Ontwerp Wijzigingsverordening APV De raad van de gemeente Zoeterwoude, Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van .2013, Gelet op de bepalingen van de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht B E S L U I T: Artikel I vast te stellen de volgende wijzigingen van de Algemene Plaatselijke Verordening: Algemene plaatselijke verordening gemeente Zoeterwoude 2014 A. Artikel I.2 Aan artikel 1.2 wordt in het derde lid de vermelding derde lid gewijzigd in een vierde lid.
Nieuwe tekst
Bestaande tekst Artikel 1:2 Beslistermijn
Artikel 1:2 Beslistermijn
1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.
1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.
2. Het bestuursorgaan kan, voorzover bij deze verordening niet anders is bepaald, de termijn voor ten hoogste acht weken verlengen.
2. Het bestuursorgaan kan, voorzover bij deze verordening niet anders is bepaald, de termijn voor ten hoogste acht weken verlengen.
3. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:10, derde lid en artikel 2:11.
3. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:10, vierde lid en artikel 2:11.
Toelichting: Het gaat hier om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2:10 vierde lid en niet om een ontheffing als bedoeld in artikel 2:10, derde lid. B. Artikel 1:3 wordt als volgt gewijzigd:
Nieuwe tekst
Bestaande tekst Artikel 1:3 Indiening aanvraag
Artikel 1:3 Indiening aanvraag
1. Indien een aanvraag voor een
1. Indien een aanvraag voor een 1
vergunning, geen evenementenvergunning zijnde als bedoeld in afdeling 7 van hoofdstuk 2 van deze verordening, of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen. 2. Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen als in lid 1 bedoeld, kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken. 3. De aanvraag voor een evenementenvergunning als bedoeld in Afdeling 7 van Hoofdstuk 2 van deze verordening, voor de door de burgemeester aan te wijzen risicovolle evenementen, moet uiterlijk 13 weken voorafgaand aan het evenement ingediend zijn.
vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen. 2. Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.
Toelichting: Overeenkomstig het Kader Evenementenveiligheid Veiligheidsregio Hollands Midden is het wenselijk dat de aanvraag voor een evenementenvergunning voor risicovolle evenementen (B- en C-evenementen) minimaal 13 weken voorafgaand aan het evenement ingediend zijn. C. Artikel 2:1 wordt als volgt gewijzigd.
Nieuwe tekst
Bestaande tekst Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden.
Artikel Samenscholing en ongeregeldheden.
1. Het is verboden op een openbare
1. Het is verboden op een openbare
plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.
plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of uitdagend gedrag te vertonen als dat aanleiding geeft tot ongeregeldheden en/of verstoring van de openbare orde en/of de openbare veiligheid.
2. Hij die op een openbare plaats
2. Hij die op een openbare plaats
aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of hij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor
aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor
2
ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen. 3. Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare orde en/of openbare veiligheid en/of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet. 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod 5. Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties .
ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen. 3. Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet. 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod 5. Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties .
Toelichting: Het verbod als bedoeld in lid 1 van dit artikel is te ruim geredigeerd omdat daar iedere vorm van samenscholing (2 of meer personen bij elkaar op straat) zoals een rij mensen bij de bushalte of voor een winkel, een gezin op stap, een groepje vrienden, een groepje collega’s tijdens een dagje uit, enz.) daar onder kan vallen. Dit is nu gecorrigeerd. In lid 3 is de terminologie daarop aangepast. De ontheffingsmogelijkheid als bedoeld in lid 4 kan blijven staan, aangezien door middel van de daarin vermelde voorwaarden voorkomen kan worden dat door een samenscholing ongeregeldheden kunnen ontstaan of dat de openbare orde en of de openbare veiligheid wordt verstoord. D. Artikel 2.10 wordt als volgt gewijzigd. Bestaande tekst
Nieuwe tekst
Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan
Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan
1. Het is verboden de weg of een
1. Het is verboden de weg of een
weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als: a. het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en
weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als: a. het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en
3
2.
3. 4.
5.
6.
onderhoud van de weg; b. het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand Het bevoegd bestuursorgaan kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen en uitstallingen. Het bevoegd bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod. Het bevoegde gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor: a. evenementen als bedoeld in artikel 2:24; b. standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17. c. reclameborden die zijn geplaatst om palen waarop daartoe als herkenningsteken de letter “R” gevolgd door een cijfer uit de reeks 1 tot en met 15 is aangebracht. Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet, of het Provinciaal wegenreglement.
2.
3. 4.
5.
6.
onderhoud van de weg; b. het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand Het bevoegd bestuursorgaan kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van het plaatsen van roerende zaken op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan. Het bevoegd bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van de in het eerste en derde lid gestelde verbod. Het bevoegde gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor: a. evenementen als bedoeld in artikel 2:24; b. standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17. c. reclameborden die zijn geplaatst om palen waarop daartoe als herkenningsteken de letter “R” gevolgd door een cijfer uit de reeks 1 tot en met 15 is aangebracht. Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet, of het Provinciaal wegenreglement.
Toelichting: De bepaling in lid 2 is verruimd waardoor de mogelijkheid is gecreëerd om regels te kunnen stellen voor bijvoorbeeld (vuilnis)containers. E. Artikel 2:12 In de titel wordt het begrip omgevingsvergunning toegevoegd.
Nieuwe tekst
Bestaande tekst Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg -
Artikel 2:12 (Omgevings)vergunning voor het maken, veranderen van een uitweg
Het is verboden zonder vergunning
1. Het is verboden zonder vergunning 4
-
-
-
-
van het college: a. een uitweg te maken naar de weg; b. van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg; c. verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van: a. de bruikbaarheid van de weg; b. het veilig en doelmatig gebruik van de weg; c. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving; d. de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voorzover de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement Zuid-Holland van toepassing is. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken , de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement.
2.
3.
4.
5.
van het college: a. een uitweg te maken naar de weg; b. van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg; c. verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van: a. de bruikbaarheid van de weg; b. het veilig en doelmatig gebruik van de weg; c. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving; d. de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voorzover de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement Zuid-Holland van toepassing is. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken , de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement.
F. Artikel 2:15 wordt als volgt gewijzigd
Nieuwe tekst
Bestaande tekst Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting.
Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp.
Het is verboden beplanting aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daaraan op andere wijze hinder of gevaar oplevert.
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daaraan op andere wijze hinder of gevaar wordt
5
toegebracht. Toelichting: Het vrije uitzicht en de veiligheid van het wegverkeer kan niet alleen door beplanting maar ook door andere voorwerpen benadeeld worden, wat gevaar kan opleveren voor de weggebruikers. G. Artikel 2:29 Wordt als volgt gewijzigd
Nieuwe tekst
Bestaande tekst Artikel 2:29 Sluitingstijd.
Artikel 2:29 Sluitingstijd.
1. Openbare inrichtingen zijn gesloten op maandag tot en met vrijdag tussen 00.00 uur en 05.00 uur, en op zaterdag en zondag tussen 01.00 uur en 05.00 uur (sluitingstijd), 2. Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de inrichting te laten verblijven na sluitingstijd. 3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van de sluitingstijd. 4. Het eerste tot en met het derde lid zijn niet van toepassing in die situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien .
1. Openbare inrichtingen zijn gesloten op maandag tot en met vrijdag tussen 00.00 uur en 05.00 uur, en op zaterdag en zondag tussen 03.00 uur en 05.00 uur (sluitingstijd), onder de beperking dat vanaf 01.00 uur geen bezoekers meer mogen worden toegelaten. 2. De sluitingstijden als bepaald in het eerste lid gelden niet in de nacht van Oud op Nieuw. 3. Een half uur voor de sluitingstijd moet de muziek worden uitgezet. 4. Vanaf een kwartier voor de sluitingstijd mogen geen consumpties meer worden verstrekt en moet de verlichting op volledige sterkte aan zijn. 5. Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de inrichting te laten verblijven na sluitingstijd. 6. De burgemeester kan ontheffing verlenen van de sluitingstijd tot uiterlijk 04.00 uur op zaterdag en zondag. 7. Het eerste tot en met het zesde lid zijn niet van toepassing in die situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien . .
Toelichting Uit ervaringen van de afgelopen jaren is geconstateerd door de politie dat de vertrekkende bezoekers voor overlast kunnen zorgen. Hierop is vrijwel niet te handhaven omdat de politie in de nachtelijke uren weinig capaciteit heeft en prioriteiten moet stellen Verruiming van de sluitingstijden heeft positieve gevolgen. Overlast kan worden weggenomen als men niet in grote groepen tegelijk verplicht, maar geleidelijk naar huis kan gaan. Door de sluitingstijden van de horeca te verruimen zal het uitgaanspubliek over een langere periode verspreid richting huis vertrekken. De geluidoverlast van het uitgaanspubliek zal hierdoor afnemen evenals de kans op agressie en geweld op straat. Voorwaarden kunnen gesteld worden m.b.t. tijdige beëindiging van de muziek en verstrekking van consumpties tegen sluitingstijd, zo moet voorkomen worden dat de sluitingstijd wordt opgerekt.
6
Jaarlijks worden er ontheffingen van de sluitingstijden aangevraagd en verleend voor oud en nieuw. Dit gaat zonder problemen en daarom is in lid 2 opgenomen dat met oud en nieuw de sluitingstijden uit het eerste lid niet gelden. Ondernemers hoeven dan geen ontheffing meer aan te vragen (vermindering administratieve lasten bedrijven). Bij geluidsoverlast gelden de geluidsnormen van uit het Activiteitenbesluit voor inrichtingen en voor festiviteiten als bedoeld in hoofdstuk 4 van de APV of indien een inrichting muziek ten gehore brengt waarbij deuren en/of ramen niet gesloten zijn gelden de geluidsnormen uit hoofdstuk 4 van de APV. H. Artikel 2:34 vernummeren
Nieuwe tekst
Bestaande tekst Artikel 2:34 Het college als bevoegd orgaan. (gereserveerd)
Artikel 2:34a Het college als bevoegd orgaan. (gereserveerd
Toelichting: Artikel 2:34 wordt artikel 2:34a I. Artikel 2:34b in te voegen de volgende nieuwe afdeling en nieuw artikel Afdeling 8A Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de Drank- en Horecawet Artikel 2:34b bijeenkomsten bij para-commerciële rechtspersonen 1. Para-commerciële rechtspersonen verstrekken geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn, wanneer dit leidt tot oneerlijke mededinging. 2. De Burgemeester kan bijeenkomsten van persoonlijke aard aanwijzen en bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn die naar zijn oordeel in ieder geval niet leiden tot oneerlijke mededinging. 3. Een ontheffing van de voorschriften kan worden verleend voor “bijzondere gelegenheden van zeer tijdelijke aard die van maatschappelijke betekenis zijn en waarbij redelijkerwijs beschouwd geen sprake is van wezenlijke oneerlijke mededinging”, zoals in situaties waarbij: a. de reguliere horeca niet voldoende ruimte heeft om de activiteit te laten plaatsvinden, bijvoorbeeld als tijdens een bijzondere festiviteit of attractie de vraag naar horeca-activiteiten het bestaande aanbod overtreft en/of b. de para-commerciële vergunninghouder geen financieel voordeel heeft van de activiteit en de activiteit als zodanig van maatschappelijke betekenis is en geen commercieel karakter heeft.” Toelichting: Op 1 januari 2013 is de nieuwe Drank en Horecawet (DHW) in werking getreden. Doel van deze wet is het voorkomen van gezondheidsschade en verstoring van de openbare orde door alcoholgebruik. De DHW bepaalt dat er ter voorkoming van oneerlijke mededinging regels gesteld moeten worden waaraan para-commerciële rechtspersonen zich te houden hebben bij de
7
verstrekking van alcoholhoudende drank (artikel 4 DHW). Daarbij is het de gemeente toegestaan rekening te houden met de aard van de para-commerciële rechtspersoon. Door de VNG is hiertoe voor de gemeenten een modelverordening voor de para-commercie opgesteld. Dit kan worden vormgegeven door middel van het hier voorgestelde nieuwe artikel in de Algemene Plaatselijke Verordening. Deze vormt samen met de door de burgemeester nog op te stellen beleidsregels de basis voor het gemeentelijke para-commerciebeleid. Daarbij streven we naar beleid dat aansluit bij de plaatselijke situatie en de directe omgeving van Zoeterwoude. Uniformiteit en eenvoud moet bijdragen aan de uitvoerbaarheid van het beleid. Het beleid heeft in elk geval betrekking op: a. de tijden gedurende welke in de betrokken inrichting alcoholhoudende drank mag worden verstrekt; b. de in de inrichting te houden bijeenkomsten van persoonlijke aard, zoals bruiloften en partijen; c. de in de inrichting te houden bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de betreffende rechtspersoon betrokken zijn. In de beleidsregels worden de para-commerciële instellingen in categorieën ingedeeld, waarbij voor elke categorie specifieke voorschriften gelden. Voor elke categorie wordt een aantal uitzonderingssituaties beschreven waarbij het niet noodzakelijk is zich aan de voorschriften te houden of waarin ontheffing van de voorschriften kan worden verleend. De beleidsregels hebben naast het bevorderen van eerlijke concurrentie, ook andere positieve gevolgen, namelijk: een toenemende eenduidigheid, een verheldering van de regelgeving alsmede de bevordering van de volksgezondheid door het voeren van een alcoholmatigingsbeleid. In de DHW wordt onder het begrip “para-commerciële rechtspersoon” verstaan: een rechtspersoon niet zijnde een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, die zich naast activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard richt op de exploitatie in eigen beheer van een horecabedrijf;
J. Artikel 2:44 wordt als volgt gewijzigd
Bestaande tekst
Nieuwe tekst
Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen.
Artikel 2:44 Instrumenten ten behoeve van inbraak en (winkel)diefstal. 1.Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben. 2. Het verbod is niet van toepassing, indien de genoemde gereedschappen, voorwerken of middelen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor de in het eerste lid bedoelde handelingen. 3. Het is verboden op een openbare plaats in de nabijheid van winkels een voorwerp te vervoeren of bij zich te hebben, dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van (winkel)diefstal te vergemakke-
1.Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben. 2. Het verbod is niet van toepassing, indien de genoemde gereedschappen, voorwerken of middelen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor de in het eerste lid bedoelde handelingen.
8
lijken. 4. Het in het derde lid gestelde verbod Is niet van toepassing indien redelijkerwijs kan worden aan-ge nomen dat het in dat lid bedoelde voorwerp niet bestemd is voor de in dat lid bedoelde handelingen. Toelichting: Het gaat hierbij om een verbodsbepaling, op verzoek van de politie, met betrekking tot het vervoeren van geprepareerde tassen of andere voorwerpen op een openbare plaats in de nabijheid van winkels. Teneinde de private belangen van de ingezetenen te beschermen, is in lid 4 opgenomen dat dit verbod niet geldt indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de desbetreffende burger geen intentie heeft om winkeldiefstal te gaan plegen. K. Artikel 2:46 als volgt te wijzigen.
Nieuwe tekst
Bestaande tekst Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d. (gereserveerd)
Artikel 2:46 Gebiedsontzegging. Het is degene aan wie dit door of namens de burgemeester in het belang van de openbare orde of zedelijkheid schriftelijk vooraf bekend is gemaakt, verboden zich anders dan in een openbaar middel van vervoer te bevinden op of aan de door de burgemeester aangewezen wegen en plaatsen gedurende de uren daarbij genoemd. Dit verbod geldt gedurende de in de bekendmaking genoemde periode.
Toelichting: Op grond van artikel 172a eerste lid Gemeentewet kan de burgemeester aan een persoon die herhaaldelijk individueel of groepsgewijs de openbare orde heeft verstoord of bij groepsgewijze verstoring van de openbare orde een leidende rol heeft gehad, bij ernstige vrees voor verdere verstoring van een openbare orde de volgende maatregelen opleggen: 1. Gebiedsverbod; 2. Groepsverbod; 3. Meldingsplicht. Ingevolge artikel 172b Gemeentewet is de burgemeester daarnaast bevoegd om aan een persoon die het gezag uitoefent over een minderjarige die de leeftijd van 12 jaren nog niet heeft bereikt (12 minner) en herhaaldelijk groepsgewijs de openbare orde verstoort en bij ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde een bevel te geven: a. zorg te dragen dat de minderjarige zich in bepaalde delen van de gemeente niet ophoudt, zonder begeleiding van de persoon die gezag over hem of haar uitoefent; b. zich tussen 20.00 uur ’s avonds en 06.00 uur ’s ochtends niet bevindt op voor het publiek toegankelijke plaatsen, tenzij hij of zij wordt begeleid door de persoon die gezag over hem of haar uitoefent.
9
Overlast veroorzakende 12-minners hangen doorgaans rond groepen van 12-plussers. Met het aanpakken van deze oudere personen kan de overlast van 12-minners meestal grotendeels worden bestreden. Verder worden de 12-minners die problemen veroorzaken, persoonsgericht begeleid in het kader van Jeugdzorg. In de praktijk wordt daarom meestal geen gebruik gemaakt van artikel 172b Gemeentewet. Voor de toepassing van de bevoegdheden van artikel 172a Gemeentewet moet sprake zijn van herhaaldelijke eerdere verstoringen van de openbare orde en een ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde en wel in dier voege dat de ordeverstoorder zijn orde verstorend gedrag zal voortzetten als niet wordt ingegrepen. Voorts is het mandateren van deze bevoegdheid niet toegestaan ingevolge artikel 177, tweede lid Gemeentewet. Zoeterwoude heeft een zwaar instrument als “bestuurlijke ophouding” (artikel 2:75 van de Algemene Plaatselijke Verordening). Op basis daarvan kan de burgemeester conform artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats, indien deze personen een of meer artikelen van de APV groepsgewijs niet naleven. Van deze bevoegdheid is tot op heden geen gebruik gemaakt. Voorts kan de burgemeester beschikken over zware instrumenten als noodbevelen en de noodverordening. Mandatering van bovenvermelde drie instrumenten is niet mogelijk. Alle bovenvermelde instrumenten zijn niet geschikt om snel op te kunnen treden bij een acuut zich manifesterend openbare orde probleem. Daarom wordt op verzoek van de politie en ter uniformering van regelgeving van de omliggende gemeenten voorgesteld om in de APV een nieuw artikel 2:46 Gebiedsontzegging op te nemen. Op basis daarvan kan mocht het absoluut noodzakelijk zijn, snel opgetreden worden en is mandaat aan een politiefunctionaris mogelijk. L. Artikel 2:47 wordt gewijzigd door uitbreiding van de daarin vermelde vormen van overlast.
Bestaande tekst Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen.
Nieuwe tekst Artikel 2:47a Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen. 1. Het is verboden op of aan de weg of openbaar water, dan wel elders op een voor het publiek toegankelijke plaats: a. iemand uit te jouwen, na te schreeuwen, met aanstootgevende taal lastig te vallen, al dan niet met een voorwerp hinderlijk aan te raken, dan wel op andere wijze overlast aan te doen; b. te vechten. 2. Het is verboden: a. op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting,
1. Het is verboden: a. op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair; b. zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan weggebruikers of bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt. 2. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424 , 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 .
10
verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair; b. zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan weggebruikers of bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt. 3. De in het eerste lid en het tweede lid gestelde verboden gelden niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424 , 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 .
Toelichting: Voorgesteld wordt op verzoek van de politie om de verbodsbepaling uit te breiden door toevoeging van een verbodsbepaling die gericht is tegen vormen van overlast als uitjouwen, aanstootgevende taal, hinderlijk aanraken en vechten. Hiermee wordt een juridische basis gegeven voor het aanspreken van mensen op hun overlast veroorzakend gedrag. M. Artikel 2:47b Nieuw artikel toevoegen:
Nieuwe tekst
Bestaande tekst
Artikel 2:47b Verbod ophouden op speelplaats.
Het is verboden zich op te houden in het belang van de openbare orde, bij of op een door het college aangewezen speeltuin, speelplaats, plantsoen, park, trapveldje e.d. tussen 22:00 en 07:00 uur. Toelichting: Sommige speelplaatsen, trapveldjes worden gebruikt als hangplaats wat doorgaans zorgt voor irritatie en overlast bij omwonenden. Zeker in de avonduren, zorgt dit voor verstoring van de avond en nachtrust. Tevens leidt dit er doorgaans toe dat speelplaatsen ed. verloederen of worden bevuild. Om een handvat te kunnen bieden hier effectief tegen op te treden, is in dit artikel de mogelijkheid opgenomen om bepaalde speelplaatsen, trapveldjes etc. waar veel klachten over bestaan, aan te wijzen waarbij het verboden is zich op te houden op aangegeven tijdstippen. Op grond van dit artikel kunnen personen daadwerkelijk worden weggestuurd in plaats van het moeten aantonen op welke grond hinder of overlast wordt veroorzaakt. N. Artikel 2:57 Wordt als volgt gewijzigd Nieuwe tekst
Bestaande tekst
11
Artikel 2:57 Loslopende honden
Artikel 2:57 Loslopende honden
1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:
c. op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.
1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen: a. binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zonder dat die hond aangelijnd is; b. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen openbare plaats; c. op een openbare plaats zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.
2. Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid onder a niet geldt.
2. Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid onder a niet geldt.
3. De verboden genoemd in het eerste lid onder a en b gelden niet voorzover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden of als een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.
3. De verboden genoemd in het eerste lid onder a en b gelden niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of als een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.
a. binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is; b. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;
Toelichting: In dit artikel is het begrip “openbare plaats” ingevoerd dat, gelet op de begripsbepalingen in artikel 1:1, een breder en duidelijker begrip is dan het begrip “weg” of het begrip “plaats O. Artikel 2:58 wordt vervangen door een geheel nieuwe tekst waarmee een basis wordt gelegd voor het effectief kunnen optreden tegen overlast veroorzaakt door uitwerpselen van honden in openbare plaatsen.
Bestaande tekst
Nieuwe tekst
Artikel 2:58 Verontreiniging door honden
Artikel 2:58 Verontreiniging door honden
1. De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet:
1. De eigenaar, houder of verzorger van een hond, alsmede hij die een hond onder zijn hoede heeft, is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet op een openbare plaats.
a. op een gedeelte van de weg dat bestemd is of mede bestemd voor het
12
verkeer van voetgangers;
2.
b. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide;
3.
c. op een andere door het college aangewezen plaats. 2. Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid, onder a niet geldt. 3. De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.
4,
5.
6.
Het college kan openbare plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid niet geldt. De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven indien de eigenaar, houder of verzorger van een hond, alsmede hij die een hond onder zijn hoede heeft, er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd. De eigenaar, houder of verzorger van een hond, alsmede hij die een hond onder zijn hoede heeft, is verplicht, indien hij zich met een hond op een openbare plaats bevindt, een deugdelijk hulpmiddel bij zich te hebben, dat geschikt is voor de directe verwijdering van de uitwerpselen van de hond en hij dient dit opruimmiddel op eerste verzoek van een toezichthouder of een (bijzonder) opsporingsambtenaar te tonen. Het college kan bepalen aan welke eisen een deugdelijk opruimmiddel moet voldoen. De geboden genoemd in het eerste en vierde lid gelden niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden, dan wel de eigenaar van de hond vanwege gebondenheid aan een rolstoel, scoot-mobiel of soortgelijk voertuig, zelf niet in staat is voor het verwijderen van de uitwerpselen zorg te dragen.
Toelichting: Het toenemende aantal klachten over uitwerpselen van honden maakt duidelijk dat het nodig is over de middelen te beschikken om effectief hiertegen te kunnen optreden. De verontreiniging zou gevaren kunnen opleveren voor de volksgezondheid, maar levert vooral een dagelijkse bron van ergernis en hinder bij burgers. De strafbaarheid wordt opgeheven indien de uitwerpselen direct worden verwijderd. Het tweede lid is toegevoegd om het mogelijk te maken voor het college een honden-uitlaatplaats aan te wijzen. In het artikel is nu ook vastgelegd dat de eigenaar en houder van een hond voortaan een deugdelijk opruimmiddel in zijn bezit moet hebben bij het uitlaten van de hond en deze desgewenst moet kunnen tonen op eerste vordering van een met toezicht belaste ambtenaar (opruim- en toonplicht). In tegenstelling tot de controle op de aanlijnplicht en het verschijningsverbod was de controle op de opruimplicht moeilijk omdat (“op heterdaad”) geconstateerd moest worden dat iemand bij het uitlaten van zijn hond, nadat deze zijn behoefte had gedaan, de poep niet
13
opruimde. Om het toezicht en de handhaving hierop te vergemakkelijken is de opruim- en toonplicht hier in het leven geroepen. Deze eis wordt tegenwoordig in meer gemeenten gesteld. Er kunnen dan boetes uitgedeeld worden aan degenen die geen opruimmiddel bij zich hebben of deze niet kunnen/willen tonen op eerste vordering van een met toezicht belast ambtenaar. Houders van blindengeleide- en hulphonden zijn vrijgesteld van de hier bedoelde opruim- en toonplicht. P. Artikel 2: 60 wordt als volgt gewijzigd:
Nieuwe tekst
Bestaande tekst Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
1. Het college kan buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer plaatsen aanwijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:
1. Het is verboden om op door het college aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid, door het college aangeduide dieren:
a. aanwezig te hebben, of
a. aanwezig te hebben,of
b. aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels, of
b. aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels, of
c. aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven.
c. aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven.
2. Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben in een groter aantal dan door het college is aangegeven.
2. Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, of aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, of aanwezig te hebben in een groter aantal dan door het college is aangegeven.
3. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.
3. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.
Toelichting: De redactie van het eerste lid is gewijzigd. De tekst “Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verboden is om B” wekte de indruk dat het college door de gebiedsaanwijzing een verbod in het
14
leven roept, terwijl het college dat niet kan. Met de formulering: “Het is verboden om op door het college aangewezen plaatsen B” is duidelijk dat de raad in haar verordening het verbod creëert.
Q. Artikel 2:65a Nieuw artikel toevoegen:
Nieuwe tekst
Bestaande tekst
Artikel 2:65a Slaapverbod op openbare plaats. Onverminderd het bepaalde in afdeling 5 van Hoofdstuk 4 van deze verordening is het verboden tussen zonsondergang en zonsopgang, op een door het college aangewezen gebied op een openbare plaats, al dan niet in een motorvoertuig, te slapen, dan wel op dan wel op een openbare plaats, een voertuig, vaartuig, tent, caravan of enig ander soortgelijk onderkomen te plaatsen met het kennelijk doel dit als slaapplaats te gebruiken of daarin te slapen dan wel gelegenheid daartoe te bieden.
Toelichting: Veel chauffeurs (veelal afkomstig uit het buitenland) die hun trailer hebben afgeleverd of erop wachten, overnachten in de cabine van hun truck ( vooral rondom het gebied van het bedrijventerrein Grote Polder). Dit heeft tot gevolg dat hier verloedering plaatsvindt door o.a. het dumpen van afval op straat en wildplassen. Met de hier bedoelde wijziging wordt het mogelijk gemaakt om op te kunnen treden tegen overlastsituaties, veroorzaakt door vrachtwagenchauffeurs die aan of op de openbare weg in hun vrachtauto’s overnachten. Dit artikel is niet bedoeld voor vrachtwagenchauffeurs die uit vermoeidheid even rusten langs de kant. Het biedt een handvat voor politie om effectief te kunnen optreden tegen overlastgevers. Om daadwerkelijk te kunnen optreden dient het college gebieden aan te wijzen waar het verbod geldt. Bij het aanwijzen van gebieden moet gelet op het rijtijdenbesluit, de problematiek van praktische handhaving alsmede de terughoudendheid van de VNG met betrekking tot opneming van een dergelijke regeling, de nodige zorgvuldigheid in acht worden genomen. R. Artikel 2:74 wordt als volgt gewijzigd: Bestaande tekst
Nieuwe tekst
Artikel 2:74 Drugshandel op straat
Artikel 2:74 Drugshandel en drugsgebruik op straat
1. Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op
1. Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet en ter voorkoming of opheffing van overlast in de woon- en leefomgeving, is het verboden op of aan
15
een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen. 2. Het is verboden, onverminderd het bepaalde in de Opiumwet en ter voorkoming of opheffing van overlast in de woon- en leefomgeving, op door de burgemeester aangewezen plaatsen op of aan de weg, middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, te gebruiken of voor dat gebruik voorwerpen of stoffen openlijk voorhanden te hebben.
Toelichting: In de oude APV is de straathandel in drugs verboden. Het nieuwe tweede lid verbiedt straatgebruik. Het geeft de burgemeester de bevoegdheid vanuit openbare orde belangen plaatsen op of aan de weg aan te wijzen waar geen drugs mogen worden gebruikt. Het kan bijvoorbeeld gaan om de omgeving van onderwijsinstellingen, winkelgebieden, horeca- inrichtingen of culturele evenementen. In de Opiumwet wordt het ‘aanwezig hebben’ van drugs om redenen van volksgezondheid strafbaar gesteld. Volgens de wetshistorie valt hier ook het gebruik onder (TK 1974/75, 13407). De als uitputtende regeling bedoelde Opiumwet laat met andere woorden geen ruimte om op lager niveau het gebruik te verbieden op basis van het volksgezondheids-motief. Wel kan de Opiumwet in de APV worden aangevuld vanuit een ander motief: de openbare orde. Het moet dan gaan om een gebruiksverbod op bepaalde plekken, straten of wijken om overlast tegen te gaan De Amsterdamse kantonrechter heeft in een aantal schriftelijke vonnissen aangegeven dat de gemeente Amsterdam best iets in de APV strafbaar mag stellen wat ook strafbaar is in de Opiumwet, zolang dat maar met een ander doel is dan het doel van de Opiumwet, namelijk de bescherming van de volksgezondheid. De betreffende APV-bepalingen zijn geschreven ter handhaving van de openbare orde en overlast en voorkomen dat de gemeente vanuit openbare orde en overlast motieven niet meer verbindend kan verordenen ten aanzien van dit onderwerp. Om iedere onduidelijkheid over het motief of het gemeente-wettelijke belang te voorkomen, is in de bepaling het belang uitdrukkelijk beschreven als ter voorkoming of opheffing van overlast in de woon- en leefomgeving. Volgens de Opiumwet is het bezit, produceren of verhandelen van drugs strafbaar. Dat geldt zowel voor softdrugs als harddrugs. Drugsgebruik is voor personen van 18 jaar en ouder niet strafbaar. Maar om overlast te voorkomen, kan de gemeente in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) opnemen dat drugsgebruik in aangewezen gebieden wel strafbaar is. Gebruik van en handel in soft- en harddrugs op de door de burgemeester aan te wijzen plekken, kan leiden tot aanhouding door de Politie en het opleggen van een boete. In verbinding met het nieuwe artikel 2:46 Gebiedsontzegging, krijgt de burgemeester de bevoegdheid om overlast gevend gedrag van individuele personen, in aan te wijzen delen van de woon- en leefomgeving, te beperken en te beëindigen.
16
S. Artikel. 3:5 lid 2 onder b. wordt als volgt gewijzigd;
Bestaande tekst
Nieuwe tekst
Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder
Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder
1. De exploitant en de beheerder:
1. De exploitant en de beheerder:
a. staat niet onder curatele en is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij; b. is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en c. heeft de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.
a. staat niet onder curatele en is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij; b. is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en c. heeft de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.
2. Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:
2. Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:
a. met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld; b. binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten; c. binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
a. met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld; b. binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en SintEustatius alsmede Aruba, Curacao en Sint Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten; c. binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
• bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opium-wet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;
• bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet
17
• de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273f, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht; • de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994; • de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen; • de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen; • de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.
arbeid vreemdelingen; • de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273f, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht; • de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994; • de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen; • de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen; • de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.
3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld: a. vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen , tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt; b. een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf. 4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt: a. bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning; b. bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.
3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld: a. vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt; b. een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf 4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt: a. bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning; b. bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.
5. De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.
5. De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.
Toelichting: Aangepast vanwege de staatkundige verandering van het land. De BES–eilanden zijn ingevoegd. T. Artikel 3:13 Weigeringsgronden als bedoeld in lid 1 onder b worden gewijzigd overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening.
18
Bestaande tekst
Nieuwe tekst
Artikel 3:13 Weigeringsgronden
Artikel 3:13 Weigeringsgronden
1. De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:
1. De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:
a. de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen; b. de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening; c. er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.
a. de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen; b. de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan, voorbereidingsbesluit, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening; c. er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.
2. In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, worden geweigerd in het belang van:
2. In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, worden geweigerd in het belang van: a. de openbare orde; b. het voorkomen of beperken van overlast; c. het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat; d. de veiligheid van personen of goederen; e. de verkeersvrijheid of – veiligheid; f. de gezondheid of zedelijkheid; g. de arbeidsomstandigheden van de prostituee.
a. de openbare orde; b. het voorkomen of beperken van overlast; c. het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat; d. de veiligheid van personen of goederen; e. de verkeersvrijheid of – veiligheid; f. de gezondheid of zedelijkheid; g. de arbeidsomstandigheden van de prostituee.
Toelichting: In lid 1, onder b, moeten de in de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening genoemde bindende planfiguren worden vermeld. U. Artikel 4.1 Gewijzigd artikel in verband met de naamswijziging “Besluit algemene regels voor inrichtingen” in “Activiteitenbesluit milieubeheer”.
Bestaande tekst Artikel 4:1 Begripsbepalingen.
Nieuwe tekst Artikel 4:1 Begripsbepalingen.
19
In deze afdeling wordt verstaan onder: •
Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;
•
inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;
•
houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;
•
collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;
•
incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;
•
geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;
•
geluidsgevoelige ruimte: ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebuikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van ten minste 11 m2.
•
HRMI-99: Handleiding meten en rekenen industrielawaai, van het ministerie van VROM, uitgave 1999.
•
Onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.
In deze afdeling wordt verstaan onder: •
Besluit: het Activiteitenbesluit milieubeheer;
•
inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;
•
houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;
•
collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;
•
incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;
•
geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;
•
geluidsgevoelige ruimte: ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebuikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van ten minste 11 m2.
•
HRMI-99: Handleiding meten en rekenen industrielawaai, van het ministerie van VROM, uitgave 1999.
•
onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.
Toelichting: Op 1 januari 2008 is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, thans genoemd Activiteitenbesluit milieubeheer, in werking getreden V. Artikel 4:2 Gewijzigd artikel in verband met gewijzigd artikelnummer van het Besluit en aangepaste geluidnorm.
Bestaande tekst Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve
Nieuwe tekst Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve
20
festiviteiten -
-
-
-
-
-
-
-
festiviteiten.
De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
1. De geluidsnormen als bedoeld in de
De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
2. De voorwaarden met betrekking tot
In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer delen van de gemeente.
3. In een aanwijzing als bedoeld in het
Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.
4. Het college maakt de aanwijzing ten
Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.
5. Het college kan wanneer een
Het equivalente geluidsniveau Leq,T veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan: 80 dB(A) én 95 dB(C), gemeten op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen;
6. Het equivalente geluidsniveau Leq,T
artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen. de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, lid 1 van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen. eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer delen van de gemeente. minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend. collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen. veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan: 80 dB(A) én 95 dB(C), gemeten op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen en niet meer dan 50 dB (A) in een geluidsgevoelige ruimte van een woning van derden, bij gesloten ramen en deuren van de woning;
Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het, binnen het bebouwde gedeelte van de inrichting, ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit - van zondag tot en met donderdag uiterlijk om 24.00 uur beëindigd en op zaterdagnacht (de nacht van vrijdag op zaterdag) en zondagnacht (de nacht van zaterdag op zondag) uiterlijk om 01.00 uur.
7. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit - van zondag tot en met donderdag uiterlijk om 24.00 uur beëindigd en op zaterdagnacht (de nacht van vrijdag op zaterdag) en zondagnacht (de nacht van zaterdag op zondag) uiterlijk om 01.00 uur.
Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het, op het buitenterrein van de inrichting, ten gehore brengen van extra muziek hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en
8. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid kan het college afwijken van de in het zesde lid genoemde geluidnormen en van de in het
21
2.20 van het Besluit - uiterlijk om 23:00 uur beëindigd. -
In een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid kan het college afwijken van de in het zesde lid genoemde geluidnormen en van de in het zevende en achtste lid bepaalde eindtijden.
-
Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid binnen het bebouwde gedeelte van de inrichting blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.
zevende lid bepaalde eindtijden.
9. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.
Toelichting: Op 1 januari 2008 is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, thans genoemd Activiteitenbesluit milieubeheer, in werking getreden. Bedrijven vallende onder het Activiteitenbesluit kunnen maximaal 12 keer per jaar meer muziek maken dan op grond van de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit mogelijk is. Dit moet dan in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) geregeld zijn. In de APV van Zoeterwoude is dit geregeld in de artikelen 4:1 t/m 4:5 (festiviteitenregeling) en is het aantal op 6 keer meer muziek bepaald. Aangezien de onmiddellijke nabijheid van een Wet milieubeheer-inrichting ook onderdeel van de inrichting uit kan maken indien de inrichting daar (met een zekere regelmaat) activiteiten ontplooit, zag artikel 4:3 (welke de incidentele festiviteiten regelt) ook op muziek op het terras of op de openbare weg, in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting. In de praktijk blijkt dit echter niet werkbaar om de volgende redenen: 1. Muziekoptredens e.d. in de openlucht hebben direct invloed op de openbare orde. De evenementenvergunning is bij uitstek het middel om verstoring van de openbare orde te beperken. 2. De locatie direct voor de inrichting betreft in principe ook een evenementenlocatie. Er ontstaat strijdigheid met een eventueel in een evenementenbeleid opgenomen maximale aantal toelaatbare evenementen. 3. Voor muziekoptredens in de openlucht is meestal al een evenementenvergunning nodig (onder meer vanwege buitentap). Door toepassing van het evenementenbeleid naast de festiviteitenregeling ontstaat verwarring en onduidelijkheid, voor zowel de ondernemer, de bewoners als de vergunningverlenende en handhavende instanties. Vanwege voornoemde bezwaren is besloten muziek in de openlucht niet langer onder de festiviteitenregeling te laten vallen. Voor alle muziek in de openlucht is voortaan een evenementenvergunning nodig. Enige uitzondering hierop betreft: - Muziek op eigen terrein die aan de standaardgeluidnormen van het Activiteitenbesluit voldoet (bijvoorbeeld achtergrondmuziek op een sportterrein, waarbij woningen e.d. op grotere afstand staan of een bedrijfsfeest op eigen terrein, gelegen op een industrieterrein). De festiviteitenregeling verlangt dat bij muziek binnen, de ramen en deuren gesloten zijn. Indien dit om welke reden dan ook niet mogelijk is, dan is meer muziek dan het Activiteitenbesluit mogelijk maakt, slechts toegestaan indien een evenementenvergunning is verleend. Open ramen of deuren wordt dus gelijkgeschaard met muziek in de openlucht. Dit geldt uiteraard ook voor muziek uit geluidboxen die in de raam- of deuropening worden geplaatst. Nu de festiviteitenregeling nog slechts ziet op muziek binnen het gebouw van de inrichting is de Omgevingsdienst van mening dat aanpassing van de hierbij maximaal toelaatbare geluidnormen
22
noodzakelijk is. Het hanteren van dezelfde geluidnormen als voor muziek buiten zou tot ongelimiteerde muziek binnen kunnen leiden. Echter, gelet op de praktijkervaring, zijn er weinig problemen bij de tot nu toe gehanteerde geluidsnormen zodat het vooralsnog niet noodzakelijk is de geluidsnormen voor incidentele en collectieve festiviteiten naar beneden bij te stellen. W. Artikel 4:3 Gewijzigd artikel in verband met gewijzigd artikelnummer van het Besluit en aangepaste geluidsnorm voor geluidsgevoelige ruimte van een woning .
Bestaande tekst
Nieuwe tekst
Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten.
Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten.
1. Het is een inrichting toegestaan
1. Het is een inrichting toegestaan
maximaal 6 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
maximaal 6 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
2. Het is een inrichting toegestaan om
2. Het is een inrichting toegestaan om
tijdens maximaal 6 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113 , eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
tijdens maximaal 6 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148 lid 1 van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
3. Het college stelt een formulier vast
3. Het college stelt een formulier vast
voor het doen van een kennisgeving.
voor het doen van een kennisgeving.
4. De kennisgeving wordt geacht te zijn
4. De kennisgeving wordt geacht te zijn
gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.
gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.
5. De kennisgeving wordt tevens geacht
5. De kennisgeving wordt tevens geacht
te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.
te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.
6. Het equivalente geluidsniveau Leq,T
6. Het equivalente geluidsniveau Leq,T
veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan: 80 dB(A) én 95 dB(C), gemeten op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen.
veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan: 80 dB(A) én 95 dB(C), gemeten op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen, en 50 dB (A) in een geluidsgevoelige
23
ruimte van een woning van derden, bij gesloten ramen en deuren van de woning.
7. In geval er in- en aanpandige woningen zijn mag het equivalente geluidniveau Leq,T veroorzaakt door de inrichting, niet meer bedragen dan 60 dB(A) in een geluidsgevoelige ruimte van de woning.
7. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit - van zondag tot en met donderdag uiterlijk om 24.00 uur beëindigd en op zaterdagnacht (de nacht van vrijdag op zaterdag) en zondagnacht (de nacht van zaterdag op zondag) uiterlijk om 01.00 uur.
8. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het, binnen het bebouwde gedeelte van de inrichting, ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit - van zondag tot en met donderdag uiterlijk om 24.00 uur beëindigd en op zaterdagnacht (de nacht van vrijdag op zaterdag) en zondagnacht (de nacht van zaterdag op zondag) uiterlijk om 01.00 uur.
8. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.
9. Op de dagen als bedoeld in het
9. De drijver van de inrichting waar een
eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek op het buitenterrein van de inrichting - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit - uiterlijk om 23:00 uur beëindigd.
incidentele festiviteit plaatsvindt, licht omwonenden binnen een straal van vijftig meter uiterlijk 48 uur voor het begin van de festiviteit in over de voorgenomen festiviteit op de wijze zoals is aangegeven op het meldingsformulier.
10. Bij het ten gehore brengen van
10. Het gebruik van een aanwezige
muziekgeluid binnen het bebouwde gedeelte van de inrichting blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.
omroepinstallatie beperkt zich tot het aankondigen van het starten en beëindigen van wedstrijd- of feestonderdelen.
11. De drijver van de inrichting waar een incidentele festiviteit plaatsvindt, licht omwonenden binnen een straal van vijftig meter uiterlijk 48 uur voor het begin van de festiviteit in over de voorgenomen festiviteit op de wijze zoals is aangegeven op het meldingsformulier.
12. Het gebruik van een aanwezige omroepinstallatie beperkt zich tot het aankondigen van het starten en beëindigen van wedstrijd- of feestonderdelen. Toelichting: De aanpassing van de geluidsnorm is op verzoek van de Omgevingsdienst Westholland. Vanwege de toezicht en handhaving is uniformering gewenst, waarbij de voorgestelde geluidsnorm voor geluidsgevoelige ruimte in een woning naar beneden is bijgesteld om geluidsoverlast te voorkomen. X. Artikel 4:4 Gewijzigd artikel in verband met toevoeging meetmethodiek t.a.v. geluidgevoelige ruimten.
24
Bestaande tekst Artikel 4:4
Nieuwe tekst Artikel 4:4
1. Metingen en berekeningen ter
1. Metingen en berekeningen ter
controle van voornoemde geluidniveaus vinden plaats overeenkomstig de HRMI-99.
controle van voornoemde geluidniveaus vinden plaats overeenkomstig de HRMI-99.
2. In tegenstelling tot de HRMI-99 wordt
2. In tegenstelling tot de HRMI-99
geen correctie voor herkenbaar muziekgeluid toegepast, wordt geen bedrijfsduurcorrectie toegepast, wordt niet gecorrigeerd voor gevel- of andere reflecties en vindt geen correctie ten aanzien van de nagalmtijd plaats.
worden op het gemeten signaal in dB (A) en dB(C) geen correcties meer toegepast.
3. In tegenstelling tot de HRMI-99 mogen metingen ook uitgevoerd worden met een, volgens de specificaties van IEC-publicatie 651: 1979, type 2 geluidniveaumeter.
3. In tegenstelling tot de HRMI-99 mogen metingen ook uitgevoerd worden met een, volgens de specificaties van IEC-publicatie 651: 1979, type 2 geluidniveaumeter.
4. Metingen in de buitenlucht vinden plaats op een hoogte van minimaal 1,5 m en maximaal 2 m boven plaatselijk maaiveld.
4. Metingen in de buitenlucht vinden
5. Metingen in geluidgevoelige
plaats op een hoogte van minimaal 1,5 m en maximaal 2 m boven plaatselijk maaiveld.
ruimten vinden plaats op ten minste de volgende afstanden: 1,5 m boven de vloer, 1,5 m van ramen en 1 m van muren.
5. In geval het geluidniveau op een geluidgevoelig gebouw wordt vastgesteld, wordt de gevel op de begane grond ook als gevel van het geluidgevoelig gebouw gezien als geluidgevoelige ruimten slechts op de hoger gelegen etages aanwezig zijn.
6. In geval het geluidniveau op een geluidgevoelig gebouw wordt vastgesteld, wordt de gevel op de begane grond ook als gevel van het geluidgevoelig gebouw gezien als geluidgevoelige ruimten slechts op de hoger gelegen etages aanwezig zijn.
6. Bij het vaststellen van het geluidniveau van versterkte muziek wordt ook een daarbij aanwezig aandeel van onversterkte muziek meegenomen.
7. Bij het vaststellen van het geluidniveau van versterkte muziek wordt ook een daarbij aanwezig aandeel van onversterkte muziek meegenomen.
Y. Artikel 4:13 wordt als volgt gewijzigd: Bestaande tekst Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
Nieuwe tekst Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz. 1. Het is verboden op een door het college aangewezen plaats buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de open lucht en
Gereserveerd.
25
buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben: a. onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan; b. bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan; c. kampeermiddelen als bedoeld in artikel 5:6 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; d. mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen. 2. Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een bepaald voorwerp of bepaalde stof op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben. 3. Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere regels stellen. 4. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet ruimtelijke Ordening of een provinciale verordening. Toelichting: Deze bepaling verschaft een basis voor het treffen van maatregelen tegen een uit oogpunt van welstand en bescherming van de openbare gezondheid ontoelaatbare opslag van bromfietsen en caravans e.d., en landbouwproducten. Het college is bevoegd bepaalde plaatsen aan te wijzen waar deze opslag verboden is c.q. aan bepaalde regels gebonden is. Deze bepaling ziet niet op handelingen die plaatsvinden op de “weg” in de zin van de wegenverkeerswetgeving. Deze afbakening is aangebracht omdat voor zover de in deze bepaling genoemde activiteiten plaatsvinden op de “weg” daartegen kan worden opgetreden op basis van andere in deze verordening opgenomen voorschriften. Dit artikel is in de laatste versie van de APV, zonder evidente reden niet overgenomen. Z. Artikel 4:14
26
Nieuw artikel inzake stankoverlast door houtkachels en open haarden.
Bestaande tekst Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen. (gereserveerd)
Nieuwe tekst Artikel 4:14 Overlast door gebruik van houtkachel en of open haard. 1. Het is verboden in, op, of aan een bouwwerk, of op een open erf of terrein, handelingen te verrichten of na te laten, of rookafvoerkanalen te gebruiken, waardoor op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze, rook, roet, walm, stof of vocht wordt verspreid of overlast wordt veroorzaakt. 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien en voor zover het rookafvoerkanaal voldoet aan het Bouwbesluit, de uitstoot van rookgassen voldoet aan de normen van de Wet Milieubeheer, de Wet op de Luchtverontreiniging die gelden voor inrichtingen en van overeenkomstige toepassing kunnen zijn op woonen bedrijfsgebouwen die geen inrichting zijn, en voldoende uitvoering is gegeven aan de burenrechtelijke verplichtingen van artikel 5:37 van het Burgerlijk Wetboek.
Toelichting: Het gebruik van houtkachels en open haarden kan overlast veroorzaken voor de omgeving en voor de gebruiker. Het Bouwbesluit regelt de kwaliteit en de toestand van rookafvoer-kanalen. Het gebruik van bepaalde “schone” brandstoffen is noodzakelijk om de verbranding voor de omgeving en ook voor de gebruiker zelf, met zo min mogelijk overlast te laten verlopen. ( minder contact met fijnstof en schadelijke chemische verbindingen die bij verbranding van schoon en bewerkt hout vrijkomen ) Tevens is het burenrecht uit het Burgerlijk Wetboek van toepassing. Bewoners en gebruikers kunnen geen onredelijke en onbetamelijke overlast veroorzaken door het stoken van een haard of een houtkachel, die in de woning of verblijfsruimte of op het erf van de buren doordringt. Als deze gebruikelijke omgangsvormen tussen buren, na overleg met de betrokkenen niet effectief zijn, is met dit APV artikel de mogelijkheid geboden een stookverbod of een beter stookgedrag of aangepast rookafvoerkanaal op te leggen in het kader van handhavingsmaatregelen. ( last onder bestuursdwang of last onder dwangsom ) ( art. 5:37 Burgerlijk Wetboek. De eigenaar van een erf mag niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 162 van Boek 6 onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder toebrengen zoals door het verspreiden van rumoer, trillingen, stank, rook of gassen door het onthouden van licht of lucht of door het ontnemen van steun. ) AA. Artikel 4:15 gewijzigd artikel in verband met de welstandstoetsing van daarin bedoelde reclamemiddelen in relatie tot de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht.
27
Bestaande tekst
Nieuwe tekst
Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame. Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht, ernstige hinder ontstaat voor de omgeving of wanneer de reclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand.
Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke of ontsierende reclame. 1. Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding, in welke vorm dan ook, die vanaf de weg zichtbaar is: a. waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht; b. ernstige hinder ontstaat voor de omgeving; c. wanneer de reclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan de welstands- en gebiedscriteria voor reclames in de welstandsnota gemeente Zoeterwoude. 2. Het verbod geldt niet voor onverlichte a. opschriften, aankondigingen of afbeeldingen in het inwendig gedeelte van een onroerende zaak, die niet kennelijk gericht zijn op zichtbaarheid vanaf de weg; b.opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken, daartoe aangewezen door de overheid; c.opschriften of aankondigingen kleiner dan 0.50 m2 en de langste zijde korter dan 1 meter die betrekking hebben op: - een openbare verkoping of een aanbieding ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben; - het beroep, de dienst of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd; d. opschriften die betrekking hebben op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;
28
e. opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken dienstbaar aan het openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer. 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor opschriften of aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits: a. van het aanbrengen ervan tevoren schriftelijk kennisgeving is gedaan aan het college; b. het college niet binnen twee weken na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken; c. deze opschriften of aankondigingen niet langer dan negen weken op de onroerende zaak aanwezig zijn. 4. Het is verboden door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in lid 2 en lid 3 de veiligheid van het verkeer in gevaar te brengen of ernstige hinder voor de omgeving te veroorzaken. 5. a. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door een Provinciale verordening. b. De toetsingsgrond van lid 1, onder c, geldt niet voor bouwwerken. c. De toetsingsgrond van lid 1, onder b, geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
Toelichting: Deze verbodsbepaling is nodig om onrechtmatig feitelijk plaatsen of aanbrengen van reclame aan gebouwen en op erven, terreinen en landerijen te kunnen beëindigen. Onrechtmatig gebruik van gebouwen, erven, terreinen en landerijen voor reclame uitingen is een sterke aantasting van de openbare orde, de woon- en leefomgeving en de omgevingskwaliteit mits zichtbaar vanaf de weg. Reclames welke niet zichtbaar zijn tasten ook de openbare orde niet of nauwelijks aan en behoeven geen regulering. Het vervallen van de provinciale verordening: verordening bescherming landschap en natuur (juni 2013) waardoor de Provincie de regulering van reclameborden in het buitengebied teruglet bij de gemeenten, maakt het nodig de bepaling in de APV, uit te breiden, zodat ook gebouwen, erven en landerijen ( onroerende zaken ) er behoorlijk blijven uitzien. Voor zover de provincie tot nu toe gebruik maakte van deze regeling, was de gemeente niet bevoegd vanuit hetzelfde motief en belang de eigen regelgeving te gebruiken. Nu kan (met name voor de buitengebieden van belang) toepassing worden gegeven aan de eigen APV bepalingen over reclame uitingen, zoals geregeld in artikel 2:10, het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg, en aan art. 4:15, verbod ontsierende reclame te maken aan een onroerende zaak. Om duidelijkheid te verschaffen is opgenomen welke reclames zijn uitgezonderd van het verbod. Tevens is nu een regeling opgenomen voor de plaatsing van tijdelijke reclames voor bijv. een evenement welke voorheen geschiedde op basis van afspraken zonder een juridische basis daarvoor.
29
Dit artikel behelst een rechtstreeks werkend verbod dat door de toezichthouders en het College door vooraankondiging en toepassing bestuursdwang kan worden gehandhaafd. De overtreder krijgt voorafgaand de gelegenheid bezwaar te maken tegen de toepassing van de bestuursdwangmaatregel. Er is geen reden aan dit verbod een uitgebreid en gedetailleerd vergunningenstelsel, met extra bestuurs- en administratieve lasten te verbinden omdat in het artikel rekening wordt gehouden met het gegeven dat de daarin vermelde handelsreclame vergunningsplichtig kan zijn ( wat doorgaans het geval is) als zijnde een bouwwerk als bedoeld in de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (WABO). In die gevallen gaat de hogere wet (WABO) voor, die daarvoor een eigen toetsingsregime kent waarbij de welstandseisen die overeenkomstig die wet door de gemeente zijn neergelegd in de welstandsnota, een rol spelen. Dit voorkomt dat men tweemaal toetst aan de welstandscriteria. De overige twee toetsingscriteria blijven wel van toepassing. Het kan dus zijn dat voor reclame die wordt uitgevoerd als bouwwerk geen belemmeringen bestaan tegen het afgeven van een omgevingsvergunning maar gelet op de verkeersveiligheid dan wel indien dit ernstige hinder oplevert voor de omgeving niet is toegestaan. AB. Artikel 4:17 Begripsbepaling, wordt als volgt gewijzigd:
Bestaande tekst
Nieuwe tekst
Artikel 4:17 Begripsbepaling In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: Een onderkomen of voertuig waarvoor geen bouwvergunning in de zin van artikel 40 van de Woningwet is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
Artikel 4:17 Begripsbepaling In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo is vereist, dat bestemd of opgericht is, dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
Toelichting: De wijziging is tekstueel, in verband met de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht ( Wabo ). AC. Artikel 5:6 Wordt als volgt gewijzigd om sneller te kunnen optreden tegen ongewenst parkeren van o.a. kampeermiddelen die voor recreatie dan wel voor andere dan verkeersdoeleinden worden gebezigd.
Bestaande tekst Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.
Nieuwe tekst Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.
1. Het is verboden een voertuig dat voor 1. recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt: a. langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg,
30
Het is verboden een kampeerwagen, een caravan, een magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen, boottrailer of ander dergelijk voertuig dat voor recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt
waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is 2. voor het uiterlijk aanzien van de gemeente; b. op een door het college 3. aangewezen plaats te parkekeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente; 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod. 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening.
gebezigd, langer dan drie achtereenvolgende dagen op een openbare plaats te hebben of te plaatsen. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of een andere Provinciale verordening.
Toelichting: Deze bepaling richt zich tegen het langer dan nodig parkeren van caravans, kampeerwagens e.d. op de weg. Daarin zijn de woorden ‘parkeren’ gewijzigd in ‘te plaatsen of te hebben’ teneinde de handhaving eenvoudiger te maken. Onder dit verbod valt voortaan ook het steeds een paar meter verplaatsen van een caravan, aanhangwagentje e.d. op een openbare plaats. Met de zinsnede ‘of een ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd’ wordt beoogd aan te geven dat alle soorten (aanhang)wagens en voertuigen, die niet ‘dagelijks’ worden gebruikt als vervoermiddel onder deze bepaling kunnen vallen. Voordeel van deze nieuwe redactie is dat het excessieve van het hier bedoelde parkeren zoals buitensporig gebruik van parkeerruimte of ontsiering van het uiterlijk aanzien van de gemeente, niet meer door het college bewezen hoeft te worden alvorens te kunnen optreden. Het plaatsen of hebben gedurende ten hoogste drie (achtereenvolgende) dagen wordt niet verboden, zodat betrokkene de gelegenheid heeft zijn kampeerwagen/caravan reisgereed te maken, respectievelijk na de reis op te ruimen. AD. Artikel 5:8 Wordt als volgt gewijzigd,
Bestaande tekst
Nieuwe tekst
Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen
Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen
1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente en of het in gedrang komen van de verkeersveiligheid. 2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van
1. Het is verboden een voertuig met een lengte van meer dan 6 meter en/of een hoogte van meer dan 2,4 meter op een openbare plaats en/of weg binnen de ingevolge de Wegenwet en de Wegenverkeerswet vastgestelde bebouwde kom te parkeren, anders dan op de daartoe door het college aangewezen wegen of parkeerterreinen. 2. Het in het eerste lid gestelde verbod
31
meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte. 3. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur. 4. Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.
geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur. 3. Het in het eerste lid gestelde is voorts niet van toepassing op campers, kampeerwagens, caravans, magazijnwagens, aanhangwagens, keetwagens, boottrailers of ander dergelijke voertuigen dat voor recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden worden gebezigd voor zover deze voertuigen volgens artikel 5:6, niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden. 4. Het college kan van de in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.
Toelichting: Door het dagelijks her en der parkeren van vrachtwagens en andere grote voertuigen in de gemeente wordt in veel gevallen het uitzicht van omwonenden geschaad, groenstroken vernield, wordt buitensporig veel parkeerruimte in beslag genomen en het uiterlijk aanzien van de gemeente geschaad en wordt de verkeersveiligheid niet bevorderd door de daarmee verband houdende onoverzichtelijke situaties. Hierdoor wordt het noodzakelijk geacht om hier regulerend op te treden. In de vorige APV stond dat het was verboden om grote voertuigen te parkeren op aangewezen wegen. Er zouden dan wegen moeten worden aangewezen waar het verboden is om te parkeren met grote voertuigen. Dan zou je de hele gemeente kunnen aanwijzen met uitzondering van enkele wegen. Het ligt meer in de rede om deze voertuigen nergens toe te staan behalve op de wegen die uitdrukkelijk daartoe zijn aangewezen. Het nieuwe derde lid is ingevoegd ter afstemming met art. 5:6. tijdelijk parkeren van kampeermiddelen op de weg. Dit omdat sommige campers tegenwoordig zo groot zijn dat ze onder de omschrijving van grote voertuigen vallen. Voor de grote voertuigen (vrachtwagens en trucks) geldt een algemeen parkeerverbod op de openbare weg buiten de aangewezen grote voertuigen parkeerlocatie. De grote campers kunnen evenals de kleinere kampeer- middelen een paar dagen voor onderhoud/schoonmaak op straat bij het huis staan. AE. Artikel 5:12 wordt als volgt gewijzigd:
Bestaande tekst
Nieuwe tekst
Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets
Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets
Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.
Het is verboden om op de weg gelegen plaatsen, in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, fietsen, fietswrakken of bromfietsen en scooters onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.
32
Toelichting De redactie van het artikel is gewijzigd. De tekst “Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verboden is om B” wekte de indruk dat het college door de gebiedsaanwijzing een verbod in het leven roept, terwijl het college dat niet kan. Met de formulering: “Het is verboden om op door het college aangewezen plaatsen ” is duidelijk dat de raad in haar verordening het verbod creëert. AF. Artikel 5:34 wordt als volgt gewijzigd.
Bestaande tekst Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
Nieuwe tekst Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben. 2. Het verbod geldt niet voorzover het betreft: a. verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke; b. sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand; c. vuur voor koken, bakken en braden, voorzover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert. 3. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen. 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna. 5. Het verbod geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.
1. Het is verboden in de openlucht
2.
3. 4.
5.
33
afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben. Het verbod geldt niet voorzover het betreft: a. verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke, voorzover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert; b. sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand en voorzover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert; c. vuur voor koken, bakken en braden, voorzover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna. Het verbod geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.
Toelichting: Analoog aan het bepaalde in lid 2c van dit artikel, zijn de daarin vermelde zorgvuldigheids-criteria overgenomen in lid 2a en lid 2b. Artikel II Aanvragen die in behandeling zijn genomen en waarop nog niet is beschikt bij de inwerkingtreding van dit besluit, worden afgehandeld met inachtneming van dit besluit.
34