Gemeenteblad 2010 Havenbeheersverordening Rotterdam 2010
De Raad van de gemeente Rotterdam, Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 8 september 2009 (raadsvoorstel nr. 336660; raadsstuk 2009-3667; gelet op de artikelen 147 en 156, derde lid, van de Gemeentewet; overwegende dat het ter bevordering van een goed havenbeheer noodzakelijk is regels te stellen met betrekking tot de orde, de veiligheid en het milieu van de haven en de omgeving van de haven, en de kwaliteit van de dienstverlening in de haven; Besluit vast te stellen: Havenbeheersverordening Rotterdam 2010
§1
Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: ADN: Europees Verdrag inzake het internationaal vervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren; afvalstoffen: scheepsafval, ladingresiduen, vloeibare of vaste afvalstoffen die ontstaan bij het schoonmaken van een schip; behandeling van een gevaarlijke stof: laden, lossen, intern verpompen, verplaatsen, mengen, blenden of schoonmaken van een gevaarlijke stof; bijlage: bij deze verordening behorende bijlage; binnenschip: schip, niet zijnde een zeeschip; boeienspan: ligplaats met het kenmerk dat het schip vanaf het voor- of achterschip op een of meer boeien of palen kan afmeren, waarbij het schip gemeerd ligt zonder enig contact met overige havenafmeervoorzieningen; bootliedenorganisatie: door het college erkende organisatie van bootlieden die activiteiten verricht ter waarborging van de vakbekwaamheid van bootlieden en zorgdraagt voor het vereiste materieel; bootman: degene die in de uitoefening van zijn beroep een zeeschip vast- of losmaakt; brandbare vloeistoffen: vloeistoffen met een vlampunt dat lager ligt dan of gelijk is aan 100 graden Celsius; brandstofolie: elke olie die wordt gebruikt als brandstof voor de voortstuwings- of hulpwerktuigen van schepen; bunkercontrolelijst: bunkercontrolelijst, als bedoeld in de ISGOTT; bunkeren: overslag van brandstofolie of smeerolie van een bunkerschip naar een zeeschip; bunkerschip: tankschip gebruikt voor het bevoorraden van schepen met brandstofolie of smeerolie; combinatietankschip: zeeschip, ingericht om afwisselend onverpakte vloeibare lading of droge lading te kunnen vervoeren; Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 1
-
-
-
-
-
-
-
communicatievaren: tegen vergoeding vervoeren van personen van en naar zeeschepen; dampretourleiding: dampdruk vereffening systeem tussen de bij de directe overslag betrokken ladingtanks waardoor de overslag emissieloos plaatsvindt; dienstverlenend schip: elk schip betrokken bij dienstverlening aan een in een petroleumhaven gelegen schip, verband houdend met repareren, schoonmaken, brengen of halen van voorraden of scheepsonderdelen of ophalen van afvalstoffen, en dat voldoet aan de bij verordening te stellen voorschriften inzake de bouw, de inrichting en de uitrusting van het schip; droogmaken: openstaande ladingtanks laten drogen of ventileren nadat deze met water zijn gewassen of op een andere wijze voldoende zijn schoongemaakt; exploitant: eigenaar, beheerder, rompbevrachter of ieder ander die zeggenschap heeft over het gebruik van het schip; gasdeskundige: gasdeskundige als bedoeld in de Arbeidsomstandighedenregeling, of een medewerker van de Divisie Havenmeester van Havenbedrijf Rotterdam N.V., die daartoe door of vanwege dat bedrijf is opgeleid; gashaven: gebied ingericht voor de afhandeling van een tankschip met onverpakte gaslading; gevaarlijke stoffen: stoffen die gevaar voor explosie, brand, corrosie, vergiftiging, bedwelming of straling kunnen opleveren, zoals vermeld in de International Maritime Dangerous Goods Code, de IBC Code, de IGC Code of het ADN; haven: wateren binnen de gemeente die voor de scheepvaart openstaan, met uitzondering van: 1° de Nieuwe Maas; 2° het Zuiddiepje; 3° de Koningshaven; 4° de Nieuwe Waterweg; 5° de Maasmond en de wateren in de aanloop daarvan ; 6° het Calandkanaal, ten westen van het punt geleg en 1000 meter oostwaarts van het snijpunt van de as van het Beerkanaal; 7° het Beerkanaal, ten noorden van het punt gelege n 1320 meter zuidwaarts van het snijpunt met de as van het Calandkanaal; 8° het Breeddiep; 9° de Berghaven; 10° de Oude Maas; 11° de Delftse Schie van de uitmonding van de Delf shavense Schie tot de gemeentegrens; 12° de Rotte, vanaf de Prinses Irenebrug in de Ter bregseweg tot de gemeentegrens; havenmeester: havenmeester van Rotterdam; IBC Code: International Code for the Construction and Equipment of Ships Carrying Dangerous Chemicals in Bulk van IMO of Code for the Construction and Equipment of Ships Carrying Dangerous Chemicals in Bulk van IMO; IGC Code: International Code for the Construction and Equipment of Ships Carrying Liquefied Gases in Bulk van IMO of Code for the Construction and Equipment of Ships Carrying Liquefied Gases in Bulk van IMO; IMO: Internationale Maritieme Organisatie; inrichting: inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer; ISGOTT: International Safety Guide for Oiltankers and Terminals; kapitein: degene die de feitelijke leiding over een zeeschip voert; ladingresiduen: de restanten van lading in ruimen of tanks aan boord die na het lossen en schoonmaken achterblijven, met inbegrip van restanten na lading of lossing en morsingen; Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 2
-
-
-
-
-
-
-
MARPOL: International Convention for the Prevention of Pollution from Ships; ontvangstvoorziening: voorziening geschikt voor de ontvangst van scheepsafval, overige schadelijke stoffen of restanten van schadelijke stoffen; open vuur: vuur, vonkvorming en elk oppervlak binnen een afstand van 25 meter van een gevaarlijke stof, dat een temperatuur heeft die gelijk is aan of hoger dan de minimum-ontstekingstemperatuur van die stof; overslag: laden of lossen van lading in of uit een schip; passagiersschip: elk schip dat is ingericht voor het vervoer van meer dan twaalf passagiers en dat in het bezit is van toereikende en geldige certificaten; personenvervoer: tegen vergoeding vervoeren van personen; petroleumhaven: gebied ingericht voor de afhandeling van een tankschip met onverpakte gevaarlijke vloeibare lading; RCLZ: Regeling communicatie en loodsaanvragen zeevaart; schadelijke stoffen: stoffen die als zodanig bij of krachtens de Wet voorkoming verontreiniging door schepen zijn aangewezen of worden genoemd; scheepsafval: afval, met inbegrip van residuen, niet zijnde ladingresiduen, en sanitair afval, dat ontstaat tijdens de bedrijfsvoering van een schip en dat valt onder de reikwijdte van bijlagen I, IV, V en VI van het Marpol, alsmede ladinggebonden afval, zijnde al het materiaal dat aan boord bij de stuwage en verwerking van de lading als afval overblijft, waaronder in ieder geval begrepen wordt stuwmateriaal, schoorpalen, laadborden, verpakkingsmateriaal, houten platen, papier, karton, draad of stalen banden; schip: elk vaartuig met inbegrip van een watervliegtuig, een draagvleugelboot, een luchtkussenvoertuig, een boorinstallatie, een werkeiland of soortgelijk object, een baggermolen, een drijvende kraan, een elevator, een ponton, een drijvend werktuig, een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting; schipper: degene die de feitelijke leiding over een binnenschip voert; schoonmaakcertificaat: door een gasdeskundige afgegeven certificaat, waaruit blijkt dat de ruimten binnen de ladingzone van een schip die ladingresten van een onverpakte gevaarlijke stof bevatten of laatstelijk hebben bevat, voldoende zijn schoongemaakt; schoonmaakschip: schip dat ingericht is om ruimten, tanks of andere plaatsen aan boord van een ander schip, die schadelijke of gevaarlijke stoffen bevatten, schoon te maken; schoonmaken: elke handeling die gericht is op of verband houdt met het gasvrij, schoon-, of droogmaken van een tankschip; sjorbedrijf: bedrijf dat zich beroepsmatig bezighoudt met sjorren en dat is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel; sjorder: degene die containers aan boord van zeeschepen sjort; sjorren: zeevast zetten en losmaken van containers aan boord van een zeeschip; sloptank: tank aan boord van een schip bestemd voor het houden van al dan niet met water vermengde ladingrestanten van schadelijke, brandbare of andere gevaarlijke vloeistoffen (slops); smeerolie: elke vloeistof bestemd voor smering van machines aan boord van schepen; spudpaal: voorziening waarmee een schip zichzelf in de onderwaterbodem kan verankeren door middel van verticale meerpalen waarmee het schip zelf is uitgerust; tankschip: zee- of binnenschip, gebouwd voor of aangepast aan het vervoer van onverpakte vloeibare lading in zijn laadruimten; toestemming: vergunning, aanwijzing, erkenning, ontheffing of vrijstelling; vlampunt: vlampunt, bepaald met het toestel van Pensky-Martens; werkschip: elk schip dat onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de haveninfrastructuur, uitgezonderd een schip dat baggerwerkzaamheden uitvoert; Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 3
-
woonconcentratie: een groep van zich bij elkaar op het land bevindende woningen; zeeschip: schip dat wordt gebruikt voor de vaart ter zee of dat blijkens zijn constructie voor de vaart ter zee is bestemd en elk schip dat is voorzien van een document - afgegeven door het bevoegde gezag van het land waar het schip is ingeschreven - waaruit blijkt dat het geschikt is voor de vaart ter zee.
Artikel 1.2 Toepassingsgebied 1. Deze verordening is van toepassing in de haven en alle tot de haven behorende kunstwerken, alsmede op de scheepshellingen, dokken, scheepsreparatiewerven, los- en laadplaatsen binnen de gemeente. 2. Deze verordening is tevens van toepassing op schepen die buiten de haven doch binnen de gemeente direct of indirect gemeerd of ten anker liggen of op een spudpaal zijn afgemeerd. Artikel 1.3 Aanvulling of afwijking van de Algemene wet bestuursrecht Naast of in afwijking van titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht gelden met betrekking tot toestemmingen bij of krachtens deze verordening de bepalingen van deze paragraaf. Artikel 1.4 Beslistermijn 1. Het college beslist op een aanvraag om een toestemming binnen 4 weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen, tenzij bij of krachtens deze verordening een andere beslistermijn is vastgesteld. 2. Het college kan binnen 4 weken na ontvangst van de aanvraag de in het eerste lid bedoelde termijn eenmaal met ten hoogste 4 weken verlengen. Het doet hiervan mededeling aan de aanvrager. Artikel 1.5 Voorschriften en beperkingen 1. Het college kan aan een toestemming voorschriften verbinden. De toestemming kan onder beperkingen worden verleend. 2. De voorschriften en beperkingen, bedoeld in het eerste lid, mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de toestemming is vereist. 3. Degene voor wie de toestemming geldt, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen. Artikel 1.6 Geldigheidsduur 1. Tenzij in deze verordening anders is bepaald, wordt een vergunning of vrijstelling verleend voor de duur van vijf jaar. 2. Een erkenning kan voor onbepaalde duur worden verleend. 3. Een ontheffing die wordt verleend voor een eenmalige gedraging of handeling wordt verleend voor de duur van die gedraging of handeling, met dien verstande dat de ontheffing voor maximaal zes maanden wordt verleend. 4. Een ontheffing kan in spoedeisende gevallen voor een eenmalige gedraging of handeling mondeling worden verleend. De ontheffing wordt zo spoedig mogelijk op schrift gesteld.
Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 4
Artikel 1.7 Weigeren, wijzigen of intrekken van toestemming Het college kan, onverminderd het elders in deze verordening bepaalde, een toestemming weigeren, wijzigen of intrekken indien: a. een of meer van de belangen die worden beschermd door deze verordening, waaronder in ieder geval vallen de orde, de veiligheid en het milieu van de haven en de omgeving van de haven, en de kwaliteit van de dienstverlening in de haven, dat wenselijk maken; b. de verbonden voorschriften of beperkingen waaronder zij is verleend, niet zijn of worden nageleefd; c. zich na de verlening een zodanig feit of omstandigheid voordoet dat, indien het feit of de omstandigheid ten tijde van de verlening bekend was geweest, de toestemming niet of niet onder die voorschriften of beperkingen zou zijn verleend; d. op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de toestemming, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de toestemming is vereist; e. ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt; f. van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn of, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een naar het oordeel van het college redelijke termijn, of; g. degene voor wie de toestemming geldt, dit verzoekt. Artikel 1.8 Grond voor verlening van een ontheffing Een ontheffing wordt slechts verleend, indien het belang dat door het betrokken verbod wordt beschermd, zich daartegen niet verzet. Artikel 1.9 Verplichtingen van houders van toestemmingen De houder houdt de toestemming, die op een schip betrekking heeft, of een kopie hiervan, aan boord van het schip, tenzij het een schip zonder bemanningsverblijf betreft. Artikel 1.10 Normadressaat 1. Tenzij in deze verordening anders is bepaald, is de kapitein of de schipper verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening. 2. Bij afwezigheid van een kapitein of een schipper, is de exploitant verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.
§2
Havenmeester van Rotterdam
Artikel 2.1 Aanwijzing havenmeester Het college wijst de havenmeester van Rotterdam aan.
§3
Orde in en gebruik van de haven
Artikel 3.1 Verkeerstekens 1. Het college kan in de haven verkeerstekens plaatsen die zijn vermeld in het Binnenvaartpolitiereglement en die verkeerstekens voorzien van nadere aanduidingen. 2. Het is verboden te handelen in strijd met het verkeersteken of de daarbij behorende nadere aanduidingen. Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 5
3.
Het college kan van het in het tweede lid gestelde verbod ontheffing verlenen.
Artikel 3.2 Verbod tot nemen van ligplaats 1. Het is verboden met een schip ligplaats te nemen of zich met een schip op een ligplaats te bevinden, tenzij dit geschiedt: a. in overeenstemming met ter plaatse aangebrachte verkeerstekens en nadere aanduidingen als bedoeld in artikel 3.1; b. in overeenstemming met de Verordening woon- en bedrijfsschepen 2005; c. met een vergunning op grond van de Verordening Kadegeld, of; d. met instemming van de huurder, erfpachter of eigenaar van een ligplaats. 2. Het college kan, in afwijking van het eerste lid, onder d, het nemen of houden van ligplaats verbieden uit het oogpunt van orde, veiligheid of milieu. 3. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod vrijstelling of ontheffing verlenen. Artikel 3.3 Deugdelijk afmeren 1. Het is een ieder verboden te laden of te lossen, tenzij het schip op deugdelijke wijze is afgemeerd. 2. Een zeeschip dat is afgemeerd: a. heeft, voor zover het een zeeschip betreft met een lengte van meer dan 120 meter, op het voorschip een sleeptros aan dek gereed of tot de waterspiegel uitgevierd, die gebruiksklaar is; b. is deugdelijk afgemeerd, waarbij, gelet op de plaatselijke omstandigheden en indien daartoe de mogelijkheid bestaat, de voor het afmeren gebruikte meerlijnen, als volgt zijn uitgegeven en gepositioneerd: 1°. dwarslijnen staan zo dwars mogelijk en springl ijnen staan zo parallel mogelijk ten opzichte van het zeeschip; 2°. de verticale hoek van meerlijnen is tot een mi nimum beperkt, en; 3°. alle meerlijnen die in dezelfde richting staan zijn van hetzelfde materiaal en hebben gelijke uitgegeven lengte en spanning; c. heeft ligplaats ingenomen in de lengterichting ten opzichte van een ander afgemeerd schip met inachtneming van de volgende onderlinge afstand: 1°. voor een zeeschip tot en met 120 meter; 0,1 x de lengte van het zeeschip met een minimum van 10 meter, en; 2°. voor een zeeschip langer dan 120 meter; 0,1 x de lengte van het zeeschip met een minimum van 15 meter en een maximum van 35 meter, en; d. in een boeienspan wordt, voor zover de plaatselijke omstandigheden dit toelaten, gemeerd met de boeg in de heersende windrichting en presenteert ten minste één anker. 3. Het is verboden om de Safe Working Load van aan de wal geplaatste bolders te overschrijden. De Safe Working Load van bolders geldt bij een verticale troshoek van maximaal 45 graden. Artikel 3.4 Verbod opvijzelen boor- of werkeiland 1. Het is verboden een boorinstallatie, een werkeiland of een soortgelijk object op te vijzelen. 2. Het verbod is niet van toepassing indien de boorinstallatie, het werkeiland of een soortgelijk object zich bevindt op een scheepswerf of bij een herstellingsinrichting, waarvoor een vergunning krachtens de Wet milieubeheer is verleend. 3. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen. 4. De aanvraag om een ontheffing bevat in ieder geval: a. de naam en technische gegevens van het op te vijzelen object; b. de naam van de scheepsagent; Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 6
c. d.
het resultaat van het bodemonderzoek, en; de aard en tijdsduur van de uit te voeren activiteiten.
Artikel 3.5 Voorzieningen in de haven 1. Het is een ieder verboden voorzieningen of voorwerpen in, op, onder of boven water te hebben, te plaatsen of aan te brengen, indien daardoor gevaar, schade of hinder kan ontstaan. 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien het betreft het hebben, plaatsen of aanbrengen van scheepstoebehoren en voorzieningen die dienen, en als zodanig in gebruik zijn, om een schip te laden en te lossen. 3. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen. Artikel 3.6 Verhalen van schepen 1. Het college kan de exploitant schriftelijk opdragen het schip te verhalen of doen verhalen naar een andere ligplaats indien dit in het kader van de orde of ter bescherming van veiligheids- of milieubelangen noodzakelijk is. 2. Indien geen gevolg wordt gegeven aan de opdracht, bedoeld in het eerste lid, kan het college het schip voor rekening en risico van de exploitant verhalen of doen verhalen. 3. In spoedeisende gevallen of indien de exploitant onbekend is, kan het college het schip voor rekening en risico van de exploitant direct verhalen of doen verhalen. Artikel 3.7 Gebruik van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven 1. Het is verboden voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven te gebruiken indien het schip: a. aan de grond zit; b. gemeerd, ten anker of op spudpalen ligt, of; c. ter hoogte van kade of oevers wordt gaande gehouden of tegen de kade of oever wordt gedrukt, anders dan noodzakelijk voor het ontmeren of afmeren. 2. Tijdens het in werking zijn van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven van een schip is er een persoon in de stuurhut aanwezig, die bekend is met de bediening van het schip. 3. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien het een aan een ander schip gemeerd bunker- of bevoorradingsschip betreft, dat moet bij- of afdraaien ter voorkoming van schade. 4. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen. Artikel 3.8 Gebruik van ankers 1. Het is verboden een anker te gebruiken, tenzij: a. ligplaats wordt genomen in een boeienspan of een palenligplaats; b. dit geschiedt door een drijvende kraan en zeker is gesteld dat gebruik van een anker geen schade toebrengt aan de in de onderwaterbodem aangebrachte leidingen, kabels, duikers of oever- of kadeverdedigingswerken. 2. Het voornemen om een anker te gebruiken als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt gemeld aan de havenmeester. 3. De melding bedoeld in het tweede lid vindt plaats per telefoon, per marifoon op het daarvoor bestemde kanaal, per fax of per e-mail. 4. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen. Artikel 3.9 Gebruik van spudpalen 1. Het is verboden een spudpaal te gebruiken, tenzij dit geschiedt in overeenstemming met ter plaatse aangebrachte verkeerstekens en nadere aanduidingen als bedoeld in artikel 3.1. 2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen. Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 7
Artikel 3.10 Recreatievaart en zeilvaart in de haven 1. Het is verboden met een schip dat voor de recreatievaart is bestemd in de haven te bevinden, voor zover deze onder invloed staat van getijdenbeweging, tenzij: a. het schip zich bevindt in een jachthaven of in een haven ten oosten van de Erasmusbrug, met uitzondering van het Boerengat, of; b. het schip zich rechtstreeks en zonder onderbreking begeeft naar een in de haven gelegen jachthaven, private ligplaats of werf. 2. Het is verboden met een schip dat uitsluitend door middel van zeilen wordt voortbewogen te varen in de haven, voor zover deze onder invloed staat van getijdenbeweging. 3. Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen. 4. Het college kan in geval van een evenement als bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam 2008 vrijstelling verlenen van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden. Artikel 3.11 Overlast aan vaartuigen Het is niet-rechthebbenden verboden een schip vast te houden, zich daarop te begeven, zich daarop te bevinden of los te maken. Artikel 3.12 Melding bedrijfsstoring, gebrek of schade 1. Bedrijfsstoringen, gebreken of schades aan of aan boord van een schip die gevaar, schade of hinder kunnen veroorzaken voor het schip of de omgeving, worden direct aan de havenmeester gemeld. 2. De melding bedoeld in het eerste lid vindt plaats per telefoon, per marifoon op het daarvoor bestemde kanaal, per fax of per e-mail.
§4
Veiligheid en milieu in de haven
Artikel 4.1 Verontreiniging van lucht; stank, hinder of risico veroorzakende stoffen 1. Het is verboden om aan boord van een schip, door middel van geperst gas of stoom, het uitlaatgassensysteem van verbrandingsmotoren naar de buitenlucht door te blazen, waardoor roet uit het schip ontsnapt. 2. Het is verboden stoffen uit een schip te laten ontsnappen, waardoor gevaar, schade of hinder ontstaat of kan ontstaan. 3. Het college kan van het in het tweede lid gestelde verbod ontheffing verlenen. Artikel 4.2 Gebruik afvalverbrandingsoven Het is een ieder verboden in de haven aan boord van een schip een afvalverbrandingsoven in gebruik te hebben. Artikel 4.3 Melding en verwijdering van te water geraakte stoffen of voorwerpen Degene door wiens toedoen een voorwerp of stof vrijkomt of in het water terechtkomt, waardoor gevaar, schade of hinder wordt of kan worden veroorzaakt, draagt ervoor zorg dat: a. daarvan onmiddellijk kennis wordt gegeven aan de havenmeester, en; b. de stof of het voorwerp onmiddellijk wordt verwijderd, tenzij dit redelijkerwijs niet uitvoerbaar is. Artikel 4.4 Ernstig gevaar, schade of hinder opleverende schepen 1. Het college kan indien naar zijn oordeel een schip ernstig gevaar, schade of hinder, of ernstige verstoring van de orde met zich meebrengt of kan brengen: Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 8
a.
2.
een verbod opleggen om met dat schip de haven binnen te komen, in de haven te verblijven of zich met dat schip op een ligplaats te bevinden, of; b. maatregelen opleggen aan de kapitein of de schipper van het schip dat in de haven verblijft of zich op een ligplaats bevindt. Degene aan wie het verbod is of de maatregelen zijn opgelegd, is verplicht daaraan gevolg te geven.
Artikel 4.5 Veilige toegang 1. Een afgemeerd schip beschikt over een toegang, die geen gevaar of schade kan veroorzaken. 2. Een binnenschip hoeft niet over een toegang te beschikken indien: a. de feitelijke situatie dit onmogelijk maakt ten gevolge van laad- of loshandelingen, of; b. het afmeren van korte duur is. Artikel 4.6 Gebruik walstroom door binnenschepen Het is verboden om aan boord van een binnenschip een generator voor het opwekken van elektriciteit te gebruiken indien het schip direct of indirect een ligplaats heeft ingenomen die in beheer is bij Havenbedrijf Rotterdam N.V. waar walstroom ten behoeve van dat binnenschip met een capaciteit van 400 volt en ten minste 63 ampère beschikbaar is. Artikel 4.7 Verbod gebruik hoofdmotor 1. Het is verboden om op een afgemeerd schip de hoofdmotor in werking te hebben, tenzij direct voor vertrek van het schip, op de ligplaatsen: a. gelegen aan het Noordereiland; b. bedoeld in artikel 4.6. 2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen. Artikel 4.8 Verrichten van werkzaamheden 1. Het is voor een ieder verboden om aan, buitenboord of onder een schip of aan een voorwerp aan boord van een schip werkzaamheden te verrichten of doen verrichten, die verband houden met de bedrijfsgereedheid, de aanpassing, het herstel of de verbetering van het schip of het voorwerp, tenzij: a. het schip ligplaats heeft op of bij een scheepswerf of herstellingsinrichting waarvoor een vergunning krachtens de Wet milieubeheer is verleend, of; b. het schip geen ligplaats heeft op of bij een scheepswerf of herstellingsinrichting waarvoor een vergunning krachtens de Wet milieubeheer is verleend en per scheepsbezoek aan de haven van Rotterdam de te verrichten werkzaamheden ten hoogste drie dagen in beslag nemen en er door de werkzaamheden geen gevaar, schade of hinder kan ontstaan, en: 1°. indien de werkzaamheden plaatsvinden op een ta nkschip of aan of in een brandstoftank van een schip, er voor de reparatiewerkzaamheden door een erkend gasdeskundige als bedoeld in de Arbeidsomstandighedenregeling een Veiligheids- en Gezondheidsverklaring is afgegeven voor de uit te voeren werkzaamheden; 2°. dat doelmatige brandblusmiddelen en personen d ie met het gebruik van die middelen bekend zijn beschikbaar zijn, en; 3°. de werkzaamheden ten minste 25 meter verwijder d zijn van gevaarlijke stoffen of brandbaar materiaal. 2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.
Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 9
Artikel 4.9 Melding verrichten van werkzaamheden 1. Indien een schip geen ligplaats heeft op of bij een Wet milieubeheer vergunninghoudende scheepswerf of herstellingsinrichting, worden voorafgaand aan de in artikel 4.8 bedoelde werkzaamheden, de volgende gegevens aan de havenmeester gemeld: a. de naam en roepnaam van het schip; b. de ligplaats van het schip tijdens de werkzaamheden; c. de datum, tijdstip van aanvang en duur van de werkzaamheden; d. de aard van de werkzaamheden; e. de plaats of plaatsen aan boord waar de werkzaamheden worden uitgevoerd; f. de uitvoerder van de werkzaamheden, en; g. of het schip blijvend kan beschikken over zijn hoofdvoortstuwingsvermogen. 2. De melding bedoeld in het eerste lid vindt plaats op elektronische wijze, op een door de havenmeester vast te stellen elektronisch adres en met gebruikmaking van een door de havenmeester vast te stellen berichtdefinitie en berichtprotocol. 3. In afwijking van het tweede lid kan een melding voor het verrichten van werkzaamheden buitenboord of onder een schip plaatsvinden per telefoon, per marifoon op het daarvoor bestemde kanaal, per fax of per e-mail. Artikel 4.10 Ontsmetten van schepen 1. Het is verboden met een schip ligplaats te nemen om het schip of de lading te ontsmetten door het met gassen of stoffen die gassen afstaan te behandelen. 2. Het is verboden met een schip, geladen met losgestorte bulklading in vaste vorm, ligplaats te nemen of zich op een ligplaats te bevinden indien de lading is behandeld met gassen of stoffen die gassen afstaan met het doel de lading te ontsmetten, tenzij voor het schip een verklaring is afgegeven door een deskundige, erkend of aangewezen bij of krachtens de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, dat het schip en de lading voldoende vrij zijn van gassen of stoffen. 3. Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.
§5
Petroleumhavens
Artikel 5.1 Aanwijzing petroleumhavens Als petroleumhaven worden de volgende gebieden aangewezen: van de 1e Petroleumhaven het water ten zuiden van een denkbeeldige lijn getrokken tussen de oeverfrontnummers 3204 en 3253; van de 2e Petroleumhaven het water ten zuiden van een denkbeeldige lijn getrokken tussen de oeverfrontnummers 3003 en 3117; van de 2e Werkhaven het water dat grenst aan de westwal en dat omsloten wordt door de contour van denkbeeldige lijnen getrokken tussen oeverfrontnummers 4534 en 4556, 4540 en 4553 en een lijn op een afstand van 100 meter van de westelijke kade, evenwijdig aan deze kade, getrokken tot de lijn tussen oeverfrontnummers 4540 en 4553; van de 3e Petroleumhaven het water ten zuiden van een denkbeeldige lijn getrokken tussen de oeverfrontnummers 4031 en 4118; van de 4e Petroleumhaven het water ten zuiden van een denkbeeldige lijn getrokken tussen de oeverfrontnummers 5715 en 5736; van de 5e Petroleumhaven het water ten zuiden van een denkbeeldige lijn getrokken tussen de oeverfrontnummers 5640 en 5710; van de 6e Petroleumhaven het water ten oosten van een denkbeeldige lijn getrokken tussen de oeverfrontnummers 6403 en 6428; Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 10
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
van de 7e Petroleumhaven en de Donauhaven, het water dat grenst aan de zuidwal en dat omsloten wordt door de denkbeeldige lijnen getrokken tussen de oeverfrontnummers 5524 en 5340, 5615 en 5340, en 5312 en 5380; van de 8e Petroleumhaven het water ten noorden van de denkbeeldige lijn getrokken tussen de oeverfrontnummers 9749 en 8500; van de Beneluxhaven het water dat grenst aan de oostwal en dat omsloten wordt door de denkbeeldige lijnen getrokken tussen de oeverfrontnummers 5738 en 5840, 5800 en 5840, en 5809 en 5410; van de Botlek een strook water ten noorden en een strook water ten zuiden van de Maassilopier gerekend vanaf de kop van de pier aangegeven met oeverfrontnummer 4260, evenwijdig aan de pier in westelijke richting, over een lengte van 300 meter en een breedte van 70 meter; van de Brittanniëhaven het water dat grenst aan de zuidwal en dat omsloten wordt door de denkbeeldige lijnen getrokken tussen het oeverfrontnummer 5227 en 5211 en een lijn getrokken op een afstand van 90 meter van de noordelijke kade, evenwijdig aan deze kade; van het Calandkanaal en de Wezerhaven, het water dat grenst aan de zuidwal en dat omsloten wordt door de denkbeeldige lijnen getrokken tussen de oeverfrontnummers 5632 en 5354, 5615 en 5340, en een lijn getrokken uit oeverfrontnummer 5317 in westelijke richting tot een punt dat ligt op de denkbeeldige lijn tussen 5632 en 5354 op een afstand van 90 meter uit oeverfrontnummer 5632; van het Calandkanaal het water dat grenst aan de zuidwal en dat omsloten wordt door de denkbeeldige lijnen getrokken tussen de oeverfrontnummers 5315 en 5522, 5318 en 5524 en 5309 en 5338; van het Calandkanaal, het gebied bestaande uit een strook water van 25 meter rondom een direct en indirect aan boeienspan 78, 79 of 81 of paalmering 80 afgemeerd tankschip dat een gevaarlijke stof, met uitzondering van een brandbare vloeistof met een vlampunt van 55 graden Celsius of hoger, als lading of ladingresidu aan boord heeft; van de Chemiehaven het water ten zuiden van een denkbeeldige lijn getrokken tussen de oeverfrontnummers 4209 en 4144; van de Europahaven het water dat grenst aan de noordwal en dat omsloten wordt door de denkbeeldige lijnen getrokken tussen de oeverfrontnummers 8208 en 8229, 8210 en 8218, en 8199 en 8214; van de Geulhaven het water ten oosten van een denkbeeldige lijn getrokken vanuit oeverfrontnummer 4026 in noord westelijke richting naar de kop van de geulhavendam; van de Neckarhaven het water ten noorden van een denkbeeldige lijn getrokken tussen de oeverfrontnummers 6009 en 6909; in de Oude Maas de betonnen steiger ter hoogte van oeverfrontnummer 4016 en 4017 en de direct of indirect daaraan afgemeerde schepen, en; in de Oude Maas de betonnen steiger ter hoogte van oeverfrontnummer 3269 en de direct of indirect daaraan afgemeerde schepen; van de Seinehaven het water ten oosten van een denkbeeldige lijn getrokken tussen de oeverfrontnummers 5089 en 5105; van de Sint Laurenshaven het water dat grenst aan de noordwal en gelegen is tussen de oeverfrontnummers 4402 en 4510 en dat direct of indirect gebezigd wordt als ligplaats; van de Tennesseehaven het water ten oosten van een denkbeeldige lijn getrokken tussen de oeverfrontnummers 6328 en 6343; van de Torontohaven het water ten noorden van een denkbeeldige lijn getrokken tussen de oeverfrontnummers 4525 en 4534;
Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 11
-
van de Welplaathaven het water dat grenst aan de zuidwal en dat omsloten wordt door de denkbeeldige lijnen getrokken tussen de oeverfrontnummers 4131 en 4557, 4135 en 4550, en een lijn op een afstand van 125 meter van de zuidelijke oever, evenwijdig aan deze oever.
Artikel 5.2 Verbod open vuur en vonkvorming 1. Het is een ieder verboden om in een petroleumhaven of aan boord van een zich aldaar bevindend schip, open vuur te gebruiken of activiteiten te ondernemen tengevolge waarvan vonkvorming naar de buitenlucht optreedt of kan optreden tenzij: a. tengevolge van reparatie op een tankschip dat is afgemeerd op boei 78, 79 of 81 of paalmering 80 in het Calandkanaal, en voor de reparatiewerkzaamheden door een erkend gasdeskundige als bedoeld in de Arbeidsomstandighedenregeling een Veiligheids- en Gezondheidsverklaring is afgegeven voor de uit te voeren werkzaamheden; b. voor het aansteken van een lasapparaat ten behoeve van het onderwater lassen of branden en er voorafgaande aan het aansteken, door middel van een meting is aangetoond dat er geen brandbaar gas ter plaatse aanwezig is, of; c. in een kombuis, waarvan de constructie, de plaats in het schip en het ventilatiesysteem het binnendringen van brandbaar gas voorkomt. 2. Het is verboden om zich met een schip in een petroleumhaven te bevinden met een vonkende uitlaatgassenleiding van een verbrandingsmotor. 3. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen. Artikel 5.3 Verbod te roken 1. Het is een ieder verboden om te roken in een petroleumhaven. 2. Dit verbod is niet van toepassing indien op een schip gerookt wordt in een: a. door de schipper of kapitein aangewezen ruimte die niet rechtstreeks van buiten toegankelijk is, gesloten is, en door een duidelijk opschrift is aangeduid als rookruimte, of; b. woning of stuurhuis aan boord van een binnenschip dat voldoet aan het bepaalde in onderdeel 7.2.4.74 van het ADN. Artikel 5.4 Plaatsen informatieborden Bij de toegang van een schip dat in een petroleumhaven is afgemeerd wordt door middel van een goed te onderscheiden, in het Nederlands of Engels gesteld opschrift of afbeelding van gelijke strekking, duidelijk gemaakt dat roken, open vuur en toegang door onbevoegden verboden is. Artikel 5.5 Tankschepen met gevaarlijke stoffen buiten petroleumhavens 1. Het is verboden om zich met een tankschip te bevinden op een ligplaats buiten de petroleumhavens indien zich een gevaarlijke stof als lading of ladingresidu aan boord bevindt, tenzij: a. het een binnentankschip betreft: 1°. dat beladen is of was met een brandbare vloeis tof met een vlampunt van 55 graden Celsius of hoger, kaliumhydroxide, natriumhydroxide of fosforzuur, of; 2°. waarvan de schipper heeft zeker gesteld dat al le (overige) ruimten binnen de ladingzone inclusief de sloptanks, leeg zijn van brandbare vloeistoffen met een vlampunt lager dan 55 graden Celsius en de atmosfeer in deze tank(s) ten hoogste 8% zuurstof- of maximaal 20% van de laagste explosiegrens brandbare gassen bevat en waarvan de tanks gesloten zijn; Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 12
b.
2.
3.
het een zeetankschip betreft dat beladen is of was met: 1°. een brandbare vloeistof met een vlampunt van 5 5 graden Celsius of hoger, kaliumhydroxide, natriumhydroxide of fosforzuur, of; 2°. een brandbare vloeistof met een vlampunt lager dan 55 graden Celsius die zich niet bevindt in een direct aan de scheepshuid grenzende tank en de atmosfeer in deze tank ten hoogste 8% zuurstof- of maximaal 20% van de laagste explosiegrens brandbare gassen bevat, en; door een erkend gasdeskundige als bedoeld in de Arbeidsomstandighedenregeling een verklaring is afgegeven waaruit blijkt dat de ladingsituatie van het zeetankschip in overeenstemming is met de in dit onderdeel gestelde voorschriften; er uitsluitend overslag plaats vindt van de onder 1° genoemde stoffen; tanks met gevaarlijke stoffen gesloten blijven; er geen schoonmaakhandelingen van ruimten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, en; er maximaal 1 schip langszij ligt; c. het een combinatietankschip betreft dat geladen is of wordt met losgestorte bulklading in vaste vorm, waarvan: 1°. sloptanks brandbare ladingresiduen bevatten wa arvan de atmosfeer ten hoogste 8% zuurstof- of maximaal 20% van de laagste explosiegrens brandbare gassen bevat en die niet direct aan ladingruimten grenzen; 2°. alle overige ruimten in de ladingzone vrij zij n van brandbare vloeistoffen of -gassen; 3°. door een erkend gasdeskundige als bedoeld in d e Arbeidsomstandighedenregeling een verklaring is afgegeven waaruit blijkt dat de tanks of ruimten van het combinatietankschip in overeenstemming zijn met de in dit onderdeel gestelde voorschriften; 4°. de zich aan boord bevindende brandbare ladingr esiduen niet worden overgeslagen, en; 5°. ruimten leeg van brandbare ladingresiduen niet worden schoongemaakt; d. voor het tankschip een schoonmaakcertificaat is afgegeven door een erkend gasdeskundige als bedoeld in de Arbeidsomstandighedenregeling; e. kortstondig ligplaats wordt genomen op een aangewezen autoafzetplaats om een auto onmiddellijk af te zetten of aan boord te nemen of bij een bunkerstation om onmiddellijk te bunkeren, of; f. het een ligplaats betreft die is aangeduid met een verkeersteken als ligplaats voor schepen met gevaarlijke stoffen. Direct nadat een combinatietankschip als bedoeld in het eerste lid, onder c, ligplaats buiten een petroleumhaven neemt, begint de erkend gasdeskundige zijn onderzoek en worden ten spoedigste de gegevens van de afgegeven verklaring mondeling gemeld en gelijkdaaropvolgend schriftelijk bevestigd, aan de havenmeester. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.
Artikel 5.6 Melding ligplaats tankschip buiten petroleumhaven 1. Voordat een tankschip als bedoeld in artikel 5.5, eerste lid, onderdeel a, onder 2, en onderdeel b, ligplaats neemt buiten een petroleumhaven, worden de volgende gegevens aan de havenmeester gemeld: a. indien het een zeeschip betreft de naam en de roepnaam; Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 13
b. c. d.
2.
3.
indien het een binnenschip betreft de naam en het Rijnvaartnummer; de voorgenomen ligplaats van het schip, en; van de voorgenomen activiteiten aan boord van het schip: 1°. de datum, het tijdstip van aanvang en de duur; 2°. de aard van de voorgenomen activiteiten. De melding bedoeld in het eerste lid vindt plaats op elektronische wijze, op een door de havenmeester vast te stellen elektronisch adres en met gebruikmaking van een door de havenmeester vast te stellen berichtdefinitie en berichtprotocol. Onverminderd het bepaalde in het tweede lid kan een melding als bedoeld in artikel 5.5, eerste lid, onderdeel a, onder 2, ook plaatsvinden per telefoon, per marifoon op het daarvoor bestemde kanaal, per fax of per e-mail.
Artikel 5.7 Melding combinatietankschip 1. Van een combinatietankschip dat gelost of geladen wordt met losgestorte bulklading in vaste vorm worden naast de melding op grond van de RCLZ tevens de volgende gegevens aan de havenmeester gemeld: a. de aanwezigheid van brandbare vloeistoffen of restanten daarvan van voorgaande ladingen; b. de stuwage van eventuele ladingrestanten van brandbare vloeistoffen, en; c. het zuurstofpercentage van de geïnertiseerde tankatmosfeer, boven de in onderdeel b genoemde ladingrestanten. 2. De melding bedoeld in het eerste lid vindt plaats per fax of per e-mail. Artikel 5.8 Toegelaten schepen in petroleumhavens 1. Het is verboden zich met een schip in een petroleumhaven te bevinden, tenzij: a. het schip van de havenwerken gebruik maakt, heeft gemaakt of zal maken om te lossen, te laden, ladingstanks schoon te maken of te bunkeren; b. het een tankschip betreft dat dient te wachten; c. het een roei- of motorboot betreft die niet door een benzinemotor wordt voortbewogen en die tot de uitrusting van een schip als bedoeld in onderdeel a of b behoort, en daarvan geen ander gebruik wordt gemaakt dan voor het vervoeren van opvarenden naar en van een schip; d. de aanwezigheid van dat schip in de haven in verband met de aankomst, het verblijf of het vertrek van een schip als bedoeld in onderdeel a of b, uit een oogpunt van de uitoefening van het scheepvaartbedrijf noodzakelijk is; e. het schip in dienst is van een publiekrechtelijk lichaam of van de havenbeheerder; f. het schip zich rechtstreeks en zonder onderbreking begeeft naar of van havenwerken in een aangrenzend en buiten de petroleumhaven liggend gedeelte van de haven en uit de nabijheid blijft van in de petroleumhaven aanwezige schepen; g. het een dienstverlenend schip betreft; h. het een passagiersschip betreft, dat in het bezit is van geldige certificaten op grond van de Binnenvaartwet en dat uitsluitend personen haalt of brengt op verzoek van een walbedrijf in die petroleumhaven en zijn route en verblijfsduur zo kort mogelijk houdt; i. het een werkschip betreft waarvan de aanwezigheid in de haven noodzakelijk is in verband met onderhoudswerkzaamheden aan de haveninfrastructuur; j. het een schip betreft betrokken bij het communicatievaren, of; k. het een schip betreft dat baggerwerkzaamheden uitvoert. 2. Het is verboden zich met een schip, gebouwd of gebruikt voor de recreatievaart, in een petroleumhaven te bevinden.
Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 14
3.
Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.
Artikel 5.9
Bouw- en uitrustingsvoorschriften dienstverlenend-, werk- of passagiersschip Een dienstverlenend schip, een werkschip of een passagiersschip, dat zich in een petroleumhaven bevindt, heeft: a. een casco dat volledig uit onbrandbaar materiaal bestaat; b. een elektrische installatie die erkend veilig is uitgevoerd; c. een vonkenvanger op de uitlaatgassenleiding van een verbrandingsmotor; d. verwarming-, kook- en koeltoestellen die werken op elektriciteit of een brandbare vloeistof met een vlampunt van 55 graden Celsius of hoger; e. aan dek een goed zichtbaar bord geplaatst, krachtens artikel 3.32 van het Binnenvaartpolitiereglement met de strekking dat roken en open vuur verboden is; f. een accommodatie die voldoende bescherming biedt tegen het binnendringen van gevaarlijke gassen, en; g. tijdens het verblijf in de petroleumhaven een in werking zijnde marifooninstallatie, waarop voortdurend op het betreffende VHF havenkanaal wordt uitgeluisterd. Artikel 5.10 Melding dienstverlenend-, werk- of passagiersschip 1. Voorafgaand aan het binnenvaren van een petroleumhaven door een dienstverlenend schip, werkschip of passagiersschip, wordt aan de havenmeester gemeld: a. de voorgenomen ligplaats; b. de uit te voeren werkzaamheden, en; c. de verwachte verblijfsduur. 2. De melding bedoeld in het eerste lid vindt plaats per telefoon, per marifoon op het daarvoor bestemde kanaal, per fax of per e-mail. Artikel 5.11 Afmeren zeetankschepen geladen met gevaarlijke stoffen 1. Het is verboden een zeetankschip met gevaarlijke stoffen zodanig af te meren dat het niet direct vooruit varend uit de haven kan vertrekken. 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien: a. afmeren niet mogelijk is vanwege diepgang, nautische omstandigheden of overslag van lading, of; b. ligplaats wordt genomen bij een werf, bij een herstellingsinrichting of in een boeienspan. 3. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen. Artikel 5.12 Melden afmeren zeetankschepen geladen met gevaarlijke stoffen 1. Van een zeetankschip met gevaarlijke stoffen waarop artikel 5.11 van toepassing is, worden de naam en ligplaats aan de havenmeester gemeld. 2. De melding bedoeld in het eerste lid vindt plaats per fax of per e-mail.
§6
Gasoverslag
[gereserveerd]
§7
Zoneringsregeling schepen met gevaarlijke stoffen in verpakking of bulk
Artikel 7.1 Verbod ligplaatsinname schip met gevaarlijke stoffen in verpakking 1. Het is verboden met een schip dat geladen is met een in bijlage I genoemde gevaarlijke stof in verpakking ligplaats te nemen binnen een in bijlage I genoemde afstand van een Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 15
2.
woonconcentratie, tenzij wordt gehandeld in overeenstemming met de in bijlage I opgenomen bepalingen. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.
Artikel 7.2 Verbod ligplaatsinname tankschip met gevaarlijke stoffen in bulk 1. Het is verboden met een zeetankschip, indien zich een gevaarlijke stof als lading of ladingresidu aan boord bevindt, ligplaats te nemen binnen een in bijlage I genoemde afstand van een woonconcentratie, die geldt voor zones A en B. 2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen. Artikel 7.3 Melding laden gevaarlijke of schadelijke stoffen in verpakte vorm 1. Het voornemen tot het laden van een gevaarlijke of schadelijke stof in verpakking, als bedoeld in artikel 10.07 van het Binnenvaartpolitiereglement in samenhang met de RCLZ, aan boord van een zeeschip wordt overeenkomstig de RCLZ ten minste drie uur voorafgaande aan het laden aan de havenmeester gemeld. 2. De melding bedoeld in het eerste lid vindt plaats op elektronische wijze, op een door de havenmeester vast te stellen elektronisch adres en met gebruikmaking van een door de havenmeester vast te stellen berichtdefinitie en berichtprotocol. 3. Het college kan van het in het eerste en tweede lid gestelde ontheffing verlenen.
§8
Behandeling van vloeibare gevaarlijke of schadelijke stoffen in bulk
Artikel 8.1 Overslag van vloeibare gevaarlijke of schadelijke stoffen in bulk 1. Het is verboden om overslag van gevaarlijke of schadelijke stoffen te laten plaatsvinden tussen een zeetankschip en een inrichting, tenzij voordat de overslag plaatsvindt in de inrichting en aan boord van het betrokken zeetankschip wordt zorggedragen dat alle onderdelen van de zeevaart/terminal veiligheidscontrolestaat, als bedoeld in de ISGOTT volledig en naar waarheid zijn ingevuld en door de verantwoordelijke personen van de bij de overslag van een gevaarlijke of schadelijke stof betrokken inrichting en het zeetankschip zijn ondertekend. 2. Het is verboden om overslag van gevaarlijke of schadelijke stoffen te laten plaatsvinden tussen zeetankschepen onderling tenzij voordat de overslag plaatsvindt aan boord van de betrokken zeetankschepen wordt zorggedragen dat alle onderdelen van de zeevaart/zeevaart veiligheidscontrolestaat, als opgenomen in bijlage II volledig en naar waarheid zijn ingevuld, en door de verantwoordelijke personen van de bij de overslag van een gevaarlijke of schadelijke stof betrokken tankschepen zijn ondertekend. 3. In de situaties, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt: a. tijdens de overslag van een gevaarlijke of schadelijke stof en zolang door het betrokken tankschip ter plekke ligplaats wordt ingenomen door de betrokken inrichting of tankschepen het gestelde in de veiligheidscontrolestaten bedoeld in het eerste en tweede lid nageleefd; b. de overslag van een gevaarlijke of schadelijke stof onmiddellijk gestopt als het respectievelijk voor ieder bij de overslag betrokken inrichting of het betrokken tankschip gestelde in de veiligheidscontrolestaten bedoeld in het eerste en tweede lid niet wordt nageleefd. 4. Tijdens overslag van een gevaarlijke of schadelijke stof wordt gebruik gemaakt van een tussen betrokken ladingtanks aangesloten dampretourleiding indien overslag plaatsvindt tussen: a. een zeetank- en binnentankschip en ingevolge de IBC Code of het ADN de schadelijke of gevaarlijke stof vervoerd moet worden in een tank met een aansluiting voor een dampretourleiding of gesloten vervoerd moet worden, tenzij
Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 16
11.
de stof in de IBC Code geen dampretour verplichting heeft en het zeetankschip technisch niet in staat is een dampretourleiding aan te sluiten; b. zeetankschepen en ingevolge de IBC Code de schadelijke of gevaarlijke stof vervoerd moet worden in een tank met een aansluiting voor een dampretourleiding; c. binnentankschepen en ingevolge het ADN de schadelijke of gevaarlijke stof gesloten vervoerd moet worden, of; d. tankschepen en het overslag betreft van stoffen, als bedoeld in bijlage III. Overslag van een gas als bedoeld in de IGC Code of het ADN tussen twee tankschepen onderling is verboden. Het is verboden om met een schip ligplaats te nemen of te hebben langszij een schip dat betrokken is bij de overslag van een gas als bedoeld in de IGC Code of het ADN. Het is een ieder verboden om een gevaarlijke of schadelijke stof, al dan niet gelijktijdig met schoonmaken van ladingtanks, te behandelen zonder dat onmiddellijk ingrijpen in die handelingen mogelijk is. Het is verboden om af te meren langszij een tankschip dat betrokken is bij de behandeling van een gevaarlijke stof indien daardoor meer dan twee schepen in de breedte worden afgemeerd, tenzij dit geschiedt door: a. één enkel bevoorradingsschip, mits deze afgemeerd wordt buiten de ladingzones van het tankschip, of; b. één enkele bunkerlichter. De vaste aansluitpunten voor ladingslangen van bij de overslag van een gevaarlijke stof betrokken vaartuigen worden over een zo kort mogelijke afstand op elkaar aangesloten. Het is verboden om een gevaarlijke stof: a. over te slaan tenzij de vaste scheepsladingleiding wordt gebruikt, of; b. uit een schip te lossen tenzij de vaste scheepslospomp wordt gebruikt. Het college kan van de in het vijfde en tiende lid gestelde verboden ontheffing verlenen.
§9
Regeling bunkercontrolelijst
5. 6. 7.
8.
9.
10.
Artikel 9.1 Bunkercontrolelijst 1. Het is verboden om een zeeschip te bunkeren tenzij aan boord van de bij het bunkeren betrokken schepen wordt zorggedragen dat voordat met het bunkeren wordt begonnen de bunkercontrolelijst: a. volledig, positief en naar waarheid is ingevuld, en; b. is ondertekend door de voor het bunkeren verantwoordelijke personen van de bij het bunkeren betrokken schepen. 2. Aan boord van de bij het bunkeren betrokken schepen wordt: a. tijdens het bunkeren het voor ieder bij het bunkeren betrokken schip gestelde in de bunkercontrolelijst nageleefd, en; b. het bunkeren onmiddellijk gestopt als het voor ieder bij het bunkeren betrokken schip gestelde in de bunkercontrolelijst, niet wordt nageleefd. 3. De bunkercontrolelijst wordt tijdens en tot vierentwintig uur na het einde van de bunkering aan boord van de bij het bunkeren betrokken schepen gehouden. 4. Indien meer dan één bunkerlichter betrokken is bij de aanlevering van een partij bunkerolie vult iedere bunkerlichter voor zich een afzonderlijke bunkercontrolelijst in, die wordt ondertekend door bij de bunkering betrokken partijen. Artikel 9.2 Melding bunkeren of overpompen van brandstofolie 1. Ten minste dertig minuten en ten hoogste zes uur voorafgaand aan het in artikel 9.1 bedoelde bunkeren of het onderling overpompen van bunkerolie tussen Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 17
2.
3. 4.
bunkerschepen, wordt, door de schipper van het brandstofolie pompende bunkerschip, aan de havenmeester gemeld: a. de ligplaats waar het bunkeren of overpompen zal plaatsvinden; b. de soort en hoeveelheid brandstofolie die gebunkerd of gepompt gaat worden, en; c. het tijdstip van aanvang van bunkeren of overpompen. Ten minste dertig minuten en ten hoogste zes uur voorafgaand aan het terugpompen van brandstofolie van een zeeschip in een bunkerschip wordt, door de schipper van het brandstofolie ontvangende bunkerschip aan de havenmeester, gemeld: a. de ligplaats waar het bunkeren of overpompen zal plaatsvinden; b. de soort en hoeveelheid brandstofolie die gebunkerd of gepompt gaat worden, en; c. het tijdstip van aanvang van bunkeren of overpompen. Het college kan van het in het eerste en tweede lid gestelde vrijstelling verlenen. De melding bedoeld in het eerste en tweede lid vindt plaats per telefoon, per marifoon op het daarvoor bestemde kanaal, per fax of per e-mail.
§ 10 Schoonmaken van tankschepen en het in ontvangst nemen van scheepafvalstoffen Artikel 10.1 Wassen en schoonmaken van ladingtanks 1. Het is verboden om ruimten van een tankschip te wassen met ruwe olie, tenzij: a. gebruikt materiaal en uitrusting voldoet aan de regels omtrent Inert gas systems zoals die zijn opgenomen in de International Code for Fire Safety Systems uitgegeven door de IMO, en; b. het wassen met ruwe olie wordt verricht in overeenstemming met de in het eerste lid, onderdeel a genoemde code. 2. Tijdens het wassen met ruwe olie van ruimten van een tankschip mogen binnen de ladingzone van het tankschip ten hoogste twee binnentankschepen langszij afmeren die ten minste voldoen aan de eisen die het ADN stelt aan een binnenschip van type N. 3. Het is verboden om tijdens het schoonmaken, anders dan wassen met ruwe olie, van ruimten van een zeetankschip, die vloeibare gevaarlijke stoffen bevatten of laatstelijk hebben bevat, ligplaats langszij het zeetankschip in te nemen, tenzij: a. door een schip dat waswater als gevolg van een voorwas of ladingresiduen als bedoeld in Marpol Annex II overneemt, of; b. door ten hoogste twee tankschepen indien het schoonmaken, bedoeld in artikel 4.4, vierde lid, van de Arbeidsomstandighedenregeling, gesloten plaatsvindt. 4. Het is verboden om na afloop van het gesloten schoonmaken de ruimten van het tankschip te openen, indien de in het derde lid, onderdeel b, bedoelde tankschepen langszij liggen, tenzij de ruimten restanten bevatten van gevaarlijke stoffen: a. die tevens brandbaar zijn en de tankatmosfeer zich onder twintig procent van de onderste explosiegrens bevindt, of; b. die tevens giftig zijn en de tankatmosfeer zich onder de grenswaarde, bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit bevindt. 5. Het college kan het schoonmaken, bedoeld in het derde en vierde lid, beperken of verbieden als atmosferische omstandigheden zodanig zijn dat door het vrijkomen van de betrokken stoffen in die omstandigheden gevaar, schade of hinder ontstaat of kan ontstaan. 6. Het is verboden om ruimten van een tankschip dat vloeibare gassen vervoert schoon te maken tenzij het schip ligplaats heeft langszij een inrichting die beschikt over een door het bevoegd gezag krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning voor het uitvoeren van het schoonmaken en deze inrichting de restanten van de vloeibare gassen in ontvangst neemt.
Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 18
7.
8.
9.
10.
Het is verboden om ladingtanks aan boord van een tankschip gesloten schoon te maken, tenzij het tankschip daartoe is ingericht en het schoonmaken plaatsvindt overeenkomstig het schoonmaakhandboek bedoeld in MARPOL. Het is verboden ruimten van een tankschip schoon te maken die resten van stoffen bevatten die krachtens de IBC Code op dat schip vervoerd moeten worden in een tank met een aansluiting voor een dampretourleiding of het de stoffen betreft genoemd in bijlage III. Het in het achtste lid gestelde verbod geldt niet indien: a. de ruimten van het tankschip gesloten worden schoongemaakt en tijdens het schoonmaken geen gas of damp naar de buitenlucht uittreedt anders dan kortstondig bij aanvang van het droogmaken van de ruimten, of; b. het tankschip ligplaats heeft langszij een inrichting die beschikt over een door het bevoegd gezag verleende vergunning krachtens de Wet milieubeheer voor het uitvoeren van het schoonmaken en die de van de schoonmaakwerkzaamheden afkomstige dampen in ontvangst neemt. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.
Artikel 10.2 Melding wassen of schoonmaken van ladingtanks 1. Voor aanvang van het in artikel 10.1, eerste en derde lid, bedoelde wassen of schoonmaken worden de volgende gegevens aan de havenmeester gemeld: a. de naam van het schip; b. de nationaliteit en thuishaven van het schip; c. de agent, reder of bevrachter van het schip; d. de datum en het tijdstip van aanvang van wassen of schoonmaken; e. de ligplaats gedurende wassen of schoonmaken; f. de ruimten van het schip die worden gewassen of schoongemaakt; g. de chemische of technische benaming van de stoffen die de schoon te maken ruimten bevatten of laatstelijk hebben bevat, en; h. de methode van wassen of schoonmaken die wordt toegepast. 2. De melding bedoeld in het eerste lid vindt plaats op elektronische wijze, op een door de havenmeester vast te stellen elektronisch adres en met gebruikmaking van een door de havenmeester vast te stellen berichtdefinitie en berichtprotocol. 3. Indien het het schoonmaken van ruimten van een binnentankschip betreft, vindt de melding per telefoon of marifoon op het daarvoor bestemde kanaal plaats. 4. De melding, bedoeld in het eerste lid, is niet vereist indien het uitsluitend droogmaken betreft. 5. Het tijdstip van aanvang van een volgens Marpol Annex II verplichte voorwas wordt ten minste 30 minuten en ten hoogste 2 uur voor aanvang van het voorwassen aan de havenmeester gemeld. 6. De melding bedoeld in het vijfde lid vindt plaats per telefoon, per marifoon op het daarvoor bestemde kanaal, per fax of per e-mail. Artikel 10.3 Schoonmaakschepen en inzamelvaartuigen 1. Indien het schoonmaken van een schip dat gevaarlijke of schadelijke stoffen bevat geschiedt door een schoonmaakschip worden afvalstoffen aan boord van het schoonmaakschip genomen. 2. Het is verboden om aan boord van het schoonmaakschip in de ladingtanks of -ruimen andere stoffen te hebben dan afvalstoffen. 3. Water dat is verontreinigd met afvalstoffen en wordt gebruikt voor het schoonmaken door een schoonmaakschip wordt betrokken van een daartoe ingerichte voorraadtank van het schoonmaakschip. 4. Hergebruikt water uit en via de voorraadtank, bedoeld in het derde lid, wordt gezuiverd door een doelmatige filterinstallatie. Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 19
5.
6.
7.
8.
9.
10.
Ruimten van het schoonmaakschip waarin afvalstoffen worden vervoerd zijn met nummer aangegeven op een algemeen of capaciteitsplan. Een afschrift van dit plan bevindt zich aan boord van het schoonmaakschip. De constructie van tanks van het schoonmaakschip waarin vloeibare afvalstoffen worden vervoerd is zodanig dat de inhoud van de tanks eenvoudig gemeten en gemonsterd kan worden. Aan boord van een schoonmaakschip of een inzamelvaartuig genomen vloeibare, vaste of verpakte scheepsafvalstoffen worden vermeld op een daartoe strekkend stoffenregistratieformulier waarvan een model is opgenomen in een bijlage van de vergunning als bedoeld in artikel 10.48 van de Wet milieubeheer voor het inzamelen van scheepsafvalstoffen. De formulieren, bedoeld in het zevende lid, worden direct na ontvangst van deze stoffen, conform de toelichting van het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld en ondertekend. De exploitant van het schoonmaakschip of inzamelvaartuig zorgt dat de ingevulde en ondertekende formulieren, bedoeld in het zevende, uiterlijk acht dagen na afloop van de kalendermaand waarin de ontvangst of ontstaan van de afvalstoffen heeft plaatsgevonden in het bezit zijn van de havenmeester en bewaart de exploitant de afschriften van de volledig ingevulde en ondertekende formulieren ten minste zes maanden aan boord van het schoonmaakschip. Tenzij bij of krachtens de Wet milieubeheer anders is bepaald, geeft de exploitant de in ontvangst genomen afvalstoffen binnen 30 dagen af aan een bedrijf dat beschikt over een toereikende vergunning voor het bewaren, bewerken of verwerken van afvalstoffen.
Artikel 10.4 Melding schoonmaken door schoonmaakschepen 1. Voor aanvang van het schoonmaken door een schoonmaakschip worden de volgende gegevens aan de havenmeester gemeld: a. de naam van het schoonmaakschip; b. de naam of het nummer van het schip waarvan de ruimten worden schoongemaakt; c. de ligplaats waar het schoonmaken plaatsvindt; d. de chemische of technische naam van de stof of stoffen die de schoon te maken ruimten bevatten of laatstelijk hebben bevat en welke ruimten het betreft, en; e. de datum en het tijdstip van aanvang van het schoonmaken en de verwachte duur. 2. De melding bedoeld in het eerste lid vindt plaats per telefoon, per marifoon op het daarvoor bestemde kanaal, per fax of per e-mail. Artikel 10.5 Melding van afgifte scheepsafvalstoffen 1. Ten minste 24 uur voordat afvalstoffen, afkomstig van een zeeschip, worden afgegeven, worden de volgende gegevens aan de havenmeester gemeld: a. aan welk aangewezen bedrijf wordt de afvalstof afgegeven, en; b. welke afvalstoffen worden afgegeven en in welke hoeveelheid. 2. De melding bedoeld in het eerste lid vindt plaats op elektronische wijze, op een door de havenmeester vast te stellen elektronisch adres en met gebruikmaking van een door de havenmeester vast te stellen berichtdefinitie en berichtprotocol. Artikel 10.6 Aanwijzing van bedrijven met ontvangstvoorzieningen 1. Het is verboden zonder aanwijzing van het college scheepsafval, overige schadelijke stoffen of restanten van schadelijke stoffen in ontvangst te nemen die rechtstreeks afkomstig zijn van zeeschepen die het toepassingsgebied, bedoeld in artikel 1.2, aandoen om te laden, te lossen, te bunkeren of voor reparatiedoeleinden. Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 20
2.
3.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.5, eerste lid, kan het college voorschriften en beperkingen verbinden aan de aanwijzing bedoeld in het eerste lid, die onder meer betrekking kunnen hebben op: a. de soort ontvangstvoorzieningen en de veranderingen daarvan; b. geschiktheid en beschikbaarheid van de ontvangstvoorzieningen; c. de verplichting tot het in ontvangst nemen van scheepsafvalstoffen; d. de soorten stoffen waarvoor de aanwijzing geldt; e. het meedelen van het tarief van de kosten die in rekening worden gebracht aan schepen die scheepsafvalstoffen afgeven; f. melden van ontvangst van scheepsafvalstoffen en het verstrekken van gegevens daaromtrent; g. de maximale verblijfsduur van de ontvangen stoffen in de ontvangstvoorzieningen en het verstrekken van gegevens en houden van registratie daaromtrent, of; h. het afleveren van de ontvangen stoffen. Een aanwijzing wordt voor maximaal 5 jaar verleend.
Artikel 10.7 Aanvraag van een aanwijzing Bij de aanvraag van een aanwijzing, als bedoeld in artikel 10.6, worden in ieder geval de volgende gegevens verstrekt: a. gegevens van het bedrijf van de aanvrager, naam en functie van aanvrager; b. een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel van het betreffende bedrijf; c. de relevante bij of krachtens de Wet milieubeheer afgegeven vergunningen en ontheffingen; d. de gegevens van de in te zetten ontvangstvoorzieningen die onder de werking van de aanwijzing vallen, waaronder ten minste de capaciteit en de geschiktheid ervan; e. de soorten schadelijke stoffen als bedoeld in artikel 2 van het Besluit voorkoming verontreiniging door schepen, waarop de aanvraag betrekking heeft, en; f. de bestemming van de ontvangen schadelijke stoffen.
§ 11 Dienstverlening Afdeling 1
Algemeen
Artikel 11.1.1 Begripsbepaling In deze paragraaf wordt verstaan onder lengte: lengte, bedoeld in artikel 1, onderdeel n, van de Meetbrievenwet 1981. Artikel 11.1.2 Keuring van schepen 1. Indien een schip voldoet aan het bepaalde in paragraaf 12 wordt door een door de Minister van Verkeer en Waterstaat erkende instelling of persoon voor het keuren van binnenschepen, een verklaring van deugdelijkheid verstrekt. De verklaring wordt, in afschrift, aan de havenmeester overgelegd. 2. Een verklaring van deugdelijkheid verliest zijn geldigheid, indien: a. de inrichting van het schip wordt gewijzigd, of; b. wegens de staat waarin het schip verkeert, gebruik niet langer verantwoord is. Artikel 11.1.3 Eisen aan schepen en bemanning 1. De schipper van een schip dat is ingericht en wordt gebruikt voor het vastmaken van zeeschepen, het communicatievaren of het personenvervoer van 12 personen of minder buiten de bemanning: a. gebruikt een schip dat voldoet aan de op grond van artikel 11.1.2, eerste lid, voor de betreffende categorie gestelde eisen en dat is voorzien van: Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 21
1°. 2°.
2.
3.
4.
een verklaring van deugdelijkheid als bedoeld in artikel 11.1.2, eerste lid, of; een certificaat van onderzoek als bedoeld in a rtikel 6 van het Binnenvaartbesluit, en; b. is in het bezit van een groot vaarbewijs als bedoeld in artikel 14 van het Binnenvaartbesluit en een basiscertificaat marifonie. De schipper van een schip dat is ingericht en wordt gebruikt voor het communicatievaren of het personenvervoer van 12 personen of minder buiten de bemanning, die een petroleumhaven bevaart, gebruikt een schip dat tevens voldoet aan het gestelde in artikel 5.9. De houder houdt de verklaring van deugdelijkheid, die op een schip betrekking heeft, of een kopie hiervan, aan boord van het schip, tenzij het een schip zonder bemanningsverblijf betreft. Voor zover het het personenvervoer van 12 personen of minder buiten de bemanning betreft, kan het college van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen.
Afdeling 2
Het vast- en losmaken van schepen
Artikel 11.2.1 Verbod vast- en losmaken schepen 1. Het is een ieder verboden de diensten van bootman te verrichten, voor zover het betreft een zeeschip: a. met een lengte van meer dan 70 meter, of; b. met een lengte van 70 meter of minder dat is gebouwd of wordt gebezigd voor het vervoer van vloeibare gevaarlijke stoffen in bulk, tenzij het schip leeg en schoon is gemaakt van die stoffen. 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien: a. terstond wordt gehandeld door de bemanningsleden die, bij aankomst van het schip op de betreffende meerplaats, aan boord zijn; b. wordt gehandeld door een bootman die aangesloten is bij een erkende bootliedenorganisatie; c. het zeeschip wordt verhaald langs een kade, zonder daarvan volledig los te komen, of; d. de werkzaamheden worden verricht in het kader van de opleiding, bedoeld in artikel 11.2.2, eerste lid, onder verantwoordelijkheid van een bootman als bedoeld in onderdeel b. Artikel 11.2.2 Beroep en verplichtingen bootman 1. Het beroep van bootman mag uitsluitend worden uitgeoefend door degene die: a. de opleiding Bootman, als opgenomen in het door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vastgesteld dossier, onder toekenning van registratiecode CREBO-93030, met goed gevolg heeft afgesloten, of; b. in de afgelopen zeven aansluitende kalenderjaren ten minste vier jaar ervaring heeft opgedaan als zelfstandig bevoegd bootman in een of meer havens binnen de Europese Unie, en degene: 1°. in een haven die met de Rotterdamse havensitua tie te vergelijken is, ervaring heeft met het meren en ontmeren op boeien, op ruim water met hoge golfslag en op sterk stromend getijdenwater; 2°. de Nederlandse taal voldoende machtig is, en; 3°. naar het oordeel van de erkende bootliedenorga nisatie waar hij te werk gesteld wordt of werkzaam is, een gelijkwaardig niveau van kennis en vaardigheden zeker is gesteld, en; is aangesloten bij een erkende bootliedenorganisatie als bedoeld in artikel 11.2.3.
Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 22
2.
De bootman is tijdens de werkzaamheden voorzien van een geldig legitimatiebewijs, als bedoeld in artikel 11.2.3, onder e, en toont het op verzoek van personen of bedrijven die van zijn diensten gebruik maken.
Artikel 11.2.3 Erkenning bootliedenorganisatie Het college verleent een erkenning voor een bootliedenorganisatie, indien deze: a. voorzien is van een geldig ISO 9001, 9002 of daarmee vergelijkbaar certificaat; b. beschikt over ten minste één continu bereikbaar meldpunt waar bootlieden kunnen worden besteld; c. aantoont dat regelmatig overleg plaatsvindt met nautische dienstverleners in de haven omtrent de werkwijze en procedures bij meren en ontmeren; d. aantoont dat, om de continuïteit van de adequate dienstverlening te waarborgen, wordt voldaan aan de mogelijkheid om in volcontinudienst, per uur, ten minste 3 zeeschepen afzonderlijk, in verschillende situaties voor wat betreft afmeting, scheepstype en locatie, te kunnen meren of ontmeren, met behulp van daartoe gekwalificeerd personeel, en; e. aan de bootlieden een legitimatiebewijs wordt verstrekt dat is voorzien van een goedgelijkende pasfoto en dat ten minste vermeldt: 1°. de naam, geboorteplaats en geboortedatum van de bootman; 2°. met goed gevolg de opleiding Bootman behaalt als bedoeld in artikel 11.2.2, eerste lid, onder a, met vermelding van datum van diplomaverstrekking, en; 3°. de naam van de bootliedenorganisatie waarbij de bootman is aangesloten.
Afdeling 3
Personenvervoer over water
Artikel 11.3.1 Toepassingsgebied De artikelen 11.3.2, 11.3.3 en 11.3.4 zijn van toepassing op alle wateren binnen de gemeente. Artikel 11.3.2 Communicatievaren Het is verboden zonder een door het college verleende vergunning te communicatievaren tenzij het vervoer geschiedt met een sleepboot die bij aankomst of vertrek van het zeeschip assisteert. Artikel 11.3.3 In- en ontschepen van passagiers 1. Het in- en ontschepen van passagiers vindt plaats op: a. plaatsen die in goede staat verkeren; b. geschikt zijn voor het in- en ontschepen van personen, en; c. die voldoende zijn verlicht. 2. Het is verboden om passagiers te ontschepen indien geen toestemming is verleend door de exploitant van het betreffende terrein of schip. 3. Een aanlegplaats met een openbare bestemming wordt zo spoedig mogelijk vrij gemaakt indien de schipper van een ander schip kenbaar maakt deze te willen gebruiken. Artikel 11.3.4 Bekendmaking De exploitant van personenvervoer over water, met uitzondering van een exploitant van communicatievaren, maakt bij de aanlegplaatsen en aan boord van het schip bekend: a. de tarieven of de wijze waarop deze worden berekend; b. de dienstregeling en de beschikbaarheid van vervoer, en; c. de vervoersvoorwaarden.
Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 23
Afdeling 4
Het sjorren van containers aan boord van zeeschepen
Artikel 11.4.1 Verbod sjorren Het is verboden om aan boord van een zeeschip containers te sjorren, tenzij wordt gehandeld: a. door de bemanning van het betreffende zeeschip, voor zover het een zeeschip betreft met een maximale lengte van 170 meter, of; b. door een sjorder die in dienst is bij een sjorbedrijf dat in het bezit is van een vergunning. Artikel 11.4.2 Vergunningvoorwaarden sjorbedrijf Het college verleent een vergunning voor een sjorbedrijf, indien het sjorbedrijf: a. 24 uur per dag, 7 dagen per week zijn diensten aanbiedt en in staat is ten minste één zeeschip te behandelen in de door de rederij of de stuwadoor beschikbaar gestelde tijd; b. in bezit is van een ISO 9002 certificaat of aantoont dat het daarover binnen afzienbare termijn beschikt; c. ervoor zorgdraagt dat de onder zijn verantwoordelijkheid werkende sjorders, overeenkomstig het bepaalde in artikel 11.4.3, voldoende vakbekwaam, betrouwbaar en herkenbaar zijn, en; d. aan de sjorders een legitimatiebewijs verstrekt dat is voorzien van een goedgelijkende pasfoto en dat ten minste vermeldt: 1°. de naam, geboorteplaats en geboortedatum van d e sjorder, en; 2°. de naam van het sjorbedrijf waar de sjorder in dienst is. Artikel 11.4.3 Verplichtingen sjorders 1. De sjorder beschikt bij indiensttreding bij een erkend sjorbedrijf over een verklaring omtrent het gedrag. 2. Het beroep van sjorder kan uitsluitend worden uitgeoefend door degene die de opleiding Medewerker Havenoperaties, als opgenomen in het door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vastgesteld dossier, onder toekenning van registratiecode CREBO-93070, met goed gevolg heeft afgesloten. 3. De sjorder is tijdens de sjorwerkzaamheden voorzien van het legitimatiebewijs, bedoeld in artikel 11.4.2, onder d. 4. De sjorder toont het legitimatiebewijs op verzoek van personen of bedrijven die van zijn diensten gebruik maken.
§ 12
Veiligheidseisen schepen voor bootlieden en voor personenvervoer
Artikel 12.1 Begripsbepalingen In deze paragraaf wordt verstaan onder: aan dek: op een open, niet door opbouw of anderszins van de buitenlucht afgesloten, dek, de vloer van een schip met een open kuip daarbij inbegrepen; breedte: de grootste breedte, gemeten op de buitenkant van de huidbeplating; Bwl: breedte op de waterlijn, de grootste breedte van de romp, gemeten op de buitenkant van de spanten, op of onder het vlak van de grootste inzinking; lengte van een schip: grootste lengte van de romp, roer en boegspriet niet inbegrepen; Lwl: lengte op de waterlijn op het vlak van de grootste inzinking; veiligheidsafstand: afstand tussen het vlak van de grootste inzinking en het daaraan evenwijdige vlak door het laagste punt, waar het schip niet meer als waterdicht wordt beschouwd; vlak van de grootste inzinking: vlak door de waterlijn, overeenkomende met de grootste toegelaten inzinking waarbij het schip mag varen; Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 24
-
-
vrijboord: afstand tussen het vlak van de grootste inzinking en het daaraan evenwijdige vlak door het laagste punt van het gangboord, of bij ontbreken van een gangboord, het laagste punt van het vaste boord; zone 2: wateren binnen de gemeente Rotterdam zoals genoemd in bijlage I van Richtlijn 2006/87/EG; zone 3: wateren binnen de gemeente Rotterdam zoals genoemd in bijlage I van Richtlijn 2006/87/EG.
Artikel 12.2 Toepassingsbereik 1. Deze paragraaf is van toepassing op een schip: a. dat wordt gebruikt bij het uitoefenen van het beroep van bootman of voor het communicatievaren of; b. waarvoor ingevolge artikel 6 van het Binnenvaartbesluit geen certificaat van onderzoek is vereist en waarmee twaalf of minder personen, buiten de bemanning, worden vervoerd. 2. De artikelen 12.20, 12.21, 12.22 en 12.23 zijn uitsluitend van toepassing op schepen voor personenvervoer met dien verstande dat onder 'personen' niet wordt verstaan bemanning. 3. In afwijking van het in het eerste en tweede lid bepaalde zijn op: a. schepen, die in het bezit zijn van een certificaat van onderzoek, als bedoeld in artikel 6 van het Binnenvaartbesluit, uitsluitend de artikelen 12.9, tweede lid, en 12.22, vierde lid, van toepassing; b. op werkboten die alleen worden gebruikt voor het vast- en losmaken van zeeschepen of op open boten voor het vervoer van personen over korte afstand tussen wal en schip de artikelen 12.9, eerste lid, onder e, en 12.20, tweede lid, niet van toepassing. Artikel 12.3 Scheepsromp 1. De scheepsromp is bestand tegen alle belastingen die onder normale omstandigheden op de romp worden uitgeoefend. 2. De waterinlaten en -uitlaten, alsmede de daarop aansluitende pijpleidingen, zijn zo uitgevoerd dat elk ongewenst binnendringen van water in het schip onmogelijk is. 3. De lengte van een schip bestemd voor de passagiersvaart, bedraagt ten minste zeven meter en de breedte ten minste twee meter. Artikel 12.4 Schotten De motor: a. is geplaatst in een aparte ruimte, die door middel van een brandvertragend schot van de accommodatie is gescheiden, of; b. is geheel omsloten door een brandvertragende omkasting, waarvan het brandvertragend effect ten minste 1 uur is. Artikel 12.5 Lenssysteem 1. Het schip beschikt over een lenspomp die voor direct gebruik gereed is. 2. Bij een scheepslengte van minder dan twaalf meter bedraagt de diameter van de aansluiting ten minste 38 mm. 3. Bij een scheepslengte van meer dan twaalf meter bedraagt de diameter van de aansluiting ten minste 50 mm of worden twee lenspompen gebruikt met een aansluiting van elk ten minste 38 mm. 4. Elke waterdichte afdeling die tijdens de vaart gewoonlijk niet luchtdicht is afgesloten, kan afzonderlijk worden gelensd. 5. Een bilge-alarm waarschuwt tijdig wanneer zich vloeistof in de bilge of op de bodem bevindt in ruimten waar dit invloed van betekenis heeft op de stabiliteit. Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 25
Artikel 12.6 Ankergerei 1. Het schip beschikt over een anker dat voor direct gebruik gereed is. 2. Het anker: a. heeft voldoende houdkracht; b. heeft op schepen korter dan 12 meter een gewicht van ten minste 20 kg en op schepen langer dan 12 meter, een gewicht van ten minste 25 kg, en; c. is voorzien van een ankertros met een lengte van ten minste driemaal de diepte van het desbetreffende vaarwater en is van voldoende breeksterkte voor het betrokken schip. 3. Een anker mag worden vervangen door twee ankers die gezamenlijk ten minste het in het tweede lid, onder b, genoemde gewicht hebben. Artikel 12.7 Reddingmiddelen 1. Het schip beschikt ten minste over één reddingboei met een lijn van ten minste 20 m die voor onmiddellijk gebruik gereed is. 2. Voor alle opvarenden zijn individuele of collectieve reddingmiddelen aan boord. 3. Drijvende zitkussens worden als reddingmiddelen beschouwd indien deze: a. een draagvermogen in zoetwater van ten minste 7,5 kg hebben; b. bestand zijn tegen olie, olieproducten en temperaturen tot 50 graden Celsius; c. van een grijplijn zijn voorzien, en; d. niet aan het schip zijn bevestigd. Artikel 12.8 Blusmiddelen In de nabijheid van de motorinstallatie is één draagbaar blustoestel met een vulgewicht van ten minste 4 kg of zijn twee draagbare blustoestellen van ten minste 2 kg vulgewicht elk aanwezig met een voor vloeistofbranden geschikt blusmiddel. Artikel 12.9 Overige uitrusting 1. Aan boord is ten minste de volgende uitrusting in bruikbare staat aanwezig: a. een bootshaak; b. een verbanddoos, met voldoende verbandmiddelen om in noodgevallen eerste hulp te kunnen verlenen; c. voldoende trossen voor meren en slepen, alsmede een voorziening waaraan een sleeptros bevestigd kan worden om gesleept te worden; d. een goed functionerende, voor onmiddellijk gebruik gereed zijnde scheepshoorn, die geschikt is voor het geven van de voorgeschreven geluidsseinen; e. een goed werkende marifoon die is voorzien van de lokale marifoonblokkanalen, kanalen 10 en 11 en de brugkanalen. 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is aan boord van: a. werkboten die worden gebruikt bij het vastmaken van schepen een marifoon met de kanalen 41 tot en met 45 aanwezig; b. boten waarmee een tros van een schip naar een meerpaal of -boei wordt gesleept, een inrichting aanwezig waarmee de schipper de gesleepte tros onder alle omstandigheden kan loslaten, wanneer de boot scheef of onder water getrokken dreigt te worden. 3. Tijdens de vaart wordt een goed functionerende radarreflector gevoerd, tenzij dit tijdens het uitvoeren van werkzaamheden als bootman ten behoeve van het afmeren of ontmeren van een schip, ter beoordeling van de bootman, als hinderlijk wordt ervaren. Artikel 12.10 Stabiliteit en drijfvermogen 1. Het schip is voldoende stabiel indien het de volgende stabiliteitsproef met goed gevolg doorstaat: Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 26
a.
2. 3.
het gewicht van de helft van het toegestane aantal personen wordt zodanig naar de zijde van het schip verplaatst, dat aldaar een dichtheid van 3,75 personen of 285 kg/m2 wordt verkregen; b. bij deze proef mag de slagzij na het verplaatsen niet meer dan 7° bedragen, waarbij de hellingshoek wordt bepaald met behulp van een clinometer; c. na de proef bedoeld in onderdeel b, mogen het resterend vrijboord en de resterende veiligheidsafstand niet kleiner zijn dan respectievelijk 0,05 Bwl + 20 cm en 0,05 Bwl + 10 cm, en; d. deze proef moet worden gehouden bij de ongunstigste vullingsgraad van de brandstof- en drinkwatertanks. Het schip heeft na vollopen voldoende reservedrijfvermogen. Indien redelijkerwijs niet kan worden voorzien in voldoende reservedrijfvermogen, zijn naar het oordeel van de havenmeester afdoende maatregelen getroffen om te voorkomen dat water aan boord komt. In dat geval bevindt zich tijdens de vaart geen vrije vloeistof in het schip.
Artikel 12.11 Veiligheidsafstand en inzinkingsmerken 1. De veiligheidsafstand bedraagt in zone 3 ten minste 50 cm. 2. De veiligheidsafstand bedraagt in zone 2 ten minste 80 cm. 3. Kleinere afstanden zijn toegestaan, wanneer de bedrijfsvoering dit vereist en de aard van het vaartuig dit toelaat met handhaving van het veiligheidsniveau. 4. Voor schepen die goederen mogen vervoeren, is het vlak van de grootste inzinking aangegeven door één paar duidelijk zichtbare en onuitwisbare inzinkingsmerken, ongeveer midscheeps. Artikel 12.12 Brandstofvoorziening 1. Het is verboden brandstof te gebruiken of aan boord te hebben met een vlampunt lager dan 55 graden Celsius. 2. De brandstoftank bevindt zich buiten het voor passagiers bestemde gedeelte en is voorzien van een vanaf dek afsluitbare snelafsluiter van de brandstoftoevoer. 3. Peilglazen van de brandstoftanks staan met de bovenzijde in verbinding met de tank, zodat de brandstof daarin kan terugvloeien. 4. De vulopening en de ontluchting van de brandstoftank bevinden zich aan dek. 5. De voor de verbranding noodzakelijke luchttoevoer is gewaarborgd. Artikel 12.13 Installaties 1. Installaties voor verwarming, koken of koeling zijn beveiligd tegen oververhitting en omvallen. 2. De installaties zijn voorzien van een thermisch beveiligde brandstofafsluiter. Artikel 12.14 Stuurinrichting en bedieningsorganen 1. Het schip is voorzien van een betrouwbaar werkende stuurinrichting, die een goede bestuurbaarheid garandeert, waarbij rekening wordt gehouden met het gebruik waarvoor het schip is bestemd. 2. De functies van de bedieningsorganen zijn duidelijk aangegeven. 3. Indien een stuurmachine aanwezig is, is deze sterk genoeg om de krachten op het roer te kunnen opvangen. 4. De voortstuwingsinstallatie kan op betrouwbare wijze aangezet, gestopt en van vooruit op achteruit en andersom gezet worden. 5. Een alarmvoorziening is aangebracht voor koelwatertemperatuur, smeeroliedruk en laadstroom. 6. De stand van het roer is vanaf de stuurstelling duidelijk zichtbaar; indien dit niet het geval is, is een roerstandaanwijzer bij de stuurstelling aangebracht. Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 27
Artikel 12.15 Voldoende uitzicht Vanaf de stuurstelling van het schip is er voldoende uitzicht in alle richtingen voor een veilige vaart. Artikel 12.16 Motoren 1. De voortstuwingsinstallatie is zodanig ingericht en opgesteld, dat zij voldoende toegankelijk is voor de bediening en het onderhoud. 2. Bewegende delen en hete oppervlakken van motoren of stoomketels, en hun toebehoren, zijn voorzien van beschermende voorzieningen. Artikel 12.17 Uitlaatgassenleiding 1. Uitlaatgassenleidingen die door de verblijven of het stuurhuis gaan, zijn in die ruimten voorzien van een voldoende gasdichte ommanteling. 2. Uitlaatgassen worden volledig naar buitenboord afgevoerd. 3. Binnendringen van de uitlaatgassen in de ruimten van het schip wordt door doelmatige maatregelen verhinderd. 4. Uitlaatgassenleidingen zijn afdoende gekoeld of warmte-isolerend bekleed. Artikel 12.18 Elektrische installaties 1. Accumulatoren zijn afgedekt en zo geplaatst, dat zij toegankelijk zijn en niet kunnen verschuiven tengevolge van de scheepsbewegingen. 2. Accumulatoren zijn niet opgesteld in het stuurhuis of verblijven dan wel op plaatsen waar zij aan overmatige hitte, extreme koude dan wel regen- of buiswater zijn blootgesteld. 3. Gesloten ruimten, kasten en kisten waarin accumulatoren zijn opgesteld, worden doelmatig geventileerd. Artikel 12.19 Vloeibaargasinstallatie Vloeibaargasinstallaties zijn aan boord van het schip aangelegd door een erkend installatiebureau. Koppelingen, verdampers en aansluitslangen mogen de houdbaarheidsdatum niet overschrijden. Aanvullende voorzieningen voor personenvervoer Artikel 12.20 Aantal personen 1. Het ten hoogste toegestane aantal personen aan boord van het schip wordt zodanig vastgesteld, dat aan het bepaalde van deze paragraaf met betrekking tot de stabiliteit en het vrijboord wordt voldaan. 2. Er is voor elke opvarende een zitplaats, die een breedte heeft van ten minste 40 cm. 3. Het maximum aantal toelaatbare personen is op het schip op een in het oog springende plaats duidelijk leesbaar aangegeven. 4. Indien het schip bestemd is of gebezigd wordt om zaken, niet zijnde handbagage, mede te vervoeren of te vervoeren, is het schip daartoe in het bijzonder ingericht. Artikel 12.21 Vluchtruimte 1. Er is een vrij middenpad over de gehele lengte van het voor personen bestemde gedeelte van het schip aanwezig. 2. De breedte van het middenpad bedraagt ten minste 45 cm. 3. Indien het schip een opbouw heeft, is zowel aan de voorzijde als aan de achterzijde of aan beide zijden van het voor personen bestemde gedeelte een uitgang met een vrije breedte van ten minste 70 cm aanwezig. 4. Eén van de uitgangen mag zijn vervangen door twee nooduitgangen, ieder met een Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 28
vrije doorgang van ten minste 60 cm breed en ten minste 80 cm hoog. Artikel 12.22 Verschansing en in- en ontschepingsvoorzieningen 1. Waar personen mogen komen, is op het schip een verschansing van ten minste 90 cm hoogte aangebracht. 2. Openingen voor embarkeren of debarkeren zijn overeenkomstig het eerste lid beveiligd. 3. Loopplanken zijn ten minste 60 cm breed en voorzien van reling van ten minste 90 cm hoogte. 4. Schepen bestemd voor het vervoer van personen, met het oogmerk deze af te zetten varend of liggend langszij een ander schip mogen, in plaats van de verschansing, bedoeld in het eerste lid, zijn voorzien van andere beveiliging van een gelijk veiligheidsniveau die geschikt is voor dit doel. 5. De in het vierde lid bedoelde schepen zijn zodanig ingericht en uitgerust dat personen onder alle omstandigheden op veilige wijze kunnen overstappen van of naar een ander vaartuig. Artikel 12.23 Deuren 1. Deuren, met uitzondering van hutdeuren, voor ruimten die zijn bestemd voor personen gaan naar buiten open of zijn als schuifdeuren uitgevoerd. 2. De in het eerste lid bedoelde deuren kunnen tijdens de vaart niet door onbevoegden worden afgesloten of vergrendeld.
§ 13
Schone motoren binnenschepen
Artikel 13.1 Begripsbepalingen In deze paragraaf wordt verstaan onder: a. bedrijfsmatig vervoer: 1°. vervoer van goederen in de uitoefening van een bedrijf of beroep; of 2°. vervoer van goederen, uitsluitend bestemd voor of afkomstig van de eigen onderneming; b. binnenschip: schip, niet zijnde een zeeschip, dat is bestemd voor bedrijfsmatig vervoer. Artikel 13.2 Verbod voor binnenschepen in de haven 1. Het is vanaf 1 januari 2025 verboden zich in de haven te bevinden met een binnenschip met een – ten behoeve van de voortstuwing – inwerking zijnde dieselmotor die niet voldoet aan de emissiewaarden van fase II van het Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart of niet voldoet aan het bepaalde in Richtlijn 97/68/EG, dan wel het bepaalde in eventuele opvolgende richtlijnen. 2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen voor binnenschepen van bijzondere aard of met bijzondere lading, functie of bestemming.
§ 14
Handhaving
Artikel 14.1 Aanwijzingen 1. Het college kan mondeling of schriftelijk aanwijzingen geven in het belang van de orde en veiligheid in de haven, in het bijzonder ter regeling van het scheepvaartverkeer en het nemen van ligplaats en ter voorkoming van gevaar, schade of hinder. Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 29
2.
Degene tot wie een aanwijzing is gericht, is gehouden de aanwijzing onmiddellijk op te volgen.
Artikel 14.2 Strafbepaling Overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie. Artikel 14.3 Toezichthoudende ambtenaren 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de personen werkzaam bij de Divisie Havenmeester Rotterdam van het Havenbedrijf Rotterdam N.V., voor zover deze personen zijn voorzien van een akte van opsporingsbevoegdheid. 2. Voor zover het betreft de wateren in beheer bij het Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam, zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de medewerkers van de afdeling Vastgoedbeheer van het Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam. 3. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde in de artikelen 1.9 en 11.2.2, tweede lid, worden aangewezen de opsporingsambtenaren, bedoeld in artikel 141 Wetboek van Strafvordering van de Zeehavenpolitie van de Politieregio RotterdamRijnmond. 4. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college aan te wijzen personen. Artikel 14.4 Betreden van woonruimten Personen die zijn belast met het toezicht op de naleving of de opsporing van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn bevoegd een woning binnen te treden, zonder toestemming van de bewoner, voor zover het toezicht op de naleving of de opsporing van het bepaalde bij of krachtens deze verordening dit vereisen.
§ 15
Wijzigingen in andere verordeningen
Artikel 15.1 Wijziging Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam 2008 In artikel 5.3.1, vijfde lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam 2008 wordt “Havenverordening Rotterdam 2004” vervangen door: Havenbeheersverordening Rotterdam 2010. Artikel 15.2 Wijziging Verordening binnenhavengeld Rotterdam 2010 In artikel 1, onder a, van de Verordening binnenhavengeld Rotterdam 2010 wordt de tekst “haven, bedoeld in artikel 1.1, onder j, van de Havenverordening Rotterdam 2004,” vervangen door: haven, bedoeld in artikel 1.1 van de Havenbeheersverordening Rotterdam 2010.
§ 16
Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 16.1 Intrekking oude verordening De volgende regelingen worden ingetrokken: Havenverordening Rotterdam 2004; Havenreglement gevaarlijke stoffen 2007; Besluit veiligheidseisen schepen voor bootlieden en voor personenvervoer; Uitvoeringsbesluit dienstverlenende schepen; Ligplaatsenoverzicht beroepsbinnenvaart in wateren in beheer bij HbR N.V.; Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 30
-
Besluit erkenning voor opleidingen bootlieden, Gemeenteblad 2004, nummer 172; Aanwijzingsbesluit toezichthoudende ambtenaren Havenverordening Rotterdam 2004, Gemeenteblad 2008, nummer 154.
Artikel 16.2 Overgangsrecht 1. Toestemmingen die zijn verleend bij of krachtens een van de in artikel 16.1 ingetrokken regelingen en die van kracht zijn op het moment van inwerkingtreding van deze verordening, worden aangemerkt als toestemmingen bij of krachtens deze verordening. 2. Indien vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om toestemming op grond van een van de in artikel 16.1 ingetrokken regelingen is ingediend waarop nog niet is beslist wordt daarop deze verordening toegepast. 3. Op bezwaarschriften gericht tegen een beschikking op een aanvraag om toestemming krachtens de in artikel 16.1 ingetrokken regelingen wordt beslist met toepassing van deze verordening. Artikel 16.3 Inwerkingtreding Deze verordening wordt gepubliceerd in het gemeenteblad en treedt in werking op een nader door het college te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. Artikel 16.4 Citeertitel Deze verordening wordt aangehaald als "Havenbeheersverordening Rotterdam 2010" of "HbvR 2010". Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 28 januari 2010. De griffier,
De voorzitter,
A.C. de Bondt, plv.
A. Aboutaleb
Dit gemeenteblad is uitgegeven op 12 februari 2010 en ligt op werkdagen van 8.30 tot 16.00 uur ter inzage bij het Kenniscentrum Bestuursdienst Rotterdam (KBR), locatie Stadswinkel Centrum, Coolsingel 40 (zijde Doelwater, tegenover hoofdbureau politie) (Zie ook: www.bds.rotterdam.nl – Gemeentebladen) Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 31
Toelichting bij de Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 Algemeen Aanleiding De aanleiding om de bestaande Havenverordening Rotterdam 2004 en de daaraan gekoppelde regelgeving te herzien was tweeledig. Ten eerste is de haven een zeer dynamische omgeving. Nieuwe ontwikkelingen volgen elkaar in rap tempo op. Daarbij wil de Havenmeester aan de klanten in zijn rol van Gastvrije Autoriteit een constante kwaliteit kunnen leveren om het scheepvaartverkeer vlot, schoon, veilig en beveiligd af te wikkelen. Gelet hierop is het noodzakelijk om de regelgeving die uit 2004 dateert op punten te moderniseren om up-to-date te blijven. Daarnaast wil de Havenmeester met de herziening een substantiële bijdrage leveren aan collegeprioriteit dat 25% van de Rotterdamse vergunningstelsels worden geschrapt of vervangen door minder belastende regels. Het nu voorliggende voorstel brengt met zich mee dat van de ongeveer 2400 ontheffingen die door de havenmeester jaarlijks in mandaat worden afgegeven, er ongeveer 1600 worden vervangen door een meldingsplicht. Dit levert een aanzienlijke besparing in (administratieve) lasten voor bedrijven, maar ook voor divisie Havenmeester. Tevens draagt deze nieuwe Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 op deze wijze bij aan een aanzienlijke vermindering (ongeveer 4%) van het totaal aantal gemeentelijke vergunningstelsels (zie tevens het kopje deregulering). Gewijzigde verordening en indeling Wat als eerste opvalt aan de Havenbeheersverordening ten opzichte van de oude Havenverordeningen is de naam. De naam is na vele jaren gewijzigd in Havenbeheersverordening, dit als trendbreuk en ter onderscheiding van de vorige havengebonden regelingen. Hierbij is tevens geanticipeerd op de nieuw geformuleerde taakstelling, waar gesteld wordt dat het ter bevordering van een goed havenbeheer noodzakelijk is om regels te stellen. De Havenmeester beheert en bewaakt de publiekrechtelijke belangen voor én namens het gemeentebestuur. De huidige Havenverordening Rotterdam 2004 kent op dit moment zes bijbehorende nadere regels en aanwijzingsbesluiten. Dit maakt het geheel van gemeentelijke regelgeving die voor de haven geldt voor de klanten van de haven ondoorzichtig. Om de transparantie te verbeteren is gekozen voor een nieuwe opzet en indeling van de gemeentelijke havenregelingen. Bijna alle Rotterdamse havenregels staan nu in de Havenbeheersverordening. Deregulering Zoals hierboven omschreven draagt de herziene havenregelgeving tevens bij aan collegeprioriteit 18a dat beoogt dat 25% van de Rotterdamse vergunningstelsels moet worden geschrapt of vervangen door minder belastende regels. Teneinde de collegeprioriteit te realiseren is alle burgers en bedrijven bindende regelgeving bezien en getoetst op nut, noodzaak, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Bij het ontwerpen en opstellen van de Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 c.a. is nadrukkelijk rekening gehouden met collegeprioriteit 18a en het daaraan gekoppelde uitvoeringsprogramma Meer recht door minder regels. Een van de randvoorwaarden bij de herziening was dat het huidige niveau van normstelling gehandhaafd blijft en dat er geen concessies zijn gedaan aan het huidige bestaande veiligheidsniveau. Waar mogelijk is de verordening dus vereenvoudigd en zijn voorschriften geschrapt. Maar helaas was het, om de haven vlot, schoon, veilig en beveiligd te houden, ook noodzakelijk enkele nieuwe artikelen toe te voegen. Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 32
Voorts is in plaats van opname in de bijlagen, door een verwijzing in de regeling naar de internationaal gebruikte en in de scheepvaartwereld wel bekende schip-wal veiligheidscontrolestaat van OCIMF (Oil Compagnies International Marine Forum), een zeer omvangrijke bijlage vervallen. Het gebruik van deze OCIMF veiligheidscontrolestaat is wel voorgeschreven. Inhoudelijk komt de OCIMF veiligheidscontrolestaat overeen met de vervallen bijlage. De Staatsdrukkerij voorziet in druk en distributie van deze veiligheidscontrolestaat. In de artikelsgewijze toelichting wordt hierop meer uitgebreid per wijziging ingegaan. Andere artikelen zijn vervallen omdat zij niet langer nodig waren, vooral in verband met wijzigingen van hogere regelgeving. Ook hierop wordt in de artikelsgewijze toelichting per wijziging ingegaan. Redactionele verbeteringen Tot slot is de onderhavige verordening op een groot aantal punten in redactionele zin gewijzigd. Voor zover mogelijk is de tekst van de artikelen en de toelichting vereenvoudigd, ingekort en zijn onduidelijkheden verwijderd. Uitoefening bevoegdheden op grond van Havenbeheersverordening. Met ingang van 1 januari 2004 is het Havenbedrijf Rotterdam N.V. (hierna Havenbedrijf) een zelfstandig bedrijf waarvan 100% van de aandelen in overheidshanden zijn. De bevoegdheden, genoemd in de verordening, zijn door de gemeenteraad toegekend aan het college, die deze bevoegdheden grotendeels aan de havenmeester heeft gemandateerd (zie voor een volledig en actueel overzicht www.bds.rotterdam.nl). De havenmeester oefent deze bevoegdheden derhalve niet op eigen gezag uit, maar namens het college (het bestuursorgaan). Ook als verzelfstandigd bedrijf blijft deze mandaatverhouding op overeenkomstige wijze bestaan: het college mandateert zijn bevoegdheden aan de havenmeester. In hoofdstuk 10 van de Awb is de verhouding tussen de mandaatgever en de gemandateerde geregeld. In de eerste plaats kan de mandaatgever de gemandateerde per geval of in het algemeen instructies geven ter zake van de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheid. Voorts verschaft de gemandateerde de mandaatgever op diens verzoek inlichtingen ter zake van de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheid. De mandaatgever blijft bevoegd om de bevoegdheid zelf uit te oefenen. Ook kan de mandaatgever de bevoegdheid te allen tijde intrekken.
Artikelsgewijze toelichting §1
Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen De begrippen die in de Havenbeheersverordening worden gebruikt, zijn ondergebracht in artikel 1.1. Dit geldt ook voor die begrippen die voorheen in de Havenverordening Rotterdam 2004 in andere paragrafen waren opgenomen. In tegenstelling tot de oude Havenverordening zijn de begrippen nu alfabetisch weergegeven. Hieronder volgt de een toelichting op een aantal begrippen. Behandeling van een gevaarlijke stof Deze begripsomschrijving omvat niet alleen de overslag, maar ook verschillende andere soorten handelingen aan boord van een schip (zoals het intern verpompen of mengen, maar ook schoonmaken), die vanwege de aard van de stoffen een bepaald risico inhouden. Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 33
Brandstofolie Ook brandstofolie van binnenvaartschepen valt onder het toepassingsbereik. Exploitant Onder exploitant wordt verstaan: de eigenaar, beheerder, rompbevrachter of ieder ander die zeggenschap heeft over het gebruik van het schip. Deze definitie hangt samen met artikel 1.10 waarin de normadressaat is opgenomen: degenen tot wie de bepalingen van de Havenbeheersverordening zich richten. Gashaven De definitie gashaven is als nieuw begrip opgenomen. In het kader van grote aanlandingen van vloeibaar aardgas (LNG), worden er thans speciale gashavens gerealiseerd. Havenmeester Onder het begrip havenmeester wordt de havenmeester van Rotterdam verstaan. In artikel 2.1 is opgenomen dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam de havenmeester aanwijst. Kapitein en Schipper De kapitein of de schipper is degene die de feitelijke leiding heeft over een schip. Dit is in principe de (papieren) kapitein, maar kan ook zijn vervanger zijn, of iemand anders van de bemanning die op dat moment de feitelijke leiding heeft. De definities hangen samen met artikel 1.10 waarin de normadressaat is opgenomen: degenen tot wie de bepalingen van de Havenbeheersverordening zich richten. Petroleumhaven De definitie petroleumhaven is gewijzigd. In de Havenverordening Rotterdam 2004 was de norm opgenomen dat het college de petroleumhavens aanwees. Dit hoort niet thuis in een begripsomschrijving. Door het opnemen van een nieuwe definitie van petroleumhaven is overigens geen inhoudelijke wijziging beoogd. Schadelijke stoffen In deze definitie wordt alleen nog naar de Wet voorkoming verontreiniging door schepen verwezen. In deze wet worden alle schadelijke stoffen aangewezen. Om die reden behoeft het college – zoals voorheen het geval was – deze stoffen niet nader aan te wijzen. Scheepsafval Aan de definitie scheepsafval is bijlage VI van het Marpol-verdrag toegevoegd. Bijlage VI omvat ozon aantastende stoffen die ook in scheepsafval kunnen voorkomen. Schip Aan de definitie schip zijn de begrippen boorinstallatie, een werkeiland of soortgelijk object opgenomen. Dit begrip hangt samen met artikel 3.4, waarin het verbod tot het opvijzelen van boor- en werkeilanden is geregeld. Door deze begrippen hier op te nemen, wordt voorkomen dat een werkeiland of soortgelijk object niet onder de definitie van "schip" zou vallen. Voorts wordt hiermee voorkomen dat een opgevijzeld (op zijn poten staand) booreiland buiten de werking van de definitie zou vallen. Schoonmaken Ten aanzien van dit begrip wordt ter voorkoming van onduidelijkheden opgemerkt dat als schoonmaakhandeling tevens wordt aangemerkt het wassen van een schip met ruwe olie. Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 34
Spudpaal Een spudpaal is een inrichting, anders dan ankers, waarmee het schip zichzelf in de onderwaterbodem kan verankeren. Zeeschip Ten aanzien van de definitie zeeschip wordt opgemerkt dat schepen die de vereiste documenten hebben om op de binnenwateren en op zee te varen (zogenaamde binnenbuitenschepen), op grond van deze definitie worden aangemerkt als zeeschip. Artikel 1.2 Toepassingsgebied Het toepassingsgebied beperkt zich niet tot de als haven omschreven wateren, maar strekt zich tevens uit over alle tot de haven behorende bouwwerken en kademuren. Het is duidelijk dat ook vanaf de wal de orde en de veiligheid ongunstig kan worden beïnvloed. De verordening is tevens van toepassing op schepen die buiten de haven doch binnen de gemeente direct of indirect gemeerd, ten anker of op spudpalen liggen aan of bij kaden, aanlegsteigers, meerpalen, ankergebieden of andere voorzieningen. Op schepen die gemeerd liggen buiten de haven, maar binnen de gemeente - bijvoorbeeld aan een steiger op de Nieuwe Maas - is de verordening eveneens van toepassing, onafhankelijk van de vraag of de gemeente dan wel een particulier "beheerder" van deze steiger is. Artikel 1.3 Aanvulling of afwijking van de Algemene wet bestuursrecht Artikel 1.3 regelt de verhouding van de Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 in relatie tot de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Artikel 1.4 Beslistermijn In de Havenverordening Rotterdam 2004 was geen expliciete beslistermijn opgenomen. Hier gold de algemene regel van artikel 3:18 van de Awb. Nu is expliciet opgenomen dat binnen 4 weken op een aanvraag moet worden besloten. Indien het een ingewikkelde aanvraag betreft, kan deze termijn éénmaal met 4 weken worden verlengd. Wel moet deze verlenging (binnen de eerste 4 weken) aan de aanvrager gemeld worden. Op grond van het eerste lid is mogelijk gemaakt dat bij of krachtens deze verordening voor bepaalde besluiten een andere afwijkende beslistermijn kan worden vastgesteld. Vooralsnog wordt van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Artikel 1.5 Voorschriften en beperkingen In de strafbepalingen van deze Havenbeheersverordening wordt overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde met straf bedreigd. Dat geldt dus ook voor overtreding van de aan de toestemming verbonden voorschriften of beperkingen. Artikel 1.6 Geldigheidsduur In het eerste lid wordt geregeld dat een vergunning of vrijstelling wordt verleend voor de duur van vijf jaar. Wel bestaat de mogelijkheid bij of krachtens de Havenbeheersverordening te bepalen dat een andere termijn wordt vastgesteld. Het tweede lid regelt dat een erkenning voor onbepaalde duur kan worden verleend. Het derde lid bepaalt dat een ontheffing, indien deze wordt verleend voor een eenmalige gedraging of handeling, wordt verleend voor de duur van die gedraging of handeling. Kantekening hierbij is dat een ontheffing nooit langer dan voor zes maanden kan worden verleend. Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 35
Op grond van het vierde lid kan de ontheffing in spoedeisende gevallen voor een eenmalige gedraging of handeling mondeling worden verleend. Wel wordt de ontheffing daarna zo spoedig mogelijk op schrift gesteld. Artikel 1.7 Weigeren, wijzigen of intrekken van toestemming Onder het bepaalde in onderdeel d, worden ook beleidswijzigingen bedoeld. Deze kunnen tot intrekking of wijziging van de toestemming leiden. Daarbij moeten vanzelfsprekend door het bestuursorgaan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht worden genomen. Het hangt van de omstandigheden af of tot intrekking dan wel wijziging van de vergunning of ontheffing wordt overgegaan. Zo zal niet iedere niet-nakoming van vergunningsvoorschriften nopen tot toepassing van de administratieve sanctie van intrekking van de vergunning. Met name het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel beperken nogal eens de bevoegdheid tot wijziging en intrekking. Artikel 1.8 Grond voor verlening van een ontheffing Dit artikel bepaalt dat een ontheffing bij of krachtens deze verordening slechts kan worden verleend, indien het belang dat door het betrokken verbod wordt beschermd, zich daartegen niet verzet. Artikel 1.9 Verplichtingen van houders van toestemmingen Op grond van dit artikel moet de houder – indien een toestemming op een schip betrekking heeft – de toestemming of een kopie daarvan, aan boord van het schip houden, tenzij het schip geen bemanningsverblijf heeft. Artikel 1.10 Normadressaat Dit artikel bepaalt tot wie de voorschriften van de verordening zich richten. Tenzij uit de tekst anders blijkt, is de kapitein of de schipper verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening. De kapitein of schipper is degene die de feitelijke leiding heeft over een schip. Dit is in principe de (papieren) kapitein of schipper, maar kan ook zijn vervanger zijn, of iemand anders van de bemanning die op dat moment de feitelijke leiding heeft. Overal waar in de verordening staat “het is verboden”, richt de norm zich dus in de eerste plaats tot de kapitein, de schipper, of zijn plaatsvervanger. Met nadruk zij hier opgemerkt dat er enkele artikelen in de verordening zijn opgenomen waarin expliciet is bepaald dat “een ieder” zich aan dat voorschrift dient te houden. De normen in die artikelen richten zich derhalve niet tot de kapitein of de schipper, maar tot iedereen. Voor dit systeem is in deze verordening gekozen om eenduidigheid ten aanzien van het normadressaat te verkrijgen. Bijkomend voordeel is dat niet langer in elk artikel afzonderlijk behoeft te worden bepaald tot wie de norm zich richt. In het tweede lid is bepaald dat bij afwezigheid van een kapitein of een schipper, de exploitant verantwoordelijk is voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening. Deze bepaling is opgenomen voor de gevallen waarin een ponton of een ander soort schip is afgemeerd en er geen bemanning (meer) aan boord is.
§2
Havenmeester van Rotterdam
Artikel 2.1 Aanwijzing havenmeester Artikel 2.1 vormt de basis voor het college om de havenmeester aan te wijzen. De hier bedoelde havenmeester is de havenmeester van Rotterdam. Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 36
§3
Orde in en gebruik van de haven
Artikel 3.1 Verkeerstekens In het Binnenvaartpolitiereglement is een voor Nederland uniform systeem van verkeerstekens geregeld. Om dit systeem niet te doorkruisen is in dit artikel vastgelegd dat dezelfde tekens kunnen worden gebruikt ten behoeve van de orde en veiligheid in de haven. Artikel 3.2 Verbod tot nemen van ligplaats In principe is het verboden ligplaats te nemen of zich met een schip op een ligplaats te bevinden, tenzij een van de uitzonderingsbepalingen, genoemd in het eerste lid in de onderdelen a tot en met d in acht worden genomen. Het in het derde lid opnemen van een ontheffings- en vrijstellingsregeling is onder andere nodig gebleken ten aanzien van de openbare ligplaatsen. Door opname van deze vrijstellingsregeling kan het college middels beperkingen en voorschriften die aan een ontheffing of vrijstelling worden verbonden, anticiperen op de specifieke omstandigheden van de ligplaats. Het nemen van ligplaats omvat tevens ankeren of gebruik maken van spudpalen op de aangewezen ankerplaatsen. Het verbod leidt ertoe dat in de meeste gevallen kan worden volstaan met plaatsing in de haven van verkeerstekens. Artikel 3.3 Deugdelijk afmeren Het eerste lid van artikel 3.3 bepaalt dat het verboden is te laden of te lossen, tenzij het schip op deugdelijke wijze is afgemeerd. Door de formulering "het is een ieder verboden" richt de norm zich op een ieder. Door deze formulering kan ook degene die het schip laadt of lost vanaf de wal gehouden worden aan de verplichting om het schip eerst deugdelijk af te (laten) meren. In de praktijk komt het regelmatig voor dat een schip slechts op een spring is afgemeerd en men vervolgens overgaat tot lossen of laden. Hierdoor bestaat het gevaar dat lading in het oppervlaktewater wordt gemorst of materiële schade aan schip of haveninfrastructuur ontstaat. Door het opnemen van de verplichting op deugdelijke wijze af te meren, kan hiertegen worden opgetreden. Het schip moet zodanig zijn afgemeerd dat het geen voor- of achterwaartse verplaatsing kan ondergaan, met dien verstande dat enige beweging als gevolg van golfslag of winddruk onvermijdelijk is en schade, anders dan door toedoen van menselijk handelen wordt voorkomen. Tengevolge van veranderingen in de atmosfeer worden schepen, ook in de haven, vaker geconfronteerd met zware stormen en extreme weersomstandigheden. Dit heeft in het recente verleden regelmatig tot gevolg gehad dat afgemeerde schepen van de wal of van boeimeringen losbraken en door de storm in de haven op drift geraakten. Dit heeft inmiddels ook tot buitengewone schade geleid. In het tweede lid, onder a, wordt voor zeeschepen met een lengte van meer dan 120 meter voorgeschreven dat een sleeptros op het voordek gebruiksklaar dient te liggen. Dit is van belang voor een losgebroken schip dat door aangesnelde sleepboten, middels de sleeptros, kan worden aangepakt en voor verder driften kan worden behoed. Teneinde het losbreken zo veel mogelijk te voorkomen, zijn onder b en c kwaliteitseisen opgenomen waaraan een afgemeerd schip dient te voldoen. Deze eisen zijn een kopie van de Guidlines on Mooring van OCIMF (Oil Compagnies International Marine Forum). Indien een zeeschip afmeert in een boeienspan dient, voor zover de plaatselijke omstandigheden dit toelaten, het zeeschip af te meren met de boeg in de heersende windrichting en wordt ten minste één anker gepresenteerd.
Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 37
Artikel 3.4 Verbod opvijzelen boor- of werkeiland Op grond van artikel 3.4 is het verboden om een boorinstallatie, een werkeiland of een soortgelijk object (hierna: werkeiland) op te vijzelen. Dit artikel is opgenomen in verband met het toenemend gebruik van de haven door werkeilanden. Bij het opvijzelen - dat is het met behulp van de aan boord geplaatste vijzels op eigen kracht verheffen van een werkeiland worden de poten van het werkeiland op de bodem geplaatst. Vervolgens werkt het werkeiland zich omhoog. In artikel 1.7 is bepaald dat het college de afgifte van een ontheffing kan weigeren indien een of meer van de belangen die worden beschermd door deze verordening, waaronder redenen van orde, veiligheid of milieu in de haven, dat wenselijk maken. De gegevens die moeten worden verstrekt bij de aanvraag tot een ontheffing bieden de mogelijkheid om tot een goede beoordeling van de nautische en andere veiligheidsaspecten van de haven te komen. De exploitant van een werkeiland, die eerstverantwoordelijke is voor de activiteiten, heeft tevens belang bij een zo effectief mogelijke informatie-uitwisseling met de havenbeheerder. In de bodem kunnen zich bijvoorbeeld leidingen, kabels of duikers bevinden die door de vrijkomende krachten beschadigd kunnen worden. Ook dient rekening te worden gehouden met de vergrote windgevoeligheid van het werkeiland tijdens en na het opvijzelen. De gegevens die moeten worden overgelegd bij de aanvraag om een ontheffing omvatten dan ook tevens een mededeling omtrent de resultaten van het door de exploitant uit te (laten) voeren bodemonderzoek. Indien een werkeiland zich bevindt op een scheepswerf of bij een herstellingsinrichting geldt het verbod niet, voor zover de activiteiten vallen binnen de werkingssfeer van de vergunning die is afgegeven krachtens de Wet milieubeheer. Artikel 3.5 Voorzieningen in de haven Dit artikel bepaalt in algemene zin dat het verboden is voorzieningen of voorwerpen in, op, onder of boven water te hebben of aan te brengen indien daardoor gevaar, schade of hinder kan ontstaan. De havenbeheerder dient in verband met het veilig gebruik van de haven op de hoogte te zijn van alle voorzieningen die in, onder of boven water worden aangebracht en die van een min of meer permanent karakter zijn. Uitgezonderd zijn scheepstoebehoren en voorzieningen die dienen om een schip te laden en te lossen. Daarbij wordt de eis gesteld dat deze voorzieningen ook werkelijk (als zodanig) in gebruik zijn, teneinde te voorkomen dat voorzieningen die hinderlijk of gevaarlijk voor anderen zijn (bijvoorbeeld meerdraden en fenders) blijvend worden aangebracht. Artikel 3.6 Verhalen van schepen Indien zich een calamiteit voordoet in de haven, moeten schepen - in verband met de veiligheid of het milieu - met spoed verhaald kunnen worden, ook al liggen deze schepen er met ontheffing van het college (de havenmeester) of met een vergunning. Bij een brand zouden de schepen bijvoorbeeld in de weg kunnen liggen voor incidenten bestrijdingsvaartuigen. Aangezien niet altijd in strijd met bestaande wettelijke voorschriften wordt gehandeld, is bestuursdwang als bedoeld in artikel 125 van de Gemeentewet en artikel 5:21 Awb in dergelijke gevallen niet mogelijk. Teneinde de havengebruiker tegen onnodig optreden te beschermen, wordt in het eerste lid bepaald dat - overeenkomstig artikel 5:24 Awb - de beslissing op schrift dient te worden gesteld. Voorts kan uitsluitend van de bevoegdheid gebruik worden gemaakt indien dit noodzakelijk is in het kader van de orde of ter bescherming van veiligheids- of milieubelangen. Een voorbeeld van een niet-spoedeisend belang in het kader van de orde van de haven, is het noodzakelijk worden van het plegen van onderhoud aan een kademuur of steiger waaraan reeds voor langere periode een schip gemeerd ligt. De eigenaar, beheerder of gebruiker van een schip kan op basis van dit artikel Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 38
schriftelijk worden verzocht binnen een redelijke termijn het schip te verhalen naar een andere ligplaats. Indien medewerking wordt geweigerd, kan het schip verhaald worden. Artikel 3.7 Gebruik van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven In, onder en langs de haven bevinden zich onder meer kunstwerken, kabels, tunnels, pijpleidingen, kades en zinkers. Het gebruik van voortstuwers (schroeven), boegschroeven of hekschroeven kan schade veroorzaken aan deze voorzieningen indien het in andere gevallen wordt gebruikt dan voor het bereiken of verlaten van een ligplaats. Artikel 3.7 (artikel 3.1 oud) is gewijzigd en het verbod is uitgebreid tot ook die situatie waarbij het schip op spudpalen ligt of indien men anders dan noodzakelijk voor het ontmeren of afmeren, het schip gaande houdt of tegen de kade of oever drukt waarbij het schip niet met meerdraden is afgemeerd. Reden waarom het verbod is uitgebreid ligt in het feit dat gebleken is dat regelmatig door gebruikers van de haven schepen werden gaande gehouden waarbij zeer gevaarlijke situaties werden veroorzaakt. Voorts kan – met name – het proefdraaien van machines, maar ook het trachten los te komen indien een schip aan de grond zit, grote schade veroorzaken. Het bij- of afdraaien door een bunker- of bevoorradingsschip, dat afgemeerd is aan een ander schip, ter voorkoming van schade levert een verwaarloosbaar risico op voor de haveninfrastructuur en is gelet op de vaak moeilijke afmeersituatie ter voorkoming van directe schade aanvaardbaar. Ontheffingen worden slechts in beperkte gevallen verleend. Voor het proefdraaien wordt slechts op een beperkt aantal locaties ontheffing verleend. Ten slotte is in het artikel een verplichting opgenomen dat tijdens het inwerking zijn van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven een persoon in de stuurhut aanwezig dient te zijn die bekend is met de bediening van het schip. In de praktijk is gebleken dat dit regelmatig niet het geval is. Dit kan tot zeer gevaarlijke en ongewenste situaties leiden. Artikel 3.8 Gebruik van ankers In de onderwaterbodem van de haven bevinden zich op een groot aantal plaatsen infrastructurele voorzieningen, zoals bodembescherming, leidingen en kabels. Het gebruikmaken van ankers zonder vooraf kennis te nemen van de locaties van deze infrastructurele voorzieningen kan leiden tot beschadiging hiervan. Om dit te voorkomen is uitgangspunt in de haven dat het verboden is van een anker gebruik te maken. Daarnaast is het in verband met de orde in de haven niet acceptabel dat willekeurig ten anker wordt gegaan. Het gebruikmaken van een anker is, op grond van onderdeel a van het eerste lid, wel toegestaan indien ligplaats wordt genomen in een boeienspan of op een palenligplaats. Vanzelfsprekend mag het anker niet in de nabijheid van een boei of een paal worden neergelaten aangezien het anker de boei of paal zou kunnen beschadigen. Tevens is het gebruik van een anker toegestaan indien dit geschiedt door een drijvende kraan en zeker is gesteld dat gebruik van een anker geen schade toebrengt aan de onderwaterbodem aangebrachte leidingen, kabels, duikers of oever- of kadeverdedigingswerken. Indien een drijvende kraan zijn anker wil gebruiken, dient dit gemeld te worden aan de havenmeester. De melding kan per telefoon, per marifoon, per fax of per e-mail plaatsvinden op telefoonnummer 010 – 252 1000, faxnummer 010 – 252 1600, VHF kanaal 14 of e-mail
[email protected] . Tot slot kan het college op grond van het vierde lid ontheffing verlenen van het verbod om een anker te gebruiken. Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 39
Artikel 3.9 Gebruik van spudpalen In de onderwaterbodem van de haven bevinden zich op een groot aantal plaatsen infrastructurele voorzieningen, zoals bodembescherming, leidingen en kabels. Het gebruikmaken van spudpalen zonder vooraf kennis te nemen van de locaties van deze infrastructurele voorzieningen kan leiden tot beschadiging hiervan. Om dit te voorkomen is uitgangspunt in de haven dat het verboden is van spudpalen gebruik te maken. Daarnaast is het in verband met de orde in de haven niet acceptabel dat willekeurig een schip zijn spudpalen gebruikt. Het verbod geldt niet indien dit geschiedt in overeenstemming met ter plaatse aangebrachte verkeerstekens en nadere aanduidingen als bedoeld in artikel 3.1. Het gebruik van spudpalen wordt bijvoorbeeld op enkele plaatsen in de Amazonehaven, de Seinehaven, het Calandkanaal en het Hartelkanaal toegestaan. Tot slot kan het college op grond van het tweede lid ontheffing verlenen van het verbod om spudpalen te gebruiken. Artikel 3.10 Recreatievaart en zeilvaart in de haven Artikel 3.10 (artikel 3.2 oud) regelt in het eerste lid dat het - in principe - verboden is de recreatievaart te beoefenen in de haven, voor zover deze onder invloed staat van getijdenbeweging. Het varen met pleziervaartuigen in havens die worden gebruikt door de beroepsvaart, kan zeer gevaarlijke situaties met zich meebrengen. Het gaat hierbij om havens die onder invloed staan van de eb- en vloedstroom en die derhalve in directe verbinding staan met open zee. Onderdeel a van het eerste lid stelt dat het verbod niet van toepassing is indien het schip zich bevindt in een haven ten oosten van de Erasmusbrug, met uitzondering van het Boerengat. Binnen deze havens staat de recreatievaart de beroepsvaart niet in de weg. Tevens is het verbod niet van toepassing indien "het schip zich rechtstreeks en zonder onderbreking begeeft naar in een in de haven gelegen jachthaven, private ligplaats of werf". Dit geldt bijv. indien men door het Boerengat rechtstreeks en zonder onderbreking naar het Haringvliet vaart. In het tweede lid wordt bepaald dat het verboden is de zeilvaart te beoefenen in de haven, tenzij hiervoor een ontheffing is verleend. De recreatievaart in het eerste lid heeft geen betrekking op de zeilvaart, die in het tweede lid wordt omschreven. Zeilvaart kan bedrijfsmatig - dus tegen vergoeding - worden beoefend en niet bedrijfsmatig, dus recreatief. Beide worden in het tweede lid geregeld. Een ontheffing van het verbod kan bijvoorbeeld worden verleend ingeval van een zeilwedstrijd of een manifestatie, dan wel ingeval van motorpech. Het derde lid regelt dat het verbod niet van toepassing is indien wordt gehandeld met een door het college verleende ontheffing. Tot slot kan het college op grond van het vierde lid een vrijstelling geven voor de in dit artikel gestelde verboden in geval van evenementen. Artikel 3.11 Overlast van vaartuigen In de praktijk van de haven komt het regelmatig voor dat handelingen plaatsvinden, zoals het vasthouden en losmaken van schepen alsmede het zich begeven en bevinden op schepen, die onrechtmatig zijn. Met de invoeging van dit artikel wordt handhaving mogelijk gemaakt.
Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 40
Artikel 3.12 Melding bedrijfsstoring, gebrek of schade Dit artikel bevat de verplichting voor schepen om alle bedrijfsstoringen, gebreken of schades aan boord van een schip, die een gevaar voor het schip of de omgeving kunnen opleveren aan de havenmeester te melden. De bepaling is van toepassing op alle schepen. De melding vindt plaats per telefoon, per marifoon op het daarvoor bestemde kanaal, per fax of per e-mail via telefoonnummer 010 - 252 1000, faxnummer 010 - 252 1600, VHF kanaal 14 of e-mail
[email protected] .
§4
Veiligheid en milieu in de haven
Artikel 4.1 Verontreiniging van lucht; stank, hinder of risico veroorzakende stoffen Artikel 4.1, eerste lid, regelt dat het verboden is om roet uit een schip te laten ontsnappen ten gevolge van het doorblazen van het uitlaatgassensysteem. Het tweede lid bepaalt dat het verboden is stoffen uit een schip te laten ontsnappen, indien hierdoor gevaar, schade of hinder ontstaat of kan ontstaan. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden beperken zich tot handelingen die plaatsvinden aan boord van een schip. Handelingen gepleegd vanaf de wal vallen buiten deze bepalingen. Het derde lid regelt dat het college ontheffing kan verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod. Artikel 4.2 Gebruik afvalverbrandingsoven In artikel 4.2 (artikel 2.7 uit het voormalige Havenreglement gevaarlijke stoffen) is ter voorkoming van gevaar, schade en hinder voor de omgeving, door bijvoorbeeld ernstige rookontwikkeling en het gebruik van de afvalverbrandingsoven terwijl het schip is afgemeerd in een petroleumhaven, een verbod opgenomen op het gebruik van afvalverbrandingsovens aan boord van schepen. Eventueel zich aan boord bevindend afval kan worden afgegeven aan de daartoe bestemde inzamelaars. Artikel 4.3 Melding en verwijdering van te water geraakte stoffen of voorwerpen Artikel 4.3 (artikel 4.2 oud) regelt dat, in verband met de veiligheid en het eventuele belemmeren van de vaarweg, indien stoffen of voorwerpen te water geraken, hiervan onmiddellijk kennis wordt gegeven aan de havenmeester. Deze kennisgeving is niet aan voorschriften verbonden, maar de voorkeur wordt gegeven aan een telefonische melding op 010 – 252 1000 of via de marifoon op VHF kanaal 14. Vervolgens dient de stof of het voorwerp – voor zover mogelijk – onmiddellijk te worden verwijderd. Het opnemen van een verbod is niet noodzakelijk in verband met de werkingssfeer van de Waterwet, het Binnenvaartpolitiereglement en gemeentelijke regelgeving. Artikel 4.4 Ernstig gevaar, schade of hinder opleverende schepen In het kader van een goed havenbeheer is het noodzakelijk ten aanzien van schepen die ernstig gevaar, schade of hinder of ernstige gevolgen voor de orde met zich mee (kunnen) brengen, maatregelen te kunnen treffen van min of meer ingrijpende aard. Hierbij kan gedacht worden aan schepen die in brand staan, dreigen te zinken of schepen waaruit gevaarlijke stoffen lekken. De maatregelen kunnen variëren van het treffen van noodvoorzieningen aan boord van het schip, tot - in het uiterste geval - het verbieden van binnenkomst of van verblijf van het schip in de haven. De te treffen maatregelen en het verbod zullen (zo nodig achteraf) schriftelijk worden meegedeeld.
Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 41
Artikel 4.5 Veilige toegang Dit artikel is toegevoegd aangezien er in de havenpraktijk zich bij de betreding van schepen regelmatig zeer gevaarlijke en onaanvaardbare situaties voordoen. Veilige toegang tot een schip was nergens geregeld, tenzij een schip uitsluitend als een werkplaats werd gezien, dan waren er in de Arbo-wetgeving algemene voorschriften dat de werkplek veilig moest kunnen worden betreden. Echter er wordt niet altijd gewerkt, er wordt op een schip ook gewoond en geleefd en ook dan dient een schip op veilige wijze te kunnen worden betreden. Het motief voor deze regeling is gelegen in het wonen en leven aan boord, met al het daartoe noodzakelijk maatschappelijk verkeer. In dit artikel wordt als norm gesteld dat het schip over een toegang dient te beschikken waardoor in redelijkheid geen gevaar of schade voor personen kan ontstaan. Voor binnenschepen is het in sommige gevallen niet mogelijk of zeer onpraktisch om een veilige toegang tot het schip mogelijk te maken. Enerzijds is dit het geval bij laad- of loshandelingen. Door het laden of lossen van lading aan boord van een binnenschip, kan het schip aanzienlijk bewegen. In dit soort situatie kan een veilige toegang niet worden gegarandeerd, sterker nog een toegang is in dit soort gevallen juist onveilig. Anderzijds meert een binnenschip soms kort af, bijvoorbeeld om passagiers of een auto af te zetten. Om in dit soort korte handelingen van een binnenschipper te eisen dat hij een veilige toegang creëert, zou een onevenredige belasting voor een binnenschipper opleveren. Artikel 4.6 Gebruik walstroom door binnenschepen In het kader van het leveren van een bijdrage aan het verbeteren van de (lokale) luchtkwaliteit worden in de haven bij de openbare ligplaatsen voor de binnenvaart aansluitingen voor de afname van elektriciteit (ten behoeve van de binnenvaart) gerealiseerd. Een binnenschip dat direct of indirect is afgemeerd op een openbare ligplaats die in het beheer is bij Havenbedrijf Rotterdam N.V. en die voorzien is van een mogelijkheid voor afname van walstroom ten behoeve van dat binnenschip, moet van deze mogelijkheid gebruik maken. Het schip mag geen gebruik maken van een (scheeps)generator voor het opwekken van elektriciteit, zelfs niet met gebruikmaking van een zogenaamde fluisterset. Het verbod is beperkt tot ligplaatsen met walstroomaansluitingen die in beheer zijn bij Havenbedrijf Rotterdam N.V. Indien een binnenschip afmeert bij een ligplaats die niet in beheer is bij Havenbedrijf Rotterdam N.V., maar op die ligplaats wel walstroom aanwezig is, dan hoeft hij daar niet verplicht gebruik van te maken. Daarnaast geldt het verbod uitsluitend bij ligplaatsen waar een aansluiting voor walstroom met een afnamecapaciteit van 400 volt en ten minste 63 ampère beschikbaar is. Dit ter onderscheiding van enkele nog bestaande “oude” aansluitingen voor walstroom, die niet gebruiksvriendelijk zijn (en onvoldoende vermogen leveren) waar – vooralsnog – in redelijkheid geen generator verbod kan worden ingesteld. Overigens zal in veel gevallen, naast de mogelijkheid om het schip aan te sluiten op 400 volt en 63 ampère, ook de mogelijkheid bestaan om het schip op het lichtnet (230 volt en 16 ampère) aan te sluiten. Op het moment dat het op een ligplaats dermate druk is met binnenschepen dat geen aansluitingen meer beschikbaar zijn (bijvoorbeeld tijdens kerst of andere feestdagen), dan kunnen binnenschepen onverkort gebruik maken van hun scheepsgenerator om elektriciteit op te wekken. Dit geldt ook voor binnenschepen die voor hun elektriciteitsvoorziening meer stroom nodig hebben, dan de walstroomvoorziening kan leveren.
Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 42
Artikel 4.7 Verbod gebruik hoofdmotor Het komt zeer regelmatig voor dat afgemeerde schepen hun hoofdmotor onnodig laten draaien, anders dan direct voor vertrek van het schip. Dit betekent een onnodige belasting van het milieu en het kan hinder voor omwonenden veroorzaken. Aangewezen als gebieden waar de hoofdmotor niet mag draaien zijn de ligplaatsen gelegen aan het Noordereiland en ligplaatsen waar walstroom als bedoeld in artikel 4.6 beschikbaar is. Door de gekozen formulering blijft het mogelijk om bijvoorbeeld de hoofdmotor ten dienste van proefdraaien in werking te hebben. Voor deze activiteit is wel een door het college verleende ontheffing nodig. Artikel 4.8 Verrichten van werkzaamheden Artikel 4.8 (oude artikel 4.3 van de Havenverordening Rotterdam 2004) geeft regels over het verrichten van werkzaamheden aan schepen. Hieronder vallen ook werkzaamheden die buitenboord of onderwater aan het schip plaatsvinden. Grote reparaties aan schepen vinden doorgaans plaats op of aan een werf of in een dok. Kleine reparaties worden echter vaak aan boord verricht door de eigen bemanning of door buitenstaanders. Het verrichten van reparaties kan onder bepaalde omstandigheden gevaren met zich meebrengen. Het verbod richt zich niet alleen op de kapitein of de schipper, maar tevens op alle andere personen, door de toevoeging van de zinsnede “een ieder”. Zie voor een toelichting hierop tevens de toelichting op artikel 1.10 van de Havenbeheersverordening. Teneinde te voorkomen dat een kleine scheepsreparatie buiten een werf of herstellingsinrichting tot een reparatie van grote omvang, met inherente veiligheidsrisico's en grote tijdsduur uitgroeit, is in het eerste lid onder b, opgenomen dat de reparatieduur ten hoogste drie dagen mag duren. In het eerste lid onder b, zijn tevens de beperkingen en voorschriften opgenomen uit de thans bestaande ontheffing terzake, zodat deze ontheffing (en aanvraag) kan vervallen, voor zover de drie dagen niet wordt overschreden en wordt voldaan aan de in het artikel gestelde criteria. Het eerste lid is ook van toepassing ten aanzien van de bedrijfsgereedheid van het schip. Werkzaamheden aan bijvoorbeeld de voortstuwingsinstallatie mogen niet leiden tot het belemmeren van de bedrijfsgereedheid voor een periode van meer dan drie dagen. Indien de werkzaamheden langer dan drie dagen in beslag nemen, kan ontheffing worden aangevraagd op grond van het tweede lid. Artikel 4.9 Melding verrichten van werkzaamheden Dit artikel is nieuw en regelt een meldplicht voor een schip dat voornemens is om scheepsreparatiewerkzaamheden uit te voeren buiten een werf of herstellingsinrichting. Reparaties aan schepen bij een werf of herstellingsinrichting vallen, met uitzondering van het ligplaats nemen, buiten de werking van de verordening. Deze meldplicht is ter vervanging van een ontheffingenstelsel, voor zover de scheepsreparatie ten hoogste drie dagen duurt. Indien uit de melding blijkt dat de reparatie meer dan drie dagen duurt, kan de Havenmeester op grond van het tweede lid van artikel 4.8 ontheffing verlenen. De melding voor het verrichten van werkzaamheden geschiedt via een Electronic Data Interchange (EDI). Deze meldingen worden verricht via Port Infolink.
Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 43
Bij het verrichten van werkzaamheden buitenboord of onder een schip kan de melding per telefoon, per marifoon, per fax of per e-mail geschieden via telefoonnummer 010 – 252 1000, faxnummer 010 – 252 1600, VHF kanaal 14 of e-mail
[email protected] . Artikel 4.10 Ontsmetten van schepen Artikel 4.10 (oude artikel 4.4 van de Havenverordening Rotterdam 2004) regelt het ontsmetten van schepen. Het verbod van behandeling van lading van schepen met (bepaalde) gassen is opgenomen in de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden en wordt derhalve niet langer in de Havenbeheersverordening geregeld. Het in het eerste lid opgenomen verbod is beperkt tot het nemen van ligplaats. Tijdens het gassen van ruimten aan boord van een schip kunnen risico's ontstaan voor het havengebied. In verband met de veiligheid van deze omgeving, is het noodzakelijk dat de havenmeester instemt met het nemen van ligplaats door een schip en met het op die bepaalde plaats verrichten van ontsmettingsactiviteiten in de haven. In het tweede lid is het begrip “zeeschip” gewijzigd in “schip”, als gevolg waarvan de bepaling tevens van toepassing is op binnenschepen. Hierdoor wordt de bepaling in overeenstemming gebracht met de bestaande praktijk. De redactie van het tweede lid houdt tevens rekening met schepen die in het buitenland zijn beladen met aldaar (in de silo) aan de wal ontsmette lading, die in de haven wordt gelost. Deze lading kan vanzelfsprekend eveneens bepaalde risico’s met zich meebrengen. Voorts is het tweede lid beperkt tot schepen, geladen met losgestorte bulklading in vaste vorm. Hierdoor worden alle containerschepen van de toepassing uitgesloten. Deze schepen hebben containers als lading onder gas aan boord en zouden dus allemaal een ontheffing dienen te krijgen, hetgeen niet wenselijk is. Het onder gas staan van te vervoeren containers is in de IMDGCode geregeld, inclusief de labeling. Het onder gas zetten van containers geschiedt binnen een inrichting en valt onder de vergunningplicht uit de Wet milieubeheer. In het derde lid is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen. §5
Petroleumhavens
Artikel 5.1 Aanwijzing petroleumhavens De geografische omschrijving van de petroleumhavens, waarbinnen een strenger regime geldt dan in de overige delen van de haven, wordt aangegeven met ‘oeverfrontnummers’. Op deze manier wordt de begrenzing precies aangeduid. Bij de vaststelling van deze verordening zijn ook enkele inhoudelijke wijzigingen aangebracht: Het boeienspan 81 en paalmering 80 zijn toegevoegd aan de aanwijzing van boeienspan 78 en 79 in het Calandkanaal als petroleumgebied. Deze aanwijzing als petroleumgebied geldt uitsluitend voorzover het direct en indirect aan deze boeienspannen en paalmering afgemeerde tankschip een gevaarlijke stof, met uitzondering van een brandbare vloeistof met een vlampunt van 55 graden Celsius of hoger, als lading of ladingresidu aan boord heeft. Als petroleumhaven geldt in dat geval ook de strook water van 25 meter rondom het afgemeerde tankschip. Deze regeling heeft als voordeel dat het gebruik van de boeienspannen en paalmering ook voor andere doeleinden dan het gebruik door tankschepen beschikbaar blijft. De status van de boeienspannen en paalmering wordt bepaald door de soort van het afgemeerde schip. Meert er een tankschip af met gevaarlijke lading, dan wordt de ligplaats een petroleumhaven en geldt daar ook het strenge petroleumregiem, meert er een schip af anders dan een tankschip met gevaarlijke lading, dan wordt de ligplaats geen petroleumhaven en geldt er ook geen petroleumregiem.
Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 44
Tevens is het oorspronkelijke vlampunt van een brandbare vloeistof van 61 graden Celsius, in dit onderdeel verlaagd naar een vlampunt van 55 graden Celsius. Deze wijziging staat in verhouding met de regeling van artikel 5.5 aangaande tankschepen die geladen met gevaarlijke en brandbare vloeistoffen buiten petroleumhavens afmeren. Door het vlampunt te verlagen mag een hele reeks van tankschepen met een bepaalde gasoliesoort buiten de petroleumhaven afmeren, zonder dat daarvoor, in tegenstelling tot het verleden, een ontheffing moet worden verleend. De verlaging van het vlampunt is op geen enkele wijze een concessie aan de veiligheid. Artikel 5.2 Verbod open vuur en vonkvorming De oude artikelen 2.2, verbod vonkvorming en 2.3, verbod open vuur zijn samengevoegd in dit gewijzigde artikel 5.2. Nieuw is toegevoegd dat het verbod op open vuur en vonkvorming niet geldt op boeien 78, 79 of 81 of paalmering 80 in het Calandkanaal, indien er ter plaatse aan boord van een tankschip wordt gerepareerd en voor de betreffende werkzaamheden een Veiligheids- en gezondheidsverklaring is afgegeven door een erkend gasdeskundige als bedoeld in de Arbeidsomstandighedenregeling. Tevens zijn criteria opgenomen voor het aansteken van een lasapparaat in de petroleumhaven en is nader gespecificeerd dat een schip zich niet in de petroleumhaven mag bevinden indien er vonken uit een uitlaatgassenleiding van een verbrandingsmotor van het schip komen. Artikel 5.3 Verbod te roken Roken in een petroleumhaven is – gelet op de risico’s – voor een ieder verboden, tenzij aan boord van een schip in een door de schipper of kapitein aangewezen rookruimte. Deze rookruimte dient aan voorwaarden te voldoen. De rookruimte mag niet rechtstreeks van buiten toegankelijk zijn, moet gesloten zijn als er gerookt wordt en moet door een duidelijk opschrift aangeduid zijn als rookruimte. Artikel 5.4 Plaatsen informatieborden Op grond van dit artikel dient bij de toegang van een schip dat in de petroleumhaven is afgemeerd een bord geplaatst te worden dat aangeeft dat roken, open vuur en toegang door onbevoegden verboden is. Artikel 5.5 Tankschepen met gevaarlijke stoffen buiten petroleumhavens Artikel 5.5 (artikel 6.3 van de Havenverordening 2004 (oud)) regelt onder welke voorwaarden tankschepen met gevaarlijke stoffen buiten petroleumhavens mogen liggen, waarbij wordt opgemerkt dat onder het in dit artikel gebruikte begrip ladingresidu mede gasvormige ladingrestanten dient te worden verstaan. Tankschepen (zowel zeetankschepen als binnentankschepen) kunnen grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen (waaronder ook gasvormige ladingsresiduen worden verstaan) aan boord hebben en kunnen om die reden ook grote risico’s met zich meebrengen. Uitgangspunt is dat deze schepen zoveel mogelijk worden geweerd uit het oostelijk havengebied. In principe kunnen deze schepen alleen ligplaats nemen in de petroleumhavens. Op dit uitgangspunt is een aantal in dit artikel opgesomde uitzonderingen mogelijk. Eerste lid, onderdeel a Het betreft in de eerste plaats een binnentankschip dat ongevaarlijke stoffen, brandbare vloeistoffen met een vlampunt van 55 graden Celsius of hoger, kaliumhydroxide, natriumhydroxide of fosforzuur aan boord heeft. Tevens dient de schipper zeker te hebben gesteld dat alle overige ruimten binnen de ladingzone met inbegrip van de sloptanks leeg zijn van brandbare vloeistoffen met een vlampunt lager dan 55 graden Celsius en waarvan de Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 45
atmosfeer in deze ruimten ten hoogste 8% zuurstof- of maximaal 20% van de laagste explosiegrens brandbare gassen bevatten en waarvan de ruimten gesloten zijn. De schipper dient op grond van artikel 5.6 zich tevens gemeld te hebben aan de Havenmeester. Eerste lid, onderdeel b Voorts betreft het een zeetankschip dat geladen of leeg is van ongevaarlijke stoffen, brandbare vloeistoffen met een vlampunt van 55 graden Celsius of hoger, kaliumhydroxide, natriumhydroxide, fosforzuur of brandbare vloeistoffen met een vlampunt lager dan 55 graden Celsius, waarbij tevens voorwaarde is dat deze tanks ten hoogste 8% zuurstof- of maximaal 20% van de laagste explosiegrens brandbare gassen bevatten en die niet aan de scheepshuid grenzen en: door een erkend gasdeskundige als bedoeld in de Arbeidsomstandighedenregeling een verklaring is afgegeven waaruit blijkt dat de ladingsituatie van het zeetankschip in overeenstemming is met de in dit onderdeel gestelde voorschriften; er uitsluitend overslag plaats vindt van de onder 1° genoemde stoffen; tanks met gevaarlijke stoffen gesloten blijven; er geen schoonmaakhandelingen van ruimten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, en; er maximaal 1 schip langszij ligt. Deze laatste criteria werden voorheen in de ontheffingen opgenomen. Door deze nu in het artikel op te nemen, neemt het aantal gevraagde ontheffingen aanzienlijk af. Voor deze schepen geldt ook de meldplicht bedoeld in artikel 5.6. Voorafgaand aan het innemen van ligplaats dient het melden te geschieden, zodat bekend is dat er zich een tankschip buiten de petroleumhaven bevindt en onder welke omstandigheden, zodat daarop middels toezicht kan worden geanticipeerd. Indien een tankschip niet aan de criteria voldoet van dit artikel, dan is ligplaats nemen buiten de petroleumhaven verboden tenzij op grond van het derde lid ontheffing is verkregen. Eerste lid, onderdeel c Onderdeel c stelt regels aangaande een combinatietankschip. Een combinatietankschip is gebouwd om afwisselend vloeibare of droge lading te vervoeren, en kunnen er zich tengevolge van dit afwisselend vervoer brandbare ladingresiduen in de sloptanks bevinden. Indien het combinatietankschip geladen is of wordt met losgestorte bulklading in vaste vorm, zal het schip buiten de petroleumhaven afmeren. Indien het combinatietankschip voldoet aan de criteria van dit artikel, kan na een melding als bedoeld in artikel 5.7 zonder meer worden afgemeerd buiten de petroleumhaven. Indien het schip niet voldoet aan de gestelde criteria van dit artikel, is ligplaats nemen buiten de petroleumhaven in beginsel verboden en kan het schip een ontheffing aanvragen. In verband met internationale verplichtingen ten aanzien van de dubbelwandigheid van de scheepsromp van combinatietankschepen is nagenoeg de hele wereld-combinatietankervloot niet meer geschikt voor het vervoer van aardolie. Deze schepen worden gesloopt of vervoeren nog uitsluitend droge bulk lading. Bij werfbeurten worden meer en meer de olierestanten verwijderd en nemen de veiligheidsrisico's voor deze schepen af. De hele regeling aangaande combinatietankschepen is hierop aangepast en vereenvoudigd. Een melding als bedoeld in artikel 5.7 in samenhang met het gestelde in dit artikel en de handhaving van de regeling biedt voldoende garantie voor de havenveiligheid. Eerste lid, onderdeel d Ten slotte betreft het tankschepen voorzien van een schoonmaakcertificaat of indien kortstondig ligplaats wordt genomen op een daartoe aangewezen autoafzetplaats voor het aan of van boord zetten van de auto, te bunkeren bij een bunkerschip of indien het een Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 46
ligplaats betreft die is aangeduid met een verkeersteken als ligplaats voor schepen met gevaarlijke stoffen, is het verbod tot het nemen van ligplaats buiten de petroleumhavens niet van toepassing. Artikel 5.6 Melding ligplaats tankschip buiten petroleumhaven Dit artikel is nieuw en regelt de meldplicht voor een tankschip dat voornemens is om ligplaats te nemen buiten een petroleumhaven en dat voldoet aan het gestelde in artikel 5.5, eerste lid, onderdeel a, onder 2, en onderdeel b. Het betreft hier een elektronische melding via een Electronic Data Interchange (EDI). De meldingen worden verricht via Port Infolink. Naast de elektronische mag een binnentankschip (welke valt onder artikel 5.5, eerste lid, onderdeel a, onder 2) een melding ook doorgeven per telefoon, per marifoon, per fax of per e-mail op telefoonnummer 010 – 252 1000, faxnummer 010 – 252 1600, VHF kanaal 14 of email
[email protected] . Deze meldplicht is ter vervanging van het bestaande ontheffingenstelsel, voor zover het tankschip voldoet aan het gestelde in het hierboven genoemde artikel. Artikel 5.7 Melding combinatietankschip Deze meldverplichting is een aanvulling op de melding op grond van de Regeling communicatie en loodsaanvragen zeevaart (RCLZ) voor een combinatietankschip die losgestorte bulklading in vaste vorm lost of daarmee geladen wordt. De melding omvat de eventuele aanwezigheid van brandbare vloeistoffen of restanten daarvan van voorgaande ladingen, de stuwage en het zuurstofpercentage van de geïnertiseerde tankatmosfeer boven de brandbare ladingrestanten. Aan de hand van deze melding kan getoetst worden of het combinatietankschip voldoet aan het gestelde in artikel 5.5, eerste lid, onder c. Voldoet het combinatietankschip hier aan, dan kan het ter ladingbehandeling afmeren buiten de petroleumhaven. De melding vindt plaats per fax op faxnummer 010 – 252 1600 of per e-mail op
[email protected] . Artikel 5.8 Toegelaten schepen in petroleumhavens Artikel 5.8 (oude artikel 6.4 uit de Havenverordening 2004) regelt het toelaten van schepen in een petroleumhaven. In verband met de risico’s die gevaarlijke stoffen met zich meebrengen mogen in de petroleumhavens alleen bepaalde schepen of activiteiten worden toegelaten. Dit artikel stemt inhoudelijk grotendeels overeen met het oude artikel. In de aanhef en onder a, is opgenomen dat gebruik gemaakt kan worden van de petroleumhavens door een schip dat van de havenwerken gebruik maakt, heeft gemaakt of zal maken om te laden, te lossen, zijn ladingtanks schoon te maken of komt bunkeren. Nieuw is onder b de toevoeging dat een tankschip ook in de petroleumhaven mag verblijven om te wachten. Het innemen van de ligplaats geschiedt met instemming van de huurder, erfpachter of eigenaar van de ligplaats. Gelet op de stoffen aan boord van het tankschip is het vaak niet mogelijk om buiten de petroleumhaven af te meren. Zoals reeds in de toelichting op artikel 1.1 is opgemerkt, wordt als schoonmaakhandeling tevens aangemerkt het wassen van een schip met ruwe olie. Deze aanvulling is opgenomen in verband met de in de praktijk bestaande mogelijkheid dat een schip gebruik maakt van havenwerken in verband met het schoonmaken van zijn tanks, bijvoorbeeld voorafgaand aan reparatie bij een werf. Door deze aanvulling behoeft het schip geen ontheffing meer aan te vragen voor deze werkzaamheden. Onder c is bepaald dat een roei- of motorboot die behoort tot de uitrusting van een reeds in de petroleumhaven gemeerd liggend schip, niet gebruikt mag worden indien hij voorzien is van een benzinemotor. Benzinemotoren brengen risico’s met zich mee in verband met de
Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 47
kans op vonkvorming. Thans is er een keur aan dieselmotoren die als buitenboordmotor zijn uitgevoerd en die voor gebruik in de petroleumhavens veilig zijn. In de onderdelen g, h en i zijn nieuwe doelgroepschepen opgenomen te weten, dienstverlenende-, passagiers- en werkschepen. Het opnemen van deze nieuwe doelgroepen die onder deze regeling valt is het directe gevolg van de incorporatie van het Uitvoeringsbesluit dienstverlenende schepen in deze verordening. Tevens is in de onderdelen j en k opgenomen een schip dat betrokken is bij het communicatievaren of dat baggerwerkzaamheden uitvoert. Het opnemen van deze doelgroepschepen voorkomt dat voor het binnenvaren van een petroleumhaven een ontheffing of vergunning moet worden aangevraagd . Nieuw is de opname in het tweede lid van het verbod voor het bevaren van de petroleumhavens door schepen gebouwd of gebruikt voor de recreatievaart of het door deze doelgroep gebruik maken van de havenwerken. De oude omschrijving van de toegelaten schepen in de petroleumhavens liet ruimte aan onder andere recreatievaartuigen om gebruik te maken van de havenwerken. Het is absoluut onaanvaardbaar dat recreatievaart in de petroleumhavens komt. Thans is dit verboden en handhaafbaar. Ieder schip dat de petroleumhaven binnenvaart dient er beroepshalve te zijn en dient te voldoen aan de in deze verordening gestelde gedragsregels. (Verbod roken, open vuur etc.) In bijzondere omstandigheden kan het college op grond van het derde lid ontheffing verlenen van de in het artikel gestelde verboden. Artikel 5.9
Bouw- en uitrustingsvoorschriften dienstverlenend-, werk- of passagiersschip Artikel 5.9 is een nieuw artikel dat in de Havenbeheersverordening is opgenomen als gevolg van de incorporatie van het Uitvoeringsbesluit dienstverlenende schepen. De in dit artikel genoemde regeling zijn van toepassing op dienstverlenende schepen indien deze zich in een petroleumhaven bevinden. Onverminderd het bepaalde in dit artikelen moeten dienstverlenende schepen voldoen aan de bouw- en uitrustingsvoorschriften bedoeld in paragraaf 13. Artikel 5.10 Melding dienstverlenend-, werk- of passagiersschip Deze meldverplichtingen zijn opgenomen zodat de havenmeester uit oogpunt van veiligheid noodzakelijke kennis heeft van de aanwezigheid van dienstverlenende-, werk- of passagiersschepen in petroleumhavens en de uitoefening van werkzaamheden aan schepen. De melding maakt handhaving van wettelijke voorschriften mogelijk. De melding kan per telefoon, per marifoon, per fax of per e-mail plaatsvinden op telefoonnummer 010 – 252 1000, faxnummer 010 – 252 1600, VHF kanaal 14 of e-mail
[email protected] .
Artikel 5.11 Afmeren zeetankschepen geladen met gevaarlijke stoffen De laatste jaren is het aantal havensleepboten aanmerkelijk afgenomen. Dit heeft tot gevolg dat indien er op ad-hoc basis een sleepboot ter assistentie wordt besteld, het soms enige uren kan duren voordat men over een sleepboot kan beschikken. Dit heeft consequenties voor tankschepen. Bij een uitslaande brand op een haventerrein kan het in verband met de veiligheid noodzakelijk zijn om de aldaar afgemeerde tankschepen met spoed te verhalen. Om die reden is het nodig dat tankschepen "met de kop naar buiten" afmeren. In geval van nood kan het tankschip op eigen kracht en zo snel mogelijk, zonder uitgebreide manoeuvres, Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 48
wegvaren van het risicogebied in een petroleumhaven. Het niet opvolgen van de verplichting om vooruit varend direct uit de haven te kunnen vertrekken is in dit artikel uitgebreid met de omstandigheden dat dit niet kan in verband met de overslag van lading of indien ligplaats wordt ingenomen bij een werf, bij een herstellingsinrichting, in een boeienspan of aan boeien. Tankschepen kunnen vaak in verband met reparatie bij een werf niet met de kop naar zee liggen en kunnen aldaar wel gevaarlijke stoffen aan boord hebben. Deze situatie moet uitgesloten worden van de gestelde verplichting. Door het artikel aan te vullen met het hierboven gestelde, zijn bijna alle mogelijkheden genoemd waarbij een situatie denkbaar is dat een tankschip niet met de kop naar zee zal afmeren. Mocht desondanks een ontheffing van de in dit artikel gestelde verplichting noodzakelijk zijn, dan kan deze worden aangevraagd. Opgemerkt wordt dat zeetankschepen die zijn afgemeerd aan de rivierzijde van de steigers op de rivieren, zoals de Oude Maas, reeds voldoen aan dit voorschrift omdat de schepen daar altijd "vooruit varend direct kunnen vertrekken", omdat zij steeds de kade kunnen verlaten in de richting waarin het schip ligt. Artikel 5.12 Melden afmeren zeetankschepen geladen met gevaarlijke stoffen Dit artikel regelt de meldplicht van alle zeetankschepen die op grond van artikel 5.11 niet zodanig zijn afgemeerd dat het vooruit varend direct uit de haven kan vertrekken. Dit gegeven is van belang voor de havenveiligheid en daardoor kan tijdig geanticipeerd worden op risicovolle omstandigheden bij de ladingoverslagplaats. De melding dient plaats te vinden per fax of per e-mail. Het faxnummer is 010 - 252 1600 en het e-mail adres is
[email protected] .
§6
Gasoverslag
In verband met de voorziene aanlanding van grote hoeveelheden vloeibaar aardgas is deze paragraaf gereserveerd voor regels omtrent gasoverslag.
§7
Zoneringsregeling schepen met gevaarlijke stoffen in verpakking of bulk
Artikel 7.1 Verbod ligplaatsinname schip met gevaarlijke stoffen in verpakking De zoneringsregeling voor schepen geladen met gevaarlijke stoffen in verpakking is ten opzichte van het oude Havenreglement gevaarlijke stoffen 2007 onveranderd. Geregeld is dat het verboden is met een schip dat geladen is met een in bijlage I genoemde gevaarlijke stof in verpakking ligplaats te nemen binnen een in bijlage I genoemde afstand van een woonconcentratie, tenzij gehandeld wordt in overeenstemming met de in Bijlage I opgenomen bepalingen. Bijlage I is een overzichtelijk schema. Uit dat overzicht blijkt duidelijk welke afstand tot een woonconcentratie bij het toekennen van een ligplaats in acht moet worden genomen indien een bepaalde hoeveelheid stoffen uit de IMDG-Code, aangegeven met unieke VN-nummers, zich in verpakte vorm aan boord van het schip bevindt. Zie verder de toelichting bij Bijlage I. Artikel 7.2 Verbod ligplaatsinname tankschip met gevaarlijke stoffen in bulk Toegevoegd is een nieuw artikel voor een zeetankschip, dat een gevaarlijke stof als lading of ladingresidu aan boord heeft en die buiten de petroleumhaven afmeert. Het innemen van een ligplaats door deze tankschepen kan risico inhouden voor de woonomgeving. Vandaar dat voor deze zeetankschepen een verbod is opgenomen om ligplaats te nemen binnen een Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 49
afstand als aangegeven in Bijlage I, die geldt voor zone A en zone B. Er is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen voor die gevallen waarin het innemen van ligplaats verantwoord wordt geacht. Artikel 7.3 Melding laden gevaarlijke of schadelijke stoffen in verpakte vorm In artikel 10.07 van het Binnenvaartpolitiereglement is de verplichting opgenomen om vóór vertrek van een zeeschip dat in dat artikel genoemde schadelijke of gevaarlijke stoffen in verpakking vervoert, bepaalde gegevens te melden aan de bevoegde autoriteit van de betreffende haven. In de Regeling communicatie en loodsaanvragen zeevaart is neergelegd welke gegevens gemeld moeten worden en aan wie gemeld moet worden. In artikel 7.3 is de aanvullende verplichting opgenomen om ten minste drie uur voor aanvang ook melding te maken van het voornemen tot het laden van bovengenoemde stoffen. Met deze kennis kan rekening worden gehouden met het toewijzen van ligplaatsen in de nabijheid van het zeeschip dat geladen wordt met de genoemde stoffen in verpakte vorm. Ook is de melding van belang voor de toepassing van de zogeheten zoneringsregeling (zie ook toelichting bij artikel 7.1). De melding vindt elektronisch plaats via een Electronic Data Interchange (EDI) en wordt verricht via Port Infolink.
§ 8 Behandeling van vloeibare gevaarlijke of schadelijke stoffen in bulk Artikel 8.1 Overslag van vloeibare gevaarlijke of schadelijke stoffen in bulk Voordat overslag van vloeibare gevaarlijke en schadelijke stoffen met een zeetankschip plaatsvindt, moeten de voor de overslag verantwoordelijke personen (op een zeeschip de kapitein en voor de inrichting de exploitant) een voorgeschreven veiligheidscontrolestaat nalopen en invullen door op de daartoe bestemde plaatsen hokjes af te vinken of aan te kruisen. Na invulling moeten de verschillende onderdelen tijdens de overslag en zolang het schip ter plekke ligplaats inneemt worden nageleefd. Er zijn twee verschillende controlestaten die op grond van deze verordening moeten worden nagelopen afhankelijk van het type overslag. In geval van overslag tussen een zeetankschip en een inrichting moet de veiligheidscontrolestaat, zoals opgenomen in de International Safety Guide for Oiltankers and Terminals (Fifth edition 2006), of zoals nadien gewijzigd, uitgegeven door ICS / OCIMF / IAPH worden nagelopen, ingevuld en nageleefd. Indien sprake is van overslag tussen twee zeetankschepen moet de veiligheidscontrolestaat zoals thans opgenomen in Bijlage II worden nagelopen, ingevuld en nageleefd. De eerstgenoemde veiligheidscontrolestaat voor schip-wal overslag uit de internationaal erkende organisaties, is in de plaats gekomen voor de oude veiligheidscontrolestaat die voorheen als bijlage II aan het oude Havenreglement was verbonden. Deze internationaal bekende veiligheidscontrolestaat wordt wereldwijd gebruikt en komt inhoudelijk grosso modo overeen met de voorheen gebruikte controlestaat voor schip wal overslag. Voordeel van het gebruik van deze internationaal bekende veiligheidscontrolestaat is dat scheepsofficieren van de tankvaart met het gebruik bekend zijn en wijzigingen automatisch worden aangebracht. Bijkomend voordeel is dat de oude Bijlage II is vervallen. De veiligheidsvoorschriften voor overslag tussen een binnentankschip en een inrichting zijn neergelegd in het ADN. Aanvullende regulering in deze verordening is voor dat type overslag niet nodig. Ook is thans een controlestaat in voorbereiding ten behoeve van de overslag
Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 50
tussen zeeschepen en binnenschepen, maar die zal vooralsnog door de sector zelf worden opgenomen in richtlijnen (‘inland vessel safety guide’) die toegepast worden in de Rijnstaten. Met de voorschriften met betrekking tot de overslag van schadelijke en gevaarlijke stoffen in bulk wordt ook ruimte gecreëerd om overslag te laten plaatsvinden tussen twee schepen onderling, onder andere die zijn afgemeerd bij een boeienspan of aan een kade. Zeeschepen zijn de afgelopen decennia qua constructie steeds veiliger geworden en overslag vindt onder steeds veiliger omstandigheden plaats vanwege de aanwezige dampretoursystemen. Boord-boord-overslag van schadelijke en gevaarlijke stoffen wordt onder voorwaarden toegestaan. Deze constructie heeft bovendien een positieve invloed op de verlaging van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven aangezien hiervoor geen ontheffing hoeft te worden aangevraagd. De voorwaarden zijn in algemene regels neergelegd. De International Bulk Chemical Code schrijft aan zeetankschepen voor dat voor het vervoer van bepaalde stoffen een tank met dampretouraansluiting op het schip aanwezig moet zijn. Dit betekent dat voor bepaalde stoffen deze verplichting niet geldt. Het ADN bepaalt voor binnentankschepen dat bepaalde stoffen gesloten vervoerd moeten worden. In deze internationale regelingen is echter niet voorgeschreven dat bij overslag tussen een zeetankschip en een binnentankschip een dampretourleiding ook daadwerkelijk moet worden gebruikt. De veiligheid in de haven is erbij gebaat wanneer de betreffende leidingen tijdens overslag van gevaarlijke of schadelijke stoffen worden gebruikt en om die reden wordt het gebruik ervan verplicht gesteld in het vierde lid, tenzij de stof die in het zeeschip vervoerd wordt geen verplichting heeft om vervoerd te worden in een tank met een aansluitpunt voor een dampretourleiding en de betreffende tank ook daadwerkelijk geen aansluiting voor een dampretourleiding heeft, waardoor feitelijke aansluiting van de dampretourleiding tussen het zeetankschip en het binnentankschip onmogelijk wordt. Ook is in dat lid het gebruik van dampretourleidingen voorgeschreven voor de overslag van stoffen die stank of hinder kunnen veroorzaken of stoffen die aanvullende risicobeheersende maatregelen behoeven. De leidingen moeten dan gebruikt worden ter voorkoming van met name stankoverlast of risico voor de omgeving vanwege hun schadelijke aard. Ook in de afzonderlijke vergunningen op grond van de Wet milieubeheer (vooral van toepassing op de bedrijven aan de wal die milieugevaarlijke stoffen behandelen) wordt gesloten behandeling van deze stoffen steeds meer verplicht gesteld door DCMR Milieudienst Rijnmond. Het vijfde lid verbiedt in beginsel de overslag van gassen tussen tankschepen onderling. Op grond van het elfde lid kan het college in bijzondere gevallen ontheffing verlenen. De overige leden in dit artikel zijn vanuit veiligheidsoogpunt opgenomen en spreken voor zich.
§9
Regeling bunkercontrolelijst
Artikel 9.1 Bunkercontrolelijst Dit artikel heeft betrekking op het bunkeren van zeeschepen en is een bepaling van beperkte omvang. De in het artikel genoemde bunkercontrolelijst is te vinden in het ISGOTT. Artikel 9.2 Melding bunkeren of overpompen van brandstofolie De meldverplichting aangaande het bunkeren van zeeschepen is uitgebreid met een meldplicht in verband met het terugpompen van bunkerolie van het zeeschip naar de bunkerlichter. Bunkeren of terugpompen leveren een soortgelijk risico op. Tevens is een meldverplichting opgenomen met betrekking tot het onderling overpompen van bunkerolie Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 51
tussen bunkerschepen. Er bestaat ook een mogelijkheid dat de havenmeester van de verplichtingen vrijstelling verleend. In de praktijk kan het voorkomen dat meerdere bunkerschepen tegelijkertijd een schip bevoorraden. In principe is dit niet bezwaarlijk. Echter hierdoor mag geen gevaar of hinder ontstaan voor de overige scheepvaart. Indien bijvoorbeeld twee bunkerschepen naast elkaar liggen op een plaats waar dit de scheepvaart hinder oplevert, kan de havenmeester een bunkerschip een aanwijzing op grond van artikel 14.1 geven om (tijdelijk) elders te gaan liggen om hinder te voorkomen. De melding kan per telefoon, per marifoon, per fax of per e-mail geschieden via telefoonnummer 010 – 252 1000, faxnummer 010 – 252 1600, VHF kanaal 14 of e-mail
[email protected] .
§ 10
Schoonmaken van tankschepen en het in ontvangst nemen van scheepsafvalstoffen
Artikel 10.1 Wassen en schoonmaken van ladingtanks Artikel 10.1 regelt dat twee schepen mogen afmeren langszij de ladingruimte van een tankschip dat bezig is met wassen met ruwe olie. De af te meren schepen moeten wel voldoen aan het ADN, waardoor een voldoende veiligheidsniveau aanwezig is. Voor de duidelijkheid wordt vermeld dat het afmeren buiten de ladingzone ook is toegestaan voor schepen die niet aan het ADN voldoen. Hierbij moet gedacht worden aan bevoorradingsschepen. Onderdeel b van het derde lid heeft betrekking op het gewijzigde artikel 4.4 van de Arbeidsomstandighedenregeling. Voorheen verbood voornoemde regeling elke vorm van werkzaamheden aan dek en ladingzones van een schip dat zich bezighoudt met schoonmaken. Veel tankschepen die gevaarlijke en schadelijke stoffen vervoeren hebben intussen een constructie waarbij ladingtanks volledig gesloten schoongemaakt kunnen worden en er geen gevaar is wanneer andere werkzaamheden aan dek of in andere ladingtanks plaatsvinden. Om die reden is de Arbeidsomstandighedenregeling aangepast in die zin dat het toegestaan is dat andere werkzaamheden op het schip plaatsvinden tijdens het gesloten schoonmaken van ladingruimten. Aanvullend daarop wordt in deze verordening toegestaan dat aan een tankschip dat gesloten schoonmaakt ten hoogste twee tankschepen afmeren. Hierdoor kan flexibeler worden omgegaan met het toekennen van ligplaatsen aan tankschepen in de haven. Het zevende lid bepaalt overigens dat gesloten schoonmaken alleen toegestaan is wanneer het schip ertoe is ingericht. Dit blijkt uit het schoonmaakhandboek, zoals dat in het MARPOL-Verdrag is voorgeschreven door de Internationale Maritieme Organisatie (IMO). Het sluitstuk van het (gesloten) schoonmaken van ladingtanks wordt gevormd door het droogmaken of ventileren ervan door middel van het openzetten van deze tanks. Dit droogmaken en ventileren kan ook veilig geschieden als er, in overeenstemming met het derde lid, twee tankschepen langszij liggen, mits de atmosfeer van de ladingtanks van het schoonmakende schip dat toelaat. Om die reden zijn in het vierde lid eisen gesteld aan het droogmaken en ventileren na gesloten schoonmaken indien schepen afgemeerd langszij liggen. Ter verduidelijking wordt gewezen op het feit dat stoffen die zowel gevaarlijk als brandbaar zijn aan beide voorwaarden (onderdelen a en b) moeten voldoen. Het gaat hier om de zogeheten l.e.l.-waarde (‘lower explosion limit’) en de grenswaarde bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 52
De regeling in het zesde lid betreft ladingtanks van tankschepen die vloeibare gassen bevatten. Deze tanks mogen uitsluitend worden schoongemaakt bij inrichtingen die in het bezit zijn van een vergunning krachtens de Wet milieubeheer op grond waarvan het de inrichting is toegestaan om dergelijke ladingtanks schoon te maken. De inrichting dient de afvalstoffen in ontvangst te nemen. Het schoonmaken van dergelijke schepen brengt risico’s met zich mee, die worden geminimaliseerd door het schoonmaken te laten plaatsvinden onder de goed gecontroleerde omstandigheden van een dergelijke inrichting. Het achtste lid bevat een algemeen verbod op het schoonmaken van ladingtanks van tankschepen waarin stoffen worden vervoerd die volgens de IBC-Code (voor zeeschepen) of in bijlage III als overlast veroorzakende stof zijn aangemerkt. Het schoonmaken van deze ruimten mag alleen plaatsvinden als het schip zo is ingericht dat gesloten schoonmaken mogelijk is en vermeden wordt dat gassen of dampen ontsnappen. Slechts het onvermijdelijke laten ontsnappen van een klein restje gas bij het openen van de ruimten is toelaatbaar. Een andere mogelijkheid is dat de betreffende ruimten worden schoongemaakt bij een inrichting die is ingericht voor het schoonmaken van dergelijke ruimten en die de dampen in ontvangst neemt (negende lid). Op grond van het tiende lid kan het college van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen. Artikel 10.2 Melding wassen of schoonmaken van ladingtanks De verplichting om de in dit artikel genoemde gegevens te melden is ten opzichte van het Havenreglement gevaarlijke stoffen 2007 ongewijzigd. Aan de havenmeester worden gemeld: - naam van het schip; - nationaliteit en thuishaven van het schip; - agent, reder of bevrachter van het schip; - datum en tijdstip van aanvang van wassen of schoonmaken; - ligplaats; - ruimten die worden gewassen of schoongemaakt; - welke stoffen die in de ruimten zitten; - methode van wassen of schoonmaken. De melding is een elektronische melding via een Electronic Data Interchange (EDI). De meldingen worden verricht via Port Infolink. In het vierde lid is een uitzondering opgenomen op de meldplicht. Wanneer sprake is van droogmaken kan een melding achterwege blijven. Dit vanwege het ongevaarlijke karakter van deze activiteit. De verplichting in het derde lid om de verplichte voorwas binnen een bepaald tijdsbestek te melden vloeit voort uit de verplichting uit het MARPOL-Verdrag om toezicht te houden op de voorwas. Op grond van het vijfde lid moet het tijdstip van aanvang van een verplichte voorwas ten minste 30 minuten en ten hoogste 2 uur voor aanvang van het voorwassen aan de havenmeester worden gemeld. De melding kan per telefoon, per marifoon, per fax of per email geschieden via telefoonnummer 010 – 252 1000, faxnummer 010 – 252 1600, VHF kanaal 14 of e-mail
[email protected] . Artikel 10.3 Schoonmaakschepen Op een schoonmaakschip zijn verschillende wettelijke regimes van toepassing. Het schip moet in het bezit zijn van een vergunning op grond van de Wet milieubeheer of zijn opgenomen in de vergunning van de walinrichting. Het gebruik dient te voldoen aan de Wet voorkoming verontreiniging door schepen (hierna: Wvvs). Zoals eerder vermeld is het regime Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 53
van de Havenbeheersverordening aanvullend van aard. De verhouding van artikel 10.3 ten opzichte van de genoemde wetten is als volgt. Het begrip schadelijke en gevaarlijke stoffen in de zin van de Havenbeheersverordening wijkt af van de begrippen in de Wet milieubeheer. De regels in en op grond van de Wet milieubeheer op het gebied van het schoonmaken van schepen hebben betrekking op ‘scheepsafvalstoffen’ en ‘bedrijfsafvalstoffen’. Deze verordening sluit met het begrip ‘schadelijke stoffen’ aan bij de Wvvs en met het begrip ‘gevaarlijke stoffen’ in de Havenbeheersverordening wordt bedoeld de stoffen die staan vermeld in de IMDG-Code, de Bulk Chemical Code en het ADN. Daarnaast hanteert de havenverordening het begrip ‘scheepsafval’ dat een brede omschrijving kent van al het afval afkomstig van een schip (bijv. ook alle vaste materialen). De begripsomschrijvingen van de Havenbeheersverordening omvatten dan ook meer stoffen dan de stoffen genoemd in de Wet milieubeheer. De ontvangst van scheepsafvalstoffen (waaronder gevaarlijke afvalstoffen die vrijkomen bij schoonmaakwerkzaamheden) is door middel van een vergunningensysteem afdoende geregeld in het op de Wet milieubeheer gebaseerde Besluit inzamelen afvalstoffen. De voorschriften van artikel 10.3 zijn aanvullend van aard en hebben betrekking op de schoonmaakschepen. In dit artikel wordt het overkoepelende begrip ‘afvalstoffen’ gebruikt waarmee alle afvalstoffen aan boord van een schoon te maken schip worden bedoeld. De definitie van dit begrip is opgenomen in artikel 1.1. Het eerste lid van artikel 10.3 bevat de verplichting voor schoonmaakschepen om alle afvalstoffen die ontstaan bij het schoonmaken aan boord te nemen. Voor de ontdoener geldt op grond van de Wet milieubeheer de plicht om scheepsafvalstoffen af te geven aan een instantie die daarvoor een vergunning heeft. Het is wenselijk om een verplichting voor de schoonmaker op te nemen om alle aanwezige soorten afvalstoffen mee te nemen. Op die manier kan goed toezicht gehouden worden op de afvalstromen binnen de Rotterdamse haven. Schoonmaakschepen mogen op grond van het tweede lid uitsluitend afvalstoffen aan boord hebben. Deze verplichting is opgenomen om te voorkomen dat schoonmaakschepen naast afvalstoffen ook lading aan boord vervoeren. De voorschriften in het derde en vierde lid hebben betrekking op water dat door het schoonmaakschip opnieuw wordt gebruikt voor het schoonmaken van ladingruimen die leeg zijn van laatstelijk vervoerde droge lading. Deze bepalingen dienen ter versterking van het regime van de Waterwet. Wanneer de schoonmaakschepen voorzien zijn van voorraadtanks en doelmatige filterinstallaties wordt een eventuele prikkel om dit water te lozen op het oppervlaktewater weggenomen. Op het zogeheten S-formulier (artikel 6, tweede lid, van de Regeling melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen), waarop de ontvangst van afvalstoffen wordt aangegeven, moeten ook de afvalstoffen, ontstaan uit schoonmaakwerkzaamheden, worden genoteerd. Een afschrift van het ondertekende S-formulier met daarop aangegeven de ingenomen hoeveelheden afvalstoffen moet worden afgegeven aan het schoongemaakte schip. Vervolgens moet de exploitant van het schoonmaakschip periodiek een afschrift van het zogeheten stoffenregistratieformulier (waarop een overzicht staat van de op de verschillende S-formulieren genoteerde hoeveelheden ingezamelde afvalstoffen) aan de Havenmeester van Rotterdam doen toekomen. Op deze wijze houdt de Havenmeester een goed overzicht van alle afvalstromen binnen de Rotterdamse haven.
Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 54
Artikel 10.4 Melding schoonmaken door schoonmaakschepen Voor aanvang van het schoonmaken dienen aan de Havenmeester via telefoon, marifoon op het daarvoor bestemde kanaal, fax of e-mail de volgende gegevens te worden gemeld: - naam van het schoonmaakschip; - naam van het schoon te maken schip; - waar het schoonmaken plaatsvindt; - welke stoffen in de schoon te maken ruimten betreft; - tijdstip aanvang van schoonmaken en verwachte duur. De melding kan per telefoon, per marifoon, per fax of per e-mail geschieden via telefoonnummer 010 – 252 1000, faxnummer 010 – 252 1600, VHF kanaal 14 en e-mail
[email protected] . Artikel 10.5 Melding van afgifte scheepsafvalstoffen In artikel 10.5 (oude artikel 7.5 van de Havenverordening 2004) is een meldplicht opgenomen betreffende de afgifte van scheepsafvalstoffen. De kapitein van een zeeschip, dat een schadelijke stof aan boord heeft, zorgt er voor dat zijn voornemen tot afgifte van die stof ten minste 24 uur van tevoren aan de havenmeester wordt gemeld. Aangezien de kapitein daarbij tevens het bedrijf moet vermelden aan wie de schadelijke stoffen worden afgegeven, zal eerst overeenstemming met dit bedrijf moeten zijn bereikt over de ontvangst van die stoffen. De termijn van 24 uur is in overeenstemming met de meldingstermijn van gevaarlijke stoffen en is ook de gebruikelijke termijn voor de melding van aankomst van het zeeschip. De termijn van 24 uur is niet verplicht voor de afgifte van niet afgiftplichtige stoffen. De melding dient elektronisch te geschieden via een Electronic Data Interchange (EDI). De meldingen worden verricht via Port Infolink. Artikel 10.6 Aanwijzing van bedrijven met ontvangstvoorzieningen Nederland heeft op 2 juli 1983 het (gewijzigde) Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen geratificeerd. Dit zogenaamde Marpol-Verdrag heeft tot doel verontreiniging van de zee (en van de kusten) tengevolge van het lozen van schadelijke afvalstoffen van schepen te voorkomen. Het betreft afvalstoffen, afkomstig uit de normale bedrijfsvoering aan boord, zoals olierestanten en oliehoudende mengsels, schadelijke vloeibare chemicaliën, gevaarlijke en voor het milieu schadelijke stoffen in verpakte vorm, sanitair afval en vuilnis. Het MarpolVerdrag is geïmplementeerd in de Wet voorkoming verontreiniging door schepen (Wvvs). Op basis van het onderhavige artikel 10.6 kunnen bedrijven worden aangewezen als bedrijf met ontvangstvoorzieningen, zodat kan worden voldaan aan de wettelijke verplichting, bedoeld in de Wvvs, om zorg te dragen voor voldoende voorzieningen, geschikt voor het in ontvangst nemen van restanten van schadelijke stoffen, afkomstig van zeeschepen, zonder aan deze schepen onnodig oponthoud te veroorzaken. Daarbij kunnen 3 groepen van bedrijven worden onderscheiden: de overslagterminals en scheepsreparatiewerven, de bedrijven met een vaste inrichting aan de wal om de aangeboden schadelijke stoffen te ontvangen en eventueel te bewerken, te verwerken of te vernietigen en ten slotte de (transport)bedrijven die de afvalstoffen uitsluitend inzamelen met mobiele voorzieningen (lichters, voertuigen). Een overslagterminal of scheepsreparatiewerf, die is aangewezen voor het in ontvangst nemen van afvalstoffen, mag slechts afvalstoffen accepteren die afkomstig zijn van zeeschepen, die bij het bedrijf worden geladen, gelost of gerepareerd. Ter voorkoming van Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 55
een te grote belasting van de zuiveringsinstallaties van deze bedrijven mogen zij, op basis van hun lozingsvergunningen, slechts afvalstoffen, die bij het laden, lossen of repareren van zeeschepen zijn ontstaan, in ontvangst nemen. Het spreekt voor zich dat bedrijven, die het in ontvangst nemen, bewerken, verwerken en vernietigen van afvalstoffen als hoofdbedrijf uitoefenen, door de aanwijzing ook verplicht zijn om alle aangewezen schadelijke afvalstoffen te accepteren. Transportbedrijven, zonder een vaste inrichting aan de wal voor het bewaren, bewerken of verwerken van afvalstoffen komen ook voor aanwijzing in aanmerking, mits zij ingevolge de milieuwetgeving gerechtigd zijn gevaarlijke afvalstoffen in te zamelen of te bewaren. Deze bedrijven worden door de aanwijzing verplicht tot aflevering van de ingezamelde scheepsafvalstoffen aan een bedrijf dat op basis van de milieuwetgeving bevoegd is die stoffen te bewerken, verwerken of vernietigen. Artikel 10.7 Aanvraag van een aanwijzing Tot op heden wordt aan de aanvrager van een aanwijzing van een bedrijf met ontvangstvoorzieningen een formulier gezonden waarop is vermeld welke gegevens in ieder geval bij de aanvraag dienen te worden overgelegd. De gegevens komen overeen met de inhoud van het genoemde formulier. Deels betreft het het overleggen van gegevens, zoals een milieuvergunning of een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel. Deels dient de aanvrager bepaalde zaken aannemelijk te maken, zoals de bestemming van de ontvangen schadelijke stoffen.
§ 11
Dienstverlening
Paragraaf 11 is de voormalige paragraaf 5 uit de Havenverordening 2004. Afdeling 1 Algemeen In afdeling 1 zijn de algemene bepalingen opgenomen inzake het vastmaken en losmaken van schepen en personen vervoer in de haven. Artikel 11.1.1 Begripsbepaling Onder lengte wordt in deze paragraaf verstaan: 96 procent van de lengte van de lastlijn op 85 procent van de kleinste holte naar de mal gemeten vanaf de bovenzijde van de kielplaat, dan wel de lengte van de voorzijde van de voorsteven tot aan de hartlijn van de roerkoning op deze lastlijn gemeten, indien deze laatste lengte groter is. Bij schepen die met stuurlast zijn ontworpen moet de lastlijn waarop deze lengte wordt gemeten, evenwijdig aan de constructie-waterlijn worden genomen. Artikel 11.1.2 Keuring van schepen Voorheen was het stellen van regels inzake de bouw, inrichting en uitrusting van bepaalde schepen die dienstverlenende werkzaamheden verrichten geregeld in het Besluit veiligheidseisen schepen voor bootlieden en voor personenvervoer. Thans wordt hieraan uitvoering gegeven in paragraaf 11 van deze verordening. Hierin worden technische eisen gesteld aan vastmakersboten, kleine vaartuigen die personen vervoeren en communicatievaartuigen. In het eerste lid is bepaald dat de keuringsinstellingen die door de Minister van Verkeer en Waterstaat zijn erkend voor het keuren van schepen, eveneens dienstverlenende schepen als bedoeld in paragraaf 12, voor de vaart in de haven van Rotterdam, keuren en hiervoor een verklaring van deugdelijkheid afgeven. Op die manier is het niet langer nodig een erkenningsbesluit van keuringsinstellingen door het college vast te stellen. Er mag worden verondersteld dat bedrijven die worden erkend door de genoemde instantie, ook voor het Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 56
keuren van enkele kleine, in de haven varende schepen voldoende geschikt zijn. Tot op heden zijn alle erkende bedrijven ook door het college erkend. Artikel 11.1.3 Eisen aan schepen en bemanning In dit artikel zijn de verplichtingen opgenomen van schippers van schepen die zijn ingericht en worden gebruikt voor het vastmaken van zeeschepen, het communicatievaren en het personenvervoer van 12 personen of minder buiten de bemanning. De schepen moeten zijn gekeurd overeenkomstig artikel 11.1.2 of zijn voorzien van een certificaat van onderzoek als bedoeld in het Binnenvaartbesluit. De schipper moet in het bezit zijn van een groot vaarbewijs als bedoeld in het Binnenvaartbesluit en een basiscertificaat marifonie. De schipper houdt een verklaring van deugdelijkheid of een kopie hiervan, te allen tijde aan boord van het schip, tenzij het betreft een schip zonder bemanningsverblijf. Nieuw is opgenomen dat het college op grond van het vierde lid ontheffing kan verlenen van het vereiste van een groot vaarbewijs en de verklaring van deugdelijkheid voor het bedrijfsmatig vervoer van 12 personen of minder. Aanleiding voor deze opname is de trend dat met snelle boten personen (in het kader van bijv. bedrijfsuitjes) over de rivier wordt gevaren. Om het mogelijk te maken dat dit soort schepen af kunnen meren, kan het college in deze gevallen ontheffing van het bepaalde in artikel 11.1.3 verlenen. Hierbij wordt nog opgemerkt dat het in principe niet wordt toegestaan dat deze schepen met een ontheffing in de havens komen. Afdeling 2 Het vast- en losmaken van schepen Afdeling 2 bevat voorschriften inzake het vast- en losmaken van schepen. Deze paragraaf is redactioneel aangepast en zijn waar mogelijk voorschriften vereenvoudigd. Artikel 11.2.1 Verbod vast- en losmaken schepen Dit artikel bevat het algemene verbod tot het verrichten van diensten van een bootman. Schepen groter dan 70 meter moeten worden vast- en losgemaakt door een bootman. Schepen van 70 meter of kleiner die gevaarlijke stoffen bevatten, moeten eveneens door een bootman worden vast- en losgemaakt. Deze grens van 70 meter hangt samen met nieuwe voorschriften voor loodsplichtige schepen die zijn opgenomen in het Loodsplichtbesluit 1995. Voor de plicht gebruik te maken van bootlieden wordt namelijk aangesloten bij de plicht gebruik te maken van een loods: op historische gronden valt de “vastmaakplicht” samen met de loodsplicht. In de Rotterdamse haven zijn schepen met een lengte van 70 meter of meer loodsplichtig, onafhankelijk van de plaats in de haven. Het tweede lid bevat een aantal uitzonderingen op het verbod diensten van bootman te verrichten. De mogelijkheid om vast te kunnen maken door bemanningsleden van het schip zelf is opgenomen voor gevallen waarbij geen hulp van derden is vereist, bijvoorbeeld indien vanwege de afmetingen van het schip het voorschrijven van professionele hulp niet redelijk zou zijn. Voorkomen moet worden dat ruimte wordt geboden voor situaties waarbij de bemanning op de kade achterblijft, het schip losmaakt en vervolgens met de auto naar de nieuwe ligplaats gaat om het schip vast te leggen. Het oprekken van de mogelijkheden om “met eigen bemanning los en vast te maken” zou immers kunnen leiden tot het ontstaan van semi-roeiersmaatschappijen, zonder daartoe opgeleid personeel, met als gevolg veiligheidsrisico’s en onbeheersbaarheid van het logistieke scheepsafwikkelingsproces (beschikbaarheid loodsen en slepers). Voorts werkt een dergelijke verruiming onderbemand varen in de hand en bestaat het gevaar dat de bemanningsleden de afmeerlocatie niet tijdig zullen bereiken. Bovendien zou het beschikbaarheids- en kwaliteitsniveau van de bootmannen kunnen worden aangetast.
Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 57
Artikel 11.2.2 Beroep en verplichtingen bootman Dit artikel regelt de voorwaarden voor de uitoefening van het beroep bootman. De vergunning bootman is vervallen en vervangen door voorschriften genoemd in dit artikel. Alle eisen die worden gesteld aan het uitoefenen van het beroep bootman zijn in dit artikel opgenomen. De bootman moet ofwel een opleiding Bootman, vastgesteld door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, onder toekenning van registratiecode CREBO93030, met goed gevolg hebben afgesloten of over relevante ervaring beschikken. Tevens moet hij zijn aangesloten bij een erkende bootliedenorgansatie. In het tweede lid wordt bepaald dat de bootman voorzien moet zijn van een legitimatiebewijs en het toont op verzoek van personen of bedrijven die van zijn diensten gebruik maken. Bedrijven of personen kunnen van deze bepaling gebruik maken voor het controleren van de bootman. Voor toezichthouders is deze bevoegdheid tot controle al geregeld in artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht. Artikel 11.2.3 Erkenning bootliedenorganisatie Dit artikel bevat de voorwaarden voor erkenning van een bootliedenorganisatie. Het bedrijf moet voorzien zijn van een ISO certificaat en beschikken over ten minste één continu bereikbaar meldpunt waar bootlieden kunnen worden besteld. Ook draagt het bedrijf zorg voor regelmatig overleg met andere nautische dienstverleners in de haven, zoals loodsen en havensleepdiensten. Het bedrijf draagt zorg voor een goede kwaliteit en kwantiteit van het personeel en het materieel, teneinde adequate diensten te kunnen verlenen. Dit houdt in dat in volcontinudienst, per uur, ten minste drie zeeschepen afzonderlijk in verschillende situaties wat betreft afmeting, type en locatie kunnen worden vast of losgemaakt. Tot slot verstrekt het bedrijf legitimatiebewijzen aan bootlieden. Afdeling 3 Personen vervoer over water In afdeling 3 zijn de bepalingen betreffende het personenvervoer in de haven, rondvaarten en veer- en taxidiensten opgenomen. De verschillende categorieën vaartuigen worden niet meer genoemd, omdat dat in de praktijk tot verwarring aanleiding gaf. Artikel 11.3.1 Toepassingsgebied In dit artikel is geregeld dat deze afdeling van toepassing is op alle wateren binnen de gemeente. Artikel 11.3.2 Communicatievaren Voor het varen met een communicatievaartuig is een vergunning nodig. Communicatievaren, het tegen vergoeding vervoeren van personen van en naar schepen, is zonder vergunning toegestaan indien het geschied met een sleepboot die bij aankomst of vertrek van het zeeschip assisteert. Artikel 11.3.3 In- en ontschepen van passagiers In dit artikel zijn voorschriften opgenomen betreffende het in- en ontschepen van passagiers. Het artikel strekt tot verhoging van de veiligheid van die passagiers. Tevens wordt de schipper de verplichting opgelegd ervoor zorg te dragen dat geen ongewenste personen op haventerreinen worden afgezet. Dit is in het kader van port-security een meer prominente rol gaan spelen. Artikel 11.3.4 Bekendmaking In het kader van kenbaarheid wat personenvervoer over water kost, wordt in artikel 11.3.4 de exploitant verplicht om aan boord van het schip en bij aanlegplaatsen de tarieven of de wijze waarop deze worden berekend bekend te maken. Dit geldt ook voor de dienstregeling en de beschikbaarheid van het vervoer, alsmede de vervoersvoorwaarden. Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 58
Afdeling 4 Het sjorren van containers aan boord van zeeschepen Afdeling 4 bevat voorschriften inzake het zeevast zetten van containers aan boord van grote zeeschepen (het sjorren). De aanleiding voor het opnemen van deze regels is in de eerste plaats gelegen in de zorg voor een goede dienstverlening door sjorbedrijven in de Rotterdamse haven. Het is in het belang van de haven dat er voldoende sjorders beschikbaar zijn op alle tijdstippen van de dag. Met name grote containerschepen varen binnen zeer strakke tijdschema's. Het is niet wenselijk dat door een gebrek aan voldoende sjorders een schip van zijn tijdschema zou moeten afwijken. Voor een goede dienstverlening is ook de kwaliteit van de sjorder van belang. In de tweede plaats worden deze eisen gesteld in verband met de veiligheid van de sjorders, het schip en de omgeving van het schip, tijdens het vastzetten van de containers. De werkzaamheden van de sjorders vinden plaats onder alle omstandigheden, dag en nacht en vaak onder grote tijdsdruk. Het feit dat containers zeven hoog worden gestapeld op schepen brengt eveneens de nodige gevaren met zich mee. Tot slot speelt in dat verband een rol dat het vervoer per container wereldwijd nog steeds toeneemt. Een sjorbedrijf is een bedrijf dat zich beroepsmatig bezighoudt met het vastzetten door middel van sjorringen van containers aan boord van zeeschepen. Deze regels hebben derhalve alleen betrekking op het vastzetten van containers. Het vastzetten van andere lading, dan wel het vastzetten van trailers (bij ro-ro schepen) valt buiten het bereik van deze regels. Aangezien juist het sjorren van gestapelde containers gevaar voor het schip, de omgeving van het schip en de sjorders met zich meebrengt, is de nadruk gelegd op werkzaamheden aan containers. Bovendien speelt een rol dat, zoals hierboven reeds aan de orde is gekomen, vooral bij containervervoer het vaar- en tijd schema zeer strikt is. Een goede en veilige dienstverlening is derhalve juist bij containervervoer van belang. Het is overigens niet van belang of het bedrijf, naast sjoractiviteiten, tevens andere activiteiten verricht. Artikel 11.4.1 Verbod sjorren In dit artikel is in het eerste lid bepaald dat het verboden is om aan boord van een zeeschip containers te sjorren, tenzij wordt gehandeld door een sjorder die in dienst is van een sjorbedrijf dat in het bezit is van een vergunning. Een sjorder die zelfstandig sjorwerkzaamheden verricht, zonder te zijn aangesloten bij een bedrijf dat is voorzien van een vergunning, is derhalve in overtreding. Tevens is in dit artikel bepaald dat gekwalificeerde bemanning, de zogenaamde kernbemanning van een schip met een lengte tot 170 meter, zelf de aan boord geplaatste containers kan vastzetten. Voor zeeschepen met een lengte van 170 meter of meer (deepsea containerschepen) dient altijd gebruik gemaakt te worden van sjorders die zijn aangesloten bij een sjorbedrijf dat in het bezit is van een vergunning. Vanwege het feit dat op laatstgenoemde schepen bovendeks containers soms zeven of acht containers hoog worden gestapeld is het uit oogpunt van veiligheid in de haven en de omgeving van belang dat sjorren op verantwoorde wijze geschiedt. De op het zeeschip aanwezige kernbemanning, zijnde de bemanning die op grond van internationale regelgeving aan boord verplicht aanwezig moet zijn om een zeeschip veilig te kunnen varen, navigeren en manoeuvreren, wordt in deze in ieder geval als voldoende gekwalificeerd beschouwd om containers te sjorren op zeeschepen met een lengte van maximaal 170 meter. Indien op een zeeschip gebruik gemaakt wordt van andere bemanningsleden dan de bovengenoemde kernbemanning moet ten aanzien van deze bemanning aan de havenmeester worden aangetoond dat zij over een zodanige mate van Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 59
ervaring en opleiding beschikt dat het sjorren op veilige en verantwoorde wijze kan geschieden. Artikel 11.4.2 Vergunningvoorwaarden sjorbedrijf In dit artikel zijn de eisen opgenomen waaraan een sjorbedrijf moet voldoen om in aanmerking te komen voor een vergunning. De onderdelen a en b zien op de kwaliteit van de dienstverlening. Door het opnemen van onderdeel a wordt beoogd te voorkomen dat de scheepvaart onnodig oponthoud ondervindt, doordat er geen sjorders beschikbaar zijn voor het vastzetten of losmaken van containers. Door middel van onderdeel b, waarin de eis tot ISO-certificering is opgenomen, wordt gewaarborgd dat bedrijven met een kwalitatief hoogwaardige bedrijfsvoering in de haven actief zijn. Op basis van onderdeel c is het sjorbedrijf verplicht ervoor zorg te dragen dat uitsluitend wordt gewerkt met sjorders die aan bepaalde kwaliteitseisen voldoen. Deze eisen worden nader uitgewerkt in artikel 11.4.3. De vergunning kan worden ingetrokken indien niet langer wordt voldaan aan de genoemde voorwaarden. Onderdeel d regelt dat aan sjorders door het sjorbedrijf een legitimatiebewijs wordt verstrekt dat is voorzien van een pasfoto en naam, geboorteplaats en geboortedatum vermeld. Tevens dient op het legitimatiebewijs de naam van het sjorbedrijf te staan. Artikel 11.4.3 Verplichtingen sjorders Op basis van dit artikel dient de sjorder in de eerste plaats voldoende vakbekwaam te zijn. De sjorder moet zodanig vakbekwaam zijn dat de veiligheid van de sjorder zelf, het schip en de omgeving van het schip is gewaarborgd. Om dit te waarborgen kan het beroep van sjorder uitsluitend worden uitgeoefend door degene die de opleiding Medewerker Havenoperaties, als opgenomen in het door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vastgesteld dossier, onder toekenning van registratiecode CREBO-93070, met goed gevolg heeft afgesloten. In de tweede plaats dient het sjorbedrijf ervoor te zorgen dat zijn personeel voldoende betrouwbaar is. De sjorders moeten om die reden zijn voorzien van een verklaring omtrent het gedrag. Het sjorbedrijf controleert dit zelf. Tot slot moet een sjorder voldoende herkenbaar zijn en is derhalve voorzien van een legitimatiebewijs, waaruit duidelijk blijkt bij welk sjorbedrijf hij werkzaam is en dat tevens enkele persoonlijke gegevens bevat. Door het opnemen van deze bepaling wordt het mogelijk te controleren of de sjorder werkzaam is bij een sjorbedrijf dat in het bezit is van een vergunning.
§ 12
Veiligheidseisen schepen voor bootlieden en voor personenvervoer
Paragraaf 12 is het voormalige Besluit veiligheidseisen schepen voor bootlieden en voor personenvervoer en is op deze plaats gekomen tengevolge van de incorporatie van losse gemeentelijke besluiten die hun basis vonden in de Havenverordening Rotterdam 2004. Het oorspronkelijke besluit had de volgende overwegingen: dat in het havengebied van Rotterdam werkzaamheden worden verricht met behulp van schepen, waarvoor geen voorschriften bestaan die verband houden met de veiligheid van het gebruikte varende materieel in relatie tot die werkzaamheden; dat in dit havengebied personen worden vervoerd, met schepen waarvoor geen certificaat van onderzoek is vereist ingevolge artikel 6 van het Binnenvaartbesluit, en; dat het noodzakelijk is om in het belang van de orde en veiligheid in de haven eisen te stellen aan deze schepen.
Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 60
De veiligheidseisen voor de hier bedoelde categorie schepen vinden reeds vele jaren in de praktijk toepassing en ondervinden geen tegenwerpingen. De gestelde eisen zijn duidelijk geformuleerd en spreken voor zich. De enige wijziging ten opzichte van het voormalig besluit betreft artikel 12.9, derde lid. Indien tijdens de werkzaamheden als bootman ten behoeve van het afmeren of ontmeren van schepen de voorgeschreven radarreflector als hinderlijk wordt ervaren, mag de bootman (schipper) uitsluitend gedurende deze werkzaamheden de radarreflector tijdelijk verwijderen. Het is niet denkbeeldig dat gedurende de werkzaamheden de trossen van het afmerende of aanmerende schip achter de radarreflector blijven hangen en schade of gevaar teweegbrengen.
§ 13
Schone motoren binnenschepen
Algemene toelichting Door het opnemen van deze nieuwe paragraaf 13 in de Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 wordt vanaf 1 januari 2025 aan binnenschepen alleen toegang geboden tot de haven van Rotterdam wanneer deze zijn voorzien van dieselmotoren die voldoen aan de emissiewaarden van fase II van het Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart of aan het bepaalde in Richtlijn 97/68/EG, dan wel in opvolgende richtlijnen. De opname van deze paragraaf 13 in de verordening is noodzakelijk in verband met het tot stand komen van het Project Mainportontwikkeling Rotterdam en het daarbij behorende deelproject Landaanwinning. Dit deelproject betreft de aanleg van land in de Noordzee voor uitbreiding van de Rotterdamse haven, met maximaal duizend hectare netto uitgeefbaar haven- en industrieterrein, alsmede compenserende maatregelen voor mogelijke schade aan de natuur als gevolg daarvan. In de toelichting op het Bestemmingsplan Maasvlakte 2 worden de effecten van Maasvlakte 2 op de luchtkwaliteit beschreven. Uit het Luchtonderzoek Maasvlakte 2, aanvulling 2008, waarbij is uitgegaan van een “worst case scenario”, blijkt dat de in dat bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen op een aantal locaties kunnen leiden tot een bijdrage aan de overschrijding van de geldende grenswaarden voor stikstofdioxide en zwevende deeltjes. In verband met de aanleg van Maasvlakte 2 wordt daarom een pakket aan samenhangende maatregelen genomen om te voldoen aan de luchtkwaliteitseisen, zoals opgenomen in de Wet milieubeheer. Eén van de maatregelen uit dit pakket is het beperken van de emissie van schadelijke stoffen door de binnenvaart, door een verbod voor binnenschepen met “vuile” motoren in de haven van Rotterdam. Artikel 13.2 stelt dit verbod in, met ingang van 1 januari 2025. Artikelsgewijze toelichting Artikel 13.1 In het eerste lid van artikel 13.1 worden twee begrippen die enkel betrekking hebben op paragraaf 13 geïntroduceerd. Zo wordt allereerst het begrip “bedrijfsmatig vervoer” gedefinieerd. Onder “bedrijfsmatig vervoer” wordt verstaan het vervoer van goederen in de uitoefening van een bedrijf of beroep dan wel het vervoer van goederen, uitsluitend bestemd voor of afkomstig van de eigen onderneming.
Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 61
Ten tweede wordt ten behoeve van paragraaf 13 een afwijkende uitleg, ten opzichte van het begrip “binnenschip” zoals dat in de rest van de Havenbeheersverordening wordt gebruikt, geïntroduceerd. Onder het begrip "binnenschip" vallen normaliter niet alleen de “echte” binnenschepen, maar ook passagiersschepen, plezierjachten, sleepboten, de bruine vloot, surfplanken, etc. Het voorgestelde verbod dient zich echter alleen tot binnenschepen te richten die bedrijfsmatige activiteiten verrichten en in die hoedanigheid de Rotterdamse haven aandoen. Daarom is het in dit kader noodzakelijk het begrip "binnenschip" op een andere wijze te formuleren. “Binnenschip” wordt in paragraaf 13 gedefinieerd als: schip, niet zijnde een zeeschip, dat is bestemd voor bedrijfsmatig vervoer, dat wil zeggen vervoer van goederen over de binnenwateren in de uitoefening van een bedrijf of beroep of vervoer van goederen, uitsluitend bestemt voor of afkomstig van de eigen onderneming. Artikel 13.2 In artikel 13.2 staat het daadwerkelijke verbod. De normadressaat van dit artikel is, op grond van artikel 1.10 van de Havenbeheersverordening Rotterdam 2010, de schipper. Artikel 1.10 luidt: Artikel 1.10 Normadressaat 1. Tenzij in deze verordening anders is bepaald, is de kapitein of de schipper verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening. 2. Bij afwezigheid van een kapitein of een schipper, is de exploitant verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening. Op grond van artikel 13.2 is het verboden zich in de haven te bevinden met een binnenschip met een – ten behoeve van de voortstuwing – inwerking zijnde dieselmotor die niet voldoet aan de emissiewaarden van fase II van het Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart of die niet voldoet aan het bepaalde in Richtlijn 97/68/EG, dan wel het bepaalde in eventuele opvolgende richtlijnen. Allereerst geeft het artikel aan dat een binnenschip met een “vuile” motor zich niet in de haven mag bevinden. Onder haven wordt in artikel 1.1 van de Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 verstaan: haven: de wateren binnen de gemeente die voor de scheepvaart openstaan, met uitzondering van: 1° de Nieuwe Maas; 2° het Zuiddiepje; 3° de Koningshaven; 4° de Nieuwe Waterweg; 5° de Maasmond en de wateren in de aanloop daarvan ; 6° het Calandkanaal, ten westen van het punt geleg en 1000 meter oostwaarts van het snijpunt van de as van het Beerkanaal; 7° het Beerkanaal, ten noorden van het punt gelege n 1320 meter zuidwaarts van het snijpunt met de as van het Calandkanaal; 8° het Breeddiep; 9° de Berghaven; 10° de Oude Maas; 11° de Delftse Schie van de uitmonding van de Delf shavense Schie tot de gemeentegrens; 12° de Rotte, vanaf de Prinses Irenebrug in de Ter bregseweg tot de gemeentegrens;
Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 62
Ten tweede is expliciet aangegeven dat het moet gaan om een dieselmotor die voor de voortstuwing wordt gebruikt. Mocht er aan boord een andere dieselmotor zijn, zoals bijvoorbeeld een scheepsgenerator of een boegschroefmotor, dan valt deze niet onder het gestelde verbod. In dit artikel komt duidelijk naar voren dat de dieselmotor die voor de (hoofd)voorstuwing wordt gebruikt, niet in gebruik mag zijn (derhalve ook niet stationair mag lopen). Een dieselmotor is “vuil” indien deze niet voldoet aan de emissiewaarden van fase II van het Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart of niet voldoet aan het bepaalde in Richtlijn 97/68/EG, dan wel het bepaalde in eventuele opvolgende richtlijnen. Vanzelfsprekend dient het verbod ook gehandhaafd te worden. De gegevens met betrekking tot de emissiewaarden van de motor van een binnenschip, zijn terug te vinden in certificaten die aan boord van het binnenschip aanwezig moeten zijn. In het kader van de reguliere (milieu)controles, die door de divisie Havenmeester worden uitgevoerd, zal gecontroleerd worden of de motor van een binnenschip de gestelde emissiewaarden niet overschrijdt. Daarnaast wordt onderzocht op welke wijze de emissiewaarden van motoren van binnenschepen, die de haven van Rotterdam vanaf 1 januari 2025 aandoen, centraal toegankelijk en beschikbaar kunnen worden gemaakt voor de handhavers om zodoende de handhaving te vereenvoudigen. In artikel 13.2 wordt voorts bepaald dat het verbod op “vuile” motoren inwerkingtreding treedt op 1 januari 2025. Er is gekozen voor de datum van 1 januari 2025 aangezien op die datum het merendeel van de (Europese) binnenvaart op basis van de gemiddelde vervangingsinvesteringen naar verwachting voldoet aan de gestelde normen. Deze gemiddelde vervangingsinvesteringen zien niet alleen op het in zijn totaliteit vervangen van een dieselmotor, maar ook op het retrofitten van (voorzieningen op) een bestaande dieselmotor. Bij het retrofitten van een bestaande dieselmotor van een binnenschip worden zodanige aanpassingen gedaan, dat ook een bestaande motor aan de gestelde emissiewaarden voldoet. Hoewel het verbod op 1 januari 2025 in werking treedt, wordt het verbod reeds nu in de Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 opgenomen. Het (vroeg)tijdig vastleggen van het moment van inwerkintreding van het verbod geschiedt om betrokken bedrijven in binnen- en buitenland, waaronder de binnenvaart en de fabrikanten van schepen en motoren daarvoor, tijdig te informeren over deze voorschriften en de gevolgen daarvan. Ze hebben daardoor voldoende tijd voor de noodzakelijke voorbereidingen en vervangingsinvesteringen. Overigens is de binnenvaartbranche reeds met de vaststelling en goedkeuring van het bestemmingsplan Maasvlakte 2 in 2008 op de hoogte gesteld van het voorgenomen besluit tot het instellen van het verbod. Op grond van het tweede lid kan het college van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen, voor binnenschepen van bijzondere aard of met bijzondere lading, functie of bestemming, waaronder binnenschepen die feitelijk niet meer bedrijfsmatig goederen vervoeren. Dit zijn bijvoorbeeld klassieke/antieke binnenschepen die als museumschip dienen of binnenschepen die zijn omgebouwd voor andere doeleinden. Hoewel deze schepen wellicht nog wel goederen zouden kunnen vervoeren, zijn ze daar feitelijk niet meer voor bestemd en op grond van het tweede lid kan het college van burgemeester en wethouders in deze bijzondere gevallen ontheffing verlenen.
Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 63
§ 14
Handhaving
Artikel 14.1 Aanwijzingen Op basis van dit artikel kan het college aanwijzingen geven in het belang van de orde en veiligheid in de haven, in het bijzonder ter regeling van het scheepvaartverkeer en het nemen van ligplaats en ter voorkoming van gevaar, schade of hinder. Deze aanwijzing kan mondeling of schriftelijk worden gegeven. Artikel 14.2 Strafbepaling Overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie. Artikel 14.3 Toezichthoudende ambtenaren In dit artikel worden de toezichthoudende ambtenaren aangewezen. Het eerste lid is in redactioneel opzicht in overeenstemming gebracht met de modelbepaling uit aanwijzing 90 van de Aanwijzingen voor de regelgeving voor decentrale overheden. Hierin is een modelbepaling opgenomen inzake de aanwijzing van personen belast met het toezicht op de naleving. In artikel 5:17 Awb is de bevoegdheid van de toezichthouder tot het vorderen van inzage van zakelijke gegevens en bescheiden geregeld. In artikel 5:18 Awb is de bevoegdheid van de toezichthouder om zaken te onderzoeken, aan opneming te onderwerpen en daarvan monsters te nemen, opgenomen. Ten aanzien van de aanwijzing van opsporingsambtenaren wordt opgemerkt dat in artikel 142, eerste lid, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering, is bepaald dat met de opsporing van strafbare feiten als buitengewoon opsporingsambtenaar zijn belast de personen die bij verordening zijn belast met het toezicht op de naleving daarvan, een en ander voor zover de personen zijn beëdigd. De toezichthouders die zijn aangewezen in dit artikel, beschikken derhalve tevens over opsporingsbevoegdheden. Aangezien buitengewoon opsporingsambtenaren hun aanwijzing aan het Wetboek van Strafvordering ontlenen, is een nadere regeling in deze verordening niet nodig; de aanwijzing als toezichthouder is de grondslag hiervoor. De buitengewoon opsporingsambtenaren dienen op grond van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar aan de eisen van vakbekwaamheid en betrouwbaarheid te voldoen. Tevens dienen zij te zijn beëdigd door de directe toezichthouder, zijnde de Korpschef van de Regiopolitie Rotterdam Rijnmond. De plicht tot medewerking is in algemene zin geregeld in artikel 5:20 Awb: "een ieder is verplicht aan een toezichthouder binnen de door hem gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden". Deze plicht beoogt alle denkbare vormen van medewerking te omvatten, met inbegrip van het verstrekken van inlichtingen en de afgifte van gevorderde gegevens en bescheiden. Artikel 14.4 Betreden van woonruimten In artikel 5:15 Awb, is bepaald dat een toezichthouder bevoegd is elke plaats te betreden met uitzondering van een woning zonder toestemming van een bewoner. In artikel 14.4 wordt om die reden nu slechts bepaald in welke gevallen toezichthouders of opsporingambtenaren bevoegd zijn een woning binnen te treden, zonder toestemming van de bewoner. De bevoegdheid tot het binnentreden is gestoeld op artikel 149a van de Gemeentewet. Van de bevoegdheid kan in principe alleen gebruik worden gemaakt indien een machtiging op grond van de Algemene wet op het binnentreden is afgegeven. Opgemerkt wordt dat onder het begrip "woning" tevens een woning aan boord van een schip moet worden verstaan.
Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 64
§ 15 Wijzigingen in andere verordeningen In paragraaf 15 worden enkele verwijzingen naar de oude Havenverordening Rotterdam 2004 in de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam 2008 en de Verordening binnenhavengeld Rotterdam 2010 gewijzigd in Havenbeheersverordening Rotterdam 2010. § 16 Overgangs- en slotbepalingen Artikel 16.1 Intrekking oude verordening In artikel 16.1 wordt de volgende regelingen ingetrokken: Havenverordening Rotterdam 2004; Havenreglement gevaarlijke stoffen 2007; Besluit veiligheidseisen schepen voor bootlieden en voor personenvervoer; Uitvoeringsbesluit dienstverlenende schepen; Ligplaatsenoverzicht beroepsbinnenvaart in wateren in beheer bij HbR N.V.; Besluit erkenning voor opleidingen bootlieden, Gemeenteblad 2004, nummer 172; Aanwijzingsbesluit toezichthoudende ambtenaren Havenverordening Rotterdam 2004, Gemeenteblad 2008, nummer 154. Artikel 16.2 Overgangsrecht In artikel 16.2 wordt het overgangsrecht geregeld. In het eerste lid wordt bepaald dat afgegeven beschikkingen op basis van de in artikel 16.1 bedoelde regelingen hun geldigheid behouden na inwerkingtreding van de onderhavige verordening onder de destijds geldende voorwaarden en beperkingen. Voorts zal een 3 jaar geleden afgegeven vergunning met een geldigheidsduur van 5 jaar, ook onder deze nieuwe Havenbeheersverordening, nog 2 jaar zijn geldigheid behouden. Men noemt dit “eerbiedigende werking”. In het tweede lid wordt geregeld dat aanvragen om een toestemming welke vóór het inwerkingtreden van de Havenbeheersverordening Rotterdam zijn ingediend en waarop nog niet is beslist, dat deze aanvragen op grond van het nieuwe recht worden behandeld. Het derde lid bepaalt dat als een bezwaarschrift is ingediend tegen een beschikking om een toestemming die is gebaseerd op de in artikel 16.1 bedoelde regelingen, dit bezwaarschrift wordt afgehandeld met toepassing van de Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (het nieuwe recht wordt dus toegepast). Artikel 16.3 Inwerkingtreding De regeling treedt in werking op een tijdstip dat nog door het college later zal worden bepaald en het besluit wordt in het gemeenteblad gepubliceerd. Artikel 16.4 Citeertitel De citeertitel van deze verordening luidt "Havenbeheersverordening Rotterdam 2010" of "HbvR 2010".
Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 65
Bijlagen Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 Bijlage I: Zoneringsregeling De omvangrijke bijlagen van het voorgaande havenreglement zijn teruggebracht tot een enkele, overzichtelijke Bijlage I. In deze nieuwe bijlage is een schema opgenomen waaruit kan worden afgeleid welke afstand tot een woonconcentratie in acht moet worden gehouden wanneer een schip met een bepaalde hoeveelheid gevaarlijke stoffen in verpakking aan boord ligplaats wil nemen in de haven. De gevaarlijke stoffen zijn aangeduid met de internationale codes op grond van de IMDG-Code van de IMO. Bij het toekennen van ligplaatsen door de Havenmeester van Rotterdam wordt rekening gehouden met deze zogeheten zoneringsregeling. Bijlage II: Zeevaart / zeevaart veiligheidscontrolestaat. Te gebruiken voorafgaande aan de onderlinge overslag van gevaarlijke stoffen tussen zeetankschepen. Bijlage III: Stoffen als bedoeld in de artikelen 8.1 en 10.1
Gemeenteblad 2010
Nummer 18 pagina 66
Bijlage I als bedoeld in artikelen 7.1 en 7.2 van de Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 IMDG Klasse 1.1>1.6
Zone A: Zeeschepen en binnenschepen 0-100 m tot woonconcentratie Verboden voor: Totale hoeveelheid: Klasse 1.1, 1.2, 1.5: >125 kg Klasse 1.3, 1.4 (uitgezonderd 1.4S): > 500 kg Klasse 1.4S: > 1000 kg
Zone B: Zeeschepen 100-300 m tot woonconcentratie Verboden voor: Totale hoeveelheid: Klasse 1.1, 1.2, 1,5 >500 kg Klasse 1.3, 1.4 > 30.000 kg
Zone C: Zeeschepen 300-500 m tot woonconcentratie Verboden voor: Totale hoeveelheid: Klasse 1.1, 1.2, 1,5 >30.000 kg Klasse 1.3, 1.4 > 120.000 kg
Zone D: Zeeschepen 500-1500 m tot woonconcentratie Onbeperkt
Buitenzone Zeeschepen Min. 1500 m tot woonconcentratie Onbeperkt
2.1
Verboden voor: totale hoeveelheid klasse 2.1 >10.000 kg
Onbeperkt
Onbeperkt
Onbeperkt
2.2 2.3
Onbeperkt Verboden
Verboden in verpakking met een lading >13.000 kg voor de VN nummers: 1032, 1036, 1041, 1061, 1063, 1083, 1085, 1087, 1912 Onbeperkt Verboden voor de VN nummers: 1017, 1026, 1048, 1050, 1053, 1067, 1069, 1076, 1082, 2188, 2192, 2199, 2202, 2204, 2418, 2676
Onbeperkt Verboden in verpakking met een lading >1300 kg voor de VN nummers: 1017, 1026, 1048, 1050, 1053, 1067, 1069, 1076, 1082, 2188, 2192, 2199, 2202, 2204, 2418, 2676
Onbeperkt Verboden met meer dan 10 tankcontainers (per stuk >13.000 kg) aan boord met VN nummer 1017, 1067 of 1082
Onbeperkt Onbeperkt
3
4.1>4.3 5.1 5.2 6.1
Verboden voor de VN nummers: 2478, 2481, 2486 Verboden voor: totale hoeveelheid klasse 3 >10.000 kg Onbeperkt Onbeperkt Verboden voor: totale hoeveelheid klasse 5.2 > 10.000 kg Verboden voor de VN nummers: 1051, 1092, 1238, 1239, 1614, 1889, 2334, 2477, 2480, 2482
Onbeperkt voor de VN nummers: 1008, 1016, 1023, 1045, 1071, 1612, 1660, 1859, 1911, 1953, 1955, 2190, 2198, 2417, 2451, 2600, 3303, 3304, 3305, 3306 Resterende VN nummers van de klasse 2.3 zijn verboden in een verpakking met een lading >13000 kg. Verboden in verpakking met een lading >585 kg voor de VN nummers: 2478, 2481, 2486
Verboden met meer dan 5 tankcontainers met VN nummer 1017, 1067 of 1082 indien met deze containers laad- en/of loshandelingen worden verricht. Onbeperkt
Onbeperkt
Onbeperkt Onbeperkt Onbeperkt
Verboden in tankcontainers met een lading >13.000 kg voor de VN nummers: 2478, 2481, 2486 Onbeperkt Onbeperkt Onbeperkt
Onbeperkt Onbeperkt Onbeperkt
Onbeperkt Onbeperkt Onbeperkt
Verboden in verpakking met een lading >585 kg voor de VN nummers: 1051, 1092, 1238, 1239, 1614, 1889, 2334, 2477, 2480, 2482
Onbeperkt Verboden in tankcontainers met een lading >13.000 kg voor de VN nummers: 1092, 1238, 1239, 1889, 2334, 2477, 2482
Onbeperkt
Verboden voor:
Gemeenteblad 2010
Nummer xx pagina 67
totale hoeveelheid klasse 6.1 >10.000 kg 6.2 7 8
9
Verboden voor de VN nummers: 2977, 2978. Valt onder de Kernenergiewet Verboden voor de VN nummers: 1052, 1744, 1786, 1790 Verboden voor: totale hoeveelheid klasse 8 > 10.000 kg Onbeperkt
Valt onder het besluit GGO en voedsel- en warenwetgeving Verboden voor de VN nummers: 2977, 2978. Valt onder de Kernenergiewet Verboden in verpakking met een lading >585 Verboden in verpakking met een lading kg voor de VN nummers: >13000 kg voor de VN nummers: 1052, 1744, 1786, 1790 1052, 1744, 1786, 1790
Onbeperkt
Onbeperkt
Valt onder de kernenergiewet Onbeperkt
Onbeperkt
Onbeperkt
Onbeperkt
Gewichten in deze bijlage gelden voor de stoffen en de verpakking, containergewicht wordt buiten beschouwing gelaten.
Gemeenteblad 2010
Nummer xx pagina 68
BIJLAGE II als bedoeld in artikel 8.1, tweede lid, van de HAVENBEHEERSVERORDENING ROTTERDAM 2010 APPENDIX II, as referred to in Article 8.1, paragraph 2, of the PORT REGULATIONS ROTTERDAM 2010
DE ZEEVAART / ZEEVAART VELIGHEIDSCHECKLIST THE SEAGOING VESSEL / SEAGOING VESSEL SAFETY CHECKLIST ALGEMEEN Het is verboden om een overslag van gevaarlijke of schadelijke stoffen te laten plaatsvinden tussen tankschepen onderling tenzij, voordat de overslag plaatsvindt aan boord van de betrokken tankschepen, wordt zorg gedragen dat alle onderdelen van de zeevaart/zeevaart veiligheidschecklist volledig en naar waarheid zijn ingevuld en de zeevaart/zeevaart veiligheidschecklist door de verantwoordelijke personen van de bij de overslag van een gevaarlijke of schadelijke stof betrokken tankschepen is ondertekend. In de hierboven beschreven situatie moet, tijdens de overslag van een gevaarlijke of schadelijke stof en zolang door de betrokken tankschepen ter plekke ligplaats wordt ingenomen, door de betrokken tankschepen het gestelde in de veiligheidschecklist worden nageleefd; De overslag van een gevaarlijke of schadelijke stof moet onmiddellijk gestopt worden als het gestelde in de veiligheidschecklist niet wordt nageleefd.
GENERAL It is prohibited to transfer dangerous or noxious substances from one tanker to another unless all parts of the ship/ship safety checklist have been completed in full and truthfully, and signed by the persons responsible from the tankers involved in the transfer of a dangerous or noxious substance, before the transfer takes place on board the tankers involved. In the situation described above, the tankers involved must comply with the terms of the safety checklist during the transfer of a dangerous or noxious substance and for as long as the tankers involved are moored at that spot. The transfer of a dangerous or noxious substance must be halted immediately if the terms of the safety checklist are not complied with.
BELANGRIJKE OPMERKING: In geval van verschil of onduidelijkheid tussen de Engelse tekst en de Nederlandse tekst is de Nederlandse tekst doorslaggevend. IMPORTANT NOTE: In the event of any conflict or inconsistency between the terms of the English text of the Port Regulations and the Dutch text, the Dutch text shall prevail.
TOELICHTING VOOR GEBRUIK: De volgende toelichting is toegevoegd om de gezagvoerders van de schepen in hun gedeeld gebruik van de zeevaart / zeevaart veiligheidschecklist te ondersteunen. De verantwoordelijkheid en de afrekenbaarheid van de bepalingen in de zeevaart / zeevaart veiligheidschecklist zijn toegewezen in het document. Eenmaal ondertekend, geeft dit een minimale basis voor veilige ladinghandelingen door een uitwisseling van kritische informatie. Alvorens de werkzaamheden aan te vangen dienen alle van toepassing zijnde voorschriften overwogen te worden en de daarmee gepaard gaande verantwoordelijkheid voor naleving gezamenlijk of individueel te worden geaccepteerd. Het accepteren van de verantwoordelijkheid wordt aangegeven door het afvinken/invullen van de witte vakjes bij de betreffende voorschriften, in de kolom “zeeschip1” door de kapitein van het eerst afgemeerde schip en in de kolom “zeeschip 2” door de kapitein van het laatst afgemeerde schip, en het uiteindelijk ondertekenen van de verklaring aan het eind van de veiligheidschecklist. De verantwoordelijke officieren van de tankers dienen de voorschriften die vallen onder de verantwoordelijkheid van de tanker, persoonlijk te verifiëren. Tijdens het uitvoeren van deze verificatie dienen de verantwoordelijke officieren zich ervan te overtuigen dat de voorschriften aan beide zijden van de werkzaamheden zijn opgevolgd.
GUIDELINES FOR USE The following guidelines have been appended to assist the ship’s masters in their joint use of the Seagoing Vessel/Seagoing Vessel Safety Checklist. The responsibility and accountability with respect to the provisions of the Seagoing Vessel/Seagoing Vessel Safety Checklist are assigned in the document. Once signed, this provides a minimum basis for safe cargo handling by the exchange of critical information. Before operations commence, it is required that all relevant provisions be considered and that the accompanying responsibility for compliance be accepted, either jointly or singly. To indicate acceptance of responsibility, the captain of the seagoing vessel that moors first must tick or fill in the empty boxes alongside the relevant provisions in the column ‘ship 1’ and the captain of the seagoing vessel that moors last must do the same in the column ‘ship 2’ and then they must both sign the declaration at the end of the Safety Checklist. The Responsible Officers of the tankers should personally check all considerations lying within the responsibility of the tanker. In fulfilling these responsibilities, the responsible officers should assure themselves that the requirements on both sides of the operations are fulfilled.
Opbouw van de Checklist De zeevaart / zeevaart veiligheidschecklist bestaat uit vier delen, de eerste twee delen (Deel “A” en “B”) gaan over de overslag van vloeistoffen in bulk en zijn van toepassing op alle ladinghandelingen. Deel A geeft de noodzakelijke fysieke controlepunten en deel B geeft de controlepunten die door middel van mondeling overleg geverifieerd dienen te worden. Deel “C” bevat additionele voorschriften die van toepassing zijn op handelingen met vloeibare chemicaliën in bulk en in deel “D” staan additionele voorschriften die van toepassing zijn op vloeibaar gemaakte gassen in bulk. Voor het veilig uitvoeren van de handelingen is het noodzakelijk dat alle van toepassing zijnde voorschriften overwogen worden en de daarmee gepaard gaande verantwoordelijkheid voor naleving gezamenlijk of individueel wordt geaccepteerd. Indien een voorschrift niet van toepassing is op het schip of de geplande handelingen, dient dit te worden genoteerd (“n.v.t.”) in het betreffende vakje. Hoewel de veiligheidschecklist bedoeld is voor overslaghandelingen, is het aan te bevelen gelijksoortige controles, voor zover van toepassing, uit te voeren en de lijst in te vullen, indien een tanker zich aanmeldt bij een ligplaats voor tankreiniging.
Structure of the Checklist The Seagoing Vessel/Seagoing Vessel Safety Checklist comprises four parts, the first two of which (Parts ‘A’ and ‘B’) address the transfer of ‘Bulk Liquids’ and are applicable to all operations. Part ‘A’ identifies the required physical checks and Part ‘B’ identifies elements that are verified verbally. Part ‘C’ contains additional considerations relating to the transfer of ‘Bulk Liquid Chemicals’; those for ‘Bulk Liquefied Gases’ are included in Part ‘D’. If the operations are to be carried out safely, all relevant requirements must be considered and the accompanying responsibility for compliance be accepted, either jointly or singly. If a particular provision is considered inapplicable to the ship, or to the planned operation, a note to this effect (“n.a.”) must be entered in the check box. While the Seagoing Vessel/Seagoing Vessel Safety Checklist is based upon cargo handling operations, it is recommended that the same practice, if applicable, is adopted when a tanker presents itself at a berth for tank cleaning.
Z / Z 70
Codering van de bepalingen De aanwezigheid van de letters “A”, “P” of “R” in de kolom met de titel “Code” geeft het volgende aan: A (“Agreement”): Dit geeft aan dat het betreffende voorschrift tot stand moet komen door het maken van een afspraak of het volgen van een procedure. Deze afspraak of procedure moet worden vastgelegd in het opmerkingenvak onder de betreffende bepaling op de checklist, of de afspraak of procedure moet op een door beide partijen geaccepteerde andere manier worden vastgelegd en gecommuniceerd. P (“Permission”) Dit geeft aan dat, indien het voorschrift niet bevestigd kan worden, de handelingen niet plaats mogen vinden zonder toestemming van de plaatselijke autoriteit. R (“Re-check”) Dit geeft aan dat betreffende voorschriften een her-controle moeten krijgen met een tussen beide partijen afgesproken regelmaat en interval zoals weergegeven in de verklaring aan het eind van de checklist. De gezamenlijke verklaring mag niet ondertekend worden voordat alle partijen de voorschriften onder hun toegewezen verantwoordelijkheid hebben gecontroleerd en hebben geaccepteerd. De aanwezigheid van de getallen en de letter “H” in de eerste en laatste kolom geeft het volgende aan: Nummer: Dit nummer geeft aan dat het betreffende voorschrift is gebaseerd op de aanbevelingen uit de ISGOTT. Het getal komt overeen met het betreffende checklist-item in de ISGOTT. H (“Haven”) Dit geeft aan dat de betreffende voorschriften opgenomen zijn in het kader van risicobeheersing binnen de haven.
Coding of Items The letters ‘A’, ‘P’ or ‘R’ in the column entitled ‘Code’ indicate the following: A (‘Agreement’). This indicates that the provision in question must be addressed by making an agreement or following a procedure. This agreement or procedure must be noted in the ‘Remarks’ box under the relevant provision on the Checklist or the agreement or procedure must be recorded and communicated in some other mutually acceptable form. P (‘Permission’). This indicates that, in the event that the provision cannot be endorsed, no operations are to be conducted without the written permission of the appropriate (local) authority. R (‘Re-check’). This indicates that certain provisions must be re-checked at regular intervals, as agreed between the two parties and stated in the declaration at the end of the Checklist. The joint declaration may not be signed until all parties have checked and accepted their assigned responsibilities. The numbers and the letter “H” in the first and last column indicate the following:
Number: H (“Harbour”)
This number indicates that the provision in question is based on the recommendations from ISGOTT. The number corresponds with the relevant item in the ISGOTT checklist. This indicates that the provisions in question are included in connection with risk management within the port.
Z / Z 71
ZEEVAART / ZEEVAART VEILIGHEIDSCHECKLIST SEAGOING VESSEL / SEAGOING VESSEL SAFETY CHECKLIST
Zeeschip 1 naam Name of Seagoing Vessel 1.…………………………………………………………………………………… Aankomstdatum Date of Arrival………………………………………
Aankomsttijd Time of Arrival…………………………………..
Zeeschip 2 naam Name of Seagoing Vessel 2..………………………………………………………………………………….. Aankomstdatum Date of Arrival………………………………………
Aankomsttijd Time of Arrival…………………………………..
Ligplaats Berth………………………………………………….
Haven Port………………………………………………..
Vloeistoffen in bulk - Algemeen Bulk Liquid - General De overeengekomen fendering is in orde bevonden. De fender vastzetlijnen zijn in orde. H
The fendering arrangements are agreed as being satisfactory, The fender pennants are in order. Er is een veilige overstap mogelijk tussen beide schepen.
R
1
There is safe access between the two ships. Het schip is goed gemeerd.
R
2
The ship is securely moored.
3
Het tussen beide schepen afgesproken communicatiesysteem is in werking en werkt naar behoren. The agreed inter-ship communication system is operative. De brandtrossen zijn correct gepositioneerd en gezekerd.
4
Emergency towing-off pennants are correctly rigged and positioned. De brandslangen en brandblusapparatuur aan boord van het schip bevinden zich op de juiste plaats en zijn gebruiksklaar.
R
R
5
7
A R
The ship’s fire hoses and fire-fighting equipment are positioned and ready for immediate use. De ladingslangen/armen van het schip verkeren in goede conditie, zijn goed aangebracht en zijn geschikt voor het beoogde gebruik. The ship’s cargo hoses/arms are in good condition, properly rigged and appropriate for the service intended. Het ladingoverslagsysteem is adequaat geïsoleerd en afgetapt, zodat veilige verwijdering van blindflenzen voorafgaand aan het aansluiten mogelijk is.
9
The cargo transfer system is sufficiently isolated and drained to allow safe removal of blank flanges prior to connection.
10
Spuigaten en lekbakken zijn effectief afgesloten. Druipbakken bevinden zich in de juiste positie en zijn leeg.
R
Z / Z 72
ZEE SCHIP 2 SEAGOING VESSEL 2
ZEE SCHIP 1 SEAGOING VESSEL 1
ZEEVAART SEAGOING VESSEL
Code
DEEL ‘A’ – VLOEISTOFFEN IN BULK ALGEMEEN FYSIEKE CONTROLEPUNTEN PART ‘A’ – BULK LIQUID GENERAL PHYSICAL CHECKS
Opmerkingen Remarks
ZEE SCHIP 2 SEAGOING VESSEL 2
Code
Vloeistoffen in bulk - Algemeen Bulk Liquid - General
ZEE SCHIP 1 SEAGOING VESSEL 1
ZEEVAART SEAGOING VESSEL
Opmerkingen Remarks
Scuppers and ‘save alls’ on board are effectively plugged and drip trays are in position and empty. Spuigaten die tijdelijk geopend worden, dienen voortdurend gemonitord te worden. 11
Scupper plugs removed temporarily will be monitored constantly. Alle niet gebruikte aansluitingen van de laad- en losleidingen en van de bunkerleiding zijn deugdelijk afgeblind. 13
The ship’s unused cargo and bunker connections are properly secured with blank flanges fully bolted. Alle lading-, ballast- en bunkertankdeksels zijn gesloten. 15
All cargo, ballast and bunker tank lids are closed. Afsluiters in lens- en overboordleidingen zijn, indien niet in gebruik, gesloten en zichtbaar gezekerd. 16
Sea and overboard discharge valves, when not in use, are closed and visibly secured. Alle externe deuren, poorten en ramen in de accommodatie, opslagplaatsen en ruimten met machines zijn gesloten. Machinekamerventilatie mag geopend zijn.
R
17
All external doors, ports and windows in the accommodation, stores and machinery spaces are closed. Engine room vents may be open. De incident- en brandbestrijdingsplannen bevinden zich buiten de accommodatie. 18
The ship’s emergency fire control plans are located externally.
Location / lokatie……………………………………………………………………………………………………………………………………. Opmerkingen: Remarks:
Z / Z 73
Inert Gas Systeem (IGS) Inert Gas System (IGS)
ZEE SCHIP 2 SEAGOING VESSEL 2
ZEE SCHIP 1 SEAGOING VESSEL 1
ZEEVAART SEAGOING VESSEL
Code
Als het zeeschip is uitgerust, of uitgerust moet zijn, met een Inert Gas Systeem (IGS) moeten de volgende items fysiek worden gecontroleerd: If the seagoing vessel is fitted, or required to be fitted, with an Inert Gas System (IGS) the following points should be physically checked:
Opmerkingen Remarks
De vaste IGS druk- en zuurstofgehalteregistratie-systemen dienen ingeschakeld te zijn en werken naar behoren.
R
19
Fixed IGS pressure and oxygen content recorders are working. De tankatmosfeer in alle tanks heeft een overdruk en bevat een zuurstofgehalte kleiner of gelijk aan 8% volume.
P R
20
All cargo tank atmospheres are at positive pressure with oxygen content of 8% or less by volume.
DEEL ‘B’ – VLOEISTOFFEN IN BULK ALGEMEEN MONDELINGE CONTROLEPUNTEN PART ‘B’ – BULK LIQUID GENERAL VERBAL VERIFICATION
21
Het schip is gereed om op eigen kracht te varen.
Opmerkingen Remarks
P R
The ship is ready to move under its own power.
H
ZEE SCHIP 2 SEAGOING VESSEL 2
Vloeistoffen in bulk - Algemeen Bulk Liquid - General
Code
ZEE SCHIP 1 SEAGOING VESSEL 1
ZEEVAART SEAGOING VESSEL
Een scheepsofficier is aangesteld als verantwoordelijke officier voor de geplande overslagwerkzaamheden tussen beide schepen. A ship’s officer is appointed as responsible officer for the planned cargo handling between the two ships
22
Naam verantwoordelijke officier: Name of the responsible officer: ………………………………………………………………………………………………………………….. Er is aan boord van beide schepen doelmatig dektoezicht aanwezig en adequate supervisie van de overslagwerkzaamheden.
R
There is an effective deck watch in attendance on board and adequate supervision of operations on both ships. Er is voldoende personeel aan boord van beide schepen om een incident te kunnen bestrijden.
R
23
There are sufficient personnel on board of both ships to deal with an emergency. Er is overeenstemming over de procedures voor lading-, bunker- en ballasthandelingen. 24
25
The procedures for cargo, bunker and ballast handling have been agreed. Het alarmsignaal en de noodstopprocedure die door beide schepen gebruikt dienen te worden zijn toegelicht en voor iedereen duidelijk. The emergency signal and shutdown procedures to be used
Z / Z 74
A R
A
ZEE SCHIP 2 SEAGOING VESSEL 2
Vloeistoffen in bulk - Algemeen Bulk Liquid - General
Code
ZEE SCHIP 1 SEAGOING VESSEL 1
ZEEVAART SEAGOING VESSEL Opmerkingen Remarks
by both ships have been explained and understood.
De gevarenkaarten voor de lading die wordt overgeslagen, zijn uitgewisseld. 26
Material safety data sheets (MSDS) for the cargo transfer have been exchanged where requested. De gevaren die verbonden zijn aan de giftige stoffen in de te behandelen lading zijn bekend en voor iedereen duidelijk. 27
The hazards associated with toxic substances in the cargo being handled have been identified and understood.
H2S content / H2S-gehalte .................................... 29
Het overeengekomen tankventilatiesysteem zal gebruikt worden.
Benzene content / Benzeengehalte............................... A R
The agreed tank venting system will be used.
Method / Methode............................................................................................................................................................... 30
31
Er is overeenstemming over de vereisten voor gesloten ladingoverslag.
R
The requirements for closed operations have been agreed. De werking van het overdruk- en onderdruksysteem is getest. The operation of the P/V system has been verified Bij een aangesloten dampretourleiding bestaat overeenstemming over de werkparameters.
A R
32
Where a vapour return line is connected, operating parameters have been agreed. Onafhankelijke ‘hoog-niveau’ alarmen (indien aanwezig) zijn operationeel en getest. 33
Independent high level alarms, if fitted, are operational and have been tested. Er zijn ruimtes aangewezen als rookruimtes en de rookvoorschriften worden nageleefd.
A R
36
Smoking areas have been identified and requirements with regard to smoking are observed.
Designated smoking areas / Aangewezen rookruimtes: …………………………………………………………………………………………..
37
De voorschriften voor onbeschermde verlichting worden nageleefd.
A R
Naked light regulations are observed De voorschriften voor schip/schip telefonie, mobiele telefoons en semafoons worden nageleefd 38
Ship/ship telephones, mobile phones and pager requirements are observed. Zaklampen voldoen aan de daaraan gestelde normen (Atex) en zijn goedgekeurd. 39
40
Hand torches (flashlights) are of an approved type. Vaste VHF/UHF communicatieapparatuur en AISapparatuur staan in de juiste power mode of zijn uitgeschakeld. Fixed VHF/UHF transceivers and AIS equipment are in the correct power mode or switched off.
Z / Z 75
A R
41
ZEE SCHIP 2 SEAGOING VESSEL 2
Vloeistoffen in bulk - Algemeen Bulk Liquid - General
Code
ZEE SCHIP 1 SEAGOING VESSEL 1
ZEEVAART SEAGOING VESSEL
Draagbare VHF/UHF communicatieapparatuur voldoet aan de daaraan gestelde normen en is goedgekeurd. Portable VHF/UHF transceivers are of an approved type. De antennes van de hoofdzender van het schip zijn geaard en de radars zijn uitgeschakeld.
42
The ship’s main radio transmitter aerials are earthed and radars are switched off. Elektriciteitskabels naar draagbare elektrische apparatuur binnen de onveilige zone zijn losgekoppeld van de voeding. 43
44
Electric cables to portable electrical equipment within the hazardous area are disconnected. In ramen aanwezige airconditioning is losgekoppeld van de voeding. Window type air conditioning units are disconnected. Binnen de accommodatie wordt een overdruk gehandhaafd.
45
Positive pressure is maintained inside the accommodation. Er zijn maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat de pompkamer voldoende mechanisch geventileerd wordt.
A
46
Measures have been taken to ensure sufficient mechanical ventilation in the pump room. Er is een vluchtwegvoorziening. 47
There is provision for an emergency escape.
48
Er is overeenstemming over de maximum windsterkte en golfhoogte waarbij de overslag kan plaatsvinden.
A The maximum wind and swell criteria for operations have been agreed. Stop ladinghandelingen bij / Stop cargo at:
.………………………………………..
Afkoppelen bij / Disconnect at:
………………………………………...
Ligplaats verlaten bij / Unberth at: …………………………………………. Tijdens onweer worden ladinghandelingen van brandbare vloeistoffen, waarbij geen dampretourleiding wordt gebruikt, gestopt. H
During electrical storms, the handling of flammable liquids is suspended unless a vapour return line is in use. Indien van toepassing: Er is overeenstemming over de procedures voor het ontvangen van stikstofgas voor inerten, purging of het blazen van leidingen. 50
H
Where appropriate, procedures have been agreed for receiving nitrogen, either for inerting or purging ship’s tanks, or for line clearing Tijdens onweer worden ladinghandelingen van brandbare vloeistoffen, waarbij geen dampretourleiding wordt gebruikt, gestopt. During electrical storms, the handling of flammable liquids is suspended unless a vapour return line is in use. Opmerkingen: Remarks:
Z / Z 76
A P
Opmerkingen Remarks
Inert Gas Systeem (IGS) Inert Gas System (IGS) Het IGS is volledig operationeel en werkt naar behoren.
P
51
The IGS is fully operational and in good working order. Terugslagkleppen of daarmee vergelijkbare uitrusting werken naar behoren.
R
52
Deck seals, or equivalent, are in good working order. De vloeistofniveaus in de overdruk / onderdruk ophefvoorzieningen zijn in orde.
R
53
Liquid levels in pressure/vacuum breakers are correct. De vaste en draagbare zuurstofmeters zijn gekalibreerd en werken naar behoren.
R
54
The fixed and portable oxygen analysers have been calibrated and are working properly. Alle afzonderlijke IGS tankafsluiters (indien aanwezig) zijn juist ingesteld en afgesloten.
R
55
All the individual tank IGS valves (if fitted) are correctly set and locked. Al het voor ladinghandelingen verantwoordelijke personeel is ervan op de hoogte dat bij storing van de Inert Gas Plant, de loswerkzaamheden moeten worden gestaakt en het andere schip moet worden geïnformeerd. 56
All personnel in charge of cargo operations are aware that in the case of failure of the Inert Gas Plant, discharge operations should cease, and the terminal be advised.
Z / Z 77
ZEE SCHIP 2 SEAGOING VESSEL 2
ZEE SCHIP 1 SEAGOING VESSEL 1
ZEEVAART SEAGOING VESSEL
Code
Als het schip is uitgerust, of uitgerust moet zijn, met een Inert Gas Systeem (IGS) moeten de volgende bepalingen worden opgevolgd: If the seagoing vessel is fitted, or is required to be fitted, with an Inert Gas System (IGS), the following statements should be addressed:
Opmerkingen Remarks
ruwe-aardolie was (COW) crude oil wash (COW)
ZEE SCHIP 2 SEAGOING VESSEL 2
ZEE SCHIP 1 SEAGOING VESSEL 1
ZEEVAART SEAGOING VESSEL
Code
Als het schip is uitgerust met een “ruwe-aardolie was (COW) systeem” en van plan is in de haven een ruwe-aardolie was (COW) uit te voeren, moeten de volgende bepalingen worden opgevolgd: If the seagoing vessel is fitted with a crude oil washing (COW) system and intends to COW, the following statements should be addressed:
Opmerkingen Remarks
De Pre-Arrival COW- checklist, zoals opgenomen in het goedgekeurde COW-handboek, is juist ingevuld. 57
The Pre-Arrival COW checklist, as contained in the approved COW manual, has been satisfactorily completed. De COW-checklists voor gebruik voor, tijdens en na de COW, zoals opgenomen in het goedgekeurde COWhandboek, zijn beschikbaar en in gebruik.
R
58
The COW checklists for use before, during and after COW, as contained in the approved COW manual, are available and in use.
Tankreinigingswerkzaamheden Tank Cleaning Er zijn tankreinigingswerkzaamheden gepland tijdens het verblijf langszij het andere schip. 59
ZEE SCHIP 2 SEAGOING VESSEL 2
ZEE SCHIP 1 SEAGOING VESSEL 1
ZEEVAART SEAGOING VESSEL
Code
Indien het zeeschip van plan is om tankreinigingswerkzaamheden uit te voeren langszij het andere zeeschip moeten de volgende bepalingen worden opgevolgd: If the seagoing vessel is planning to carry out tank cleaning operations alongside, the following statements should be addressed:
YES
YES
NO
NO
YES
YES
NO
NO
YES
YES
Tank cleaning operations are planned during the ship’s stay alongside the other ship. Bij “ja” is er toestemming voor het uitvoeren van tankreinigingswerkzaamheden en overeenstemming over de te volgen procedures. 60
If ‘yes’ the procedures and approvals for tank cleaning have been agreed. Er is toestemming verleend voor werkzaamheden gericht op gasvrij maken. 61
NO Permission has been granted for gas-freeing operations.
Z / Z 78
P
NO
Opmerkingen Remarks
Gevarenkaarten met daarop de voor een veilige overslag benodigde gegevens zijn beschikbaar. 1
Material Safety Data Sheets are available, providing the necessary data for the safe handling of the cargo. Een inhibitorcertificaat van de fabrikant is, zo nodig, verstrekt.
P
2
A manufacturer’s inhibition certificate, where applicable, has been provided. Er is voldoende beschermende kleding en apparatuur (inclusief onafhankelijk werkende ademhalingsapparatuur) beschikbaar voor direct gebruik en geschikt voor het product dat wordt overgeslagen. 3
Sufficient protective clothing and equipment (including selfcontained breathing apparatus) is ready for immediate use and is suitable for the product being handled. Er zijn afspraken gemaakt over tegenmaatregelen bij onbedoeld contact van medewerkers met de lading.
R
4
Countermeasures in the event of accidental personal contact with the cargo have been agreed. Er is voldoende beschermende kleding en apparatuur (inclusief onafhankelijk werkende ademhalingsapparatuur) beschikbaar voor direct gebruik en geschikt voor het product dat wordt overgeslagen. 4
Sufficient protective clothing and equipment (including selfcontained breathing apparatus) is ready for immediate use and is suitable for the product being handled. De snelheid van de ladingoverslag is afgestemd op de automatische noodstopvoorziening, indien in gebruik.
A
5
The cargo handling rate is compatible with the automatic shutdown system, if in use. Ladingtankniveaumeetsystemen en alarmen zijn goed ingesteld en werken naar behoren. 6
Cargo system gauges and alarms are correctly set and in good working order. Draagbare gasdetectieinstrumenten zijn gebruiksgereed voor de te behandelen producten. 7
Portable vapour detection instruments are readily available for the products being handled. Informatie over de brandbestrijdingsmiddelen en -procedures is uitgewisseld. 8
Information on fire-fighting equipment and procedures has been exchanged. Overslagslangen zijn vervaardigd van geschikt materiaal en bestand tegen de werking van de te behandelen producten. 9
Transfer hoses are of suitable material, resistant to the action of the products being handled.
Z / Z 79
ZEE SCHIP 2 SEAGOING VESSEL 2
Vloeistoffen in bulk chemicaliën Bulk Liquid Chemicals
Code
ZEE SCHIP 1 SEAGOING VESSEL 1
DEEL ‘C’ – VLOEISTOFFEN IN BULK CHEMICALIËN PART ‘C’ – BULK LIQUID CHEMICALS ZEEVAART SEAGOING VESSEL
Opmerkingen Remarks
Ladinghandelingen worden uitgevoerd met gebruikmaking van het vaste leidingsysteem.
P
10
Cargo handling is performed using the permanentlyinstalled pipeline system.
Z / Z 80
ZEE SCHIP 2 SEAGOING VESSEL 2
Code
Vloeistoffen in bulk chemicaliën Bulk Liquid Chemicals
ZEE SCHIP 1 SEAGOING VESSEL 1
ZEEVAART SEAGOING VESSEL
Opmerkingen Remarks
Gevarenkaarten met daarop de voor een veilige overslag benodigde gegevens zijn beschikbaar. 1
Material Safety Data Sheets are available, providing the necessary data for the safe handling of the cargo. Een inhibitorcertificaat van de fabrikant is, zo nodig, verstrekt.
P
2
A manufacturer’s inhibition certificate, where applicable, has been provided. Het watersproeisysteem is gebruiksgereed en direct inzetbaar. 3
The water spray system is ready for immediate use. Er is voldoende beschermende kleding en apparatuur (inclusief onafhankelijk werkende ademhalingsapparatuur) beschikbaar voor direct gebruik en geschikt voor het product dat wordt overgeslagen. 4
Sufficient protective clothing and equipment (including selfcontained breathing apparatus) is ready for immediate use and is suitable for the product being handled. Ruim en ruimten, direct grenzend aan ladingtanks zijn in overeenstemming met de eisen correct geinertiseerd of gevuld met droge lucht. 5
Hold and inter-barrier spaces are properly inerted or filled with dry air, as required. Alle op afstand bedienbare afsluiters werken naar behoren. 6
All remote control valves are in working order. De benodigde ladingpompen en compressoren werken naar behoren en er is overeenstemming tussen de beide schepen over de maximale werkdrukken.
A
7
The required cargo pumps and compressors are in good working order, and the maximum working pressures have been agreed between both ships. Re-liquefactie of boil-off controlesystemen werken naar behoren. 8
Re-liquefaction or boil-off control equipment is in good working order. Gasdetectieapparatuur is juist ingesteld voor de lading, gekalibreerd en werkt naar behoren. 9
The gas detection equipment has been properly set for the cargo, is calibrated and in good working order. Ladingtankniveaumeetsystemen en alarmen zijn goed ingesteld en werken naar behoren. 10
Cargo system gauges and alarms are correctly set and in good working order.
Z / Z 81
ZEE SCHIP 2 SEAGOING VESSEL 2
Vloeibaar gas in bulk Bulk Liquefied Gases
Code
ZEE SCHIP 1 SEAGOING VESSEL 1
DEEL ‘D’ – VLOEIBAAR GAS IN BULK PART ‘D’ – BULK LIQUEFIED GASES ZEEVAART SEAGOING VESSEL
Opmerkingen Remarks
ZEE SCHIP 2 SEAGOING VESSEL 2
Vloeibaar gas in bulk Bulk Liquefied Gases
Code
ZEE SCHIP 1 SEAGOING VESSEL 1
ZEEVAART SEAGOING VESSEL
Opmerkingen Remarks
Noodstopsystemen zijn getest en werken naar behoren. 11
Emergency shutdown systems have been tested and are working properly.
Alg. 34
Er zijn adequate voorzieningen aanwezig voor de elektrische isolatie tussen beide schepen. Adequate electrical isolation measures are in place in the ship/ship connection.. De schepen hebben elkaar geïnformeerd over de sluitsnelheid van de noodstopafsluiters, automatische afsluiters en gelijksoortige apparatuur.
A
12
The two ships have informed each other of the closing rate of ESD valves, automatic valves or similar devices.
Schip 1 / Ship 1: ………………………………………….
Schip 2 / Ship 2…………………………………………
De schepen hebben informatie uitgewisseld over de maximum/minimum temperatuur/druk van de te behandelen lading.
A
13
Information has been exchanged between ships on the maximum/minimum temperatures/ pressures of the cargo to be handled. De ladingtanks zijn tijdens de overslagwerkzaamheden te allen tijde beschermd tegen overvulling. 14
Cargo tanks are protected against inadvertent overfilling at all times while any cargo operations are in progress. De compressorruimte is goed geventileerd, de elektrische motorruimte heeft voldoende overdruk en de alarmsystemen werken naar behoren. 15
The compressor room is properly ventilated; the electrical motor room is properly pressurised and the alarm system is working. De werkparameters van de overdrukventielen van de ladingtanks zijn correct ingesteld en duidelijk zichtbaar. 16
Cargo tank relief valves are set correctly and actual relief valve settings are clearly and visibly displayed. Schip / ship 1:
Noteer de insteling hieronder: Record settings below:
Schip / ship 1:
De werkparameters (openingsdruk) van de overdrukventielen (MARV) van beide schepen zijn besproken en overeengekomen. H
The operating parameters (opening pressure) of the pressure valves (MARV) of both ships have been considered and agreed.
Z / Z 82
ZEE SCHIP 2 SEAGOING VESSEL 2
Vloeibaar gas in bulk Bulk Liquefied Gases
Code
ZEE SCHIP 1 SEAGOING VESSEL 1
ZEEVAART SEAGOING VESSEL
Opmerkingen Remarks
De havenautoriteiten zijn voorafgaand aan de overslag geïnformeerd.
P
H
The port authorities have been notified prior to cargohandling. Een externe coördinator is aangesteld en aan boord als verantwoordelijke coördinator voor de geplande ladinghandelingen tussen beide schepen zoals voorgeschreven door de plaatselijk autoriteiten.
P
H
An external co-ordinator has been appointed and is on board as co-ordinator responsible for the planned cargo handling between the two ships if required by the appropriate (local) authorities.
Naam externe coördinator: Bedrijf: Name of external co-ordinator: ……………………………………………… Company ……………………………………………………….. Een scheepsofficier is aangesteld als verantwoordelijke officier voor de geplande ladinghandelingen tussen beide schepen
P
H
A ship’s officer has been appointed as officer responsible for the planned cargo handling between the two ships.
Naam scheepsofficier: Name of ship’s officer: ………………………………………………
Schip: Ship:
Opmerkingen: Remarks:
Z / Z 83
………………………………………………………..
Operationele afspraken Operational Arrangements Zeeschip 1 Seagoing vessel 1
Zeeschip 2 Seagoing vessel 2
…………….………...………………
Datum Date
……………..
Tijd Time
.………………………………………………..
Ligplaats ……………...
Berth
…...…………………………………………….
De volgende lading- of ballasthandelingen zullen op de bovenstaande ligplaats worden uitgevoerd: The following cargo or ballasting operations will be carried out at the above-mentioned berth:
Kapitein / Hoofdofficier zeeschip 1: Captain / Chief Officer seagoing vessel 1:
Kapitein / Hoofdofficier zeeschip 2 Captain / Chief Officer seagoing vessel 2:
…………………………………………….. ………………………………………………
Max druk Max pressure
Max la/lo snelheid Max loading/unloading rate
leiding line
Tankcapaciteit Tank capacity
Tank Tank
Zeeschip 2 Seagoing vessel 2 Laden / lossen Loading / unloading
Max druk Max pressure
Max la/lo snelheid Max loading/unloading rate
leiding line
Tankcapaciteit Tank capacity
Zeeschip 1 Seagoing vessel 1
Tank Tank
Inrichting Terminal
Zeeschip 1 Seagoing vessel 1
eindtijd completion
Starttijd Starting time
Hoeveelheid Quantity
Product Product
Stop door: Stop by:
VERKLARING - DECLARATION
Wij, de ondertekenaars, hebben de bovenstaande bepalingen in deel A en B en, voor zover van toepassing, deel C of D geverifieerd conform de instructies en hebben onszelf ervan overtuigd dat de invulling van de checklist juist is. Wij hebben ook maatregelen getroffen om hercontroles uit te voeren en zijn overeengekomen om de checklist-items die gemerkt zijn met een “R” met een tussentijd die niet langer is dan ………..uur te (her)controleren. Indien, voor zover wij weten, de status van één of meer items verandert, zullen wij direct de andere partij informeren.
We, the undersigned, have checked the above items in Parts A and B, and where appropriate, Part C or D, in accordance with the instructions and have satisfied ourselves that the entries we have made are correct. We have also made arrangements to carry out repetitive checks as necessary and agreed that those items coded ‘R’ in the Checklist should be re-checked at intervals not exceeding _____ hours. If, to our knowledge, the status of any item changes, we will immediately inform the other party. Schip 2 / Seagoing vessel 2
Schip 1 / Seagoing vessel 1
Naam / Name…………………………..……………..
Naam / Name…………………………..……………..
Rang / Rank…………………………………….……
Rang / Rank…………………………………….……
Handtekening / Signature……………………………...
Handtekening / Signature……………………………...
Datum / Date…………………………….……..…….
Datum / Date…………………………….…..……….
Tijd / Time…………………………………….………
Tijd / Time…………………………………….………
85
Z/Z
Lijst van hercontroles / Record of repetitive checks:
Datum / Date
Tijd / Time
Initialen voor Schip 1 Initials for Seagoing vessel 1: Initialen voor Schip 2 Initials for Seagoing vessel 2:
86
Z/Z
27
GUIDELINES FOR COMPLETING THE SHIP TO SHIP SAFETY CHECK LIST
28
RICHTLIJNEN VOOR HET INVULLEN VAN DE ZEEVAART / ZEEVAART VEILIGHEIDSCHECKLIST
PART ‘A’ - BULK LIQUID GENERAL – PHYSICAL CHECKS DEEL ‘A’ – VLOEISTOFFEN IN BULK – ALGEMEEN – FYSIEKE CONTROLES H.
The fendering arrangements are agreed as being satisfactory. In answering this statement, due regard should be given to the need for adequate fendering arrangements. The fender pennants must be in order.
H.
De overeengekomen fendering is in orde. Ter controle hiervan moet goed gelet worden op de noodzaak voor een adequate fendering. De fender bevestigingslijnen moeten in orde zijn.
1.
There is safe access between the two ships. The access should be positioned as far away from the manifolds as practicable. The means of access between the ships should be safe, properly secured and with a properly secured safety net fitted to it. Particular attention to safe access should be given where the difference in level between the point of access on the vessels is large, or is likely to become large. When ship's gangway is used, there should be an adequate landing area on the ships as to provide the gangway with a sufficient clear run of space and so maintain safe and convenient access to the ships in states of tide and changes in the ship's freeboard. A lifebuoy should be available on board the ships near the access. The access should be safely and properly illuminated during darkness. Persons who have no legitimate business on board, or who do not have the master's permission, should be refused access to the ship.
1.
Er is een veilige overstap tussen beide schepen mogelijk. De overstap dient zich zo ver als praktisch mogelijk van de manifolds te bevinden. De manier van overstap tussen beide schepen dient veilig, naar behoren bevestigd en voorzien te zijn van een goed bevestigd vangnet. Er dient extra aandacht aan een veilige overstap gegeven te worden indien het niveauverschil tussen de op- en afstapplaatsen tussen beide schepen groot is of naar verwachting groot kan worden. Bij gebruik van de loopplank van het schip moet er met het oog op een veilige en makkelijke overstap tussen beide schepen bij verschillen in getijde en veranderingen in vrijboord een ruime afstapplaats op beide schepen zijn. Op beide schepen dient een reddingsboei bij de overstapplaats aanwezig te zijn. De overstap dient in het donker veilig en goed verlicht te zijn. Personen die niets op het schip te zoeken hebben, of die geen toestemming van de kapitein hebben, dient de toegang tot het schip ontzegd te worden.
2.
The ship is securely moored. Ships should remain adequately secured in their moorings. Alongside piers or quays, ranging of the ship should be prevented by keeping all mooring lines taut. Attention
87
Z/Z
should be given to the movement of the ship caused by wind, currents, tides or passing ships and the operation in progress. Wire ropes and fibre ropes should not be used together in the same direction (i.e. as breast lines, spring lines, head or stern lines) because of the difference in their elastic properties. Once moored, ships fitted with automatic tension winches should not use such winches in the automatic mode. Means should be provided to enable quick and safe release of the ship in case of an emergency. In ports where anchors are required to be used, special consideration should be given to this matter. Irrespective of the mooring method used, the emergency release operation should be agreed, taking into account the possible risks involved. Anchors not in use should be properly secured. 2.
Het schip is goed gemeerd. Schepen dienen goed bevestigd op hun ligplaats afgemeerd te blijven. Het schommelen van het schip langs pieren en kaden dient voorkomen te worden door alle afmeerkabels strak gespannen te houden. Er dient bijzondere aandacht gegeven te worden aan bewegingen van het schip als gevolg van de wind, stromingen, getijden of passerende schepen en aan de gang zijnde werkzaamheden. Staaltouw en vezeltouw dienen niet gelijktijdig in dezelfde richting gebruikt te worden (bv. als dwarstrossen, springlijnen, voor- of achtertrossen) vanwege het verschil in hun elastische eigenschappen. Na afmering dienen schepen die uitgerust zijn met automatische spanningslieren daarvan geen gebruik te maken in de automatische stand. Er dienen voorzieningen aanwezig te zijn voor het snel en veilig vrijlaten van het schip ingeval van een noodsituatie. In havens waar ankers gebruikt moeten worden dient aan dit punt speciale aandacht gegeven te worden. Onafhankelijk van de gebruikte methode van afmeren, dient er overeenstemming te zijn over de manier van vrijlating in een dergelijke situatie. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de eventueel daaraan verbonden risico’s. Ankers die niet in gebruik zijn dienen stevig vast te zitten.
3.
The agreed inter-ship communication system is operative. Communication should be maintained in the most efficient way between the responsible officers on duty on the ships. When telephones are used, the telephones should be continuously manned by a person who can immediately contact his respective supervisor. Additionally, the supervisor should have a facility to override all calls. When RT/VHF systems are used, the units should preferably be portable and carried by the supervisor or a person who can get in touch with his respective supervisor immediately. Where fixed systems are used, the guidelines for telephones should apply. The selected primary and back-up systems of communication should be recorded on the checklist and necessary information on telephone numbers and/or channels to be used should be exchanged and recorded. The telephone and portable RT/VHF systems should comply with the appropriate safety requirements.
3.
Het tussen beide schepen afgesproken communicatiesysteem is in werking en werkt naar behoren. De dienstdoende officieren op beide schepen zijn verantwoordelijk voor een zo efficiënt mogelijke communicatie. Bij gebruik van telefoons dienen deze permanent bemand te worden door personen die onmiddellijk contact met hun eigen supervisor kunnen opnemen. Daarnaast moet de supervisor alle gesprekken kunnen opheffen. Bij gebruik van RT/VHF-systemen dient de apparatuur bij voorkeur draagbaar te zijn en gedragen te worden door de supervisor
88
Z/Z
of iemand die onmiddellijk contact kan opnemen met zijn supervisor. Bij gebruik van vaste systemen moeten de richtlijnen voor telefoons gebruikt worden. De gekozen primaire en back-up communicatiesystemen dienen op de checklist vermeld te worden en de benodigde informatie aangaande telefoonnummers en/of te gebruiken kanalen dient uitgewisseld en vastgelegd te worden. De telefoon en draagbare RT/VHF-systemen dienen aan de van toepassing zijnde veiligheidseisen te voldoen. 4.
Emergency towing-off pennants are correctly rigged and positioned. At a buoy mooring, emergency towing-off pennants should be positioned on the side opposite to the hose string. There are various methods for rigging emergency towing-off pennants currently in use.
4.
De brandtrossen zijn correct gepositioneerd en gezekerd. Bij een afmeerboei dienen de brandtrossen aan de tegenovergestelde zijde van de afmeertros gepositioneerd te worden. Voor het aanbrengen van brandtrossen zijn op dit moment meerdere methoden in gebruik.
5.
The ship’s fire hoses and fire-fighting equipment is positioned and ready for immediate use. Fire-fighting equipment on board should be correctly positioned and ready for immediate use. Adequate units of fixed or portable equipment should be stationed to cover the ship's cargo deck. The ship’s fire main systems should be pressurised or be capable of being pressurised at short notice. Both ship and shore should ensure that their fire main systems can be inter-connected in a quick and easy way utilising, if necessary, the international shore fire connection. (Refer to item 28).
5.
De brandslangen en brandblusapparatuur aan boord van het schip bevinden zich op de juiste plaats en zijn direct inzetbaar. De brandblusvoorzieningen aan boord bevinden zich op de juiste plaats en zijn direct inzetbaar. Er moet voldoende draagbare of vaste apparatuur aanwezig zijn om het hele vrachtdek van het schip te kunnen beslaan. De hoofdbrandblussystemen van het schip dienen onder druk te staan of binnen een korte tijd op druk gebracht te kunnen worden. Zowel het schip als de wal dienen ervoor te zorgen dat hun hoofdbrandblussystemen op een snelle en makkelijke manier aan elkaar gekoppeld kunnen worden, zo nodig met gebruikmaking van de internationale brandkranen aan de wal (zie vraag 28).
7.
The ship’s cargo and bunker hoses, pipelines and manifolds are in good condition, properly rigged and appropriate for the service intended. Hoses should be in a good condition and properly fitted and rigged so as to prevent strain and stress beyond design limitations. All flange connections should be fully bolted and any other types of connections should be properly secured. It should be ensured that the hoses and pipelines are constructed of a material suitable for the substance to be handled, taking into account its temperature and the maximum operating pressure. Cargo hoses should be indelibly marked so as to allow the identification of the products for which they are suitable, specified maximum working pressure, the test pressure and last date of testing at this pressure, and, if used at temperatures other than ambient, maximum and minimum service temperatures.
89
Z/Z
7.
De lading- en bunkerslangen, leidingen en manifolds van het schip verkeren in een goede conditie, zijn goed bevestigd en geschikt voor het beoogde gebruik. Slangen dienen in een goede conditie te zijn en op een juiste wijze aangebracht en bevestigd, zodat belasting en spanning die de ontwerpbeperking te boven gaan voorkomen worden. Alle flensverbindingen dienen volledig met bouten gezekerd te zijn; alle overige soorten verbindingen dienen op een deugdelijke manier gezekerd te zijn. Voorafgaand aan gebruik dient gecontroleerd te worden of het materiaal waarvan de slangen en leidingen vervaardigd is geschikt is voor de lading die moet worden overgeslagen, waarbij rekening gehouden moet worden met de temperatuur en de maximum werkdruk. Ladingslangen dienen onwisbaar gemarkeerd te zijn ter identificatie van de producten waarvoor ze geschikt zijn, onder vermelding van de maximum werkdruk, de testdruk en de laatste testdatum bij deze druk, en, bij gebruik van andere dan omgevingstemperaturen, de minimum en maximum werktemperaturen.
9.
The cargo transfer system is sufficiently isolated and drained to allow safe removal of blank flanges prior to connection. A positive means confirming that the ship cargo systems are isolated and drained should be in place and used to confirm that it is safe to remove blank flanges prior to connection. The means should provide protection against:
• •
9.
Pollution due to unexpected and uncontrolled release of product from the cargo system. Injury to personnel due to pressure in the system suddenly being released in an uncontrolled manner.
Het ladingoverslagsysteem is goed geïsoleerd en afgetapt, zodat de blindflenzen op een veilige manier voorafgaande aan het aansluiten verwijderd kunnen worden. Er dient een voorziening aanwezig te zijn waaruit duidelijk blijkt dat de scheepsladingsystemen geïsoleerd en afgetapt zijn, en dat gebruikt kan worden als bevestiging dat de blindflenzen veilig voorafgaand aan het aansluiten verwijderd kunnen worden. De beschikbare voorzieningen dienen bescherming te bieden tegen:
• • 10.
Verontreiniging als gevolg van het onverwacht en ongecontroleerd ontsnappen van product uit het ladingsysteem. Letsel van personeel als gevolg van druk die plotseling ongecontroleerd vrijkomt.
Scuppers and 'save-alls' on board are effectively plugged and drip trays are in position and empty. Where applicable, all scuppers on board should be properly plugged during the operations. Accumulation of water should be drained off periodically. The ship’s manifolds should ideally be provided with fixed drip trays in accordance with OCIMF recommendations, where applicable. In the absence of fixed containment, portable drip trays should be used. All drip trays should be emptied in an appropriate manner whenever necessary but always after completion of the specific operation. When only corrosive liquids or refrigerated gases are being handled, the scuppers may be kept open, provided that an ample supply of water is available at all times in the vicinity of the manifolds.
10.
Spuigaten en lekbakken aan boord zijn goed afgesloten; druipbakken zijn geplaatst en leeg. Waar van toepassing dienen alle spuigaten aan boord tijdens het werk goed afgesloten te zijn. Het verzamelde water dient van tijd tot tijd afgetapt te worden.
90
Z/Z
Waar van toepassing dienen overeenkomstig de OCIMF-aanbevelingen de manifolds van het schip idealiter voorzien te zijn van vaste druipbakken. Bij afwezigheid van vaste druipbakken, dienen draagbare druipbakken gebruikt te worden. Alle druipbakken dienen wanneer nodig op een correcte manier geleegd te worden, maar in elk geval altijd na afloop van het werk. Alleen bij het omgaan met corrosieve vloeistoffen of gekoelde gassen mogen de spuigaten opengelaten worden, vooropgesteld dat er te allen tijde een ruime hoeveelheid water in de omgeving van de manifolds voorhanden is. 11.
Scupper plugs removed temporarily will be monitored constantly. Scuppers that are temporarily unplugged, for example, in order to drain clean rainwater from the cargo deck, must be constantly and closely monitored. The scupper must be re-sealed immediately in the event of a deck spill or any other incident occurring that has the potential to cause pollution.
11.
Spuigaten die tijdelijk geopend worden dienen voortdurend gemonitord te worden. Spuigaten die tijdelijk opengezet worden om bijvoorbeeld schoon regenwater van het vrachtdek te laten weglopen, dienen permanent en nauwlettend in de gaten gehouden te worden. Bij vermorsen op het dek of enig ander incident dat wellicht voor verontreiniging kan zorgen dient het spuigat onmiddellijk afgesloten te worden.
13.
The ship’s unused cargo and bunker connections are properly secured with blank flanges fully bolted. Unused cargo and bunker line connections should be closed and blanked. Blank flanges should be fully bolted and other types of fittings, if used, properly secured.
13.
Alle niet gebruikte aansluitingen van de laad- en losleidingen en de bunkerleiding zijn goed afgeblind. Aansluitingen van niet gebruikte laad- en losleidingen en de bunkerleiding dienen gesloten en afgeblind te worden. Blindflenzen dienen volledig met bouten te worden gezekerd en eventueel andere gebruikte typen fittingen dienen correct te worden gezekerd.
15.
All cargo, ballast and bunker tank lids are closed. Apart from the openings in use for tank venting (refer to item 29), all openings to cargo tanks should be closed and gastight. Except on gas tankers, ullaging and sampling points may be opened for the short periods necessary for ullaging and sampling, which activities should be conducted taking account of the controls necessary to avoid electrostatic discharge. Closed ullaging and sampling systems should he used where required by international, national or local regulations and agreements.
15.
Alle lading-, ballast- and bunkertankdeksels zijn gesloten. Alle openingen in de ladingtanks dienen gesloten en gasdicht te zijn, behalve de voor ventilatie bedoelde openingen (zie punt 29). Behalve bij gastankers mogen ullaging- en monsterpunten geopend worden voor de korte voor deze activiteiten benodigde tijd. Bij het uitvoeren van deze werkzaamheden dient rekening gehouden te worden met de benodigde voorzorgsmaatregelen ter voorkoming van een electrostatische ontlading. Waar vereist op grond van internationale, nationale of plaatselijke voorschriften en overeenkomsten dient gebruik van gesloten ullaging- en monstersystemen te worden gemaakt.
91
Z/Z
16.
Sea and overboard discharge valves, when not in use, are closed and visibly secured. Experience shows the importance of this item in pollution avoidance on ships where cargo lines and ballast systems are interconnected. Remote operating controls for such valves should be identified in order to avoid inadvertent opening. If appropriate, the security of the valves in question should be checked visually.
16.
Afsluiters in lens- en overboordleidingen zijn, wanneer niet in gebruik, gesloten en zichtbaar gezekerd. Ervaring heeft het belang aangetoond van dit punt bij het vermijden van verontreiniging op schepen waarbij ladinglijnen en ballastsystemen met elkaar in verbinding staan. De afstandsbediening voor dergelijke afsluiters dient gemarkeerd te zijn om onbedoelde opening te voorkomen. Zo nodig dient de veilige staat van de betreffende afsluiters visueel gecontroleerd te worden.
17.
All external doors, ports and windows in the accommodation, stores and machinery spaces are closed. Engine Room vents may be open. External doors, windows and portholes in the accommodation should be closed during cargo operations. These doors should be clearly marked as such, but at no time should they be locked. This requirement does not prevent reasonable access to spaces during operations, but doors should not be left open unattended. Engine Room vents may be left open. However, consideration should be given to closing them where such action would not adversely impact on the safe and efficient operation of the engine room spaces served.
17.
Alle externe deuren, poorten en ramen in de bemanningsverblijven, opslagplaatsen en ruimten met machines dienen gesloten te zijn. De ventilatie in de machinekamer mag open zijn. Externe deuren, ramen en patrijspoorten in de bemanningsverblijven dienen tijdens de ladingoverslagwerkzaamheden gesloten te zijn. Op deze deuren dient duidelijk vermeld te worden dat ze gesloten moeten blijven tijdens dergelijk werk, maar zij mogen nooit op slot gedaan worden. Deze verplichting staat een redelijke mate van toegang tot deze ruimten niet in de weg, maar deuren dienen niet onbewaakt open gelaten te worden. De ventilatie in de machinekamer mag opengelaten worden. Sluiting ervan dient echter overwogen te worden wanneer dit geen negatieve gevolgen heeft voor de veilige en efficiënte werking van de betreffende machinekamerruimten.
18.
The ship’s emergency fire control plans are located externally. A set of fire control plans should be permanently stored in a prominently marked weather-tight enclosure outside the deckhouse for the assistance of onshore firefighting personnel. A crew list should also be included in this enclosure.
18.
De incident- en brandbestrijdingsplannen bemanningsverblijven.
bevinden
zich
buiten
de
Een volledige set incident- en brandbestrijdingsplannen dient permanent bewaard te worden in een duidelijk gemarkeerde, waterdichte behuizing buiten de bemanningsverblijven ter assistentie van de brandweer aan wal. In de behuizing dient ook een bemanningslijst aanwezig te zijn.
92
Z/Z
If the ship is fitted, or required to be fitted, with an Inert Gas System (IGS), the following points should be physically checked. Indien het schip is uitgerust, of verplicht uitgerust moet zijn, met een Inert Gas Systeem (IGS), dienen de volgende punten fysiek gecontroleerd te worden. 19.
Fixed IGS pressure and oxygen content recorders are working. All recording equipment should be switched on, calibrated and operating correctly.
19.
De vaste IGS druk- en zuurstofgehalteregistratiesystemen dienen ingeschakeld te zijn en werken naar behoren. Alle registratiesystemen dienen ingeschakeld en gekalibreerd te zijn en naar behoren te werken.
20.
All cargo tank atmospheres are at positive pressure with oxygen content of 8% or less by volume. Prior to commencement of cargo operations, each cargo tank atmosphere should be checked to verify an oxygen content of 8% or less by volume. Inerted cargo tanks should be kept at a positive pressure at all times.
20.
Alle ladingtanks staan onder atmosferische overdruk en hebben zuurstofgehalte van 8 volumeprocent (8%) of minder.
een
Voor aanvang van de ladingoverslagwerkzaamheden dient de atmosferische druk in elke ladingtank gecontroleerd te worden op een zuurstofgehalte van 8 volumeprocent (8%) of minder. Geinertiseerde ladingtanks dienen te allen tijde onder overdruk gehouden te worden.
93
Z/Z
PART ‘B’ - BULK LIQUID GENERAL – VERBAL VERIFICATION DEEL DEEL ‘B’ – VLOEISTOFFEN IN BULK - ALGEMEEN – MONDELINGE CONTROLE 21.
The ship is ready to move under its own power. The ship should be able to move under its own power at short notice, unless permission to immobilise the ship has been granted by the Port Authority and (if applicable) the Terminal Representative. Certain conditions may have to be met for permission to be granted.
21.
Het schip is gereed om op eigen kracht te varen. Het schip dient in staat te zijn om binnen korte tijd op eigen kracht te varen, tenzij het Havenbedrijf en, indien van toepassing, de Terminalvertegenwoordiger toestemming hebben gegeven voor het aan de ketting leggen van het schip. Voordat toestemming verleend wordt moet er wellicht aan bepaalde voorwaarden voldaan worden.
H.
A ship’s officer has been appointed as responsible officer for the planned cargo handling. In consultation between both ships an officer must be appointed on one of the ships who is responsible for the joint cargo handling.
H.
Een scheepsofficier is aangesteld als verantwoordelijke officier voor de geplande ladinghandelingen. In overleg tussen beide schepen moet op één van de schepen een officier worden aangewezen die verantwoordelijk is voor de gezamenlijke ladinghandelingen.
22.
There is an effective deck watch in attendance on board and adequate supervision of operations. The operation should be under constant control and supervision on both ships. Supervision should be aimed at preventing the development of hazardous situations. However, if such a situation arises, the controlling personnel should have adequate knowledge and the means available to take corrective action. The controlling personnel on the ship and in the terminal should maintain effective communications with their respective supervisors. All personnel connected with the operations should be familiar with the dangers of the substances handled.
22.
Er is doelmatig dektoezicht aanwezig en adequate supervisie van de overslagwerkzaamheden. De werkzaamheden dienen op beide schepen onder voortdurend toezicht en supervisie te staan. Supervisie dient gericht te zijn op het voorkomen van het ontstaan van gevaarlijke situaties. Indien een dergelijke situatie zich echter toch voordoet, dient het controlepersoneel over voldoende kennis en middelen te beschikken om in te kunnen grijpen. Het controlepersoneel op het schip en in de terminal dient daarbij een goede communicatie te onderhouden met de eigen supervisors. Al het bij de werkzaamheden betrokken personeel dient bekend te zijn met de gevaren van de stoffen waarmee gewerkt wordt.
94
Z/Z
23.
There are sufficient personnel on board both ships to deal with an emergency. At all times during the ship’s stay at the berth, a sufficient number of personnel should be present on both ships to deal with an emergency.
23.
Er is voldoende personeel aan boord van beide schepen om een incident te kunnen bestrijden. Op elk moment tijdens de periode dat het schip afgemeerd ligt dient er voldoende personeel op beide schepen te zijn om een incident te kunnen bestrijden.
24.
The procedures for cargo, bunker and ballast handling have been agreed. The procedures for the intended operation should be pre-planned. They should be discussed and agreed upon by the ships’ representatives before operations commence. Agreed arrangements should be formally recorded and signed by both ships’ representatives. Any change in the agreed procedure that could affect the operation should be discussed by both parties and agreed upon. After agreement has been reached by both parties, substantial changes should be set down in writing as soon as possible and in sufficient time before the change in procedure takes place. At all events, the change should be set down in writing within the watch of those supervisors within whose watch agreement on the change was reached. The operations should be suspended and all deck and vent openings closed on the approach of an electrical storm. The properties of the substances handled, the ships’ equipment, the ability of the ships’ crews to execute the necessary operations and to sufficiently control the operations are factors which should be taken into account when ascertaining the possibility of handling a number of substances concurrently. The manifold areas, on both ships, should be safely and properly illuminated during darkness. The initial and maximum loading rates, topping off rates and normal stopping times should be agreed, having regard to:
•
The nature of the cargo to be handled.
•
The arrangement and capacity of the ship's cargo lines and gas venting systems.
•
The maximum allowable pressure and flow rate in the ship/shore hoses and loading arms.
•
Precautions to avoid accumulation of static electricity.
•
Any other flow control limitations.
A record to this effect should be formally made as above.
24.
Er is overeenstemming over de procedures voor lading- , bunker- en ballasthandelingen. De procedures voor de voorgenomen werkzaamheden dienen vooraf gepland te worden. Ze dienen voorafgaand aan het begin van de werkzaamheden door de vertegenwoordigers van beide schepen besproken en overeengekomen te worden. Gemaakte afspraken dienen formeel te worden vastgelegd en ondertekend door de vertegenwoordigers van beide schepen. Elke wijziging in de overeengekomen procedure die van invloed zou kunnen zijn op de werkzaamheden dient door beide partijen besproken en overeengekomen te worden. Nadat beide partijen overeenstemming hebben bereikt dienen ingrijpende wijzigingen zo spoedig mogelijk schriftelijk vastgelegd te worden en wel ruim voor invoering ervan. In elk geval dient de wijziging schriftelijk vastgelegd te worden binnen de werkperiode van die supervisors in wiens werkperiode afspraken over de wijziging werden gemaakt. Bij dreiging van onweer dienen de werkzaamheden onderbroken en alle dek- en ventilatieopeningen gesloten te worden. De eigenschappen van de stoffen waarmee gewerkt wordt, de uitrusting van de schepen, en het vermogen van de bemanningen van beide schepen om de benodigde werkzaamheden uit te voeren en voldoende te beheersen, zijn stuk voor stuk factoren
95
Z/Z
waarmee rekening gehouden moet worden bij het nagaan van de mogelijkheid om meerdere stoffen gelijktijdig te verwerken. Op beide schepen dienen in het donker de plaatsen met de manifolds op een veilige en goede wijze verlicht te zijn. De aanvankelijke en maximum overslagsnelheden, aftopsnelheden en gebruikelijke werkonderbrekingen dienen vooraf overeengekomen te worden, rekening houdende met:
•
De aard van de te behandelen lading.
•
De opstelling en capaciteit van de overslaglijnen van het schip en de gasontluchtingssystemen.
•
De maximum toegestane druk en stroomsnelheid in de schip/walslangen en ladingarmen.
•
Voorzorgsmaatregelen ter voorkoming van de opbouw van statische elektriciteit.
•
Alle andere stroomsnelheidsbeperkingen.
Van al deze zaken dient een officieel verslag zoals eerder gemeld gemaakt te worden. 25.
The emergency signal and shutdown procedure to be used by the ship and shore have been explained and understood. The agreed signal to be used in the event of an emergency arising on board should be clearly understood by the ships’ personnel. An emergency shutdown procedure should be agreed between the two ships, formally recorded and signed by both ships’ representatives. The agreement should state the circumstances in which operations have to be stopped immediately. Due regard should be given to the possible introduction of dangers associated with the emergency shutdown procedure.
25.
Het alarmsignaal en de noodstopprocedure die aan boord en aan de wal gebruikt dienen te worden zijn toegelicht en voor iedereen duidelijk. Het afgesproken signaal dat bij een noodsituatie aan boord van het schip gebruikt moet worden dient voor al het personeel van beide schepen duidelijk te zijn. Er dienen tussen beide schepen afspraken te zijn over een noodstopprocedure. Deze afspraken moeten formeel worden vastgelegd en ondertekend door de vertegenwoordigers van beide schepen. De overeenkomst dient te vermelden onder welke omstandigheden de werkzaamheden onmiddellijk gestaakt moeten worden. Er dient goed nagedacht te worden over het mogelijkerwijze creëren van gevaarlijke situaties als gevolg van de noodstopprocedure.
26.
Material safety data sheets (MSDS) for the cargo transfer have been exchanged where requested. An MSDS should be available from the ship supplying the product upon request. As a minimum, such information sheets should provide the constituents of the product by chemical name, name in common usage, UN number and the maximum concentration of any toxic components, expressed as a percentage by volume or as ppm, as appropriate.
26.
De gevarenkaarten (MSDS – Material Safety Data Sheet) voor de lading die wordt overgeslagen, zijn uitgewisseld. Er dient op verzoek een gevarenkaart verkregen te kunnen worden van het schip dat het product aanlevert. Dergelijke gevarenkaarten dienen minimaal de volgende informatie te bevatten: de chemische naam van de afzonderlijke bestanddelen, de gebruikelijke naam, het UN-
96
Z/Z
nummer en de maximum concentratie van eventueel aanwezige giftige bestanddelen, uitgedrukt, al naargelang van toepassing, als volumepercentage of in ppm. 27.
The hazards associated with toxic substances in the cargo being handled have been identified and understood. Many tanker cargoes contain components which are known to be hazardous to human health. In order to minimise the impact on personnel, information on cargo constituents should be available during the cargo transfer to enable the adoption of proper precautions. In addition, some port states require such information to be readily available during cargo transfer and in the event of an accidental spill. This is particularly relevant to cargoes that could contain H2S, benzene or lead additives.
27.
De aan de giftige stoffen verbonden gevaren in de te behandelen lading zijn bekend en worden door iedereen begrepen. Veel tankladingen bevatten bestanddelen waarvan bekend is dat ze gevaarlijk zijn voor de menselijke gezondheid. Om de effecten voor het overslagpersoneel zo klein mogelijk te maken, dient met het oog op het nemen van de juiste voorzorgsmaatregelen informatie over de ladingbestanddelen beschikbaar te zijn tijdens de overslag. Daarnaast vereisen sommige havens dat dergelijke informatie direct beschikbaar is tijdens ladingoverslag en ingeval van onvoorzien vermorsen. Dit is met name van belang bij ladingen die H2S, benzeen of loodadditieven bevatten.
29.
The agreed tank venting system will be used. Agreement should be reached, and recorded, as to the venting system to be used for the operation, taking into account the nature of the cargo and international, national or local regulations and agreements. There are three basic systems for venting tanks:
29.
1.
Open to atmosphere via open ullage ports, protected by suitable flame screens.
2.
Fixed venting systems which includes inert gas systems.
3.
To the other ship through other vapour collection systems.
Het overeengekomen tankventilatiesysteem zal gebruikt worden. Er dienen afspraken gemaakt en vastgelegd te worden over het ventilatiesysteem dat voor de overslagwerkzaamheden gebruikt gaat worden. Daarbij dient rekening gehouden te worden met het soort lading, en internationale, nationale of plaatselijke voorschriften en afspraken. Er bestaan drie basissystemen voor het ventileren van de tanks: 1. Openstelling aan de buitenlucht via ullagepoorten, beschermd door geschikte brandwerende schermen.
30.
2.
Vaste ventilatiesystemen inclusief systemen met inert gas.
3.
Naar het andere schip via andere dampverzamelingssystemen.
The requirements for closed operations have been agreed. It is a requirement of many ports and terminals that when the ship is ballasting, loading and discharging, it operates without recourse to opening ullage and sighting ports. Such ships will require the means to enable closed monitoring of tank contents, either by a fixed gauging system or by using portable equipment passed through a vapour lock, and preferably backed up by an independent overfill alarm system.
30.
Er is overeenstemming over de vereisten voor gesloten ladingoverslag. Veel havens en terminals stellen als eis dat wanneer een schip ballast inneemt, aan het laden of lossen is, de ullage- en sightingpoorten gesloten dienen te blijven. Op dergelijke schepen dient een voorziening aanwezig te zijn voor het monitoren van de tankinhoud, hetzij via een vast aangebracht meetsysteem of een draagbaar systeem dat
97
Z/Z
door een dampprop gevoerd wordt, bij voorkeur ondersteund door een onafhankelijk werkend overvulalarmsysteem. 31.
The operation of the P/V system has been verified. The operation of the P/V valves and/or high velocity vents should be checked using the testing facility provided by the manufacturer. Furthermore, it is imperative that an adequate check is made, visually or otherwise, to ensure that the checklift is actually operating the valve. On occasion a seized or stiff vent has caused the checklift drive pin to shear and the ship's personnel to assume, with disastrous consequences, that the vent was operational.
31.
De werking van het overdruk- en onderdruksysteem is getest. De werking van de overen onderdrukafsluiters en/of de hogesnelheidsventilatieopeningen dient gecontroleerd te worden met behulp van de door de fabrikant verstrekte testapparatuur. Daarnaast is een goede controle, hetzij visueel of anderszins, van essentieel belang om ervoor te zorgen dat de checklift de afsluiter feitelijk bedient. In het verleden is het wel gebeurd dat een vastgelopen of stroef werkende ventilatieopening verantwoordelijk was voor het feit dat de aandrijfpin van de checklift ging verschuiven, waardoor het scheepspersoneel abusievelijk en met fatale gevolgen aannam dat de ventilatieopening naar behoren functioneerde.
32.
Where a vapour return line is connected, operating parameters have been agreed. Where required, a vapour return line will be used to return vapours to the cargo tanks of the ship that delivers the cargo. The maximum and minimum operating pressures and any other constraints associated with the operation of the vapour return system should be discussed and agreed by the ships’ personnel.
32.
Bij een aangesloten dampretourleiding, bestaat overeenstemming over de werkparameters. Waar nodig wordt een dampretourleiding gebruikt om de dampen terug te voeren naar de ladingtanks van het schip dat de lading heeft aangeleverd. De maximum en minimum werkdrukken en eventuele andere beperkingen ten aanzien van de werking van het dampretourleidingsysteem dienen besproken te worden en overeengekomen te worden door het personeel van beide schepen.
33.
Independent high level alarms, if fitted, are operational and have been tested. Owing to the increasing reliance placed on gauging systems for closed cargo operations, it is important that such systems are fully operational and that back-up is provided in the form of an independent overfill alarm arrangement. The alarm should provide audible and visual indication and should be set at a level which will enable operations to be shut down prior to the tank being overfilled. Under normal operations, the cargo tank should not be filled higher than the level at which the overfill alarm is set. Individual overfill alarms should be tested at the tank to ensure their proper operation prior to commencing loading unless the system is provided with an electronic selftesting capability which monitors the condition of the alarm circuitry and sensor and confirms the instrument set point.
33.
Onafhankelijke ‘hoog-niveau’ alarmen (indien aanwezig) zijn bedrijfsgereed en getest. Vanwege de toenemende afhankelijkheid van meetsystemen voor gesloten ladingoverslagwerk, is het belangrijk dat dergelijke systemen volledig operationeel zijn en dat er een back-up aanwezig is in de vorm van een onafhankelijk werkend overvulalarmsysteem. Het alarm dient zowel een hoorbare als visuele waarschuwing te geven en zodanig te worden ingesteld dat de werkzaamheden gestaakt kunnen worden voordat de tank overvol raakt. Onder normale werkomstandigheden dient de
98
Z/Z
ladingtank niet verder gevuld te worden dan het niveau waarop het overvulalarm is ingesteld. Elk afzonderlijk overvulalarm dient voorafgaand aan het laden bij de tank getest te worden om er zeker van te zijn dat het goed functioneert, tenzij het system voorzien is van een elektronisch werkende zelf-testvoorziening die de toestand van de alarmelektronica en –sensor en het ingestelde niveau controleert.
36.
Smoking areas have been identified and requirements with regard to smoking are observed. Smoking on board the ship may only take place in areas specified by the ship’s master. Places which are directly accessible from the outside should not be designated as places where smoking is permitted. Places and rooms designated as areas where smoking is permitted should be clearly marked as such.
36.
De rookruimten zijn duidelijk aangegeven en de rookvoorschriften worden nageleefd. Roken aan boord mag alleen plaatsvinden op daartoe door de kapitein aangewezen plaatsen. Plaatsen die direct bereikbaar zijn vanaf de buitenlucht mogen niet als rookplaatsen aangewezen worden. Plaatsen en kamers die bedoeld zijn als rookruimten dienen duidelijk als zodanig te worden aangegeven.
37.
Naked light regulations are observed. A naked light or naked flame refers to the following: flame, spark formation, naked electric light or any surface with a temperature that is equal to or higher than the minimum ignition temperature of the products handled in the operation. The use of naked lights or naked flames on board the ship, and within a distance of 25 metres of the ship, should be prohibited, unless all applicable regulations have been met and agreement reached by the port authority and the master. This distance may have to be extended for ships of a specialised nature such as gas tankers.
37.
De voorschriften voor onbeschermde verlichting worden nageleefd. Onder een open licht of vuur wordt het volgende verstaan: een open vlam, ontstaan van vonken, open elektrisch licht alsmede alle andere oppervlakken die een gelijke of hogere temperatuur hebben dan de minimum ontstekingstemperatuur van de tijdens het werk te verwerken producten. Het gebruik van open licht of vuur aan boord van het schip en binnen een straal van 25 meter van het schip, dient verboden te worden, tenzij aan alle van toepassing zijnde voorschriften is voldaan en er overeenstemming is tussen het Havenbedrijf en de kapitein. De afstand moet wellicht vergroot worden voor schepen die gespecialiseerd zijn in het vervoer van bepaalde stoffen, zoals gastankers.
38.
Ship/ship telephones, mobile phones and pager requirements are observed. Ship/ship telephones should comply with the requirements for explosion-proof construction except when placed and used in a safe space in the accommodation. Mobile phones and pagers should not be used in hazardous areas unless approved for such use by a competent authority.
38.
De voorschriften voor schip/schip telefonie, mobiele telefoons en semafoons worden nageleefd. Telefoons voor schip/schip communicatie dienen aan de vereisten voor een explosievrije constructie te voldoen, behalve bij gebruik ervan in een veilige ruimte binnen de bemanningsverblijven. Mobiele telefoons en semafoons dienen niet op gevaarlijke plaatsen gebruikt te worden, tenzij daarvoor toestemming werd verleend door de bevoegde autoriteiten.
99
Z/Z
39.
Hand torches (flashlights) are of an approved type. Battery operated hand torches (flashlights) should be of a safe type which is approved by a competent authority. Damaged units, even though they may be capable of operation, should not be used.
39.
Zaklampen voldoen aan de daaraan gestelde normen (Atex) en zijn goedgekeurd. Zaklampen voorzien van batterijen dienen van een veilig type te zijn en goedgekeurd door een bevoegde instantie. Beschadigde zaklampen mogen niet gebruikt te worden, zelfs indien zij nog werken.
40.
Fixed VHF/UHF transceivers and AIS equipment are on the correct power mode or switched off. Fixed VHF/UHF and AIS equipment should be switched off or on low power (1 watt or less) unless the master has established the conditions under which the installation may be used safely.
40.
Vaste VHF/UHF communicatieapparatuur en AIS apparatuur staan in de juiste powermode of zijn uitgeschakeld. Vaste VHF/UHF en AIS apparatuur dient uitgeschakeld te zijn of op stand-by te staan (1 watt of minder), tenzij de kapitein de voorwaarden heeft vastgesteld waaronder de installatie veilig gebruikt kan worden.
41.
Portable VHF/UHF transceivers are of an approved type. Portable VHF/UHF sets should be of a safe type which is approved by a competent authority. VHF radio-telephone sets may only operate in the internationally-agreed wave bands. Equipment should be well maintained. Damaged units, even though they may be capable of operation, should not be used.
41.
Draagbare VHF/UHF communicatieapparatuur voldoet aan de daaraan gestelde normen en is goedgekeurd. Draagbare VHF/UHF sets dienen van een veilig type te zijn en goedgekeurd door een bevoegde instantie. VHF radio-telefoonsets mogen alleen overeengekomen frequentiebanden.
gebruikt
worden
op
internationaal
De apparatuur dient goed onderhouden te zijn. Beschadigde apparatuur mag niet gebruikt worden, zelf indien de apparatuur nog wel werkt. 42.
The ship's main radio transmitter aerials are earthed and radar is switched off. The ship's main radio station should not be used during the ship's stay in port, except for receiving purposes. The main transmitting aerials should be disconnected and earthed. Satellite communications equipment may be used normally, unless advised otherwise. The ship's radar installation should not be used unless the master has established the conditions under which the installation may be used safely.
42.
De antennes van de hoofdzender van het schip zijn geaard en de radar is uitgeschakeld. Het hoofdradiostation van het schip dient tijdens het verblijf in de haven niet gebruikt te worden, behalve voor ontvangstdoeleinden. De hoofdzenderantennes dienen ontkoppeld en geaard te worden.
100
Z/Z
Satellietcommunicatieapparatuur kan normaal gebruikt worden, tenzij anderszins vermeld. De radarinstallatie van het schip dient niet gebruikt te worden tenzij de kapitein de voorwaarden heeft bepaald waaronder dit wel veilig kan gebeuren. 43.
Electric cables to portable electrical equipment within the hazardous area are disconnected. The use of portable electrical equipment on wandering leads should be prohibited in hazardous zones during cargo operations and the equipment preferably removed from the hazardous zone. Telephone cables in use in the ship/ship communication system should preferably be routed outside the hazardous zone. Wherever this is not feasible, the cable should be so positioned and protected that no danger arises from its use.
43.
Elektriciteitskabels naar draagbare elektrische gevarenzone zijn losgekoppeld van de voeding.
apparatuur
binnen
de
Het gebruik van draagbare elektrische apparatuur met behulp van losse kabels dient verboden te worden in gevarenzones tijdens overslagwerkzaamheden. De apparatuur dient bij voorkeur uit de gevarenzone verwijderd te worden. In gebruik zijnde telefoonkabels ten behoeve van het communicatiesysteem tussen beide schepen dienen waar mogelijk buiten de gevarenzone geleid te worden. Waar dit onmogelijk is, dienen de kabels zo geleid en beschermd te worden dat het gebruik ervan niet tot een gevaarlijke situatie kan leiden. 44.
Window type air conditioning units are disconnected. Window type air conditioning units should be disconnected from their power supply.
44.
In ramen aanwezige airconditioning is losgekoppeld van de voeding. In ramen aanwezige airconditioning dient van de voeding losgekoppeld te worden.
45.
Positive pressure is maintained inside the accommodation. It is essential that a positive pressure be maintained inside the accommodation in order to keep any hazardous vapours out. This can be achieved by air conditioning or similar systems which draw clean air from non-hazardous locations.
45.
Binnen de bemanningsverblijven wordt een overdruk gehandhaafd. Het is van essentieel belang dat in de bemanningsverblijven een overdruk in stand wordt gehouden om het binnendringen van schadelijke dampen te voorkomen. Dit kan worden bereikt middels airconditioning of gelijksoortige systemen die schone lucht aanzuigen vanuit ongevaarlijke plaatsen.
46. room.
Measures have been taken to ensure sufficient mechanical ventilation in the pump Pump rooms should be mechanically ventilated and the ventilation system, which should maintain a safe atmosphere throughout the pump room, should be kept running throughout cargo handling operations. The gas detection system, if fitted, should be functioning correctly.
46.
Er zijn maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat de pompkamer voldoende mechanisch geventileerd wordt. Pompkamers dienen mechanisch geventileerd te worden. Het ventilatiesysteem dient een veilig klimaat in de gehele pompkamer te onderhouden en in werking te blijven gedurende de gehele duur van de overslagwerkzaamheden. Een eventueel aanwezig gasdetectiesysteem dient naar behoren te functioneren.
101
Z/Z
47.
There is provision for an emergency escape. In addition to the means of access referred to in question 1, a safe and quick emergency escape route should be available on board. On board the ship, it may consist of a lifeboat ready for immediate use, preferably at the aft of the ship.
47.
Er is een vluchtwegvoorziening. Naast de wijze van toegang zoals vermeld bij vraag 1, dient er ingeval van een noodsituatie een veilige en snelle vluchtweg aan boord beschikbaar te zijn. Hierbij zou het kunnen gaan om een reddingsboot, klaar voor direct gebruik bij voorkeur ter hoogte van het achterdek van het schip.
48.
The maximum wind and swell criteria for operations have been agreed. There are numerous factors which will help determine whether cargo or ballast operations should continue. Discussion between the two ships should identify limiting factors which could include:
•
Wind speed/direction and the effect on cargo hoses
•
Wind speed/direction and the effect on mooring integrity
•
Wind speed/direction and the effect on gangways
•
Swell effects on mooring integrity or gangway safety
Such limitations should be clearly understood by both parties. The criteria for stopping cargo, disconnecting hoses or arms and vacating the berth should be written in the ‘Remarks’ column of the checklist. 48.
Er is overeenstemming over de maximum windsterkte en golfhoogte waarbij overslag kan plaatsvinden. Er zijn talloze factoren die bijdragen aan de beslissing of de lading- of ballastwerkzaamheden voortgezet moeten worden. In overleg tussen beide schepen kunnen beperkende factoren besproken worden, waaronder:
•
Windsnelheid en -richting en de gevolgen daarvan op de ladingoverslagslangen.
•
Windsnelheid en -richting en de gevolgen daarvan op de stabiliteit van de ligplaats.
•
Windsnelheid en -richting en de gevolgen daarvan op de loopplanken
•
De gevolgen van de golfhoogte op de stabiliteit van de ligplaats of veiligheid van de loopplanken.
Dergelijke beperkingen dienen duidelijk door beide partijen begrepen te worden. De criteria voor het stoppen met de overslagwerkzaamheden, het loskoppelen van slangen of armen en ontruimen van de ligplaats dienen in de kolom ‘Opmerkingen’ op de checklist vermeld te worden. H.
The procedures for the suspension of handling without vapour return on the approach of an electrical storm have been agreed. The operations should be suspended and all deck and vent openings closed on the approach of an electrical storm.
H.
Er zijn afspraken gemaakt over de procedures voor het stoppen van de overslagwerkzaamheden waarbij geen dampretourleiding gebruikt wordt ingeval van nadering van onweer. Bij nadering van onweer dienen de werkzaamheden opgeschort te worden en alle deken ventilatieopeningen gesloten te worden.
102
Z/Z
If the ship is fitted, or is required to be fitted, with an Inert Gas System (IGS), the following statements should be addressed. Indien het schip is uitgerust, of verplicht uitgerust moet zijn, met een Inert Gas Systeem (IGS), dient aan de volgende punten aandacht besteed te worden. 50.
The IGS is fully operational and in good working order. The inert gas system should be in safe working order with particular reference to all interlocking trips and associated alarms, deck seal, non-return valve, pressure regulating control system, main deck IG line pressure indicator, individual tank IG valves (when fitted) and deck P/V breaker. Individual tank IG valves (if fitted) should have easily identifiable and fully functioning open/close position indicators.
50.
Het IGS is volledig operationeel en werkt naar behoren. Het inert gassysteem dient veilig en in een goed werkende staat te verkeren, met de nadruk op alle automatische uitschakelmechanismen en bijbehorende alarmen, terugslagklep, terugslagafsluiters, drukregelingscontrolesysteem, hoofddek IG lijndrukindicator, afzonderlijke IG tankafsluiters (indien aanwezig) en dek overdruk/onderdruk ophefvoorzieningen. Afzonderlijke IG tankafsluiters dienen, indien aanwezig, over duidelijk zichtbare en volledig functionerende open/dicht aanwijzing te beschikken.
51.
Deck seals, or equivalent, are in good working order. It is essential that the deck seal arrangements are in a safe condition. In particular, the water supply arrangements to the seal and the proper functioning of associated alarms should be checked.
51.
Terugslagkleppen of daarmee vergelijkbare uitrusting werken naar behoren. Het is van essentieel belang dat de voorzieningen voor de terugslagkleppen zich in een goede en veilige staat bevinden. Met name dienen de watertoevoer naar de afsluiter en het goed functioneren van de alarmsystemen gecontroleerd te worden.
52.
Liquid levels in Pressure/Vacuum breakers are correct. Checks should be made to ensure the liquid level in the P/V breaker complies with manufacturer's recommendations.
52.
De vloeistofniveaus in de over- en onderdruk ophefvoorzieningen zijn in orde. Er dient gecontroleerd te worden of het vloeistofniveau in de overdruk/onderdruk ophefvoorziening overeenstemt met de aanbevelingen van de fabrikant.
53.
The fixed and portable oxygen analysers have been calibrated and are working properly. All fixed and portable oxygen analysers should be calibrated and checked as required by the company and/or manufacturer's instructions. The in-line oxygen analyser/recorder and sufficient portable oxygen analysers should be working properly.
53.
De vaste en draagbare zuurstofmeters zijn gekalibreerd en werken naar behoren. Alle vaste en draagbare zuurstofmeters dienen conform de voorschriften van het bedrijf of instructies van de fabrikant gekalibreerd en gecontroleerd te worden. De inline zuurstofmeter/opnemer en voldoende draagbare zuurstofmeters dienen naar behoren te functioneren.
103
Z/Z
54.
All the individual tank IGS valves (if fitted) are correctly set and locked. For both loading and discharge operations it is normal and safe to keep all individual tank IG supply valves (if fitted) open in order to prevent inadvertent under or over pressurisation. In this mode of operation, each tank pressure will be the same as the deck main IG pressure and thus the P/V breaker will act as a safety valve in case of excessive over or under pressure. If individual tank IG supply valves are closed for reasons of potential vapour contamination or de-pressurisation for gauging, etc., then the status of the valve should be clearly indicated to all those involved in cargo operations. Each individual tank IG valve should be fitted with a locking device under the control of a responsible officer.
54.
Alle afzonderlijke IGS tankafsluiters zijn, indien aanwezig, juist ingesteld en afgesloten. Voor zowel lading- als loswerkzaamheden is het normaal en veilig alle afzonderlijke IG tankafsluiters (indien aanwezig) open te houden teneinde onbedoelde onder- en overdruk te voorkomen. Bij deze werkwijze is de druk in elke tank gelijk aan de hoofd IG tankdruk aan dek waardoor de overdruk/onderdruk ophefvoorziening fungeert als een veiligheidsklep bij excessieve over- of onderdruk. Indien afzonderlijke IG tankinlaatafsluiters gesloten worden vanwege mogelijke dampverontreiniging of drukverlaging voor het uitvoeren van metingen, dan moet de stand van de afsluiter voor iedereen die bij de ladingoverslagwerkzaamheden betrokken is duidelijk aangegeven worden. Elke afzonderlijke IG tankafsluiter dient afgesloten te kunnen worden onder verantwoordelijkheid van de verantwoordelijke officier.
55.
All personnel in charge of cargo operations are aware that, in the event of failure of the Inert Gas Plant, discharge operations should cease and the terminal should be advised. In the case of failure of the IG plant, the cargo discharge, de-ballasting and tank cleaning should cease and the terminal should be advised. Under no circumstances should the ship's officers allow the atmosphere in any tank to fall below atmospheric pressure.
55.
Al het voor ladingoverslagwerkzaamheden verantwoordelijke personeel is ervan op de hoogte dat bij storing van de Inert Gas Plant, de loswerkzaamheden gestaakt dienen te worden en de terminal daarover geïnformeerd dient te worden. In geval van storing van de IG Plant, dient het lossen van de lading, het de-ballastten en het uitvoeren van tankreinigingswerkzaamheden gestaakt te worden en de terminal geïnformeerd te worden. Onder geen omstandigheid dienen de scheepsofficieren de atmosferische druk in welke tank dan ook beneden de normale atmosferische druk te laten komen.
If the ship is fitted with a crude oil washing (COW) system, and intends to COW, the following statements should be addressed.
Indien het schip is uitgerust met een ‘Ruwe-aardolie wassysteem’ (Crude Oil wash system – COW), en van plan is dit te gaan gebruiken, dient aan de volgende punten aandacht besteed te worden. 56.
The Pre-Arrival COW Checklist, as contained in the approved COW Manual, has been satisfactorily completed. The approved Crude Oil Washing Manual contains a Pre-Arrival Crude Oil Washing Checklist, specific to each ship, which should be completed by a responsible ship's officer prior to arrival at every discharge port where it is intended to undertake crude oil washing.
104
Z/Z
56.
De ‘Pre-Arrival’ COW Checklist, zoals opgenomen in het goedgekeurde COWhandboek, is juist ingevuld. Het goedgekeurde Crude Oil Washing Handboek bevat een ‘Pre-Arrival Crude Oil Washing Checklist’ die specifiek geldt voor elk afzonderlijk schip. De checklist dient door de verantwoordelijke officier van het schip voor aankomst in iedere loshaven waar gebruik van het systeem wordt overwogen, ingevuld te worden.
57.
The COW checklists for use before, during and after COW, as contained in the approved COW Manual, are available and being used. The approved Crude Oil Washing Manual contains a Crude Oil Washing Checklist, specific to each ship, for use before, during and after crude oil washing operations. This Checklist should be completed at the appropriate times. If the ship is planning to perform tank cleaning operations alongside, the following statements should be addressed.
57.
De COW-checklist voor gebruik voor, tijdens en na de COW, zoals opgenomen in het goedgekeurde COW-handboek, is beschikbaar en in gebruik. Het goedgekeurde Crude Oil Washing Handboek bevat een Crude Oil Washing Checklist die specifiek geldt voor elk afzonderlijk schip voor gebruik voor, tijdens en na de crude oil washing werkzaamheden. Deze checklist dient op de daarvoor bestemde tijden ingevuld te worden. Indien het schip van plan is tankreinigingswerkzaamheden langszij uit te voeren, dient aan de volgende punten aandacht gegeven te worden.
Indien het schip van plan is om tankreinigingswerkzaamheden uit te voeren langszij de terminal moeten de volgende bepalingen worden opgevolgd: If the ship is planning to tank clean alongside, the following statements should be addressed:
58.
Tank cleaning operations are planned during the ships stay alongside. During the pre-transfer discussion between the ships’ representatives, it should be established whether any tank cleaning operations are planned while the ship is alongside and the checklist should be annotated accordingly.
58.
Er zijn tankreinigingswerkzaamheden gepland tijdens de duur dat de schepen langszij liggen. Tijdens de bespreking voorafgaand aan de overslag tussen de vertegenwoordigers van beide schepen moet worden vastgesteld of er reinigingswerkzaamheden gepland staan tijdens het verblijf van het schip langszij. Dit dient aangetekend te worden op de checklist.
59.
If ‘yes’, the procedures and approvals for tank cleaning have been agreed. It should be confirmed that all necessary approvals that may be required to enable tank cleaning to be undertaken alongside have been obtained from relevant authorities. The method of tank cleaning to be used should be agreed, together with the scale of the operation.
59.
Indien ‘Ja’: Er is overeenstemming over de procedures en er is toestemming voor de tankreinigingswerkzaamheden. Alle eventuele benodigde goedkeuringen van de relevante instanties voor het uitvoeren van tankreinigingswerkzaamheden langszij zijn verkregen en bevestigd. Er dient overeenstemming te zijn over de te gebruiken methode voor de tankreinigingswerkzaamheden evenals over de omvang van de werkzaamheden.
105
Z/Z
60.
Permission has been granted for gas-freeing operations. It should be confirmed that all necessary approvals have been obtained to permit the ship to undertake gas-freeing operations whilst alongside and the checklist should be annotated accordingly.
60.
Er is toestemming verleend voor werkzaamheden gericht op gasvrij maken. Alle benodigde goedkeuringen voor werkzaamheden gericht op gasvrij maken langszij zijn verkregen en bevestigd. Dit dient aangetekend te worden op de checklist.
106
Z/Z
PART ‘C’ - BULK LIQUID CHEMICALS – VERBAL VERIFICATION
DEEL ‘C’ – VLOEISTOFFEN IN BULK – CHEMICALIËN – MONDELINGE CONTROLE 1.
Material Safety Data Sheets are available, providing the necessary data for the safe handling of the cargo. Information on the product to be handled should be available on board the ship and should include:
1.
•
A full description of the physical and chemical properties, including reactivity, necessary for the safe containment and transfer of the cargo.
•
Action to be taken in the event of spills or leaks.
•
Countermeasures in the event of accidental personal contact.
•
Fire-fighting procedures and fire-fighting equipment.
Gevarenkaarten met daarop de voor een veilige overslag benodigde gegevens zijn beschikbaar. Informatie over het te behandelen product dient aan boord van het schip beschikbaar te zijn en mede te omvatten:
2.
•
Een volledige beschrijving van de fysieke en chemische eigenschappen, inclusief reactiviteit, die nodig is voor een veilige beheersing en overslag van de lading.
•
De te nemen maatregelen ingeval van vermorsen of lekkage.
•
Tegenmaatregelen ingeval van onbedoeld persoonlijk contact.
•
Brandbestrijdingsprocedures en -middelen.
A manufacturer’s inhibition certificate, where applicable, has been provided. Where cargoes are required to be stabilised or inhibited in order to be handled, ships should be provided with a certificate from the manufacturer stating:
2.
•
Name and amount of inhibitor added.
•
Date inhibitor was added and the normal duration of its effectiveness.
•
Any temperature limitations affecting the inhibitor.
•
The action to be taken should the length of the voyage exceed the effective lifetime of the inhibitor.
Een inhibitorcertificaat van de fabrikant is, zo nodig, verstrekt. In situaties waar ladingen gestabiliseerd moeten worden of de werking ervan chemisch afgeremd moet worden om te kunnen worden overgeslagen, dienen de schepen te beschikken over een certificaat van de fabrikant, voorzien van de volgende informatie:
3.
•
Naam en hoeveelheid toegevoegde inhibitor.
•
De datum waarop de inhibitor werd toegevoegd en de gebruikelijke werkingsduur.
•
Alle eventuele temperatuurbeperkingen die van invloed zijn op de inhibitor.
•
De te nemen maatregelen indien de duur van de reis de effectieve werkingsduur van de inhibitor overschrijdt.
Countermeasures in the event of accidental personal contact with the cargo have been agreed. Sufficient and suitable means should be available to neutralise the effects and remove small quantities of spilled products. Should unforeseen personal contact occur, in order to limit the consequences it is important that sufficient and suitable countermeasures are taken.
107
Z/Z
The MSDS should contain information on how to handle such contact, having regard to the special properties of the cargo and personnel should be aware of the procedures to follow. A suitable safety shower and eye-rinsing equipment should be fitted and ready for instant use in the immediate vicinity of places on board where operations regularly take place. 3.
Er is overeenstemming over tegenmaatregelen bij onbedoeld contact van personen met de lading. Er dienen voldoende en geschikte voorzieningen aanwezig te zijn om de gevolgen van kleine hoeveelheden gemorst product ongedaan te maken en deze te verwijderen. Bij ongewild in contact komen met het product is het gelet op het beperken van de gevolgen van belang dat er voldoende en geschikte tegenmaatregelen worden getroffen. De gevarenkaarten dienen informatie te bevatten over hoe te handelen bij persoonlijk contact, rekening houdende met de specifieke eigenschappen van de lading. Het personeel dient op de hoogte te zijn van de te volgen procedures. Een geschikte veiligheidsdouche en een voorziening om de ogen uit te spoelen dient in de directe omgeving aan boord waar de overslagwerkzaamheden regelmatig plaatsvinden aanwezig en klaar voor direct gebruik te zijn.
4.
Sufficient protective clothing and equipment (including self-contained breathing apparatus) is ready for immediate use and suitable for the product being handled. Suitable protective equipment (including self-contained breathing apparatus and protective clothing) appropriate to the specific dangers of the product handled, should be readily available in sufficient quantity for operational personnel on board.
4.
Er is voldoende beschermende kleding en apparatuur (inclusief onafhankelijk werkende ademhalingsapparatuur) beschikbaar voor direct gebruik en geschikt voor het product dat wordt overgeslagen. Er dient voldoende geschikte beschermende apparatuur (waaronder onafhankelijk werkende ademhalingsapparatuur en beschermende kleding) voor al het operationele personeel aanwezig te zijn, geschikt voor de specifieke gevaren van het product dat wordt overgeslagen.
5.
The cargo handling rate is compatible with the automatic shutdown system, if in use. Automatic shutdown valves may be fitted on the ship. The action of these is automatically initiated, for example, by a certain level being reached in the ship tank being filled. Where such systems are used, the cargo handling rate should be established to prevent pressure surges from the automatic closure of valves causing damage to ship systems or cargo hose. Alternative means, such as a re-circulation system and buffer tanks, may be fitted to relieve the pressure surge created. A written agreement should be made between the ships indicating whether the cargo handling rate will be adjusted or alternative systems will be used.
5.
De snelheid van de ladingoverslag is afgestemd op de automatische noodstopvoorziening, indien in gebruik. Het schip kan eventueel met automatische afsluiters uitgerust zijn. Deze afsluiters treden automatisch in werking wanneer, bijvoorbeeld, de hoeveelheid product in de tank die geladen wordt een bepaald niveau heeft bereikt. Bij gebruik van dergelijke systemen dient de ladingoverslagsnelheid te worden vastgesteld om drukgolven als gevolg van het automatisch in werking treden van de afsluiters te voorkomen, aangezien anders schade aan scheepssystemen en de ladingoverslagslang zou kunnen ontstaan. Alternatieve voorzieningen, zoals een recirculatiesysteem en buffertanks, kunnen aanwezig zijn om de ontstane drukgolven te elimineren.
108
Z/Z
De beide schepen dienen schriftelijke afspraken te maken met vermelding of de ladingoverslagsnelheid zal worden aangepast of dat er van alternatieve systemen gebruik gemaakt zal worden. 6.
Cargo system gauges and alarms are correctly set and in good working order. Ship’s cargo system gauges and alarms should be regularly checked to ensure they are in good working order. In cases where it is possible to set alarms to different levels, the alarm should be set to the required level.
6.
Ladingtankniveaumeetsystemen en alarmen zijn goed ingesteld en werken naar behoren. De ladingtankniveaumeetsystemen en alarmen van het schip dienen regelmatig gecontroleerd te worden om er zeker van te zijn dat ze naar behoren functioneren. Indien het alarm op verschillende niveaus ingesteld kan worden, dient het vereiste niveau gekozen te worden.
7.
Portable vapour detection instruments are readily available for the products being handled. The equipment provided should be capable of measuring, where appropriate, flammable and/or toxic levels. Suitable equipment should be available to calibrate those instruments capable of measuring flammability. Calibration should be carried out before the operation commences.
7.
Draagbare gasdetectiesinstrumenten zijn gebruiksgereed voor de te behandelen lading. De ter beschikking gestelde apparatuur moet, zo nodig, in staat zijn ontvlambare en/of giftige niveaus te meten. Er dient geschikte apparatuur voorhanden te zijn om de instrumenten die de ontvlambaarheid meten te kalibreren. Kalibrering dient voorafgaande aan de start van de werkzaamheden te geschieden.
8.
Information on fire-fighting equipment and procedures has been exchanged. Information should be exchanged on the availability of fire-fighting equipment and the procedures to be followed in the event of a fire on board. Special attention should be given to any products which are being handled which may be water reactive or which require specialised fire-fighting procedures.
8.
Informatie over de brandbestrijdingsmiddelen en –procedures is uitgewisseld. Er dient informatie uitgewisseld te worden over de beschikbaarheid van brandbestrijdingsapparatuur en de te volgen procedures ingeval van brand aan boord. Hierbij dient speciale aandacht gegeven te worden aan producten die met water kunnen reageren of die specifieke brandbestrijdingsprocedures vereisen.
9.
Transfer hoses are of suitable material, resistant to the action of the products being handled. Each transfer hose should be indelibly marked so as to allow the identification of the products for which it is suitable, its specified maximum working pressure, the test pressure and last date of testing at this pressure, and, if used at temperatures other than ambient, its maximum and minimum service temperatures.
9.
Overslagslangen zijn vervaardigd van geschikt materiaal, en bestand tegen de werking van de producten die worden behandeld.
109
Z/Z
Elke overslagslang dient onwisbaar gemarkeerd te zijn, zodat in één oogopslag gezien kan worden voor welke producten de slang geschikt is. De markering dient verder de maximale werkdruk, de testdruk en de datum waarop voor het laatst deze druk getest werd, en, zo nodig, bij andere dan omgevingstemperaturen, de minimum en maximum werktemperaturen. 10.
Cargo handling is performed using the permanently-installed pipeline system. All cargo transfer should be through permanently-installed pipeline systems on board. Should it be necessary, for specific operational reasons, to use portable cargo lines on board, care should be taken to ensure that these lines are correctly positioned and assembled in order to minimise any additional risks associated with their use. Where necessary, the electrical continuity of these lines should be checked and their length should be kept as short as possible. The use of non-permanent transfer equipment inside tanks is not generally permitted unless specific approvals have been obtained. Whenever cargo hoses are used to make connections within the ship’s permanent pipeline system, these connections should be properly secured, kept as short as possible and be electrically continuous to the ship’s pipeline. Any hoses used must be suitable for the service and be properly tested, marked and certified.
10.
Ladinghandelingen worden uitgevoerd met behulp van het permanent geïnstalleerde leidingsysteem. Alle ladingwerkzaamheden dienen plaats te vinden middels de permanent geïnstalleerde leidingsystemen aan boord. Indien het vanwege bijzondere operationele redenen nodig is om van losse overslaglijnen aan boord gebruik te maken, dient er zorgvuldig op gelet te worden dat dergelijke leidingen juist gepositioneerd en gemonteerd zijn om de eventuele met het gebruik ervan verbonden risico’s te minimaliseren. Waar nodig dient de elektrische continuïteit van deze leidingen gecontroleerd te worden, en de lengte moet zo kort mogelijk gehouden worden. Het gebruik van niet-permanent aangebrachte overslagapparatuur in tanks is over het algemeen niet toegestaan, tenzij daarvoor specifieke toestemming werd verleend. Daar waar ladingslangen gebruikt worden voor de verbinding met het vaste leidingsysteem van het schip, dienen dergelijke verbindingen deugdelijk gezekerd te worden, zo kort mogelijk gehouden te worden en elektrisch gezien deel uit te maken van de scheepsleiding. Alle gebruikte slangen moeten geschikt zijn voor het beoogde doel en deugdelijk getest, gemarkeerd en gecertificeerd.
110
Z/Z
PART ‘D’ - BULK LIQUEFIED GASES – VERBAL VERIFICATION DEEL ‘D’ – VLOEIBAAR MONDELINGE CONTROLE 1.
GAS
IN
BULK
–
Material Safety Data Sheets are available, providing the necessary data for the safe handling of the cargo. Information on each product to be handled should be available on board the ship before and during the operation. Cargo information, in a written format, should include:
•
1.
A full description of the physical and chemical properties necessary for the safe containment of the cargo
•
Action to be taken in the even of spills or leaks
•
Countermeasures in the event of accidental personal contact
•
Fire-fighting procedures and fire-fighting equipment
•
Any special equipment needed for the safe handling of the particular cargo(es)
•
Minimum allowable inner hull steel temperatures
•
Emergency procedures.
Gevarenkaarten met daarop de voor een veilige overslag van de lading benodigde gegevens zijn beschikbaar. Informatie over het te behandelen product dient voor en tijdens de werkzaamheden aan boord van het schip beschikbaar te zijn. De ladinginformatie dient in schriftelijke vorm onder andere te bestaan uit:
• •
De te nemen maatregelen ingeval van vermorsen of lekkage.
•
Tegenmaatregelen ingeval van onbedoeld persoonlijk contact.
•
Brandbestrijdingsprocedures en -middelen.
•
2.
Een volledige beschrijving van de fysieke en chemische eigenschappen, benodigd voor een veilige beheersing van de lading.
Eventuele speciale apparatuur nodig voor het veilig behandelen van de betrokken lading(en).
•
De minimum toegestane staaltemperatuur van de binnenscheepsromp, en
•
Procedures ingeval van een noodsituatie.
A manufacturer’s inhibition certificate, where applicable, has been provided. Where cargoes are required to be stabilised or inhibited in order to be handled, ships should be provided with a certificate from the manufacturer stating:
•
Name and amount of inhibitor added
•
Date inhibitor was added and the normal duration of its effectiveness
•
Any temperature limitations affecting the inhibitor
•
The action to be taken should the length of the voyage exceed the effective lifetime of the inhibitor.
111
Z/Z
2.
Een inhibitorcertificaat van de fabrikant is, zo nodig, verstrekt. In situaties waar ladingen gestabiliseerd moeten worden of de werking ervan chemisch afgeremd moet worden om te kunnen worden overgeslagen, dienen de schepen te beschikken over een certificaat van de fabrikant, voorzien van de volgende informatie:
3.
•
Naam en hoeveelheid toegevoegde inhibitor.
•
De datum waarop de inhibitor werd toegevoegd en de gebruikelijke werkingsduur.
•
Alle eventuele temperatuurbeperkingen die van invloed zijn op de inhibitor.
•
De te nemen maatregelen indien de duur van de reis de effectieve werkingsduur van de inhibitor overschrijdt.
The water spray system is ready for immediate use. In cases where flammable or toxic products are handled, water spray systems should be regularly tested. Details of the last tests should be exchanged. During operations the systems should be kept ready for immediate use.
3.
Het watersproeisysteem is klaar voor direct gebruik. In situaties waarbij ontvlambare of giftige producten worden behandeld, dienen de watersproeisystemen regelmatig getest te worden. Gegevens over de laatste tests dienen uitgewisseld te worden. Tijdens de werkzaamheden dienen de systemen klaar voor onmiddellijk gebruik gehouden te worden.
4.
There is sufficient suitable protective equipment (including self-contained breathing apparatus) and protective clothing ready for immediate use. Suitable protective equipment, including self-contained breathing apparatus, eye protection and protective clothing appropriate to the specific dangers of the product handled, should be available in sufficient quantity for operational personnel. Storage places for this equipment should be protected from the weather and be clearly marked. All personnel directly involved in the operation should utilise this equipment and clothing whenever the situation requires. Personnel required to use breathing apparatus during operations should be trained in its safe use. Untrained personnel and personnel with facial hair should not be selected for operations involving the use of breathing apparatus.
4.
Er is voldoende geschikte kleding en beschermende apparatuur (inclusief onafhankelijk werkende ademhalingsapparatuur) beschikbaar voor direct gebruik. Er dient voldoende geschikte beschermende apparatuur waaronder onafhankelijk werkende ademhalingsapparatuur, oogbescherming en beschermende kleding voor al het operationele personeel aanwezig te zijn, geschikt voor de specifieke gevaren van het product dat wordt overgeslagen. De opslagplaatsen voor deze apparatuur dienen duidelijk te worden aangegeven en tegen weersinvloeden beschermd te worden. Al het direct bij het werk betrokken personeel dient indien vereist deze apparatuur en kleding te gebruiken. Personeel dat tijdens het werk gebruik moet maken van ademhalingsapparatuur dient in het veilig gebruik ervan te worden getraind. Personeel dat hier niet in getraind is en personen met gezichtshaar dienen niet voor werk waarbij ademhalingsapparatuur nodig is gekozen te worden.
112
Z/Z
5.
Hold and inter-barrier spaces are properly inerted or filled with dry air, as required. The spaces that are required to be inerted by the IMO Gas Carrier Codes should be checked by ship’s personnel prior to arrival.
5.
Ruimen en alle direct aan de ladingtanks grenzende ruimten zijn, al naar gelang de situatie, op een juiste wijze geinertiseerd of met droge lucht gevuld. De ruimten die volgens de IMO Gas Carrier Codes geinertiseerd moeten worden dienen voorafgaande aan de aankomst door het scheepspersoneel gecontroleerd te worden.
6.
All remote control valves are in working order. All ship’s cargo system remote control valves and their position-indicating systems should be regularly tested. Details of the last tests should be exchanged.
6.
Alle op afstand bedienbare afsluiters werken naar behoren. Alle op afstand bedienbare ladingsysteemafsluiters en de systemen die hun stand aangeven dienen regelmatig getest te worden. Informatie over de laatst gehouden tests dient uitgewisseld te worden.
7.
The required cargo pumps and compressors are in good order, and the maximum working pressures have been agreed between the two ships. Agreement in writing should be reached on the maximum allowable working pressure in the cargo line system during operations.
7.
De benodigde ladingpompen en compressoren werken naar behoren, en er zijn afspraken gemaakt over de maximum werkdrukken tussen beide schepen. Er dienen schriftelijke afspraken te zijn gemaakt over de maximum toegestane druk in het overslagleidingsysteem tijdens de werkzaamheden.
8.
Re-liquefaction or boil off control equipment is in good working order. It should be verified that reliquefaction and boil off control systems, if required, are functioning correctly prior to commencement of operations.
8.
Re-liquefactie of boil-off controlesystemen werken naar behoren. Voorafgaande aan de werkzaamheden dient gecontroleerd te worden dat de reliquefactie en boil-off systemen, indien vereist, naar behoren functioneren.
9.
The gas detection equipment has been properly set for the cargo, is calibrated and in good working order. Span gas should be available to enable calibration of gas detection equipment. Fixed gas detection equipment should be calibrated for the product to be handled prior to commencement of operations. The alarm function should have been tested and the details of the last test should be exchanged. Portable gas detection instruments, suitable for the products handled, capable of measuring flammable and/or toxic levels, should be available. Portable instruments capable of measuring in the flammable range should be calibrated for the product to be handled before operations commence.
113
Z/Z
9.
De gasdetectieapparatuur is juist ingesteld voor de lading, gekalibreerd en werkt naar behoren. Voor het kalibreren van de gasdetectieapparatuur dient spangas aanwezig te zijn. Voorafgaande aan de werkzaamheden dient de vaste gasdetectieapparatuur gekalibreerd te worden voor het te behandelen product. Het alarmsysteem dient getest te zijn en informatie over de laatst gehouden tests moet uitgewisseld zijn. Draagbare gasdetectieapparatuur, geschikt voor zowel de producten in kwestie als het meten van ontvlambaarheids- en giftigheidsniveaus, dient beschikbaar te zijn. Draagbare apparatuur geschikt voor het meten binnen het ontbrandingsbereik dient gekalibreerd te zijn voor het product in kwestie voordat de werkzaamheden beginnen.
10.
Cargo system gauges and alarms are correctly set and in good working order. Ship cargo system gauges should be regularly checked to ensure that they are in good working order. In cases where it is possible to set alarms to different levels, the alarm should be set to the required level.
10.
Ladingtankniveaumeetsystemen en alarmen zijn goed ingesteld en werken naar behoren. De ladingtankniveaumeetsystemen en alarmen van het schip dienen regelmatig gecontroleerd te worden om ervoor te zorgen dat ze naar behoren functioneren. Indien het alarm op verschillende niveaus ingesteld kan worden, dient het vereiste niveau gekozen te worden.
11.
Emergency shutdown systems have been tested and are working properly. Where possible, ship and shore emergency shutdown systems should be tested before commencement of cargo transfer.
11.
Noodstopsystemen zijn getest en werken naar behoren. Waar mogelijk dienen noodstopsystemen zowel aan boord als aan de wal getest te worden voor aanvang van de ladingoverslag.
34 .
Adequate electrical isolation measures are in place in the ship/ship connection. Unless measures are taken to break the continuous electrical path between the ships’ pipework provided by the ship/ship hoses or metallic arms, stray electric currents, mainly from corrosion prevention systems, can cause electric sparks at the flange faces when hoses are being connected and disconnected. Alternatively, the electrical discontinuity may be provided by the inclusion of one length of electrically discontinuous hose in each hose string. It should be ascertained that the means of electrical discontinuity is in place, that it is in good condition and is not being by-passed by contact with an electrically conductive material.
34.
Er zijn adequate voorzieningen aanwezig voor de elektrische isolatie tussen beide schepen. Tenzij er maatregelen zijn genomen om de permanente elektrische verbinding tussen de leidingen van beide schepen als gevolg van de onderlinge slangverbinding of metalen armen tussen de schepen te verbreken, kunnen zwerfstromen, hoofdzakelijk afkomstig van corrosiepreventiesystemen, elektrische vonken veroorzaken ter hoogte van de flensoppervlakken bij het aan- en afkoppelen van de slangen. Als alternatief kan voor elektrische isolatie gezorgd worden door het opnemen van een elektriciteit-isolerend slangstuk in elke afmeertros.
114
Z/Z
Er dient gecontroleerd te worden of de elektrische isolatie aanwezig is, naar behoren werkt en niet teniet gedaan wordt door contact met een elektrisch geleidend materiaal. 12.
Both ships have informed each other of the closing rate of ESD valves, automatic valves or similar devices. Automatic shutdown valves may be fitted in the ship and the shore systems. Among other parameters, the action of these valves can be automatically initiated by a certain level being reached in the tank being loaded. The closing rate of any automatic valves should be known and this information should be exchanged. Where automatic valves are fitted and used, the cargo handling rate should be so adjusted that a pressure surge evolving from the automatic closure of any such valve does not exceed the safe working pressure of either ship’s pipeline system. Alternatively, means may be fitted to relieve the pressure surge created, such as recirculation systems and buffer tanks. A written agreement should be made between the ships’ supervisors indicating whether the cargo handling rate will be adjusted or alternative systems will be used. The safe cargo handling rate should be noted in the agreement.
12.
Beide schepen hebben elkaar geïnformeerd over de sluitsnelheid van de noodstopafsluiters, automatische afsluiters en gelijksoortige apparatuur. Zowel aan boord van de scheepssystemen als in de walsystemen kunnen er automatische afsluiters aanwezig zijn. Naast andere parameters kan de werking van deze afsluiters automatisch in gang gezet worden wanneer het niveau in de te beladen tank een bepaalde hoogte heeft bereikt. De afsluitsnelheid van alle automatische afsluiters dient bekend en onderling uitgewisseld te zijn. Bij gebruik van vaste automatische afsluiters, dient de ladingsnelheid zodanig te worden aangepast dat een drukgolf als gevolg van de automatische sluiting van een dergelijke afsluiter de veilige werkdruk van het leidingsysteem van beide schepen niet te boven gaat. Als alternatief kunnen voorzieningen zijn aangebracht ter opheffing van de ontstane drukgolf, zoals recirculatiesystemen en buffertanks. Er dienen schriftelijke afspraken tussen de beide scheepssupervisors gemaakt te worden of de overslagsnelheid aangepast wordt of dat er alternatieve systemen gebruikt worden. De veilige ladingoverslagsnelheid dient in de overeenkomst te worden genoteerd.
13.
Information has been exchanged between the two ships on the maximum/ minimum temperatures/pressures of the cargo to be handled. Before operations commence, information should be exchanged between the two ships’ representatives on cargo temperature/pressure requirements. This information should be in writing.
13.
De beide schepen hebben informatie uitgewisseld over de maximum/minimum temperatuur/druk van de te behandelen lading Voor aanvang van de werkzaamheden dienen de beide scheepsvertegenwoordigers informatie uit te wisselen over de vereisten qua temperatuur en druk van de lading. Deze informatie moet schriftelijk worden vastgelegd.
14.
Cargo tanks are protected against inadvertent overfilling at all times while any cargo operations are in progress. Automatic shutdown systems are normally designed to shut the liquid valves, and if discharging, to trip the cargo pumps, should the liquid level in any tank rise above the maximum permitted level. This level must be accurately set and the operation of the device should be tested at regular intervals.
115
Z/Z
If ship and shore shutdown systems are to be interconnected, then their operation must be checked before cargo transfer begins. 14.
De ladingtanks zijn tijdens de overslagwerkzaamheden te allen tijde beschermd tegen overvulling. Automatische afsluitsystemen zijn normaliter ontworpen om de vloeistofafsluiters af te sluiten, en bij het lossen, de ladingpompen uit te schakelen mocht het vloeistofniveau in een tank boven het maximaal toegestane niveau uitkomen. Dit niveau moet nauwkeurig worden ingesteld en de werking van de apparatuur dient regelmatig getest te worden. Indien de afsluitsystemen tussen schip en wal met elkaar verbonden worden, dient voorafgaande aan de ladingoverslag de goede werking van de systemen gecontroleerd te worden.
15.
The compressor room is properly ventilated; the electrical motor room is properly pressurised and the alarm system is working. Fans should be run for at least 10 minutes before cargo operations commence and then continuously during cargo operations. Audible and visual alarms, provided at airlocks associated with compressor/motor rooms, should be regularly tested.
15.
De compressorruimte is goed geventileerd; de elektrische motorruimte heeft voldoende overdruk en de alarmsystemen werken naar behoren. De ventilatoren dienen minstens 10 minuten te draaien voordat de ladingwerkzaamheden beginnen. Tijdens de werkzaamheden dienen ze permanent te draaien. Hoorbare en visuele alarmsystemen, aanwezig bij airlocks behorende bij de compressor- en motorruimten, dienen regelmatig getest te worden.
H.
The operating parameters of the pressure relief valves of both ships have been discussed and agreed. The data regarding the response pressure of the pressure relief valves must be coordinated.
H.
De handelingsparameters van de overdrukventielen van beide schepen is besproken en overeengekomen. De gegevens over de aanspreekdruk van de overdrukventielen moeten worden afgestemd.
H.
The port authorities have been notified prior to cargo handling. The starting time of the cargo handling must be reported.
H.
De havenautoriteiten zijn voorafgaand aan de ladinghandelingen geïnformeerd. Het aanvangstijdstip van de ladinghandelingen moet worden aangemeld.
H.
An external coordinator has been appointed. If stated as a condition for approval an external coordinator must be appointed for the cargo handling. If such an external coordinator is not stipulated a ship’s officer must be appointed as coordinator of the cargo handling.
116
Z/Z
H.
Er is een externe coördinator aangesteld. Indien aangegeven als toestemmingvoorwaarde moet een externe coördinator voor de ladinghandelingen worden aangesteld. Indien deze externe coördinator niet wordt voorgeschreven moet een scheepsofficier aangesteld worden als coördinator van de ladinghandelingen.
H.
A ship’s officer has been appointed as responsible officer for the planned cargo handling. In consultation between both ships an officer must be appointed on one of the ships who is responsible for the joint cargo handling.
H.
Een scheepsofficier is aangesteld als verantwoordelijke officier voor de geplande ladinghandelingen. In overleg tussen beide schepen moet op één van de schepen een officier worden aangewezen die verantwoordelijk is voor de gezamenlijke ladinghandelingen.
117
Z/Z
BIJLAGE III als bedoeld in artikel 8.1, vierde lid, onder d en artikel 10.1, achtste lid, van de HAVENBEHEERSVERORDENING ROTTERDAM 2010
De in artikel 8.1, vierde lid, onder d, en artikel 10.1, achtste lid, van de Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 bedoelde stoffen zijn: Stofnaam V.N.-nummer benzeen 1114 benzeenhoudende mengsels meerdere V.N.- nummers met meer dan 10% benzeen mogelijk ethylacrylaat 1917 formaldehyde solution 1198 of 2209 iso-butylacrylaat 2527 iso-butyraldehyde 2045 iso-propylamine 1221 methylacrylaat 1919 n-butylacrylaat 2348 n-butyraldehyde 1129 propylene oxide 1280 styrene 2055 terpentijn 1299
118
Z/Z