli 1967 betreffende de tewerkstelling van werknemers van vreemde nationaliteit]; [Aldus aangevuld door artikel 16 van de wet van 1 juni 1993 betreffende de bestraffing van werkgevers omwille van tewerkstelling van illegaal in België verblijvende vreemdelingen (B.S. 17.06.93)]. [14. het niet-naleven van de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake milieukeurmerk]; [Aldus aangevuld door artikel 5, §1, van de wet van 14 juli 1994 inzake de oprichting van een Comité voor het toekennen van de Europese Milieukeur (B.S.01.12.1994)]. [15. de niet-naleving van de bepalingen van de wet van 24 juli 1973 tot instelling van een verplichte avondsluiting in handel, ambacht en dienstverlening]; [Aldus aangevuld door artikel 7 van de wet van 29 januari 1999 tot wijziging van de wet van 24 juli 1973 tot instelling van een verplichte avondsluiting in handel, ambacht en dienstverlening (B.S. 01.07.1999)]. [15. de uitoefening van een beroepsactiviteit zonder te beschikken over het met toepassing van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap vereiste attest]. [Aldus aangevuld door artikel 2, 2° van de wet van 25 mei 1999 tot wijziging van de artikelen 97 en 117 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.06.1999)]. De voorzitter van de rechtbank van koophandel kan aan de overtreder een termijn toestaan om aan de inbreuk een eind te maken of bevelen dat de activiteit wordt gestaakt. Hij kan de opheffing van de staking toestaan zodra bewezen is dat een einde werd gemaakt aan de inbreuk. Art. 98 § 1. De vordering gegrond op artikel 95 wordt ingesteld op verzoek van: 1. de belanghebbenden; 2. de Minister, tenzij het verzoek betrekking heeft op een daad als bedoeld in artikel 93 van deze wet; 3. een beroeps- of interprofessionele vereniging met rechtspersoonlijkheid, tenzij het verzoek betrekking heeft op een daad als bedoeld in artikel 94 van deze wet; 4. een vereniging ter verdediging van de consumentenbelangen die rechtspersoonlijkheid bezit en voor zover zij in de Raad voor het Verbruik vertegenwoordigd is of door de Minister van Economische Zaken, volgens door een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit vast te
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
127
stellen criteria, erkend is, tenzij het verzoek betrekking heeft op een daad als bedoeld in artikel 93 van deze wet. In afwijking van de bepalingen in de artikelen 17 en 18 van het Gerechtelijk Wetboek kunnen de verenigingen en groepen bedoeld in de punten 3 en 4 in rechte optreden voor de verdediging van hun statutair omschreven collectieve belangen. [De vordering tot staking van de door artikel 33 verboden handelingen kan, afzonderlijk of gezamenlijk, worden ingesteld tegen verscheidene verkopers van dezelfde economische sector of hun verenigingen die gebruik maken dan wel het gebruik aanbevelen van dezelfde of van soortgelijke algemene contractuele bedingen]. [Aldus aangevuld door artikel 7 van de wet van 7 december 1998 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.12.98)]. § 2. Onverminderd de eventuele toepassing van de artikelen 93 en 95 op de daarin bedoelde daden wordt de vordering gegrond op artikel 97 ingesteld op verzoek van de Minister die voor de betrokken aangelegenheid bevoegd is. [De vordering op grond van artikel 97, 14 wordt ingesteld op verzoek van de Minister van Leefmilieu. Het Comité dat is opgericht bij de wet van 14 juli 1994 inzake de oprichting van het Comité voor het toekennen van het Europese milieukeurmerk, kan aan de Minister voorstellen een dergelijke vordering aanhangig te maken]. [Aldus aangevuld door artikel 5, §2, van de wet van 14 juli 1994 inzake de oprichting van een Comité voor het toekennen van de Europese Milieukeur (B.S.01.12.1994)]. Art. 99 De voorzitter van de rechtbank van koophandel kan bevelen dat zijn beslissing of de samenvatting die hij opstelt wordt aangeplakt tijdens de door hem bepaalde termijn, zowel buiten als binnen de inrichtingen van de overtreder en dat zijn vonnis of de samenvatting ervan in kranten of op enige andere wijze wordt bekendgemaakt, dit alles op kosten van de overtreder. Deze maatregelen van openbaarmaking mogen evenwel slechts opgelegd worden indien zij er kunnen toe bijdragen dat de gewraakte daad of de uitwerking ervan ophouden. Art. 100 De vordering wordt ingesteld en behandeld zoals in kortgeding. Zij mag ingesteld worden bij verzoekschrift. Dit wordt in vier exemplaren neergelegd op de griffie van de rechtbank van koophandel of bij een ter post aangetekende brief verzonden aan deze griffie. De griffier van de rechtbank verwittigt onverwijld de tegenpartij bij gerechtsbrief en nodigt haar uit te verschijnen ten vroegste drie dagen en ten laatste acht dagen na het verzenden van de gerechtsbrief, waaraan een exemplaar van het inleidend verzoekschrift werd gevoegd. Op straffe van nietigheid vermeldt het verzoekschrift:
128
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
1. de dag, de maand en het jaar; 2. de naam, de voornaam, het beroep en de woonplaats van de verzoeker; 3. de naam en het adres van de natuurlijke persoon of de rechtspersoon tegen wie de vordering wordt ingesteld; 4. het onderwerp en de uiteenzetting van de middelen van de vordering; 5. de handtekening van de advocaat. Er wordt uitspraak gedaan over de vordering niettegenstaande vervolging wegens dezelfde feiten voor elk ander strafrechtelijk rechtscollege. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, niettegenstaande elk rechtsmiddel en zonder borgtocht. Elke uitspraak ingevolge een op artikel 95 of op artikel 97 gegronde vordering wordt binnen acht dagen en door toedoen van de griffier van het bevoegde rechtscollege meegedeeld aan de Minister, tenzij de uitspraak is gewezen op zijn vordering. Bovendien is de griffier verplicht de Minister onverwijld in te lichten over de voorziening tegen elke uitspraak die op grond van artikel 95 of van artikel 97 is gewezen.
Hoofdstuk IX. Waarschuwingsprocedure Art. 101 Wanneer is vastgesteld dat een handeling een inbreuk vormt op deze wet, op een uitvoeringsbesluit ervan of op de besluiten bedoeld in artikel 122, of dat zij aanleiding kan geven tot een vordering tot staking op initiatief van de Minister, kan deze of de door hem met toepassing van artikel 113, § 1, aangestelde ambtenaar een waarschuwing richten tot de overtreder waarbij die tot stopzetting van de handeling wordt aangemaand, onverminderd het bepaalde in artikel 24. De waarschuwing wordt de overtreder ter kennis gebracht binnen een termijn van drie weken volgend op de vaststelling van de feiten, bij een ter post aangetekende brief met ontvangstmelding of door de overhandiging van een afschrift van het proces-verbaal waarin de feiten zijn vastgesteld. De waarschuwing vermeldt: a) de ten laste gelegde feiten en de geschonden wetsbepaling of -bepalingen; b) de termijn waarbinnen zij dienen te worden stopgezet; c) dat, indien aan de waarschuwing geen gevolg wordt gegeven, ofwel de Minister een vordering tot staking zal instellen, ofwel de met toepassing van artikel 113, § 1, of de met toepassing van artikel 116 aangestelde ambtenaren respectievelijk de procureur des Konings kunnen inlichten of de regeling in der minne bepaald in artikel 116 kunnen toepassen.
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
129
Een omstandig jaarverslag over de werking van de waarschuwingsprocedure wordt binnen een redelijke termijn voorgelegd aan de Wetgevende Kamers, die beslissen over de eventuele openbaarmaking ervan. De in het verslag verstrekte gegevens zijn anoniem.
Hoofdstuk X. Sancties Afdeling 1. Strafbepalingen Art. 102 Met geldboete van 250 tot 10 000 euro worden gestraft, zij die de bepalingen overtreden: [Aldus gewijzigd door de het artikel 2 van de wet van 26 juni 2000 betreffende de invoering die betrekking heeft op aangelegenheden als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. (B.S., 29 juli 2000)] 1. van de artikelen 2 tot 5 en 8 tot 11 betreffende de prijsaanduiding en de aanduiding van de hoeveelheden, en ook van de besluiten ter uitvoering van de artikelen 6 en 12; 2. van artikel 13 betreffende de benaming, de samenstelling en de etikettering van de producten en van de diensten en ook van de besluiten ter uitvoering van de artikelen 14 en 15; 3. van de artikelen 37 en 39 inzake de documenten betreffende de verkoop van producten en diensten en van de besluiten ter uitvoering van die twee artikelen; 4. van de artikelen 43 en 45 betreffende de verkopen tegen verminderde prijs en van de besluiten genomen ter uitvoering van artikel 44; [4 bis. van de artikelen 46 en 48 betreffende de uitverkopen]; [Aldus ingevoegd door artikel 25, 1° van de wet van 25 mei 1999 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.06.1999)]. 5. van artikel 59 dat het recht om bepaalde titels uit te geven afhankelijk stelt van een voorafgaande inschrijving; [5 bis. van de artikelen 50 tot 53 betreffende de solden en 68 betreffende het verbod prijsverminderingen aan te kondigen en waardebonnen te verspreiden die recht geven op een prijsvermindering gedurende de sperperioden]; [Aldus ingevoegd door artikel 25, 1° van de wet van 25 mei 1999 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.06.1999)].
130
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
6. van artikel 74 dat aan de ministeriële ambtenaren, belast met de openbare verkopingen, de verplichting oplegt in bepaalde omstandigheden hun medewerking te weigeren; [6 bis. van de artikelen 77 tot 82 betreffende de overeenkomsten op afstand en van de besluiten ter uitvoering van de artikel 83]; [Aldus ingevoegd door artikel 25, 1° van de wet van 25 mei 1999 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.06.1999)]. 7. van de artikelen 88 tot 91 betreffende de verkopen aan de consument, gesloten buiten de onderneming van de verkoper ; [8. van artikel 94 bis dat het gebruik van de wisselbrief verbiedt]. [Aldus ingevoegd door artikel 25, 2° van de wet van 25 mei 1999 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.06.1999)]. Indien evenwel een inbreuk op de bepalingen van artikel 14 aangaande de benaming, de samenstelling en de etikettering van de producten eveneens een inbreuk inhoudt op de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de verbruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere producten, zijn alleen de straffen voorzien in deze laatste wet van toepassing. Art. 103 Met geldboete van 500 tot 20 000 euro worden gestraft, zij die te kwader trouw de bepalingen van deze wet overtreden, met uitzondering van die welke bedoeld zijn in de artikelen 102, 104 en 105 [en met uitzondering van de inbreuken bedoeld in de artikelen 30, 93 en 97 ]. [Aldus vervangen door artikel 26 van de wet van 25 mei 1999 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.06.1999)]. [Aldus gewijzigd door het artikel 2 van de wet van 26 juni 2000 betreffende de invoering van de euro in de wetgeving die betrekking heeft op aangelegenheden als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet (B.S., 29 juli 2000).] Art. 104 Met geldboete van 1 000 tot 20 000 euro worden gestraft: 1 zij die de beschikking niet naleven van een vonnis of een arrest gewezen krachtens de artikelen 95 en 99, als gevolg van een vordering tot staking; 2 zij die het vervullen van de opdracht van de in de artikelen 113 tot 115 genoemde personen met het oog op de opsporing en vaststelling van de inbreuken of het niet-naleven van deze wet, met opzet verhinderen of belemmeren; 3 zij die opzettelijk, zelf of door een tussenpersoon, de aanplakbrieven, aangebracht met toepassing van de artikelen 99 en 108, geheel of gedeeltelijk vernietigen, verbergen of verscheuren. GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
131
[Aldus gewijzigd door het artikel 2 van de wet van 26 juni 2000 betreffende de invoering van de euro in de wetgeving die betrekking heeft op aangelegenheden als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. (B.S., 29 juli 2000).] Art. 105 Met gevangenisstraf van één maand tot vijf jaar en met geldboete van 26 tot 20 000 euro of met een van deze straffen alleen worden gestraft, zij die artikel 84, dat kettingverkopen verbiedt en artikel 85, dat de tekoopaanbiedingen en verkopen verbiedt waarbij ten onrechte gewag wordt gemaakt van acties van menslievende of humanitaire aard of die gevoelens van vrijgevigheid bij de consument opwekken, overtreden. [Aldus gewijzigd door het artikel 2 van de wet van 26 juni 2000 betreffende de invoering van de euro in de wetgeving die betrekking heeft op aangelegenheden als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet (B.S., 29 juli 2000).] Art. 106 Wanneer de feiten voorgelegd aan de rechtbank, het voorwerp zijn van een vordering tot staking kan er niet beslist worden over de strafvordering dan nadat een in kracht van gewijsde gegane beslissing is genomen betreffende de vordering tot staking. Art. 107 Onverminderd de toepassing van de gewone regelen inzake herhaling, wordt de bij artikel 104 bepaalde straf verdubbeld wanneer een in punt 1 van dat artikel bedoelde inbreuk zich voordoet binnen vijf jaar na een in kracht van gewijsde gegane veroordeling wegens dezelfde overtreding. Art. 108 De rechtbank kan de aanplakking van het vonnis of van de door haar opgestelde samenvatting ervan bevelen gedurende de door haar bepaalde termijn zowel buiten als binnen de inrichtingen van de overtreder, evenals de bekendmaking van het vonnis of van de samenvatting ervan door middel van kranten of op enige andere wijze, en dit alles op kosten van de overtreder; zij kan bovendien de verbeurdverklaring bevelen van de ongeoorloofde winsten die met behulp van de inbreuk werden gemaakt. Art. 109 De vennootschappen en verenigingen met rechtspersoonlijkheid zijn burgerrechtelijk aansprakelijk voor de veroordelingen tot schadevergoeding, geldboeten, kosten, verbeurdverklaringen, teruggave en geldelijke sancties van welke aard ook, die wegens inbreuk op de bepalingen van deze wet tegen hun organen of aangestelden zijn uitgesproken. Dit geldt eveneens voor de leden van alle handelsverenigingen die geen rechtspersoonlijkheid bezitten, wanneer de inbreuk door een vennoot, zaakvoerder of aangestelde is gepleegd ter gelegenheid van een tot de werkzaamheid van de vereniging behorende verrichting. Evenwel is de burgerrechtelijk aansprakelijke vennoot persoonlijk niet verder gehouden dan tot de sommen of waarden die de verrichting hem opgebracht heeft. Deze vennootschappen, verenigingen en leden kunnen rechtstreeks voor de strafrechter gedagvaard worden door het openbaar ministerie of door de burgerlijke partij.
132
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Art. 110 De bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII en van artikel 85, zijn van toepassing op de inbreuken bedoeld in deze wet. In afwijking van artikel 43 van het Strafwetboek, oordeelt de rechtbank, zo deze een veroordeling uitspreekt naar aanleiding van een van de inbreuken bedoeld in deze wet, of de bijzondere verbeurdverklaring bevolen moet worden. Deze bepaling is niet van toepassing in het geval van herhaling als bedoeld in artikel 107. Na het verstrijken van een termijn van tien dagen na de uitspraak, is de griffier van de rechtbank of van het hof ertoe gehouden de Minister elk vonnis of arrest betreffende een inbreuk bedoeld in deze wet ter kennis te brengen bij een gewone brief. De griffier is eveneens verplicht de Minister onverwijld in te lichten over elke voorziening tegen een dergelijke uitspraak.
Afdeling 2. Schrapping van de inschrijving Art. 111 De Minister kan de inschrijving bedoeld bij artikel 59 schrappen: 1 van degene die zijn inschrijving heeft verkregen niettegenstaande de bepalingen van artikel 61, tweede lid, of van artikel 112, § 2; 2. van degene die overeenkomstig artikel 61 gehouden is zijn schrapping aan te vragen en deze verplichting niet is nagekomen; 3.van degene die het voorwerp was van een vonnis tot staking of van een strafrechtelijke veroordeling wegens het uitgeven van titels zonder zich naar de bepalingen van artikel 57 te schikken; 4.van degene die de verplichtingen voortvloeiend uit de artikelen 58, 59, tweede lid, en 60 of van de ter uitvoering van artikel 62, § 1, 1 tot 4, genomen besluiten, niet nageleefd heeft. Art. 112 § 1. Een inschrijving kan echter pas worden geschrapt nadat de betrokkene bij een ter post aangetekende brief of bij gerechtsdeurwaardersexploot kennis is gegeven: a) van de onregelmatigheden die hem ten laste worden gelegd; b) van de maatregel waaraan hij zich blootstelt; c) van het recht waarover hij beschikt, om, langs dezelfde weg, zijn verweermiddelen te doen gelden binnen een termijn van dertig werkdagen, te rekenen vanaf de dag waarop de aangetekende brief op de post werd afgegeven of vanaf de dag waarop het gerechtsdeurwaardersexploot overhandigd werd. § 2. Elke schrapping is het voorwerp van een met redenen omklede ministeriële beslissing, die bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad wordt bekend gemaakt, alsook van een GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
133
kennisgeving aan de betrokkene, bij een ter post aangetekende brief; zij wordt van kracht vanaf deze kennisgeving. Bij schrapping bepaalt de Minister de termijn binnen welke geen nieuwe inschrijving kan worden verkregen; deze termijn mag niet langer zijn dan één jaar vanaf de schrapping. Nochtans kan degene wiens inschrijving tweemaal werd geschrapt, eerst na een termijn van vijf jaar een derde inschrijving verkrijgen; wordt deze opnieuw geschrapt, dan is zulks definitief.
Hoofdstuk XI. Opsporing en vaststelling van de bij deze wet verboden daden Art. 113 § 1. Onverminderd de plichten van de officieren van de gerechtelijke politie, zijn de door de Minister aangestelde ambtenaren bevoegd om de in de artikelen 102 tot 105 vermelde inbreuken op te sporen en vast te stellen. De processen-verbaal welke door die ambtenaren worden opgesteld, hebben bewijskracht tot het tegendeel is bewezen. § 2. In de uitoefening van hun ambt mogen de in § 1 bedoelde ambtenaren: 1. tijdens de gewone openings- of werkuren binnentreden in de werkplaatsen, gebouwen, belendende binnenplaatsen en besloten ruimten waar zij voor het vervullen van hun opdracht toegang moeten hebben; 2. alle dienstige vaststellingen doen, zich op eerste vordering ter plaatse de documenten, stukken of boeken die zij voor hun opsporingen en vaststellingen nodig hebben, doen voorleggen en daarvan afschrift nemen; 3. tegen ontvangstbewijs, beslag leggen op de onder punt 2 opgesomde documenten, noodzakelijk voor het bewijs van een inbreuk of om de mededaders of medeplichtigen van de overtreders op te sporen; 4. monsters nemen op de wijze en onder de voorwaarden door de Koning bepaald; 5. indien zij redenen hebben te geloven aan het bestaan van een inbreuk, in bewoonde lokalen binnentreden met voorafgaande machtiging van de rechter bij de politierechtbank; de bezoeken in bewoonde lokalen moeten tussen acht en achttien uur en door minstens twee ambtenaren gezamenlijk geschieden. § 3. In de uitoefening van hun ambt kunnen de in § 1 bedoelde ambtenaren de bijstand van de gemeentepolitie of van de rijkswacht vorderen. § 4. De gemachtigde ambtenaren oefenen de hun door dit artikel verleende bevoegdheden uit onder het toezicht van de procureur- generaal, onverminderd hun ondergeschiktheid aan hun meerderen in het bestuur. § 5. De inbreuken bedoeld in artikel 102, tweede lid, kunnen worden opgespoord en vastgesteld zowel door de ambtenaren bedoeld in § 1 als door die bedoeld in artikel 11 van
134
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de verbruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere producten. § 6. Wanneer toepassing wordt gemaakt van artikel 101, wordt het in § 1 bedoeld proces-verbaal aan de procureur des Konings pas toegezonden, wanneer aan de waarschuwing geen gevolg is gegeven. Wanneer toepassing wordt gemaakt van artikel 116, wordt het proces-verbaal aan de procureur des Konings pas toegezonden, wanneer de overtreder niet op het voorstel tot minnelijke schikking is ingegaan. Art. 114 § 1. De in artikel 113, § 1, bedoelde ambtenaren zijn eveneens bevoegd voor het opsporen en het vaststellen van de daden die, zonder strafbaar te zijn, het voorwerp kunnen zijn van een vordering tot staking op initiatief van de Minister. De processen-verbaal welke daaromtrent worden opgesteld, hebben bewijskracht tot het tegendeel is bewezen. § 2. In de uitoefening van hun ambt beschikken de in § 1 bedoelde ambtenaren over de bevoegdheden vermeld in artikel 113, § 2, 1°, 2° en 4°. Art. 115 § 1. De ambtenaren hiertoe aangesteld door de in artikel 98, § 2, genoemde Ministers, zijn bevoegd voor het opsporen en het vaststellen van de inbreuken die het voorwerp kunnen zijn van de vordering bedoeld in artikel 97. De processen-verbaal welke daaromtrent worden opgesteld, hebben bewijskracht tot het tegendeel is bewezen. § 2. In de uitoefening van hun ambt beschikken de in § 1 bedoelde ambtenaren over de bevoegdheden vermeld in artikel 113, § 2, 1°, 2° en 4°. Art. 116 De hiertoe door de Minister aangestelde ambtenaren kunnen, op inzage van de processen-verbaal die een inbreuk van de [artikelen 102 tot 105] vaststellen en opgemaakt zijn door de in artikel 113, § 1, bedoelde ambtenaren, aan de overtreders een som voorstellen waarvan de betaling de strafvordering doet vervallen. [Aldus vervangen door artikel 27 van de wet van 25 mei 1999 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.06.1999)]. De Koning stelt de tarieven alsook de modaliteiten van betaling en inning vast. Art. 117 § 1. Na kennisneming van de processen-verbaal opgemaakt op grond van artikel 113, § 1, kan het openbaar ministerie bevel geven beslag te leggen op de producten die het voorwerp van de inbreuk uitmaken. Wanneer zij, ingevolge de hun door artikel 113,§ 1, toegekende bevoegdheden, een inbreuk vaststellen, kunnen de aangestelde ambtenaren overgaan tot het bewarend beslag van de producten die het voorwerp van de inbreuk uitmaken. Dit beslag moet, overeenkomstig de bepalingen van het eerste lid, door het openbaar ministerie bevestigd worden binnen een termijn van ten hoogste acht dagen.
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
135
De persoon bij wie beslag op de producten wordt gelegd, kan als gerechtelijk bewaarder van deze producten aangesteld worden. Het beslag wordt van rechtswege opgeheven door het vonnis dat een einde maakt aan de vervolgingen, zodra dit in kracht van gewijsde is gegaan, of door seponering van de zaak. Het openbaar ministerie kan het beslag dat het bevolen of bevestigd heeft, opheffen als de overtreder ervan afziet de producten aan te bieden in de omstandigheden die tot vervolging aanleiding hebben gegeven; dat houdt generlei erkenning van de gegrondheid van die vervolging in. [§ 2. Na kennisgeving van de processen-verbaal opgemaakt op grond van artikel 113, § 1, en bij vaststelling van inbreuken op de bepalingen bedoeld in artikel 102, 6 bis, kan de onderzoeksrechter, middels een met redenen omklede beschikking, de communicatietechniek-exploitanten gelasten, indien deze daartoe in staat zijn, de terbeschikkingstelling van de door de overtreder gebruikte communicatietechniek om de inbreuk te plegen, op te schorten binnen de perken en voor de duur die hij bepaalt en die één maand niet kan overschrijden . De onderzoeksrechter kan één of meerdere keren de uitwerking van zijn beschikking verlengen; hij moet er een einde aan stellen zodra de omstandigheden, die ze rechtvaardigen, verdwenen zijn ]. [Aldus aangevuld door artikel 3 van de wet van 25 mei 1999 tot wijziging van de artikelen 97 en 117 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (B.S. 23.06.1999)]. Art. 118 § 1. Wie voor een bepaald product in het bezit is van een attest van oorsprong kan, met de toelating van de voorzitter van de rechtbank van koophandel, die hij op verzoekschrift verkregen heeft, door een of meer deskundigen die de voorzitter aanwijst, doen overgaan tot de beschrijving, de ontleding en het onderzoek van het product waaromtrent hij een onterecht gebruik van benaming van oorsprong vermoedt. Het verzoekschrift wordt in tweevoud gezonden aan de voorzitter van de rechtbank van koophandel van de plaats waar het onterecht gebruik vermoed wordt en bevat keuze van woonplaats aldaar. De voorzitter kan bij dezelfde beschikking de persoon van wie wordt vermoed dat hij de benaming ten onrechte heeft gebruikt, verbieden het product uit handen te geven, toelaten dat er een bewaarder wordt aangesteld, het product doen verzegelen en, indien het gaat om feiten die aanleiding geven tot inkomsten, bewarend beslag op de gelden toestaan. § 2. Onmiddellijk na de uitspraak geeft de griffier bij gerechtsbrief kennis van de beschikking aan de verzoeker en aan de persoon van wie wordt vermoed dat hij de benaming ten onrechte heeft gebruikt. Geen verrichting kan worden begonnen dan na die kennisgeving. § 3. De verzoeker en de persoon van wie wordt vermoed dat hij de benaming ten onrechte heeft gebruikt, mogen aanwezig of vertegenwoordigd zijn bij de beschrijving, het onderzoek, de ontleding of de inbeslagneming, indien zij daartoe uitdrukkelijk door de voorzitter gemachtigd zijn.
136
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
§ 4. Indien de deuren gesloten zijn of indien de toegang wordt geweigerd, wordt gehandeld overeenkomstig artikel 1504 van het Gerechtelijk Wetboek. § 5. Het verslag van de deskundige wordt ter griffie neergelegd. Onmiddellijk zendt de deskundige een afschrift ervan, bij een ter post aangetekende brief, aan de verzoeker en aan de persoon van wie wordt vermoed dat hij de benaming ten onrechte heeft gebruikt. Art. 119 Indien de eiser zich niet binnen een maand na de datum van deze verzending, vastgesteld door de stempel van de post, burgerlijke partij heeft gesteld in het strafgeding of indien hij niet binnen dezelfde termijn de houder van het aangeklaagde product en diegene die van de benaming van oorsprong gebruikt maakt, heeft gedagvaard voor de rechtbank van koophandel waarvan de voorzitter de beschikking heeft gewezen, houdt deze van rechtswege op uitwerking te hebben en kan de houder van het product teruggave van het origineel van het verzoekschrift, van de beschikking en van het proces-verbaal van verzegeling eisen, met verbod aan de eiser er gebruik van te maken en ze openbaar te maken, dit alles onverminderd de toekenning van schadevergoeding.
Hoofdstuk XII. Wijzigings-, opheffings- en overgangsbepalingen Art. 120 Artikel 589, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek wordt door de volgende bepaling vervangen: “Artikel 589. - De voorzitter van de rechtbank van koophandel doet uitspraak over de vorderingen als bedoeld in de artikelen 95 en 97 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, overeenkomstig de voorschriften vastgesteld in de artikelen 98 tot 100 van die wet.” Art. 121 Worden opgeheven: 1° de wet van 16 augustus 1962 waarbij de Koning ertoe gemachtigd wordt het broodgewicht te reglementeren; 2° de wet van 14 juli 1971 betreffende de handelspraktijken, gewijzigd door de wetten van 14 november 1983 en van 26 juli 1985; 3° artikel 2, § 3, e), 3° en 4°, en artikel 3 van de wet van 13 augustus 1986 betreffende de uitoefening van de ambulante activiteiten. Art. 122 De reglementaire bepalingen die niet strijdig zijn met deze wet, blijven van kracht totdat ze worden opgeheven of vervangen door besluiten ter uitvoering van deze wet genomen. De inbreuken op de bepalingen van de besluiten genomen ter uitvoering van de wet van 9 februari 1960 waarbij aan de Koning de toelating verleend wordt om het gebruik van de benamingen waaronder koopwaren in de handel gebracht worden, te regelen alsook van
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
137
de wet van 14 juli 1971 betreffende de handelspraktijken, worden opgespoord, vastgesteld en gestraft overeenkomstig de hoofdstukken IX,X en XI van deze wet.
Hoofdstuk XIII. Slotbepalingen Art. 123 Deze wet treedt in werking zes maanden na haar bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. Art. 124 De Koning oefent de bevoegdheden, Hem toegekend door de bepalingen van de hoofdstukken II tot VI van deze wet uit, op de gezamenlijke voordracht van de Ministers die de Economische Zaken en de Middenstand onder hun bevoegdheid hebben. Wanneer maatregelen, te nemen ter uitvoering van deze wet, betrekking hebben op de producten of diensten waarvoor binnen het toepassingsgebied van de hoofdstukken II tot VI een regeling is getroffen of kan worden getroffen op initiatief van andere Ministers dan degene die de Economische Zaken en de Middenstand onder hun bevoegdheid hebben, moet in de aanhef van het besluit worden verwezen naar de instemming van de betrokken Ministers. Die maatregelen worden in voorkomend geval gezamenlijk door de betrokken Ministers voorgesteld en door hen in onderlinge overeenstemming, ieder wat hem betreft, uitgevoerd. Zulks geldt eveneens wanneer, op het gebied van de hoofdstukken II tot VI, maatregelen die moeten worden genomen op initiatief van andere Ministers dan degenen die de Economische Zaken en de Middenstand onder hun bevoegdheid hebben, betrekking hebben op producten of diensten waarvoor een regeling is getroffen of kan worden getroffen ter uitvoering van deze wet. Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
138
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
139
140
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt ("richtlijn inzake elektronische handel") HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met name op artikel 47, lid 2, en de artikelen 55 en 95, Gezien het voorstel van de Commissie(1), Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(2), volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(3),
Overwegende hetgeen volgt: (1) De Europese Unie beoogt de banden tussen de Europese staten en volkeren steeds hechter te maken en de economische en sociale vooruitgang te verzekeren. De interne markt omvat volgens artikel 14, lid 2, van het Verdrag een ruimte zonder binnengrenzen, waarin het vrije verkeer van goederen en diensten en de vrijheid van vestiging zijn gewaarborgd. De ontwikkeling van de diensten van de informatiemaatschappij binnen de ruimte zonder binnengrenzen is een wezenlijk middel om de barrières die de Europese volkeren scheiden, weg te nemen. (2) De ontwikkeling van de elektronische handel in de informatiemaatschappij biedt niet enkel belangrijke mogelijkheden voor de werkgelegenheid in de Gemeenschap, met name voor het midden- en kleinbedrijf, maar ook voor de groei van het Europese bedrijfsleven en de investeringen in innovatie. Zij draagt tevens bij tot versterking van het concurrentievermogen van de Europese industrie, mits Internet voor iedereen toegankelijk is. (3) Het Gemeenschapsrecht en de eigenschappen van de communautaire rechtsorde zijn een zeer belangrijke troef, die ervoor zorgt dat burgers en marktdeelnemers in Europa ten volle en zonder rekening te houden met grenzen kunnen profiteren van de mogelijkheden die de elektronische handel hun biedt. De onderhavige richtlijn heeft zodoende als doel een hoog niveau van de communautaire juridische integratie te bewerkstelligen om voor de diensten van de informatiemaatschappij een effectieve ruimte zonder binnengrenzen te creëren. (4) Het is van belang ervoor te zorgen dat de elektronische handel ten volle kan profiteren van de interne markt en daarom moet een hoog niveau van communautaire integratie worden bereikt, zoals dat het geval is met Richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten(4). (5) De ontwikkeling van de diensten van de informatiemaatschappij in de Gemeenschap wordt gehinderd door een aantal juridische belemmeringen die de goede werking van de interne markt in de weg staan, en de uitoefening van het recht van vestiging en het vrije verkeer van diensten minder aantrekkelijk maken. Deze belemmeringen zijn gelegen in verschillen in de wetgeving en in de rechtsonzekerheid ten aanzien van de op deze diensten van toepassing zijnde nationale regelingen. Zolang de wetgevingen op de betrokken gebieden niet zijn gecoördineerd en aangepast, kunnen belemmeringen volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen gerechtvaardigd zijn. Er bestaat rechtsonzekerheid over de omvang van de controle die de lidstaten op diensten uit een andere lidstaat kunnen uitoefenen.
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
141
(6) In het licht van de communautaire doelstellingen, van de artikelen 43 en 49 van het Verdrag en van het afgeleide communautaire recht dienen deze belemmeringen te worden opgeheven door, voorzover dit voor de goede werking van de interne markt nodig is, bepaalde nationale wetgevingen te coördineren met inbegrip van een verduidelijking van rechtsbegrippen op communautair niveau. Door slechts bepaalde specifieke vraagstukken rond de interne markt te behandelen, is deze richtlijn volledig coherent met de noodzaak het in artikel 5 van het Verdrag vervatte subsidiariteitsbeginsel te eerbiedigen. (7) Ter wille van de rechtszekerheid en het vertrouwen van de consumenten, moet deze richtlijn een duidelijk en algemeen kader betreffende bepaalde juridische aspecten van de elektronische handel in de interne markt vaststellen. (8) Met deze richtlijn wordt beoogd een juridisch kader te scheppen teneinde het vrije verkeer van diensten van de informatiemaatschappij tussen de lidstaten te waarborgen, doch niet het strafrecht als zodanig te harmoniseren. (9) Het vrije verkeer van diensten van de informatiemaatschappij kan in veel gevallen een specifieke afspiegeling in het Gemeenschapsrecht zijn van een algemener beginsel, te weten de vrijheid van meningsuiting zoals neergelegd in artikel 10, lid 1, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, dat door alle lidstaten bekrachtigd is. Richtlijnen betreffende de levering van diensten van de informatiemaatschappij moeten er derhalve voor zorgen dat deze activiteiten in het licht van dat artikel vrijelijk uitgeoefend mogen worden, onder voorbehoud van uitsluitend de in lid 2 van dat artikel en artikel 46, lid 1, van het Verdrag genoemde beperkingen. Deze richtlijn is niet bedoeld om afbreuk te doen aan fundamentele nationale regels en beginselen in verband met de vrijheid van meningsuiting. (10) Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel gaan de in de onderhavige richtlijn beoogde maatregelen niet verder dan hetgeen nodig is om de doelstelling van de goede werking van de interne markt te verwezenlijken. Daar waar optreden op communautair niveau noodzakelijk is en om te verzekeren dat wat de elektronische handel aangaat effectief een ruimte zonder binnengrenzen voorbehouden is, dient de richtlijn een hoog beschermingsniveau te garanderen voor doelstellingen van algemeen belang, in het bijzonder voor de bescherming van minderjarigen, menselijke waardigheid, consumenten en volksgezondheid. Volgens artikel 152 van het Verdrag vormt de gezondheidsbescherming een wezenlijk bestanddeel van het Gemeenschapsbeleid op andere gebieden. (11) Deze richtlijn laat het in de communautaire besluiten vastgestelde niveau van bescherming van met name volksgezondheid en consumentenbelangen onverlet. Onder meer Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten(5) en Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 1997 betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten(6) zijn van essentieel belang voor de bescherming van de consument op contractueel gebied; die richtlijnen zijn ook in volle omvang van toepassing op diensten van de informatiemaatschappij. Tot hetzelfde communautaire acquis dat volledig van toepassing is op diensten van de informatiemaatschappij behoren met name de volgende richtlijnen: Richtlijn 84/450/EEG van de Raad van 10 september 1984 inzake misleidende en vergelijkende reclame(7), Richtlijn 87/102/EEG van de Raad van 22 december 1986 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake het consumentenkrediet(8), Richtlijn 93/22/EEG van de Raad van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten(9), Richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten(10), Richtlijn 98/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende de bescherming van de consument inzake de prijsaanduiding van aan de consument aangeboden producten(11), Richtlijn 92/59/EEG van de Raad van 29 juni 1992 inzake algemene productveiligheid(12), Richtlijn 94/47/EG van het Europees Parlement en 142
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
de Raad van 26 oktober 1994 betreffende de bescherming van de verkrijger voor wat bepaalde aspecten betreft van overeenkomsten inzake de verkrijging van een recht van deeltijds gebruik van onroerende goederen(13), Richtlijn 98/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 1998 betreffende het doen staken van inbreuken in het raam van de bescherming van de consumentenbelangen(14), Richtlijn 85/374/EEG van de Raad van 25 juli 1985 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken(15), Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en garanties voor consumptiegoederen(16), de toekomstige richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten en Richtlijn 92/28/EEG van de Raad van 31 maart 1992 betreffende reclame voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik(17). De onderhavige richtlijn mag geen afbreuk doen aan de in het kader van de interne markt goedgekeurde Richtlijn 98/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 1998 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten op het gebied van reclame en sponsoring van tabaksproducten(18) of aan richtlijnen betreffende de bescherming van de volksgezondheid. Deze richtlijn vormt een aanvulling op de eisen ten aanzien van de informatieverstrekking zoals die zijn neergelegd in de bovengenoemde richtlijnen, en in het bijzonder in Richtlijn 97/7/EG. (12) Bepaalde activiteiten dienen van het toepassingsgebied van deze richtlijn te worden uitgesloten, aangezien het vrije verkeer van diensten op die gebieden in het licht van het Verdrag of van het bestaande afgeleide communautaire recht in het huidige stadium niet kan worden gegarandeerd. Deze uitsluiting doet geen afbreuk aan instrumenten die voor de goede werking van de interne markt nodig zijn. Belastingen, en met name de belasting over de toegevoegde waarde, die over een groot aantal van de in deze richtlijn bedoelde diensten worden geheven, dienen van het toepassingsgebied van deze richtlijn te worden uitgesloten. (13) Deze richtlijn is niet bedoeld om regels inzake fiscale verplichtingen op te stellen en staat de uitwerking van communautaire instrumenten betreffende fiscale aspecten van elektronische handel niet in de weg. (14) De bescherming van individuen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens is alleen geregeld bij Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens(19) en bij Richtlijn 97/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de telecommunicatiesector(20), die volledig van toepassing zijn op diensten van de informatiemaatschappij. Die richtlijnen vormen reeds een communautair wettelijk kader op het gebied van persoonsgegevens, en het is daarom niet nodig die kwestie in deze richtlijn op te nemen om een soepele werking van de interne markt te garanderen, met name wat betreft het vrije verkeer van persoonsgegevens tussen lidstaten. Deze richtlijn moet worden uitgevoerd en toegepast met volledige inachtneming van de beginselen inzake de bescherming van persoonsgegevens, met name wat ongevraagde commerciële communicatie en de aansprakelijkheid van tussenpersonen betreft. Deze richtlijn kan het anonieme gebruik van open netwerken zoals Internet niet voorkomen. (15) De vertrouwelijkheid van berichten wordt gewaarborgd door artikel 5 van Richtlijn 97/66/EG. Op basis van die richtlijn moeten de lidstaten iedere vorm van onderschepping of bewaking van deze berichten door andere personen dan de verzender en de adressaat verbieden, tenzij dit wettelijk toegestaan is. (16) De uitsluiting van gokactiviteiten van het toepassingsgebied van deze richtlijn heeft alleen betrekking op kansspelen, loterijen en weddenschappen waarbij geldbedragen GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
143
worden ingezet. Dit geldt niet voor promotionele wedstrijden of spelen die bedoeld zijn om de verkoop van goederen en diensten te stimuleren, en waarbij eventuele betalingen alleen dienen om de onder de aandacht gebrachte goederen en diensten te verwerven. (17) De definitie van diensten van de informatiemaatschappij in het Gemeenschapsrecht bestaat reeds in Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften(21) en Richtlijn 98/84/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 1998 betreffende de rechtsbescherming van diensten gebaseerd op of bestaande uit voorwaardelijke toegang(22). Onder die definitie vallen alle diensten die normaal, tegen vergoeding, op afstand, via elektronische apparatuur voor de verwerking (met inbegrip van digitale compressie) en de opslag van gegevens, op individueel verzoek van een afnemer van diensten verricht worden. Diensten zoals bedoeld in de indicatieve lijst in bijlage V van Richtlijn 98/34/EG die geen verwerking en opslag van gegevens behelzen, vallen niet onder deze definitie. (18) Diensten van de informatiemaatschappij bestrijken een grote verscheidenheid aan economische activiteiten die on line plaatsvinden; die activiteiten kunnen in het bijzonder in de on-lineverkoop van goederen bestaan. Activiteiten zoals de levering van goederen als zodanig of de verstrekking van off-linediensten vallen niet onder de richtlijn. Diensten van de informatiemaatschappij blijven niet beperkt tot diensten waarvoor on line contracten gesloten worden, maar ook, voorzover zij een economische activiteit vormen, betrekking hebben op diensten waarvoor de afnemers niet betalen, zoals diensten die bestaan in het aanbieden van on-line-informatie of commerciële communicatie, of diensten die instrumenten verschaffen voor het opzoeken en ophalen van en het toegang krijgen tot gegevens. Onder diensten van de informatiemaatschappij worden ook verstaan diensten voor het doorgeven van informatie via een communicatienetwerk, voor het verschaffen van toegang tot een communicatienetwerk of het toegankelijk maken van informatie die verstrekt is door een afnemer van een dienst. Televisieomroepactiviteiten in de zin van Richtlijn 89/552/EEG en radio-omroepactiviteiten zijn geen diensten van de informatiemaatschappij omdat zij niet op individueel verzoek verricht worden. Diensten daarentegen die van punt tot punt worden doorgegeven, zoals video op verzoek of het verlenen van commerciële communicatie via elektronische post, zijn wel diensten van de informatiemaatschappij. Het gebruik van elektronische post of van gelijkwaardige individuele communicatie, bijvoorbeeld door natuurlijke personen voor doeleinden die buiten hun beroepsactiviteiten vallen, met inbegrip van het gebruik van deze communicatiemiddelen voor het afsluiten van contracten tussen deze personen, is geen dienst van de informatiemaatschappij. De contractuele relatie tussen werknemer en werkgever is geen dienst van de informatiemaatschappij. Activiteiten die van nature niet op een afstand en met behulp van elektronische middelen kunnen worden verricht, zoals de wettelijke controle op de rekeningen van ondernemingen of een medisch consult waarbij een lichamelijk onderzoek van de patiënt vereist is, zijn geen diensten van de informatiemaatschappij. (19) De plaats van vestiging van de dienstverlener moet worden vastgesteld overeenkomstig de rechtspraak van het Hof van Justitie volgens welke het begrip "vestiging" de daadwerkelijke uitoefening van een economische activiteit voor onbepaalde tijd vanuit een duurzame vestiging impliceert. Aan die eis wordt ook voldaan als een bedrijf voor een bepaalde tijd wordt opgericht. De plaats van vestiging van een bedrijf dat via een Internetsite diensten aanbiedt, is niet de plaats waar zich de technologie ter ondersteuning van de site bevindt of waar de site toegankelijk is, maar de plaats waar de economische activiteit wordt uitgeoefend. Wanneer een dienstverlener verschillende vestigingsplaatsen heeft, is het belangrijk vast te stellen vanuit welke vestigingsplaats de betrokken dienst verleend wordt. Wanneer moeilijk kan worden vastgesteld vanuit welke van de vestigingsplaatsen een bepaalde dienst verleend wordt, moet de plaats waar de
144
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
dienstverlener voor de betrokken dienst het centrum van zijn activiteiten heeft, als vestigingsplaats worden beschouwd. (20) De definitie van "afnemer van de dienst" geldt voor alle soorten gebruik van diensten van de informatiemaatschappij, zowel door personen die op open netwerken zoals Internet informatie aanbieden, als door personen die voor particuliere of beroepsdoeleinden informatie zoeken op Internet. (21) In verband met de reikwijdte van het gecoördineerde gebied wordt niet vooruitgelopen op toekomstige communautaire harmonisatie met betrekking tot diensten van de informatiemaatschappij noch op toekomstige nationale wetgeving die overeenkomstig het Gemeenschapsrecht wordt aangenomen. Het gecoördineerde gebied heeft alleen betrekking op vereisten voor on-lineactiviteiten zoals on-line-informatie, on-linereclame, on-linewinkelen en on-linecontracten, en niet op wettelijke vereisten van de lidstaten voor goederen, zoals veiligheidsnormen, etiketteringsvoorschriften of aansprakelijkheid van goederen, dan wel de vereisten van de lidstaten in verband met de levering of het vervoer van goederen, met inbegrip van distributie van geneesmiddelen. De uitoefening van het preferentiële recht door overheidsinstanties met betrekking tot bepaalde goederen, zoals kunstwerken, valt niet onder het gecoördineerde gebied. (22) Met het oog op een doeltreffende bescherming van de algemene belangen moet de controle op de diensten van de informatiemaatschappij bij de bron van de activiteit gebeuren. Daarom is het nodig te waarborgen dat de bevoegde autoriteiten deze bescherming niet alleen voor de burgers van hun eigen land bieden, maar voor alle burgers van de Gemeenschap. Ter verbetering van het wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten is het onontbeerlijk deze verantwoordelijkheid van de lidstaat vanwaar de diensten stammen duidelijk te omschrijven. Met het oog op een doeltreffende waarborging van het vrije dienstenverkeer en van de rechtszekerheid voor de dienstverleners en de afnemers van de diensten, moeten deze diensten bovendien in beginsel aan het rechtsstelsel van de lidstaat waar de dienstverlener gevestigd is, worden onderworpen. (23) Deze richtlijn heeft niet ten doel aanvullende regels op het gebied van het internationale privaatrecht voor wetsconflicten vast te stellen en laat de bevoegdheden van de rechterlijke instanties onverlet. Bepalingen van het aan de hand van het internationale privaatrecht aangewezen toepasselijke recht mogen niet leiden tot een beperking van de vrijheid om diensten van de informatiemaatschappij aan te bieden zoals die zijn omschreven in deze richtlijn. (24) In de context van de onderhavige richtlijn, ondanks de regel dat diensten van de informatiemaatschappij aan de bron gecontroleerd worden, is het onder de in deze richtlijn gestelde voorwaarden gegrond dat de lidstaten maatregelen kunnen treffen die tot doel hebben het vrije verkeer van diensten van de informatiemaatschappij te beperken. (25) Nationale rechtbanken, met inbegrip van burgerlijke rechtbanken, die privaatrechtelijke geschillen behandelen, kunnen onder de in deze richtlijn gestelde voorwaarden maatregelen nemen om af te wijken van de vrijheid om diensten van de informatiemaatschappij aan te bieden. (26) De lidstaten mogen onder de in deze richtlijn gestelde voorwaarden hun nationale voorschriften op het strafrecht en de strafvervolging toepassen om alle onderzoeks- of andere maatregelen te kunnen nemen die nodig zijn voor de opsporing en de vervolging van strafbare feiten, zonder dat de noodzaak bestaat dergelijke maatregelen aan de Commissie mede te delen. (27) Met deze richtlijn, alsook met de toekomstige richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten, wordt een bijdrage geleverd aan de totstandbrenging van een juridisch kader voor de onlinelevering van financiële diensten. Deze richtlijn laat toekomstige initiatieven op het gebied van de financiële diensten onverlet, in het bijzonder waar het gaat om de harmonisatie van de gedragsregels op dit gebied. Ook maatregelen op het gebied van de financiële dienstverlening, in het bijzonder maatregelen ter bescherming van beleggers, GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
145
vallen onder de met deze richtlijn aan de lidstaten geboden mogelijkheid om in bepaalde omstandigheden de vrijheid om diensten van de informatiemaatschappij te leveren, te beperken teneinde de consumenten te beschermen. (28) De verplichting van de lidstaten om toegang tot een activiteit van dienstverlener op het gebied van de informatiemaatschappij niet aan een voorafgaande vergunning te onderwerpen, is niet van toepassing op de posterijdiensten bedoeld in Richtlijn 97/67/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst(23), die bestaan in de fysieke levering van geprinte elektronische post, en laat vrijwillige erkenningsstelsels onverlet, met name voor verleners van diensten voor de certificering van elektronische handtekeningen. (29) Commerciële communicatie is essentieel voor de financiering van de diensten van de informatiemaatschappij en de ontwikkeling van een breed assortiment van nieuwe gratis diensten. Commerciële communicatie, met inbegrip van kortingen, promotionele aanbiedingen en spelen, dient in het belang van de consument en met het oog op de eerlijkheid van de transacties aan een aantal voorschriften inzake transparantie te voldoen. Deze voorschriften laten Richtlijn 97/7/EG onverlet. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de bestaande richtlijnen over commerciële communicatie, met name Richtlijn 98/43/EG. (30) De toezending van ongevraagde commerciële communicatie via elektronische post kan voor consumenten en verleners van diensten van de informatiemaatschappij niet gewenst zijn en kan de soepele functionering van interactieve netwerken ontregelen. Het probleem van de instemming van ontvangers van sommige soorten van ongevraagde commerciële communicatie wordt niet behandeld in deze richtlijn, maar is reeds behandeld in Richtlijn 97/7/EG en Richtlijn 97/66/EG. In lidstaten die ongevraagde commerciële communicatie via elektronische post toestaan, moeten initiatieven van de bedrijfstak om goede filters aan te brengen, worden aangemoedigd en vergemakkelijkt. Ongevraagde commerciële communicatie moet in ieder geval duidelijk als zodanig kunnen worden geïdentificeerd om de doorzichtigheid te verbeteren en de functionering van dergelijke initiatieven van de bedrijfstak te vergemakkelijken. Ongevraagde commerciële communicatie via elektronische post mag geen extra communicatiekosten voor de ontvanger met zich brengen. (31) Lidstaten die het toezenden van ongevraagde commerciële communicatie via de elektronische post door op hun grondgebied gevestigde dienstverleners zonder voorafgaande toestemming van de afnemer toestaan, moeten ervoor zorgen dat de dienstverleners de "opt-out"-registers regelmatig raadplegen en respecteren waarin natuurlijke personen die dergelijke commerciële communicatie niet wensen te ontvangen, zich kunnen inschrijven. (32) Om de belemmeringen voor de ontwikkeling van grensoverschrijdende dienstverlening binnen de Gemeenschap die door beoefenaren van gereglementeerde beroepen via Internet mochten worden aangeboden, weg te nemen, dient naleving van de beroepsregels ter bescherming van met name de consument of de volksgezondheid op communautair niveau te worden gewaarborgd. Gedragscodes op communautair niveau zijn het beste instrument voor de vaststelling van de beroepsethiek ten aanzien van commerciële communicatie. De opstelling of de eventuele aanpassing ervan moet worden aangemoedigd zonder afbreuk te doen aan de autonomie van de beroepsverenigingen en -organisaties. (33) Deze richtlijn vormt een aanvulling op het Gemeenschapsrecht en het nationale recht inzake gereglementeerde beroepen die in dezen samenhangende toepasselijke regels kennen. (34) Iedere lidstaat moet zijn wetgeving aanpassen indien deze vereisten, met name vormvereisten, bevat die het langs elektronische weg sluiten van contracten in de weg 146
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
staan. Onderzoek van aan te passen wetgeving dient systematisch te geschieden en moet betrekking hebben op alle etappes en handelingen die voor de totstandkoming van het contract nodig zijn, inbegrepen de archivering van het contract. Deze aanpassing moet ertoe leiden dat langs elektronische weg gesloten contracten uitwerking hebben. Het rechtsgevolg van elektronische handtekeningen wordt geregeld in Richtlijn 1999/93/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 1999 betreffende een gemeenschappelijk kader voor elektronische handtekeningen(24). Het bericht van ontvangst van een dienstverlener kan bestaan in de on-line-levering van de betaalde dienst. (35) De richtlijn laat de mogelijkheid voor de lidstaten onverlet om voor contracten algemene of specifieke juridische eisen te handhaven of vast te stellen waaraan langs elektronische weg kan worden voldaan, met name eisen voor beveiligde elektronische handtekeningen. (36) De lidstaten mogen beperkingen handhaven op het gebruik van elektronische contracten als het gaat om contracten waarvoor volgens de wet de tussenkomst van een rechtbank, overheidsdiensten of beroepen die openbare macht uitoefenen, nodig is. Die mogelijkheid geldt ook voor contracten waarvoor de tussenkomst van een rechtbank, overheidsdiensten of beroepen die openbare taken uitoefenen, is vereist opdat zij effect sorteren ten aanzien van derden en voor contracten waarvoor certificering of attestering door een notaris vereist is. (37) De verplichting van de lidstaten om belemmeringen voor het gebruik van elektronische contracten weg te nemen, heeft alleen betrekking op belemmeringen die voortvloeien uit juridische eisen, en niet op praktische belemmeringen die voortvloeien uit het feit dat er in bepaalde gevallen geen elektronische middelen gebruikt kunnen worden. (38) De verplichting van de lidstaten om belemmeringen voor het gebruik van elektronische contracten weg te nemen, moet worden toegepast in overeenstemming met de in het Gemeenschapsrecht vastgelegde juridische eisen voor contracten. (39) De in deze richtlijn opgenomen uitzonderingen op de bepalingen voor contracten die uitsluitend via uitwisseling van elektronische post of vergelijkbare individuele communicatie gesloten zijn, voor wat betreft de te verstrekken informatie en het plaatsen van orders, mogen er niet toe leiden dat aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij deze bepalingen omzeilen. (40) Het uiteenlopen van de bestaande of nieuwe wetgeving en rechtspraak in de lidstaten op het gebied van de privaatrechtelijke en strafrechtelijke aansprakelijkheid van als tussenpersoon optredende dienstverleners staat de goede werking van de interne markt in de weg, met name omdat daarmee de ontwikkeling van de grensoverschrijdende dienstverlening wordt belemmerd en zulks tot concurrentieverstoringen leidt. Om onwettige activiteiten te vermijden of deze te doen ophouden, zijn de dienstverleners in bepaalde gevallen verplicht op te treden. De bepalingen van deze richtlijn vormen het passende uitgangspunt voor de uitwerking van snelle, betrouwbare mechanismen om onwettige informatie te verwijderen en ontoegankelijk te maken. Dergelijke mechanismen dienen te worden uitgewerkt op basis van vrijwillige overeenkomsten tussen alle betrokken partijen en dienen door de lidstaten te worden aangemoedigd. Het is in het belang van alle partijen die diensten van de informatiemaatschappij leveren, om dergelijke mechanismen vast te stellen en toe te passen. De bepalingen van deze richtlijn over aansprakelijkheid staan de ontwikkeling en daadwerkelijke uitvoering door de betrokken partijen van de technische beschermings- en identificatiesystemen en van technische toezichtinstrumenten die de digitale technologie mogelijk heeft gemaakt, binnen de door de Richtlijnen 95/46/EG en 97/66/EG gestelde grenzen, niet in de weg. (41) De onderhavige richtlijn brengt een evenwicht tot stand tussen de verschillende betrokken belangen en legt beginselen vast waarop sectorale overeenkomsten en normen kunnen worden gebaseerd.
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
147
(42) De in deze richtlijn vastgestelde vrijstellingen van de aansprakelijkheid gelden uitsluitend voor gevallen waarin de activiteit van de aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij beperkt is tot het technische proces van werking en het verschaffen van toegang tot een communicatienetwerk waarop door derden verstrekte informatie wordt doorgegeven of tijdelijk wordt opgeslagen, met als enig doel de doorgifte efficiënter te maken. Die activiteit heeft een louter technisch, automatisch en passief karakter, hetgeen inhoudt dat de aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij noch kennis noch controle heeft over de informatie die wordt doorgegeven of opgeslagen. (43) Een dienstverlener komt voor de vrijstellingen voor "mere conduit" en "caching" in aanmerking wanneer hij op geen enkele wijze betrokken is bij de doorgegeven informatie. Daarvoor is onder meer vereist dat hij de informatie die hij doorgeeft, niet wijzigt. Die eis heeft geen betrekking op technische handelingen die tijdens de doorgifte plaatsvinden aangezien de integriteit van de doorgegeven informatie daardoor niet wordt aangetast. (44) Een dienstverlener die met opzet met een van zijn afnemers van de dienst samenwerkt om onwettige handelingen te verrichten, gaat verder dan de activiteiten "mere conduit" of "caching" en kan zich derhalve niet beroepen op de voor die activiteiten vastgestelde vrijstelling van de aansprakelijkheid. (45) De beperking van de in de richtlijn vastgestelde aansprakelijkheid van dienstverleners die als tussenpersoon optreden, doet geen afbreuk aan de mogelijkheid om verschillende soorten verbodsmaatregelen te treffen. Die maatregelen bestaan in het bijzonder in rechterlijke of administratieve uitspraken waarin de beëindiging of voorkoming van een inbreuk wordt bevolen, met inbegrip van de verwijdering of het ontoegankelijk maken van onwettige informatie. (46) Wil de verlener van een dienst van de informatiemaatschappij die uit de opslag van informatie bestaat, in aanmerking komen voor een beperkte aansprakelijkheid, dan moet hij, zodra hij daadwerkelijk kennis heeft van onwettige activiteiten of dergelijke activiteiten gewaarwordt, prompt handelen om de informatie te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken. De verwijdering of het ontoegankelijk maken dient te geschieden met inachtneming van het beginsel van de vrijheid van meningsuiting en van daarvoor vastgestelde procedures op nationaal niveau. Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan de mogelijkheid voor de lidstaten om specifieke eisen te stellen waaraan onverwijld dient te worden voldaan eer er informatie wordt verwijderd of ontoegankelijk wordt gemaakt. (47) De lidstaten mogen dienstverleners geen toezichtverplichtingen van algemene aard opleggen. Dit geldt niet voor toezichtverplichtingen in speciale gevallen en doet met name geen afbreuk aan maatregelen van nationale autoriteiten in overeenstemming met de nationale wetgeving. (48) Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan de mogelijkheid voor de lidstaten om van dienstverleners die door afnemers van hun dienst verstrekte informatie toegankelijk maken, te verlangen dat zij zich aan zorgvuldigheidsverplichtingen houden die redelijkerwijs van hen verwacht mogen worden en die bij nationale wet zijn vastgesteld, zulks om bepaalde soorten onwettige activiteiten op te sporen en te voorkomen. (49) De lidstaten en de Commissie moeten de opstelling van gedragscode aanmoedigen. Dit mag geen belemmering vormen voor het vrijwillige karakter van dergelijke codes en de mogelijkheid voor de betrokken partijen om zelf te beslissen of zij die codes onderschrijven. (50) Het is van belang dat de voorgestelde richtlijn betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij en de onderhavige richtlijn ongeveer gelijktijdig in werking treden, teneinde een duidelijk regelgevend kader betreffende de aansprakelijkheid van tussenpersonen voor inbreuken op het auteursrecht en naburige rechten op communautair niveau te scheppen. (51) Iedere lidstaat dient in voorkomend geval zijn wetgeving aan te passen indien deze het gebruik van mechanismen voor de buitengerechtelijke geschillenregeling langs 148
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
elektronische weg in de weg staat. Deze aanpassing moet ertoe leiden dat een daadwerkelijke functionering van dergelijke mechanismen juridisch en in de praktijk mogelijk is, mede in grensoverschrijdende situaties. (52) Het daadwerkelijke gebruik van de vrijheden van de interne markt vereist dat de slachtoffers effectief toegang wordt gewaarborgd tot de geschillenregelingen. De schade die in het kader van de diensten van de informatiemaatschappij kan ontstaan, loopt snel op en bestrijkt een groot geografisch gebied. In de onderhavige richtlijn wordt met het oog op deze specifieke kenmerken en om ervoor te zorgen dat de nationale autoriteiten het wederzijdse vertrouwen dat zij elkaar moeten schenken, niet in gevaar brengen, aan de lidstaten gevraagd ervoor te zorgen dat passende gerechtelijke stappen mogelijk zijn. De lidstaten moeten onderzoeken of het nodig is door middel van geschikte elektronische middelen toegang tot gerechtelijke procedures te bieden. (53) Richtlijn 98/27/EG, die van toepassing is op de diensten van de informatiemaatschappij, voorziet in een mechanisme voor het doen staken van inbreuken, met het oog op de bescherming van collectieve consumentenbelangen. Dit mechanisme zal bijdragen aan het vrije verkeer van diensten van de informatiemaatschappij door voor een hoog niveau van consumentenbescherming te zorgen. (54) De door deze richtlijn voorgeschreven sancties doen geen afbreuk aan sancties of verhaalsmogelijkheden waarin het nationale recht voorziet. De lidstaten zijn niet verplicht strafrechtelijke sancties op te leggen voor een inbreuk op nationale bepalingen die op grond van deze richtlijn zijn aangenomen. (55) Deze richtlijn laat onverlet welk recht van toepassing is op contractuele verplichtingen uit consumentenovereenkomsten. Zij mag er derhalve niet toe leiden dat voor de consument de bescherming wegvalt van de dwingende bepalingen betreffende contractuele verplichtingen van het recht van de lidstaat waarin hij zijn gewone verblijfplaats heeft. (56) Wat de in de onderhavige richtlijn opgenomen afwijking inzake contractuele verplichtingen uit door consumenten gesloten contracten betreft, moeten deze verplichtingen aldus worden uitgelegd, dat zij informatie bevatten over de wezenlijke elementen van de contractinhoud, waaronder begrepen de rechten van de consument, die voor de beslissing om een overeenkomst aan te gaan doorslaggevend is. (57) Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie behoudt een lidstaat het recht om maatregelen te treffen tegen een dienstverlener die gevestigd is in een andere lidstaat maar die zijn activiteiten, of het merendeel daarvan, op het grondgebied van eerstgenoemde lidstaat richt, wanneer hij die vestigingsplaats heeft gekozen om de wetgeving te omzeilen die op hem van toepassing ware geweest indien hij op het grondgebied van eerstbedoelde lidstaat was gevestigd. (58) Deze richtlijn is niet van toepassing op diensten van dienstverleners die in een derde land zijn gevestigd. Gezien de mondiale dimensie van de elektronische handel, is het evenwel nodig ervoor te zorgen dat het communautaire kader coherent is met het internationale kader. Deze richtlijn laat de uitkomsten van de binnen de internationale organisaties (onder andere WTO, OESO, Uncitral) gevoerde discussies over de juridische aspecten onverlet. (59) Ondanks het wereldwijde karakter van de elektronische communicatie, is het noodzakelijk dat nationale regelgevende maatregelen op EU-niveau worden gecoördineerd om een versplintering van de interne markt te voorkomen en om te komen tot een passend Europees regelgevend kader. Een dergelijke coördinatie draagt ook bij tot een gemeenschappelijke en sterke onderhandelingspositie in internationale fora. (60) Voor de ongehinderde ontwikkeling van de elektronische handel moet het desbetreffende juridische kader duidelijk, eenvoudig en voorzienbaar zijn en moet het verenigbaar zijn met de regels die op internationaal niveau van kracht zijn, zodat het concurrentievermogen van de Europese industrie niet te lijden heeft en het ondernemen van innoverende acties in deze sector niet belemmerd wordt. GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
149
(61) De elektronische handel kan in een mondiale context alleen dan efficiënt functioneren indien overleg plaatsvindt tussen de Europese Unie en de grote ruimten buiten Europa om de respectieve wetgevingen en procedures op elkaar af te stemmen. (62) Samenwerking met derde landen op het gebied van de elektronische handel moet worden geïntensiveerd, met name met de kandidaat-lidstaten, de ontwikkelingslanden en de belangrijkste handelspartners van de Europese Unie. (63) Goedkeuring van deze richtlijn kan de lidstaten niet beletten rekening te houden met de onderscheiden sociale, maatschappelijke en culturele implicaties van de opkomst van de informatiemaatschappij. Daarmee mag met name geen afbreuk worden gedaan aan maatregelen die de lidstaten overeenkomstig het communautaire recht mochten nemen om - rekening houdend met hun taalverscheidenheid, de nationale en regionale eigenheid en hun culturele erfgoed - sociale, culturele en democratische doelstellingen te verwezenlijken en om publieke toegang te waarborgen en te handhaven tot een zo breed mogelijk scala van diensten van de informatiemaatschappij. Bij de ontwikkeling van de informatiemaatschappij dient steeds te worden gewaarborgd dat de Europese burgers toegang krijgen tot het in een digitale omgeving geboden Europese culturele erfgoed. (64) De elektronische communicatie biedt de lidstaten een buitengewone kans voor openbaredienstverlening in de sectoren cultuur, onderwijs en talen. (65) De Raad heeft er in zijn resolutie van 19 januari 1999 over de consument en de informatiemaatschappij(25) op gewezen dat in het kader van de informatiemaatschappij de consumentenbescherming bijzondere aandacht verdient. De Commissie zal bestuderen in hoeverre de bestaande regels betreffende de consumentenbescherming in het licht van de informatiemaatschappij de consument adequaat beschermen en de mogelijke leemten in deze wetgeving en de aspecten waarvoor aanvullende maatregelen nodig blijken te zijn, aangeven. De Commissie zal in voorkomend geval aanvullende specifieke voorstellen moeten doen om de aldus door haar vastgestelde leemten weg te nemen, HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN AANGENOMEN:
Hoofdstuk I. Algemene bepalingen Artikel 1. Doel en toepassingsgebied 1. Deze richtlijn heeft tot doel bij te dragen aan de goede werking van de interne markt door het vrije verkeer van de diensten van de informatiemaatschappij tussen lidstaten te waarborgen. 2. Voorzover voor de verwezenlijking van de in lid 1 genoemde doelstelling nodig, worden met deze richtlijn bepaalde nationale bepalingen nader tot elkaar gebracht die van toepassing zijn op de diensten van de informatiemaatschappij en betrekking hebben op de interne markt, de vestiging van de dienstverleners, de commerciële communicatie, langs elektronische weg gesloten contracten, de aansprakelijkheid van tussenpersonen, gedragscodes, de buitengerechtelijke geschillenregeling, rechtsgedingen en de samenwerking tussen lidstaten. 3. Deze richtlijn vormt een aanvulling op het communautaire recht dat van toepassing is op de diensten van de informatiemaatschappij en doet niet af aan het in de communautaire besluiten en nationale wetgeving ter uitvoering daarvan vastgelegde niveau van bescherming, inzonderheid van de volksgezondheid en de consumentenbelangen, voorzover de vrijheid om diensten van de informatiemaatschappij te verlenen daardoor niet beperkt wordt.
150
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
4. Deze richtlijn bevat geen aanvullende regels op het gebied van het internationale privaatrecht en laat de bevoegdheid van de rechterlijke instanties onverlet. 5. Deze richtlijn is niet van toepassing op: a) belastingen; b) kwesties in verband met diensten van de informatiemaatschappij die onder Richtlijn 95/46/EG en Richtlijn 97/66/EG vallen; c) kwesties in verband met overeenkomsten of praktijken die onder de mededingingswetgeving vallen; d) de volgende activiteiten van diensten van de informatiemaatschappij: - de activiteiten van notarissen of vergelijkbare beroepen, voorzover die een direct specifiek verband met de uitoefening van de publieke taken inhouden, - de vertegenwoordiging van een cliënt en de verdediging van zijn belangen voor het gerecht, - gokactiviteiten waarbij een geldbedrag wordt ingezet, zoals loterijen en weddenschappen. 5
Deze richtlijn doet geen afbreuk aan maatregelen die op communautair of nationaal niveau met inachtneming van het Gemeenschapsrecht genomen zijn ter bevordering van de cultuur- en taalverscheidenheid en ter bescherming van het pluralisme.
Artikel 2. Definities Voor de doeleinden van deze richtlijn wordt verstaan onder: a) "diensten van de informatiemaatschappij": diensten zoals omschreven in artikel 1, lid 2, van Richtlijn 98/34/EG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 98/48/EG; b) "dienstverlener": iedere natuurlijke of rechtspersoon die een dienst van de informatiemaatschappij levert; c) "gevestigde dienstverlener": een dienstverlener die vanuit een duurzame vestiging voor onbepaalde tijd daadwerkelijk een economische activiteit uitoefent. De aanwezigheid en het gebruik van technische middelen en technologieën die nodig zijn voor het leveren van de dienst, vormen als zodanig geen vestiging van de dienstverlener; d) "afnemer van de dienst": iedere natuurlijke of rechtspersoon die, al dan niet voor beroepsdoeleinden, gebruikmaakt van een dienst van de informatiemaatschappij, in het bijzonder om informatie te verkrijgen of toegankelijk te maken; e) "consument": iedere natuurlijke persoon die handelt voor doeleinden die buiten zijn handels- of beroepsactiviteiten vallen; f) "commerciële communicatie": elke vorm van communicatie bestemd voor het direct of indirect promoten van de goederen, diensten of het imago van een onderneming, organisatie of persoon, die een commerciële, industriële of ambachtelijke activiteit of een gereglementeerd beroep uitoefent. Het navolgende vormt op zich geen commerciële communicatie: - informatie die rechtstreeks toegang geeft tot de activiteit van een onderneming, organisatie of persoon, in het bijzonder een domeinnaam of een elektronischepostadres; - mededelingen over de goederen of diensten of het imago van een onderneming, organisatie of persoon, die onafhankelijk van deze en in het bijzonder zonder financiële tegenprestatie zijn samengesteld; g) "gereglementeerd beroep": elk beroep in de zin van hetzij artikel 1, onder d), van Richtlijn 89/48/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hogeronderwijsdiploma's waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten(26), hetzij artikel 1, onder f), van Richtlijn 92/51/EEG van de
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
151
Raad van 18 juni 1992 betreffende een tweede algemeen stelsel van erkenning van beroepsopleidingen, ter aanvulling van Richtlijn 89/48/EEG(27); h) "gecoördineerd gebied": de in de nationale rechtsstelsels vastgelegde vereisten voor dienstverleners van de informatiemaatschappij en diensten van de informatiemaatschappij, ongeacht of die vereisten van algemene aard zijn dan wel specifiek daarop zijn toegesneden: i) Het gecoördineerde gebied omvat vereisten waaraan de dienstverlener moet voldoen met betrekking tot: - het starten van een activiteit van een dienst van de informatiemaatschappij, zoals vereisten inzake kwalificatie, vergunning en aanmelding, - het uitoefenen van een activiteit van een dienst van de informatiemaatschappij, zoals vereisten inzake gedrag van de dienstverlener, vereisten inzake kwaliteit en inhoud van de dienst inclusief inzake reclame en contracten, of vereisten inzake aansprakelijkheid van de dienstverlener. ii) Het gecoördineerde gebied omvat niet vereisten met betrekking tot: - goederen als zodanig, - de levering van goederen, diensten die niet langs elektronische weg verleend worden.
Artikel 3. Interne markt 1. Iedere lidstaat zorgt ervoor dat de diensten van de informatiemaatschappij die worden verleend door een op zijn grondgebied gevestigde dienstverlener voldoen aan de in die lidstaat geldende nationale bepalingen die binnen het gecoördineerde gebied vallen. 2. De lidstaten mogen het vrije verkeer van diensten van de informatiemaatschappij die vanuit een andere lidstaat worden geleverd, niet beperken om redenen die vallen binnen het gecoördineerde gebied. 3. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op de in de bijlage genoemde gebieden. 4. De lidstaten kunnen maatregelen nemen om voor een bepaalde dienst van de informatiemaatschappij van lid 2 af te wijken, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan: a) De maatregelen moeten: i) noodzakelijk zijn voor een van de volgende doelstellingen: - de openbare orde, in het bijzonder de preventie van, het onderzoek naar, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten, waaronder de bescherming van minderjarigen en de bestrijding van het aanzetten tot haat wegens ras, geslacht, godsdienst of nationaliteit en van schendingen van de menselijke waardigheid ten aanzien van individuen, - de bescherming van de volksgezondheid, - de openbare veiligheid, met inbegrip van het waarborgen van de nationale veiligheid en defensie, - de bescherming van consumenten, met inbegrip van beleggers; ii) worden genomen ten aanzien van een bepaalde dienst van de informatiemaatschappij waardoor afbreuk wordt gedaan aan de onder i) genoemde doelstellingen of een ernstig gevaar daarvoor ontstaat; iii) evenredig zijn aan die doelstellingen. b) De lidstaat moet, alvorens de betrokken maatregelen te nemen en onverminderd eventuele rechtszaken, met inbegrip van het vooronderzoek en in het kader van een strafrechtelijk onderzoek verrichte handelingen: - de in lid 1 bedoelde lidstaat verzoeken maatregelen te nemen, maar deze is daar niet of onvoldoende op ingegaan;
152
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
- de Commissie en de in lid 1 bedoelde lidstaat in kennis stellen van zijn voornemen om de betrokken maatregelen te nemen. 5. In urgente gevallen kunnen de lidstaten afwijken van de in lid 4, onder b), genoemde voorwaarden. In dat geval moeten de Commissie en de in lid 1 bedoelde lidstaat onverwijld in kennis gesteld worden van de maatregelen en van de redenen van de urgentie. 6
Onverminderd de mogelijkheid voor de lidstaat om de uitvoering van de betrokken maatregelen voort te zetten, gaat de Commissie zo spoedig mogelijk na of de haar ter kennis gebrachte maatregelen verenigbaar zijn met het Gemeenschapsrecht. Concludeert zij dat de maatregelen niet verenigbaar zijn, dan verzoekt zij de lidstaat in kwestie om van beoogde maatregelen af te zien of om de uitvoering onmiddellijk te staken.
Hoofdstuk II. Beginselen Afdeling 1. Vestiging en informatieregeling Artikel 4. Vrijheid van vestiging 1 De lidstaten zorgen ervoor dat het starten en het uitoefenen van een activiteit van dienstverlener op het gebied van de informatiemaatschappij niet afhankelijk worden gesteld van een voorafgaande vergunning of enig ander vereiste met gelijke werking. 2 Lid 1 laat vergunningsstelsels onverlet die niet specifiek en uitsluitend betrekking hebben op de diensten van de informatiemaatschappij, of die vallen onder Richtlijn 97/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 april 1997 betreffende een gemeenschappelijk kader voor algemene machtigingen en individuele vergunningen op het gebied van telecommunicatiediensten(28). Artikel 5. Algemene informatieplicht 1. In aanvulling op de overige informatievoorschriften van het Gemeenschapsrecht zorgen de lidstaten ervoor dat de dienstverlener ten minste de volgende informatie gemakkelijk, rechtstreeks en permanent toegankelijk maakt voor de afnemers van de dienst en voor de bevoegde autoriteiten: a) de naam van de dienstverlener; b) het geografische adres waar de dienstverlener gevestigd is; c) nadere gegevens die een snel contact en een rechtstreekse en effectieve communicatie met de dienstverlener mogelijk maken, met inbegrip van diens elektronischepostadres; d) wanneer een dienstverlener in een handelsregister of een vergelijkbaar openbaar register is ingeschreven, het handelsregister waar hij is ingeschreven en zijn inschrijvingsnummer, of een vergelijkbaar middel ter identificatie in dat register; e) wanneer een activiteit aan een vergunningsstelsel is onderworpen, de gegevens over de bevoegde toezichthoudende autoriteit; f) wat gereglementeerde beroepen betreft: - de beroepsvereniging of -organisatie waarbij de dienstverlener is ingeschreven,
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
153
- de beroepstitel en de lidstaat waar die is toegekend, - een verwijzing naar de beroepsregels die in de lidstaat van vestiging van toepassing zijn en de wijze van toegang ertoe; g) wanneer de dienstverlener een aan de BTW onderworpen activiteit uitoefent, het identificatienummer zoals bedoeld in artikel 22, lid 1, van Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag(29). 3 In aanvulling op de overige informatievoorschriften van het Gemeenschapsrecht zorgen de lidstaten er ten minste voor dat, indien de diensten van de informatiemaatschappij naar prijzen verwijzen, deze duidelijk en ondubbelzinnig worden aangegeven en meer in het bijzonder vermelden of belasting en leveringskosten inbegrepen zijn.
Afdeling 2. Commerciële communicatie Artikel 6. Informatieplicht In aanvulling op de overige informatievoorschriften van het Gemeenschapsrecht zorgen de lidstaten ervoor dat commerciële communicaties die deel uitmaken van een dienst van de informatiemaatschappij of een dergelijke dienst vormen, ten minste aan de volgende voorwaarden voldoen: a) de commerciële communicatie moet duidelijk als zodanig herkenbaar zijn; b) de natuurlijke of rechtspersoon voor wiens rekening de commerciële communicatie geschiedt, moet duidelijk te identificeren zijn; c) zijn verkoopbevorderende aanbiedingen, zoals kortingen, premies en geschenken, in de lidstaat waar de dienstverlener gevestigd is, toegestaan, dan moeten deze duidelijk als zodanig herkenbaar zijn en moeten de voorwaarden om van deze aanbiedingen gebruik te kunnen maken, gemakkelijk te vervullen zijn en duidelijk en ondubbelzinnig worden aangeduid; d) zijn verkoopbevorderende wedstrijden en spelen in de lidstaat waar de dienstverlener gevestigd is, toegestaan, dan moeten deze duidelijk als zodanig herkenbaar zijn en moeten de deelnemingsvoorwaarden gemakkelijk te vervullen zijn en duidelijk en ondubbelzinnig worden aangeduid. Artikel 7. Ongevraagde commerciële communicatie 1. In aanvulling op de overige voorschriften van het Gemeenschapsrecht zorgen de lidstaten die ongevraagde commerciële communicatie via elektronische post toestaan, ervoor, dat een dergelijke commerciële communicatie van een op hun grondgebied gevestigde dienstverlener meteen bij de ontvangst ervan door de afnemer duidelijk en ondubbelzinnig als zodanig herkenbaar is. 3. Onverminderd Richtlijn 97/7/EG en Richtlijn 97/66/EG nemen de lidstaten maatregelen om ervoor te zorgen dat dienstverleners die via elektronische post ongevraagde commerciële communicatie doorgeven, de "opt-out"-registers regelmatig raadplegen en ook respecteren waarin natuurlijke personen die dergelijke commerciële communicatie niet wensen te ontvangen, zich kunnen inschrijven.
154
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Artikel 8. Gereglementeerde beroepen 1. De lidstaten zorgen ervoor dat het gebruik van commerciële communicatie die deel uitmaakt van een door een lid van een gereglementeerd beroep verleende dienst van de informatiemaatschappij, of die op zichzelf een dergelijke dienst uitmaakt, wordt toegestaan, mits de beroepsregels, met name ten aanzien van de onafhankelijkheid, de beroepseer en het beroepsgeheim, alsmede de eerlijkheid ten opzichte van cliënten en confraters in acht worden genomen. 2. Onverminderd de autonomie van de beroepsverenigingen en -organisaties stimuleren de lidstaten en de Commissie deze verenigingen en organisaties om gedragscodes op communautair niveau op te stellen, waarin wordt vastgelegd welke informatie in overeenstemming met lid 1 voor commerciële communicatie mag worden verstrekt. 3. Bij de opstelling van voorstellen voor communautaire initiatieven die nodig kunnen blijken te zijn voor de goede werking van de interne markt met betrekking tot de in lid 2 bedoelde informatie, houdt de Commissie naar behoren rekening met de op Gemeenschapsniveau toepasselijke gedragscodes en werkt zij nauw samen met de betrokken beroepsverenigingen en -organisaties. 4. Deze richtlijn is van toepassing naast de communautaire richtlijnen betreffende de toegang tot en de uitoefening van activiteiten van de gereglementeerde beroepen.
Afdeling 3. Contracten langs elektronische weg Artikel 9. Behandeling van contracten 1. De lidstaten zorgen ervoor dat hun rechtsstelsel het sluiten van contracten langs elektronische weg mogelijk maakt. Zij vergewissen zich er met name van dat de regels met betrekking tot de totstandkoming van contracten geen belemmering vormen voor het gebruik van langs elektronische weg gesloten contracten, noch ertoe leiden dat dergelijke contracten, omdat zij langs elektronische weg tot stand zijn gekomen, zonder rechtsgevolg blijven en niet rechtsgeldig zijn. 2. De lidstaten kunnen bepalen dat lid 1 niet van toepassing is op alle of bepaalde contracten in een van de volgende categorieën: a) contracten die rechten doen ontstaan of overdragen ten aanzien van onroerende zaken, met uitzondering van huurrechten; b) contracten waarvoor de wet de tussenkomst voorschrijft van de rechtbank, de autoriteit of de beroepsgroep die een publieke taak uitoefent; c) contracten voor persoonlijke en zakelijke zekerheden welke gesteld worden door personen die handelen voor doeleinden buiten hun handels- of beroepsactiviteit; d) contracten die onder het familierecht of het erfrecht vallen. 4 De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de in lid 2 bedoelde categorieën waarvoor zij lid 1 niet toepassen. De lidstaten leggen de Commissie om de vijf jaar een verslag voor over de toepassing van lid 2, onder vermelding van de redenen waarom zij handhaving van de in lid 2, onder b), bedoelde categorieën, waarop zij lid 1 niet toepassen, nodig achten. Artikel 10. Informatieplicht 1. In aanvulling op de overige informatievoorschriften van het Gemeenschapsrecht zorgen de lidstaten ervoor dat de dienstverlener, behalve andersluidend beding tussen partijen die niet als consument handelen, op duidelijke, begrijpelijke en ondubbelzinnige wijze ten GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
155
minste de volgende informatie verstrekt voordat de afnemer van de dienst zijn order plaatst: a) de verschillende technische stappen om tot de sluiting van het contract te komen; b) uitsluitsel omtrent de vraag of het afgesloten contract door de dienstverlener zal worden gearchiveerd en of het toegankelijk zal zijn; c) de technische middelen waarmee invoerfouten opgespoord en gecorrigeerd kunnen worden voordat de order geplaatst wordt; d) de talen waarin het contract gesloten kan worden. 2. De lidstaten zorgen ervoor dat de dienstverlener, behalve andersluidend beding tussen partijen die niet als consument handelen, aangeeft welke gedragscodes hij onderschreven heeft en informatie geeft over de manier waarop die codes langs elektronische weg geraadpleegd kunnen worden. 3. De voorwaarden van het contract en de algemene voorwaarden van het contract moeten de afnemer op een zodanige wijze ter beschikking worden gesteld dat hij deze kan opslaan en weergeven. 5. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op contracten die uitsluitend via uitwisseling van elektronische post of vergelijkbare individuele communicatie worden gesloten. Artikel 11. Plaatsing van de order 1. De lidstaten zorgen ervoor dat, behalve andersluidend beding tussen partijen die niet als consument handelen, de volgende beginselen in acht worden genomen wanneer een afnemer van een dienst met behulp van technologische middelen zijn order plaatst: - de dienstverlener bevestigt zo spoedig mogelijk langs elektronische weg de ontvangst van de order van de afnemer; - de order en het ontvangstbewijs worden geacht te zijn ontvangen, wanneer deze toegankelijk zijn voor de partijen tot wie zij zijn gericht. 2. De lidstaten zorgen ervoor dat de dienstverlener, behalve andersluidend beding tussen partijen die niet als consument handelen, de afnemer passende, doeltreffende en toegankelijke middelen ter beschikking stelt waarmee hij invoerfouten kan opsporen en corrigeren, voordat hij zijn order plaatst. 5 Lid 1, eerste streepje, en lid 2 zijn niet van toepassing op contracten die uitsluitend via uitwisseling van elektronische post of vergelijkbare individuele communicatie worden gesloten.
Afdeling 4. Aansprakelijkheid van dienstverleners die als tussenpersoon optreden Artikel 12. "Mere conduit" (doorgeefluik) 1. De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer een dienst van de informatiemaatschappij bestaat in het doorgeven in een communicatienetwerk van door een afnemer van de dienst verstrekte informatie, of in het verschaffen van toegang tot een communicatienetwerk, de dienstverlener niet aansprakelijk is voor de doorgegeven informatie, op voorwaarde dat: a) het initiatief tot de doorgifte niet bij de dienstverlener ligt; b) de ontvanger van de doorgegeven informatie niet door de dienstverlener wordt geselecteerd, en c) de doorgegeven informatie niet door de dienstverlener wordt geselecteerd of gewijzigd.
156
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
2. Het doorgeven van informatie en het verschaffen van toegang in de zin van lid 1 omvatten de automatische, tussentijdse en tijdelijke opslag van de doorgegeven informatie, voorzover deze opslag uitsluitend dient om de doorgifte in het communicatienetwerk te bewerkstelligen en niet langer duurt dan redelijkerwijs voor het doorgeven nodig is. 6 Dit artikel doet geen afbreuk aan de mogelijkheid voor een rechtbank of een administratieve autoriteit om in overeenstemming met het rechtsstelsel van de lidstaat te eisen dat de dienstverlener een inbreuk beëindigt of voorkomt. Artikel 13. "Caching" (wijze van opslag) 1. De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer een dienst van de informatiemaatschappij bestaat in het doorgeven in een communicatienetwerk van door een afnemer van de dienst verstrekte informatie, de dienstverlener niet aansprakelijk is voor de automatische, tussentijdse en tijdelijke opslag van die informatie, wanneer deze opslag enkel geschiedt om latere doorgifte van die informatie aan andere afnemers van de dienst en op hun verzoek doeltreffender te maken, op voorwaarde dat: a) de dienstverlener de informatie niet wijzigt; b) de dienstverlener de toegangsvoorwaarden voor de informatie in acht neemt; c) de dienstverlener de alom erkende en in de bedrijfstak gangbare regels betreffende de bijwerking van de informatie naleeft; d) de die.stverlener niets wijzigt aan het alom erkende en in de bedrijfstak gangbare rechtmatige gebruik van technologie voor het verkrijgen van gegevens over het gebruik van de informatie, en e) de dienstverlener prompt handelt om de door hem opgeslagen informatie te verwijderen of de toegang ertoe onmogelijk te maken, zodra hij er daadwerkelijk kennis van heeft dat de informatie verwijderd werd van de plaats waar zij zich oorspronkelijk in het net bevond, of dat de toegang ertoe onmogelijk werd gemaakt, of zodra een rechtbank of een administratieve autoriteit heeft bevolen de informatie te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken. 3. Dit artikel doet geen afbreuk aan de mogelijkheid voor een rechtbank of een administratieve autoriteit om in overeenstemming met het rechtsstelsel van de lidstaat te eisen dat de dienstverlener een inbreuk beëindigt of voorkomt. Artikel 14. "Hosting" ("host"-diensten) 1. De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer een dienst van de informatiemaatschappij bestaat in de opslag van de door een afnemer van de dienst verstrekte informatie, de dienstverlener niet aansprakelijk is voor de op verzoek van de afnemer van de dienst opgeslagen informatie, op voorwaarde dat: a) de dienstverlener niet daadwerkelijk kennis heeft van de onwettige activiteit of informatie en, wanneer het een schadevergoedingsvordering betreft, geen kennis heeft van feiten of omstandigheden waaruit het onwettige karakter van de activiteiten of informatie duidelijk blijkt, of b) de dienstverlener, zodra hij van het bovenbedoelde daadwerkelijk kennis heeft of besef krijgt, prompt handelt om de informatie te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken. 2. Lid 1 is niet van toepassing wanneer de afnemer van de dienst op gezag of onder toezicht van de dienstverlener handelt. 4. Dit artikel doet geen afbreuk aan de mogelijkheid voor een rechtbank of een administratieve autoriteit om in overeenstemming met het rechtsstelsel van de lidstaat te eisen dat de dienstverlener een inbreuk beëindigt of voorkomt. Het doet evenmin GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
157
afbreuk aan de mogelijkheid voor lidstaten om procedures vast te stellen om informatie te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken. Artikel 15. Geen algemene toezichtverplichting 1. Met betrekking tot de levering van de in de artikelen 12, 13 en 14 bedoelde diensten leggen de lidstaten de dienstverleners geen algemene verplichting op om toe te zien op de informatie die zij doorgeven of opslaan, noch om actief te zoeken naar feiten of omstandigheden die op onwettige activiteiten duiden. 4. De lidstaten kunnen voorschrijven dat dienstverleners de bevoegde autoriteiten onverwijld in kennis dienen te stellen van vermeende onwettige activiteiten of informatie door afnemers van hun dienst, alsook dat zij de bevoegde autoriteiten op hun verzoek informatie dienen te verstrekken waarmee de afnemers van hun dienst met wie zij opslagovereenkomsten hebben gesloten, kunnen worden geïdentificeerd.
Hoofdstuk III. Tenuitvoerlegging Artikel 16. Gedragscodes 1. De lidstaten en de Commissie stimuleren: a) de opstelling van gedragscodes op communautair niveau door bedrijfsorganisaties, beroepsverenigingen of -organisaties en consumentenverenigingen die bijdragen aan de goede toepassing van de artikelen 5 tot en met 15; b) de indiening, op vrijwillige basis, bij de Commissie van ontwerpgedragscodes op nationaal of op communautair niveau; c) de toegankelijkheid van de gedragscodes langs elektronische weg in de talen van de Gemeenschap; d) de handels- of beroepsverenigingen of -organisaties en de consumentenverenigingen om de lidstaten en de Commissie in kennis te stellen van evaluaties van de toepassing van hun gedragscodes en de weerslag ervan op de praktijken, gebruiken en gewoonten betreffende de elektronische handel; e) de opstelling van gedragscodes ter bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid. 2. De lidstaten en de Commissie moedigen het aan dat verenigingen die consumenten vertegenwoordigen betrokken worden bij het opstellen en ten uitvoer leggen van in lid 1, onder a), bedoelde gedragscodes, indien deze van invloed zijn op hun belangen. Verenigingen voor slechtzienden en visueel gehandicapten moeten geraadpleegd worden indien dat nodig is om met hun specifieke behoeften rekening te houden. Artikel 17. Buitengerechtelijke geschillenregeling 1. De lidstaten zorgen ervoor dat bij geschillen tussen verleners en afnemers van diensten van de informatiemaatschappij hun wetgeving geen belemmering vormt voor de in het nationale recht openstaande mogelijkheden van buitengerechtelijke geschillenregeling, met inbegrip van daartoe geëigende elektronische middelen. 2. De lidstaten moedigen organen voor buitengerechtelijke geschillenregeling, met name die voor consumentengeschillen, aan ervoor te zorgen dat voor de partijen passende procedurele garanties voorhanden zijn.
158
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
5.
De lidstaten moedigen de organen voor de buitengerechtelijke geschillenregeling aan, de Commissie in kennis te stellen van belangrijke beslissingen die zij ten aanzien van de diensten van de informatiemaatschappij nemen en van alle andere informatie over de praktijk, het gebruik en de gewoonten betreffende de elektronische handel.
Artikel 18. Beroep op rechterlijke instanties 1. De lidstaten zorgen ervoor dat hun nationale wetgeving op het gebied van diensten van de informatiemaatschappij voorziet in rechtsgedingen waarbij snel maatregelen kunnen worden getroffen - met inbegrip van voorlopige maatregelen - om de vermeende inbreuk te doen eindigen en om te verhinderen dat de betrokken belangen verder worden geschaad. 2. In de bijlage van Richtlijn 98/27/EG wordt het volgende toegevoegd: "11. Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt ('Richtlijn elektronische handel') (PB L 178 van 17.7.2000, p.1)". Artikel 19. Samenwerking 1. De lidstaten moeten met het oog op de doeltreffende uitvoering van deze richtlijn over passende controle- en onderzoeksmiddelen beschikken en zorgen ervoor dat de dienstverleners hun de vereiste informatie verschaffen. 2. De lidstaten werken samen met de andere lidstaten en wijzen daartoe één of meer contactpunten aan, waarvan zij nadere gegevens aan de andere lidstaten en aan de Commissie mededelen. 3. De lidstaten verstrekken zo spoedig mogelijk volgens het nationale recht de door een andere lidstaat of door de Commissie gevraagde bijstand en gegevens, waarvoor eveneens geëigende elektronische middelen kunnen worden gebruikt. 4. De lidstaten richten, ten minste langs elektronische weg toegankelijke, contactpunten in, tot welke de afnemers van de dienst en de dienstverleners zich kunnen richten om: a) algemene informatie over hun contractuele rechten en plichten te verkrijgen, alsmede over de klachtenprocedures en rechtsmiddelen in geval van een geschil, met inbegrip van de praktische aspecten van de toepassing van die mogelijkheden; b) nadere gegevens te verkrijgen van de autoriteiten, organisaties of verenigingen waar zij nadere informatie of praktische bijstand kunnen krijgen. 6. De lidstaten moedigen aan dat de Commissie in kennis wordt gesteld van de belangrijke administratieve en gerechtelijke beslissingen die op hun grondgebied worden genomen bij geschillen in verband met diensten van de informatiemaatschappij en over de praktijken, gebruiken of gewoonten betreffende de elektronische handel. De Commissie stelt de overige lidstaten van die beslissingen in kennis. Artikel 20. Sancties De lidstaten stellen de sanctieregeling vast die van toepassing is op schendingen van de in toepassing van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en treffen alle maatregelen die nodig zijn om voor de tenuitvoerlegging van de sancties zorg te dragen. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
159
Hoofdstuk IV. Slotbepalingen Artikel 21. Heronderzoek 1. Uiterlijk op 17 juli 2003, en vervolgens om de twee jaar, legt de Commissie het Europees Parlement, de Raad en het Economisch en Sociaal Comité een verslag voor over de toepassing van deze richtlijn, dat zo nodig vergezeld gaat van voorstellen tot aanpassing aan de wettelijke, technische en economische ontwikkelingen op het gebied van de diensten van de informatiemaatschappij, in het bijzonder met betrekking tot misdaadpreventie, de bescherming van minderjarigen, de consumentenbescherming en het goed functioneren van de interne markt. 2. Wanneer wordt nagegaan of de richtlijn aangepast moet worden, moet in dat verslag met name worden onderzocht of er voorstellen moeten worden gedaan ten aanzien van de aansprakelijkheid van aanbieders van superkoppelingen en zoekinstrumenten, de procedures voor kennisgeving en verwijdering, alsmede de aansprakelijkstelling na verwijdering van inhoud. Ook dient in het verslag de noodzaak te worden geanalyseerd van aanvullende voorwaarden voor de vrijstelling van aansprakelijkheid, zoals voorzien in de artikelen 12 en 13, in het licht van de technische ontwikkelingen en de mogelijkheid om de beginselen van de interne markt toe te passen op ongevraagde commerciële communicatie via elektronische post. Artikel 22. Omzetting 1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om voor 17 januari 2002 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis. 2. Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten. Artikel 23. Inwerkingtreding Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. Artikel 24. Adressanten Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten. Gedaan te Luxemburg, 8 juni 2000. Voor het Europees Parlement De voorzitster N. Fontaine Voor de Raad De voorzitter G. d'Oliveira Martins
160
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
(1) PB C 30 van 5.2.1999, blz. 4. (2) PB C 169 van 16.6.1999, blz. 36. (3) Advies van het Europees Parlement van 6 mei 1999 (PB C 279 van 1.10.1999, blz. 389), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 28 februari 2000 (PB C 128 van 8.5.2000, blz. 32) en besluit van het Europees Parlement van 4 mei 2000 (nog niet verschenen in het Publicatieblad). (4) PB L 298 van 17.10.1989, blz. 23. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 97/36/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 202 van 30.7.1997, blz. 60). (5) PB L 95 van 21.4.1993, blz. 29. (6) PB L 144 van 4.6.1997, blz. 19. (7) PB L 250 van 19.9.1984, blz. 17. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 97/55/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 290 van 23.10.1997, blz. 18). (8) PB L 42 van 12.2.1987, blz. 48. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 98/7/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 101 van 1.4.1998, blz. 17). (9) PB L 141 van 11.6.1993, blz. 27. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 97/9/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 84 van 26.3.1997, blz. 22). (10) PB L 158 van 23.6.1990, blz. 59. (11) PB L 80 van 18.3.1998, blz. 27. (12) PB L 228 van 11.8.1992, blz. 24. (13) PB L 280 van 29.10.1994, blz. 83. (14) PB L 166 van 11.6.1998, blz. 51. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 1999/44/EG (PB L 171 van 7.7.1999, blz. 12). (15) PB L 210 van 7.8.1985, blz. 29. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 1999/34/EG (PB L 141 van 4.6.1999, blz. 20). (16) PB L 171 van 7.7.1999, blz. 12. (17) PB L 113 van 30.4.1992, blz. 13. (18) PB L 213 van 30.7.1998, blz. 9. (19) PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31. (20) PB L 24 van 30.1.1998, blz. 1. (21) PB L 204 van 21.7.1998, blz. 37. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 98/48/EG (PB L 217 van 5.8.1998, blz. 18). (22) PB L 320 van 28.11.1998, blz. 54. (23) PB L 15 van 21.1.1998, blz. 14. (24) PB L 13 van 19.1.2000, blz. 12. (25) PB C 23 van 28.1.1999, blz. 1. (26) PB L 19 van 24.1.1989, blz. 16. (27) PB L 209 van 24.7.1992, blz. 25. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 97/38/EG van de Commissie (PB L 184 van 12.7.1997, blz. 31). (28) PB L 117 van 7.5.1997, blz. 15. (29) PB L 145 van 13.6.1977, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 1999/85/EG (PB L 277 van 28.10.1999, blz. 34).
BIJLAGE. Afwijkingen van artikel 3 In artikel 3, lid 3, bedoelde gebieden waarop artikel 3, leden 1 en 2, niet van toepassing zijn: - auteursrechten, naburige rechten, rechten bedoeld in Richtlijn 87/54/EEG(1) en in Richtlijn 96/9/EG(2), alsmede industriële-eigendomsrechten; - de uitgifte van elektronisch geld door instellingen waarvoor de lidstaten een van de in artikel 8, lid 1, van Richtlijn 2000/46/EG(3) bedoelde afwijkingen hebben toegepast; - artikel 44, lid 2, van Richtlijn 85/611/EEG(4); - artikel 30 en titel IV van Richtlijn 92/49/EEG(5), titel IV van Richtlijn 92/96/EEG(6), de artikelen 7 en 8 van Richtlijn 88/357/EEG(7) en artikel 4 van Richtlijn 90/619/EEG(8); - de vrijheid van de partijen om het op hun contract toepasselijke recht te kiezen; - contractuele verplichtingen betreffende consumentenovereenkomsten; - de formele geldigheid van contracten waarbij rechten op onroerende zaken ontstaan of worden overgedragen, indien op deze contracten ingevolge het recht van de lidstaat waar de onroerende zaak is gelegen, verplichte vormvereisten van toepassing zijn; - de toelaatbaarheid van ongevraagde commerciële communicatie per elektronische post. (1) PB L 24 van 27.1.1987, blz. 36. (2) PB L 77 van 27.3.1996, blz. 20. (3) Nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt. (4) PB L 375 van 31.12.1985, blz. 3. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 95/26/EG (PB L 168 van 18.7.1995, blz. 7).
GIDS VOOR INTERNETPROVIDERS
161
(5) PB L 228 van 11.8.1992, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 95/26/EG. (6) PB L 360 van 9.12.1992, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 95/26/EG. (7) PB L 172 van 4.7.1988, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 92/49/EEG. (8) PB L 330 van 29.11.1990, blz. 50. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 92/96/EEG.
162
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN