No: /2006 Onderwerp: Verordening onroerende zaakbelastingen
De Raad van de gemeente Noordenveld; gelezen het voorstel van het College van Burgemeester en Wethouders van 21 november 2006; gelet op de artikelen 220 tot en met 220h van de Gemeentewet;
BESLUIT:
vast te stellen de volgende verordening: Verordening op de heffing en de invordering van onroerende zaakbelastingen 2007. Artikel 1 Belastingplicht 1.
Onder de naam 'onroerende zaakbelastingen' worden ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven: a.
een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen: gebruikersbelasting;
b.
een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, verder te noemen: eigenarenbelasting.
2.
Bij de gebruikersbelasting wordt: a.
gebruik door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruik door een door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aan te wijzen lid van dat huishouden;
b.
gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven; degene die het deel in gebruik heeft gegeven, is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;
c.
het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die die onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld; degene
Verordening onroerende zaakbelastingen 2007
1
d.
die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld, is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie die zaak ter beschikking is gesteld.
3.
Met betrekking tot de eigenarenbelasting wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
Artikel 2 Belastingobject 1.
Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.
2.
Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van die onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
Artikel 3 Maatstaf van heffing 1.
De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het kalenderjaar bedoeld in artikel 1.
2.
Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.
Artikel 4 Vrijstellingen 1.
In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet al is geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van: a.
ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te gebruiken;
b.
glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt van gewassen, voorzover de ondergrond daarvan bestaat uit de in onderdeel a bedoelde grond;
c.
onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;
d.
één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de in artikel 1, derde lid, onderdeel b, van die wet bedoelde voorwaarden met uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen;
Verordening onroerende zaakbelastingen 2007
2
e.
natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid die zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd worden;
f.
openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken;
g.
waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;
h.
werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;
i.
werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken;
j.
straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde eigendommen -niet zijnde gebouwen- die zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri's, hekken en palen;
k.
plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in beheer zijn of waarvan de gemeente het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;
l.
begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning.
2.
In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
Artikel 5 Belastingtarieven 1.
Het tarief van de belasting is voor elke volle € 2.500,00 van de heffingsmaatstaf: a. bij de gebruikersbelasting € 2,40 b.
bij de eigenarenbelasting 1. 2.
voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen € 2,11 voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen € 2,98
2. Het bedrag van de belasting wordt per belastingaanslag naar beneden afgerond op gehele euro‘s. 3. Belastingbedragen van minder dan € 4,54 worden niet geheven. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van op één aanslagbiljet verenigde verschuldigde bedragen onroerende zaakbelastingen of andere heffingen aangemerkt als één belastingbedrag.
Verordening onroerende zaakbelastingen 2007
3
Artikel 6 Wijze van heffing De belastingen worden bij wege van aanslag geheven. Artikel 7 Termijnen van betaling 1.
De aanslagen moeten worden betaald uiterlijk op de laatste dag van de tweede maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.
2.
In afwijking van het eerste lid geldt -ingeval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen onroerende zaakbelastingen of andere heffingen- of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan meer is dan € 46,00 doch minder dan € 2.000,00 dat de aanslagen moeten worden betaald in vier gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de tweede maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens twee maanden later.
3.
In afwijking van het tweede lid geldt, in geval de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in acht gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt aan het begin van de tweede maand volgend op de maand die in dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.
4.
Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van de Invorderingswet 1990, met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete is het eerste lid van overeenkomstige toepassing, voor zover deze gelijktijdig wordt opgelegd met de vaststelling van de aanslag.
5.
De algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.
Artikel 8 Nadere regels door het College van Burgemeester en Wethouders Het College van Burgemeester en Wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de onroerende zaakbelastingen. Artikel 9 Inwerkingtreding en citeertitel 1.
De 'Verordening onroerende zaakbelastingen 2006' van 22 december 2005 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.
2.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.
3.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2007.
4.
Deze verordening kan worden aangehaald als 'Verordening onroerende zaakbelastingen 2007'.
Roden, 21 december 2006 De Raad van de gemeente Noordenveld, voorzitter,
griffier, no onroerende zaakbel.
Verordening onroerende zaakbelastingen 2007
4
TOELICHTING Artikel 5 Belastingtarieven Eerste lid De nieuwe bepalingen over de tarieven zijn opgenomen in artikel 220f en artikel 220g van de Gemeentewet. Omdat de gebruikersbelasting voor woningen is afgeschaft wordt alleen nog een gebruikerstarief vastgesteld voor niet-woningen Andere waarde-eenheid Sinds 2006 geldt dat de tarieven per volle € 2.500 waarde worden vastgesteld. Maximumtarieven Artikel 220f van de Gemeentewet regelt de maximering van de OZB-tarieven. Deze maximering betreft twee elementen: •
maximumtarieven;
•
een gelimiteerde tariefstijging.
Het systeem van maximering komt voort uit de behoefte van de regering om te sturen op de lastenontwikkeling van burgers en bedrijven. Dit zijn de maximumtarieven OZB die een gemeente mag hanteren in 2007 (artikel 220f, lid 1, Gemeentewet): •
voor de gebruikersbelasting op niet-woningen € 6,68;
•
voor de eigenarenbelasting op woningen € 6,62;
•
voor de eigenarenbelasting op niet-woningen € 8,29.
Deze maximumtarieven zijn gelijk aan de tarieven voor 2006. Ze zijn volgens de regering zodanig bepaald dat geen enkele gemeente wordt geconfronteerd met een daling van de OZB-opbrengsten. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen de maximumtarieven worden gewijzigd. Hiervoor geldt een ‘voorhangprocedure’ bij de Eerste en Tweede Kamer (artikel 220f, lid 5 en 7, Gemeentewet). Daarnaast is er een ontheffingsregeling, waarop hierna nog afzonderlijk wordt ingegaan. Als een gemeente in de belastingverordening abusievelijk een tarief heeft opgenomen dat hoger is dan het betreffende maximumtarief, dan vervangt dit maximumtarief van rechtswege dit hogere tarief (artikel 220f, lid 2, Gemeentewet). Gelimiteerde tariefstijging De jaarlijkse tariefstijging is eveneens aan een limiet gebonden. Bij deze regeling zijn de trendmatige groei van het bruto binnenlands product (BBP), de inflatie, de areaalontwikkeling, de zogenaamde drempeltarieven en de maximumtarieven van belang. Als basis voor de trendmatige groeicijfers dienen de ramingen van het CPB aan het begin van elke
Verordening onroerende zaakbelastingen 2007
5
kabinetsperiode (meicirculaire Gemeentefonds 2005, pag. 21). Het inflatiepercentage houdt in de prijs van de nationale bestedingen (pNB), zoals gepubliceerd in het Centraal Economisch Plan (CEP) in het jaar voorafgaand aan het jaar waarop het cijfer betrekking heeft. Onder areaalontwikkeling wordt in dit verband verstaan de toe- of afname van het aantal onroerende zaken. De maximale tariefstijging voor het belastingjaar 2007 is gesteld op 2,75%. De drempeltarieven voor 2007 zijn gepubliceerd in de meicirculaire 2006 van het Ministerie van BZK (artikel 220f, lid 6, Gemeentewet): •
voor de gebruikersbelasting op niet-woningen € 2,42;
•
voor de eigenarenbelasting op woningen € 2,34;
•
voor de eigenarenbelasting op niet-woningen € 3,00.
Afhankelijk van de situatie in de gemeente, kunnen zich vier situaties voordoen: 1. Gemeenten met (een of meer) tarieven onder de drempeltarieven: de maximaal toegestane tariefstijging is een verhoging tot op het betreffende drempeltarief of, als dit meer is, een verhoging met de trendmatige BBP-groei na correctie voor inflatie en areaalontwikkeling. 2. Gemeenten met (een of meer) tarieven boven de drempeltarieven, maar onder de maximumtarieven: de maximaal toegestane tariefstijging komt overeen met de trendmatige BBPgroei, na correctie voor inflatie en areaalontwikkeling. 3. Gemeenten met (een of meer) tarieven op de drempeltarieven: de bedoeling van de regering is dat de maximaal toegestane tariefstijging overeenkomt met de trendmatige BBP-groei, na correctie voor inflatie en areaalontwikkeling (Kamerstukken II 2005-2006, 30096, nr. 23). Naar de letter van de wet is er geen uitzonderingsregel voor deze gemeenten opgenomen, zodat voor deze gemeenten de hoofdregel zou gelden: er gelden maximumtarieven. Aangeraden wordt echter de bedoeling van de regering te volgen. 4. Gemeenten met (een of meer) tarieven op de maximumtarieven: deze gemeenten kunnen hun tarieven niet verhogen, anders dan met verkregen ontheffing van gedeputeerde staten
Vervallen van de relatieve limieten De relatieve limiet tussen de tarieven eigenaren- en gebruikersbelasting van 1,25:1 en tussen woningen en niet-woningen (afhankelijk van het tijdvakpercentage) gelden vanaf 1 januari 2006 niet meer.
Verordening onroerende zaakbelastingen 2007
6