FR1ESGHE V0LK8-AL1ANAR.
Wumkes.nl
Wumkes.nl
Wumkes.nl
* *
E
S
€
?
* ^
VOOR HET JAAR
Weevtimbt $tmv$m%»
Te SMEEK., bij
VAN DRUTEN & BLEEKEE. 1848.
Wumkes.nl
Het geslacht der Schotanussen. door Mr. J. II. Beucker Andreœ 60 Hjir lisse Foetangels, door / . /. Kiestra. . . . 70 Jette in Prieuwke uut Shakspeare, d. R. Posthumus. 71 Dockom yn 1 5 7 2 . door D. II. 73 Johannes v a n L i g n e , Graaf van Aremberg, Stadhouder van Friesland, door Mr. C. M. A. Simon van der Aa. 84 Master Hugo en it doarp Aodljæcht, door /. Kamminga Kijlstra ..113 Lied van Berlef. 125 Lied van Sundacilla , door Arns. de Jong. . . . 127 Het Paleis van Justitie te Leeuwarden. . . . 130 Extract uit eene Kronijk van Helgoland , door Jhr. Mr. J. M. de Haan llettema. (Vervolg van pag. 131 van den vorigen Jaargang.) Î34 Oafscheids-lied fen ien jongman oan syn tabakspiip door Fto F. 148 Grafschrift, door T. . 149 Widse-Sang, door M. Koldijk Gz.. . . . . . 150 Sinryk ienfaldige S i b b e l , door F. to F. . . . 1 5 2 Grafschrift op een oud eerwaardig zeeman, door T. 153 Âofscie oon uws alde Toer, door J. van Loon. . 154 Op het zien van eene mijner jongste Zusters in het Gesticht, door een Weesjongen. . . . . 1 6 3 Op het Monument, ter eere van den Heer Jacobus Martinus Baljée, door een Weesjongen. . . . 1 6 5 De Haarkam , door B 168 Oan hjar. 169 Gesprek. . . . . . . . . . . . . . 1 7 1 De verlichte Tijdgeest in 1 8 4 9 , door Laurentins. 172
Wumkes.nl
VEKJrAAK»Ä«_B»r VAN HET
Koninklijk. Geslacht. 19 Januari). Anna Paulowna, Koningin der Nederlanden .
1795 Prinses van Pruisen, Gemalin van Prins Frederik. 1808 Februarij. Willem Alexander Paul Frederik Lodeivijk, Prins van Oranje 1817 Februarij. Willem Fredrilc Karel, Prins der Nederl. 1797 April. Wilhelmina Maria Sophie Louise, Dochter 1824 des Konings. , Mei. Wilhelmina Fred. Louisa Charlotta Marianna, Gemalin van Prins Albert van Pruissen. . . 1810 Junij. Willem Frederik Hendrik, derde zoon des Konings 1820 Junij. Sophia Frederika Mathilda, Prinses van Wurtenberg, Gemalin van den Prins van Oranje. 1818 Julij. Wilhelmina Frederika Anna Elisabeth Maria, tweede Dochter van Prins Frederik 1841 Augustus. Wilhelmina Frederika Alexandrina Anna Louisa, Dochter van Prins Frederik. . . . 1828 Septemb. Willem Nicolaas Alexander Frederik Karel 1840 Hendrik , Erfprins van Oranje Septemb. Willem Frederik Maurits Alexander Hendrik Karel, tweede zoon van den Pr. van Oranje. 1843 Decemb. Willem II, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hert, van Luxemburg, enz. enz. enz 1792 geb. Groot-Vorstin van Rusland
1 Februari). Louisa Augusta Wilhelmina Amalia, 19 28 8 9 13 17 5 5 4 15 6
Wumkes.nl
Î21
TIJDPERKEN. Het jaar na de geboorte onzes Heeren J. C. . . . 1849 Grieksche Jaartelling 7357 Wereldschepping, naar onze tijdrekening . . . . 5798 Jaar der Joden, beginnende den 30 September . 5610 Sedert den Zondvloed 4042 De Juliaansche Periode 6562 De stichting van Rome 2602 Jaar der Turken, beginnende den 7 April . . . . 1265 De verwoesting van Jeruzalem 1774 Na de uitvinding der Uurwerken 853 Na de stichting der stad Leeuwarden 659 Na de uitvinding van het Kompas 589 Na de uitvinding van de Boekdrukkunst 426 Sedert de Hervorming 332 Sedert de Unie van Utrecht 270 Na de Pacificatie van Gent . 273 Invoering van den Gregoriaanschen of nieuwen stijl. 267 Na den Munsterschen Vrede 201 Na de oprigting d. maatsch. tot nut v. 't Algemeen. 65 Na de vereeniging van Nederland met Frankrijk. . 39 Na de herstelling der Nederlanden 36 Na den slag bij Waterloo , . 34 Het Koningrijk der Nederlanden . 33 Na den afval van België . . . . . . . . . . . . . . 19
Wumkes.nl
13
De De De De
QUATERTEMPERS. eerste den 28 Feb., 2 en 3 Maari. tweede den 30 Mei, 1 en 2 Junij. derde den 1 9 , 21 en 22 September. vierde den 1 9 , 21 en 2 2 December. CHRONOLOGISCHE CIRKELS.
Het Gulden-getal , . 7 De Epakta . . . . De Zonne-cirkel . . 1 0 De Zondagsletter. . De Roomsche Indictie. 7
.
6 G
JOODSCHE FEESTDAGEN. De belegering van Jeruzalem. . . . 4 Januari] Ester Vastendag 7 Maart. Purim (de loting van Haman) . . . 8 Maart. Pascha 7 April. Pinkster 27 Mei. Verovering van Jeruzalem . . . . 7 Julij Verwoesting van Jeruzalem. . . . 28 Julij Nieuwjaar (5610) 17 September. De moord van Gedaljah 19 September. De Groote Verzoendag 26 September. Loofhuttenfeest 1 October. Vreugde der Wet . . . . . . . 9 October. Inweidingsfeest. 10 December. De belegering van Jeruzalem . . . 2 5 December.
Wumkes.nl
14 DE JAARGETIJDEN. De Lente De Zomer De Herfst De Winter
begint begint begint begint
den den den den
20 21 23 21
Maart. Junij. Sept, Dec.
ZONS- EN MAANSVERDUISTERINGEN. in dit jaar zulien er 4 Verduisteringen op den Aardbol kunnen gezien worden ; als twee van de Zon en twee van de Maan ; waarvan die van de Maan beide bij ons zullen kunnen gezien worden. De eerste van de Zon, tusschen 22 en 23 Februari], bij ons onzigtbaar. De tweede van de Maan, tusschen den 8 en 9 Maart, bij ons te zien; zullende de Maan bijna 9 duimen aan de zuidzijde verduisterd worden. Bij ons is het begin den 8 , 's avonds te 11 uur, 48 minuten, 13 seconden; het midden den 9 , 's morgens te 1 uur , 18 minuten , 15 seconden, en het einde te 2 uur, 48 minuten. De derde van de Zon, den 18 Augustus, bij ons onzigtbaar. De vierde van de Maan, den 2 September, waarvan het laatste gedeelte bij ons is te zien; de Maan zal ruim 7 duimen aan de noordzijde verduisterd worden. Bij ons is het begin's avonds te 4 uur, 9 minuten, het midden te 5 uur , 33 minuten 5 het einde te 6 uur, 56 minuten. Daar de Maan bij ons te 6 ure, 49 minuten opkomt, zoo zullen wij alleen het einde kunnen zien.
Wumkes.nl
15
JAJTUABJJ. JLoltWl*U)UXil3,
Maandag Dingsdag Woensd. Donderd. 5 Vrijdag 6 Zaturdag 7 Zondag8 Maan flag 9 Dingsdag 10 Woensd, 11 Dondord. 12 Vrijdag 13 Zaturdag 14 Zondag 15 Maandag 16 Dingsdag 17 Woensd. 18 Donderd. 19 Vrijdag 20 Zaturdag 21 Zondag 22 Maandag 23 Dingsdag 24 Woensd. 25 Donderd. 26 Vrijdag 27 Zaturdag 28 Zondag J 9 Maandag 10 Dingsdag 51 Woensd. 1 2 3 4
Nieuwejaarsdag. f) 's morg. 8 u. 2 m. in den Ram. II. 3 Koningen. 1ste Post Epiph. (?) 's av. 11 uur 14 m. in de kreeft.
2de PostEpiphan. (J 's morg. 7 u. 18 m. in de Weegs.
3de PostEpiphan. ©'s morg. 10 u. 27 m. in d. Waterm.
4üePost Epiphan.
Donderd. Vrijdag Zatardag Zondag Maandag Dingsdag 7 Woensd. 8 Donderd. 9 Vrijdag 10 Zaturdag 11 Zondag 12 Maandag 13 Dingsdag 14 Woensd. 15 Donderd. 16 Vrijdag 17 Zaturdag 18 Zondag 19 Maandag 20 Dingsdag 21 Woensd. 22 Donderd. 23 Vrijdag 24 Za.turdag 25 Zondag 26 Maandag 27 Dingsdag 28 Woensd. 1 2 3 4 5 6
Maria Lichtmis. Septuagesima. © ' s mg. 11 u. 39 m. in den Leeuw. Sexagesima.
(f 's mg. 4 u. 26 m.indenSchorp. KI. Vastenavond. Asehdag. @ 's mrg. 1 n, 53 m. in de Vissch. Q-r. Vastenavond. Quatertemper.
^ 's av. 5 u. 6 m.
ZON in de Visschen , den ZON" in den Waterman, den iüsten, op te 7 uur 54 minut., 19 len, op te 7 uur 4 min., ononder te 4 nur 6 min. der te 4 uur 56 min.
Wumkes.nl
16 MA.AE.T. jSenleutcccaid,
1 Zondag Palmzondag. I Donderd. Vrijdag Quatert. 5 ' s m - 2 Maandag 3 Dmgsdag Zaterdag 0 uur 27 min. 4 Woensd. Zondag Reminiscere. 5 Donderd. Witte Donderdag. Maandag 6 Vrijdag Goede Vrijdag. Dingsdag Woensd. 7 Zaturdag © 's n. 4u. 13 m. 8 Zondag- Paschen. Donderd. Vrijdag ©'smorg. 1 u. 26 9 Maandag Tweede Paaschd. Zaturdag m. Maan-Eklips. 10 Dingsdag 11 Woensd. Zondag Oculi. 12 Donderd. Maandag 13 Vrijdag Dingsdag 14 Zaturdag "Woensd. 15 Zondag- Quasirn.
2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
Wumkes.nl
n MEI.
JUSTIJ.
MlOeUAXO/OMd.
1 Dingsdag H. Phil. en Jac. 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
Woensd. Donderd. Vrijdag Zaturdag Zondag Maandag Dingsdag Woensd. Donderd. Vrijdag Zaturdag Zondag Maandag Dingsdag Woensd. Donderd. Vrijdag Zaturdag Zondag Maandag Dingsdag Woensd. Donderd. Vrijdag Zaturdag Zondag Maandag Dingsdag Woensd. Donderd.
Kruisvinding. Cantate. © 's morg. 7 u. 30 min.
Vocem. (J'smorg. 10 ure 54 min. Christus hemelv. Exaudi. © 's morg. 8 u.
Pinkster. 2 de P. d. 'sav. 11 u. 47 min. Quatertemper.
ZON in de Tweelingen, den
Vrijdag Quatertemper. Zaturdag Quatertemper. Zondag- II. Driovuldigh. Maandag Dingsdag ©'sav. 10 u. 50 Woensd. m. ind. Schutter. 7 Donderd. Il.Saoramentsdag. 8 Vrijdag 9 Zaturdag 10 Zondag 11 Maandag 12 Dingsdag 13 Woensd. ~$ 's av. 10 u. 48 14 Donderd. m. in de Vissch. 15 Vrijdag 16 Zaturdag 17 Zondag 18 Maandag 19 Dingsdag 20 Woensd. © 's nam. 2 u. 43 2] Douderd. m. in de TVeel. 22 Vrijdag Zaturdag 24 Zondag St. Jan. 25 Maandag 26 Dingsdag 27 Woensd. (£ 's morg. 11 ii. 7 28 Donderd. m. in de Weegs. 29 Vrijdag Petrus en Paulus. 30 Zaturdag I 2 3 4 5 6
£ON in d. Kreeft, den21«ten,
A
21 ten, op t(, 4 uur 2 minuten, op te 3 u. 38 m., oud. te 8 u. 22
onder te 7 uur 58 min.
min. Langste dag. Zomer begint
Wumkes.nl
18 JULIJ.
AUGUSTUS.
oioooMUXioaû).
Cjocbôtmoocujid.
| "" 1|Zondag 1 Woensd. 2 Donderd. 2 Maandag Maria visitatie. 3 Vrijdag S Dhigsdag 4 Zaturdag 4 Woensd. 5 Donderd. H. Bonifacius. (?) 5 Zondag 's midd. u. 1 52 6 Maandag 6 Vrijdag 7 Zaturdag m.in d Steenb. 7 Dingsdag 8 Woensd. 8 Zondag 9 Donderd. Maandag 9 10 Vrijdag 10 Dingsdag 11 Zaturdag U Woensd. 12 Zondag 12 Dondord. 13 Vrijdag (J 'sinrg. 7 u. 31 13 Maandag 14 Zaturdag m. in den Ram. 14 Dingsdag 15 Woensd. 15 Zondag 16 Donderd. 16 Maandag 17 Vrijdag 17 Dingsdag 18 Zaturdag 18 Woensd. ] 9 Donderd. H) 's av. 9 ii. 39 m. 19 Zondag 20 Maandag 20 Vrijdag H. Margarctha. 21 Dingsdag 21 Zaturdag 22 Woensd. 22 Zondag 23 Donderd. 23 Maandag 24 Vrijdag 24 Dingsdag 25 Zaturdag 25 Woensd. H. Jacobus. 26 Zondag 26 Donderd. H. Anna. J) 's morg. 1 uur 27 Maandag 27 Vrijdag 28 Zaturdag in d. Schorpioen. 28 Dingsdag 29 Woensd. 29 Zondag 30 Donderd. 30 Maandag 31 Vrijdag 31 Dingsdag
© 's morg. 4 uur 16 min.
H. Laurentius.
H. Bartholomeus. 15 's av. 5 u. 19 m. indenSchutter.
ZON in de Maagd, d. 23sten, ZON in d. Leeuw, den23sten, to 4 u. 2 m., onder te 7 u. 58 op te 4 u. 57 m., onder te 7 u. 3 mi n. Hondsdagen^beginn. d. 19. min. Hondsdagen eindigen 19. Op
Wumkes.nl
î&
OCTOBEB,.
SEPTEMBER..
â Zaturdag Zondag Maandag Dingsdag Woensd. Donderd. 7 Vrijdag 8 Zaturdag 9 Zondag 10 Maandag 11 Dingsdag 12 Woensd. 13 Donderd. 14 Vrijdag 15 Zaturdag 16 Zondag 17 Maandag 18 Dingsdag 19 Woensd. 20 Donderd. 21 Vrijdag 22 Zaturdag 23 Zondag 24 Maandag 25 Dingsdag 26 "Woensd. 27 Donderd. 28 Vrijdag 29 Zaturdag 30 Zondag 1 2 3 4 5 6
Maandag Dingsdag © 's mrg. 5 u. 47 Woensd. m. in d. Ram. Donderd. Vrijdag Zaturdag 7 Zondag 8 Maandag Maria geboorte. (§] 's av. 7 u. 19 m. 9 Dingsdag & 's mrg. l n . 8 m in de Tweeling. 10 Woensd. in de Kreeft. 11 Donderd. 12 Vrijdag 13 Zaturdag 14 Zondag Kruisverheffing. 15 Maandag fU 's av. 4 u . 45m. 16 Dingsdag ® 's mrg. 5 u. 3? 17 Woensd. min. in de Maagd. 18 Donderd. 19 Vrijdag Quatertcmper. 20 Zaturdag 21 Zondag Quat. H. Matli. 22 Maandag Quatertempor. 23 Dingsdag 5 's vm. 11 u. 47 24 "Woensd. J( 's mrg. 7 u. 27 m. m d. Stcenb. 25 Donderd. nuin d. "Waterm. 26 Vrijdag 27 Zaturdag 28 Zondag II. Sim. en Judas, 29 Maandag H. Michael. 30 Dingsdag 31 Woensd. © ' s av. 5 n. 10m © ' s av. 5 u 4 l m. in de Visschen.
1 2 3 4 5 6
ZON in den Schorpioen. den ZON in de Weegschaal, den 22 ten, op e n onder te 6 uur. 23 > ten, op te 7 uur 3 min., ondei te 4 uur 57 min. Na chtcvening . Herfst begint.
Wumkes.nl
20
NOVEMBER.
DECEMBER..
Olacalmouwd.
1 Donderd. 2 Vrijdag 3 Zaterdag 4 Zondag 5 Maandag 6 Dingsdag 7 Woensd. 8 Donderd. 9 Vrijdag 10 Zatnrdag 11 Zondag 12 Maandag 13 Dingsdag 14 Wocnsd. 15 Donderd. 16 Vrijdag
Aller Heiligen. Aller Zielen.
(f 's mrg. 8 u. 46 m. in den Leeuw.
H. Maarten. •@ 'sav. 9u.37m. in d. Schorpioen
17 Zaturdag 18 Zondag 19 Maandag 20 Dingsdag 21 Woensd. 22 Donderd. 23 Vrijdag J| 's mrg. 2 ii. 58 24 Zaturdag' m. in d. Visschen 25 Zondag 26 Maan da g 27 Diugsdag 28 Woensd. 29 Donderd. 30 Vrijdag © 's m. 3 u. 49 m.
W Mk&VMCtCUud.
Zaturdag Zondag Maandag Dingsdag Woensd. Donderd.7 Vrijdag 8 Zaturdag 9 Zondag 10 Maandag 11 Dingsdag 12 Woensd. 13 Donderd. 14 Vrijdag 15 Zaturdag 16 Zondag 17 Maandag 18 Dingsdag 19 Woensd. 20 Donderd 21 Vrijdag 22 Zaturdag 23 Zondag 24 Maandag 25 Dingsdag 26 Woensd. 27 Donderd. 28 Vrijdag 29 Zaturdag 30 Zondag 31 Maandag 1 2 3 4 5 6
1 Advent.
H. Nic. f 's av, 7 ii. 16 min. Maria ontvangenis 2 Advent.
i§D 's av. 4 u. 2 m. in den Schutter. 3 Advent. Quatertemper. Quat. H. Thom. Quat. J 's av. 8u 4 Advent. Chr. geb. 2de Kersdag. H. Joh. Evang. © ' s nam. 2 u. 14 m. in de Kreeft.
ZON in den Schutter, den ZON in den Stconbok, den 21sten, op te 7 uur 58 min., on- 21sten, op8 u. 22 m., onder3u der te 4 uur 2 min. 38 m. Kortste dagWinter begint
Wumkes.nl
JAAEMARKÏEN EN KERMISSEN IN DE
Provincie I^riesland. Akkrum, 7 Augustus jaarmarkt. Avjmn, 4 Augustus j . Anna (Si.) Parochie, 22 Mei j . paardem. en beesteni. Arum, 27 Mei j . Baard, 7 Augustus j . Balk, 4 April j . •— 7 November b. Battum , 24 Junij j . BeetgUM, 21 October j . Beetsterzwaag, 2 Mei j . p. en b. — 3 Oct. j . p. b. en v. Berlikum, 27 en 28 April j . p. en b. •—11 Oct. p . en b • Bergum, 14 Mei j . — 17 September j . p. en b. Blesse, 15 Mei j . p. en b. — 2 October p. en b. Bolsward, 26 April b. •—• 24 Augustus j . —• 26 Augustus p. —• 25 October b. Bozuni, 24 Augustus j . Buitenpost, 1 Aug, j . en b. — 1 , 8 en 15 Nfov. b. Dokkuin, 7 Mei b. — 11 Junij j . — 5 November b. Dragten , 30 Mei j . en b. — 31 Mei p. — 31 October j . — 1 November p. Drogeâavi, 8 Mei b. — 26 September p. en b. Dr onrijp, 1 Mei b. —• 30 Junij j , Eernsum, 19 Augustus j .
Wumkes.nl
22 Ferwerd, 10 Mei j . Verwonde, 3 Junij j . Franeker, 11 Mei b. —• 25 Julij j . •— 20 October varkensmarkt. — 5 , 12 en 19 November b. Gaast, 19 Augustus j . Gorredij/e, 7 Mei j . —• 29 October j . en b. Grouw, 18 October j . en b. llallum, 1 November j . Hardegarijp, 30 April ,j. •—• 15 Oct. j . üarich, 3 Junij j . Harlingen, 25 Junij j . — 1 2 November vark. en b. Ileeg, 17 October j . Heerenwen,21 April, 5,.12 en 19 Mei b. — 27 Meij. 28 Junij b. —• 19 Julij b. vark. schapenm. en p. — 16 Aug., 20 September, 3 , 10 en 17 November b. Hemelum , 27 Mei j . Hindelopen, 5 Mei en 22 October b. Hollum, 11 September j . p. en veulenm. Holwerd, 14 en 15 September p. en b. — 16 Sept. j . Huins, 12 Augustus j , Huizum, 28 Meij. Eijlaard, 17 Augustus j .
Jakobi (St) Parochie, 29 Julij j . Johannisga, (St.) 28 Mei j . Jorwerd, 20 September j . Joure, 10 Mei p. b. en iedere maandag in Mei b. — 27 Sept, j . en b. —• 28 September p. —• Iedere maandag in October en November p. b. en varkensnu •Kîmswerd, 12 Augustus j .
Wumkes.nl
23
KoUiim, ï l en 12 April j . en p. •—• 30 April veem. — 5, 12 en 19 November b. Koudmn, 10 Mei b. •— 29 Mei j . — 24 Oct. veem. Kubaard, 4 Junij j . Langweer, 30 Augustus j . Leeuwarden, 24 en 25 April p. — 11 Julij j , — 13 Sept. p. Lemmer,, 25 April b. --— 18 Junij j . — 1 7 Oct. b. Lioessens, 9 December j . Lippenhuizen, 28 Mei j . en b. —< 2 October b. Makkinga, 1 Mei en 19 September b. Makhum, 3 Junij j . Mantgum, 3 Augustus j . Marssum, 1 Mei b. •—'9 September j . Menaldum, 11 Augustus j . Midlum, 10 April j . Minnertsga, 1 September j . Molkwerum, 10 April j . Munnekeburen, 16 November b. Nes, 27 Mei j . Nes en Baüum, 24 Junij j . Nicolaasga, (St.) 3 Junij j . Noordwolde, 29 Augustus j . enp. Oldeberkoop, 18 Mei j . en 5 September b. en p. Oldeboorn, 13 Junij j . Oldemirdum, 14 April en 17 Junij j . Oosterbierum, 26 Junij j . Oosterlittens, 4 September j Oostermeer, 18 Junij j . — 24 September b. en p.
Wumkes.nl
24
Oostèrwiervm, 8 Mei en 6 Junij p. Oosterwoide, 8 Mei en 3 September b. Oosterzee, 18 Junij p. Ootmarssum, 12 December j . Oude Bildtzijl, 5 Augustus j . Oude. Schoot, 6 April en 28 Mei j . p. en b. Parrega, 27 Mei j . Pingjum, 6 Mei j . ä Poppingawier, 30 September j . Ihiuwerd, 5 September j . Rien, 28 en 29 Augustus p. Rwsumageest, 7 September j . Eoordahuizen, 3 September j . Rottedalle, 9 Mei j . en b. Sekiermonnikoog, 27 Meij. Stoten, 20 September j . Slijkenburg, 9 April j . Snee/c, 1 Mei b. — 14 Augustus j . —• 30 October b. Sondel, 29 Julij j . Stavoren, 5 October j . Sfeggerden, 26 April j . p. en b. — 16 Aug. j . p. en b Stiens, 2 Mei j . p. en b. SurAuisterveen, 15 Mei en 17 October j . Terhorne, 30 Augustus j . Tornaard, 22 Augustus j . Tjum, 5 Mei b. Tjummarum, 29 Mei j . Veenwouden, 7 Mei en 29 October j . Vrouwenbuurt, 19 Augustus j .
Wumkes.nl
25 Warns, 24 Junij j . Wairega, 28 Mei j . Weidum, 15 Augustus j . Wierum, 25 Junij j . tVUdemarkt, 5 Mei b. — 12 Mei p. — 10 Aug. j . en p, Winsum, 27 Mei j . iVirdum, 14 Augustus j . Witmarsum, 1 Mei b. —-5 Augustus j . Wolcega, 9 Mei j . — 17 Sept. j . en p. — 18 Oot. b. Wommels, 3 September j . Workum , 8 Mei b. — 8 September p. Woudsend, 10 October. j . Wijekei, 28 Mei j . Ulst, 28 Meien 27 October j . Zuricà, 1 April j .
OPGAVE DER
VOORNAAMSTE IHDDELM M \M0HB. Trekschuiten. Van Leeuwarden naar üarlingen des morgens te 4 en 9 en des namiddags te 1 en 4 uren; van den 1 April tot den 1 October, 3 maal per week, en wel Maandags Woensdags en Vrijdags, in plaats van 's morgens 4 uren des avonds te 10 uren, eene nachtschuit. Van Hariingen naar Leeuwarden des morgens te 4 en 9 en des namiddags te 1 en 4 uren.
Wumkes.nl
Zondags alleen te 9 uren. Van Leeuwarden naar Bolsward, des morgens te 9 eu «les namiddags te 4 uren, en bovendien des vrijdags nog te 1 uren. Van Bolsward naar Leeuwarden, des morgens te 9 en des namidd. te 4 uren, en des vrijd morg. te 3 uren. Van Leeuwarden naar Franeker, des morgens te 6 en 9 uren, des namiddags te 1 en 4 uren; doch van den 1 December tot den 1 April des morgens te 6 uren niet. Des vrijdags namiddags vaart te 3 uren nog een pakschip. Van Franeker naar Leeuwarden, van den 1 April tot den 1 October des morgens te 5 en 8 uren , des namiddags te 2 en 5 uren; bovendien des vrijdags morgens te 4 uren een extra schip en alsdan te 7 in plaats van te 8 uren, des namiddags te 2 uren en des avonds te 5 uren. Van 1 Oct. tot 1 üec. des 's morgens te 5 en 8 uren en des namiddags te 2 en 5 uren. Van den 1 December tot den 1 April des morgens te 8, des namiddags te 2 en 5 uren; en des vrijdags morgens ook te 5 uren. Van Leeuwarden naar Sneek, des morgens te 5 en 9 , des namiddags te 1 en 4 uren. Van den 1 December tot den 1 Maart des morgens te 9, des namiddags te 4 en des dingsdags morgens te 4 uren. De vijf koemarktdagen, beginnende met den laatsten dingsdag in October, des morgens te 3 uren. Van Sneek naar Leeuwarden, des morgens te 4 en 9, des middags te 12 en des namiddags te 4 uren. Van den 1 December tot den 1 Maart des morgens te 9 en des namiddags te 4, en des vrijdags morgens te 4 uren. De vijf koemarktdagen des namiddags te 3 uren. Van Franeker naar Harlingen, alle dagen , des morgens te 7 en 9, des namiddags te 1, 4 en 7 uren en des maandags middags te 12, 4 en 7 uren; gedurende de
Wumkes.nl
27
wintermaanden des morgens te 1 en 9, des middags, te 12, des namiddags te 2 en des avonds te 5 uren, CD des maand, namid. te 1 uur in plaats van te 12 uren. Van Harlingen naar Franeker, des morgens te 9, des namiddags te 1 , 4 en des avonds te 7 uren, en des maandags morgens te 1 uren; in de wintermaanden des namiddags te 1 en des avonds te 5 uren, en des maandags morgens te 8 in plaats van te 7 uren. Van Harlingen naar Dokkum, zaturdags morgens te 9 uren. Van Dokkum naar Harlingen, vrijdags morgens te 8 uren. Van Bolsward naar Workum, des morgens te 6 en 9, des vrijdags te 8 en des zaturdags te 5 uren; in November' des morgens te 6 en 9 en des vrijdags te 8 uren. Van den 1 December tot den 28 Februarij des morgens te 6 uren. Het geheele jaar alle namiddagen te 2 en des avonds te 6 uren; doch des zaturdags namiddags te 2 en des avonds te 5 uren. Van Workum naar Bolsward, des namiddags te 1 en des avonds te 6 uren; van den 1 November tot den 1 December des namiddags te 1 en des avonds te 5 uren; van den 1 December tot den 28 Februarij des namiddags te 1 en vrijdags bovendien des avonds te 5 uren, alsmede het geheele jaar des morgens te 6 en 10, doch des donderdags te 6 en 8 uren. Van Workum- naar Makkum, alle dagen, des namiddags te 2uren, heen en terug, hehalven des maandags. Van Leeuwarden naar Hallum, des maandags, dingsdags, woensdag en zaturdags namiddags te 3 en des vrijdags namiddags te 2 en 4 uren. Van Hallum naar Leeuwarden, des maandags, dingsdags, woendags en zaturdags morgens ten 7 , en des vrijdags morgens te 5 en 7 uren; des donderdags morgens te 9 uren.
Wumkes.nl
28
Van Leeuwarden naar Dokkum, des morgens te 5 en 9, des middags te 12 en des namiddags te 4 uren; van den 1 April tot den 1 September des morgens te 4 uren. Van Dokkum naar Leeuwarden, des morgens Ie 5 en 9, des middags te 12 en des namiddags te 4 uren; van den 1 April tot den 1 October des morgens te 8 uren; het gelieele jaar door des morgens om 5 en vrijdags 4 en 6 uren. Van Dokkum naar KOIIUM , van den 1 April tot den 1 September des morgens te 8 en des namiddags te 4 uren, vervolgens het geheele jaar door des morgens te 9 en des namiddags te 4 uren, behalve des zondags. Van Kolluiit naar Dokkum, het geheele jaar (uitgezonderd zondags) des morg. te 9 en des nadem. te 1 uur. Van Dokkum naar Stroobos, in Maart des morgens te 5 en 9, en des namiddags te 1 uren; van den 1 April tot den 1 September des morgens te 5 en 8, en des namiddags te 1 uren; van den 1 September tot den 1 November des morgens te 5 en 9, en des namiddags te 1 uren; van den 1 November tot den 1 Maart des morgens te 9 en des namiddags te 1 uren. Van Stroobos naar Dokkum, in Maart des morgens te 10, des middags te 12 en des avonds te 5 uren; van den 1 April tot den 1 September des morgens te 8, des middags te 12 en des avonds te 5 uren; van den 1 September tot den laatsten October des morgens te 10, des middags te 12 en des avonds te 5 uren; van den 1 November tot den 1 Maart des middags te 12 en des avonds te 5 uren; doch moeten aldaar wachten tot dat de schepen van Groningen aangekomen zijn. Van Stroobos naar Groningen, van den 15 Februari] tot den 1 Maart des morgens te 8, des middags te 12 en des namiddags te 4 uren; van den 1 Maart tot den 1 April des morgens te 4 en 8, des middags te 12 en des namiddags te 4 uren; van den 1 April tot den 1
Wumkes.nl
29 September des morgens te 4 , 8 en 1 1 , en des namiddags te 4 uren; van den 1 September tot den 1 November des morgens te 4 en 8, des middags te 12 en des namiddags te 4 uren; in November des morgens te 8 , des middags te 12 en des namiddags te 4 uren; van den 1 December tot den 15 Februarij des morgens te 8 ea des middags te 12 uren.
Beurtseliepen. Van Ilarlîngen op Amsterdam alle dagen , uitgezonderd van den 12 November tot den 12 Februarij, alsdan driemaal in de week, des dingsdags, donderd. en zaturd., zijnde de uren van afvaren de volgende: van den 1 Januarij tot den 1 April alle morgens 9 uur» „ ,, 1 tot den 16 April 6 uur, „ „ 1 6 April tot den 1 Mei 5 Va uur. „ „ 1 tot den 16 Mei 5 uur. „ „ 1 6 Mei tot den 1 Junij 4% uur. „ „ 1 Junij tot den 1 Augustus 4 uur. „ „ 1 tot den 16 Augustus 4'A uur. „ „ 1 6 Augustus tot den 1 September 5 uur. „ „ 1 tot den 16 September 5% uur. „ „ 1 6 September tot den 1 October 6 uur. „ „ 1 October tot den 1 Januarij 9 uur. Van Amsterdam naar Harlingen dagelijks 2 uren voor het sluiten der boom. Van de Lemmer op Amsterdam alle avonden te 8 uren, na het aankomen der Postwagens; doch van den 12 November tot den 12 Februarij des dingsdags, donderdags en zaturdags. Van Amsterdam op de Lemmer dagelijks, doch van
Wumkes.nl
30 den 12 November tot den 12 Februari) des maandags, •woensd. en vrijd., 2 uren voor het sluiten der boom. Van de Lemmer op Groningen des zondags, dingsdags, donderdags en zaturdags, terstond na de aankomst van den beurtman op Amsterdam; doch van den 12 November tot den 12 Februarij alleen des zaturdags. Van de Lemmer op Kampen en Enkhuizen des dingsdags en zaturdags des avonds te 8 uren; van den 12 November tot den 12 Februarij alleen des zaturdags.
StoorafooQien. Van Amsterdam naar de Lemmer, maandags, woensdags en vrijdags, 's morgens te 7 ureu. Van de, Lemmer naar Amsterdam, dingsdags, donderdags en zaturdags, 's voormiddags te 10 uren. Van Amsterdam naar Ilarlingen, dingsdags, donderdags en zaturdags, 's morgens te 7 uren. Van Ilarlingen naar Amsterdam, zondags, woensdags en vrijdags, 's morgens te 8 uren. Van de Lemmer naar Stroobos, maandags, woensdags en vrijdags, dadelijk na aankomst der Boot van Amsterdam, circa te 12% uren. Van Slroobos naar de Lemmer, dingsdags > donderdags en zaturdags, 's morgens te 2 uren.
I£ai*s>«>!>îcmsl. Van Slroobos naar Groningen, maandags, woensdags
Wumkes.nl
31 en vrijdags dadelijk na aankomst der Boot van de Lemmer, Van Groningen naar Stroobos, dezelfde dagen 's avonds te 10 uren, corresponderende op de Boot naar de Lemmer. Van llarlingen naar Leeuwarden, dingsdags, donderdags enzaturdags, na aank. der Boot van Amsterdam. Van Leeuwarden naar Harlingen, zondags, woensdags en vrijdags s' morgens te 4 uren.
Diligence-Dienst.Van de Lemmer naar Groningen, maandags, woensdags en vrijdags na aankomst der Boot van Amsterdam, circa te 12'/2 uren; passeert Sneek ongeveer te 3 uren en Leeuwarden te 5y2 uren. Van Groningen naar de Lemmer, maandags, woensdags en vrijdags, 's avonds 11 uren: passeert Leeuwarden ie 5'A uren en Sneek te 7 Va uren, om voor het vertrek der Boot 's morgens te 10 ureD op de Lemmer aan te komen. Van de Lemmer naar Sneek , dagelijks 's morgens na aankomst van den Beurtman van Amsterdam van den vorigen avond. Van Sneek naar de Lemmer, dagelijks 's namiddags te 5 uren. Van 12 November tot 12 Februarij rijden deze diligences evenwel alleen dingsdags, donderdags en zaturdags, varende de Beurtman naar Amsterdam alsdan de zelfde dagen en van Amsterdam maandags, woensdags en vrijdags.
Wumkes.nl
32
Van Leeuwarden naar Sneek dingsdag morgens ten half 8 uur; terug 's namiddags te 3 uren. Van Sneek naar Leeuwarden Vrijdag 's morgens te 7 uren, doch van 1 November-— 31 Januarij's morgens te 7% uren. Van Leeuwarden naar Sneek Vrijdag 's namiddags te 2V2 uren. Van Leeuwarden naar lieerenmen en Zwolle, dagelijks des morgens te 8y2 uren. Van Leeuwarden naar Groningen, dagelijks, van l April tot 30 September 's namiddags te 3'/2 uren; van 1 Octobertot 31 Maart 's morgens te 9 uren, alsmede van 1 April tot 30 September maandags, woensdags en vrijdags 's morgens te 9y2 uren. Van Groningen naar Leeuwarden, dagelijks, van 1 April tot 30 September, 's namiddags te drie uren; van 1 October tot 31 Maart 's morgens 8y2 uren, alsmede van 1 April tot 30 September dingsdags, donderdags en zaturdags 's morgens te 9 uren. Van Ilarlingen over Leeuwarden naar Groningen; dingsdags, donderdags en zaturdags, dadelijk na aankomst der Boot van Amsterdam circa te 3 uren, passeert Frane/cer ongeveer te 4 uren en Leeuwarden te 6 uren. Van Groningen naar Ilarlingen , dingsdags , donderdags en zaturdags, 's avonds te 11 uren, passeert Leeuwarden ongeveer te 5 uren, Franeker te 7 uren, om voor het vertrek der Boot naar Amsterdam te Ha/rlingen aan te komen.
Wumkes.nl
MENGELWERK.
Wumkes.nl
Wumkes.nl
WIJBE SJOERTS SIETEMA VAN GEOVESTINS. Vierde Bijdrage tot de Geschiedenis der Onlusten tusschen de. Schieringers en Vetkoopers, DOOR
H. BAERDT
VAN
SMÏNIA.
(Vervolg en Slot van bl. 51 van den vorigen Jaargang).
XVI. in het laatst van dat zelfde jaar ontving Grovestins eenen brief van Wijbe Jarichs Jelkama, eenen voornamen aanvoerder der Schieringers, wonende op het huis Metskenwier, ivAkkrum, met verzoek om eene vergadering van Schieringsche Edellieden te komen bijwonen, welke te Wirdum, ten huize van Feico van Camstra, zoude worden gehouden. In dezen brief, waarbij een vrijgeleide gevoegd was, meldde men hem dat er een gewigtig plan op til was, bij hetwelk men zijne hulp noodig had. Nieuwsgierig om te weten, wat zijne tegenpartij van hem wilde, begaf Wijbe zich op den bepaalden dag naar de aangewezene plaats en vond aldaar eene talrijke verzameling Schieringers-, meest uit
Wumkes.nl
Oostergoo, bijeenvergaderd, zooals de huisheer en zijn broeder, Pieter van Camstra van Jelsum , Sijds Botnia en deszelfs broeder Feico van Eallum , Botte Gerlofszoon thoe Herweij, hoveling te Temaard, de woeste Wilcko Ringia van Stiens, Ids Tjallinga, Jeppe Stenstera, de Jonge , van Foudgum en deszelfs neef Tjalling Lieuwes Mennema van Hiaure, Hessel Jelgers Feitsma , Grietman van Leeuwarderadeel, Ids Eminga, anders Wiaerda genaamd, en zijn broeder Sijds, kleinzonen van den Potestaat Sjoert Wiaerda, Sasker van Oenema , Oene van Juwsma en Tjebbe van Unia , benevens Wijbe Jarichs .lelkama en zijne beide schoonbroeders ITonune en Worp Lieuwes van Juckama uit fflestergoo. Bij het binnen komen reikten allen onzen held vriendschappelijk de hand en verzochten hem plaats te nemen, waarop Jelkama het woord nam en hem aldus aansprak: „Dappere Grovestins! wij welen dat gij een verklaard Vetkooper en als zoodanig iederen Schieringer vijandig zijl, maar wij weten ook dat uwe haal tegen het overmoedige Leeuwarden nog grooler is, dan die, welke gij jegens ons koestert, en het is uit aanmerking hiervan dat wij niet geaarzeld hebben u te verzoeken deze vergadering bij te wonen en ons met raad en daad te willen'; bijstaan. De dwingelandij en hebzucht der verwenschte Leeuwarders gaan thans zoo ver, dat zij de boeren willen dwingen met hunne waren alleen in hunne stad ; ter marktte komen, en reeds onder bedreiging van openbare vijandschap de Sneekers verbo-
Wumkes.nl
den hebben , goederen te koopen van de huislieden, die onder hunne jurisdictie wonen. Zelfs hebben zij tot groot nadeel van alle omliggende plaatsen eene boterwaag te Sloaten opgerigt en daardoor alle andere stedelingen en Edellieden tegen zich in het harnas gejaagd. Woedend over deze handelwijze, heb ik van mijoen kant te water en te land geplunderd en geroofd wat ik van hen in handen konde krijgen en hunne schepen op de Sneekermeer en andere wateren weggenomen. Tot vergelding hiervoor hebben zij mijn huis te Ahhrwm, belegerd en door overmagt mijnen schoonbroeder Homme gedwongen, hetzelve over te geven , waarop zij het tol den grond toe hebben geslecht. Wij hebben nu wel vrij talrijke bezettingen op mijne slinsen te Hemeluiti en Woudsènd geplaatst, om d°. Galama's, de getrouwe bondgenooten van de stad, in bedwang te houden en hen ze'.ven op de Slootermeer te bestoken , doch dit helpt niet genoeg; willen wij de stedelingen tot rede brengen , dan moeten wij hen in hunne hartader aantasten en het nest uitroeijen. Ons plan is , om zoodra de kans schoon schijnt, met eene groote magt de stad aan te tasten en in te nemen. Wat zegt gij daarvan ? zult gij kunnen besluiten uwe oude vijanden hierin behulpzaam te zijn ? " Na zich eenigen tijd bedacht te hebben , antwoordde Wijbe : „ De herhaalde beleedigingen , welke ik sedert jaren van de stad Leeuwarden heb moeten ondervinden, de schade, welke zij mij en mijne boeren telkens op nieuw toebrengt, ofschoon wij tot dezelfde partij be-
Wumkes.nl
6
hooren , heeft er mij al lang op bedacht doen zijn, mij op eene luisterrijke wijze te wreken, en nu zich daartoe zoo onverwacht de gelegenheid aanbiedt, wil ik dezelve niet van de hand wijzen. ïk zal mijne beste krijgsmagt bij de uwe voegen , maar verzoek u mij overigens mijnen gang te laten gaan en nooit te vragen , waar ik mij ophoud of waarom ik bij deze of geene schermutseling , bij dit of dat gevecht niet persoonlijk tegenwoordig was; gij kent mij allen genoeg er voor, zoo als ik vertrouw, dat ik geene zaak, tot welks uitvoering ik mij eenmaal verbonden heb, ooit zal verraden." „ Ik versta u , v hernam Jelkama , „ gij wilt volgens uwe oude gewoonte op uwe eigene hand werken, welnu wij zijn daarmede volkomen te vrede en rekenen des te meer op uwe hulp. Daar er verscheidene edellieden in de stad zelve zijn, die haar geen goed hart toedragen, willen wij ons eerst van hun aantal vergewissen en met hen overleggen aan welken kant der wallen wij de overrompeling het best zullen kunnen wagen. Mijn schoonbroeder Worp zal, ten einde alles naauwkeurig op te nemen, in het geheim derwaarts worden gezonden.'' Ook dit plan werd door Grovestins goedgekeurd en na nog eenige nadere afspraak gemaakt te hebben, scheidde men van elkander. Te huis gekomen, maakte Wijbe dadelijk zijne toebereidselen voor den togt naar Leeuwarden; hij koos vijfentwintig van zijne beste krijgsknechten uit en zond dezelve heimelijk bij nacht naar Wirdwm, om van daar
Wumkes.nl
onder bevel van Feico van Camstra ter bepaalder tijd te kunnen uitrukken. Zijn zoon Sjoert kreeg het bevel over de overige manschap , ten einde de Stins te Engeluin tegen overrompeling te bewaren , en hij zelf begaf zich van daar , zonder aan iemand, buiten zijne getrouwe gade, het plan, dat hij ten uitvoer wilde brengen , te hebben medegedeeld. Tegen den middag van denzeîfden dag, kwam er, terwijl de monniken aan tafel zaten, in hel Dominicanerklooster te Leeuwarden, een geestelijke, die zich pater Wibrandus van Lidlum noemde en vroeg den Abt te spreken. Men ïiet hem binnenkomen en hij sprak de etende en drinkende kloosterlingen aan met de woorden : „ Deus sit vobiscum, Eerwaarde vaders! Om zaken in de stad moetende zijn , heeft de heer Abt van ons klooster mij opgedragen ulieden zijne groete over te brengen en te vernemen of gij ook het een of ander aan hem te belasten hebt." „Wij danken u voorde genomene moeite," antwoordde de Dominikaner kloostervoogd. „ Hoe gaat het onzen vriend Aesgo ? Is alles in uw gesticht nog in bioeijenden welstand ? " „ Onze heer Abt bevindt zich, Deo gratias, nog zeer welvarende. maar wat den welstand van ons klooster aangaat, die konde wel beter zijn, " zeide Wibrandus. „Hoe zoo?" vroeg een der monniken, „ïegt gij wederom overhoop met den eenen of anderen Roorda? Heeft de les van Scherae Wijbe niet genoeg geholpen?"
Wumkes.nl
„ O neen!" was het antwoord , „ dit is thans het geval niet; onze rampen komen van eenen geheel anderen kant. Uwe eigene stadgenooten, geëerde broeders ! zijn de schuld van onzen tegenwoordigen tegenspoed , en dit is eene der oorzaken waarom ik hier gekomen ben. De heersch- en hebzucht der Leeuwarders beletten onze boeren en leekebroeders hunne waren ter markt te brengen, waar hun zulks~het meest gelegen komt en daardoor geraken onze landbouw en koophandel geheel in verval. Menignaalen hebben wij en onze naburen onze bezwaren tegen deze handelwijze reeds bij de stadsregering ingebragt, doch te vergeefs; als een laatste stap heeft men dus nog besloten mij herwaarts te zenden en te beproeven of er door ulieder bemiddeling en invloed niet eenige verbetering in het lot der arme huislieden te verkrijgen was." Hij zweeg , en liet zijne oogen , als om een gunstig antwoord smeekende, over de vergadering gaan, maar met een van toorn gloeijend gelaat sprong de dikke Abt van zijnen zetel op en voerde hem te gemoet: „Wat denkt gij wel van ons? meent gij, dat wij den bloei van onze stad, ten uwen voordeele, in den weg zouden staan, neen broeder! Leeuwarden is de grootste en rijkste stad van Friesland, en hare haan zal koning kraaijen, al zoude dan ook hei geheele overige gewest te gronde gaan. Van Gods en regtswege komt ons de heerschappij toe, en om dezelve te verwerven, zullen wij allen, regering, burgers en geestelijken de handen ine'en slaan. Zeg aan uwen Abt, dat hij zich,
Wumkes.nl
geduldig moet onderwerpen en ons gehoorzamen, of dat wij hem anders met geweld zullen dwingen.11 „Bij St. Odulphus, uwe taal is stout en onbillijk," merkte Wibrandus aan. „ Ik zie, dat ik hier geen medelijden of regtvaardigheid kan verwachten, ik waarschuw ulieden evenwel voor de gevolgen. Zoo Vetkoopers en Schieringers zamenspannen, om uwe dwingelandij te bestrijden , dan zal uwe trotsche taal weinig baten en gij zult u dezelve te laat beklagen.11 „ 0 , wij zijn daarvoor in het geheel niet bevreesd, de sterkte van onze stad, de dapperheid onzer burgerij en onze vurige gebeden zullen alle tegenspoeden van ons afweren." „ Meent gij dan dat de gebeden, uit zulk eene onzuivere bron voortgesproten, daarboven verhooring zouden erlangen ?" riep de Lidlumer met verontwaardiging uit. „ Maar ik zie, het is hier zaad in den wind gestrooid. Er zit voor mij niets anders op, dan onzen Abt van mijne mislukte poging verslag te doen en hem te melden hoe Christelijk en liefderijk zijne ambfgenooten zich gedroegen.11 Met deze woorden boog hij zich tot afscheid en verliet het klooster. Inmiddels was het reeds donker geworden; in een naauw straatje wierp Wijbe van Grovestins (want hij was de monnik en had in deze vermomming nog eene laatste poging willen aanwenden om de Leeuwarders tot betere gedachten te brengen) zijn geestelijk kleed van zich, zette eene muts op zijn hoofd en kwam iiï het gewaad van een varensgezel uit het steegje we-
Wumkes.nl
10 der te voorschijn. Hij liep, zoo snel hij konde, naar eene kioeg in de nabijheid van de Catharina-poort en riep, toen hij daar eene menigte handwerkslieden en andere stedelingen uit de geringste klasse zag drinken en praten : „ De heilige Jacobus sta mij bij, daar zal een frissche teug op smaken , hei hospes ! geef mij eens eene goede nap Leeuwarder bier/' „Ander zult gij hier ook bezwaarlijk kunnen bekomen," zeide een lange smidsknecht uit den hoop, „onze regering is zoo zorgvuldig voor ons welzijn of eigenlijk voor hare eigene kas, dat wij onze dorstige keelen niet anders mogen laven, 'dan met het lieve goedje, dat hier gebrouwen wordt; ik voor mij houd anders wel van eenen beker Haarlemsche tape." „Uwe stadgenooten zijn al aardige , mededeelzame knapen," hernam de varensgezel, „daar heb ik nu den geheelen dag niets anders gedaan dan brandhout en takkebossen uit onze praam, waarmede wij van Ilardegarijp gekomen zijn, voor eenen rijken burger in de St. Jacobsstraat te sjouwen en tot belooning geeft de gierige hond mij niet eens een dronk bier." „Ja, wat zal men zeggen," antwoordde de ander, „ die rijke lui klaauwen alles naar zich en gunnen eenen armen drommel geenen penning." „Het bevreemdt mij toch bovenmate," aldus zette de gewaande schipper het gesprek voort, nadat hij zijnen nap geledigd en eenen tweeden geeischt had, „dat niemand onder alle Vetkooper en Schieringer heerschappen moeds genoeg heeft om eindelijk, eens paal en perk
Wumkes.nl
11 te stellen aan de heerschzuchtige dwingelandij van uwe stad." „Zwijg," viel de smid hem in de rede, „zoo moet gij niet spreken, als wij goede vrienden zullen blijven. Leeuwarden boven! Het zal niet lang meer duren of wij geven de wet aan geheel Friesland, en dit moet ook zoo zijn; is onze stad niet de rijkste, grootste en voornaamste van allen? Wij zullen die Sneekers en Franekers er wel onderkrijgen." „Niet meer dan billijk," hernam de ander bijdraaijende, „het regt van den sterksten is het oudste regt. Ook geloof ik niet dat het mogelijk was de stad in bedwang te krijgen, al spanden alle steden en edellieden daartoe te zamen; uwe vestingwerken zijn aan alle kanten te sterk en te wel bewaakt, dan dat men voor eene overrompeling bevreesd behoeft te zijn." „ Denkt gij dat," sprak de Leeuwarder op een toon van gewigt, „men meent het algemeen, doch zoudt gij we! gelooven, dat ik, die hier voor u sta, eene plaats kan aanwijzen, waar men geene groote moeite behoefde aan te wenden, om ongemerkt door te komen." „ Neen voorwaar!" antwoordde Wijbe met een onnoozel, ongeloovig gelaat, „goede vriend! nu begint gij te snoeven, hoe zoudt gij, zoo als ik zie een arme handwerksman, aan die kennis komen. Er moeten al andere persoonen verschijnen, als ik dat gelooven zal." Aldus in zijne eer getast, begon de domme stedeling driftig te worden en voegde den anderen toe :
Wumkes.nl
12 „ Zoo gij er eene kruik Hamburger bier, hetwelk drie huizen van hier in stilte getapt wordt, onder wilt verwedden, zal ik u bewijzen , dat ik de waarheid spreek." „ Ofschoon ik niet te veel heb, wil ik er echter toch een paar penningen aan wagen, om eens te zien of gij een ellendige zwetser zijt of niet." ,, Maar mondje digt en mij niet te verraden." „Wees daaromtrent gerust, ik ben in ons dorp bekend als een man, die opperbest kan zwijgen." Met deze woorden gingen zij, na hun gelag betaald te hebben, de deur uit, doch waren naauwelijks op straat gekomen of een geweldig gedrang van volk belette hun den doortogt. Op hunne vraag wat er te doen was, antwoordde hun eene vrouw, dat men den Sehieringer Worp Lieuwes Juckama naar de gevangenis bragt, omdat men hem als verspieder betrapt had. Op het hooren van deze woorden drong Grovestins door de menigte en in de nabijheid van Worp gekomen, fluisterde hij hem in het o o r : „Ontken alles, zeg dat gij om mij te spreken, in de stad gekomen zijt; ik ben Scherne Wijbe," en ijlings terugtredende zocht hij den smidsgezel weder op. Deze voerde hem naar den noordkant van de stad bij Oldehoof en wees hem daar met eene trotsche, zegepralende houding eene plaats aan, welke zeer verwaarloosd en gemakkelijk te beklimmen was. Wijbe liet niet na alles naauwkeurig te onderzoeken en zijnen kameraad naar alle kleine omstandigheden te vragen. Toen hij voor zijn oogmerk genoeg te weten was gekomen,
Wumkes.nl
13
maakte hij van een oogenblik gebruik dat deze naar den anderen kant zag en verdween in de duisternis. Lang zocht de smid te vergeefs naar den schipper en keerde ten laatste mistroostig naar de kroeg terug, uitroepende: „Lage schobbejak, betaalt gij zoo uwe verloren weddingschappen!" XVII. Worp Juckama had niet veel moeite om ontslagen te worden; men wist hem niets anders te laste te leggen, dan dat men hem uit de huizen van een paar edellieden had zien komen, die juist niet in den besten reuk stonden, doch toen hij tot zijne verdediging inbragt, dat hij door Wijbe van Grovestins bij een van beiden bescheiden was en deze zulks bevestigde, liet men hèm weder los en hij draalde niet met zich weder bij zijne partijgenooten te voegen. Door Grovestins naauwkeurig onderrigt van de zwakke plaats in de vestingwerken, trokken de zaamgezworenen in alle stilte gedurende den donkeren nacht van den 28 October naar de stad en beklommen de wallen in de nabijheid van Oldehoof. Vóór dat de burgers den tijd gehad hadden, zich te vereenigen, stormden zij binnen, van wraakzucht gloeijende en vlammende op den rijken buit. Reeds waren zij een eind ver in de stad gedrongen, toen zij het eerst door eenen geregtsdienaar opgemerkt werden. Vol moed trok de dappere man zijn zwaard en riep te gelijk om hulp , doch bui-
Wumkes.nl
14
ten staat om de razende menigte te keeren, nam hij de vlugt in een openstaand huis en werd daar door Worp Juckama achtervolgd en doodgeslagen. Door dit gerucht schoten ook andere burgers toe en men geraakte in alle straten handgemeen, de bekkens werden geklonken, de horens geblazen, de stormklokken geluid en alles in het werk gesteld, om ook de verst afwonenden van het dreigend gevaar >te verwittigen. Het rumoer en getier waren onbeschrijfelijk; van alle kanten hoorde men het vloeken en razen der vechtenden, het gekerm der gewondden en het gerogchel der stervenden. Ieder burger greep met moed de wapenen, snelde de deur uit en viel woedend op de nachtelijke rustverstoorders aan. De priesters en monniken spraken niet alleen hunne stadgenooten moed in, maar ontzagen zich niet, met alles wat hun voor de hand kwam den vijand op het lijf te vallen. Ook de Schieiïngers deden wonderen van dapperheid; Wijbe Jeïckama, Worp Juckama en Wijbe van Grovestins waren overal, waar het gevaar het grootste was. Onafscheidelijk streed aan de zijde van den laatsten een reeds vrij bejaard, doch nog vlug handwerksman, die , toen hij met behendigheid den steek van eene piek, welke zoo hij geraakt had voorzeker een einde aan het leven van Grovestins had gemaakt, had afgewend , in vervoering van blijdschap uitriep: „ Dank zij de Heilige Maagd! het is mij gelukt u mijne dankbaarheid met daden te betoonen, edele Grovestins!" „Gij hebt uwe schuld afgelost, mijn vriend,1' voegde
Wumkes.nl
15 Wijbe hem toe, ir» zijnen redder den timmerman van Berlikwm herkennende, wiens kind hij eenmaal uit den brand gered had» „Houd u dapper, wij spreken elkander nader," en terzelfder tijd stootte hij zijnen belager het zwaard in de borst, zoodat deze dood achterover viel. Thans begon evenwel de kans te keeren; de groote menigte stedelingen, van alle kanten toesnellende, drongen met zoo veel geweld op de aanvallers in, dat deze terug moesten wijken. Een hunner onderbevelhebbers , Sijmon Doijes, gesneuveld zijnde, geraakte de door hem aangevoerde troep in verwarring1 en nam de vlugt; de overigen kwamen daardoor in wanorde en velen begonnen reeds naar een goed heenkomen om te zien. Maar Jelkama, de overwinning niet willende laten varen, beval aan zijn volk vuur op de daken der huizen te werpen, in de hoop door de verwarring van den brand, de stedelingen uit een te jagen. Bij al het overige geraas , hoorde men nu nog het gekraak der vlammen en het instorten der meestal van hout opgetimmerde huizen ; doch de Leeuwarders bekreunden zich om geen blusschen , zij lieten branden , wat branden wilde en dachten slechts aan het verdrijven van den gehaten vijand. Na eenen wanhopigen strijd, moest deze tot zijne groote spijt erkennen dat de aanslag mislukt was ; de aanvoerders riepen hunne manschap toe, dat ieder zich moest zien te redden, zoo als hij best konde, en nu vlugtten allen, bevelhebbers, krijgsknechten en boeren eerst op het Oldehoofster kerk-
Wumkes.nl
16 hof en toen zij zich aldaar niet staande konden houden, op den wal en door de gracht, zoodat Leeuwarden, spoediger dan men had kunnen hoopen, van die woeste bende bevrijd geraakte. Lang nadat zijne medgezellen dus, hals over hoofd de stad hadden verlaten, toen het reeds tegen den middag begon te loopen, wandelde Grovestins, weder in zijn monnikskleed gestoken, zeer op zijn gemak de poort uit naar Engelum, voor zijn vertrek nog vernomen hebbende , dat de regering, opgetogen over deze verlossing* uit het grootste gevaar , dat hunne stad ooit had geloopen , in het eerste oogenblik van rust, het besluit genomen had om voort-, aan dezen dag- altijd plegtstatig te zullen vieren, door het heilige Sacrament in processie rondom de wallen en door de straten te dragen. Er heerschte groote onrust op het slot Grovestins , toen de bende gewapenden zonder hunnen heer terug kwam en volstrekt niet wist te zeggen waar hij gebleven was; men had hem het laatst vechtende op de wallen gezien , doch toen allen zich om te vlugten '; in de gracht stortten, was hij eensklaps verdwenen. Sjoert had moeite zijne bekommerde moeder te wederhouden, zij wilde zich volstrekt in persoon naar Leeuwarden begeven om narigten van den geliefden echtgenoot in ie winnen. Auke alleen bleef bedaard en oordeelde dat men gerust de terugkomst van zijnen heer konde afwachten. „ Ik ken hem ," zeide hij „hij is zeker weder op zijne oude manier te werk gegaan. Levend laat hij zich niet vangen. en zoo hij
Wumkes.nl
17 gesneuveld was, moest toch een van deze mannen het weten." Toen men echter tegen den tijd van het middagmaal eenen monnik met verhaastte schreden op het slot zag aankomen, twijfelde niemand meer of deze kwam den dood van den beminden man en vader aankondigen ; zelfs Auke begon zich beklemd om het hart te gevoelen en ijlde, voor zoo veel zijne oude beenen hem dit toelieten, den vermeenden ongeluksbode Ie gemoet: doch op eenigen afstand van hem gekomen, wuifde hij »met zijne muts, ten teeken van vreugde, want hij had " zijnen heer in de vermomming herkend. Hartelijk werd Wijbe door de zijnen ontvangen, maar evenwel door Geel vriendschappelijk beknord, omdat hij haar zoo lang in ongerustheid had laten zitten. Woedend over den ongelukkigen uitslag van de onder-1 neming, welke zoo geheel tegen hunne verwachting uitgevallen was, peinsden de verbitterde Edellieden op niets anders dan om zich bloedige wraak te verschaffen. Twee dagen na den mislukten aanslag ontving Grovestins dan ook reeds eenen bode om zich weder te Wirdum te vervoegen, ten einde met de daar vergaderde Schieringers middelen te beramen om de gehate stad op nieuw aan te tasten. Men zag wel het gevaar in van zich met het magtige Leeuwarden te meten, maar niemand wilde terug treden, allen waren het eens dat de overmoedige stedelingen gestraft moesten worden; menig onbereikbaar plan werd voorgesteld , menige wanhopige voorslag gedaan, doch men kwam tot geen geregeld besluit en scheidde van elkander, met het voornemen om 2
Wumkes.nl
18 over twee dagen weder bijeen te komen en zich dien tusschentijd ten nutte te maken, om ieder voor zich iets uit te denken , geschikt om het groote oogmerk te bereiken. De wraakgierige Jelckama en zijne sohoonbroeders hadden wel voorgesteld om heimelijk de stad aan de vier hoeken in den brand te laten steken en geheel aan de vlammen op te offeren, doch dit verfoeijeiijk opzet was door Grovestins en andere meer gematigden met vuur bestreden en ten stelligsten afgekeurd; zij wil den niet dat dus onschuldigen met de schuldigen zouden lijden ; ook was het onbillijk dat men op deze wijze de Edellieden en enkele burgers, die het niet hen eens waren en hunne woningen binnen Leeuwarden hadden } van hunne bezittingen zoude berooven. Toen allen op den bepaalden dag weder vergaderd waren en zich gereed maakten de onderscheidene plannen ter tafel te brengen, werd men gestoord door de aankomst van Hermanus, Abt van Foswerd, die al zijne redeneerkracht in hei werk stelde om de verhitte gemoederen ter neder te zetten. Met veel welsprekendheid bragt hij de Edellieden onder het oog , hoe verkeerd zij zouden handelen, met de voornaamste stad van hun gewest, welke niettegenstaande hare kwade praktijken, door haren koophande!rJ#Bh fabrijken, zoo veel welvaart, ook over het omliggende land verspreidde , aan hunne wraakzucht op te offeren , en trachtte hun tevens te doen begrijpen, welk gevaar en gedurige overlast zij zelven zouden moeten lijden, zoo zij steeds in vijandschap met de magtige stedelingen moesten
Wumkes.nl
19 leven. Hij stelde hun derhalve voor, het geschil aan scheidslieden over te geven en liet, uit naam van de stadsregering, aan hen over, daarloe onzijdige en bekwame mannen uit te kiezen. Zijne redevoering, gevoegd bij de omstandigheid, dat de eerste dolle drift naar wraak refi4s eenigzins begon te bekoelen , bragt te weeg, dat de meesten aan het voorstel van den kloostervoogd gewillige ooren leenden en er in toestemden soheidsiieden te benoemen. Wijbe Jarichs Jelckama met Worp en Homme van Juckama wendden wel alle pogingen aan om de anderen daarvan af' te brengen , doch zij werden overstemd en verlieten razend van spijt de vergadering. Na hun vertrek ging men tot de keus over. Op voorstel van Feico van Camstra werden eerst de Abt Hermanus met Sijbodus , pastoor te Leeuwarden, en Redardus Redersma, Vicaris te Oidehoof benoemd, maar op de aanmerking van onzen Wijbe en eenige anderen , dat deze commissie, als voor de meerderheid uit Leeuwarders bestaande, hun niet onzijdig genoeg voorkwam , voegde men aan dezelve toe: Here Lolles Ockinga, Grietman van Wonseradeel; Here Jelbets en Tjalling Roelofs , aanzienlijke burgers van Bolsward; den priester, Heer Agge , Bauke Piers , Eke Douwes en Pilgrom Romkes , voorname ingezetenen van SneeJe en Wijvibritseradeel. Door de ijverige bemoeijingen van deze tien brave en bekwame mannen , werd de verzoening op den 16 November getroffen en Pieter van Camstra van hlsum was de eerste , die tot den vrede toetrad.
Wumkes.nl
20 Wijbe van Grovestins, Sijds en Feico van Botnia, Botte Gerlofszoon thoe Herweij volgden hem spoedig en ook de anderen kwamen langzamerhand en van tijd tot tijd bij; slechts Jelckama en zijne schoonbroeders bleven halstarrig bij hunne weigering en voeren voort met hunne vijandelijke handelwijze tegen de stad. Met Leeuwarden verzoend en door het verdrag met de Schieringers van deze zijne ergste vijanden niets te vreezen hebbende, dacht Wijbe het vervolg zijner dagen in vrede te zullen doorbrengen. Gelukkig in het bezit van zijne beminde gade en geliefden zoon en schoondochter , bragt hij de uren, welke hem van zijne bezigheden overschoten, in stille rust in derzelver bijzijn door, en de winter van 1481 op 1482 ging maar al te snel voorbij. Menigmalen gaven de huisgenooten elkander te kennen, dat zij nimmer genoegelijker dagen hadden doorgebragt en koesterden geenen hoogeren wensch, dan dat deze aangename staat van zaken mogt voortduren, tot dat de dood hen in vergevorderden ouderdom zoude scheiden. Doch het ging ook hier zoo als altijd : de mensch wikt en God beschikt. Maar al te spoedig nam deze gelukkige toestand een rampzalig einde. 'f XVI1L Na de verzoening met de Schierîngers was de vriendschap tusschen Douwe Aijlva van Sjærdama en Grovestins ongestoord gebleven. Reeds vroeger, ofschoon
Wumkes.nl
21 vijanden, wederkeerig achting voor elkander opgevat hebbende, was deze later in hartelijke genegenheid veranderd en hadden de beide krijgslieden elkander daarvan bij alle voorkomende gelegenheden de bewijzen gegeven ; toen dus de grijze Sjærdama het tijdelijke met het eeuwige verwisseld had, wenschte Wijbe niets vuriger dan dat deze vriendschap op zijnen zoon Sicke mogt overgaan. Doclï deze, opgeruid door zijne boosaardige schoonmoeder Wijts Juwinga, en zijne valsche zuster Swob, welke niets onbeproefd lieten om hem meer en meer tegen den edelen Grovestins op te zelten, had hier geene ooren naar. Ook de oude wraakgierige Rommert Gabbinga, nog niet kunnende vergeten , dat zijne belofte hem belet had, zich op Wijbe te wreken, toen deze zoo gulhartig zijne vorige krijgslisten openbaw maakte, stookte hier onder en trachtte Sjærdama te beduiden, dat Grovestins slechts vriendschap jegens zijnen vader gehuieheld had, en thans bezig was hem een rad voor de oogen te draaijen. Daar hij uit den aard wantrouwend was, kostte het niet veel moeite Sicke van de waarheid hunner opstokingen te overtuigen. Hij zocht derhalve alle gelegenheden om zijnen vermeenden vijand zooveel kwaad te doen, als immer mogelijk was, kwelde zijne boeren, waar hij kon, en tastte overal zijne bezittingen aan. Op zijne herhaalde aanzoeken geene genoegdoening verkrijgende, werd eindelijk ook de toorn van Gr.ovestins opgewekt en ook hij begon kwaad met kwaad te vergelden. Allenskens klom de verbittering van wederzijde zoo hoog, dat Sjærdama de burgers van Franeker en de
Wumkes.nl
22 huislieden uit de naburige dorpen te wapen riep en met hen naar Engelum trok, om het huis Grovestins te belegeren. Ook de Leeuwarders, zonder zich aan het pas gesloten verdrag te storen, namen gretig deze gelegenheid waar, om hunnen ouden vijand afbreuk te doen en schikten Sicke eene hulpende toe. Onaangenaam werd het stille huisgezin te Engelum verrast, toen de poortwachter in den vroegen morgen van den 27 Mei 1482 de droevige maar aankondigde, dat eene groote menigte gewapende krijgslieden zich gedurende den nacht in de nabijheid van het slot gelegerd had, en kort daarna een heraut, uit naam van Sicke van Sjærdama, heerschap van Franeker, de overgaaf eischte. Deze eisch werd natuurlijk fier van de hand gewezen ; want Grovestins was de man niet zich zonder hardnekkige verdediging over te geven; ook waren zijne middelen van tegenweer in zoo goeden staat, dat hij ergeene zwarigheid in zag een langdurig beleg volte houden. Hij zeide derhalve tot den bode, dat, hoewel hij gaarne in vriendschap met Sjærdama had willen leven , hij echter, nu de zaken zoo stonden en men hem zonder reden vijandelijk behandelde, vast besloten had zijne stins niet dan met zijn leven te verlaten. Spoedig daarop begon het geschut op de muren te spelen en ook van binnen wendde men alles tot eene dappere verdediging aan. Aan Geel en hare schoondochter met de vrouwelijke bedienden werd het verblijf in eene der verwulfde kelders aangewezen, om voor de kogels en vallende steenen en balken beveiligd te zijn,
Wumkes.nl
23
en Wijbe, zijn zoon en Auke moedigden gestadig het krijgsvolk aan en waren dan boven en dan weder onder in huis, om te zorgen, dat er niets verzuimd werd. Op de bovenste verdieping van de stins vond men een yenster , niet van een glasraam voorzien, maar met hout beschoten; eenige gaten daarin geboord, verschaften de gelegenheid om ongemerkt naar buiten te zien. Grovestins had zich hier heen begeven om te bespieden wat er bij de belegeraars voorviel;terwijl hij nu daar sedert eenen geruimen tijd stond, vervoegde de voorheen door hem weggejaagde dief. Geert Riencks, thans in dienst bij de Leeuwarder hulpbende, zich bij Sicke van Sjærdama en gaf hem te kennen dat hij een middel wist om hem in één oogenblik de overwinning te bezorgen; voor eene goede belooning wilde hij de plaats aanwijzen, waar men Grovestins zeker treffen konde. De lage schurk wilde niet alleen zijn wraakgierig gemoed genoegdoening verschaffen , maar te gelijk aan zijne hebzucht voldoen. Sicke luisterde gretig naar dezen voorslag en beloofde hem eene goede som gelds, zoo de aanslag gelukte. Geert verzocht daarop een paar bekwame schutters tot zijne hulp en plaatste hen in hinderlaag achter een paar boomen, zoodat Wijbe van zijne standplaats hen niet konde zien. Voor het blinde venster, hetwelk hij tijdens zijn verblijf op het slot had leeren kennen, eenige beweging bespeurende en wetende, dat Grovestins meermalen daarvan gebruik maakte, om deaannadering van vijanden te bespieden, gaf hij aan de schutters last om te vuren, en deze kwreten zich zoowel van hunne
Wumkes.nl
24 taak, dat de edele Wijbe, door het doodelijk lood getroffen, stervende achter over stortte, onder den uitroep: „Alle heiligen sta mij bij, God zij mijne vrouw en zoon genadig." Ten uitersten ontsteld door het geraas van het schot en het kraken van het hout, vloog Sjoerd naar boven en vond daar zijnen zieltogenden vader. Met gebroken oogen aanschouwde Wijbe voor het laatst den geliefden zoon en had nog even den tijd, hem, als tot afscheid, de hand te drukken, voordat hij den laatsten adem uitblies. De ongelukkige Geel en hare schoondochter waren ontroostbaar op het vernemen van het onherstelbaar verlies» dat zij geleden hadden, en alles geraakte zoodanig in verwarring, dat er aan geene verdediging meer te denken viel en de jonge Grovestins genoodzaakt was het voorouderlijk slot aan den vijand over te geven ; voor zich zelve, zijne moeder en echtgenoot, benevens de geheele.bezetting eenen vrijen aftogt bedingende. Sjærdama deed het kasteel afbreken en tot den grond toe slechten, voornamelijk op aanzetten der Leeuwarders, aan wien dit verblijf huns ergsten vijands reeds lang een doren in het oog was geweest. Slechts op sterk aanstaan van Wobbe Gerlofs Helbada en Pieter van Harinxma werd door de Schieringers toegelaten , dat het lijk van hunnen erfvijand in het voorvaderlijk graf werd bijgezet. Algemeen werd de brave edelman door naburen en vrienden betreurd. Zijne bedroefde weduwe vestigde hare woonplaats Ie Dockum en leefde daar tot in eenen hoogen ouderdom, bemind en geacht door iedereen , die het geluk had haar te ken-
Wumkes.nl
25 nen. Voorloopig begaven ook haar zoon en zijne echtgenoot zich derwaarts , tot dat zij zich in volgenden tijd op eene andere plaats nederzetten. Veertien dagen na den dood van Grovestins zwierven zijn voormalige krijgsknecht Auke en de timmerman van Berlikum, ieder met een kort zwaard onder hunne kleeding verborgen, op een donkeren avond door de straten van Leeuwarden ; men kon het hun aanzien, dat zij iemand zochten, dien het van veel belang voor hen was te vinden. Ten laatsten in de kroeg hij de St. Catharinapoort ( dezelfde in welke Wijbe het avontuur met den smidsknecht had gehad) gekomen, helderde eensklaps hun gelaat op, want zij hadden het doel van hun zoeken bereikt. Aan eene tafel met kruiken en bekers bedekt zat Geert Riencks, in gezelschap van eenige andere krijgsknechten en arbeiders van de geringste klasse, aldus te pogchen en te snoeven op de vermeende heldendaad, welke hij had uitgevoerd, door Grovestins aan zijnen vijand te verraden. „Lang had ik met het plan rondgeloopen om den hatelijken Scherne Wijbe aan mijne wraak op te offeren; eindelijk is het mij gelukt en ik heb buitendien nog eene goede som gelds daaraan verdiend. Komaan! drink eens kamaraden, op den dood en de verdoemenis van alle vijanden van onze goede stad." „Dood en verdoemenis aan alle valsche verraders, schurk!" donderde Auke, die ongemerkt genaderd was , hem te gemoet. „ Ziedaar het loon voor uw? boevenstuk." en terzelfder tijd stootte hij hem het zwaard
Wumkes.nl
26 in de borst. Met eenen vloek op de lippen ging de Leeuwarder de eeuwigheid in, en zijne makkers waren zoo verbaasd en verschrikt over dit onverwacht voorval, dat niemand er aan dacht Auke of den timmerman te vatten. Deze verlieten dan ook ijlings het huis en zetten het op een loopen, tot dat zij buiten het bereik hunner vervolgens waren. Doodelijk vermoeid legden zij zich op een uur atstands van de stad neder om een weinig uit te rusten, voordat zij hunne reis naar Dockum vervolgden. Eenigzins zijnen adem terug bekomen hebbende, zeide Auke: „ Thans eerst kan ik gerust sterven , nu ik den moord van mijnen beminden heer heb gewroken. De hemel geve, dat ik mijnen weldoener niet lang overleef; met hem is toch voor mij alle vreugde op deze aarde verdwenen." „ Gij hebt u voortreffelijk van uwen pligt gekweten, oude kameraad," hernam de timmerman, „bijna ben ik naijverig op u , dat gij den ellendeling gestraft hebt, maar, bij alle heiligen ! zoo uw stoot gemist had, zoude hij de mijne niet ontkomen zijn. Laat ons naar Dockum spoeden om de gelukkige uitkomst onzer onderneming aan den braven zoon van onzen edelen beschermer mede te deelen. Het zal hem tot troost in zijn verlies verstrekken , te vernemen, dat zijn vader niet ongewroken is gestorven."
Berguiiu Julij 1848,
Wumkes.nl
DE VERARMDE WEDUWE VAN SEXBuMI. 1315. A tous les coeurs bien nés, que la patrie est chère! VOLTAIBE.
X. Wanneer voorheen, de schelle toonen Der horens, schalden van rondom, En dat die klanken, Friso's zonen Verzamelden tots'vijands drom; Dan waren er wel duizend helden, Die op dat sein te wapen snelden , Dan blaakte een elk van vrijheidszucht; En waar die toonen mogten schett'ren , Daar hoorde men de wapens klett'ren En daverde het krijgsgerucht. En lans en zwaard werd aangegrepen En 't schild werd aan den arm gehecht, De spiesen waren ras geslepen, En pijlen op den boog gelegd ;
Wumkes.nl
28 Wanneer dan speer en schilden klonken , Dan schoten de oogen vuur'ge vonken, En hief men de arm reeds op ten strijd ; Dan mogten Saks of Noorman beven; Want voor zijn land of Vorst te sneven, Daaraan had elk zich toegewijd. En nu? — Nóg heeft het kroost dier Vad'ren , Den zelfden fieren heldenmoed, Nóg vloeit en bruischt er door hun ad'ren Dat zelfde trotsch en vurig bloed; Nóg hoort men wild de horens klinken, Nóg ziet men lans en speren blinken, En dreunt het strijdgerucht in 't rond; Maar •—• 't is niet om die aan te wenden, Tot keering van des vijands benden, Ter weering van den dierb'ren grond. Neen ! 't vuur der tweedragt scheidt de harten, En blakert thans in vollen gloed ; De wapens die den vijand tartten, Zijn nu geverwd met burgerbloed. Partijzucht brandt in dolle woede, En rooft en moordt in arren moede, En zondert rang nog standen uit; En doet Natuur haar stem soms hooren, Zij moet die weldra weder smoren, Zij dooft in 't aak'lig wraakgeluid.
Wumkes.nl
29 Nog zwaarder onweersbuijen drijven, En strijken neer op dit gewest; Want, 't geen van 't zwaard mogt overblijven , Wordt ras verslonden door de pest. De pest — die zooveel duizendtallen , Als offers van zijn kracht deed vallen, Vermeert den jammer en 't geschrei: En jongen, ouden, armen, rijken, 't Moet -illes voor de ziekte wijken, En Friesland schijnt een doodsvallei! -—
II. Het mulle zand ontglipt in 't duin aan 's wand'laars voeten , Zoo vlot de voorspoed ook, dien we op ons pad ontmoeten. IMMERZEEL.
De zon is dof en mat; — door nevelen omgeven Werpt zij een scheem'rig licht hier op dit jammerdaL Men ziel geen vee op 't land, geen vogel vrolijk zweven , En waar men zich ook wendt, 't is weedom overal. Ginds bij Sexbierums buurt, waar men in flaauwe trekken Een schoone stins ontwaart, een trosch en fier gebouw, Daar kan het starend oog een kleine hut ontdekken, De hut der jonge Tjal, —• der arme weduwvrouw. Zij heeft't geluk gekend,gesmaakt in vroeger dagen, Het heerlijk huw'lijksheil, — een teeder echtgenoot.
Wumkes.nl
30 Deed haar den schoonen naam van moeder tweemaal dra(gen, En, — viel in veete en twist als offer van den dood. Zij heeft 't geiuk gekend, geëerd , gezien te wezen ; Want elk die tot haar kwam zou nimmer troost'loos gaan. Partijzucht woedde in 'tland en twist en tweedragt rezen , En rang en aanzien zonk — met grootheid was 't gedaan. En nu, wat blijft haar nu, wat blijft haar jonge kind'ren ? Wat dan — den hongerdood! en 't harte krimpt ineen. Wanneer zij 't sobVe deel van dag tot dag ziet mind'ren , En niets haar uitkomst biedt als't sombre graf alleen. Het wordt haar bang en wee , wanneer haar lievelingen, Van honger zwak en teer,—-en de oogjes dof en rood, De lipjes bleek en strak, —• zich aan haar boezem drin(gen. En 'tsmeeken fluist'rend klinkt, „ochmoeder, moeder, (brood! " Wat zal, wat moet zij doen— om hulp en bijstand vragen? Dat eischt het moederhart, de liefde voor het bloed; Maar zij, die eertijds gaf, zou zij nu gaan en klagen ?—• Die smaad verdraagt zij nooit, dat stuit het fier gemoed. Een zware en felle strijd ontstaat en woelt daar binnen ; En schaamte en moedertrouw verwinnen keer om (keer.
Wumkes.nl
31 Een duiz'ling grijpt haar aan ; de wanhoop schokt haar (zinnen, Zij vloekt, verwenschl haar lot, en stort bewust'loos (neer.
Het kind van God bezocht is niet van God vergeten VSLN M E R K E N .
Het arme tweetal, afgemat En uiigeputen moê, Zinkt op het harde stroobed neer 5 Hunne oogjes vallen toe.'—• De teedre moeder, die ze steeds Verwarmde in haren schoot. Ontsluit heure armen thans niet meer, En is voor hen, als dood. — Doch , vinden al de kleine twee Bij moeder heul noch troost, De vader, die daar boven is, Beschermt, bewaakt haar kroost. — Een vriendelijke Engel daalt op aard, En zet zich , stil en zacht, Naast de arme, kleine kind'ren neer, En houdt bij hen de wacht; De heerlijkheid straalt van hem af
Wumkes.nl
32 Van liefde gloeit zijn oog, En , als zij schreijen in den slaap . Vaagt hij de koontjes droog. — Nog slapen zij.— De Godsgezant, Bewogen met hun leed, Ontdoet de reine kinderziel, Van 't aardsch en stofif'lijk kleed; En juichend vaart hij met hen op Tot naar den hemel heen, Daar wacht hun vreugd' en zaligheid , Voor 't lijden hier beneên.
IV. De wereld is maar roock met al haar ijdelheden. VONDEL.
En Tjal kwam weder bij; — ze ontwaarde hoe de dood Haar wichtjes voor altijd de weenende oogjes sloot; En als zij dan bedacht, hoe of zij ied'ren keer Haar telgen van zich stiet —.dan keerde wanhoop weer, Nog eens omhelst zij 't kroost; wendt de oogen opwaarts heen En roerloos zinkt zij neer — - ook haar strijd is volstreên. Bn.rUc.um. 1847
A. R. WBIJS.
In den almanak voor 1838 vindt men over dit zelfde onderWerp eenc beschrijving in proza van den Heer W. de Jong.
Wumkes.nl
('n oade schotsche zang.)
Och it wut nacht! en ik hjer nog gjin ien, 'k Zit op 'e wynige higte ferlitten. 'k Hear op it heege gebergte de wyn; 'k H'ear it gedreun fen 'e nytligge bergstroom , Dy oer de rotskoppen broest yn it dal. 'k Haw hjir gjin tek om te schoeljen by 't reinen; 'k Zit hjir allinne op 'e wynige terp. Moane ferryes! Drieuw op uwt 'e wolken S Stjerren trogschyn de nacht ta myn treast! Mogten mar twyrrege ljogten my liede Rjugt nei de bjeam , der myn Ijeaf oender leit. Der hij te raeg kaam , wurg fen it jeijen. Swiet yn it iensomme foei yn'ë sljiep, Mids yn sijn hymjende hoenen en neist hem Hjeal hem oenlglijden , syn glimmende boag» Mar och! ik mat yn 't iensomme zitte ; Hjir by de moosige rots fen 'n stroom. 'k Hear it gedreun fen 'e stroom en it waaijen; Mar 't loed fen myn Ijeaf hear ik net.
Wumkes.nl
34 Werom dochs toeft myn Salgar te kommen ? Werom och! docht hij net, wat hij belooft. Hjir is de rotskop, hjir binn' de bjemmen; Hjir is de broesende stroom , der myn ljeaf, Mei de nacht, my beloofd hie te kommen. Och ! wer bist ^ou myn Salgar dochs gien ? 'k Wol mei dij wol myn oaden oentrinne; Zeis myn broer eak ferlit ik mei dij. Och! ho lang eak uws beide fermieljes Tjin 'n oar wrokken , wy wrokje dochs nel. Zwij dochs 'n byîje, roesende wynen , Broesende stroom betwing dyn gedreun S üat men myn loed yn 'e roente ken heare! Wynen en stroom zwij 'n amery stil! Mogte myn dwalende frijer my heare! Ilear my dochs Salgar! 't Is Kolma dy ropt. Hjir is de rotskop, hjir binn1 de bjemmen ; Werom dochs toeft : ou ? Dyn Kolma is hjir. ;
k Sjug al de moane; zij ryest uwt 'e wolken ; Schynt yn it dal al flaauw oer 'e stroom. Schijmrjende sjug ik de kruyn fen 'e rotsen, Mar op har toppen sjug ik im net. *k Sjug foar him hinne sijn hoenen net fijeanen, Mei it berjugt, dat myn Salgar al komt.
Wumkes.nl
35 'k Mat soender Salgar; 'k mat hjir allinne..... Mar.... —• wa lisse der neist m' op 'e heî? Salgar bist 'ou it? Bist it myn broer? Och! Frjeunen ! toe sprek mar! 't is Kolma dij ropt. Mar — o! wat scheelt har? Jouw my dochs antwud! Sprek mar myn frjeunen! Hjir heart uns gjin ien. Schrik oerstjelpt me! it hart mat mij barste! Sprek dochs! o! Sprek dochs! mar och! ze binn' dea! Hjir binn' har zwudden rjead nog fen 't fjugten. Broer! O! mijn broer! 0! ferryes dochs! en zis Werom hast 'ou mijn Salgar fermoade ? Salgar! werom mijn broer sa mar daat ? 'k Houd o ! sa folie — folie fen beiden. Wat sil ik sisse ta lof fen dy twa ? Salgar wie mooi, ja! de moaiste op 'e bergen. Broer wie de foestigste held yn 'e strijed. Sprek dochs frjeunen! Hear nei myn roppen! Hear mij ! 't Is Kolma! och jouw dochs gehoor! Mar och ze zwije! Zwije foar ywig. Koad binn' har hollen, koad as 1n stien. Och fen 'e rots oaf! fen it gebergte! Fen 'e fertjustere wolken fen stoarm! Schijnsels dy 'k Ijeaf haw! rop mij te mjitte! Sprek mij mar frij ta! Ik schrik er net fen.
Wumkes.nl
36 Weris jiinme raestpleats ? yn wat berghoî Ken 'k jimme fyne? Och ziss' jimme neat? 'k Hear gjin antwud , ho llaauw eak yn 't wyndje; Noch jimme loed yn 'e hoaltrigge stoarm. 'k Zit hjir yn smertte te wachtjen nei 't daagjen. Wyet fen 'e trienen ferwachtje ik de dei. Dol har 'n graef dochs, frjeun fen 'e deaden! Meits it net tigt,jer 't eak Kolma der leit. As 'n droom fljugt mijn lihben der hinne. Wat is, nei har, nou foar Kolma de wroad? Hjir wol ik raeste, hjir, tigt bij myn frjeunen; Hjir bij de broesende stroom fen 'e rots. As dan de joentijed zinkt op 'e bergen. Loeder de nachtwyn goelt yn it bosk , Dan kom ik del, wyl 't ik stân op 'e wynen En dan zil 'kschrieme om mijn frjeunen har dca. Uwt syn klinte den heart it de jeijer. Wol wut er kei, mar mijn loed het er Ijeaf. Mooi zil myn loed om mijn frjeunen den kiinke. As ik dan loed, yn'e nacht om har schriem. OssiAiv vrij gevolgd.
Wumkes.nl
AANTEEKENING. Het doet ons hart goed, -wanneer wij in de nevelachtige tijden, vóór de verbreiding des Ghristendoms, in de Sehotsche gewesten, denkbeelden hooren van onkreukbare trouw, van grootmoedige zelf'sverlooehening en eene edele liefde. Zulke denkbeelden verbreidde dáár, voor ruim vijftien honderd jaren, de Celtische bard Ossian. Het bergachtig gedeelte van de westkust van Schotland was zijn geboortegrond en tot den blinden ouderdom toe het land zijner inwoning. Dáár zijn zijne gezangen, door mondelijke overlevering, voor H nageslacht bewaard gebleven; de Sehotsche bergbewoners beminden immers deze bardenzangen, niet alleen om hunne uitmuntende poëzij, maar ook als voorvaderlijke gedenkstukken. Een dezer, Kolma getiteld, heb ik in mijne moedertaal overgebragt, ten einde den nadenkende te ontraadselen, aan welke tijden en aan welke denkbeelden wij het geloof aan spoken verschuldigd zijn. Overigens hoop ik, dat deze proeve, hoe gebrekkig ook, bewijzen moge, dat het landfriesch, even goed, als elke andere taal of tongval, geschikt is, tot het schilderen van eenvoudige natuurtooneelen, of het schetsen van natuurlijke hartstogten. Heb ik dit bewezen , dan acht ik mijne moeite beloond. Ofschoon Talm een stuk geschreven heeft, getiteld: Die Unächtheü der Lieder Ossian's und Macphersonschen Ossian's ins besondere, blijf ik echter het gevoelen toegedaan, door Mr. P. L. van de Kasteele ontwikkeld, in de voorrede, voor zijne Nederlandsche vertaling •yan de gedichten van Ossian. Ee,
1847.
J. J. KIESTRA.
Wumkes.nl
úmv be beûefêîimQ bev %üwhtkuns>t BIJ DE OUDE FRIEZEN, 1) door Mi?. $. Q t B H S .
Wat is de Dichtkunst? Is zij eene kunst, wier bezit, gelijk bij zoo vele andere kunsten, alleen door oefening en volharding verkregen wordt of is zij veeleer eene sprank van Goddelijk vuur, die den boesem des zangers ontgloeijende, hem, soms in weerwil van zich zelven, zijn overkropt gemoed in heerlijke zangen doet uitstorten , die tijdgenoot en nakomeling in verrukking brengen? Alhoewel het niet te ontkennen valt, dat ook de meest bezielde dichter behoefte heeft aan oefening en ervaring, zoo gelooven wij, dat de hoogere oorsprong der dichtkunst niet te betwijfelen valt. Hoe ontstonden anders in tijden , die verre van beschaafd waren , in die grijze oudheid, zulke heerlijke dichtstukken als het boek Job, de Ilias, en Odijsséa,dG Fingal en Temora, zangen , die sedert zoo vele eeuwen wachten op hen overtreffende stukken? •—• Neen, zou Hij, die aan vogelen den zang schonk om Hem te looven en de natuur te vervrolijken, zou die zelfde Schepper ook niet het gevoel
Wumkes.nl
39 voor zang- en dichlkunst in den mensch gelegd hebben 'î Bij geen volk ontbreekt dan ook dat gevoel geheel, want waar ter wereld ook reizigers natuurgenooten hebben aangetroffen, nergens werd do beoefening der toon-, zang-en dichtkunst geheel en al gemist. 2) Deze drie uit denzelfden stam gesproten kunsten wierden in hare kindsheid meest gezamenlijk beoefend, want hetgeen men dichtte was een lied. Zulk een lied handelde veelal over de dagen van ouds, met hunne gewigtige voorvallen , want bij ieder bestaat in meer of minder mate eene ingeboren zught om te weten, wat er vóór hem geschied is. —• Zulke liederen waren dan ook de hoofdmiddelen, waardoor het herdenken van langgeleden voorvallen bewaard bleef. Mondelinge overlevering van geslachte tot geslachte deed ze de eeuwen verduren. Het zoude dus voorzeker U en mij bevreemden , indien nasporingen bij hen, die den toestand onzer voorvaderen in de grijze oudheid schetsen, gedaan, eenen geheel ongunstigen uitslag ten opzigte van hun gevoel voor zantt•toon-tn dichtkunst opleverden. Zulks is dan ook geenzins het geval. Men moge met sommigen instemmen, die het bestaan van barden bij hen ontkennen 3) of van eene tegenovergestelde meening op dit punt zijn; dit staat vast, de Germaan hoe ruw en onbeschaafd ook ten tijde dat Rome's trotsche adelaar zijne nooit genoeg gevulde klaauwen naar hem uitstrekte, de Germaan van die dagen was niet misdeeld van gevoel voor deze edele kunsten.
Wumkes.nl
40 ., In oude Gezangen .•" zegt Tacüus „ die bij hen Y eenigst soort van gedachtenis en jaarboeken uitmaken, loven zij den God Tuisco, voortgesproten uit de aarde en zijnen zoon Mann als stamvaders en stichters van hun geslacht." 4) Zie daar de draad in de handen gegeven om het ontstaan eener Germaansche Godenleer te verklaren. De juiste omtrek toch der in die liederen bezongen helden werd hoe langer hoe flaauwer, hoe nevelachtiger naar mate de tijdsafstand langer werd. Van helden wierden zij allengs goden, en hoe meer liederen er kwamen des te uitgebreider werd de in dicht vervatte godenleer, waarvan de beide Eddiïs, met betrekking tot het Noorden, nog zulke treffende bewijzen opleveren. Elders zegt Tacüus 5) : „men verhaalt, dat ook Hercules bij de Germanen geweest is, en zij, die ten strijde trekken, hebben eene soort van liederen door welker ophef, bij hen barritus genoemd, zij de gemoederen ontsteeken en het lot des toekomenden veldslags uit den klank zelven voorspellen." Maar de Friezen, dat belangrijk onderdeel van den Germaanschen stam, dichtte en zong oudtijds niet, zoo hoor ik mij toeroepen. Van waar anders het zeggen, Frisia non cantat, Friesland zingt niet, waaraan een Hoff'nian von Fallersleben nog in onze dagen zijn zegel hechtte. 6) Van waar anders, roept welligt een tweede mij schertsend toe, het verschijnsel te verklaren, dat,zoo als men wel eens beweert, de Duitscher eerst zingt en dan drinkt, maar de Fries niet eerder zingt dan
Wumkes.nl
41 na behoorlijk gedronken te hebben. Friesland had dus in de grijze oudheid geene zangers. Deze gevolgtrekking maakt welligt een derde hier uit op; maar de onjuistheid er van is reeds door anderen aangetoond. Zoo zegt Mone: 1) ,.De bekeerders der heidensche Friezen, zoo als een Bonifacius en Ludger moesten de Friesche volksdichters en zangers onder den arm nemen om hunne nieuwe leer ingang te doen vinden. Zij zelven toch waren den volke vreemd , (of vervreemd) terwijl het juist deze waren, die bij het geheele volk bekend, ja geëerd om hunne talenten, den nieesten invloed konden uitoefenen. Van daar, dat overal in Duitschland waar het Christendom snel en diep wortels schoot, zulks door middel der Dichtkunst geschiedde." Dit is geene los daar heen geworpen stelling; neen, een dadelijk bewijs wordt door Mone bijgebragt tot staving van dit zijn gevoelen over het groot vermogen der dicht- en zangkunst op de heidensche Friezen. En het leven van dien Ludger 8), die met zooveel ijver zijne landgenooten, de Friezen wilde bekeeren, wordt toch van eenen Bernkf 9), een blinde man, gewag gemaakt, die door zijne googenoten (vicini) zeer bemind werd eensdeels omdat hij minzaam was , anderdeels omdat hij uitstekend in staat was de daden der oudheid en de oorlogen der Koningen in zang voor te dragen. Hij was dus een dichter of althans een zanger van oude heldenliederen, en daarom zoozeer bij het volk geliefd dat Ludger's levensbeschrijver Alcuin hiervan
Wumkes.nl
42 op eene andere plaats nog eens gewag maakt. 10) Bernlefs liederen bezongen ook de oorlogen der Koningen (eertamina regum). Dit doet Mone zeggen: „de Friezen hadden geene Koningen, ofschoon Radboud meermalen Koning genaamd wordt, weshalven deze liederen waarschijnlijk betrekking hadden op oudere gebeurtenissen van Duitsche volken onderling, waaraan de Friezen het zij met der daad, het zij alleen door middel der Sage aandeel hadden." — Maar, onzes inziens, is deze stelling, dat de Friezen nimmer Koningen hadden zeer gewaagd en dus ook de daaruit afgeleide gevolgtrekking wankel. Maar al stemmen wij zelf zulks toe, dan nog betroffen die liederen voorzeker Friesche voorvallen, al spreekt Ludger's levensbeschrijver ook van oorlogen der Koningen. Hij teekende toch dit voorval welligt nog uit den mond van zijnen voorganger op 11), die, ofschoon een Fries, door opvoeding en geloof een Frank was geworden, terwijl de Franken althans Radboud meermalen rex, Koiiing noemden, 12) Bernlefs zangen waren voorzeker nationale heldenliederen ; juist daarom was hij bij zijne landgenooten zoo gezien. De invloed, die daaruit voortvloeide, wist Ludger tot bevordering van zijne bedoelingen te gebruiken. „Hij leerde hem psalmen en herschiep alzoo" zegt Mone, „den heidenschen bard in eenen christelijken zanger, aanwien hij zelfs de vergunning verleende, stervende kinderen den nooddoop te geven, iets dat den bij het volk zoo beminden man, gemakkelijker van de ouders te verwerven moest zijn, als eenen zendeling."
Wumkes.nl
43
Ten slotte zegt Mone: „De Friesche dichtkunst bloeide voorde invallen der Noormannen; loenmaals waren de kusten wel bevolkt, want tot aan hunne gruwzame en verwoestende invallen, had men eene bijna honderdjarige vrede genoten." De levensbeschrijver van Ludger, welke die invallen door dezen laat voorspellen, zegt er van : „De kusten, waar vroeger eene menigte mensehen woonden , zijn nu in eenzame oorden verkeerd. Uit dezen droevigen toestand, die lange jaren aanhield en telkenmale hernieuwd werd, want onophoudelijk keerden de Noormannen terug, stak de reeds bestaande en Friesland eigene beschaving het hoofd niet weder op. Het half Normandische heldendicht, Gudrun, is de laatste getuige der ondergaande oude Friesche dichtkunst, en indien men uit dit eene werk een besluit mag trekken, tot die welke verloren zijn, dan bevond het heldendicht der oude Friezen zich op geene geringe hoogte." 13J
Maar, zoo vraagt gij welligt, zijn er van die overoude zangen ook nog overblijfsels voorhanden? Ja, geheel verdwenen zijn zij niet, en dat zulks niet het geval geweest is, is een blijk van de gehechtheid der Friezen aan overoude zeden en gewoonten. Toen toch Bernlef en welligt niet hem, of iets later, vele zoo niet alle heidensche zangers ophielden die liederen te zingen, waarin , hetgeen in den ouden tijd geschied was, vermeld
Wumkes.nl
44 werd, toen het Heidendom voor het Christendom en de liederen van den bard voor de psalmen Davids het veld moesten ruimen, toen brak ook de keten, die voor- en nageslacht verbond; nog twee of drie geslachten snelden heen en de Friesche liederen, vol van de daden der voorvaderen, moesten grootendeels verdwenen zijn. •—• Zij toch die ze voor anderen opzongen , en dezen alzoo zingende leerden, zongen thans geestelijke liederen; nieuwe geslachten vervingen dat, hetwelk nog aan het voorvaderlijke geloof kleefde; hunne opvoeders (zendelingen en priesters) beschouwden alles , wat uit het Heidendom afstamde , als het werk des duivels , en niet tevreden met de uiterlijke teekenen er van, vernietigd of door wijding geheiligd te hebben, deden zij, zoo als Ludger's voorbeeld ons leert, zelf hun best om bij het volk de herinnering aan de grootsche daden hunner voorouders uit te wisschen. Wij twijfelen geenszins of zelfs straf zal zoowel door geestelijke als wereldlijke magt bedreigd zijn, legen hen, die die oude liederen, zoo als vroeger Bemlef zulks deed, openlijk opzongen. Hierdoor toch verlevendigden zij het gevoe! voor nationaliteit bij hunne landgenooten, en zulke pogingen om de zelfstandigheid bij een volk te bevorderen, zijn overheersehers steeds een gruwel in het oog. Het was een Fries onder Karel den grooten welligt evenmin geoorloofd zulk een voorvaderlijk lied te zingen als het aan zijnen nazaat, onder KarePs tegenhanger Napoleon, tien eeuwen later, vrij stond, een Wilhelmus van Nassouwen aan te hef
Wumkes.nl
45 f en. Zoo baren gelijke omstandigheden, gelijke uitwerksels. Maar, hetgeen meermalen gebeurt, gebeurde ook hier. Hij die in de eene hand vuur droeg om al het oude den vlammen prijs te geven , droeg ook, zonder het te weten, met de andere het middel om dien brand minder verterend te doen worden. Hierdoor zijn wij nog in staat gesteld uit de overblijfselen eenigzins den ouden staat van het gansche gebouw te kunnen opmaken. De Friezen leerden toch waarschijnlijk eerst van de Franken het Romeinsche letterschrift. En al ware het ook dat de geringe omgang, die zij als bewoners van over den Rijn gelegen gewesten, met de Romeinen hadden , geen beletsel geweest zij voor dezen, om de schrijfkunstbij hen in te voeren, zoo maakten zij toch lot aan den leeftijd van Karel den Grooten, er weinig gebruik van, om door dit middel belangrijke zaken aan de vergetelheid te onttrekken. Hunne overdragt toch van grondeigendom geschiedde ten overstaan der geheele gemeente op bijeenkomsten op bepaalde tijden en plaatsen gehouden. Hunne krijgsliederen, hunne godenleer leefden in den mond der zangers en van het volk zelve. Maar, nog meer, zelfs hunne wetten waren niet in geschrifte gebragt. Ieder vroede (sapiens) had ze in zijn geheugen geprent en hoe onuitwischbaar en groot dat vermogen, als het op eigen wieken moet drijven, is, kunnen wij nog dagelijks opmerken bij hen, die slechts dit middel ter herinnering bezitten.
Wumkes.nl
46 Uit dat geheugen, uit den mond des volks zelve, liet Karel de Groote, zoo als zijn levensbeschrijver Eginhard zulks uitdrukkelijk vermeldt, die wetten opteekenen. 14) Destijds, vóór 8 1 4 , toen Karel de Groole stierf, konden die oude heldenliederen nog niet bij het volk verdwenen zijn, want Ludger moet ze op het einde der achtste eeuw nog in Friesland gehoord hebben. Zij bestonden dus nog ten tijde, dat Karel de Groote beval de grijze liederen uit den vreemde, waarin de daden en oorlogen der koningen bezongen werden, in schrift te brengen. 15) Zonder twijfel zijn ook toen vele Friesche heldenliederen opgeteekend, maar ook met velen zal zulks verzuimd zijn. Die, welke den lof der Frankische heerschappij bezongen, vervaardigd door zangers aan die partij gehecht, hadden meerdere kans om opgeleekend en alzoo bewaard te blijven en het zijn juist van zulke oude Friesche liederen , dat ons nog fragmenten, door opname in wetboeken, bewaard zijn gebleven. Zie hier een paar voorbeelden : Pippin Rex, And sin sune, thi minnera Kerl; hi was minnera, And hi was betera. Hi stifte and sierde Triwa ande werde, Ande hi selte thera Kenega jeft.
Wumkes.nl
47 Ande allere liude kest And Londriucht. And allera londe eccum sin riucht. 16) dat is: Pepin de Koning , En zijn zoon, de geliefdste, Karel; hij was de geliefdste, En hij was de beste. Hij stichtte en stierde Trouwe en waarheid, En hij zettede de Koningen giften , En aller lieden keuren En Landregt. En allen landen elk zijn regt. Dea sinte Wijlbrord dat land bikeerde, Fresen hij dat leerde . Datse capeden myt guede, Datse dy Koningh Kaerl noem in synre huede. Hoese da Nordman ontcoeme, Deerom flegen hia to da Herem fan Roeme. Deer eerster deerse dàe heerferd bysvoeren, Ende mit him toe Roem foren, Ende da buirch toe stoerden, Dae weren hya des Koninghes Heranaeten worden, enz. dat is : 17) Toen de heilige Willebrord het land bekeerde, leerde hij den Friezen, dat ze met hun goed kochten, dat
Wumkes.nl
48
koning Karel hen in zijne bescherming nam. Opdat zij den Noorman mogten ontkomen, daarom namen ze hunne toevlugttot de Roonische Heeren. Daarna toen ze de heirvaart bezwoeren, ende met hem naar Rome trokken, en den brug bestormden, toen zijn zij 's Konings heirgenooten geworden, enz. Maar al mogen ook de voornaamste dier liederen, behelzende de daden der voorvaderen en de oorlogen der koningen, verloren zijn gegaan, wij gelooven toch dat veel van den inhoud, alhoewel in eenen geheel anderen vorm, is bewaard gebleven. De oudste fabelachtige geschiedenis van Friesland heeft die overgenomen. Deze is , onzes inziens, geput 18*) uit oude volkszangen en overleveringen en waarschijnlijk in de negende of tiende eeuw, misschien iets later, welligt zelfs door meer dan een persoon, die belang in de daden van het voorgeslacht stelde, vervaardigd. Van daar de vergrootende trap, waarop hare verhalen gesteld zijn ; zij vloeijen over van dichterlijke vrijheden ; zij zien er weinige zwarigheid in orn eene reeks van Friesche helden , eeuwen voor onze tijdrekening levende , mede te deelen, en zich aan de tijdrekenkunde in 't minst niet te storen. Het lied, bovendien in vorm veranderd en nu als onrijm tot ons gekomen,verloor de oorspronkelijke gedaante, waarbij voorzeker ook menigwerf verwisseling van personen en zaken plaats greep. Zoo ontstond de oudste geschiedenis van Friesland. Bij andere volken meent men hetzelfde verschijnsel opgemerkt te hebben. Zoo voeren
Wumkes.nl
49 de Chinezen hunne keizers veel hooger op als de Bijbelsche tijdrekening toelaat; zoo vindt Mehuhr de bronnen voorde geschiedenis der eerste eeuwen van Rome in heldenliederen enz. Wat men dus bij eenen Ohke van Scharl enz. over
oudste geschiedenis van Friesland, bijzonder in de acht eerste eeuwen onzer lijdrekening, geboekt vindl, is niet geheel en al verdichtsel, maar de waarheid is hier zoodanig ingehuld, dat wij het betwijfelen of het immer iemand zal gelukken, haar alleen met het kleed der onschuld versierd te kunnen aanbieden. Wij zagen dus, dat in die overoude tijden de Friezen geenszins van gevoel voor de dichtkunst ontbloot waren. Maar ook in een aesthetisch opzigt zijn hunne wellen niet onbelangrijk. Reeds anderen merkten zulks voor ons op. 19) De volgende plaats moge hiervan Sen bewijze strekken. Wetgeving op Sinai. 20) „Da God Moyses twa tafela io, derer tyen wird mev syn fingher oen schreef', ende dae wirden spreeck hi aeck also hluud, dattet heerden al dae lsrahelscha lyoed, ende daehwile deer hise spreeck, dat weet ick, dat di himel ontbreek mit tonghere ende tuit blixen, ende mit so freeslika bere: datter nien sonna schijnd, oers dan dat fîjoer, deer fan da himel ran; ende aeck heerdense alsoo hera hoerna hluud enz. 21) Toen God Moses twee tafelen gaf, daar hij tien woorden met zijnen vinger opschreef, en die woorden sprak 4
Wumkes.nl
50 hij ook zoo luid, dat al het volk van Israël het hoorde; vn terwijl hij die sprak, dit weet ik, dat de hemel open horst met donder en bliksem, en met een alfervreeseîijkst gedruisch: dat er geenezon scheen, anders dan het vuur,'t welk van den hemel afschoot; en ook hoorden 7,p tevens heir- hoornengeluid enz.' 1 Doch genoeg, gelooven wij, om u aangetoond te hebben, dat het Frisia non canlal den toets niet door kan staan, zelfs in die. tijden, waarin inen niets dan ruwe b:\rbaarscliheid zoude verwachten, Wij behoeven slechts ven Gijsbert Japiks, een Oiino en Zwier van Huren, on zoo vele anderen te noemen, om ook voor latere tijden aan dit gezegde alle waarheid te ontnemen.
Wumkes.nl
ÂÂNTEEKENINGEN.
1) Voorgelezen in do winleravondvergaderîng van het Friesch Genootschap van Geschied-, Oudheid- ca Taalkunde ie Leeuwarden, den 18 Februarij 1848. 2) Vergel, van Wijn, hisl. acondstonden, D. I, n. 113 en volgg. 3) Zie II. run Wijn, 1. 1. I p. 127 en volg. en vergel. Pellouiier, Ilist. des (Mies, La Haye 1740. D. !, p. 349—-379. 4) De Morib. Germ. Vert. bij van Wijn , 1. 1. ï, p. 50. Elders zegt Tacilus: „Arminius canitiir aühue apud barharas gen! es," Annal. 11,88. 5) i. I. c. 3.1.1. I, p. 52. Vergel, r. d. Bergh, Ked. Volksoverl. en Godenleer, p. 126. (I) 6) Ilorae Belgicael. 9. volgens Mom, Uebersicht der Niederlûndischen Vol/cs-Literalur (illerer Zeit, Tuhingen 1838, p. 373. (*) 7) I. 1. p. 372. 8) Alcuini Vila Liudgeri by Pertz. Monumenta IL p. 412. 9) Isbernlef volgens andere HS. Is Bernlef eene bijnaam en zoo veel als Kindervriend van Ben en leaf, kind en Hefi Men weet hoeveel kinderen, ja zelfs
Wumkes.nl
52 grooteren van rerlelMvgen , sagen , sprookjes houden. Aiidersen mei zijne sprookjes is er in onze dagen nog een bewijs van. 10) Eo quod diligerelur a niultis. Lib. 2 , c. 2. î l ) Alfridas, volgde, na Gerfridus, Lv.dger ais bisschop van Munster op. Hij stierf 12 April 849, Ludger in 809. 12) A" 716'—-717 hostiiis dissensio inter Karlum (Martellum) Ducem, et ïlaedbodxim regent. Vila S. Bonifacii, auct. Willibaldo. Perlz. Monumenia 11, p. 388. 13) Over de welvaart van Friesland in die dagen, zie onze verhandeling over den koophandel der Friezen van de vroegste tijden tot aan den dood van Kar el den Grooten. Utrecht 1846 , p. 140—142. enz. 14) Omnium tanien nationum, quae sub ejus daminatu erant j u i a , quae scripta non erant, describere ac literis niandari fecit. Cap. 29. 15) Item barbara et anticjuissima carmina, quibus veteruni Regum actus et bolla canebantur, scripsit, meraoriaeque mandavit. (lap. 29. Zie ook de aant. van Bessdras in Ed. Sr/unintkii, Traj. ad Rh. 1711. 16) Oud Hunsingoer iaudregt bij Halsema. Verband, inde werken van Pro eæcolendo, ï . II, pag. 37. Boh huis, de Noormannen, Bijv. p. 1—2. / . Bowring, Brieven over Friesland. 1830, p. 22. 17) Oude Frieschc wetten, 1ste d l , p . 1 3 , (vert, vanMrs. 7'. Wierdsi/iaen Brantsnia) Kampen en Leeuwarden 1782. Ook op pag. 10 enz. zijn sporen. 18) Quemadmodiuii et in priscis, eorum çarminibus,
Wumkes.nl
53 pene historico ritu recolilur. Jorvavdi Getica, Cap. 4, p. 613. Zie Velloidier 1.1. I, p. 359. 19) Mr. U. A. Ecertsz sprak reeds den 22 September 1828, in eene vergadering van het Friesch Genootschap, over het belangrijke der beoefening van de oudFriesche wetten, vooral in een taalkundig en aeslhetisch opzigt. 20) Oude Friese/te Wetten, î , p. 14. 21) Eene veel fraaijer plaats uit de landregten heeft reeds Boîcringl.l.-p. 23 opgenomen. Ook de sage „Vanda tweer Koningen Kaerl eiide lladbod (Oude Fr. W. I, pag. 103—108,) is, in dit opzigt, niet onbelangrijk. Van alliteratie, een kenteeken van het najagen van îcelluidendheid, zijn ook sporen in de oude Friesche wetten. Zie J. Grimm, Deutsche RechtsAlterthümer. Göllingen 1828, p. 6—13, en over het rijm aldaar p. 13,
Wumkes.nl
te
SSÎTS.
De kunst fen fleanen, oer it wclter, Dat ki» uin folk, as 't Fricsce, betler. Graiia Frisius,
Wat inœstbosk rijst der uwt è slrearnen? Wat floot kruwst op è Snitsermar? Boarst de oade wrok wer uwt ijn fleagen ? In jagget se alles, har oer war? Oaf suieit it oproer flokforboonen, Dat ijwig 't op en moardsjen set '1 It kruwd broand los, ijn luwde drooncn, In 't klinkt uwt fioarn in krijgslrompet. Sil 't freedsum wiet ij» oproer reitse ? De scrik roonoin sijn seamen weitse ? In 't hijmclsblauw fen de effen floed, Forwigselje ijn en kolk fen bloed. Nee, fluchlsje wei ijn 't holste tsjuester, Onsill'ge tijden fen fortriet! Doe woest in blijn geweld, spoorbjuester7
Wumkes.nl
Oeral de bloedflag waeije liet! Wy hawwe en wers fcn oproerkraeijen Wy fjuechtsje hjiër nin weltcr read Mar sims, uwt krijg, oer mar in sleat, Op wjuecken fen it seil, te waeijen, Allijk in fuwgel, trog è loft, Dat jouwt uws Friesen wille in noft. In wa dy wjuecken wit te klappen ]) In den wer sa te swewen 2} set, In sa op twiërre in wijnpoest let, Dat hij sijn makkers wit te snappen, In her foarbystrijkt, as en earn', Dy kroant hjiêr faek it eerelean. Ja, om de kunst, dy tuwk lawjerret, In loeft in lyt, in swaeit in swinkt, In roer, in swurd, in scoot hoantjerret, Nei dat de fleugel wijst in winkt, Un top in taekel op te fieren, Hoad Friesloan sijl- op sijiparty; In kroant, dy't wint, mei eerlaurieren. In set er alle staesje oan by. Sa'n kampstrijd, nou, is 't dy s' hjiër fiere. Derom dy bonte mingeling Fen flaggen, dy trog 't loflrom swiere > 1) Lawjerjen. _) Sijlen.
Wumkes.nl
58 //i waeije in slean, fen top in stïrig % Deroni dy fier forspreate Holen, Uwt koffen, boeijers, jachten, boten, Oan 't kruwsjen , oaf foar anker lein ', Derom dy luws'nen, op ê slreamen, Dy tuws'nen, op in loans de seamer», Beset fijei linten soiîder eirc; Derom dy dawerjende dennen, Dy gong tn swier fen 't fjiëldinusijk , IJn kreft fen toon r in rningling, rijk, Dy boskruwdsiag, dat torcgerdreunen r Derom dy tastel, hein in fier, Dy staesje in sjeu, dy pronk in swier. üjiër heart nin eangst me H kruwd ontplufl'ets Nin sjiëtgeweer braekt, ta sijn tu-wt, De moard mei tuwsen deaden uwt, Omtein mei wolken swerveFstoffen.. Hjier slacht it krijgsmusijk net oan , Om wrek- in moardsuclit oan te hitsen , In jiëtte ijn geestdrift, op sijn l o o n , Te, onlflarnjen, al is 'l eag reeds brilsen, Nee, fait en scot, it is it sein Om, rits! de nonimers te forlitlen I n , mei en rep, ijn 't strijdperk tein, Elkoar' ris fix ijn 't hier te sitten. — Nee, galmet hjier 't musijkgeluwd* Sijn scelle klang oer 't slreamwiel uwi. H Is, om ijn volle fjocr te reilsen,
Wumkes.nl
!ti il s^ çelicel la 'n feest te meîtsen. —Wel, wel, wat floüe in flugge trein Scombruwst Irog "t welter, op dat sein; Wat heege flucht, ijn top in nokken'; Wal l)reede wjuek, ijn seil in fokken; Ho hinget, by elk twiërre wijn, De ranke boot in 't jacht er ijn; 't Is oaf se wijn in weag troisjerjeEi pjog, ho flug dy der lawjerje; liu feardig, as it Ree mar klinkt, De sleagfok loeft, it helmhout swinkt, H swurd him rept, de scoot forlinget, !t seil wer folslacht, 't board wer hinget In "t Irogleit, zonder slag oaf sljiët.— Ei sjog , mei wal foar feart dy sjie't Ho fijn, as wiern' sclijier uwt op grappen, Dy der sijn boerman wit te snappen ; Ho alles tuerrel, loert in mikt, Sijn kans berekk'net, weagt in wikt. Is 't net en lust, dat drok krioelen, Dat ræstleas irog elkorme woelen, Dat ilugge swinken ijn it roon? Ja soe min, sa op 't eag, net sizze: „Wat moedwil doar it onderlizze? .,, Strax boarje ?e elkoar ijn e groon." Mar nee, jae binn' sa tuwk op 't stjoeren, Sa akkedjerre mei har roeren,
Wumkes.nl
.58
Dal se, ijn è foüc fljocht in feart, Sa'n flugge swaei, sa 'n winding meitse, Dat dogs, ho nei se elkoar eak reitse, 't Nin boeisel 'et, nin board beseart. Mar fart de krijg der op è slreamen, Mei 't eag op prijs of premie slein, By is mei mannig wachtscip tein, In huwshoad op de oerheape seamen; In nei him 't sied ontjoon het, spruwt It op forscaete wijsen uwt. Iljiêr krijgje spiegelgledde jachten In boeijers , wa 't ijn moaijens wint; Der kostbere in uwtwrijdsce drachten; In jinsen kruws in ridderlint. De feinten sijkje, om strijd, de fammen, Folie minnenoft, oan board te klammen; In dizze binne, slei ') nei buwt, Op interjen in praeijen uwt. 't Sciedammer wiet, gewoon te gisten , In krijg te fieren, tracht de wijn Fen Port a Port, Bourdeaux in Rijn Her pree in fourrang te betwisten; Ja, wer de blik eak hinne fljucht, 't Is kamp in krijg, al wat min sjucht. Kom, puwk fen Friesloans folxformeitsen, i) Hjiët, tijge begerig.
Wumkes.nl
59 Elk jier,mci 'n swier'ger swaei, werom ; Fier krijg, ons steeds f'oar uwt te reitsen; 't Jouwt Friesloan wille, in Snits de rom; Dat Ljouwert ho 't op draweryen, Om keningsswijpe in kofjevaes, Glorjerret, wijke mat, as baes, As Snits pocht op sijn Sijlparlyen. SI. Jacobi Parochie,
October 1848.
W.
DE JONG JACOBSZ.
D'ANGELFISKER.
Dobberke! dobberke! doek er ris oender! Beerske! byt la; want ik doch it om dij! Toe mar! dou mast1, och! dit swyet eak' is preuwe, Dou hoegst it, och nee! net te pakken om mij. Beerske! pas op! dij 't sa saeft binn' yn 't flaaijen, Dij siekje dij stil oon 't hoekje te draaijen. Ee, 1848.
J. J. KIESTRA.
Wumkes.nl
HET GESLACHT DER SCHOTANUSSEN.
Dit geslacht verdient ten vollen nader gekend te worden. Inde gelegenheid gesleld zijnde, eene belangrijke verzameling familiepapieren na Ie gaan, die lot hetzelve belrekking hebben, verzamelde ik daaruit het merkwaardigste en bied thans aan de lezeren van dil jaarboekje1, het resultaat van dat onderzoek mede , terwijl ik gaarne hulde doe aan de belangrijke werken van Vrienioel en G. de Wal, die mij bij de bewerking zeer te slade kwamen. Rij Vrieraoet vindt men gesproken van een zekeren groote Gabe, (eigenlijk Gabe Berends) een welbemiddeld hopman, wiens dapperheid geprezen wordt. Hij leefde in de vijftiende eeuw, en moet zeer lang van gestalte geweest zijn , zoo dat hij door sommigen als een tier grootsten van zijnen leeftijd beschreven wordt. Hij verdronk ongelukkiglijk in het Slotermeer. Een van zijne zonen, met name Bærinke Gabes, was een braaf en werkzaam huisman te Oudeschoot, die door Vriemoet zeer geroemd wordt. Hij was gehuwd aan zekere Johanna Ruinnen, Hendriks dochter, en verwekte bij haar ééne dochter en drie zonen , met name Gellius . Jacobus en Henricus, die den geslachtsnaam van Schotanus hebben aangeno-
Wumkes.nl
61
men naar hunne geboorteplaats, liet dorp Oudesdiool, De toenaam van Steringa, welke later sommige hunner nakomelingen bij dien geslachtsnaam gevoegd hebben, zoude volgens Vriemoet en G. de Wal van vroegere voorouders herkomstig zijn. Van deze drie gebroeders Gellius, Jacobus en Henricus zijn de volgende Ievensbijzonderheden bekend : Nicolaas Arnoldus, (zie Oratio in Obiluin Christiani Schotani) verhaalt van Gellius, dat hij, Priester in de kerk van Oldehove zijnde, onder 't bedienen der misse, zeer oneerbiedige en godslasterlijke woorden bezigde. Mis ist, Mis Met-'f, Mis sil 'l hlieuwe, waardoor allen, die zich nog niet tot eenige afscheiding van de R. C. Kerk gedrongen gevoelden, zeer verbitterd werden. Hierop nam hij deviugt en verbleef eenigen lijd binnen Bolsward, alwaar hij de geneeskunst beoefende y en Medicinæ doctor genoemd werd, ofschoon men teregt mag betwijfelen, of hij hiertoe wel den Aeademischen graad verkregen had. Zijne veiligheid werd echter aldra ook hier bedreigd, waarop hij naar Holland ontsnapte, alwaar hij Predikant werd en wel in 1590 te Mijnsheerenland, naderhand te Beusichem, Zoelmond, en Schelluinen, tot in 1595, toen hij naar Wons en Engwier verplaatst werd. In 1602 en 1610 vindt men van hem als Predikant te Goutuin melding gemaakt. Wanneer hij gestorven is en met wie hij getrouwd is geweest > heb ik niet mogen vinden , doch wel, dathij twee zonen naliet: Bernardus Scholanus en Johannes Schotanus , beide Predikanten. De eerste geboren in 1576, was in 1599 predikant te Schingen, in XÖX36 te Hantum en kort,
Wumkes.nl
62
daarna îe Britswerd en Wieuwerd. Iiij stierf in 1633 en ligt niet zijne vrouw Aieüeia Wilsing van Sigerswoide , met meer anderen van dat geslacht, te Britswerd begraven. Van zijnen broeder, Jolianncs genaamd, vindt men medegedeeld, dat hij in 1Ö02 te Nijehaske, in 1005 ie Longerhouw en in 1606 te Goutum predikant was. Twee zijner dochters trouwden met twee van zijns broeders kinderen. Onder de belangrijke verzameling van origineele stukken, thans in het bezit van den heer Eekhoft', vindt men eene te Goulum gepasseerde overdragt eencr obügatic van den jare 1622, aan Bernardus Sehotanus. zijnen broeder en wordt zijne vrouw Trijncke, Gerrijts dochter genoemd. De zoo even genoemde Bernardus Schotanus had een zoon , die onze aandacht ten volle verdient. Het was de beroemde Chrisîianus Schotanus, op den l(i Aug. 1803 te Schingen geboren. Reeds vroeg werd zijn lust voor de wetenschappen en letteren door zijnen waardiger) vader, die hem zelf in de eerste beginselen onderwijs gaf, aangewakkerd , en naJat hij zich slechts twee jaren op het Gijmnasiuin van Leeuwarden , bij den beroemden Echo Neiihusius op de voorbereidende studiën had toegelegd, werd hij bekwaam genoeg geacht, op de rol der studenten der academie van Franekcr te worden ingeschreven, hetwelk den 1G Mei 1621 plaats greep. Nicolaas Arnoldus deeit ons mede dat hij, onder de kundigsle Iloogleerarcn zijne studiën vervolgende, het binnen weinige jaren in kennis en ontwikkeling des verstands tot eene belangrijke hoogte had gebragt, zoodat zijne medestudenten in hem
Wumkes.nl
63 reeds een" loekomstigen leermeester, en de Hoogleeraren een ambtgenoot zagen. Oij was dan ook naauwelijks 24 jaren oud, of hij verwisselde het academieleven met te Schingen, zijne geboorteplaats , als predikant het woord des Heercn Ie verkondigen. Dit gebeurde 14 Maart 1627. In het laatst van 1629 werd hij predikant te Cornjum , waar hij met zijne practische beroepsbezigheden de theoretische studie paarde en reeds onder de kundigste Theologen van zijn tijd gerangschikt werd. Arnoldus zegt van hem: zijn verstand was toen reeds groot en veelomvattend . zijn oordeel scherp, zijn arbeid onvermoeid, maar zijn geest werd dikwijls van bel hem omringende afgeleid , zoodat hij meermalen zelfs de tegenwoordigheid van iemand, die tot hem sprak, niet gewaar werd. Zijne natuur dwong hem al de boeken der wijzen te leeren kennen, tot de schuilhoeken aller wetenschappen door ie dringen, alle talen te verslaan, de geschiedenis aller volkeren van oudere en nieuwere tijden Ie doorgronden, in een woord , zijne vurige en krachtige begeerte was, alles te weten,wat maar eenigzins onder zijn bereik viel en dit wilde hij niet oppervlakkig maar grondig weten. Deze roem ging dan ook van hem uit, en ofschoon propheten in hun eigen land meestal weinig geëerd zijn, werd de keuze echter terstond op hem gevestigd , toen te Franeker, (de destijds zoo beroemde Academie van Friesland, door eene pennestreek van Napoleon vernietigd en naderhand onder het bestuur van onzen geëerden Koning ten gevolge der zeer geringe belangstelling der Friezen zelve en op grond
Wumkes.nl
64
van bezuinigingsmaatregelen, uit den rei der hoogescholen geheel weggevaagd,) door den dood van Georgius Pasor, eene vacature als professor in de Grieksche talen ontstond. In 1639 werd hem, met algemeene goedkeuring, dit hoogleeraarsambt opgedragen , en door hem aangenomen. In 1644 leeraarde hij daarbij de kerkelijke Geschiedenis met bijzonderen bijval. Volgens zijn1 lijkredenaar was hij geheel en al doordrongen van het gewigl en den invloed van beide deze vakken van studie , welke belangstelling hij dan ook zonder tusschenpoozen met aanhoudenden ijver bij de jeugdige godgeleerden trachtte over te storten. Een paar jaren daarna den godgeleerden hoog'eeraarsstoel beklommen hebbende, naast zijne beroemde ambtsbroeders Cloppenburg en Coccejus, behaalde hij ook hier welverdienden roem, en muntte hij ook wederom in de meest grondige kennis uit. Naderhand was hij gedurende een jaar predikant te Franeker, een stand, die in dien tijd, in deze Acacîemiestad , eene der meest eervolle betrekkingen was. Op aandrang zijner ambtgenoten en veelvuldige leerlingen, nam hij aldra wederom een degelijk aandeel aan al hetgeen der Iloogeschool betrof', en verstrekte bij dezelve tot waarachtigen luister, tot den jare 1671, toen hij na eenig lijden bezweek, nadat hij reeds in 1668 zijne betrekking als predikant, ten gevolge van verzwakking, had nedergelegd. — Zijn sterfbed moet voortreffelijk zijn geweest, zoo als ons Arnoldus mededeelt. Te Brilswerd werd hij in het graf der zijnen, die hem reeds waren voorgegaan, bijgezet. Met daad
Wumkes.nl
65 en woord leerde hij; zijne deugd was voorbeeldig, zijn arbeid onvermoeid; zijne nederigheid en humaniteit zonder wederga; " zie hier in een paar woorden hetgeen Arnoldus in vloeijend latijn van hem heeft mede gedeeld. •—- Zijne geleerdheid bepaalde zich, zoo als men reeds heeft kunnen opmerken, niet tot één tak van wetenschap, maar dezelve omvatte in tegendeel zeer vele onderscheidene en zeer van elkander verschillende takken. De allerbelangrijkste series van boeken, doorhem in hel licht gegeven, vindt men bij Vriemoet zeer naauwkeurig opgegeven, en deze doet bij eene oppervlakkige inzage reeds zien , hoe oneindig veel zijn geest omvatten kon , en wat een man als hij voor de Academie te Franeker moet geweest zijn. Als wijsgeer stond hij op eene zeer belangrijke hoogte, zonder dat men zeggen kon, dat hij deze of gene secte was toegedaan. De wijsbegeerte van Descartes, in den beginne door hem niet verworpen, is doorhem in latere tijden echter, als zeer gevaarlijk, ten hoogsten afgekeurd. Zijne Academische disputatien zijn zoo talrijk, dat het bijna ongelooflijk voorkomt, dat één man, buiten zijne overige bezigheden, die toch ook door hem niet de meeste naauwkeurigheid vervuld werden, hiertoe den tijd heeft kunnen vinden. Alles toont echteraan, dat hij zondereenige moeite werkte en dat zijn vlugge geest hem in staat stelde ,in weinige oogenblikken meer uit één te zetten , dan waartoe menig ander in veel meer tijd in staat was. Hij schreef over de Grieksche accenten, den kinderdoop,
Wumkes.nl
over Aristoteles, over de belangrijkste Theologische grondwaarheden, over Friesland en hare geschiedenissen, en dat alles met diepe kunde en groote naauwgezetheid. — In 1655 zag van hem het eerst het licht de beschrijving en de Chronijk van Friesland , in kwarto, als eene inleiding voor het grootere werk. dat in 1658 verschenen is onder den naam van kerkelijke en wereldlijke geschiedenissen van friesland, Oost en West, tot het jaar 1583. Deze inleiding is zeer belangrijk en bevat bij wijze van tafereelen een groot gedeelte der historie van Friesland, eenige mededeelingen aangaande de vruchtbaarheid, zeden, den slaat en de veranderingen, die de bodem al heeft ondergaan, benevens eenige oirkonden, die de schrijver vermeende niet in het groote werk te kunnen plaatsen. De geschiedenis van Friesland,in 1658 uitgekomen, is een zeer verdienstelijk werk en wordt door allen, die de geschiedenis van dit gewest met eenige belangstelling behartigen, teregt geprezen. Het zoude geene nuttelooze en onaangename arbeid zijn, indien men eens beproefde, een crilisch onderzoek te doen , tusschen de v/aarde van dit werk en lusschen dat van den hoog geroemden Winsemius. Genoeg, Schotanus toonde in deze geschiedenis, dat hij, zonder aan de veelvuldige oude legenden over Friesland, heinde en verre verspreid, te veel geloof te hechten, dezelve toch gebruiken konde , om de eerste beginselen en het ontstaan van Friesland te doen uitkomen De brieven en oir-
Wumkes.nl
67
konden, als aanhangsel achter dit werk uitgegeven, zijn een werkelijke aanwinst, en al was het slechts daarom geschied, om den lezer de overtuiging te geven, dat men tot de bronnen moet afdalen, indien men eene waarachtige historie van een gewest wil schrijven, dan was zijne bedoeling reeds prijzenswaardig. Wanneer men de geschiedkundige werken van zijnen tijd gadeslaat, heeft men helaas dikwijls geene de minste zekerheid om aan de waarheid te mogen gelooven, daar geen enkele bron, waaruit men putte , geen enkele auteur , die den schrijver op deze of geene gedachte bragt, en wiens gevoelen het zijne kracht bijzette, genoemd wordt. Schotanus maakt hier wel eene gunstige uitzondering, maar is nog geenzins volledig. Deze geschiedenis loopt tot 1584. In de voorrede verhaalt hij, dat hij tot het jaar 1611 reeds grootendeels de bouwstoffen bijeen had gebragt; dezelve schijnen evenwel niet voor de pers gereed gemaakt te zijn geworden, en waar zij na zijnen dood gebleven zijn, konde ik niet nasporen. Uit de resolutien van gedeputeerde staten van Friesland blijkt, dat in den jare 1655 (21 Julij) de heeren Aijlva en Hautbois gecommitteerd werden om met onzen Schotanus te handelen over den druk van de Friesche Kronijk, en wat hem tot de voltrekking van zulk een reuzenwerk behoorde vereerd te worden , en werd besloten dat de drukker, de bekende Radius, voor het land en de vulmagten zoude leveren 140 exemplaren, en voor ieder ingebonden exemplaar 16 gulden zou ontvangen: terwijl aan Prof. Schotanus
Wumkes.nl
68
voor zijne moeite bovendien werd toegestaan f 1600. — Toen de drukker overleden en het werk nog niet voleindigd was, werdSchotanus in 1657gevolmagtigdom naar eigene keuze eenen nieuwen boekdrukker te kiezen, blijvende de voorwaarden overigensj dezelfde. Toen het in het licht verschenen was, ontving Schotanus boven het accoord nog voor de meerdere moeite en zorgen aan het werk besteed , eene belangrijke gifte. En nu vraag ik, of Gedeputeerde staten van Friesland niet alle eer en lof toekomt voor de echt liberale geest die hen bezielde, om voor de wetenschappen en letteren zulke opofferingen te doen? Teregt zag men in, dat eene geschiedkundige beschrijving van Friesland, niet zonder hulp der Overheid tot stand kon komen. Die staten deden echter nog meer. Immers hij had eerst het plan bij deze kronijk ook eene beschrijving van Friesland met kaarten te voegen. Doch later gaf Schotanus aan den heer Aijlva te kennen, dat de kaarten , die geordonneerd waren, terug gehouden werden om de dikte van 't boek en de vertraging der uitgave, met voornemen om die afzonderlijk uit te geven. Het verzoek daartoe werd ook toegestaan. Onverminderd echter bleef Prof. Schotanus gemagtigd, om de landmeters Sjoerd Ates en Sijtse Gravius in het maken der kaarten te adsisteren, en werd tevens besloten dat, nadat die kaarten overgezien waren, ze in het koper gesneden en nevens zijne beschrijving in druk vervaardigd zouden worden, op kosten van het land. In 1644 gaf hij dan ook de beschrijving van Friesland tusschen 'tFlie e%
Wumkes.nl
69
de Laauwers uit, met de kaarten der Grietenijen en de afbeeldingen der steden. Dit werk is zeer nuttig om van de natuurlijke ligging van dit gewest eenig begrip te krijgen. De aloude afkomst der Friezen , hunne zeden , gewoonten, oudste wetten en taal vindt men daarin behandeld. Vervolgens geeft de schrijver een overzigt van den toestand van dit gewest onder de Hertogen van Saxen, Bourgondie, en eindelijk sedert de Unie van Utrecht tot op zijnen tijd. De wettelijke verordeningen en resolutien, de geschiedenis der oprigting van de Hoogeschool te Franeker met daarbij behoorende besluiten der Iandsregering geven aan het werk nog meer waarde , terwijl hierbij gevoegd is de beschrijving van de drie Goën met derzelver onderhoorige Grietenijen en dorpen, van de elf steden , derzelver inrigtingen, plaatselijke gesteldheid en merkwaardigste bijzonderheden. Schotanus erlangde met de landmeters, Sjoerd Âtes Haakma , Sijtse Gravius en zijn zoon Bernhardus Schotanus a Steringa, en de plaatsnijder der kaarten, Meurs, een Octrooi van 10 jaren, voor dit, op last van 't collegie van Gedep. staten vervaardigd werk, met aanbod om de verdere gebreken, welke in 't werk mogten gevonden worden, te herstellen. Deze resolutie is van den 2 Julij 1664. De menigte werken die hij vroeger heeft uitgegeven behoef ik niet op te noemen, het aangehaalde is reeds genoegzaam om met Nicolaus Blancardus (Orat. Pareg , pro Jubil. Acad. p. 19) te zeggen: dubium fecit plura legerit an scripserit, dat is: dat hij den twijfel
Wumkes.nl
70 heeft doen ontstaan, of hij meer gelezen dan wei geschreven heeft. Mr. J. H. BEUCKER ANDREÆ.
HJIR LLSSE FOETANGELS.
Dy altyed fen sijn froomens praat, Fen eerlikens yn dwaan en litten, Fen baestens tjin syn folk en wijf: Dy tinkt 'im bang- oer boermans fitten. Ee,1848.
J. J. KIESTRA-
Wumkes.nl
SHAK.SPlSA.aE.. Dit prieuwke is uut si/n tooneelstik, HENDRIK de Sste. U tredée bedrieuw, ittwade tooneel, nommen: de Cardinaal WOLSET, dij H yn alles bij HENDRIK dwaander in litter west wier, seit hjir, nel dat hij, troch syn heechvioed uut de gratie rekke is, al syn steat in gruttens farwol.
. . . . . . . . . Nee, dan farwol'. Ik haw it topke nou berikt fen al Myn gruttens ; in ik hastje mij nou lânz Dij folie middei-lynn' fen glorie nei Myn oendergonch; 'k sil falle lyk as jons In kleer, forsjiettend', slier, in nimmen sil Mij ooit wer sjean.
Farwol, sa 'tbylje goed, dat jou m'opbrinch! Farwol, in lanoh farwol, sa, al mijn gruttens ! Sa is in minske-steat; joed sjiet hij uut De teere bledden fen de hoop'; moorn bloei,
Wumkes.nl
.
72
ïn draacht syn reade bloei tjoek op hîm : mar Oermoarn komt froost, in deadelike froost, ïn, as hij wol wis tinkt, goed lokkich man , Myn gruttens ripet, byt syn wortel troch, In dan fait bij , as ik doch. 'k Weage mij, As lytse wylde jongers, dij 't op bongen Swimme, al diss' simmers yn in see fen glorie. Mar folie fjierder, as ik 't djiepje koe : Myn styf opblasen heechmoed briek op 't læst' Oender mij, in liet mij, nou wurch in âd Troch "'t tjieujen, oer oon de genade fen In woeste in hege stroom, dij 't for altyt Mij mat ynswolchje. Yd'Ie glorie in steot Fen disse wrâd! 'k haat jiemme. Ik fiel myn hart Op nijs wer op. Och! hoe illindich is Dij eerme man, dij 't hing't oon prins'ne ginsten l Ir lisse tusken 't glimkjen , wer 't wij sa Graach nei binne, in 't blier forstene oonsjean i» 't Fornielen , dat jae dogg', meer pine in frees'. As krych in frouwljue hawwe; in , as hij fall, Dan fait hij lyk as LUCIFER, om nooit Op nij te hoopj&n. Waaxensf October 1848.
R. POSTHUMUS». ,
Wumkes.nl
Vi YN 1 5 5 3 .
Der binne yn uws Fryslàn folie plakken dy foar 'teacfc neat sonders hawwe; wer oars net stjit, of groeit, of bloeit, as min op tuwsen oare plakken eak sjocht; in dochs hawwe se eat dat yen oanluwkt,yen bynt, in ien tal fen forfallen yn e heuchenisse roppe. In net foar ien kear, mar al sa faek as ma syn foet op det steed set, den iepent him wer it sciedboek yn uws tinsen in telt uws de wonders, dy der bard in de dieden, dy der dien binne. Fen sterke stinzen of tsjerken , toeren in kleasters, dy hjar heach yn de loft heften; fen edele hearen in frouwen, romrofte ridders, abten in moentsjen, goed in tjoed; fen hirde striid foar frydom in rjucht, of gewild in twang; fen oprjuchte godstsjinst in from geloawe , of scynheilich siikjen fen macht in goud , onder dy sciene omklaeying. In eft, nou de tiid, troch minsce hân, eak al hwet er stie weireage hat, ja nin stien op de oaren litten, sa hawwe Iykwols dy plakken rjucht op it oantinken behalden fen elts, waens hert foar it heitelàn slacht.
Wumkes.nl
74 As ik yn Dockum bin, den Isjooh ik altyd nei ien sté werit gærs heach opsjit, in iprenbjemmen, op rigeis plante, hjar scaed op dy rorame, griene plak spriede; nin narnme, nin stien wiist eat oan, dat oantinken wirdichis, in dochs op dit sleed barden ienris greate dingen. Der stie ien forneamd kleaster, mei ien heage toer in moaye romme tsjerke, in do einling kîeasters yn onbruwk rekken in sokke greate tsjerken, foar san lytse pleats, net nedich wierne, troch de ienfald fen de godstsjinst, do waerd hjir yn 1572 ien hirde kamp striden in folie djoer borgerbloed forgetten, foar de befrying fen it Spaensce jok in godstsjinsttwang, dy strang op Fryslân drukken, ien kamp wol wirdich ophelle to wirden, uwt alde croniken en sciedboeken, in sa, as fornyd, wer yn de tinsen fen de minscen to kommen. Casper Robles, colonel fen it regiment Walen , be< stjoerde, 'mei izeren hàn Fryslân , as onderstædhalder foar Barlamont, heer van Hierges, dy stædhalder fen Fryslàn , Grins, Oeryssel in Lingen, uwt namme fen Philips II wier. Wier zyn namme eak mei slripen unscildich bloed bekladde, hy scil dochs by de Friesen yn eare halden wirde. Mei syn yn oarloch griis wirden feinten halde hy it folls, dat nei frydom fen godstsjinst in ontslach fen de Spaensce twang snakke, yn team. In ho faek min eak de holle brimstich opstiek, ho faek eak ien tol fen fluchte edelen in borgers it platte lân oafrounen in, fen de boeren holpen, de iepene steden ynnamen, master fen de fæste steden in slotten laekke Robles mei hjar drift, do ien bloe-
Wumkes.nl
75 dige wrake pyn macht, by it einsluwten, heager opfierde. De Prins fen Oranje, bekind mei de geast dy yn Fryslân wier, dochs eak mei it kreftigc haed dat der regjerr e , woe minlike graech ien fæste foet yn dit lân hawwe in stjoerde derom Frederik fen Bronkhorst, beklaeid mei de macht fen stædhalder, hinne, om ien oanslach op de seekant to dwaen ; wylst de graef fen Schouwenburg , mei ien goed leger, oan de Iânkant ynfalle scoe. Sa stiene de saken, do Bronkhorst, oanfjurre troch de ynnimming fen Flissingen in den Briel, in oare oerwinningen fen it Prinsefolts, him ré makke om mei de edelen, dy nei Hamborg in Embden flucht wierne, as mei forstanhaldinge fen binnen oan de noardkust to weachjen, it jin him fen de Prins opdragen wier. Op it Amelân sammele hy folts in scippen, wylst de boeren yn de Dongeradeelen ta opstân oanset wirden. Dit koe lykwols net sa yn stilte dien wirde of Robles krige de oanslach yn de noas, in sa gou er koe, forsterke er Dockom, mei ien kreftich bolwirk, twa fendels Walen in folie oarlogsluwch, in woe Sippe Scheltema in Sikke Tyssens, dy as hopljue, folk foar de Prins werfden, yn de finsenis selte •—• mar disse warscoud ontkamen, de iene nei it Amelân in de oare nei Frentsjer. Do Scheltema mei it folk, dat er by bim hie , op it Amelân oankaem,foun er der kaptein Gysbert.ien Hollander, Iizzen mei ien great oarlogscip in sauntich feinten; dizze steatsce kapitein Sette Scheltema oan om
Wumkes.nl
76 Dockum sa gou muwlk to berinnen, in woe hem tritich fen syn folk in oare help jaen. Mar Scheltema liet him earst nei folie tsjinakseljen fine; in as fielde hy foaroaf de trurige oafrin , sa teach hy mei tjinsin, mar do hy ienkear beret wier, mei moed in kreft to wirk. Hy gyng mei syn eigen folk, de tritich feinten in oarîogsark oan boart in sylde mei ien goede wyn nei Eastmahorne, wer hy foet oon wâl sette. Sa gou de boeren hearden dat Scheltema mei syn folts lânne wier, klipten hja de klok in ronnen gear om him to helpen. Hja wierne hjir foral to oanset troch dat de Walen, uwt Dockom, net allinne de pleatsen fen Scheltema in Tyssens yn de Ioage Iaeyen , mar eak de Dongeradelen oafgriselik mei moart in brân pleagen. Nou sterk, troch tal in moed in toarst nei wrake, teagen hja nei de stæd, wer 't hja troch de besetling wakker oanfallen waerden, mar dy eak sa werom sloegen dat, nei ien koarte mar hirde kamp, hja master fen Dockum waerden. Mei blydscip waerden se fen de borgers, dy it mei de Prins halden, ynhelle , mar mei eangstme in scrik, troch de Spaensksinden; da de Walen foar ien diel nei Leauwert, in foar it oare op de toer fen it Bonifaciuskleaster in by de Roamsche borgers de flecht namen. De soldaten dy nei de toer gyngen, namen, der se op ien gou untset rekkenen , hjar trommen in geweren mei; hja waerden yn tol in sterkens forgreate troch forscate Roamsche borgers, dy ien bescirwl foar de wrake fen de steatscen sochten, in
Wumkes.nl
77 mei ien ammunitie in libbensfoarrie oanbrochten. Siet ma sa fen de iene kant yn de pine, in flea men uwt bangens foar de moed fen it Steatsce folk, in de wrake fen de mishandele borgers in boeren, oan de oare side sceat 01a kanonnen oaf, ta ien teiken fen blydscip, helle de bylden uwt tsjerken inkleasters, naem de bekindste Roamsche borgers under eed, in liet by tromslach omroppe, dat nimmen Spaensce soldaten bescuwl halde mocht. Hjirop forlieten alle geastliken de stæd in mei hjar gyngen forscate borgers, roamsch in un-roamsch, allegjerre uwt ængstme foar de boldiedigens fen sa folie fremd folk in it unk dat folgje scoe; sa slim gyng dit forlitten fen de stæd einling, dat min it fjierders by placaet forbea. Barden dy saken by moarntiid, to middei rieplachle min yn de stæd ho de toer bæst to winnen , om 't min bang wier foar great kwea in sceade, dat fen it folts dat er opsiet komme scoe. Der werd oerlein om de ienigste moents , dy yn de stæd oerbleaun wier, hinne to stjoeren om mei hjar to sprekken in hjar oan to moanjen om de toer oer to jaen. Dy bea nou, oan allegjerre dy oppe toer wierne, frye in franke oaftocht nei Leauwert; mar fen de toer anderen hja : dat se de toer nimmen as oan de kening , of immen yn syn namm e , oerjaen scoene, in as hja oanfallen waerden , hja hini, yn dy syn namme, ont hjar leste drip bloed to fordadigjen woene. Do min seach dat mei handeljen neat to winnen wier, sceat min mei kanon,in oar gewear, op de toer, sa folie
Wumkes.nl
78 as soldaten in borgers it eat yn de macht hiene, mar de toer wier sterk, in de Walen wisten eak de kreft fen de koegels, troch lekken om de toer to hingjen, to brekken, sa dat min, nei ien tiidlang sjitten, neat as huwn fen de Walen to baet krige in oerienkaem om de moents foar de oarde kear yete ris hinne to sljoeren , om de besetting oantomoanjen om hjar oer to jaen, dat min oars de toer yn brân stekke soe ; mar neat koe dy mannen forwrikke of forwege. Nou toage min hiele heapen brânje oan, om it dwaen nei it drigen to foegjen, stiek it oan, in gou gyng der ien swiere brân yn de toer op in fleagen wolken reek de kloksgatten uwt, tsjokker noch , sa it like, om hwet libben hie to forsmoaren, mar neat koe de moed fen det stege in dappere folts buwge, ja scien al it houtwirk barnde in de klokken troch de hjitte raenden, seit de kronykscrieuwer, 1] koe neat hjar lytser meilsje, omkeard, hja ronnen mei slaende trommen in uwlwaide findels op ien fen de omgongen om, in roapen de borgers tr. dat de straf foar sok ien dwaen net fier oafwæze koe; in mei ien sceaten se mear as ien minsce yn de strieten dea. Wier sa alle flyt om de toer te winnen, foar de Steatscen forgees, hja wierne dochs net moedieas mar hoapten de stæd yn to halden. Letters waerden er stjoerd nei Schouwenborg, dy Snits, Boalsert in Frentsjer ynnomd hie, in hja forbounen hjar mei ede, Dockum to fordadigjen. Frouljue in bern brochten stien, hout in oar 1) Winscmius.
Wumkes.nl
79 goed oan, om de bohvirken heager to meitsen, wylst hja demanljuetaroapenin oanfjurren omlyk as hja to dwaen; eak de boeren graefden in setten op, in forbetterden de poartten in fæsten, mei san îwer, dat min forbaesd stie,hoe sa folie yn ien dei ta stân komme koe. Fierders waerd op alles goede ryge set, sa troch wachten by de poartten, lonlen by it kanon, as alles, om by ien oanfal, de fyân oaf te keren in hjar to fonvarren. Wier er nou ien minder kras mân in haed fen soldaten to Leauwerdoan it bestjoer wæst, muwlk wierne de Steatscen master fen Dockum bleaun , mar ien Robles wier hjar to tuwk in oafgrîzelike dagen wierne foar de stæd weilein. Sa gou it de Colonel ta earen kaem, ho de saken yn Dockum stiene, wier it earste hwet er die, uwtstruye o litten dat er de stæd mei syn hiele macht oerfalle in den eak de iene stien net op de oare litte scoe. Soks mast tsjinje om foaroaf scrik in forwarring yn de pleats to bringen, weryn er eak mar al to goed slagge. De jouns keas er fiifhondert fen de bæste mannen uwt syn folts, om ien uwttocht nei Dockum to dwaen, hy forsea'ch hjar, foar ien oanfal, fen al it nodige in onthiet hjar, as hja de stæd ynnamen, dat hja der 'den fry moardsje in plunderje mochten. Sa teagen de soldaten, mei sechstig ruwters by hjar, yet de jouns om acht uwre, op hjar roaftocht uwt, om dy fen Schouwenborg, dy, sa as Robles tochte, eak net stil sitte scoe, foar to kommen in troch de tjusternis beginstige de stæd neyer to kommen.
Wumkes.nl
80 Foar de sinne hjar holle boppe de kimen stiek wier it lytse leger tichte by de stæd in brocht der scrik in forwarring onder de besetting, dy miende it heele leger fen Robles tsjin hjar yn oantocht to sjen, sa dat, foar 't ma ta jenstân ré wier, de fyân sa tichte onder de stæd wier, der ma lyts bruwkme fen de kanonnen meitse koe. Mar dochs teanden hja dat it behald fen de stæd hjar wol tige mienen wier; de wakkere borgers in soldaten moannen de flouhertige boeren oan , om allyk hja, fæst to stean in oan de eed te tinken, dy hja dien hiene; dat, do de fyân twaris mei kreft oanfoel, hja him oafsloegen in op de flecht dreauwen. Of 't nou dy flecht fen de Walen mienen wie, wit min net, mar hja sloegen hjar leger by Aldsyl op, om, sa it like , better tiid oaf ta wachtsjen; de uwtkomste wier to minsten yn hjar forcliel. Gemien wier de blydscip yn de stæd oer it weigean fen de fyânnen. Mar koart mochte soks djoerj e ; om 't de wacht by de Hanspoarte, dy allegjerre uwt boeren bestie, scandelik uwt de stæd flea in de poarte iepen in unbeset liet. Sa gou nou bja, dy 't oppe toer sieten, soks mirken, seinden hja it oan de Walen, dy buwten wierne, in dizze kamen gou hja koene op de stæd oan, om bruwkme to meitsen fen dizze scoane gelegenheit, om Dockum to oerfailen in yn to nimmen. Mei freezen in bewen teagen hja de unbesette poarte yn, went dy oan tucht winde soldaten koene hjar mar het begripe dat efter
Wumkes.nl
81 sok dwaen nin forrïe stykke; mar gou kaem de besetting fen de toer by hjar in stipe hjar moed. len greate forwarring kaem derop yn de stæd, do min de Walen yn de strieten seach , nimmen hie oan san leiTens tinke kinnen. Eangstme makke hjar master fen follen, lilkens fen oaren, de iene flea in de oare gyng rasend de fyàn to mjitte; mar it tal fen hjarren dy moedich de fyân oanfoel, wier to lyts om him to fordrieuwen, in nei ien koarte mar hirde stryd masten faja eak, dy hjar kioek in berieden om Scheltema sammelden, in tsjin de Walen stàn halden, de •flecht nimrae in de stæd wer oan it Spaensk geweld •oerlilte. Sa mast Dockunv, foar trye dagen forroun wierne, wer onder it alde jok bokke; djoer kaem hjar de •fryheid to stean, dy hja sa koart machtich wier, in sa lang hoape hie. Heislich maste hja bliede foar ien langste , sa djip yn it hert fen alle goede Friesen woartele. Nea seach min scrikliker moardsjen, marteljen in wi\vescenden;ald noch jong waerd sparre, it bloed streamde langs de strietten; nin moentskape of geastl&e kleedy, weronder somlike hjar bescuwllen, waerd untsjoen, nin bewiis fen roamsk to wœsen, in de kening oan to hingjen, koe inimen hoedsje foar roaf in dea. Sechstich rûters, dy nei de kant fen Grins de stæd ynkrongen, kamen mei friske kreft, ta moardsjen , hjar maets to holp in fierden dit eak ta san hichte, dat it like,. dat de stæd uwtdylge wirde scoe. Ue minscen namen, seit wer de sciedscrieirwer, de flecht op de dakken fen 6
Wumkes.nl
82 de huvvzen, mar troch brân waerden hja wer fordreaun; min seach neakende wiwen oppe strietlen nei hjar manIjue siikjen, yn bjar jennen halden hja de pas op de wrald komde berntsjes, in dochs koene hja dy grouliken net forbidde, mar waerden faek it offer fen bjar Ijeafde. Nimmen scoe eagenscynlik oerbleaun wæze, as de roamsce borgers, dy nei Leauwerd tein wierne, op it hearen fen de moard, nei lang bidden, by Robles nin genade krige hiene , in it befel om mei moardsjen op to halden. Nou teagen de Walen mei macht oan 't plunderjen in krigen greate buwt, ta einlingde tiding kaem dat er Steatsk folk, mei Jan Bonga en Sicke Tyssens oan il haed, de stæd neyer kaem. Lef, in bang hjar greate buwt to forliezen , forlietcn de Walen , op ien .lyts heapke nei, de pleats, v/er hja sa folio blued forgetten hiene, in om de mjitte fen it kwea fol Èo meitsen, stieken hja'tïe stæd op forscatc plakken yn de bràn. Maste san loage dy roaf- in nioardners-binde forljochlsje! san freugdefjoer koe nel lang tsjinje, il wier ien frecslik ein wirdich. Il Stealsce folts mette hjar oan dcle,oerfoel hjar, in sioech ien great tal dea , jage de oaren op de• flecht, naem hjar de makke buwt wer oaf, in liet hjar einling, lyts yn tal, mar great yn scande, Leauwerd wer ynkomme. Dit wier it ein fen ien striid dy sa folie jammer mei loage, Dcckum lang heuge, in it neiteam teant dat de Friezen 'eak net forgees de fryheit fen it Spaensce jok krigen.
Wumkes.nl
83 Yn 1578, doe de stæd, in hiel Fryslân,fen Spanje ontslein wier , sloapte min de tsjerke in it kleaster, dy dochs boufallich wierne , in liet allinne de heege toer stean, as wier it, om hwet hjir barde yn oantinken to halden. Lang hat dy toer der stien, as ien pronkstik fen de stæd, in ien beaken foar de séman, mar de tüd dy jiinmer wrot oan alle minscewirk, hat it er einling eak tabrocht, dat hy, om alle unk for te kommen, sloapt wirde mast, in do hy yn 1832 fen syn spits ontdien, mei syn beide swiere klokken yete ris lette, do klonk dat dealiel my yn de earen oft er ien ald frjeund fen myn bernetüd to hoawe brocht waerd, in scien er nin stien mear fen him to si en is, Iykwols is it plak wer hy stie my Ijeawer as folie oaren, as ik to Dockum kom. D. H.
Wumkes.nl
JOHANNES VAN LIGNE, GRAAF VAN AREMBERG, STADHOUDER VAN FRIESLAND.
Johannes of Jan van Ligne stamde af van het gesîacht der baronnen, graven en prinsen van Ligne, hetwelk tot de oudste huizen in de Nederlanden behoorde, en deszelfs naam ontleende van het dorp Ligne, in Henegouwen gelegen. Reeds in den jare 1130 vinden wij gewag gemaakt van Theodoricus, heer en baron van Ligne , terwijl Johannes van Ligne, kleinzoon van Fastradus, die in 1337 te Venetië overleed, door zijn huwelijk met Eustachia van Barbançon, ook die bezitting met Ligne vereenigde; en diens betachterkleinzoon, Johannes van Ligne, den tak der hertogen en prinsen van Aremberg en Barbançon stichtte. Dit geslacht, dat niet alleen tot de oudste en aanzienlijkste, maar ook tot de rijkste uit den lande behoorde, zag deszelfs welvaart en invloed allengs meer en meer uitgebreid , totdat door onzen held ook het prinsdom van Aremberg bij de overige uitgestrekte goederen, door de afstammelingen der van Ligne's bezeten, werd toegevoegd, en hij een der vermogendstc landbezitters in deze gewesten mogt genoemd worden. 1) Aremberg zelve (Aremburium, en Âreviberga,) was eeiie stad in de Eifel, tusschen Trier, Gulik en Keulen?
Wumkes.nl
85 aan de rivier de Aar , vroeger eene vrije heerlijkheid, maar in 1298 . door het huwelijk van Machtilda, dochter van Johannes , heer van Aremberg , met Engelbert, graaf van der Mark , aan de graven van der Mark in eigendom overgegaan. De Arembergsche linie van dit geslacht eindigde met Robert III, wiens landen aan zijne zuster, Margaretha van der Mark, vervielen , die dezelve aan onzen Johannes van Ligne, vrijheer van Barbançon , bij haar huwelijk, met hem in 1547 gesloten , aanbragt; waarop deze den naam en titel heeft aangenomen van graaf van Aremberg. 2) Bovendien was hij heer van Zevenbergen, Noordeloos, Heemskerke, Capelle en Polsbroek , en door zijn huwelijk Heer van Naaldwijk en Honselaardijk, Ambr•chtsheer van Vlaardinger-anibacht, van Capelle, van Nieuwerkerk op den Ussel en van Wateringe, en het huis te Naaldwijk binnen 's Gravenhage, zoo als Goudhoeven het noemt, 3) heeft van hem den naam ontvangen van het huis van Aremberg. 4) Bij Strada vinden wij vermeld dat hij aan het huis van Oostenrijk bijzondere diensten bewezen heeft; en niet alleen door Karel V werd benoemd tot ridder van het gulden vlies, maar zelfs van Keizer Maximiliaan II de uitstekende gunst verwierf, dat zijn Graafschap Aremberg tot een rijksvorstendom, en hij zelven tot rijksvorst verheven werd , terwijl zijn vorstendom een lid werd van den Nederrijnschen kreits. 5) Uit dit een en ander blijkt ten duidelijksten, dat hij, en door afkomst en door bezittingen en door rang tot de aanzienlijkste edelen van zijnen tijd behoord heeft.
Wumkes.nl
88 Van zijne jeugd, zijne jongelingsjaren en zijne vor* ming en opleiding is ons niets bekend geworden en in de jaarboeken der geschiedenis vinden wij zijnen naam het eerst genoemd in 1548. Maximiliaan van Egmond, graaf van Buren, overleed 23 December van dit jaar en werd in het stadhouderschap van Friesland , Groningen en Overijssel opgevolgd door Jan van Ligne, Graaf van Aremberg 6), wiens eerste handeling als zoodanig was het ontvangen der huldiging eir-van den eed van trouwe der Friezen aan en jegens Filips II, zoon van Karel V, als toekomende overste Heer van den lande en natuurlijke Prins. Kareî V was nog wel geene vijftig jaren oud, en hoezeer dikwijls door hevige aanvallen van jicht gekweld, nog krachtig genoeg om het staatsbestuur in handen te houden , maar moest er toch reeds tijdig op bedacht zijn, het toekomend gezag zijns zoons te vestigen. Deze toch, die door verwaarloosde opvoeding , en zijn dweepzuchtigen ijver en gestrengheid in geloofszaken , welke gestrengheid in de Nederlanden niet alleen het volk , maar ook de overheden begonnen af te keuren, 7) veel tegen zich had, behoefde eenen moreelen steun, die reeds van te voren als het ware zijne regten op de opvolging zijns vaders vestigde. Karel kende deze landen en den staat der zaken alhier naauwkeurig, en beloofde zich van het krijgsvolk, dat. hij hier op de been hield , en hem en Filips met trouwe was toegedaan, eene krachtige ondersteuning van hun beider belang. Het was te meer noodig dat Filips als toekomstig opvolger in het bewind erkend werd, omdat
Wumkes.nl
er in Nederland veelvermogende Edelen gevonden werden , die bij het volk in blakende gunst stonden en weliigt na Karels dood hunne regten op de Grafelijke waardigheid zouden doen gelden, waaronder Reinoud van Brederode, afstammeling van de oude Hollandsche Graven , wien hij vroeger tegen zich in het harnas gejaagd had, 8) een der gevaarlijkste scheen te zijn ; en aan den anderen kant was hem ter kennisse gekomen, dat ook zijn neef, Maximiliaan , door velen liever aan het hoofd verlangd werd, dan zijn hier minder en min gunstig bekende zoon. In elk geval was het dus zaak dat Filips zelf in de Nederlanden kwam en de huldiging ontving, en vooral was dit van belang voor het hoofdplan des Keizers , de uilroeijing van alle ketterij, hetwelk hij wist, dat door niemand met meer gretigheid zou worden ten uitvoer gebragt, dan door Filips. 9) Nadat de Prins te Brussel was aangekomen, werd hij door den advokaat van Holland het eerst namens de Staten begroet, in de maand Maart 1549, waarop hij in Julij in Braband en vervolgens in Henegouwen, Artois, Mechelen, Antwerpen, Zeeland , Holland, Utrecht, Overijssel en Gelderland gehuldigd werd ; maar in Friesland ontving Jan van Ligne den eed en de huldiging in des Prinsen naam. Wij vinden bij Revius gemeld dat de Friezen gemagtigden zouden hebben afgezonden, om te Deventer de huldiging af te leggen; 10) maar van elders is het gebleken , dat Jan van Ligne , zoowel van de Friezen , als van de Groningers en Drentenaars, in naam des Prinsen, de- huldiging heeft ontvangen. 11)
Wumkes.nl
Van Frieslands lotgevallen en ArembergS daden gedurende de eerstvolgende jaren is weinig opgeteekend, dan dat hij in 1552, gedurende den ooriog tegen Frankrijk, veel volks aanwierf voor den Keizer en zijne partij, en dat hij, toen de Hollandsche, Zeeuwsehe en Friesche kusten door de Fransche oorlogschepen bedreigd werden, naar Friesland werd afgezonden , ten einde destranden op de best mogelijke wijze te beveiligen 12)» Zes jaren nadat de Prins als toekomstig heer dezer landen gehuMigd was , had de bekende overdragt plaats van het gebied der Nederlanden op den jongen vorst, als Filips !ü, Graaf van Holland, in de geschiedenis meer algemeen bekend als Koning Filips II van Spanje. Het is hier de plaats niet om over de beweegredenen, van dien afstand, of de plegtigheden en formaliteiten,. daarbij plaats gehad hebbende, te spreken, en het is voor ons doel gnioeg, te weten,, dat op den 25 October 1555, bij de overdragt zelve, ook de Staten van Friesland den eed aan den nieuwen Heer hebben afgelegd , en dat in 1559, bij de aanstelling der Stadhouders over de verschillende gewesten, de Graaf van Aremberg als zoodanig over Friesland, Overijssel, Groningen en Lingen gesteld werd. 13) Als eene merkwaardige bijzonderheid , bij de huldiging van Filips tot Heer dezer landen, vinden wij omtrent de Friezen opgeteekend, dat zij den eed hebben gedaan staande, en gelijk Schotanus het uitdrukt, „ 't Was een leecken , ofte sehaduwe van d' oude Vrijheijdt deser Natie, tusschen 't Flie end& de Lauwcrs, dat hare Gesanten, staende den fiedt de-
Wumkes.nl
89 den , daer de Gesanten van d' andere Landen knielden." 14J— Het blijkt dat Aremberg, als Stadhouder, een getrouw aanhanger was van den Spaansehen Koning, en diens ijver voor de Godsdienst, die hij beleed, deelde, niet alleen, maar niet alle kracht ondersteunde. Reeds in 1556 , toen de Koning een decreet had uitgevaardigd , dat er een gezant van den H. stoel naar Friesland zou gezonden worden, 'om het ergerlijk gedrag der monniken en geestelijken te beteugelen en te bestraffen, liet hij de prelaten uit zijn stadhouderschap tot zich komen en vermaande ze met allen ernst om hunne bediening waardiglijk waar te nemen, 15) en toen bij bulle van den bisschop van Utrecht, te Valenciennes door Filips bevestigd , Wilhelmus Lindanus , als vicarus en deken, commissaris of offîciaal, naar deze landen gezonden werd, vond hij in Aremberg eenen krachtigen steun, die in 1559, op last des Konings , aan de Friezen boodschapte, dat het gezag van Lindanus ten vollen werd bekrachtigd , en het vaste voornemen bestond, om de Rooinsche religie alhier te vestigen. 16) Deze boodschap bragt Aremberg uil Brussel mede van de vergadering, waartoe Filips, tegen den tijd van zijn vertrek naar Spanje, de Staten der provinciën tegen 7 Augustus van dat jaar had bijeengeroepen.N Ook later hield Aremberg hel gezag van Lindanus staande, en zelfs toen de Staten van dit gewest, na Filips vertrek, eene klagt bij hem inleverden, over de trotschheid en wreedheid van den vicaris , of commissaris des geloofs, met verzoek om diens overmoed te
Wumkes.nl
90 willen breidelen, was hel eenige antwoord, dat de Stadhouder hun gaf, dat Lindanus handelde zooals de last des Konings medebragt. 17). Wel had hij beloofd aan de Landvoogdes te zullen schrijven over herstelling van het kerkelijk regt, maar die belofte vervulde hij niet eer , dan toen de drang der omstandigheden en de volhardende houding der Staten hem daartoe noodzaakte. Op den Iandsdag namelijk van den 8 Julij 1560 werd aan de Staten, namens de landvoogdes, bekend gemaakt, dat, vermits zij in 1558 geweigerd hadden mede te deelen in liet bijeenbrengen van geld en volk tegen den Franschen Koning, en vermits zij in den oorlog tegen dezen gcene hulpe hadden verleend, gelijk Groningen, Overijssel, Drenthe en Gelderland, thans liet verzoek om geld werd herhaald , vooral daar zij beter iets hadden te geven, dan de zuidelijke provinciën. Het antwoord der Staten was een eenvoudig aanbt/d van fSiO,OOO, onder beding, dat het hare regten en vrijheden niet zou schaden, en dat alles, wat tegen die reglen en vrijheden was ingeslopen, zoude verbeterd worden , gelijk men in 1539 met den Keizer was overeengekomen. Dit antwoord verstoorde Aremberg , die naarde Staten-vergadering snelde en aldaar ƒ 60,000 zonder eenige voorwaarden eischte. De Staten bragten hun aanbod den volgenden dag werkelijk tot die som, maar stelden uitdrukkelijk de voorwaarde vast, „dat men de kwade exempelen der gequetste gerechticheden des lands vernietighe ende de hoochmoedt ende handel van Lindanus tegengae." Ook dit geviel Aremberg
Wumkes.nl
91
niet, maar toen hij op eenen nieuwen landsdag op hetzelfde verzoek hetzelfde antwoord bekwam , besloot hij het aanbod aan te nemen en werd dit accoord met den Koning bij openbare en solemneele brieven van 19 Augustus bevestigd. 18) Toen Oranje, Egrnond en Hoorne, op en na de vergadering der Vliesridders en Stadhouders , te Brussel in Mei 1562 gehouden, omdat zij tevergeefs alle hunne krachten inspanden om de verwijdering van den kardinaal van Granvelle te verkrijgen , en omdat hunne pogingen op den Rijksdag te Frankfort, waar zij aanhielden om vrijheid van godsdienst, geene vruchten opleverden, in 1563 met vele aanzienlijken uit dezen lande een plegtig en beëedigd verbondschrift opmaakten, weigerde Aremberg daarin toe te treden en wilde hij zich noch voor de eene noch voor de andere parlij verklaren. 19) Ook in het verbond, dat nader in 1565 , onder den naam van het compromis bekend, gesloten is , schijnt hij niet gedeeld te hebben, want dat hij twee jaren later bevel gaf, dat men hem dat verbond met naam en toenaam onderteekend zou uitreiken en vertoonen , en van de Staten ten antwoord bekwam, dal het niet in het land was, en zij aan den oorspronkelijken verbondsbrief niet konden komen, bewijst duidelijk, dat hij met het personeel der verbondenen niet bekend was. 20) Toen in het jaar 1565 de Edelen het algemeen verbond oprigtten , werden ook herwaarts eenige Edelen met geloofsbrieven afgezonden, om verslag te doen van het verbond en den lastbrief te vertoonen, en alle aanzienlijken op te
Wumkes.nl
92 wekken, zich in het verbond te doen opnemen tot wering van 's Iands gevaren en tot verwerving der vrijheid; 21) doch in den beginne vond hetzelve hier weinig bijval, waarloe de koningsgezindheid van Aremberg welligt veel zal hebben bijgedragen, daar hij toen nog niet naar den hove was opgeroepen en zich in deze landen ophield; terwijl later eerst meer Friesche edelen tot het verbond toetraden. Er werd hier ook een kort begrip van het verbondschrift uitgegeven, hetwelk Alva het klein verbondschrift noemde, terwijl ook later een afzonderlijk verbond van sommige Friesche edelen is opgerigt geworden , waarvan Viglius ab Aijta gewag maakt. 22) Aremberg zelf was zeer tegen die vereeniging van 's Iands Edelen ingenomen, en toen hij, met de overige Stadhouders en Vliesridders op het laatst van Maart, ten hove verschenen zijnde, aan de raadplegingen over deze verbindtenis en de voornemens en houding der Edelen deel nam, was het zijn gevoelen dat de Edelen, omtrent wier plannen velerlei geruchten liepen , en wier voornemen om een verzoekschrift in te dienen algemeen bekend was, zich veeleer gedroegen als menschen , die den vorst de wetten wilden stellen, dan als zoodanigen, die eenig verzoek te doen hadden, waarom hij het raadzaam achtte, de zending der Edelen niet toe te laten , of althans die toelating te verschuiven, opdat welligt in dat tijdsverloop een verbond, dat in zulk een kort tijdsbestek tot stand was gekomen , door gebrek aan eenheid en inwendige kracht mogt in een vallen. 23) In deze hoop werd hij, even als allen, die
Wumkes.nl
93
zich daarmede hadden durven vleijen, geheel en albedrogen : de zaak, die de Edelen voorstonden , vrijheid van godsdienst bovenal, vond • overal wederklank en meer en meer wies de zucht, dezelve van den Koning af te dwingen; reeds openbaarde zich meer zelfvertrouwen bij de menigte; de leeraars van verschillende hervormde gezindten kwamen uit Waalsch Vlaanderen naar Braband, Zeeland en Holland, predikten eerst in het verborgene in het digtste der bosschen, maar vervolgens in het open veld, door de wapens voor overvalling beveiligd, totdat de vrijheidszucht bij sommigen in bandeloosheid ontaardde, en de vreesselijke beeldstormerij, die als een loopend vuur geheel Nederland door verwoesting en vernieling met zich bragt, eenen onuitwischbaren vlek wierp op de anders zoo schoone bladeren in onze geschiedenis, waarop wij den worstelstrijd tegen overmagt en dweepzucht, gedurende 80 jaren volgehouden, zien afgeschetst. Indien wij het meer of minder laakbare van de beeldstormerij op verschillende plaatsen afmeten wilden naar het grooter of geringer aandeel, dat er deze of gene plaats in genomen heeft, of naar den meerderen of minderen spoed, waarmede het verderfelijke voorbeeld der eerste woestelingen gevolgd werd, dan plaatsen wij het gewest onzer inwoning ten dezen in een gunstig licht, want het getuigenis van alle geschiedschrijvers omtrent dit punt is eenstemmig en zacht omtrent het hier voorgevallene. Friesland was bijna de laatste provincie, waar deze gewelddadige verstoring der rust navolging heefl
Wumkes.nl
94 gevonden en dit wordt toegeschreven aan de omstandigheid dat de onroomschen aldaar veelal uit Doopsgezinden , weêrlooze lieden , bestonden , die hunne krachten niet genoegzaam vertrouwden , of wel daaraan, dat, gelijk Hooft het uitdrukt, „de brandt der verbolgenheit, bij mangel van sloffe, zoo hoogh niet gesteeghen was. " — „ Zeker," voegt hij er bij , „ geen ander gewest daar 't stuk van 't geloof, met meerder gevoeglijkheit gehandelt en min onnoozel bloeds vergooten is." 24) Bij Hooft, wiens verhaal door Cerisier, in zijne Geschiedenis van de Vereenigde Nederlanden , en door Brandt, in zijne Historie der Reformatie, geheel wordt gevolgd, vinden wij alïe eer van deze meerdere gematigdheid aan Aremberg toegeschreven : maar Bor, in zijn Oorspronk der Nederlandse Beroerten , en Schotanus, in zijne Friesche Historiën , maken daarvan geen gewag. Indien de weerloosheid der onroomschen in dit gewest de oorzaak was van het later uitbarsten en van de milder geest der beeldstorming aldaar, heeft voorzeker Aremberg daartoe niet veel bijgebragt; maar als de brand der verbolgenheid, bij mangel van stoffe niet zoo hoog was gestegen , dan zal dit wel aan de mildere handelwijze van den stadhouder voornamelijk zijn toe te schrijven. Hooft zegt: „ dat de lof des Graven van Aarenbergh, Stadhouder , oover die groote heerlijkije, hem niet te verzwijghen staat; die met zonderlinge konst, voorzight en bescheidenheit, de strengheit der Plakkaaten , de wreedheidt der geestelijken en 'tongeduldt der vervolghden heeft weeten te maati-
Wumkes.nl
95 ghen." 25) Maar daarmede strookt in het geheel niet des Graven voortdurende bescherming aan Lindanus, den wreeden vervolger der gereformeerden, verleend, noch zijn volhardende ijver voor den wil des Konings , die een verklaard vijand van alle gereformeerden en een streng uitvoerder der plakkaten tegen de ketterij was, noch zijne later gevolgde handelwijze, waaruit wij ook hem als een ijveraar voor de Roomsche kerk zullen Ieeren kennen. Waar is het, dat hij bij gelegenheid der te Leeuwarden voorgevallen ongeregeldheden met gematigdheid handelde, maar dat was eenc gebeurtenis, later dan de beeldstormerij zelve, en dus niet de oorzaak der hier heerschende rust. Hoe het wezen moge, en wat er de oorzaak van zij , het is stellig, dat het langen lijd duurde eer de geest van vernieling ook hier tegen de uiterlijkheden van den Roomschen eeredienst losbarstte, en dat zelfs het volk tot de verwijdering der keikelijke beelden en sieraden niet is overgegaan , voordat het bestuur daartoe vergunning had gegeven. Op den 6den September 1566 brak ook hier de storm los, en •werden uit de drie parochiekerken alle beelden , altaren en sieraden, volgens sommigen, geworpen, 26) en zooals Schotanus het uitdrukt, „ weghgheruijmt." 27) Dit had plaats, terwijl Aremberg in Overijssel was, en de burgemeester Tjerk Walles , de gezworene gemeente, en bevelhebbers der schutterij en burgerij, daartoe aanmanende , voegt er lot drangreden bij, dat men , nu de bestelling der stad waarnemen en vooral de] ziel en conscientie bezorgen moest, dat men de kerken moes
Wumkes.nl
98
zuiveren , maar door de schutterij en niet door de onbesuisde menigte, en dat daarbij geene verhindering te vreezen was bij gebrek aan garnizoen en de afwezigheid van Aremberg. Reeds in denzelfden nacht werd die zoogezegde zuivering der kerken bewerkstelligd en den volgenden dag de eerste openbare godsdienstoefening der Gereformeerden gehouden, waarbij Antonius Nicolai, vroeger priester te Hoogebeintum de voormiddagen Martinus Elius, vroeger priester te Tzum, de namiddag-godsdienst leidde. 28) Ook te Sneek moesten deRoomschen de missen en diensten staken, hoewe daar door bemoeijing van het bestuur de beelden niet werden vernield , terwijl mede te Franeker zonder vernieling alleen de R. eeredienst geschorst en door de Hervormde leeraars gepredikt werd. 29) Het onmiddelijk gevolg dezer bewegingen was, dat het Hof , dat strenge publicatiën tegen de beeldstormers en kerkschenners had uitgevaardigd , deszelfs ongenoegen over het gebeurde te kennen gaf, en den priesteren strengelijk gebood met hunne prediking en ambtsbediening voort te varen, en dat Aremberg reeds op den loden derzelfde maand, uit Overijssel naar Leeuwarden teruggekeerd , den burgemeesteren gelastte de dienaars der Gereformeerde godsdienst af te danken , en de kerken en de stad in haren vorigen staat te herstellen. Alle de met eenig gezag bekleedde inwoners der stad verklaarden dit niet te kunnen doen , maar beloofden trouw aan den Koning , mits de zaken zoo bleven als zij nu waren, tot de Koning en de Algemeene Staten daarmo-
Wumkes.nl
97
trent anders beslisten. Aremberg hield zijne eischen vol, niettegenstaande eenige voorname ingezetenen uit den adelstand hem een verdrag en accoord aanboden omtrent de vrije uitoefening der beide godsdiensten, niettegenstaande bet bestuur hem bezwoer hoe al het gebeurde geschied was, om erger onheil en schade te voorkomen, en hoe zij de Roomschen nooit verhinderd hadden , noch verhinderen zouden in hunnen eeredienst, en niettegenstaande ookde gedeputeerden bij een krach-' tig adres om rust en vrede in de godsdienst verzocht hadden. 30) Wij zien hier dus van den kant der bestuurderen en edelen wel wijze belangstelling in het behoud van rust en orde, en gematigde verdraagzaamheid, maar van den kant van Aremberg volstrekte vasthoudendheid aan, en volharding in de bevelen des Konings, waarbij de uitroeijing en verdelging der ketterij een hoofdpunt was. Hij liet dan ook het blokhuis versterken, en wij zullen hem weldra met nog meer kracht tegen de nieuwe leer zien te velde trekken. Niettegenstaande het verdrag van 23 Augustus 1566 , waarbij de Koning de predikatie, waar zij begonnen was, had toegestaan , en de afschaffing der Inquisitie had toegezegd, en waaruit men dus eene zachtere en gematigder handelwijze jegens de onroomschen gemeend had te mogen verwachten , had de overheid van Leeuwarden, op 1 October , een nieuw plakaat uitgevaardigd, waarbij aan alle beneficianten scherpeiijk verboden werd eenige nieuwigheid in de godsdienst in te voeren of van de oude kerkgebruiken af te wijken: 31) maar de ijver der gereformeerden» 1
Wumkes.nl
98 aangevuurd door de opgewonden taal van Sikke Abbes, vroeger pastoor van Oldenhove , was zoo groot, dat de magistraat genoodzaakt werd de uitoefening der Roomsche eeredienst te verbieden' en de kerken aan de hervormers over te geven. Dit gaf aanleiding tot eene pleglige bijeenroeping der Staten tegen den 27 November, op welke vergadering vooral veel omtrent het stuk der religie werd verhandeld; men vernam hier dat aremberg door de Gouvernante nadere berigten van den Koning had ontvangen, met een nieuw en scherp plakaat, waarin alle verandering in de godsdienst werd afgekeurd, tegen de inwilliging van de verzoeken der x'erbonden Edelen gewaarschuwd en bevel gegeven werd, om het verbond door alle middelen tegen te gaan. Nu werd besloten afgevaardigden naar Aremberg en de Landvoogdes te zenden , om uitstel van de publicatie van dat plakaat en hunne voorspraak bij den Koning te verzoeken , terwijl de Friezen zich overigens geheel wenschten te gedragen naar het voorbeeld der algemeene Staten. Aremberg, over deze poging hoogst verbitterd, schreef den 9 uit Overijssel een scherpen brief en eischte de herstelling van de Roomsche Godsdienst en beteugeling van den ijver der Hervormden, en gaf zijn voornemen te kennen spoedig in persoon over te komen. Nu werd des. Konings edict door den raad gelezen en aan het collegie der schutterij medegedeeld, en rijpelijk beraadslaagd of het wel raadzaam was dit edict, waarvan herstelling van de Roomsche Godsdienst, met bevestiging van des Stadhouders gezag de hoofdinhoud
Wumkes.nl
99
was, aan de burgerij voor te lezen. Vooral de mannelijke taal van den weisprekenden secretaris der stad, Doijtse Ringia, bewerkte eene zoo algemeene geestdrift, dat alle aanwezigen besloten het edict te laten liggen en deszelfs strengen inhoud niet alleen geheim te houden, maar ook tegen te gaan, welk besluit den volgenden dag , bij overstemming ook door de koningsgezinden , die den raad hadden verlaten, moest worden bekrachtigd en als een der eerste schoone vruchten van het verbond der Edelen in deze Provincie is aan te merken. 32) Reeds op den 16 derzelfde maand December werd alhier het Heilig Avondmaal voor de eerste keer openlijk gehouden. Aremberg , die door deze houding en dit gedrag van den stedelijken raad hoogst verbitterd was, rukte dadelijk uit Overijssel op, en kwam weldra met zijne vier vaandelen voetvolk en zestig ruiters bij Bergum aan. Inderdaad was het hem, als getrouw aanhanger en plaatsvervanger des Konings, niet euvel te duiden, dat hij in dezelve wederspannigheid en verzet tegen de bestaande en wettige inagt zag; meer nog dan in de verzoekschriften der Edelen , die hij reeds had verklaard af te keuren, was hier geschied;^ Konings wil en bevel was verduisterd, tegen den inhoud daarvan met opzet gehandeld en alzoo het vorstelijk gezag miskend en beleedigd. De Leeuwarders. die Areinberg kenden , en teregt vreesden dat hij nu wraak nemen en straf oefenen zoude, besloten dan ook terstond een gezantschap tot hem te zenden, met de bede, dat hij geene verandering mogt maken in de bestaande gods-
Wumkes.nl
100
dienst, maar door toelating daarvan de algemeene rust bevestigen; maar het antwoord van den stadhouder, op 8 Februari] in het klooster te Bergum geschreven, was alles behalve geruststellend. Hij gebood dat de predikanten op 11 Januarij voor zonsondergang de stad zouden verlaten , om er nimmer weder in te worden toegelaten, dat de kerkelijke beelden en sieraden aan des Konings bouwmeesters zouden worden ter hand gesteld en hel bestuur zou zorgen dat binnen de stad niets werd gedaan of geleden in strijd met de oude zeden en ceremoniën. De door de Roomschen tot hem gezonden gezanten ontving hij zeer vriendelijk , en herhaalde bij bevelschrift van den î 1 Januarij zijne gedane vordering en stelde aan de stad eenige artikelen voor, waarvan de voornaamste waren : de verbanning der predikanten, de vernietiging en afschaffing van nieuwe religie en verbonden, de publicatie der plakkaten, de uitlevering van al hun geschut en ammunitie en het stellen van negen persoonlijke borgen. — Daartegen beloofde hij hun vrijdom van de laatste plakkaten, van de inquisitie en van garnizoen; en na een jaar de vrijheid van de borgen en gijzelaars; welk contract na approbalie van de landvoogdes kracht zoude hebben. Hoe drukkend de opgedrongen voorwaarden ook waren, en hoe weinig waarborg er ook was voor de vervulling van Arembergs belofte omtrent de beloofde vrijdommen, bewoog de vrees de harten zoodanig, dat het voorstel aangenomen, de borgen gesteld, en het contract door de landvoogdes later geapprobeerd werd.
Wumkes.nl
101 En nu toonde Aremberg, hoe krachtig hij ook de hand hield aan de zaak des konings en zijne bevelen in het stuk van godsdienst, dat hij geene personele vete of onbetamelijke wraakzucht ruimte gaf, want hij schonk wegens het gebeurde de stad algemeene vergiffenis, zoodat niemand aan goed of lijf ter dier oorzake iets zou te Bjden hebben, en beloofde zelfs, dat in geval de land» voogdes het accoord niet mogt goedkeuren, hij dan allen , die genoodzaakt zouden zijn te vlugten, in tijds zoude waarschuwen, zoodat zij zich nog konden redden. Evenwel bleef hij de nieuwe leer en derzelver aanhangers met gestrengen ijver bestrijden, en nadat op den 21sten de kerken weder van hunne sieraden voorzien , de Roomsche eeredienst hersteld, en alle voorraad uit het stads ammunitiehuis aan Aremberg overgegeven was, beval hij aan alle grietmannen, dat zij de predikanten binnen drie dagen het land, en binnen zes dagen des konings gebied zouden doen ontruimen, met herstelling der Roomsche eeredienst en kerken. Daarenboven riep hij nog een landdag bijeen, waarin hij aan de grietmannen dezelfde vorderingen deed, die de Leeuwarders reeds hadden toegestemd. De vertegenwoordigers der grietenijen verzochten ook vrijdom van straf en veiligheid van goed en leven, alsmede dat de stadhouder het moedwillig krijgsvolk uit het land mogt verwijderen. De houding van Aremberg bleef gestreng, en de gevangenneming van Jacob van Upendam, secretaris van Brederode, die hij met geweld uit de stins van Sjoerd
Wumkes.nl
102 van Beijem deed opligten, benevens het karakter van den bode, door wien alle wisseling van stukken tussohen hen en den stadhouder plaats had, beloofde den Friezen weinig goeds. Hunne vrees bleek niet ongegrond, want Aremberg volhardde bij al zijne vorderingen ; en toen de Staten hem herinnerden aan zijne vroeger gedane belofte, sloeg hij over tot bedreigingen. Niet alleen sprak hij in zijne brieven en plakkaten van de strenge straffen die zij als wederspannelingen en majesleitschenders te wachten hadden, maar hij ging zelf verder, schond de belofte van vrijgeleide , vervolgde de voorstanders der vrijheid, en veroordeelde zelfs sommigen van de nieuwe leer ter dood. 33) Een request aan den Koning ingediend, kwam in handen der Landvoogdes en werd door haar op scherpen toon beantwoord, en het gevolg hiervan was dat meer dan zeventig van de aanzienlijkste edelen uit Friesland ontvloden en zich aan gene zijde van den Rijn en de Eems nederzetteden. 34) Nog in hetzelfde jaar, in het begin van de maand Julij, vertrok Aremberg naar Brussel, om aldaar den Hertog van Alva af te wachten, en bleef langer dan men vermoed had uit de provincie, daar hij door Alva met 1500 ruiters en 2000 man voetvolk naar Frankrijk gezonden werd , om den Koning bij te staan in den strijd tegen de Hugenoten. Of hij daar van eenigen belangrijken dienst geweest is of eenigerlei belangrijk wapenfeit volbragt heeft, is niet geboekt, terwijl van Meteren omtrent deze hulptroepen getuigt: „Dese bewesen in
Wumkes.nl
103
haar Vanen de trouwe aliantie van beijde de Coninghen tot onderhout van de Roomsche Catholijcke Religie. " 35) Hunne zending was niet van langen duur, daar Aremberg reeds in de lente van het volgende Jaar naar de Nederlanden terugkeerde. Inmiddels had Alva hier reeds al zijne gestrengheid ontwikkeid, Egmond en Hoorne waren gevangen genomen, tegelijk met den burgemeester van Antwerpen en Egmonds geheimschrijver, eene ontelbare menigte was deze landen ontvlugt, de raad van beroerte opgerigt, de Landvoogdes naar Italië vertrokken , Oranje en andere edelen ingedaagd, en hel gansche Nederlandsche volk voor kettersch en schuldig aan majesleitsschennis verklaard, bij vonnis door den Koning op 26 Februarij 1568 bevestigd. Thans hadden de beide partijen hunne legermagt vermeerderd, Oranje en de Spaanschen waren in openlijken strijd gewikkeld en nadat het slot Wittem bij Valkenburg, de stad Grave en 't slot te 's Heerenberg op de Spanjaarden waren veroverd en des Prinsen volk bij Daalhem eene vrij aanmerkelijke nederlaag geleden had , ontving Graaf Lodewijk last tot den togt naar Friesland, waarin Aremberg zijne laatste daad op het groote wereldtooneel zoude volvoeren. De lastbrief van Willem van Oranje op den 6 April 1568 te Dillenburg aan zijnen broeder Lodewijk van Nassau gegeven , wordt in zijn geheel medegedeeld bij van Meteren, 36) en ingevolge dezen last begaf hij zich niet eene kleine magt naar Embden en van daar naar
Wumkes.nl
104
Westwoldingerlancl, waar hij zich meester maakte van het huis te Wedde, dat den Graaf van Aremberg in eigendom toebehoorde. Van hier rukte hij voort naar Appingadam, waar hij een leger van 6 à 700 voetknechten bijeen had, waarbij nog 100 ruiters gekomen waren, onder aanvoering van Adolf van Nassau, Lodewijks broeder, en eischte en bekwam van de Groningers de noodige penningen om zijn volk de soldij te betalen. Alva zond thans Aremberg, die juist uit Frankrijk was teruggekeerd, met 1000 Spaansche, 400 üuitsche voetknechten en eene bende ruiterij tegen Lodewijk van Nassau af, en de eerste ontmoeting der beide legers had plaats bij 't klooster Wittewerum, alwaar Lodewijk den Graaf aantastte, voor dat de Graaf van Megen, die hem ter hulpe zou komen, was aangekomen. In den aanvang scheen het alsof de Spanjaarden in dezen strijd de overhand behouden zouden en Lodewijk week, terstond na den slag, naar Slochteren en voorts naar het huis te Wedde. Door dezen aanvankelijken voorspoed troîsch gemaakt dwongen de Spanjaarden den stadhouder, die liever de verwachtte versterking eerst had afgewacht, om de Nederlanders te vervolgen, en nu kwam het bij het klooster Heiligerlee, waar Lodewijk zijne benden in slagorde gesteld had, tot eenen bloedigen slag, waarin de Spanjaarden werden geslagen, Aremberg zelf gedood, en, hoewel ten koste van het verlies van Adolf van Nassau, die ook in den slag bleef> eene volkomene overwinning door de Nederlanders behaald werd. Deze
Wumkes.nl
105 slag viel voor op den 23slen Mei van het jaar 1568, Omtrent liet sneuvelen van de beide Graven zijn verschillende berigten bij onderscheidene schrijvers medegedeeld, en verschillende gevoelens verdedigd en bestreden, totdat een belangrijk vertoog van Van Wijn aan alle twijfelingen een einde gemaakt heeft. 37) Van Meteren meldt ons dat de Graaf van Aremberg niet dan door zijn volk gedwongen dezen slag heeft geleverd en daartoe voornamelijk was genoopt geworden door het hem toegeworpen verwijt, dat hij geen trouw dienaar maar een verrader des Konings was, en voegt er bij dat hij alle vlijt en kloekheid aanwendde om alles te redresseren, maar vruchteloos. Voorts zegt hij: „ maer zijn peert onder hem gheschoten zijnde, soo werdt hij van Monsieur Haultain, Antonie de Soete, die zijnen broeder, een Ridder van Malta . daer verslaeghen sagh, doot ghesmelen.'1 38) BOF vermeldt dat de Spanjaarden alle zijn op de vlugt gebragt: „den meestendeel verslagen en inde modderige sloten en moerassen om den hals gekomen, daer den Graef van Arenberg mede is dood gebleven." 39) Schotanus laat op de vermelding van de vlugt der Spanjaarden volgen : „dat Aremberg eerst eene kleine wonde aan het hoofd kreeg en daarop van zijn paard werd gesmeten; dat hij om lijfsgenade badt, maar evenwel van een slecht soldaat doorsteken werdt" en bestrijdt hetgeen Strada omtrent het sneuvelen van de beide Graven medegedeeld had, 40) en Winsemius is van dezelfde meening. 41)
Wumkes.nl
106
Dit verhaal van Sfrada, dat door Hoogstraten in zijn woordenboek is gevolgd, luidt aldus : dat Aremberg, ziende hoe graaf Adolf zijne benden op hem aandreef, zelf, op dezen loerende, en hoezeer door een kogel getroffen, hem eerst met een zinkroer en toen met het rapier doodeiijk verwondde, zoodanig evenwel, dat ook hij door Adolf doodeiijk gewond werd, en zijn paard onder hem dood geschoten zijnde, eindelijk nederviel en zij beide, niet verre van elkander, sneefden. 42) Hooft laat de zaak in het midden, maar uit eene bekentenis, opgeteekend in het Concessieboek der stad Amsterdam van 25 May 1568 tot 30 Junij 1572, blijkt dat geen der opgegeven verhalen in allen opzigte waar is; maar dat, nadat de slag bijna was afgeloopen, de graaf van Aremberg in volle krijgskleeding te paard over een hek of draaiboom trachtte te springen om zijne vijanden te ontkomen , maar dat het paard tegen den boom stuitte en achterover stortte, waarop zekere Marten de Tasseheniaker, poorter van Amsterdam, denzelven met een roer in den hals schoot, tnsschen den harnaskraag en het heimet; dat Aremberg om lijfsgenade smeekende , met de woorden : „ Ik ben de graaf van Aremberg, neem mij gevangen en berg mijn lijf!" ^an hem ten antwoord ontving : „Gij zijt de man, dien ik zoek ;" — dat die poorter den graaf vervolgens met zijn roer den helm afsloeg, waarop .Aremberg ook van zijn paard viel;—• dat hij hem daarop nog meer mishandelingen heeft aangedaan , en uitgeplunderd, en na 's graven dood, den graaf Lodewijk berigt gebragt heeft van het
Wumkes.nl
107 door hem verrigtte, waarop deze antwoordde: „Ik had liever, dat gij mij den man levende hadt overgeleverd: dan, nu het gedaan i s , kan ik u daar niet om straffen." —• Uitgebreid vindt men dit verhaal toegelicht en bevestigd bij van Wijn t. a. p. Hieruit zien wij dan hoe de zoo aanzienlijke en rijke stadhouder van Friesland, Overijssel, Groningen en Lingen, eenen ellendigen en roemloozen dood vond, na afloop van den slag, waarin hij was overwonnen , door de hand van eenen geringen man. — Er werd een plegtige lijkdienst te Leeuwarden voor hem gehouden op den 17 Julij, met groote rouw der koningsgezinden, terwijl die het verbond waren toegedaan van hem spraken als van een harde conscientiedvvinger en vijand van het vaderland. Zoo verschillend oordeelden de tijdgenooten over eenen merkwaardigen man uit hun midden, naar de verschillende partijen welke zij waren toegedaan; maar hoe beoordeelt hem de nakomelingschap, die noch de eene, noch de andere parlij in eenzijdige beschouwing volgende, alleen de daadzaken onderzoekt en aan derzelver beginselen toetst? Wij gelooven gunstig. Op het tooneel des bedrijvigen levens zien wij hem bereid eene werkzame rol te vervullen, den last, dien hem zijn heer en koning wil opdragen, neemt hij volvaardig op zich, de vermoeijenissen en gevaren, aan hooge betrekkingen onafscheidelijk verbonden , zoo in het burgerlijke beheer, in zulke onrustige dagen, als op het oorlogsveld, ontzag hij niet; de geschiedschrijvers vermelden, dat hij ook in den laatsten noodlottigen
Wumkes.nl
108 strijd, zich dapper verweerde, en dat hij boven volstrekt nuttelooze zelfopoffering, toen alles verloren was, zijn leven voor de zaak, die hij diende, trachtte te redden, zal hem wel geen schandvlek van lafhartigheid kunnen aanwrijven. •—• Het is wel waar, dat wanneer wij, Nederlanders, en vooral wij Protestanten, aan den reusachtigen worstelstrijd gedenken, door onze vaderen gestreden, voor vrijheid van godsdienst en geweten, dat wij dan onwillekeurig met bewonderende liefde gedenken aan alle die kloeke mannen, die met onbezweken moed voor die vrijheid hebben gestreden en dat even onwillekeurig ons hart zich verzet tegen de gedachte van de daden hunner tegenstanders goed te keuren, maar wij mogen ook bij dezen niet verzuimen het standpunt gade te slaan, waarop zij stonden, en de beginselen op te sporen, waaruit zij handelden. En als wij dan Aremberg in Brussel zijne stem hooren verheffen tegen de toelating der verbonden Edelen met hel ontworpen smeekschrift, als wij hem in Friesland de openbare prediking zien tegengaan, en de Roomsche eeredienst herstellen, als wij hem zien ten strijde trekken tegen de Hugenoten in Frankrijk en tegen de krijgsbenden van graaf Adolf in de vlakten van Groningen, waar hij valt voor de zaak, die hij diende, dan vinden wij overal het beginsel terug van getrouwheid aan den koning, wien hij trouwe had gezworen en ijver voor het geloof, dat hij zelf was toegedaan. Uit dit oogpunt beschouwd, vinden wij hem onwankelbaar in zijne getrouwheid,
Wumkes.nl
109 nooit weifelende, altijd zich zei ven gelijk, en verre boven de wreedaardige handelwijze van vele gezaghebbenden dier dagen, verre boven de bloedvonnissen van eenen raad van beroerte, verre boven alles, wat elders in het belang der moederkerk verrigt werd, staat zijne gematigdheid bij de herstelling der oude leer, als eene schitterende eerzuil voor zijnen naam.
Wumkes.nl
AANTEEKENINGEN.
Ij Hoogstraten, Gr. alg, hist. geog. geneal. en oordeelk. Woordenb., Dl. VI, p. 159 en 160. 2) Hoogstraten, ibid, Dl. I, p. 554. 3) Zie Goudkoeven , p. 148,193. 4) J. de Riemer, Beschrijv. v. 's Gravenhage, I, 733. 5) Zie Hoogstraten, in voce Aremherg en Ligne. 6) Schotanus 690, Wagenaar V, 332. Cerisier II, 632. 7) Velius, Hoorn 262. 8) Repert. der Plak. 29,30. 9) Bild. voegt er nog eene bedoeling van Karel bij, om namelijk de erfopvolging in de Ned. op den naasten bloedverwant te regelen , daar Fiiips , die zwak van geste! was , ügtelijk vóór hem kon komen te overlijden. Bild. Gesch. des Vad. V, 157. 10) ƒ. Bevii, Daventria 273. 11) Benivgha, Hist. van Oost-Friesl., IV B., 176 en 179 cap. 12) Schotanus , Friesche Hist. bl. 695- Wagenaar, V, 381. 13) /looft, I, 73. Bor, 22. v. Meteren, 27. 14) Schotanus, B. XX, bl. 697. Winsemius, Lib. 1, Hist. Philipp.
Wumkes.nl
111 15) 16) 17) 18) 19)
Schotanus, II. pag. 701. Schotanus, 11. pag. 703, 708. Schotanus, 11. pag. 708. Schotanus, 11. 710 en 711. Bor, 1: 21, 22. Wagenaar, VI, 86, !Te Water, Verbond en smeekschrift der Edelen, I : 23. 20) Zie hieromlr. Te Water, 1: 27. Winsemius 536. 21) Te Water, 11. 9 5 . Winsemius, bl. 545. 22) Zie Sententien van Alva, bl. 146 en 167. Viglii,Epist ad Hopperum, no. XVIII en XXXIV bij Te Water pag. 122. •23) Schotanus, 723. 7'e B-'afe;-, 167 en 168. 24) Hooft, I : 106. 25) Hooft, Ned. Hist., B. III, p. 106. 26) Hooftibid. Brandt, Hist. der rei. p. 364. 27) Schotanus, Fr. Hist. 736. 28) Schotanus 11. 5 r « r a ^ 365. Bor 846. Hooft 105 en 106. 29) Æor 11. 30) Schotanus, 11. 31) Schotanus 7 3 7 , Te Water II, 5 1 . 32) Winsemius Hist. 1, 75. Schotanus II. 2'e H7afer ibid. 33) Winsemius, Hist. en anderen bij 7Î? Water, I, 244. 34) Schotanus
742. J/ÖO/Z 177.
35) F. Meteren, Ned. Hist. p. 67. 36) Zie ald. bl. 2 3 3 . 37) II.v. Wijn, Huiszittend leven, no. II, pag. 232.
Wumkes.nl
112 38) 39) 40) 41) 42)
V. Meteren, 11. p. 56. Bor, pag. 235. Schotanus, van de Friesche Hist., B. XXI, bl. 750. Hist. Fris. II, bl. 105. Chronijk, bl. 542. Strada, de Bello Belg., Lib. VII, p. 325. Mr.
C. M. A. SIMON VAN DER AA.
Wumkes.nl
1ASTER HUGO I I IT DOlRP AODLJÆCHT. Yn 'e tiden, doe de Dokters nog Masters hjitten, en yn 'e sceerwinkel de earste gronen ta dat fak Iein woà'rden, wenne yn it doärp Aodljæcht in Master Hugo. It doärp Aodljæcht leit tichte by de do'àrpen Djippemar en Heidewaod. As jimme op 'e kaert beide letste pleatsen foon hawwe kin't net miste , of jimme sjogge Aodljæcht der twiske yn lizzen. Master Hugo wier fier forneamd, en oeren yn it roon kaomem lijers op him ta, om troch him fen har sceel holpen to wurden. En der hy in bult Masters fen syn tiid fier foäruet wier yn 'e kunst om siken wer soon to meitsjen, slagge him dat meastèn tiids moâi goed, wertroch syn drokte fen tiid ta tiid meer tanaom. Dat dit bulte wurk de man gjin wynaeyen laei, sil ik wol net hoewe to sizzen ; alhoewol er altyd fen him sein woarde, dat ir net djoer wier. It wier algemien bekind, dat ir mei syn rekkenjen net fen 'e miening uetgong, om, as ir 'r is in minsce in kies uetscoërd, 'ris ien litten of fen binnen scjin makke hie, dij selde operaesjes yn de grutste mjitte op 'e boese tato passen. Né! ynit rekkenjen hie Master Hugo it
Wumkes.nl
114 noait net fjirder brocht as hjehvei Bartsjes, en hy wist deryn fen it nije Ijæcht neat. Lykvvols sochte ir mei syn fak, sa folie as ir koe, op 'e hichte fen 'e tiid to blieuwen, en liet der mannich stokmantsje om reisgje. Boeten syn fak die ir in bult ta nut fen syn geaIieue, en ontseach derta gjin wurk of jild. Hij wier der to Aodljæcht de iisbrekker, om de minscen fen 't aode koupaed aof to bringen, dat de measten der oars, sonder fjirder neitinken, har heit, oärreheit en noch folie fjirder aof, swietsjes neipânderen. Hij koe it net rjucht hurde, dat de minscen yn 'e scoälle oftsjerke ljæchtscou wiernen en praktesjerre er al faek 'r is oer, om dat oars to krijen. Hij seach wol dat dij ope« raesje nog al slim wier en foarsichtig onderlein wurde moast, der hy æk al by onderfyning wistte, dat wenst en foaroardiel in bult minscen danig onder de plak hawwe, en dat der, wer 't dy basen de grutte rol spylje, hast gjin scrip to krijen is , om de minscen fen 't iend'ris ynslein paed aof te krijen , hoe onsljucht of tsjuster it der æk wasze mei. Dit haodde him dochs net to reach, om dat werk op to fetsjen en fol to haoden. Om earst sa wat fen 'e streek to kommen , kofle ir sa nou in den 'r is goede boeken oan, liet dy oan dizze en jinge 'ris læze, hie'ris goede 1'ijeunen to jonpraten en brocht it der toch sa fier, dat wollinkende boargers him wol graech 'r is in hantsje mei ta de uetfiering fen dat wurk helpe woenen. Dat dit krewei net sonder stjit of stomp gean soe, hie Master Hugo wol tocht: mar datilto Aodljæcht sa'n
Wumkes.nl
115 opscoëring jaen soe, doe 'thja dij aode pjellenin bytsje forsette, hieir netfoarwachte. It sil fæst gjin ien nij dwaen, dat Master Hugo yn letter tüd, doe it earste onwaer al lang foarby drieuwen wier, en de minscen to Aodljæcht mei it Ijæcht ynnaom wiernen, dat hy mei opstutsen hie , nog graech 'r is wat uet dij aode tiden fortelle mochte, doe it tsjusler de oerhàn hie, om der troch de grutte wurdije fen it Ijæcht nog better uetkomme to litten. Hij haodde al folie briefwixeling mei syn Broer Harmen, dij ta Harns wenne, en dielde dij mennich staeltsje mei fen ien in oar, dat al sa wat to Aodljæchl bard wier. Fen sa 'n brief bin ik Master wurden. Nou miende ik de uetjouwers fen 'e Friescke Vollts-almanak gjin ontsjinst ta dwaen, mei dij oan har to stjoeren, en der bij frij to jaen, om dij brief yn it almenak op te nimmen. De brief is fen 'e folgende ynhaod : Aodljæcht, de 23 Februwaris 18. . Broer Harmen! Ik seach lesten fremd op, doe ik dyn letste brief op briik dat it ien fen dy wier. Doe 'k it adres seach tochte ik wa wit wer dy brief alheul wol weikomt! Fæst uet in oare Prowinsje, om dat er op stoe:„ oan Master Hugo, to Aodlæcht yn 'e Prowinsje Fryslân." It is hast krekt astou boeten Fryslân wenneste, oars hoefste de
Wumkes.nl
116
namme fen 'e Prowinsje sa net op it adres to setten, mei grutte streken er onder, krekt as Fryslân hast net yn 'e wraod to fynen is. Ik ha wol faek'ris sizzen hjerd, dat de Harsners net rjucht onder de Friezen rekkene wurde wolle, mar ik tochte altyt dat it ien fen dij sechjes wier, dij de spotfoegels soms uetstruije, om in oar wat to pleagjen. Mar nou hat it er wol oan, dat ik it alheul laster hjitte doar, as men jimme der mei betiget. Ik hoopje net Harmen! dastou dy scammeste om in Fries to weezen ; sa maol ha wij, sa fier als ik wyt, it noait net makke, dat men jin dij aofkomst hoewde to scamjen, It soe my raer yn 'e earen klinke, as se oan dy f'reegen: „ is Mynheer æk in Fries ? " dat ik uet dyn moele it antwurd hjerre soe: „'k vraag wel excuus! ik ben een Harlinger.'"1 As ik den it laitsjen litte koe, den woärde ik fæst wat ongemaklik op dy. Dochs sa fier siste it, tinkt my, noait net bringe. Der ta haste wat to folie de kaert fen 't lân bestudjerre. Lykwols koe ik it dochs net litte, om dy 'r is effen oer it adres fen 'e brief to hikkeîjen; den rekke ik mei iens wat op 'e streek mei scrieuwen. Dij 't dochs in brief scrieuwt, mat meastentiid wol in oanroün nimme. As men sa mar yn ienen mei 'e door yn "t hoes fait, is 't krekt as 't noait sa goed flotsje wol. Æk wyt ik wol, dal it mei dy wol 'r is in grap lije kin, sonder dat il quae bloed set Dou wiste lyke goed as ik , dat wij op 'e wroad faek sa folie kronkels yn 't tou fyne, dat er wol 'r is in grap twiske beiden wæze mei, om sa wat op 'e streek to büeuwen. Net, dat ik oer safoile læst kleije kin. Och heden né! hoe wol ik me-
Wumkes.nl
in nich soer byt hân ha troch 'e maolens in dommens ten in bult minscen. It kin wol wier wæze, dat ik er my wat to folie mei ynlitten ha, om sewatwizer to krijen, dochs ik koe it noait net bæst hurde, dat doärren en finsters foar dat golle ljæcht sluten woärden der wy ues sa noflik yn beakerje kinne, of dat er minscen binne ,dij it ljæcht willemoeds ontrinne, de tjusterste plakken opsiikje en dan ienfaodigen wys meitsje, dat it op har sté allinne ljacht is; dy in oar ta foaren preekje, dat it aode allinne goed is, sonder dat min wys wurt Werom, en meer fen dy onforstânnige setten. Doe ikhjiertaAodljæcht koam, stoeit er fen soks bjir nuwer foar. Ik kin dy wol sizze, dat ik er in bult scrippen mei hân ha ? om de minscen wat uet'e aode stappen to krijen, der de measten in danig bytjseleard hienen, en mienden, dat se it selde paed fen har aoders en foäraoders, krekt as op in poepemars neitraepje moästen. Om dy 'r is sjen to litten Harmen! hoe 't se hjir foar jirren tsjin't nije wiernen, sil ik de oade doaze nog 'r is effen iepen dwaen en er jinnige staeltsjes uetnimme. Sa heucht it my nog, dat hjir nije a — bie •—• boeken yn e scoälle ynfierd woärden. Fen aods wier hjir it greut a •—• bie—• boek broekt, dat, lyk astou wiste, mei almenaksleeren omslach wier, in mei letters lyk as se meast yn Bibels en Testeminten steane, wer men op it earste bied in hoänne aofprinte en fjidder nei efteren de tsien geboaden, de geloofsartikels in sa wat brokken uet 'e kattegisnius foon. Dii'tnou syn forstàn in bytsje broekte, seach al gou, dat dij kost wat to swier wier
Wumkes.nl
118 om aenstons yn 'e berne magen foërre to wurden. Mar dat wier, lyk as ik sei, to Aodljæcht al sa lang broekt, ja folgens jirinigen sont Adams tiden al; sels woen' se wol ha, dat Adam en Eva er beide æk al yn leard hiene. Hoe folie aerdiger en better de nije a —> bie —• boekjes nou æk foar 'e bern wæze mochten, dat holp net. Och! wat joech il in opscoërring! Roppe en raze er oer, om maolons; krekt as lân en folk mei 't aode a— bie— boek ta groon gean moast. Sels aode minscen, dij 't al in sântig jier uet it a —• bie — boek wei west hienen, koenen er net fen swije; en ues aode Domenij, dij 'taltyt tyge iwere , om it forslân dochs foáral wat finzen to haoden, makke er appart in preek op klear, wer yn ir dij nijljæchters V is onsæft fen 'e ra rinne liet, en har mei de nammen fen Ariaen, Sosinaen en ik wyt net wat aenen allegjerre wol meer om 'e holle smiet. Sa kaom ik yn dij tiid by myn aod boërwiif, in minsce , dat it oars bæst miende, mar lyge onnozel wier. Doe 't ik er ynkoam, wie er krekt ien fen har bernsbern uet 'e Bibel oan' tlæzen; hja wie ir danig op set dat er moarns in kapittel uet 'e Bibel læzen woá'rde, en hja moast der yn prize wurde, mar sij hie de mode, om net allinne fen Genesis aof tobegjinnen, gjin geslaehtregister ofsoks wat oer toslaen, dat sa goed net past omfoarlæzen to wurden, enden sa langfoart to farren, dat de Openbaring æk uet wier, mar kattegismus, Formelieren in al dij oare reddinge, dy 't men as gedynen broekt, om it ljæcht aoftokeeren, hjerde, folgens Antsjemoëi har geloof la de Bibel, en moast derom æk læzen wurde
Wumkes.nl
119 De jonge wier mei it læste kapittel fen 'e Openbaring ta wurk; doe 't ir dat uet hie, sæch ir it wurd einde stean: hij lyke bliid to wurden, dat se wer fen nijs begjinne koene, en sei derom: „de Bibel is uet, beppe! nou kinne wij moarn ier wer fen foaren ein op." •—• „Salheite" sei 't aod minsce , —• „lit mij dan 'r is effen sjen " — Doe 'tse goed ta seach , wier de tajifte nog bynefter. Mar doe moästou har ris hjerd hawwe , „ja,'' sei se , — „dat hat men fen dij nijigheden yn 'e scoälle; earst ha se dy scoandere a — bie — boeken wei mot, dij foar my, ues mem, ues beppe, ja foar al ues foaroaders goed wiernen, dij mei sa 'n fiks almenakslercn omslach beklaeid en mei Bibelletters drukt wierne ; in doe ha se de bern fen dy pompieren flarden yn 'e hânnen troppe, der krantelelters yn steane; in nou is 't sa fiier al hinne« dat de jonges niiene, dat it wurk fen'e Doärdsce Faders net ta de Bibel hjert, en gjin tel meer is; scielik haode wij fen 'e heule bibel nix meer oer; ues Domeny hie wol gelyk dat ir foarlyne snein 'r is fiks tsjin dij nijigheden preke, in it Americaens neamde." Dochs net allinne dat Domeny en Antsjemoëi tyge fo'àr it aode a — bie •— boek iweren, en der by meer op it omslach en 'e letter, as op 'e ynhaod seagen , lyk as it folie yn 'e wraod gjit, dat er meer nei de rok as nei de man sjoen wurt, \vy hien hjir boeten dij nog oare basen, die oan 't selde quea mank gongen. Dou hasle aode Jasperom en ues scroar, Baes Knip, fæst wol kind, Harmen! Dy beide makken æk in bult lewen oer dij foroaringen. Nei har sizzen wier it nye a —• bie
Wumkes.nl
120 — boek net suwer Gereformeerd. Lyk astou wiste wier Baes Knip al folie aoderling. Hy paste der Iyke goed ta as in kroadefjild yn in wein , hy wier er altyt danig mei op it lok , dat ir sneins yn 't hokje siet; en as 't in bytsje scikjoech mocht ir graech 'r is hjir en der fortelle, wat heech wichtig ampt him yn'e tsjerke tabetrouwd woärde. Ues smid wie der is by , dat in fremd man Baes Knip ris frege, wat syn bedrieu wier. „Deis bin ik in scroar," — wier it anlword, —• „ mar-" — sei baes er hiel permantig by, — „as ik sneins yn 'e tsjerke bin dan sit ik neist oan 'e Domeny." — Sa aerdig wist baes 'r is hjerre to litten, wat man hy wol wier. Dou siste wol Ijeauwe wolle, dat baes Knip in Jasperom beide op in hier aof wistten, wat de suwere Gereformeerde leer ynhaodde. Om 'e grap mat ik dy der nog wol 'r is in lyst staeltsje fen hjerre litte.—- Baes Knip wier 'ris mei Domeny yn 'e hoesbeîiking; sa kaomen se æk by Jasperom ; der woarde al gou drok redenjerre oer it quea , dat de nije a •— bie — boeken al dienen, en hoe dij de suwere leer uettewei krongen ; doe 't dat aofhannele wier, koamen se æk oer de sacreminten ta praet. Jasperom wier sokke tiden wol 'r is wat gou klear ; hij hie 't wurd, dat ir Bibelfæst wier, en koe dat den aerdig 'ris hjerre lilte. „Kom," •—• sei Jasperom, — „ik sil de sacreminten wol gou ris opneame; ik kin se wol fen boeten. Er binne ijouwer, in sijhjitte: Matheus, Marcus, Lucas en Johannes." Domeny harke al raer op, der hy wol miende to wyten, dat er mar
Wumkes.nl
121 twa wiernen. Krekt sa 't ir dat Jasperom oars betsjutte soe, koam ir ien yn, dij oan 't praetsje in oare draei joech. De aoderling hie æk wol hjerd, dat Jasperom mei de sacreminten de planke wat mis wier, en koe derom net litte, om, sa gou as hy en Domeny ta gjerre wiernen, to sizzen:" Dat wier nijs mis mei Jasperom." — „Ja,'' sei Domeny, — „dat leau ik æk baes!'' — „Ik koe my doe mar effen stil haode ," sei baes Knip, — „de sarceminten binne ommes : Nijjier, Peas/ce, Pinxster en Krystiid; dat ha 'k lang wol wyten.'' Hiestou wol, tocht Harmen! dat it sa nuwer koe, in dat dizze Ijieue, yn dij tiid, pylers fen 'e tsjerke bjitten? Dochs, —• „it kin raer as 't er goed op waret," — sei Willem Hoanne al by syn libben ; in dat seagen \vy hjir æk. Want dy selde iwerers foar it aode hawwe ues, hoewol boeten har wyten, alheul mei uet de aode stappen holpen. Dou wiste, dat ues aode domeny, dy foar in tweintig jier stoarn is, hjir in goed fyftig jier stien hat. Doe d' aod man stoar, moäst er fen sels in nijen Domeny wæze. Dat wier slim. De tsjerkerie woe graech sa'n bæsten ien wer hawwe; dochs der de oade wat swak fen stimme wier, Ijeauwst ien mei wat klearder loed. Nou sieten de basen al wat mei de hânnen yn 't hier, om dat spultsje goed foär in oär to krijen. It domeny beroppen hien se mar nix gjinforstàn fen; dat har æk net quealk to nimmen wier. Mar om it 'r is mei oaren oer to lizzen, dij er wat meer fen wistten, dat wier har wat to lyts. Lokkig rekken se uet 'e brân; tafallig hjerden se, hoe
Wumkes.nl
122
de tsjerkerie ta Djippenbeek er in set op foon hie, ons grif in domeny mei in klear loed to krijen. Der woarde as er in kandatus op it berop preke, de tsjerke doar wiid iepen set; in pear leden fen 'e tsjerkerei gongen den onder it preekjen sa fier it tsjerkhaof uet.dat se de preker nog krekt hjerre koenen, en setten der den in stokje mei in brjifke er oan, \va it loed sa fier brocht hie; en sa alle sneinen sa lang as 't sæchstal aofroän wier. Dij nou it stokje fjirst stean hie, kryge fen sels it berop. Dizze wize fen beroppen lyke ues tsjerkerie sa moai ta, dat sy der yn har hege wysheid æk ta oer gongen, om it sa to dwaen; en ik Ijeauw, Harmen! dat dit ues gelok west is; want doe ha se om it loed al dy maelderyen oer 'e suwere leer forgetten. Wy hawwe nou in domenij, dy wat mei 'e' tiid foaruet gean doar, en net op it selle stè stean blieut, der se yn 'e tiden fen Gomarus en Bogerman set binne. în mei Iroch him binne wij al in heul ein op 'e wei fen foaruetgong awensjerre. As ik ir nou oan tink, hoe it yn dij tiid wier, doe ik hjir kaom to wenjen dan kin ik my soms sels mar effen begrype, dat ik noch ta Aodljæcht bin. Wy ha hjir nou al jinnige jirren in Departemint fen 'e Maetscippij „ta nut fen 't Algemien" hân; in wa soe der foar in fjirtig, fyftig jier om tocht hawwe; dat lyke doe nearnje nei. Fregeste nou. hoe it mei ues Departemint gjit, den mat ik sizze fen : bæst. It is hjir æk wol krekt as by jirnmes, dat de Deparlemintsforgaderingen mar troch in bytsje leden bywenne wur-
Wumkes.nl
123 de; mar dat ha wy mei in bulte Departeminten gemien; al mei 'e tiid hoopje ik dat de leden meer fiele sille, dat. der de jinnigste wei is, om ta 't geheul mei to wurkjen, en syn ynfloed jilde to litten. It is my nog wol 'r is wat ongemaklik, dat ît wurk, iend'ris opfette, sa gou wer stean litten wurde kin. Sa ha wy it hjir mei ues sikebos. Doe earst fen dat ding praet woarde, jonges! doe wier 'talles; dat soe scoan wæze; dat soe menich arbeider foarjermoed bewarje, in al sa woarde er foart redenjerre. Yn in rep wier de boel op 'e proppen; forscate leden fen ues Departemint, dy er oars foar har sels gjin belang bij hawwe, weaggen er wyks in doebeltsje oan , om dat spultsje mei op to helpen en stean to haoden; mar ik sis altyt: fen 'e mient to kommen is nis 1 raar fol to haoden, sa lang as men honk kryget, dat is de boädscip. Want yn pleats dat er meer sokken bij kaom binne, om dat ding wyks mei in doebeltsje te scoärjen, druppe se al swietsjes wei aof, en litteroasje fjirder soärgje. Ik kin my net begrype, dat dingen fen sa folie algemien belang, hast forgetten wurde kinne; ik vvyt wol dat it wol ris meer bart, dat it yn sok wurk krekt gjit as mei de reedryders, dy mei koegelsfeart fen 'e woal aof stekke, mar nei in setsje oer geauhonger kleije, en as in slak oer it iis kroepe. Dit is slim. Mar as 't op syn lyndraeijers gjit is 't nog slimmer. Dochs sa gjit it. Men mat sa wat mei fallen en opstean troch 'e tiid, en men kin yn 'e bæste dingen fen 'e wroad net op algemiene meiwurking rekkenje.
Wumkes.nl
124 Lokkig hy, dij as ir iendris by honk i s , him sels net hoeft to besorobjen, dat ir net naoch meiwurke hal ta nut fen 't Algemien. Dyn Broer HUGO.
Hjir is de brief fen Master Hugo uet. Er sil fæst gjin tajifte by joon hoewe to wurden. Hjert dij er b y , den wyl ik oars gjin, as de winsk dat it wiere Ijeacht oeral, Iyk as to Aodljæcht, heger riist, meer in meer de wroad oerscynt, en de minscen der troch Iere uet eigen ægen to sjen, en om gjin brullen meer to broeken, dij de bysfeinten har nou nog sa faek op 'e noas sette. Dat der by de tiid gou oanbrekt wer yn gjin ien meer mei de hannen oer en oar, of fen fjirrens stjit, as 't gemiene bæst mei befoardere wurde mat, mar elk, Iyk as master Hugo, net allinne foar syn eigen belang, mar æk ta nut fen 't algemien, sa folie as ir kin , de hànnen uet 'e mouwe scoddet. J. KAMMINGA KIJI.STRA.
Wumkes.nl
LÏË2D V£ú$ BERLEÏ1. {Uit eene legende, getiteld: De dood van Bonifacius.)
Friesen, waar is uwe vrijheid gebleven'? Straalt hare zonne nog schoon als voorheen , Toen zij uw velden haar zegen kwam geven, En u met luister haar lichtstraal omscheen 'I Slechts in de luwte der heilige wouden , Waar voor de Goden het zegelied klonk, Die aan uw waapnen de vrijheid vertrouwden Toen haar banier in het Zuiden verzonk; Daar onder 't ruisehen der heilige boomen Zwoeren uw vadren aan Wodan een eed; Zou dan zijn vloek over kindren niet komen , Thans tot het schenden dier trouwe gereed? Magtig alleen door den bijstand der Goden, Daalden hun bliksems op Rome zelfs neer; Ja , haar legioenen versmolten en vloden; Zag deze kust toen hare adelaars weer ?
Wumkes.nl
\
126 Ver over 't veld der wild schuimende baren, Blonken de zwaarden van 't roemrijkste land; Pieten en Britten verdelgden zijn scharen , Wodan was met haar aan 's vreemdelings strand.
Op dan, o Friesen! voor Wodan gestreden . Met hem verliest uwe vrijheid haar glans, Ziet! sinds de naam hier van 't kruis wierd beleden, Dorde op uw hoofden haar bloeijende krans. Bukkend voor laffe en hoogmoedige Franken, Lacht u geen' hoop voor de toekomst meer aan : Nooit toch , verglommen slechts eenmaal haar spranken, Keert weer de vrijheid terug op uw baan! Gramschap en donders zijn magtig bij Goden! Vloek over allen, wier hart hen vergeet! Zijn uwe voeten hun bosschen ontvloden Siddert! u nadert een stortvloed van leed! Plengt dan het bloed dezer vreemde verraders, 1) Eer u het vuur van Walhalla verzengt; Stort het, als 't wis wierd gestort door uw vaders , Eer nog het kruis meer vervloekingen brengt." 1) De Bisschoppen, die met Bonifaoius het Christendom aan de Heidensehe Friezen predikten.
Wumkes.nl
ZUSTER VAN KONING RADBOUD, {Uiteene legende, getiteld: de dood van Bonifacius.)
Eeuwige liefde! uw alraagtig vermogen Blinkt in uw schepping, zoo heerlijk en schoon, Vriendelijk schittert uw zon aan de bogen , Schooner daar boven omstraalt nog uw troon. Neder te buigen voor zwijgende Goden, Magtlooze beelden aanbidding te biên, U te vergeten en van u gevloden, Niets van uw hemelsche glorie te zien. Ach! is dit leven voor hooger bestemming. Brengt deze waanzin Uw zegen ons aan ? Hemelsche Vader, wat droeve beklemming Dreigt thans in kluisters mijn1 ziele te slaan!
Wumkes.nl
128 Rustte op dit volk uw oneindige zegen, Liefde waart gij ze, hoe verre ook van U S Druipt niet uw hemel van daauw en van regen , Blinken uw sterren niet altijd als nu ? Vrij is niet hij, die met bloedigen zwaarde 't Erf van zijn broeder roofgierig bezoekt, Moordend, in wreedheid den wolf evenaarde, Rondom door weenende moeders vervloekt; Vrij is slechts hij, die zijn driften kan temmen , Nedrig, in vrede deez' aarde betreedt, Ligchaam en ziel aan het kruishout durft klemmen, Hoopt op genade en de wrake vergeet. Wodan noch Fosta noch Freija zijn Goden, Gij ziji de God, die dit volk hebt beschermd. Die ons die eeuwen van roem hebt geboden , Die nog u over deze oorden ontfermt. U te vereeren en voor u te leven, Schenkt slechts aan 't volk eene bloeijende kroon, Schud dan de tempels, aan Goden gegeven, IJdle, bedrieglijke, magtlooze Goôn! Laat mijn geloof niet, Algoede! bezwijken, Waar mij de zon dezer wereld verzinkt; Nimmer van mij hier uw gloriepaîm wijken , Die in de hand uwer Engelen blinkt.
Wumkes.nl
129 Bruigom des hemels , O! reik mij uw handen! Zie, Reeds bestraalt mij uw lieflijk gelaat. Weg met d' onheilige Goôn dezer landen , Friesland! eer al uwe glorie vergaat! Schoon is de dag, die voor u gaat verrijzen, Als gij den Heer in den hemel aanbidt, Als gij het Lam in uw liedren zult prijzen , Dat naast den troon des Almagtigen zit. Damwoude.
ABNS. DE JONG.
Wumkes.nl
HET PALEIS VAN JUSTITIE te EJeeuwaFclen.
Het valt niet Ie ontkennen dal in Friesland's hoofdstad, aan welker verfraaijing en verbetering in de laatste twintig jaren zoo vee! gearbeid is , het regtswezen op eene wijze was gehuisvest, dal te regt veel te wen schen overliet. Was het gebouw , waarin vroeger de regtbank van eersten aanleg zitting had, en het hoi' van assises viermalen per jaar vergaderde , noch doelmatig . noch bruikbaar meer, ook het hulpgebouw , waarin het burgerlijk-en strafregt gesproken werd, en waar de Parketten en Griffiers van Hof en Rogtbank waren gevestigd , was geenszins overeenkomstig de waardigheid van de regtcrlijke inagt. Wij willen hier niet naar de redenen vorschen , die de daarsteliing van een meer waardig en doelmatig gebouw zoo langen lijd vertraagd hebben, noch toegeven aan de weemoedige stemming , die ons overvalt, wanneer wij bij de beschouwing van het grootsi'he nieuwe Paleis van Justitie voor een oogeisblik aan do mogelijkheid deuken, dat dit heerlijk pronkstuk vun verhevene bouwkunst, deszell's bestemming zou kunnen missen, nu art. 163 van de nieuwe Grondwet het bestaan der Provinciale Gercgtshoven op
Wumkes.nl
Wumkes.nl
131 200 wankelbaren grond heeft overgeplaatst; maar rekenden den lezers van dit jaarboekje geenen ondienst te zullen doen, wanneer wij, bij de afteekening van den voorgevel, in weinige trekken de voornaamste punten der inrigting van het Paleis , zooals het is aangenomen te leveren, afschelsten.
Het Paleis van Justitie is geplaatst op hel terrein genaamd het Zaailand en Ruiterskwartier, en de gedempte gracht tusschen beiden, met het front naar de straatweg, die van den Wirdunierdijk tot aan de brug over de stadsgracht regt doorloopt; dit gebouw heeft ccne regthoekige gedaante , waarvan de voor- en achtergevels ieder eene breedte hebben van 46 ellen, de zijgevels ieder van 86 ellen builenwerks, met eene Portique in den voorgevel, terwijl het langs de zijgevels twee doorgaande kelderhollen en boven dezelve overigens twee verdiepingen bevat. In de kelderhollen \indl men buiten de gangen, trapportalen en bergkelders, twee brandvrije kelders, die door gelijke kokers in verbinding staan niet de vertrekken op de bovenverdieping , bestemd voor de berging der archieven van het Hof en de Regtbank ., om bij onverhoopte brand de de gelegenheid daar te stellen het archief te redden. In de eerste verdieping vindt men langs de vestibule en binnenplaats de beide audientiezaien , die van het Hof Ier linker, en van de Regtbank ter regter zijde , ieder op eene lengte van 18,00 ellen , eene breedte hebbende
Wumkes.nl
132 van 9,80 hij eene hoogte van 12 ellen onder den koepel gemeten; en voorts voor het Hof de raadkamer en de noodige kamers voor den president, de advokaten en procureurs, getuigen, geregtsdienaars en gevangenen, den procureur-generaal, het parket, getuigen en eene spreekkamer; en voor de Regtbank de raadkamer envertrekken voor den president, de griffie, den grif fier, geregtsdienaars en gevangenen, den officier, het parket, de getuigen en de portierskamer; terwijl de overige ruimte wordt besteed aan de vestibule, de binnenplaats , waarop de welput en regenbak, het portique, de rondloopende gang, die tusschen de twee raadkamers naar het achterbordes leidt en vier trapportalen. Op de tweede verdieping heeft het Hof, behalve de kamers voor de griffie , den Griffier, de deurwaarders en de commissaren een locaal voor het archief, drie voor de bibliotheek en twee voor geconfiskeerde goederen , en de regtbank , behalve de kamers voor de commissarissen , deurwaarders, getuigen, advokaten, procureurs , een locaal voor het archief, een voor notarieële stukken en twee voor geconfiskeerde goederen, terwijl het overige is ingenomen door de woning van den conciërge, de gang en trapportalen. De voorgevel is versierd met een hardsteenen bordes van tien treden , en kolonnade van acht kolommen, waarvan zes in het front, die met de basementen, schachten en kapiteelen ieder 9,60 ellen hoog zijn, terwijl de schachten beneden 0,95 en boven 0,80 ellen diameter hebben en waarachter 8 dito pilasters zijn aangebragt: de achter
Wumkes.nl
133
gevel heeft een dergelijk bordes van tien treden , en zes pilasters met de basementen en kapitelen van gelijke hoogte. Boven en behalve het genoemde hardsteenwerk van kolommen en pilasters is het geheele gebouw op een Joris basement, hoog 2,24 el en van gelijke Erlauzîjnschsteen opgetrokken, en onder de Iichtkozijnen der tweede verdieping van een dito rondloopende cordonband voorzien; — overigens is het metselwerk van beste gevelgraauw waalmoppen vervaardigd en zal het geheel met gesneden voegen worden bewerkt. Rondom het gebouw zal op de stoep een ijzeren hek met 4 lantaarns, geschikt voor gazlicht, op de hoek, worden geplaatst. Deze korte beschrijving in verband beschouwd met bijgaand plaatje van den voorgevel, zal, gelooven wij genoegzaam zijn , om te doen zien , dat dit werk , hetwelk voor 174,500 gulden is aangenomen, eene belangrijke plaats beslaan zal onder de voornaamste gebouwen in ons vaderland, en vooral dat onder de veranderde of nieuw gebouwde geregtshoven aan hetzelve eene eerste plaats mag worden toegekend.
Wumkes.nl
UIT EENE
TOEBEHOORENDE AAN DEN HEER
J. C. BOLZENDAHL, ALDAAR.
Vervolg van bh, 131 van den vorigen Jaargang-
Dass die sogenandte Insul Helgeland, in der Nordseo gelegen, von althrsher an dein nechst angrentzenden friesisohen Lande, sol landfest gewesen seijn, wil man heutiges Tages vorgeben, oder vielmehr presumiren. Fraget man wann oder zu welchen Zeit dan disses Land von andren Ortern durch die ergangene Wasserfluthen seij abgerissen, so findet man von to lesen alten Sachen in der Antiquität-Briewen beweis. Der alten Geographie melden von vieîe Verenderung derLänder, so durch die vorige Wasserfluthen geschehen , davon in Europa nun einige kuitsliche an zu merken, als: Die Englische Fluth etc.
Wumkes.nl
135 4to ïst bekend dass die fnsel Ruden, in der Osfsee gelegen, vor diesen wohl 2 nialil so gros gewesen, niassen sie auch damahls die Insel Ruden als Festland in sich faste; aber ein gräulicher Stunmvind hat dieses Land, Ao. 1300, gutensleils (theilsV) zurrisse'h uncl uberswemmet, und das also genante Tief dar aus gemacht. Süheinet also nicht unniüglieh zu seyn, das die Insul Heigeland gleichen Gestalt von altersher an den nechsl zu grentzenden festen Lande sey Iandfest gewesen, und hernach mit der Zeit durch die erfoigte grosse Wasserfluthen sey abgerissen wurden. Man last nun dieses als einc ungewisse Sache an seinen Orte gestellet und kan man davon glauben und holten wass man wil. Zu zwisschen ist zu bemerken. î. Das schon vor 2000 Jahr dieses Land, so man itzo Heigeland nennet, eine Insuî gewesen. 2. Das diese Insul als eine friesische Colonic im Heidenthum schon bekant gewesen und mit den ubrigen Friesen einerley Gesetse, Gebrauche, Kieidung und Handthierung gehabt und zum Theil noch habcn, isl ausser allen Zweifel. 3. Ist auch diese Insul unter die Westfriesischen Königen eher Herschafft und Unterthanigkeit gestanden, deren Regierung aber unter dem Carolo Magno mit den letsten friesischen König Radbod zu etwan Ao. 792 ein ende genommen. 4. Bemercket dass diese Insul unter der Krohn Dan noch gekommen, zu welcher Zeit aber, ist ungewiss Vermuthlich ist, da die dUnische Künige in Engeland re
Wumkes.nl
136
gieret und ihre Schipfart und Niederlage hier ira Lande gehabt, sie sich dieses Land ebenfals werden bedienet haben ; durch die Commereien ist damals die Englische Pfunde so 12 marck 8 shill. an Geld gewesen sein, an den frieschen Orten an Gebrauch gekommen, dass die Bruche und Schatzungen damit bezahlet wurden; und mussen die Einwohner auf der Insul Föhr noch heutigen Tages ihre Schatzung nach Englische Pfunde abfïihren. Nach der Seit hat auch diese Insul eigendlich keinen Oberherrn gehabt und scheinet das unter Regierung Königin Margaretha und ihren Nacblelger König E'rich dieses Land nicht sonderlich in Consideration gewesen, massen obige Königin , so wohl als ihren Nachfolger, so wohl mit der Schweáen als auch Holsteinern und Friesen, viele lange und schwere Kriege gefuhret, bey welche Gelegenheid dan die Westfriesen abermahl Anspruch daran gemacht, wor zu hernach die Hamburger5 Staden und Breinen sich eingefunden, da dan cin jedenr Theil einen Anspruch und Pretension darauf hat machen wollen. Als aber unter der Oldenburgische Regierung, König Johannes Dannemarck vermöge gehaltener Theilung mit seinen Brüder Friedrich, ihn das Hertzogthum abgetreten,ist ihn auch, wie die Schribenten bemerken , aufï Vorbitte seiner Mutler Dorothea, der Nordstrand zugeleget, worzu dan auch zweifelsohn Helgeland gekommen. Die Cimbriskhe Sundflut vor Christi Gebuhrt hat sich
Wumkes.nl
137
die Westzee (Noordzee bij ons) weit unt breit der alten Cimbernland in Holsfein und Dannernarck und uberall biss nach Holland ergossen , und that solohen Schaden, dass die alten Einwohnern urn eine andere Gegend sich umsahen und sind nicht lange hernach in grossen Anzahl aus diesen Lande gezogen , sind in Franckreich , Italien und Hispanien gefallen und grosse Kriegen gefuhret. 516 Zu Seiten Haraldi, Königs in Dännemarck ward gantz Friesland van der See uberschwemmet dass uber 6000 Menschen erlruncken. 692. Regierde Radbodus, der so genannte König uber Friesland, Dagobertus war König in Frankreich und fuhrle Krieg mit Hertzog Pepino in Braband, daher er sich genüthiget befunden den König Radbod zu ersuchen , der ihnen auch mit viele Friesen zuzog; wurden aber von den Brabandische Herr bey Utrecht zerschlagen und zerstreuet, dass wenige davon kamen. Er, der König Radbod, muste sich vor seiner Persohn in Sicherheit setzen, und begab sich nach der Insul Heigeland, alwo er seine HofFhaltung fuhrete uud sieh aufhielte. Esist zu wissen das das licht der gottlichen Lehre von Christo schon in Frankreich und andere Orten bekand und angenommen worden; hingegen waren die Friesen, so wohl als andere nordische Volcker^zu diezer Zeit noch im Hèydenthum; dat er Pipinus sich angelegen seyn liess, seine Nachbahren die Friesen auch zum Christenthum zu fuhren; unier andere sandte er an König Radbod auf Helgoïand einen damahls heiligen
Wumkes.nl
138 Mann Wigberd nebst 12 Discipelen ab, welche snit Frcijheiîsbriefe versehen waren, das niemand hand an sie legen solte. Hier hatte nun so wohl der König Radbod als die Einwohner auf Helgeland gute Gelegenheid zum Christenthuni zu gelangen, wann sie nicht so steif an ihrun falschen Gottern und deren Gottzentempeln sich gehalten, gleichwohl waren einige die die christliche Religion annahmen, und als diese Helgelander Aposte! alda Christum gepredigt und einige bekehrt, haben sie den Gottzenteinpel des Jovis und Vestae zu schleifen, sich unternonimen , auch drey Friesen des Landes getaufft, v.'oruber dan der König Radbod dermassen sich erzurnet, dass er in obigen Jahr den heil. Wigberdum hat hinrichten lassen. Diese König Radbod sol, wie man gewiss meldet, seine Residenz oder Hofhaltung auf dieser Insul ein Zeit lang gehabt haben, niassen der Ort Rodenburg auf der Nordseite des Landes gelegen, vor nicht lange Jahrcn zu sehen gewesen , nunmebro aber vom fest Lande herunter gesturtzet, das itzo ferner keine Anzeige davon vorhanden. Es wil aus der Historie verfuhret werden, als wan dieser König Radbod hernach zu der Christlichen Lehre liabe treten wollen; ais er nun vom heil. Wulfrano 715 unterrichtet f und die tauö'e Emphingen sollen, ist er bey der Sabskuhle (ein Wasser oben auffe Lande, wie ein mittelmassiger Fischleich gros) mit den Geisllichen von seinen Vorwesern, wo die den wol seyn mochten, in einc Untcrredung gekommen und er von ibnen ver»
Wumkes.nl
130
nommen dass sie als Unglaubige verdammet und in die Holle waren; da sey er anders sinnes geworden und vorgeben, dass er bcy den grüsten haufen, wie sein vorwesern waren-, auch sein wolte; ist also ungetauft gebliebcn und an eincn dreittigigen Fiber, 718, gestorben und alda begraben. Wass die Tauffe dieses Königs anlangend , wollen einige holländische Scribenten verfuhren, dass dieae obige Historie zu Staveren geschenen sey, alwo die friesische König ihre Hofhaltung von altersher gehabt haben. Den bekandte Martin Zeiler in Beschreibung desburgundischen und niederländische Crayses, schreibet von dicser Königs Hoffhaltung pag. 331 (in margine 193) also; setzet er, die Taufe sey solchergestalt zu Medenbliek vorgenommen. Es ist der gemeinen Mannes Meinung, das der vorrastene König Radbodus so Ao. 719 oder 23 gestorben, alhir (zu Medenblick) hoffgehalten habc, welche auch seyn kan, nemlich dass er erstlich da, und hornach sïch auf Helgeland aufgcbalten und sein Leben geëndet habc. Zu erleuterung der Historie hat man die neue friesisehe Könige, so zy Stavren in Westfriesland und einige davon auf Helgeland residiret haben in der Ordnung angefuhrt, als: î) Richoldus Otto a. c. 463. 2) Odebaldus 513. 3) Richoldus 570. 4) Beroaldus 630. 5) Agildus I. 679. 6) Radbodus I. 719. 7) Agildus IL 737.8) Gondobaldus 749. 9) Radbodus II. 792. Wie weit obige Könige ihre Herrschaft sich erstreckv und ob sie hier in Nordfriesland oder einige Insuln un,
Wumkes.nl
140
ter ihre Bohtmässigkeit gehabt, ist wol nicht gewis dar zu thun, unter dessJn ist der letzte friezen König Radbod II. unter Kayser Carl Magno verlrieben, unt hat aiso die friosische Königen Regierung mit demselben ein ende genoimnen. Har ter Winter. 761. Ist an diesen Orten ein uberaus heftiger Winter gewesen, der im October al bereitangefangen, und dermassen niil Frost zugesetzet, das offenbahre Mere, oder die grose See auf viele Meilen lang sich zugeleget. Es ist auch dabei uber 20 Ellen hoch, Sihne gefallen. In foJgenden February, ist das eys mit unerhorten Knallen gebrochen, als wenn Himmel und Erde einfiel; an einigen Ohrten hat es sich wie hohe Baume und Berge 2u sammen gesturtzet, und hat man Eys 31 ellen dick befunden. 768. Hat der heilige Ludgerus auf diesen Lande das Wort Gottes eitferig geprediget und in kurtzen Zeit die Einwohner zum christlichen Glauben gebracht; den Abgott Phosetam zerstoret und alle Glaubigen getaufft. 793. Den 7 Nov. uberschwemmete die Westzee gantz Friesland das unzahlig Menschen und Vieh verslungen wurden. •—• Etwan um dieser Zeit, ist diese Insul Heigeland etwas mehr als 2 Meilen lang und 1 Meile breit gewesen, 820. Hat es sehr viel geregnet und is das Getreide auf dem Velde sehr verdorben. Es folgte hierauf eine
Wumkes.nl
141
grosse Pest, darin so wohl Menschen als Vieh haufig gestorben. 821. ïst ein sehr grimmige und kalte Winter gewesen. 851. War Durchgehents im Lande eine grosse Theurung, dass viele Menschen hunger gestorben. 865. Geschahe grosse Wasserfluthe und in folgendes Jahre grausame Winde, worauffabermals Theurung erfolgte. 872. War ein warme Sommer, dass wegens die viele Hitze, dass Getreide schr rnisgerathen, wornach theure Zeit is erfolget. 875. War am festen Lande fast durchgehents ein geschwindes und (un) crhortes Sterben , dass kaum die halffte Menschen lebendig bleibe. "o Grönland erfunden. 982. Ist das so benandte Grönland erfunden und zwar durch folgende begebenheit. Erich Rohthaar , der mit seinem Vater Thorcwald in Norwegen einen Todslag begangen, muste zu See desswegen fluchtig worden und kamen an Island alwo der Vater starb. Der Sohn Erich that abermals eine Niederlage, und muste aus furcht der Slrafe abermahl zu Schift" fliehen mit allem wass er hatte. Nach allen Umschweifen fand er eine însul ins Norden , so nahe an die festen Lande grentzte, worauf er den gantzen Winter beharrete.
Wumkes.nl
142
lm folgenden Fruhling machte er sich uber ins fes te Land welches er Grönland nennete; als er nun alda ins dritte Jahr gewesen, ist er wider nach îsland gefahren und andere uberredet nach dem gefundencn Grönland <mit zu fahrcn , so auch geschehen , und sind init einige Schiffe und Leute gluklich alda wiederum angolangt und hauslich sich al da niedergelassen, nâchhero ist dicses Land etwan 400 Jabren gantz unbekand und ferner nicht befahren worden. 987. Haben die grosen Sturmwinde und erfolglen hohen Wasserfluthe fast allenthalben grosen Schaden gethan. 988. Wer es ein sehr durren Soumier, folgende Zeit fiel darauö" eine zimliche Theurung. 922, Ist ein betrubtes Jahr gewesen ; man hut viele erschreckliche Feuerzeichen an Iliminel gesehen, worauf ein harten langen Winter erfolgte, dass es kurtz yor Pfingsten noch sehr hart gefrohren. 994. Kaf es von den 14 October bis 14 May folgendes Jahr sehr hart gefrohren , es war ein grosser Kfilte, worauf gleich ein sehr wanner Soumier eingefallen. Anno Christi 1008 und 1007. War grosse Theurung und Sterben hin und wieder iin Lande. 1010. Ist hiesigen Insel noch ungefehr bey 2 Meilen lang und 1 Meile in die Breite gewezen. Zu diezem Zeit, ist das Christenthuin zo geplantzet gewesen, das 9 Kirchspiclkirehen auf dein Lande gewesen. Nu volgen 'Uittreksels, welke ik van belang rekende om opgefeekend te worden.
Wumkes.nl
143 1092. Starben viele Menschen. 1102 en 1116. Zu den ergangcnen hohen Wasserfluthen ist ein gut Thcil Landes von den Insel Heigeland herunter gefallen und ausgeworfen. 1114. Hat sich die Herrcstrom sehr erhohet, dass dadurch die erbauete Capelle beim Gordesand von Wasser ist weggerissen, wodurch viele Wehlen und Bracken bey Gardingen und anderswo geschenen. 1158. Ist eine grosse Fluth ergangen, welene Kirchen und Hauser niedergerissen und viele Menschen und Vioh erlruncket. 1216. Er ging eine hohe Fluth, welclie in alle Spadländer imgebrochen und 10,000 Menschen crtrunckel, ohne wass an Vieh und Gebaude erslungen. In diesen und vorige Wasserfluthen (1196, 1204.) ist die Insel Helgeland dergestalt mit genoniinen, dass von den 8 Kirchspiele so Ao. 1030 darauf waren , nun nicht mehr den 2 uberblieben. 1300. Zu diesem Zeit ist der Flecken Rungholt an Strande gelegen mit 7 Kirchspielkirchen urugekehrel und verschlungen, 1354 den 31 Dec. Ist ein crschreckliche Fluht im hiesigen Landen eingebrochen, da uber 2000 Menschen ertruncken , und sind Deich und Dämnie dergestalt zerschlagen , dass man viele Jahren daruber zu bessren gchabt. 1494. Vor den Theilung der Schieswigsehen Landen weis man eigendlich nicht, wer das Dominat auf der insul Heigeland gehabl: nach den Theilung, so 1490,
Wumkes.nl
144
zwisschen König Johannes und dessen Bruder, Hertzog Friederich gesloten, findet man, dass Hertzog Friederich alhier ein Zoel angeleget und ein Blockhaus gehabt habe. 1496. Hadden de Bremers pakhuizen op het land, welke verbrand zijn geworden. Op het jaar 1517 vind ik groote Pier, een zeeroover genoemd. Zijne manschap voerden galg en rad op hunne kleederen, als veldteekens; zij waren 500 man sterk. In 1530 vonden twee duizend menschen hun bestaan in den Haringvangst en in 1554 niet meer dan honderd. In 1565 heeft hertog Adolph dit eiland willen verkoopen, doch is niet geschied. In 1584, den 6 Julij, heeft Hertog Adolph de strandverordening, hun door hertog Frederik gegeven, bevestigd; hetwelk in 1587 den 23 Februarij door hertog Frederik den tweede is geschied. • 1587 25 Januarij. Haben die Einwohner auf Helgoland durch ihren Vogt Rukert Erichs alda, eine Landesbeliebung, nachdem die vorige alle verlustiget wurden, von neuen aufgerustet, welche sowohl mit des Landes jnsiegel, sowohl als mit den damahligen Hardes Vogt Mathias Kayser zu Husum pistschaft, authoriseret und contrasigneret worden. Diese alte beliebung bestehet in 14 punten und is hernach 1606 den 3 May von herlzog Johan Adolph confirmeret. 1609. Wurde die Kirche hier auf Helgeland erbauet an dem Ort wosie itso (1723) 1) steht, der Vogt und 1) Deze Kronijk schijnt in dat jaar geschreven té zijn.
Wumkes.nl
145 Capitain Thomas Schwartsrock hat die Bau-inspection daruber gehabt, wofür die Kirchenvorsteher ihm ad Recompens 20 Rthl. bezahlt haben. 1615. ïst auf Heigeland die itsiger Landesbeliebung verfasset und verbessert; ist aber hernach 1618 erstiich vollenzogen und unterschrieben darauf sie den 28 Sept. 1626 von hertzog Friederich confirmeret. Es istauch dem Hrn Pastor Jacob Fischbach, weil er nur 100 Rthr Salarium vom Lande gehabt, wovon er nicht hat leben konnen, von der Herschafft 30 Rth., aus derLandesschatzung zu empfangen, zugeleget, welche Gelder zeithero und jahrl. noch aus dem Landeshebung bezahlet werden. 1615. Die Insul Helgeland ist zu dissen Zeit gar slecht bewohnt gewesen, massen da vor ungefehr 100 Jahren bey 2000 Menschen darauf vorhanden, welche von Fischfang und Lothzen leben konnen; itzo aber is in den Eingetheilten 3 Quartieren nach getheüten Lotten oder Manschaften vorhanden als : lm suder Quartier. . . 23 loten, lm mittel Quartier. 23 „ lm nordersten Quartier. . 22 „ Summa 68 loten. Diese Lotten oder Buerlotten, wie man sie hier nennet, bestehen in Persohnen, die ihre eigene Haushaltung fuhren und haben mit Frau und Kinder an der Zahl nicht uber 200 Persohnen ausmachen konnen. 10
Wumkes.nl
146
Die Landes Schatzung was itzigen Zeit nach der we~ nigen Anzahl der Einwohner 72 Rth. 1642. Heeft Benjamin Knoblog eene geographische beschrijving van Helgoland in druk uitgegeven. 1650. Is er eene nieuwe Loodsenwet gemaakt. 1658. Bood Jaspar Cruhs voor het monopolie om herberg te houden 400 Rthl., jaarlijksch aan het land te betalen. 1661. Moest men daar papieren geld gebruiken, 1667. Heeft Christiaan Albrecht hunne privilegiën geconfirmeerd en vorderde daarvoor dubbelde schatting; 30 Februarij 1668 gaf men hem 400 Rth. als een geschenk. 1670. Is de landschatting met 89 Rth. verhoogd geworden. 1671. 6 Mei. Is de strandwet herzien en vermeerderd. 1672. Is door hertog Christiaan Âlbrecht aan Erich Rickmers en Jacob Friedrichs concessie verleend om in plaats van een brandenden kaars, (of lantaarn) in 't vervolg een vuur (Bluse) tot signaal voor de zeevarenden te gebruiken. 1672. Vroegen de'Hamburgers^de uitvoering daarvan. 1674. Zijn er middelen beraamd tot vernietiging der landschulden. 1677. Ontstonden er oneenigheden tusschen den 1 andvoogd en de ingezetenen, welke te Hamburg in de vorstelijke kanselarij bijgelegd zijn. 1678. Werd er een bevel tot het regelmatig wacht houden gegeven. — De Admiraliteit van Hamburg heeft
Wumkes.nl
147 de vuurtoren, zoo zij toen bestond, op hare kosten doen oprigten. 1682. 11 Dec. Is eene nieuwe verordening door den kommandant, de raad en de kwartierlieden gemaakt met betrekking tot het uitvaren en kruisen op groote schepen. 1684. Heeft de koning van Denemarken, door zijnen overste Rechellius dit land laten opeischen, hetwelk zich toen goedwillig aan hem onderworpen heeft. Den •7 Julij van dat jaar, heeft Christiaan de vijfde te ltsehoe hunne privilegiën bevestigd. 1686. Is de kerk op Helgoland herbouwd. 1689. Is dit Eijland bij de vredeVan Altona wederom aan Christiaan Albrecht gekomen. 1693. Heerschte er eene ziekte, Sprenkele genoemd. 1696. Zijn de privilegiën door hertog Friederich geconformeerd. In dat jaar bedroeg de bevolking 960 personen, uitgezonderd de kommandant, soldaten, pastoor en kerkendienaars. 1699. 16 Januarij. is de trap afgebroken en verbeterd , welke naar het bovenland voert. Hier begint eene andere hand en vervolgt tot op het jaar 1723. De tijd ontbrak mij om dezelve verder na te zien. Jins.
MR
M.
DE HAAN HETTEMA.
Wumkes.nl
fen ien jongrman oan syn tabakspiîp.
Farwol nou, farwol non, Ijeaf pypke , moai kopke, Dear 'k altyd sa folie fen hâlde, farwol! Nou rekkest to siik mei dyn silweren dopke, In leiste dear iensom yn 't tjustere dol.
Want 'k haw nou oar selscip, it wyfke oan myn syde. Dat iiwert tsjin 't pypke mei moed in mei kreft; Hja wol fen it smoken net hjerre noch wite, Scoan oars as ien lamke sa1 soed in sa seft. s1Hja aeit me sa frjeunlik in patf me sa fjoerich, In seit den: „ o c h , lit dochs dat smoken betsjeru „Want siker, de manljue, hja wirde er balstjoerich, „ In wrimper, in meager, in sukk'Ijende fen."
Mar 'k ken it wol riede : hja mient net dat sissen, Dearscoellet whet efter; j a , dit is hjar sin : Hja wol mar allinne de patsjes net misse, In smokend den giet it sa heislike min.
Wumkes.nl
149 Farwol den, farwol den, ljeaf Dou rommest de baen foar Farwol den, lis dear mei dyn Bij 't patsjen fen 't wyfke
pypke, moai kopke! myn ingel Marij. silweren dopke ! doch 'k oafstân feu dij
ït Heachduetsk fen fierrens neifolge.
F. TO F.
GRAFSCHRIFT. Oeez' steen bedekt mijn vrouw, En als 'k hem nu aanschouw, Verligt dit mij mijn smart; Want 't is me een steen van 't hart. T„
Wumkes.nl
WEDSE-SAWO.
Stil mijn Ijeaf in arich berntsje, Knyp dijn lytse eagjes ta; Nei dijn weitsjen in dijn boatten Kinstou wer ien slomke ha1. Lis dijn holtsje sæft to resten, Sliep, mijn pop! de hiele nacht, Wæs gerust in oenbekommerd, Mem hald wer bij dij de wacht. O, mijn bern! hwet bistou lokkig; — Soargen, kommer in fortriet Binne bij dij net te finen; Bern, hwet is dijn libben swiet! —• Oaltiid bistou like fleurich, Woltofreden, hups in brat; Mar nou is 't wer tiid fen resten, Sliep derom mijn ljeawe scat! Wird stou greater, o, dan komme Gouw ris dagen fen fortriet,
Wumkes.nl
151 In dijn libben op dizz1 ierdc Is den faek net bjustre swiet. •— Soargen halde dij den wekker, Pinigje dij oan dijn hert, Lokje triennen uwt dijn eagen , In dou fielste neat as smert. Mar nou, noustou nog net wiste Det er hjir sa'n libben is, Bistou riik; —in folie bliider As de Kening oan sijn dis. Dij, ho great hij eak mei wæze, Het eak soargen in fortriet; Mar dijn libben is gelokkig, Fol fen wille in Himmelswiet. Sliep derom mijn arich berntsje, Knyp dijn lytse eagjes ta ; O, nou is 't nog tiid fen resten Nog kinst' swiete sliepkes ha'. T. 1848.
M. KOLDIJK GZ.
Wumkes.nl
SIMSYX- lElTFALDIGE SXBBEL.
Myn metnke seit, ik moasl net lije, Dat boërmans Freerk me ien patsje jouwt; Mar ken 'k dy ljeawe jonge mije, Dy nearne him om mij betrouwt? m' Ontnimt jin eak de fleur fen 't libben. Ho ken 'k nei elts syn sin dochs dwaen ? Fen mem wird 'k jimmerwei bekibbe Om, whet mij 't greatst plesier ken jaen, De bose Ijue, dy elts benyde, Sjoch' uwTs mei oafginst oan; mar den Gean 'k mei myn ljeawe Freerk besyden. Sa het nin minske er hinder fen. Scoe mij to patsjen sonde hite? Ik bin er siker fen ontset; Want memke mat it dochs wol wite, Daer hja sels eak ris patte het,
Wumkes.nl
153 'k Wol frede mei 't gewisse meitse In folchje 't sissen fen dy stim: Hij scil mij noait, ho swiet se eak smeilse, Wer patsjes jaen; ik patsje him. Frij nei ü Heachduetsk fen J. CASPEB.
F. TO F,
GRAFSCHRIFT OP EEN OUD EERWAARDIG ZEEMAN. Hier, wand'laar, is de stille haven , De poort voor 't hemelsch vaderland. Hier ligt het brooze wrak begraven Bij dat van vriend en bloedverwant. Doch hij, hij is gered, slechts 't vaartuig is verloren. Niets dan de schulp ligt aan deez' sombre kust. De ziel die is en blijft, waar niets haar rust kan storen. Leeft wel! vertrouw op God! en sterf als hij gerust, T,
Wumkes.nl
OAFSCIE OAN UWS
ALDE TOEB,.
Hwa tîden in hwa scydnis rieplacht, Fynt oeral, hwet natuwr eak leart, 't Wirdt alles einlings alder, minder, It buwget, kromm't, fait yn , fordeart. Dit wist uws Huinser tsjerkrejearing; Hja wist ho ald de toer al wier. It buwgen, 't griisjen fen syn holle Sei klear, ho mennich ieu er stie. In dalik klonk oer Huinser-mieden In Rewerd, d' uwtrop droaf in near, „ Och d' alde toer! hy mat fen boppe, Wy sjogge him nea noch nimmermear." Eak d' uwtspraek fleach mei noardsce buyen Nei myn sa freed'ge wenning ta, Mar swierder tael klonk nooit m' yn d' earen, In 't hert dat bibbe in sloech rny sa.
Wumkes.nl
155 „Dou mast den wei, dou grîze heite, „Myn alde, earwirde, beste frjuenl „ Dou Huinsers romm', in pronk, in heechmoed, „Mei klokbombam in klokkedreun. „ Dou mast den wei!" sa sei 'k „ myn alde! „Mar sonder hertlyk oafscie, net, „Nee, 'k wol dy sjen, dy sprekke, heare, „ Foar 't moakerslach dy treft op 't hert." Yn d1 alde buffel tige waepne, Tsjin jounloft, kleau ik yn him op, In wirch fen 't klieuwen, wirch fen smerte, Kaem 'k einlings boppe yn 'e top. Unkindig, of 't hy d' uwtspraek wiste Omtrint syn læste libbcnsdei, Begoun ik sefkes him to polskjen, Dochs spriek him deftich oan, in sei: „Ho giet it jou alde in earwirdige brommer; „ Ho giet it jou aldste fen d' alden yn 't gea, „ My tinkt jou wird' swietsjes wei minder in krommer, „Jou trilje in jou scodsje to mets oer jou lea, „As stoarmwyn jou boeket, in buyen j 1 omstouwe, „Och ja, sokke jieren, sa heech, och hja jouwe „Nin wille in fornoeyen, mar soargen in læst, „In wolkom is jou wis ien îwige ræst!''
Wumkes.nl
156 „Ik 't libben sed!" bromt nou de brommer „ Ik wirch fen 't stean, in stoarmgebear ! „O nee, 'k wyt fen nin uwnk, noch kommer, „Wylst ik yn Iibbenswysheit lear." „Al wird ik alder, krommer, grîzer, „Eft moerre scoert, in bynt forgjit, ,,'kWird alle jirren, moannen, wîzer „ Sa lang myn grîze holle stjit!" „Mar sis my den alde," sa spriek ik do fjirder, „Hwet wysdom in kinniss' forgjerren jou al, „Muwlk hinget de dea jou wol boppe de holle, „In wei stout jou wysdom, yn 't puwn, trochjou fal. „O ! 't scoe my, leau it, net benye ," Sa foei de stienklomp do wer yn, „ Dat fryheidssjocht m' iens del scil smite, „ Foar 't alde goede, doaf in blyn." „'k Scoe graech eak frjuen! dy sizze wolle, „ Foar 't my de moker boek't ta puwn, „Hwet stoarmen in' om de holle gonzen, „Hwet oenwaer gierde om d' alde kruwn." ,,'k Forhelle 't graech, hwet 'k seach in hearde , '] „ Ho 't wierheit wike mat foar scyn ; „Mar dy sa 'n jonge! och jimm' binne, „Foar sokke tael meast doaf, in blyn."
Wumkes.nl
157 „Soms lykje jimme ien bytsje better, „ In luwsterje, sa 't scynt, er nei; „Dochs faek is 't wip, mar iens yn 't rounte, „In les in learing binne wei." „Mar alde/' sa spriek ik, „muwlk blieut er hwet hingjen, „ Jouw learing in les uwt, sa lang as hj' er binn\ „ Ik teikenje it op, læs it leden in frouwen „ Fen Baerdradiels nut foar, sa goed as ik 't kin." ,,'k Haw heard," begoun hy, „ho 't de rm'nscen „'t Tsjinwirdich floklen as om stryd, „Ho s'eare, in lof uws affaers brochten, „In romden op dy alde tyd. „'k Seach klear, in duwdlik foar myn eagen 5 „Dat elts geslacht, elk tiid, in ieu , „Syn deugden hie, in goede side, „ Mar eak net sonder lekken bleau. „ In uwt myn harkjen in beloaitsjen, „Haw ik nou disse learîng fet, „Dat as wy 't ald in ny forlykje, „'t Sceelt op in del sa folie net." ,,'k Hearde altyd minscen kermjen, kleyen» „Oer uwnk in tsjinspoed fen de dei; „Mar 'k seach hjar selsom oendersiikjen, Wer as dy oarsaek den yn lei. „Mar dit haw 'k sjoen, wer 't rouwe seden.
Wumkes.nl
158 „Wer 't ontucht, oerdied wirtel sceats „Dat der de segen waerd tobritsen „In 't lân in folk forsonk yn 't neat. „In 'k learde fierder, dat it minskdom „It greatste kwea him selme docht, „Dat sonde in kwea fen ald op jongen , „ Fen bern op bernsbern oer waerd brocht." „ Ik hearde greate plannen meitsjen, „Fen rykdom, greatens, macht in ear, „Uws folk scoe tige yn wolfeart bloeye, „Yn godstsjinst, ienheit, ja yet mear. „Mar k'seach dy plannen meast misijerjen „Went hwet faek pake brocht to stân, „Dat helle it soantje wer fen boppen, „In 't bernsbern dobbe it oender 't sân. „ Sa learde ik uwt it dwaen in litten „ Fen 't minskdom, dat sa folie oerleidt „To sizzen mei de wîze kening: „ 't Is idelheit der idelheit." „De mannen hearde ik murmurearjen , „ Om 't wyfke soms sa tige opspoun. ;,De man, sa hearde ik frouwljue kleyen, „Bringt alles troch , 't gjit wis to groun, „De heiten hearde ik faek wol kriten „ Oer d' ondied fen hjar eigen bern, „k' Mast mennich bern soms om de wreadens „ Fen strane heitcn weinjen sjen.
Wumkes.nl
159 „ Ik hearde d' earmen tieren , flokken, „Op mannich ryk , mar gierich huws, „De riken, as it græf, ynhellich , „Op 't loai, trochbringend earmgespuws, „ De folken hearde ik altyd razen „Op de rejearders fen it lân, „ Dy borgers wer om stryd forwieten „ Jimm' halde wet noch oarde yn stân." Mar k' seach, in 't die my sear oan 't herte, In 't joech my stof ta droafeniss', „Ho 't d' iene minske faek foar d' oare Ien boarn fen sniert in weedom is. „Dat man in vvyf, dat bern in alden, „ Dat earmen , riken, feint in hear „Elkoarme meastens tige pleagje „In huwnje in kwea dwaen, kear om kear. „In :k learde nou , wylst ieder minsce „ Syn eigen kwael it heechste scat, „Dat eikmes, lyk in onlyk, beide, „Syn rjucht mar eak syn onrjucht hat." „ Ik hearde mennich famke in feintsje, „Yn 'n swiet in oenforjitlyk uwr', „Ien liet fen heiige frjuendscip sjongen, „In ljeafde swarren, ieuwich, djoer. „Ik tocht den wol: sa mey 'k it hjerre, „ Mar och! yn 1 etter tyd, myn frjuen! „Waerd dei oan dei dy frjuendscip minder; „Fen ljeafde wier nin byt mear bleaun.
Wumkes.nl
160
„Op 'tmoaiste, — soms ien goelik knikje; — „ Mar freege m' om ien Ijeafdeplicht, „ Den v.'ier 't — „it kin my joed net wachtsje," „ In hân in pong bleau beide ticht. „Sa Iearde ik folie minscen kinnen, — „ Dit brocht my ta dit fest besluwt : „Ho moai min sjongt, in praet,in aiket, „It draeit op eigen fordiel uwt." „De frommen hearde ik altyd eamljen „ Oer godsstjinsttwisten ier in Iet; „Mar 'k seach hja selme diene it minste, „Nei Christus heüge ljeafdewet. „Ik hearde mennich kneweldrager „Wol pochen op syn moed in ear, „ De moed bleau yn it fjild benefter , „Yn 't hirdste rinnen siet him de ear. „'k Hearde advocaten 't rjucht bepleitsjen „In riddenearjen fol fen fjoer; „Mar 'k seach hjar den hjar jildpong mesten, „ In fen it rjucht bleau neat net oer. „ fk hearde folie, ho 't de masters, „ De bern bescrobje dei oan dei; „Mar *k seach, dat faek de groun fen 't kweade „Yn masters eigen herte lei." „Ik hearde keapljue, fabrykanten „Al swetsen op hjar goede trou; „Mar 'k seach to folie by dy snaken
Wumkes.nl
161 „lt aepke gluwpen uwt de raou". „De doomnys hearde ik fcak wol preekjen „ Mei 'n Chrislenhert in fromme sin , „Mar , . . . •— och, myn frjeun, woe 'k alles sizzc „Hwet ik dy yet forhelje kin, „Den waerd de joun to kirt, kom Ijewwer „Ris op ien goede moarntyd wear, „ Den sis ik dy ta nut in learing „ Muwlk tuwzen oare dingen mear. ,, Uwt al hwet wy sa efkes sprieken „is 'tklear, ho 't min de wrald misleidt, „ In wier, is "'t mei de wiiste kening „'t fs idelheit der idelheit." „ Gean nou nei huws, dou scoest beklomje, „ De jounloft waeit hjir fyn in scerp, „ Mar kom moarnier, ast1 mear wost heare „By d1 alde brommer op de terp. „Ja ik scil komiue," sa sei ik, „o alde, „ Ja ik wol leare, sa lang ik er bin, „Nea scil 'k my scamje, my better to meitsjen „ In better to wirden fen hert in fen sin. „Mar sis mij, alde tsjerkfolk-opropper, „Uwre-berek'ner, deagrawerssang, „Wier net jou fonnis oer 't minsklike libben, „Al to partidig, to scerp in to strang? „ Of is 't hjir ien Sodom, •—• ien nest aller nesten ? „Kom sis 't my earwirde, in jou my eak treasl, 11
Wumkes.nl
162 „ Of gjit it sa eak, by dy heegcn yn 't westen, ,, Of sa by dy oaren yn 't noard in yn 't east? „Sa folie as ik it wit," sa spriek er, „ In dit dy wæse mei ta treast, ,, 't Is al sa hwet ien dwaen op ierde , „ Yn suwd, in noard, yn 't west in east, „Soms bombaint d'aldehoaf ris tige, „ Soms klipt fen d' oare kant my ien „ In goed fortroulyk wird yn d' earen, ,,Mar d' eigen klachte is hjar gemien. „ Mar hald dit fæst; — foaruwtgean mat min. „ Foaruwt , — yn kinnis , deugd in lear. ,, Den komt de tyd fen lok in segen ,.Sa swietsjes wei al mear in niear.'' „Forachtsje it alde net om 't ald i s , „ Nim 't nye net, om 't ny i s , oan; „ Mar helje uwt beiden jimmer 't bæste, „In sykje kleare wierheit, soan! „Hwa dat paed wanlet, kriget ienris, „ Is 't hjir net, den de† 'n lokkioh lot. „ Dy wei dos op, — it each nei boppen , „ In yn dyn herte d' yngoe GOD." MR. S. REYNDERS
•neimaehe.
J. VAN LOON, JZ.
Nov. 1847.
Wumkes.nl
Uii liet zien van eene mijner .Jongste ÏKiisters in het Crestlclit.
Arme kleine! reeds zóó vroeg Moest ge uw besten schat hier derven: Zaagt gij beide uw oudren sterven Wien voor u het harte sloeg; Ach! hoe vroeg was hier op aard, 't Lot van wees zijn u bewaard. Ja, gij hebt tot schreijen stof, Mij, schoon zelf in weeshuis-kleêren, Kan uw komst hier dubbel deeren, Wijl het u zoo vroeg reeds trof. Pas de wereld ingetreên, Zijt gij wees, en staat ge alleen. Arme kleine! moedermin Dekt zorgvuldig, liefdrijk, teeder, Heelt de minste smarte weder, Kent en kweekt den kinderzin. Maar hoe zacht die moeder kust, Arme! 't is u niet bewust. Wen ik bij het oudergraf, Hen een dankbre traan kom schenken,
Wumkes.nl
164
Nog de lessen mag gedenken , Die mij eens mijn vader gaf, En mij in die tijden waan, Reeds zoo lang voorbijgegaan ; Dat verkwikt mijn droef gemoed, Even als na heete dagen 't Dorstig veld de regenvlagen. 0 dat doet mijn hart zoo goed! Maar den troost, dien mij dat biedt, Arme kleine! kent gij niet. En nog stort uw oog geen traan. 'k Hoor uw hartje nog niet zuchten; Zorgloos smaakt gij de genuchten, Rijk gestrooid op kinderpaan , Ach, hoe hard uw lot mij schijn, Kunt gij, kleine! vrolijk zijn. Zweeg de mensch ook zóó steeds stil. Bij des werelds onspoedsvlagen ; Bleef' hij zoo geduldig dragen, Wat hem treft, naar Vaders wil! Lieve kleine, leer gij mij Stil zijn, wat mijn lot ook zij. 1846
Door een weesjongen te Leeuwarden.
Wumkes.nl
OP HET MONUMENT, TER EBRE VAN DEN HEER
OPGERIGT IN HET NIEUWE STADS WEESHUIS BINNEN LEKUWARDEN.
Besluite vrij de moederschoot Der aarde 's braven stof, Zijn naam versterft niet bij zijn dood ; Neen! eeuwen duurt zijn lof! Nog is het woord der wijsheid wis , En vindt bevestiging. Der braven nagedachtenis Blijft steeds in zegening. Dat tuigt zoo menig eerenaald, Door 't nakroost opgerigt, Die op het graf der helden praalt, Wier deugdenroem niet zwicht.
Wumkes.nl
166
Dat tuige ook Dat hier Van hem, die Van den
't sierlijk Monument, ter eer verrees 't leed heeft afgewend bedrukten Wees.
Een ander roem', wie tot den strijd, Ten schrik des vijands , toog; Voor godsvrucht en menschlievendheid 1) Rees deze zuil omhoog. De naam , die daar in gouden schrift, Op 't schoon gedenkstuk prijkt, Is diep in 't dankbaar hart gegrift, Waaruit hij nimmer wijkt. Nooit staren wij deez' eerzuil aan , 01' onze stille beê, Voor U, die ons hebt welgedaan, Rijst vurig op, Baljée! Eens dreigde d' ondergang 't gesticht 5 In overouden tijd Voor 't lijdend weeskind opgerigt; Het wachtte een zwaren strijd. 1) Op het Monument leest men : Buide, aan godsvrucht en iiii'iisc/i/ienw dl: v fi/.
Wumkes.nl
167 't Gevaar was ná, en hoog de nood, De wees stond als verplet, Maar 't was Baljée, die hulpe bood, En 't weeshuis was gered. Gered, door eenen kweekeling , Die, in den bangen stond, Dat de aard der oudren stof ontving, Hier liefde en zegen vond. Maar wien ook eer noch hooge stand , Paleis, noch staatsie-kleed, Noch Java's ver verwijderd strand , Deez' plek vergeten deed! Hem zij dan de eerzuil opgerigt! Dat nooit een wees vergeet , Die hulpe vindt in dit gesticht, Wat haar verrijzen deed. Maar ook van Gods Voorzienigheid ' Strekt deze zuil ten beeld. Zijn zorge, hier ten toon gespreid, Heeft ramp en druk geheeld. Zijn gunst beschermde dit gesticht , Bewaarde 't voor den val. Hoe veei zijn wij dan Hem verpligt ? God loov' men boven ai !
Wumkes.nl
168 Dat elk dao, met bewogen oog , Als op 't gedenkstuk lees : Hij , die dien inenschenvriend bewoog ., Is Vader van den wees ! Door eev Weesjongen te Leeuwarden. September 1847.
DE HAiRKAM. Sints 't vorig kennisl'eest had Jan, een boerekneeht3 Zich niet gekamd; — nu wascht en kamt hij zich eens (regt, Wijl 't blijde feest op nieuw wis morgen weder daagt, En hij dan opgeknapt met vrucht een meisje vraagt • Maar hoe hij trekt en scheurt, dat tranen de oogen (dekken, Zijn haarbosch , zoo verward , doet medelijden wekken , 'k Beklaag," zegt hij, ..toch zeer d'ellendige soldaat. Die eiken morgen zich moet kammen, hoe 't ook gaat!" //. B.
Wumkes.nl
OAU HJAB.
Der ' mat ien Ik kin sa De holle is Fortîze is
ein oan, né, hwet kin, langer net; me îwich op de rin, poer myn hert.
Is dat ien libben, ljeawe faem, Ien libben swiet in djoer! De hikke jimmer fen de daem, It scip mar sonder roer!
Is dat ien libben, noait nin r æ s t , Nin wille, frede of nocht, Wer as min 't sîket, east of west, Wer oft min hinne tsjocht!
Is dat ien libben, altyd dy Foar eagen , dy yn 't sin ! Wylst ik net ienris wyt ast' iny Wol mint sas ik dy min.
Wumkes.nl
170 Né, dat mat oars, 't mei gean sa 't wol, Ik kin sa langer net. O ! hingje me oan mei hert in a l , In wæs as ik beret.
Den kear ik ta my sels wer y n , In fiel wer 1'æste groun; Mar oars den doarmje ik gleaun in blyn Myn libben lang yn 't roun.
Och wæs doch wfzer, ljeaf! sa net; Jaen Ijewwer ræst in fré. Myn deaklok bromt dy oars to let, In bringt dy oenk in wea.
Né, wea ? — dy noait, myn hertebyld! Den Ijewwer tryris my Al libbe ik eak forslein in wyld, Wæs dou dochs bliid in bly.
Om 't dou bist 't famke, det ik min, It berntsjc fen fmyn hert, Dy hingje ik oan mei hert in sin . Och wiersle eak sa beret.
Wumkes.nl
171 Gol famkc, ijeafsle 1'en it lân, Wæs (bar uws lok net blyn, Lied dou my oan dyn sefte hân ien swieter lihben yn.
Den scynt myn sinne wer op ny, Den is my it hert wer rom, Den joust' my 't libben wer, ja my Oan hiel de wrald werom.
GESPREK.
A. Mag ik mijn vriend u vragen, Naar 't leed door u te dragen. B. Goede man Ik klaag geenen Dan dien eenen, Die mij helpen kon.
Wumkes.nl
DE VERLICHTE TIJDGEEST in 1849.
'k Stel voor zeker en gewis Dat die spreuk geen onzin is : Die ik wel eens heb gelezen En thans practisch is bewezen : Om de wille van het smeer Likt de kat de kandefeer. Groote heeren, rijk in pracht Peinzen veeltijds dag en nacht (Als de held op lauwertwijgen,) Orn een croix d'honneur te krijgen,, Zijn dan buigzaam als een haar Likken 's vorsten kandelaarMenig slimme kandidaat, Die op zijn promotie staat, Schept een lofdicht op die Heeren. Die hem moeten promoveren, în hun geest en zedclecr Om de wille van hel smeer.
Wumkes.nl
l'VA
Menig in een ambt gesteld, Noemt zijn loon , sigaraigeld , En leeft toch als van zijn renten: Want er zijn emolumenten, Om de wille van hel smeer Likt de kat de kandeleer.
Menig, groen gelijk een blad, Die geen draehma brein bezat Mostert haalde, laarzen smeerde , En men dus een ambt vereerde, Smeert met honig als weleer Om de wille van het smeer.
Koosje, jeugdig, blank en rood Kiest een' ouden echtgenoot, Streelt haar grijze lotgenootje, Wensch de man in Carons bootje, Mint hem echter •— o zóó teer, Om de wille van het smeer.
Karel trof een rijke vrouw; Maar gekweld door naberouw, Wenscht hij (juist als Koos) zijn' waarde. ïn de schoot der mollige aarde: Want hij heeft haar slechts getrouwd, Om de wille van het srnout,
Wumkes.nl
174 Waarlijk, lezers! 't is gewis , Dat de spreuk bevestigd is; Die het werk van Cats wil lezen, Vindt het zonneklaar bewezen , Om de wille van het smeer, Likt de poes de kandeleer. LAURENTIUS.
Rotterdam 1848.
Zijn huichelaars bij u gehaat ? Bedrieg dan andren nooit door schijn, Men moet voor ieders oogen zijn, Zoo als ons God steeds gadeslaat.
Wumkes.nl