Hulpfiches, Analyse
Fiche 8 (Analyse): Reglementering 1. De reglementering inzake brand wordt beschreven in: • •
•
• •
•
Het ARAB (artikels 52 en 63bis) Codex over het welzijn op het werk wet van 1996 koninklijke besluiten van 1998 meer bepaald aangaande de voorkoming van brand onder de verplichtingen van de werkgever (artikel 17) en de opdrachten van de interne dienst voor preventie en bescherming (artikel 5) de noodprocedures, met inbegrip van de maatregelen in geval van ernstig en onmiddellijk gevaar, alsook de maatregelen van eerste hulp, brandbestrijding en de evacuatie van de werknemers (artikel 9) de veiligheids- en gezondheidssignalering op het werk (artikel 6 en bijlagen I, II en VI) de voorschriften inzake de identificatie en lokalisatie van het brandbestrijdingsmaterieel (bijlage IV) de artikels van Titel III, Hoofdstuk IV, Afdeling 9 "Opslagplaatsen voor ontvlambare vloeistoffen ", Onderafdeling 8 "Brandbeveiliging" De specifieke wetgeving rond explosieve atmosferen (ATEX) richtlijn 94/9/CE (ATEX95 ) overgenomen door het KB van 22 juni 1999. richtlijn 1999/92/CE (ATEX137) overgenomen door het KB van 26 maart 2003. bepaalde artikels van het AREI ontelbare koninklijke besluiten meer bepaald over de constructie van gebouwen: Koninklijk besluit van 7 juli 1994 dat de normen vastlegt inzake de voorkoming van brand en explosie, waaraan nieuwe gebouwen moeten voldoen. (BS 26.4.95) Koninklijk besluit van 19 december 1997 tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 dat de normen vastlegt inzake de voorkoming van brand en explosie, waaraan nieuwe gebouwen moeten voldoen. (BS 30.12.97) Koninklijk besluit van 4 april 2003 tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen (BS 05.05.03) Ontwerpbijlage 6 van het K.B. van 19 december 1997 dat de basisnormen inzake brandpreventie vastlegt waaraan de nieuwe gebouwen die vallen onder de categorie « industriële gebouwen » moeten voldoen. … normen met betrekking tot gebouwen NBN S 21-201 – Brandbeveiliging in de gebouwen - Terminologie NBN S 21-202 – Brandbeveiliging in de gebouwen – Hoge en middelhoge gebouwen – Algemene eisen NBN S 21-203 – Brandbeveiliging in de gebouwen – Reactie bij brand van de materialen – Hoge en middelhoge gebouwen NBN S 21-204 - Brandbeveiliging in de gebouwen - Schoolgebouwen – Algemene eisen en reactie bij brand …
fiches_bra.doc: 19/01/2004
25
Hulpfiches, Analyse
•
•
•
•
BouwLage vergunning gebouwen < 10m
Middelhoge gebouwen 10 tot 25m
Hoge gebouwen
Voor 72 22.12.72 1980
Nihil Nihil Nihil
26.05.95 31.12.97
Nihil KB 19.12.97
Nihil Nihil NBN S 21-201, S 21-202, S 21-203 (*) KB 07.07.94 KB 19.12.97
Nihil KB 04.12.72 NBN S 21-201, S 21-202, S 21-203 (*) KB 07.07.94 KB 19.12.97
> 25m
normen m.b.t. brandblussers NBN EN 3-1 – Draagbare brandblussers - Deel 1: Beschrijving, werkingsduur, vuurhaarden van klassen A en B NBN EN 3-2 – Draagbare brandblussers - Deel 2: Dichtheid, diëlektrische proef, beproeving op inklinken, bijzondere bepalingen NBN EN 3-3 – Draagbare brandblussers - Deel 3: Constructie, druksterkte, mechanische proeven NBN EN 3-4 – Draagbare brandblussers - Deel 4: Vullingen, minimum blusvermogen NBN EN 3-5 – Draagbare brandblussers - Deel 5: Voorschriften en aanvullende beproevingen NBN EN 3-6 – Draagbare brandblussers - Deel 6: Beschikkingen inzake de vaststelling van de overeenkomstigheid van draagbare blustoestellen volgens EN 3 deel 1 tot deel 5 NBN S 21-050 ontwerp – Nazicht en onderhoud van draagbare brandblussers normen betreffende automatische detectie NBN S21-100 – Reddings-en brandweermateriaal– opvatting voor automatische branddetectie door puntdetector. NBN S 21-110 – Grafische symbolen voor automatische branddetectiesysteem NBN EN 54 – Detectiesystemen en brandalarm … normen m.b.t. automatische blusinstallaties NBN S 21-027 – Reddings- en brandweermateriaal: Watertoevoer van de automatische, hydraulische blusinstallaties NBN S 21-028 – Reddings- en brandweermateriaal: Technologie van de automatische, hyraulische blusinstallaties en gemeenschappelijke schikkingen voor alles installaties EN 12845 Ontwerp – Vaste brandbestrijdingsinstallaties: Automatische blussystemen van het type sprinkler: Berekening en installatie Europese richtlijnen EG reglement 2037/2000 van het Europees Parlement en van de Raad van 29 juni 2000 m.b.t. de stoffen die de ozonlaag afbreken. Officieel bulletin van de EG L 244, 29 september 2000 geleidelijk verbod om producten en toestellen op de markt te brengen en te gebruiken die deze stoffen bevatten, en meer bepaald halonen en CFK’s gebruikt voor brandbeveiliging. de onderstaande tabel vat de maatregelen m.b.t. brandbeveiliging samen.
fiches_bra.doc: 19/01/2004
26
Hulpfiches, Analyse … • ministeriële omzendbrieven • gemeentelijke voorschriften • wetteksten afkomstig van hetzij de gemeenschappen, de gewesten, volgens de categorie van gebouwen waarop ze betrekking hebben: verzorgingsinstellingen, hotels… Maatregelen met betrekking tot het verbod van halonen en CFK’s in de brandbeveiligingsinstallaties: EG voorschrift 2037/2000 van het Europees Parlement en van de Raad van 29 juni 2000
Activiteit
Data van verbod op:
Productie Commercialisering en gebruik
Halonen
CFK’s
01.01.1994
01.01.2026
Het betreft halonen die: - gerecupereerd zijn, - gerecycleerd zijn, - geregenereerd zijn in de bestaande brandbeveiligingsinstallaties op 01.01.2003
01.01.2010 behalve voor gebruik als brandbestrijdingsmiddel in beveiligingssystemen bedoeld voor de kritieke toepassingen vermeld in bijlage VII en onder bepaalde voorwaarden
Buitendienststelling van alle 01.01.2004 brandbeveiligingssystemen en brandblussers voor recuperatie en vernietiging
Niet gepreciseerd
Recuperatie voor vernietiging
Niet gepreciseerd Het betreft de stoffen die zich bevinden in de brandbeveiligingssystemen en de brandblussers die gerecupereerd werden tijdens het onderhoud van de uitrusting of voor de demontage of de verwijdering van deze uitrusting
Niet gepreciseerd Het betreft de halonen die zich bevinden in de brandbeveiligingssystemen en de brandblussers die gerecupereerd werden tijdens het onderhoud van de uitrusting of voor de demontage of de verwijdering van deze uitrusting
2. Artikel 63bis van het RGPT betreffende de veiligheidsverlichting •
•
De ondernemingen die van een kunstmatige verlichting voorzien zijn, moeten uitgerust zijn met een veiligheidsverlichting die voldoende is om de evacuatie van personen toe te laten wanneer de kunstmatige verlichting buiten werking is. In de gebouwen waar gewoonlijk meer dan 100 personen verblijven, moet de veiligheidsverlichting automatisch aanspringen zodra de algemene verlichting uitvalt. In dat geval moet zij gevoed worden: hetzij een batterij van electrische accumulatoren hetzij door een aansluiting op het openbaar laagspanningsnet, wanneer de algemene verlichting gevoed wordt door de stroom van een statische transformator die aangesloten is op het hoogspanningsnet en in de inrichting of in de nabijheid ervan is opgesteld. hetzij door een electrogeengroep
fiches_bra.doc: 19/01/2004
27
Hulpfiches, Analyse 3. Artikel 52 van het ARAB •
•
Artikel 52 van het ARAB betreft de plichten van de werkgevers en de organisatie van de brandbestrijding. De andere documenten zijn over het algemeen bestemd voor de ontwerpers en beheerders van de gebouwen en lokalen, de fabrikanten van brandbestrijdingsmateriaal, de beheerders van specifieke gebouwen (voetbalstadion, theaterzaal…), … Het doel van de volgende fiche is de inhoud van dit artikel 52 van het ARAB in grote lijnen voor te stellen, alsook enkele artikels van het AREI die verband houden met het brandrisico en bepaalde aanbevelingen voor de constructie van gebouwen (Koninklijke Besluiten van 7 juli 1994 en 19 december 1997)
4. De specifieke wetgeving rond explosieve atmosferen (ATEX) •
Richtlijn 94/9/CE (ATEX95) overgenomen door het KB van 22 juni 1999 • zoals elke economische richtlijn (artikel 95 van het verdrag van Rome): zij omvat: het vrij verkeer van producten een voldoende beschermingsniveau op gebied van veiligheids- en gezondheidseisen voor alle machines, opdat deze op de Europese markt kunnen worden gebracht ze richt zich dus tot de fabricage en het op de markt brengen van deze machines, waarbij bewaakt wordt dat er een voldoende beschermingsniveau voor de veiligheid en gezondheid van de verbruikers wordt gewaarborgd • de belangrijkste punten van dit KB van 22 juni 1999 die de gebruikers van de voorzieningen aangaan zijn : Toepassingsgebied De richtlijn is van toepassing: Voor apparaten en beveiligingssystemen op plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen. Voor veiligheid-, controle- en regelvoorzieningen die bedoeld zijn voor gebruik buiten plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen, maar die nodig zijn voor de veilige werking van apparaten en beveiligingssystemen met betrekking tot het explosiegevaar. Definities Apparaten en beveiligingssystemen voor gebruik op plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen a) Met apparaten worden bedoeld: Machines, materieel, vaste of mobiele inrichtingen, bedieningsorganen, instrumenten en detectie- en preventiesystemen die, alleen of in combinatie, bestemd zijn voor de productie, transport, opslag, meting, regeling, energieomzetting en de verwerking van grondstoffen en die door hun inherente potentiële ontstekingsbronnen een explosie kunnen veroorzaken. b) Met beveiligingssystemen worden bedoeld: Inrichtingen die de functie hebben beginnende explosies onmiddellijk te stoppen en/of de door een explosie getroffen zone te beperken en die afzonderlijk in de handel worden gebracht als systemen met een autonome functie. c) Met componenten worden bedoeld: Onderdelen die essentieel zijn voor de veilige werking van de apparaten en beveiligingsystemen maar geen autonome functie hebben. Deze kunnen bedoeld zijn voor gebruik buiten plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen, maar zijn nodig voor of dragen bij tot de veilige werking van apparaten en beveiligingssystemen.
fiches_bra.doc: 19/01/2004
28
Hulpfiches, Analyse Explosieve omgeving Mengsel, onder atmosferische omstandigheden, van lucht en ontvlambare stoffen in de vorm van gassen, dampen, nevels of stof, waarin de verbranding zich na ontvlamming uitbreidt tot het gehele niet verbrande mengsel. Plaats waar ontploffingsgevaar kan heersen Plaats waar ten gevolge van plaatselijke en bedrijfsomstandigheden een explosieve omgeving kan ontstaan.
•
•
Apparatengroepen en -categorieën Apparaten van groep I zijn apparaten die bedoeld zijn voor ondergrondse werkzaamheden in mijnen en voor de delen van bovengrondse installaties daarvan, waar ten gevolge van mijngas en/of brandbaar stof gevaar kan heersen. - categorie M1 - categorie M2 Apparaten van groep II zijn apparaten die bedoeld zijn voor gebruik op andere plaatsen waar ten gevolge van de explosieve omgeving gevaar kan heersen. - categorie 1 - categorie 2 - categorie 3 Voor apparaten van groep II, de markering moet de letter «G » explosieve omgeving door aanwezigheid van gas, damp of nevel, en/of de letter «D » voor een door aanwezigheid van stof explosieve omgeving omvatten. voor meer informatie betreffende richtlijn 94/9/CE (ATEX95), klik hier
Richtlijn 1999/92/CE (ATEX137) overgenomen door het KB van 26 maart 2003 • zoals elke sociale richtlijn (artikel 137 van het verdrag van Rome): zij omvat: de bescherming van personen de minimumeisen waaraan deze machines moeten voldoen om veilig door de werknemers gebruikt te kunnen worden. De lidstaten kunnen evenwel strengere eisen stellen, maar deze mogen geen economische weerslag hebben ze richt zich dus voornamelijk op het gebruik van de machines door de werknemers • les principaux points de l'AR du 26 mars 2003 sont: Art 3: de werkgever moet maatregelen nemen ter voorkoming van en bescherming tegen explosies. De maatregelen bestaan uit zowel organisatorische als technische maatregelen. Grondbeginselen voorkomen van het ontstaan van een explosieve atmosfeer. indien een explosieve atmosfeer niet kan voorkomen worden, het vermijden van de ontsteking van de explosieve atmosfeer. indien een ontsteking niet kan voorkomen worden, het beperken van de schadelijke gevolgen van de explosie. Art 4: de werkgever moet de specifieke risico’s die voortvloeien uit explosieve atmosferen beoordelen. Rekening houdende met de waarschijnlijkheid van de aanwezigheid en voorduren van explosieve atmosferen. de waarschijnlijkheid dat ontstekingsbronnen actief worden. de aard van de installaties en gebruikte producten. de omvang van de te verwachten gevolgen.
fiches_bra.doc: 19/01/2004
29
Hulpfiches, Analyse Art 5: de werkgever moet om de veiligheid en de gezondheid van de werknemers te verzekeren, maatregelen nemen om een veilige werkomgeving te scheppen en passend toezicht houden. Art 6: de werkgever staat in voor de coördinatie indien werknemers van onderaannemers werkzaamheden komen uitvoeren. In het explosieveiligheidsdocument moet het doel van de coördinatie, de maatregelen en de wijze van uitvoering beschreven worden. Art 7: de werkgever deelt de ruimten waar explosieve atmosferen aanwezig kunnen zijn in zones, overeenkomstig de bijlage I (Zone 0, 1, 2, 20, 21, 22). de interne dienst voor preventie en bescherming of indien er geen voldoende deskundigheid aanwezig is, de externe dienst voor preventie en bescherming, moet hierbij worden betrokken. de werkgever zorgt ervoor dat in de zones de minimumvoorschriften van bijlage II worden toegepast. aan de ingang van de ruimten waar een explosieve atmosfeer kan ontstaan, moet een waarschuwingsbord worden aangebracht volgens bijlage III. Art 8: de werkgever zorgt ervoor dat een document, het explosieveiligheidsdocument, genoemd, wordt opgesteld en bijgehouden. Dit bevat: de identificatie en beoordeling van de explosierisico’s de maatregelen ter bescherming tegen dit risico de zone indeling volgens bijlage I de ruimten waar de minimumvoorschriften van bijlage II van toepassing zijn de wijze van bedienen en onderhoud van de arbeidsplaatsen en arbeidsmiddelen de voorzorgsmaatregelen voor het veilig gebruik van de arbeidsmiddelen Het explosieveiligheidsdocument moet voor de aanvang van de werkzaamheden worden opgesteld. Indien de installaties al in gebruik waren op 30 juni 2003, moet het explosieveiligheidsdocument ten laatste op 30 juni 2003 opgesteld zijn.
•
•
Het explosieveiligheidsdocument moet herzien worden bij belangrijke wijzigingen van de arbeidsplaatsen, arbeidsmiddelen of het arbeidsproces. Art 9: Bestaande arbeidsmiddelen in gebruik voor 30 juni 2003 moeten voldoen aan de aan de minimumvoorschriften van bijlage II deel A. Nieuwe arbeidsmiddelen die in gebruik genomen worden vanaf 30 juni 2003 moeten voldoen aan de minimumvoorschriften van bijlage II deel A en B. Bestaande arbeidsplaatsen in gebruik voor 30 juni 2003 moeten voldoen aan de minimumvoorschriften vanaf 30 juni 2006. Nieuwe arbeidsplaatsen in gebruik vanaf 30 juni 2003 moeten onmiddellijk voldoen aan de minimumvoorschriften. voor meer informatie betreffende richtlijn 1999/92/CE (ATEX137 ) klik hier
Voor meer informatie over de type zones en het merken van geautoriseerde toestellen in deze zones, gelieve de hulpfiches 10–23 van het aanwezige document te raadplegen
5. Aanvullende informatie •
•
Buiten deze reglementering kunnen verzekeringsmaatschappijen speciale voorschriften opleggen aan de ondernemingen door middel van de hierbij afgesloten verzekeringspolis. UPEA, Union Professionnelles des Entreprises d'Assurances: www.upea.be Meer uitleg over de wetteksten aangaande het brandrisico is te verkrijgen bij ANPI: Brand- en Diefstalpreventie, website : http://www.anpi.be/
fiches_bra.doc: 19/01/2004
30
Hulpfiches, Analyse
Fiche 9 (Analyse): Artikel 52 van het ARAB Deze fiche herneemt in detail de inhoud en de grote lijnen van artikel 52
•
Verplichtingen van de werkgever • brand voorkomen • ieder begin van brand snel bestrijden • in geval van brand: waarschuwen en alarm geven de veiligheid van de personen verzekeren en voor hun ontruiming zorgen de brandweer verwittigen
•
Gedrag bij brand van bouwelementen en -materialen • voorbeelden duur van weerstand tegen brand van een deur: 30 minuten duur van weerstand tegen brand van de elementen van een: 1 uur
•
Classificatie van de lokalen volgens type en hoeveelheid van de ontvlambare en explosieve (art 52.2) • eerste groep (hoog risico op brand) De eerste groep omvat de lokalen waarin dagelijks aangewend of opgestapeld worden: Art. 52.2.1.1. ontvlambare vloeistoffen waarvan het ontvlammingspunt lager is dan of gelijk is aan 21 °C, in een hoeveelheid die groter is dan of gelijk is aan 50 l, met uitzondering van de ontvlambare vloeistoffen die zich in de voedingshouders van voertuigen bevinden Art. 52.2.1.2. ontvlambare vloeistoffen waarvan het ontvlammingspunt groter is dan 21 °C, maar geen 50 °C overtreft, in een hoeveelheid die groter is dan of gelijk is aan 500 l Art. 52.2.1.3. zeer ontvlambare vaste stoffen en stoffen die, wanneer ze in aanraking komen met water, brandbare gassen vrijmaken, in een hoeveelheid die groter is dan of gelijk is aan 50 kg, zoals celluloïde, calciumcarbide, magnesium en natrium Art. 52.2.1.4. brandbare samengeperste, vloeibaar gemaakte of opgeloste gassen, in een hoeveelheid die groter is dan of gelijk is aan 300 l, dit volume zijnde het waterinhoudsvermogen van de recipiënten waarin ze zijn opgeslagen de eerste groep omvat eveneens: Art. 52.2.1.5. de lokalen waarin een ontplofbare atmosfeer kan ontstaan tijdens de normale werking van de installaties Art. 52.2.1.6. in de winkels voor kleinhandel, de verkooplokalen evenals de eraan grenzende lokalen die als warenopslagplaats dienen en die samen met een totale oppervlakte hebben die gelijk is aan of groter dan 2 000 m2, de oppervlakte ingenomen door toonbanken en andere meubelen inbegrepen • tweede groep: (risico op brand) De tweede groep omwat de lokalen waarin opgestapeld of dagelijks aangewend worden: Art. 52.2.2.1. ontvlambare vloeistoffen waarvan het ontvlammingspunt groter is dan 50 °C maar 100 °C niet overtreft, in een hoeveelheid die groter is dan of gelijk is aan 3 000 l
fiches_bra.doc: 19/01/2004
31
Hulpfiches, Analyse
•
Art. 52.2.2.2. stoffen die kunnen branden wanneer ze in aanraking komen met een vlam en de brand snel kunnen doen uitbreiden, in een hoeveelheid die groter is dan of gelijk is aan 1 000 kg, zoals katoenweefsels, papierafval, droog stro, vette vodden Art. 52.2.2.3. vaste stoffen die snel kunnen branden en onder invloed van de warmte giftige gassen of belangrijke hoeveelheden rook kunnen voortbrengen, zoals sommige weefsels en voorwerpen in synthetische stoffen, in een hoeveelheid die groter is dan 1 000 kg Art. 52.2.2.4. vaste brandbare stoffen, zoals riemen of rollen papier, karton, natuurlijke of kunstrubber, bewerkt of niet, stoffen, andere dan deze in wol, in een hoeveelheid die groter is dan 10 000 kg. derde groep: andere lokalen
•
Bouw • de voorschriften zijn verschillend voor gebouwen waarvan de bouw voor of na 1 juni 1972 aangevangen is • deze voorschriften betreffen de weerstand tegen brand (Rf) die de verschillende elementen van het gebouw moeten hebben (daken, muren, vloeren, trappen…)
•
Toegang tot het gebouw (bij ontruiming) • buitendeuren moeten altijd snel geopend kunnen worden • toegang voor de hulpdiensten
•
Uitgangswegen en ontruiming • aantal uitgangen, deuren, trappen… en hun afmetingen in functie van de datum van constructie van het gebouw (voor of na 1 juni 1972) • signalisering van de uitgangen en evacuatiewegen • draairichting van de deuren • …
•
Gasinstallaties • voorzorgen betreffende lekken • voorzorgen betreffende de recipiënten
•
Verwarmingsinstallaties • specifiek lokaal • voorzorgen betreffende stookplaatsen isolatie van het lokaal verluchting en ventilatie van het lokaal • voorzorgen betreffende de verwarmingstoestellen aanvoer van verse lucht evacuatie van de rook type van brandstof … • bouw van schoorstenen en rookgangen • automatisch aansteekmechanisme van de verwarmingstoestellen • automatische uitschakeling in geval van abnormale stijging van de temperatuur
•
Voorkoming van brand • werken met open vuur, naakte vlam of hitte • aanwezigheid van een explosieve atmosfeer
fiches_bra.doc: 19/01/2004
32
Hulpfiches, Analyse
•
• • •
verbod om vonken te produceren, om te roken … gebruik de geëigende verlichting gebruik van ontvlambare vloeistoffen of gassen de hoeveelheden tot het strikte minimum beperken onbreekbare recipiënten gebruiken die hermetisch kunnen afgesloten worden … ontvlambare en explosieve stoffen verwijderd houden van vuurhaarden of warmtebronnen verbod om gemakkelijk ontvlambare vodden en afval op te hopen (zelfontbranding) inrichting van de opslagplaatsen voor ontvlambare vloeistoffen of gassen buiten de werklokalen: bijvoorbeeld, vooral in de garages, technische lokalen van machines of liften…
•
Brandbestrijdingsmiddelen • verplichting van de werkgever om een uitrusting aan te brengen die voldoende is en aangepast in aan de omstandigheden om brand te bestrijden. Voor de vaststelling van dee uitrusting, raadpleegt hij de bevoegde brandweer: als hij ten minste 50 werknemers tewerkstelt of als het gebouw een lokaal van de eerste groep omvat. • brandbestrijdingsmaterieel in goede staat onderhouden beschermd tegen vorst doelmatig gesignaleerd gemakkelijk toegankelijk oordeelkundig verdeeld onmiddellijk in dienst te stellen • verplichting van de winkels voor kleinhandel (+ 2000 m²) uitgerust te zijn met een automatisch blussysteem indien de hoeveelheid brandbare goederen 1000 kg overtreft • verbod op gebruik van bepaalde blustoestellen waardoor giftige uitwasemingen kunnen ontstaan • uitschakeling van roltrappen, verwarmings- en airconditioninginstallaties in geval van brand
•
Meldings-, waarschuwings- en alarmmiddelen • verplichting van de werkgever om een meldings-, waarschuwings- en alarmsysteem aan te brengen indien : hij minstens 50 werknemers tewerkstelt of als het gebouw een lokaal van de eerste groep omvat of als het gebouw verschillende verdiepingen omvat • melding aan de hulpdiensten bij vaststelling van een brand hetzij via de telefoon: aanplakken van de noodnummers (112), informatie aan de personen die zich in het gebouw bevinden… hetzij d.m.v. een drukknop verbonden met een centrale met automatische transmissie naar de hulpdiensten • waarschuwing: inlichting aan bepaalde personen van het bestaan van een begin van brand of van een gevaar • alarm: verwittiging gegeven aan het geheel van personen die in een bepaalde plaats verblijven om deze plaats te ontruimen
fiches_bra.doc: 19/01/2004
33
Hulpfiches, Analyse •
• •
de waarschuwings- en alarmposten moeten voldoende in aantal zijn en gemakkelijk bereikbaar in goede staat zijn onderhouden zijn oordeelkundig verdeeld zijn goed gesignaleerd zijn de waarschuwings- en alarmsignalen mogen geen verwarring kunnen stichten met elkaar of met andere signalen de waarschuwing gebeurt telkens er een begin van brand is
•
Private dienst voor het voorkomen en bestrijden van brand • de werkgever is verplicht om, in samenspraak met de externe brandweerdienst (regionale brandweer), een private dienst voor het voorkomen en bestrijden van brand op te richten als hij ten minste 50 werknemers tewerkstelt of als het gebouw een lokaal van de eerste groep omvat • de lijst van de leden is in de inrichting uitgehangen • waarschuwings-, alarm- en ontruimingsoefeningen moeten ten minste een maal per jaar georganiseerd worden
•
Periodieke controle • de werkgever moet zorgen voor een periodieke controle van het brandbestrijdingsmateriaal het waarschuwings- en alarmmateriaal de elektrische installaties de verwarmingsinstallaties de gasinstallaties • De data van deze controles en bevindingen dienen genoteerd te worden in een controleboekje. • Aangezien artikel 52.11 geen precieze datum voorschrijft voor deze periodieke controles, kan zich refereren aan de voorschriften van de verzekeraars elk trimester: algemene controle van de waarneembare toestand, de inrichting, de toegankelijkheid, de signalisatie… elk jaar, een diepgaandere controle van de blusapparaten, de gasinstallaties et de verwarming…
•
Informatie van het personeel • instructies over het te volgen gedrag in geval van brand moeten in voldoende aantal en op zichtbare plaatsen aangeplakt worden • deze bevatten onder meer: waarschuwing van de directie en van de aangestelden voor de brandbestrijding waarschuwing van de hulpdiensten de schikkingen die moeten getroffen worden om het alarm te geven de schikkingen die moeten getroffen worden om de veiligheid te waarborgen en om de personen te evacueren het aanwenden van de brandbestrijdingsmiddelen die beschikbaar zijn in de inrichting de te nemen schikkingen om het optreden van de bevoegde brandweer te vergemakkelijken
fiches_bra.doc: 19/01/2004
34
Hulpfiches, Analyse •
Varia • een up-to-date plan van de verdiepingen wordt uitgehangen in de nabijheid van de trappen die ernaartoe leiden met aanduiding van de verdeling en de bestemming aan van de lokalen van de eerste en tweede groep • verbouwingen en uitbreidingen • afwijkingen • meubelmagazijnen • overgangsmaatregelen voor de winkels voor kleinhandel
fiches_bra.doc: 19/01/2004
35
Hulpfiches, Analyse
Fiche 10 (Analyse): Artikels van het AREI aangaande het risico van brand en explosie Er werd door dezelfde auteurs een brochure opgesteld over de elektrische risico’s. In de hulpfiches van deze brochure vindt u een beschrijving van het AREI.
•
Ontploffingsgevaar in ontplofbare gasatmosfeer (artikels 105 en 106 van het AREI en KB ATEX van 26 maart 2003) • er worden 3 zones gedefinieerd zone 0: ruimte waar een explosieve atmosfeer, bestaande uit een mengsel van brandbare stoffen in de vorm van gas, damp of nevel met lucht voortdurend, gedurende lange perioden of herhaaldelijk aanwezig is. zone 1: ruimte waar een explosieve atmosfeer, bestaande uit een mengsel van brandbare stoffen in de vorm van gas, damp of nevel met lucht, onder normaal bedrijf waarschijnlijk af en toe aanwezig kan zijn. zone 2: ruimte waar de aanwezigheid van een explosieve atmosfeer, bestaande uit een mengsel van brandbare stoffen in de vorm van gas, damp of nevel met lucht, onder normaal bedrijf niet waarschijnlijk is en waar, wanneer dit toch gebeurt, het verschijnsel van korte duur is. • er worden maatregelen genomen om de uitgestrektheid van deze zones te beperken en om het gebruik van elektrische toestellen in deze zones zo veel mogelijk te beperken • de elektrische machines en toestellen worden gekozen in functie van het type van gevaarlijke zone en van de eigenschappen van de ontplofbare gasmengsels Zone
Beschermingswijze
• • 0
•
1
2
• • • • • • • • • • •
intrinsieke veiligheid van de categorie ia elektrisch materieel voorzien van twee onafhankelijke beschermingswijzen, geschikt voor zone 1, voor zover het ontworpen is voor gebruik in een zone 0 en geïnstalleerd is overeenkomstig de in de certificaten bepaalde vereisten speciaal ontworpen elektrisch materieel om gebruikt te worden in zone 0 en dat wordt geïnstalleerd overeenkomstig de in de certificaten bepaalde vereisten elektrisch materieel met inwendige overdruk elektrisch materieel met poedervormige vulling elektrisch materieel met drukvast omhulsel elektrisch materieel met verhoogde veiligheid intrinsieke veiligheid van de tweede categorie ib elektrisch materieel met inkapseling elektrisch materieel toegelaten in zone 0 speciaal ontworpen elektrisch materieel om gebruikt te worden in zone 1 en dat wordt geïnstalleerd overeenkomstig de in de certificaten bepaalde vereisten elektrisch materieel met olievulling elektrisch materieel toegelaten in zone 1 speciaal ontworpen elektrisch materieel om gebruikt te worden in zone 2 en dat wordt geïnstalleerd overeenkomstig de in de certificaten bepaalde vereisten
fiches_bra.doc: 19/01/2004
Code ia
• • • • • •
p q d e ib m
o
36
Hulpfiches, Analyse •
Gevaren die inherent zijn aan stofontploffingen (artikels 110 en 111 van het AREI en KB ATEX van 26 maart 2003) • 3 zones worden gedefinieerd zone 20: ruimte waar een explosieve atmosfeer, bestaande uit een wolk brandbaar stof in lucht voortdurend, gedurende lange perioden of herhaaldelijk aanwezig is. zone 21: ruimte waar een explosieve atmosfeer, in de vorm van een wolk brandbaar stof in lucht, in normaal bedrijf af en toe aanwezig kan zijn. zone 22: ruimte waar de aanwezigheid van een explosieve atmosfeer in de vorm van een wolk brandbaar stof in lucht bij normaal bedrijf niet waarschijnlijk is en wanneer dit toch gebeurt, het verschijnsel van korte duur is. • maatregelen worden genoemd om de uitgestrektheid van deze zones te beperken en om het gebruik van elektrisch materieel in deze zones zo veel mogelijk te beperken • elektrische machines en toestellen worden gekozen in functie van het type van gevaarlijke zone en van de kenmerken van de eventueel aanwezige ontploffingsgevaarlijke stof/luchtmengsels Zone 20
Beschermingswijze De beschermingsgraad is tenminste IP 6X.X. Wanneer het stof niet elektrisch geleidend (R ≥ 105Ωcm) is, mag de beschermingsgraad worden verminderd tot IP 5X.X voor de behuizing van elektrische motoren.
21
De beschermingsgraad is tenminste IP 6X.X wanneer het stof elektrisch geleidend is. Wanneer het stof niet elektrisch geleidend is, mag de beschermingsgraad verminderd worden tot IP 5X.X.
22
De beschermingsgraad is tenminste IP 5X.X.
fiches_bra.doc: 19/01/2004
37
Hulpfiches, Analyse
Fiche 11 (Analyse): Aanbevelingen voor de bouw 1. Aanbevelingen en verplichtingen voor de bouw (Koninklijke besluiten van 7 juli 1994, 19 december 1997 en 4 april 2003)
•
Hoogte van de gebouwen • lage gebouwen (LG): hoogte minder dan 10m • middelhoge gebouwen (MG): van 10 tot 25m • hoge gebouwen (HG): hoger dan 25m
•
Risicogebouwen • met brandrisico : gebouwen die lokalen van de tweede groep omvatten (zie art 52 ARAB) • met hoog brandrisico: gebouwen die lokalen van de eerste groep omvatten (zie art 52 ARAB)
•
Compartiment deel van een gebouw afgebakend door wanden die de functie hebben om tijdens een bepaalde duur te verhinderen dat een brand zich uitbreidt naar de andere aangrenzende compartimenten • bezetting van een compartiment (np) niet-industriële gebouwen oppervlakte van het compartiment S in m2 gedeeld door 10: np = S / 10 lokaal met speciale bestemming waarvan de bezetting (nr) niet precies bepaald kan worden : np = nr + S'/10 of S' = S – de oppervlakte van het lokaal met speciale bestemming lokalen toegankelijk voor het publiek: np = S / 3 of np = nr + S'/3
•
Veiligheidsverlichting (noodverlichting) verlichting die het mogelijk maakt om zich, bij defect van de normale verlichting, naar een veilige plaats te begeven en de uitgang van het gebouw te bereiken • ze dient het eveneens mogelijk te maken om hindernissen te zien en de nodige acties te ondernemen in geval van brand
•
Weerstand tegen brand van de bouwelementen de tijd gedurende dewelke een bouwelement tegelijkertijd voldoet aan de criteria van stabiliteit, vlamdichtheid en thermische isolatie • de weerstand tegen brand van de deuren wordt geattesteerd door BENOR-ATG
•
Reactie bij brand van bouwmaterialen • indeling van de materialen in vijf klassen volgens de genormaliseerde testen van weerstand tegen brand: A0, A1, A2, A3, A4 A0: niet-brandbaar materiaal A4: materiaal dat niet bij een voorgaande klasse kan ingedeeld worden • bijlage 5 van dit KB van 1997 bepaalt de klasse van materiaal die moet gebruikt worden voor de vloer, de verticale wanden en de plafonds en valse plafonds in functie van het type van lokaal (parkings, keukens, trappen…)
fiches_bra.doc: 19/01/2004
38
Hulpfiches, Analyse 2. Aanbevelingen voor de constructie van industriële gebouwen (Ontwerpbijlage 6 bij het koninklijk besluit van 19 december 1997)
•
Industriële gebouwen moeten zodanig ontworpen zijn dat • de verbreiding van de brand en van de rook in het gebouw vermeden wordt • de structuurelementen gedurende een bepaalde tijd hun functie behouden • de uitbreiding van de brand naar de aangrenzende gebouwen vermeden wordt • de personen het gebouw kunnen verlaten of op een andere manier gered kunnen worden • de veiligheid van de hulpdiensten verzekerd is
•
De industriële gebouwen (van meer dan 100m2) zijn onderverdeeld in 4 klassen op basis van de indeling van de risico’s volgens de norm prEN12845 • deze risicoklassen zijn voor de productie van goederen, zijn de activiteiten verdeeld in gewoon risico: courant risico van RC1 tot RC4 (hoogste risico) hoog risico: zeer gevaarlijke risicovolle activiteiten van PRTD1 tot PRTD4 (hoogste risico) voor de opslag van goederen klasse I, II, III en IV volgens het opgeslagen product • de klassen van industriële gebouwen zijn dus als volgt ingedeeld klasse A productie met risico RC1 opslag met risico klasse I klasse B productie met risico RC2 opslag met risico klasse II klasse C productie met risico RC3 opslag met risico klasse III klasse D productie met risico RC4, PRTD1 tot PRTD4 opslag met risico klasse IV
•
De maatregelen die moeten genomen worden om de ontwerpdoelstellingen van het gebouw te respecteren, handen dus af van de klasse van het gebouw. Bijvoorbeeld • eigenschappen van de compartimenteringen van het gebouw (oppervlakte, aantal…) • weerstand tegen brand (van 15 minuten tot 2 uren volgens de klasse en het structuurelement) • inplanting t.o.v. naburige gebouwen • inplanting van de aangrenzende gebouwen • veiligheid van de personen die zich in het gebouw bevinden aantal nooduitgangen capaciteit en inplanting van de nooduitgangen • interventie van de hulpdiensten toegangswegen
fiches_bra.doc: 19/01/2004
39
Hulpfiches, Analyse
Fiche 12 (Analyse): Verbrandingsprincipes 1. Definities •
Verbranding is een exotherme chemische reactie tussen een oxydatiemiddel (lucht, zuurstof…) en een zogenoemd brandbare stof
•
•
reactiesnelheid de verbranding wordt traag genoemd en oxydatie genoemd als de temperatuur niet voldoende hoog is om een vlam te veroorzaken (bijvoorbeeld roest, steenkool) de verbranding wordt snel genoemd wanneer er een uitstraling van licht en vlammen is (normale verbranding) de verbranding wordt zeer snel genoemd wanneer de snelheid zeer groot is, dit is een ontploffing of een explosieve verbranding de verbranding wordt detonatie genoemd wanneer de reactiesnelheid groter is dan de snelheid van het geluid men dient ontploffing niet te verwarren met een openbarsten van een recipiënt, als gevolg van een te grote inwendige druk (een fles propaan barst bijvoorbeeld meestal open en ontploft niet)
•
Een stof wordt brandbaar genoemd als ze vlammen produceert wanneer ze brandt • voor gassen begint de verbranding op een bepaald volumepunt • voor vaste stoffen en vloeistoffen daarentegen dient de stof, hetzij spontaan, hetzij onder invloed van de warmte, ontvlambare dampen af te geven
•
Hoe meer een stof verdeeld is (stof, houtspaanders, vezels, vloeistof onder de vorm van nevel…), hoe groter het contact met de lucht en hoe gemakkelijker de ontsteking zal plaatsvinden.
•
De verbrandingsproducten hangen af van de aard van de brandbare stoffen en de evolutie van de verbranding. • giftige, corrosieve en verstikkende gassen … CO of halogeenderivaten zijn hier de gevaarlijkste • de rookgassen, samengesteld uit waterdamp en vaste deeltjes (koolstof, teer, roet …), verminderen de zichtbaarheid en zijn irriterend
•
Een verbranding wordt volledig genoemd als er op het einde enkel nog CO2 overblijft. Een «normale» brand gaat steeds gepaard met een onvolledige verbranding, waarbij er CO in de lucht aanwezig is.
•
De temperaturen van een brand variëren over het algemeen tussen 20 en 1200°C
fiches_bra.doc: 19/01/2004
40
Hulpfiches, Analyse •
Verbranding is enkel mogelijk wanneer de 3 voorwaarden (vuurdriehoek) voldaan zijn • brandbare stof • oxydatief • ontstekingsbron (energiebron voor ontbranding) Energiebron
Brandstof
Oxydatief
•
Het oxydatief is over het algemeen de zuurstof in de lucht (21%), maar kan bijvoorbeeld ook afkomstig zijn van zuurstofflessen
•
Naast deze drie voorwaarden die nodig zijn voor het ontstaan van een brand (vuurdriehoek), moet er nog tegelijk aan 3 andere voorwaarden voldaan zijn om een ontploffing te veroorzaken: • brandbare stof in de vorm van gas, spuitbussen, stof of dampen afkomstig van vaste of vloeibare brandbare stoffen • concentratie van brandbare stoffen in de lucht binnen hun ontbrandings- (of explosie-) gebied, d.w.z.: geen te lage concentratie, anders is er niet genoeg brandbare stof in de lucht geen te hoge concentratie, anders is er te veel brandbare stof in de lucht en niet genoeg lucht opdat de verbranding kan plaatsvinden • opsluiting van de brandbare stof, bijvoorbeeld gesloten vaten graansilo’s niet of slecht verlucht opslaglokaal
Energie bron
Explosie gebied
Brandstof
Gas, stof, dampen
fiches_bra.doc: 19/01/2004
Oxydatief
Opsluiting
41
Hulpfiches, Analyse
Fiche 13 (Analyse): Ontvlammingstemperaturen en ontbrandingsgebied Elke brandbare stof heeft zijn ontbrandingstemperatuur:
•
Een vloeibare brandbare stof geeft op zijn ontvlammingstemperatuur (ook vlampunt genoemd) dampen af, in voldoende hoeveelheid om samen met de lucht een mengsel te vormen dat ontvlambaar is bij contact met een naakte vlam • de codex over welzijn op het werk (Titel III, Hoofdstuk IV, afdeling 9, artikel 3) deelt de vloeistoffen in volgens hun ontvlambaarheid: zeer licht ontvlambare vloeistoffen: stoffen en preparaten waarvan het vlampunt lager ligt dan 0 ºC en het kookpunt kleiner is dan of gelijk is aan 35 ºC licht ontvlambare vloeistoffen: stoffen en preparaten waarvan het vlampunt lager ligt dan 21 ºC ontvlambare vloeistoffen: stoffen en preparaten waarvan het vlampunt lager is dan of gelijk is aan 55 ºC, maar minstens 21 ºC bedraagt brandbare vloeistoffen: stoffen en preparaten waarvan het vlampunt lager is dan of gelijk is aan 100 ºC en hoger dan 55 ºC
•
Een vaste brandbare stof geeft op zijn ontvlammingstemperatuur voldoende dampen af om te ontbranden bij contact met een vlam.
•
Een gasvormige brandbare stof ontvlamt spontaan op zijn ontvlammingstemperatuur.
Het ontbrandingsgebied wordt bepaald in termen van de concentratie tussen de onderste ontvlammingsgrens (OOG) en de bovenste ontvlammingsgrens (BOG): • dit is het concentratiegebied van het mengsel lucht-damp of gassen of stof waarin een snelle verbranding (ontvlamming of ontploffing) zich verbreidt eens ze op gang komt • onder de onderste ontvlammingsgrens is het mengsel te arm en kan de ontvlamming niet plaatsvinden • boven de bovenste ontvlammingsgrens is het mengsel te rijk (de arm aan zuurstof) en kan de ontvlamming niet plaatsvinden • Explosiemeters zijn instrumenten die, in een omgeving waarin lucht gemengd is met brandbare gassen (of dampen), aangeven of de concentratie van deze elementen onder de onderste ontvlammingsgrens ligt, en hoever ze hiervan verwijderd is • De tekening geeft de veiligheidsgrenzen van mengsels aan, van een ontvlambaar gas (G) met de lucht in aanwezigheid van een inert gas (D).
explosie gebied
LUCHT
fiches_bra.doc: 19/01/2004
42
Hulpfiches, Analyse
Fiche 14 (Analyse): Types van brandbare stoffen Een brandbare stof wordt gekenmerkt door zijn verbrandingswaarde, dit is de hoeveelheid warmte die afgegeven wordt bij een volledige verbranding van 1 kg van die stof:
Materiaal
Verbrandingswaarde (in kJ/kg)
Alcohol
22 000
Hout
17 000
Steenkool
28 000
Benzine
41 000
Teer
8 800
Polystyreenschuim
42 000
Polyurethaanschuim
26 000
Polyethyleen
48 000
harde PVC
16 000
zachte PVC
20 000
De website van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO of ILO in het Engels) geeft informatie over gevaarlijke stoffen en meer bepaald over het risico op brand en explosie. Onderaan deze fiche vindt u een voorbeeld. http://www.ilo.org/public/english/protection/safework/cis/products/icsc/dtasht/index.htm
•
Gasvormige brandbare stoffen • gekenmerkt door hun ontvlammingstemperaturen (vlampunt) en zelfontbrandingstemperatuur en hun ontbrandingsgebied Ontvlammingskenmerken van enkele producten
Product
Ontploffingsgrenzen (% in volume)
Vlampunt (°C)
Zelfontbrandingstemperatuur
Onderste
Bovenste
Acetaldehyde
4.0
60
- 38
(°C) 175
Aceton
2.6
13
- 18
465
Ethanol
3.3
19
13
365
Methanol
6.7
36
12
430
Benzeen
1.3
7.9
- 11
560
Cyclohexaan
1.3
7.8
- 17
245
Dioxaan
2.0
22
12
265
Ethylbenzeen
1.0
6.7
18
430
Hexaan
1.2
7.4
- 26
225
Tolueen
1.2
7.1
4
480
fiches_bra.doc: 19/01/2004
43
Hulpfiches, Analyse •
Vloeibare brandbare stoffen • bestaand uit de koolwaterstoffen afkomstig van de distillatie van petroleum de alcoholen de plantaardige oliën • gekenmerkt door hun ontvlammingstemperaturen (vlampunt) en zelfontvlammingstermperaturen • opmerkingen bij de opslag van ontvlambare vloeistoffen de ontbrandingssnelheid hangt af van de verdampingsoppervlakte : een vloeistof brandt trager in een bus dan wanneer ze verspreid is over de grond de verbranding is enkel mogelijk indien het mengsel lucht-dampen van deze vloeistof binnen het ontbrandingsgebied valt er kan zich een explosief mengsel vormen in lege tanks. Het is belangrijk deze tanks goed te verluchten en schoon te maken
•
Vaste brandbare stoffen • gekenmerkt door hun ontvlammingstemperatuur, in functie van hun ontvlambaarheidsgraad en hun verdeeldheid de zelfontvlammingstemperatuur van afgegeven gassen hetzij door stijging van de temperatuur, hetzij door trage distillatie • de duur van blootstelling aan de warmte is belangrijk bijvoorbeeld: hout blootgesteld aan 160°C gedurende 40 minuten ontbrandt niet 180°C gedurende 15 tot 30 minuten ontvlamt 250°C gedurende 5 tot 10 minuten ontvlamt 400°C ontvlamt na 30 seconden • de plastic materialen hun gedrag en ontvlambaarheid hangt in grote mate af van hun samenstelling de gehalogeneerde plastics bevatten bijvoorbeeld atomen die de verbranding meestal vertragen, maar die giftige mengsels veroorzaken (zoutzuur…) een ander voorbeeld, veel synthetische vezels bevatten de CN-radicaal die bij ontbinding zeer giftige cyanides vrijmaakt
fiches_bra.doc: 19/01/2004
44
Hulpfiches, Analyse Voorbeeld van een veiligheidssteekkaart gevonden op het adres • http://www.cdc.gov/niosh/ipcs/dutch.html Andere informaties beschikbaar op de volgende websites: • http://www.cdc.gov/niosh/ipcsnfrn/nfrnsyn.html • http://www.uqtr.uquebec.ca/sppu/msdsf.htm International Chemical Safety Cards THIRAM Tetramethylthiuram disulfide C6H12N2S4 / (CH3)2NCSSSCSN(CH3)2 Molecuuulmassa: 240.4 ICSC nr: 0757 CAS nr: 137-26-8 RTECS nr: JO1400000 VN nr : 3077 EG nr : 006-005-00-4 SOORTEN GEVAAR/ BLOOTSTELLING
BRAND
ONTPLOFFING
ONMIDDELLIJK GEVAAR/ SYMPTOMEN
Brandbaar. Vloeibare GEEN open vuur. bereidingen van de stof die organische oplosmiddelen bevatten, kunnen ontvlambaar zijn. Er komen irriterende of giftige dampen (of gassen) vrij tijdens een brand.
• Huid
VOORKOM ALLE CONTACT! VOORKOM BLOOTSTELLING VAN (ZWANGERE) VROUWEN! Verwardheid. Hoesten. Duizeligheid. Hoofdpijn. Keelpijn.
Verluchting, plaatselijke afzuiging of ademhalingsbescherming.
Frisse lucht, rust. Raadpleeg een arts.
Roodheid.
Beschermende handschoenen. Beschermende kledij.
Verwijder besmette kledij. Spoel en was daarna de huid met water en zeep.
Roodheid. Pijn.
Veiligheidsbril of oogbescherming in combinatie met ademhalingsbescherming .
Eerst gedurende verschillende minuten spoelen met veel water (indien mogelijk contactlenzen wegnemen), dan naar een (oog)arts brengen.
(Zie Inademing).
Niet eten, drinken of roken Spoel de mond. Raadpleeg tijdens het werk. Vóór het eten een arts. de handen wassen.
• Ogen
• Inslikken
Poeder, sproeistraal van water, schuim, koolzuurgas.
Fijn verspreide deeltjes Voorkom afzetting van stof; vormen ontplofbare mengsels gesloten systeem, tegen stofaan de lucht. explosie beveiligde electrische uitrusting en verlichting.
BLOOTSTELLING
• Inademing
EERSTE HULP/ BRANDBLUSSEN
VOORKOMEN
OPRUIMEN VAN GEMORSTE STOF Veeg de gemorste stof bij elkaar en
fiches_bra.doc: 19/01/2004
OPSLAG Gescheiden van zuren, sterk
VERPAKKING & ETIKETTERING Niet samen met voeding
45
Hulpfiches, Analyse schep in vaten; indien nodig, eerst nat maken om stofvorming te voorkomen. Verzamel zorgvuldig de restanten en voer daarna naar een veilige plaats. Chemisch bestendig werkpak met onafhankelijk werkend ademhalingsapparaat. Deze stof NIET in het milieu laten terecht komen.
oxiderende stoffen, voeding en voedingsmiddelen . Droog. In een goed verluchte ruimte bewaren.
voedingsmiddelen vervoeren. Is vervuilend voor de zee. Symbool Xn R: 20/22-36/37-40-43 S: (2-)36/37 VN Gevarenklasse: 9 VN Verpakkingsgroep: III
LEES BELANGRIJKE INFORMATIE OP DE ACHTERZIJDE Gemaakt binnen het kader van de samenwerking tussen het Internationaal Programma over Chemische Veiligheid en de Commissie van de Europese Gemeenschappen (C) IPCV, CEG 2002
ICSC: 0757
FYSISCHE TOESTAND; VOORKOMEN: KLEURLOZE KRISTALLEN . B E L A N G R I J K E G E G E V E N S
FYSISCHE EIGENSCHAPPEN
FYSISCHE GEVAREN: Stofexplosie mogelijk indien poeder of korrels, vermengd worden met lucht. CHEMISCHE GEVAREN: De stof ontleedt bij verbranding met vorming van giftige dampen,onder anderezwaveloxides en koolstofdisulfide. Reageert met sterk oxiderende stoffen, zuren en oxideerbare materialen. BLOOTSTELLINGSGRENZEN: 3 Drempelwaarde: 1 mg/m A4 (ACGIH 2002). MAK: 5 mg/m³; Sh. Categorie begrenzing hoogste waarde: II2. Risicogroep met betrekking tot de zwangerschap: D. (DFG 2001).
WIJZE VAN OPNAME: De stof kan in het lichaam worden opgenomen door inademing van de aerosol en door inslikken. INADEMINGSRISICO: Verdamping bij 20°C is verwaarloosbaar; een voor de gezondheid schadelijke concentratie van in de lucht zwevende deeltjes kan echter snel bereikt worden bij sproeien of bij verstuiven, vooral in poedervorm . EFFECTEN BIJ KORTSTONDIGE BLOOTSTELLING: De stof is irriterend voor de ogen , de huid en de luchtwegen. EFFECTEN BIJ LANGDURIGE OF HERHAALDE BLOOTSTELLING: Herhaald of langdurig contact kan de huid gevoelig maken. De stof kan effecten hebben op de schildklier en de lever .
Kookpunt bij 2.6kPa: 129°C, zie Nota's Smeltpunt: 155-156°C, zie Nota's Dichtheid: 1.3 g/cm3 Oplosbaarheid in water: geen
MILIEUGEGEVENS
fiches_bra.doc: 19/01/2004
Dampspanning, Pa bij 20°C: verwaarloosbaar Vlampunt: 89°C (gesloten vat; zie Nota's) Octanol/water verdelingscoëfficiënt als log Pow: 1.82
De stof is zeer giftig voor waterorganismen. Voorkom dat deze stof in het milieu terecht komt op andere wijze dan door normaal gebruik.
46
Hulpfiches, Analyse
NOTA'S Fysische eigenschappen die in de literatuur worden vermeld zijn onsamenhangend. Oplosmiddelen gebruikt in commerciële bereidingen kunnen de fysische en toxicologische eigenschappen veranderen. Gebruik van alcoholische dranken versterkt de schadelijke werking. Indien de stof verwerkt is in een bereiding met oplosmiddelen, ook de ICSC kaart(en) hiervan raadplegen. Kaart met gegevens voor noodgevallen tijdens het vervoer: TREMCARD (R)-90G02 . BIJKOMENDE INFORMATIE Grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling die in België van toepassing zijn
ICSC: 0757
THIRAM (c) IPCV, CEG 2002
WETTELIKJKE KENNISGEVING:
Noch de CEG noch het IPCV noch enige persoon die optreedt voor de CEG of het IPCV is verantwoordelijk voor het gebruik dat van deze informatie zou kunnen worden gemaakt (c) IPCV, CEG 2002
fiches_bra.doc: 19/01/2004
47
Hulpfiches, Analyse
Fiche 15 (Analyse): Preventie en bescherming risicofabrieken (chemische…) 1. Referentie Dows's fire and explosion index hazard classification guide (seventh edition, 1994), AIChE technical manual published by the American Institute of Chemical Engineers, 345 East 47th street, New york, NY 10017, ISBN 0-8169-0623-8 website http://www.aiche.org/pubcat/
2. "DOW CHEMICAL"-methode Het doel van deze fiche is om, bij wijze van voorbeeld, een methode voor te stellen die in chemische fabrieken gebruikt wordt om het risico op brand en explosie te bestuderen. Wij willen de methode hier niet in detail beschrijven, maar wel een kort overzicht brengen en meer bepaald de nadruk leggen op de preventie- en beschermingsmaatregelen die deze methode inhoudt..
•
De "DOW CHEMICAL"-methode is een methode die ontworpen werd om de risico’s van brand en explosie te bestuderen, alsook de ongecontroleerde reactie van een industriële installatie waarin gewerkt wordt met producten of waarin producten opgeslagen worden. De methode bestaat sedert 1964 en heeft in de loop der jaren verschillende uitgaven gekend (de zevende 1994).
•
De doelstellingen van de methode zijn • een realistische inschatting maken van de brand en explosieschade • de kritieke afdelingen of uitrustingen identifiëren • de potentiële risico’s aan het management melden
•
Bondige beschrijving • rekening houdend met een hele reeks van factoren: materiële factor, gegevens betreffende ontvlambaarheid, giftigheid, reactiviteit en instabiliteit van het product, temperatuur… algemene risico’s: exotherme reacties endotherme reacties behandeling en vervoer installatie onder gebouwen (filter, ventilatie…) gebrekkige toegankelijkheid
fiches_bra.doc: 19/01/2004
48
Hulpfiches, Analyse
•
controle en evacuatie van waterstromen (ingedijkte zone…) specifieke risico’s: giftige producten druk toevoer van lucht stof speciale activiteiten … de methode maakt de berekening mogelijk van: de FEI (fire explosion index): brand- en explosie-index 1 tot 60: klein risico 6 tot 96 : middelmatig risico 97 tot 127: middelmatig risico 128 - 158: groot risico > 158: zeer groot risico de blootgestelde oppervlakte de schadefactor de financiële vervangingswaarde van de blootgestelde zone de waarschijnlijke, maximale schade de budgetfactor die toelaat rekening te houden met de maatregelen die genomen worden om het risico te verhelpen controle van het procedé (noodbedieningssysteem…) afzondering en verwijdering van producten (beveiligde zone, compartimenteringen, afvloeizones…) brandbeveiliging (lekdetectiesysteem, sprinklers, capaciteit van de watertoevoer voor brandbestrijding…) de maximaal te voorziene schade die de inschatting toelaat van het maxiaal te voorzien aantal dagen van stopzetting het financiële schade die eruit voortvloeit
3. Preventie- en beschermingsmaatregelen •
Om het risico van brand en explosie te helpen beheren, stelt de methode een ganse reeks preventie- en beschermingsmaatregelen voor. U vindt deze hieronder terug.
•
Basismaatregelen • voldoende beschikbaarheid van water in het brandbestrijdingscircuit (debiet te voorzien voor een zeer ernstig ongeval, vermenigvuldigd met de maximum interventietijd) • bepalingen van de structurele kenmerken (afmetingen, keuze van materialen, enz.) van de recipiënten en van de productielijnen in verhouding tot de te vervullen functies • aanwezigheid van geschikte veiligheidsuitrustingen in geval van overdruk • corrosiebestendigheid van de uitrustingen met een voldoende tolerantie • voldoende afscheiding tussen reactieve stoffen in de toestellen en leidingen • goede aarding van de toestellen; voldoende grondweerstand • plaatsing van de elektrische toestellen (transformator, stroomonderbreker, enz.) in lokalen die beveiligd zijn in geval van brand • noodcircuits voor de voornaamste nutsvoorzieningen (elektriciteit, perslucht, controletoestellen...) • conformiteit van de toestellen met de van kracht zijnde bepalingen, codes en reglementeringen
fiches_bra.doc: 19/01/2004
49
Hulpfiches, Analyse • • • •
• • • • • • • • • • •
•
instelling waardoor de bediende toestellen in veiligheidsmodus gebracht worden in geval van onderbreking algemene bepaling : gemakkelijke toegang voor de voertuigen van de hulpdiensten en geschikte uitgangen voor de evacuatie van het personeel rioleringsnet en waterafvoersysteem met voldoende capaciteit, rekening houdend met de risico’s op lekken en met de afvoer van water afkomstig van brandbestrijding isolatie van de warme oppervlakten waarvan de temperatuur 80% van het zelfontvlammingspunt van het meest ontvlambare product aanwezig in de zone bereikt heeft conformiteit van de elektrische uitrusting met de voornaamste normen en bepalingen beperking van de toestellen en uitrustingen in glas in de risicozones algemene bepaling : voldoende afscheiding van de zones met groot risico bescherming van de doorgang van kabels en leidingen die mogelijks blootgesteld worden aan het vuur hoofdkleppen gemakkelijk toegankelijk, zelfs bij brand bescherming en preventie van het verlies van de koeltorens bescherming van de toestellen met een vlam (verwarmingsketels, ovens, enz.) tegen explosie en brand conformiteit van de elektrische uitrusting aan de indeling van de zones weerstand bij brand van de hoofdcontrolekamer, van de elektrische onderstations,... studie van het procédé om de nood aan het testen de reactiviteit van de chemische producten te bepalen HAZOP-studie uit te voeren voor de zones met groot risico
Andere preventie- en beschermingsmaatregelen aangesneden in dit document • situering • gebouwen • brandbeveiliging • elektrisch risico • riolering • opslag • ruwe materialen • afgewerkte producten • vervoer van materialen • machines • industrieel proces • informaticaproces • veiligheidsuitrusting
fiches_bra.doc: 19/01/2004
50
Hulpfiches, Analyse
Fiche 16 (Analyse): Blusprincipes De vuurdriehoek leert ons dat er drie elementen noodzakelijk zijn voor het optreden van een brand : brandbare stof + oxydatief + energiebron (hitte). Indien een van deze drie elementen verdwijnt, wordt het vuur gedoofd.
•
Verwijdering van de brandbare stof • de brandbare stoffen verwijderen • de tank laten leeglopen in geval van een vloeistofbrand (klasse B) • de gaskraan dichtdraaien in het val van een gasbrand (klasse C)
•
Verwijdering van de warmtebron (hitte) • het materiaal wordt met water afgekoeld tot onder zijn ontvlammingstemperatuur • dit is de meest gebruikte methode, enerzijds omdat ze kan toegepast worden bij de meeste types van brand (behalve vloeistofbrand) en anderzijds omdat water, de vloeistof die het meest voorkomt in de natuur, het beste afkoelingsmiddel is • afkoeling werkt op drie manieren: door de intensiteit van de ontvlamming te verminderen (onder de ontvlammingstemperatuur van de brandbare stof) door de reactiekinetiek te verminderen door de productie van ontvlambaar gas te verminderen • afkoeling kan ook bekomen worden: door de vuurhaard te verspreiden bijvoorbeeld: de houtblokken van een vuur uit elkaar schuiven de stralingsoppervlakte wordt zodoende vergroot en de energie afkomstig van de verbranding is onvoldoende om het verlies van warmte door straling te compenseren door het vuur de besproeien met een vloeistof die energie absorbeert (water is best)
•
Verwijdering van de zuurstof • het vuur wordt uitgedoofd door verstikking door de brandbare stof af te zonderen uit de omgevingslucht • de verstikking is des te gemakkelijker te bewerkstelligen als de brand weinig verbreid is voorbeelden een deken erover gooien de deuren van het brandend lokaal dichtdoen een vaste stof in het vuur gooien, bijvoorbeeld droog zand in een brand van klasse A en D in een gesloten lokaal wordt er over het algemeen een verstikkingsgas gebruikt : CO2, N2…
•
Inhibitiemethode om een vuur te doven • chemische actie van bepaalde producten (CO2, HCFC…) op de vlam • zeer snelle actie (in enkele seconden)
fiches_bra.doc: 19/01/2004
51
Hulpfiches, Analyse
Fiche 17 (Analyse): Blusmiddelen •
Water en derivaten • werking van water afkoeling: nood aan een grote hoeveelheid warmte om te verdampen verstikking: de gevormde waterdamp vervangt de lucht (indien waternevel) shock en penetratie: in functie van de druk van de waterstraal volle straal: groot bereik, doeltreffend bij branden van klasse A nevelstraal: beter afkoeling en verstikking dan bij een volle straal, maar kleiner bereik van de straal • water plus toevoegstoffen wanneer men toevoegstoffen bij het water voegt, kan men een doeltreffender product bekomen tegen specifieke branden deze toevoegstoffen zijn: bevochtigende producten die de oppervlaktespanning van het water verminderen zodat dit beter penetreert in het brandbaar materiaal, en die het gevormde schuim stabiliseren door lucht in het voormengsel te spuiten producten die ondoorzichtig maken: ondoorzichtig water vermindert de doorgang van infrarood stralen verdikkingsmiddelen die het water kleveriger maken, zodat het contact met de brandbare stof vergroot brandvrij makend vertragend: …
•
Poeders • deze bestaan uit zeer fijne korrels die door inhibitie werken en de verbrandingsreactie chemisch onderbreken • in het algemeen worden drie soorten poeder gebruikt: ABC-poeder: doeltreffend tegen branden van klasse A, B et C BC-poeder: doeltreffend tegen branden van klasse B et C speciale poeders voor metaalbranden • poeders zijn niet giftig en ze kunnen gemakkelijk gevuld worden, maar ze zijn duur en de schoonmaak is moeilijk na het blussen…
•
Koolzuur CO2 • CO2 is een niet-oxydatief, onbrandbaar gas dat zwaarder is dan de lucht • het wordt opgeslagen onder vloeibare vorm en onder druk in stalen flessen • de uitzetting van de CO2 in de lucht veroorzaakt een daling van de temperatuur en de vorming van een mengeling van koolzuursneeuw en gas op een temperatuur van -78°C. De werking heeft plaats door aanblazing, verstikking, afkoeling en inhibitie • CO2 is niet giftig, maar wel verstikkend • het is weinig doeltreffend voor branden van klasse A en het bereik is gering
•
Gehalogeniseerde koolwaterstoffen (halonen) (maar worden vervangen omdat hun productie en gebruik verboden is) • bepaalde halonderivaten (fluor-, broom, chloorsamenstellingen... ) van de koolwaterstoffen zijn niet-ontvlambaar en hebben zeer goede bluskwaliteiten.
fiches_bra.doc: 19/01/2004
52
Hulpfiches, Analyse • • •
•
ze zijn door het publiek gekend onder de naam halonen, in België zijn de halonen 1211 en 1301 de bekendste ze zijn proper in het gebruik en doeltreffend voor de branden van klasse A, B, C en voor branden met elektrische oorzaak gezien hun negatief effect of de ozonlaag, hebben het protocol van Montréal en zijn herzieningen de productie ervan verboden. De minder giftige zachte freonen (CFK’s) zijn nog toegelaten tot in 2012, ter vervanging van halon.
Vervangmiddelen van halon • Inergen persgas bestaande uit natuurlijke stoffen die geen enkel effect hebben op het milieu: 52% stikstof, 40% argon en 8% andere maar verstikkingsgevaar want niet geschikt voor inademing • Argoniet persgas dat 50% argon en 50% stikstof bevat opgelet voor verstikkingsgevaar de infrastructuur voorzien voor halon is gepast, maar dit middel neemt een volume in dat 7 maal zo groot is • Cerbex gas aanverwant aan de freonfamilie, maar minder schadelijk voor de ozonlaag even voordelig als halonen, maar verboden in 2012 • CEREXEM op basis van pure N2 • Waternevel verkregen door verneveling van water onder hoge druk • …
fiches_bra.doc: 19/01/2004
53
Hulpfiches, Analyse
Fiche 18 (Analyse): Niet-automatische bestrijdingsmiddelen voor eerste interventie (brandblussers) •
Indeling • indeling volgens capaciteit draagbare toestellen met lage capaciteit: 1,5 kg in de wagen, 2 kg in huis draagbare toestellen met middelmatige capaciteit: 6 kg en 9 kg (poeder) of 5 kg (CO2) in burelen en werkplaatsen toestellen met grote capaciteit: blusser van 50 kg op wieltjes De gebruiksduur van brandblussers en meer bepaald van de draagbare toestellen is zeer kort (enkele seconden).
indeling volgens blusmiddel Het type van brand dat kan gedoofd worden door de brandblusser is steeds duidelijk aangegeven op de blusser. blusser met droog poeder: BC of ABC blusser met CO2 : B en C alsook de branden met elektrische oorzaak blusser op basis van koolwaterstoffen (bijvoorbeeld halonen): A, B, C en branden met elektrische oorzaak blusser op basis van water zuiver water en volle straal: enkel A zuivere waternevel, water met toevoegstof of met schuim : A en B • gebruik: blusser onmiddellijk klaar voor gebruik: met permanente druk blusser die moet doorboord worden voor gebruik: met sparklet, persgas in een hulpreservoir en vrijgegeven door doorboring •
•
Controle van de brandblusser • van het BENOR-label: conform met de normen NBNS21-011 tot S21-018 • van de uiterste gebruiksdatum • de aanwezigheid van het loodje dat het toestel verzegelt en garandeert dat het nog nooit gebruikt werd • de druk: naald van de manometer in het groen indien van toepassing
•
Gebruik van een brandblusser • Gezien de angst die enerzijds kan veroorzaakt worden door een beginnende brand en anderzijds door het gebruik van een brandblusser voor de eerste maal, is het
fiches_bra.doc: 19/01/2004
54
Hulpfiches, Analyse
•
•
belangrijk dat men zich op deze situatie kan voorbereiden door praktische oefeningen georganiseerd door de veiligheidsdienst of de brandafdeling van de firma. Denk er ook aan dat de gebruiksduur van een brandblusser heel kort is (5 tot 60 seconden): het vuur moet bij de eerste keer gedoofd zijn.
Procedure die moet gevolgd worden om een beginnende brand te blussen • de brandblusser vastgrijpen en snel het etiket (gebruiksaanwijzing) herlezen • controleren of deze aangepast is aan het type van brand dat zich voordoet (A, B, C of D) • de aanwezigheid van de verzegeling nagaan om te vermijden dat je de brand te lijf gaat met een lege brandblusser • voor de blussers onder permanente druk, de borgpen uittrekken die het bedieningsmechanisme blokkeert • voor de blussers met sparklet: de brandblusser met de linkerhand bij het handvat pakken met de rechterhand de slang losmaken deze slang in de linkerhand nemen die dus tegelijkertijd de blusser draagt en de flexibele slang vasthoudt: zo vermijd je het heftig rondslingeren van de slang wanneer het toestel onder druk komt met de rechterhand, het toestel activeren zo dicht mogelijk het vuur naderen en op de basis van de vlammen richten en daarbij indien mogelijk met schokken tewerk gaan, behalve bij vloeistofbranden (B) een te hoge druk op vloeistofbranden (B) vermijden, aangezien deze riskeert het vuur te verspreiden en te projecteren op ontvlambare stoffen het vuur altijd te lijf gaan na het voorzien van een uitgang, een uitweg (bijvoorbeeld: rug gericht naar de deur) in geval van aanzienlijke rookontwikkeling, zich hurken om dichterbij te gaan
fiches_bra.doc: 19/01/2004
55
Hulpfiches, Analyse
Fiche 19 (Analyse): Niet-automatische bestrijdingsmiddelen voor de eerste interventie (spuitmonden en persslangen, slangen straalpijpenz…)
•
Een ondergrondse hydrant is een ondergronds apparaat opgebouw uit een stalen buis voor de waterlevering, met een afsluiter. De buis loopt tot aan de oppervlakte, waar ze eindigt op een genormaliseerde aansluiting waarop slangen kunnen worden aangesloten.
•
Een bovengrondse hydrant is een hydraulisch apparaat aangesloten op een waterleiding, dat in de grond bevestigd is en er bovenuit steekt.
•
De watertoevoer gebeurt via de lokale waterleiding en/of via pompen die op gemakkelijk toegankelijke waterbronnen geplaatst zijn (bekkens, tanks…) • de toevoer dient voldoende te zijn en de druk moet tussen 8 en 10 bar bedragen
•
De brandslangen • een brandslang is soepel, plat en wordt slechts cirkelvorming als wanneer ze in werking gesteld wordt • 3 diameters (45, 70 en 110 mm) • een slang wordt aangeduid door haar lengte in m, haar diameter in mm, haar type en kenteken van de norm
•
De verbindingsstukken • verbinding tussen verschillende slangen onderling of met watertoevoerpunten • er bestaan standaarden om het type en de afmetingen van de verbindingsstukken te bepalen in functie van hun bestemming persslangen van 45 of 70mm diameter persslangen of zuigslangen van 110mm koppelstukken, watertoevoer, slangen van vaste installaties …
•
Straalpijpen • er zijn ontelbare types zoals de straalpijp met gebonden straal de gewone conische straalpijp de nevelstraalpijp
•
De brandweerpompen (motorpomp) : • over het algemeen 2 types draagbare vaste • de watertoevoer is mogelijk rechtstreeks op een aansluiting van het openbare waterleidingsnet : maar lage druk die nog zal variëren in functie van het debiet door middel van een pomp: hoge druk
fiches_bra.doc: 19/01/2004
56
Hulpfiches, Analyse
Fiche 20 (Analyse): Automatisch detectiesysteem en automatische blusmiddelen De doeltreffendheid van de automatische brandbestrijding hangt af van de koppeling van het blussysteem aan een automatisch brand detectiesysteem. Bij gebrek daaraan, hangt de doeltreffendheid af van het manuele en permanente toezicht op de detectiesignalen. De blusmiddelen die gebruikt worden in dit type van installatie worden hieronder beschreven
1. Automatisch brand detectiesysteem Automatische branddetectiesystemen laten toe om elke beginnende brand snel te melden en te localiseren. In geval van detectie moet de door het detectiesysteem geleverde informatie ernstig genomen worden en dient er dus onmiddellijk gereageerd
•
In lokalen voor privé gebruik, worden over het algemeen rookdetectoren en of COdetectoren gebruikt. Deze detectoren verwittigen de aanwezige personen door een luid alarmsignaal.
•
In de lokalen voor professioneel gebruik, wordt over het algemeen een automatisch detectiesysteem gebruikt . Er zijn eveneens meerdere types detectoren die aangewend kunnen worden. Deze detectoren worden voornamelijk geplaatst in de niet gebruikte lokalen, in lokalen met een uitzonderlijk belang voor de onderneming (bv. de centrale computer) en in de stockeerruimtes voor gevaarlijke producten… In het algemeen worden deze detectoren geklasseerd volgens : • het type detector : rookdetector (optisch) warmtedetector (thermostatisch) vlamdetector (in infrarood of uv – zones) speciale combinatiedetector (bv, vlammen en rook…) • de geometrie van de detector puntdetector (geijkt) lijndetector (meet op lange afstand en continue) multipunctuele detector (meet in de nabijheid van een zeker aantal punten) volumedetector (volumemeting)
•
Het branddetectiesysteem verenigt het netwerk van automatische detectoren, de meldknoppen en een meldingspaneel.
•
Het branddetectiesysteem wordt in het algemeen gekoppeld aan een veiligheidssysteem dat maatregelen neemt om de schade te beperken, dit omvat: • het sluiten van brandwerende deuren (compartimentering) • de evacuatie van personen (uitzending van evacuatiesignaal, vrijhouden van toegangen) • openen van rookkoepels • automatisch blussen • stoppen van sommige technische installaties
fiches_bra.doc: 19/01/2004
57
Hulpfiches, Analyse 2. Automatische blusmiddelen •
Blussing door water (sprinklerinstallatie) • de installatie bestaat uit: de watertoevoer van een netwerk van leidingen met water onder druk opgelet voor het risico op vorst bluskoppen (sprinklers) aangebracht boeven de te beschermen toestellen of voorraden (in de plafonds van de lokalen of net boven de risicozones in ateliers van heel grote hoogte) een controlepost • de sprinklers zijn bluskoppen die het detectie- en blussysteem integreren • het doel van de controlepost is een alarm op gang te brengen zodra het blussysteem in werking treedt de installatie dient regelmatig onderhouden en nagekeken te worden (elke 6 maanden of elk jaar) opletten dat de sprinklers nooit geschilderd worden onder de sprinkler een vrije hoogte van 20 cm laten • beheer van valse alarmen
•
Blussing door poeder • poeder kan altijd doeltreffend aangewend worden • de installatie bestaat uit: poederreservoirs flessen met samengeperste CO2 of N2 om het poeder uit te stoten leidingen sproeiers een manueel of automatisch ontkoppelingsmechanisme een systeem dat toelaat om een waarschuwingssignaal te geven
•
Blussing door CO2 • CO2 is geschikt voor hermetische lokalen en lokalen waarin elektrische installaties ondergebracht zijn, omdat het geen schade aanricht en niet-geleidend is. • de installatie bestaat uit: een voorraad CO2 onder hoge druk (flessen of reservoirs) leidingen sproeiers een mechanisch, pneumatisch of elektrisch ontkoppelingsmechanisme een systeem dat toelaat om een waarschuwingssignaal te geven bij het vrijkomen van de verstikkende CO2 (de personen die zich in het gebouw bevinden, vragen om zich onmiddellijk naar buiten te begeven) • het lokaal moet verlucht worden na het gebruik van CO2
fiches_bra.doc: 19/01/2004
58
Hulpfiches, Analyse •
Blussing door de vervangers van gehalogeneerde koolwaterstof (halonen) • de productie en het gebruik van halonen zijn verboden omwille van hun nadelig effect voor de ozonlaan. Er dienen vervangingsmiddelen (zie hierboven) te worden gezocht, waarbij zoveel mogelijk rekening gehouden wordt met de bestaande installaties • de installatie bestaat uit: reservoirs die de gehalogeneerde vloeistof bevatten leidingen sproeiers een ontkoppelingsmechanisme een systeem dat toelaat om een waarschuwingssignaal te geven • deze installatie moet aangepast zijn aan de nieuwe producten die de halonen vervangen • het lokaal moet verlucht worden na gebruik
fiches_bra.doc: 19/01/2004
59
Hulpfiches, Analyse
Fiche 21 (Analyse): Brandbestrijdingsinstallaties in een bedrijf met hoog risico (chemische, petrochemische sector…) Gezien de hoeveelheid, de toxiciteit, de ontvlambaarheid van de stoffen die aanwezig zijn in bepaalde industrietakken (chemie, petrochemie…), is de brandbestrijdingsinstallatie van levensbelang. Het doel van deze fiche is een beschrijving te geven van de voornaamste parameters die in rekening moeten gebracht worden bij het berekenen van een dergelijke installatie.
•
Watertoevoer • doelstellingen één grote brand tegelijkertijd bestrijden een voldoende debiet voorzien voldoende druk verzekeren op elk punt van de installatie voldoende reserve hebben om te blussen en af te koelen • natuurlijke waterbronnen permanent toegankelijk voldoende dichtbij, op minder dan 400 m met een voldoende capaciteit • kunstmatige waterbronnen opslagtanks of –bekkens dicht bij het risico gelegen (<400m) maar toch niet te dicht om de toegang te bewaren in geval van brand voldoende capaciteit : de installatie gedurende tenminste 6 uur altijd vol beschermd tegen vorst : bijvoorbeeld voortdurende watercirculatie • waterleidingsnet: in een gesloten circuit met kleppen om elke schakel of stuk van het circuit te kunnen afzonderen
•
Pompinstallatie • minstens twee pompen die zich niet onder water bevinden, waarvan één met elektrische motor en één met dieselmotor • automatische indienststelling van de motoren van de pompen zodra het brandalarm werking treedt • dieseltank met voldoende capaciteit: : werking van minstens 6 uur • aanzuigfilters: regelmatig onderhoud • bedrijfsspanning: 10 bar op elk punt van de installatie en voor een maximaal verbruik • druk in standby zodat het waterdistributiesysteem permanent onder water en onder druk staat permanente verbinding met het watervoorzieningsnet overdrukpomp om een constante druk van ongeveer 3 bar te garanderen statische druk uitgeoefend door de hoogte van het water in het reservoir • invloed van het ladingsverliezen aan druk in de leidingen, bochtstukken, aansluitstukken…
fiches_bra.doc: 19/01/2004
60
Hulpfiches, Analyse •
Leidingen • aan de oppervlakte langs de wegen, maar ondergronds indien er gevaar is voor mechanische beschadiging of vorstschade • diameter berekend in functie van de lengte en het debiet van het net, om een voldoende waterdebiet te garanderen
•
Hydranten • wateruitgangspunten twee of vier wateraansluitpunten per hydrant uitgangspunten met standaarddiameter uitgangspunten die 60 tot 80 m uit elkaar liggen in functie van de bestemming van het gebouw (burelen, productie eenheid, magazijn, …. • spuitlans bij voorkeur spuitlansen die niemand nodig hebben om in werking te treden zij moeten strategisch geplaatst worden, nooit op minder dan 20 meter, maar over het algemeen tussen de 50, 80 zelfs 100 meter, afhankelijk van het risico van de zone. • een vaste sprinklerinstallatie (zie fiche 20)
•
Schuim • de toevoeging van specifieke toevoegstoffen aan het water (bevochtigende producten, …, brandvertragers, brandwerende producten, …) laat toe betere acties te ondernemen tegen specifieke branden. • factoren om rekening mee te houden: het debiet (l/min) van het voormengsel of het schuimmengsel (water +additief) de concentratie van het additief het debiet (m3/min) van de schuimtoepassing de verhouding van de opzwelling tussen het volume van schuim en het volume van het voormengsel schuim met lage opzwelling (<20): zwaarder, om grotere oppervlaktes met een brandende substantie te bedekken en om de verspreiding van brandbare en eventueel giftige dampen te verminderen schuim met middelmatige opzwelling (20 - 300) schuim met hoge opzwelling (>300): dit is veel lichter, om snel een lokaal te kunnen vullen de keuze van het additief afhankelijk van de gewenste opzwelling afhankelijk van de reactie met de brandbare substantie … het schuim werkt via verstikking (een schuimtapijt) door middel van mechanische isolatie van de brandbare stof en het oxidatiemiddel door middel van afkoeling dank zij zijn gehalte in het water het percentage van toepassen (l/m2min) is de hoeveelheid van het voormengsel nodig om vuur in 1 minuut te blussen op een brandende oppervlakte van 1 m2 om de brand te blussen moet de hoeveelheid geproduceerd schuim groter zijn dan de hoeveelheid die door het vuur vernietigd wordt.
•
De capaciteit van de installatie • de hoeveelheid water (zuiver water en/of met hulpstoffen) die nodig is bij de installatie moet voldoende groot zijn om een brand te blussen, maar ook om af te koelen het gebouw, het reservoir, de tank die in brand staan maar ook en vooral voor de naburige gebouwen, reservoirs,….
fiches_bra.doc: 19/01/2004
61
Hulpfiches, Analyse
Fiche 22 (Analyse): De werkvergunning 1. Inleiding •
•
•
onderhoudswerken aan elke installatie vormen een risico zowel voor mens als machine. Het is uiterst belangrijk dat er procedures voor het uitvoeren van dergelijke werken voorzien worden en dat men er zeker van is dat onderhoudswerken of herstellingswerken niet zullen uitgevoerd worden zonder de opvolging van deze procedures. deze administratieve procedure, de vergunning, bevestigt een akkoord tussen de belanghebbende diensten en het verplicht hen om zonder tijdsverlies de problemen die het voorziene werk met zicht meebrengt te bestuderen. een mondelinge overeenkomst is geen efficiënt manier om te werken. Een schriftelijke vergunning is nodig om de specifieke, vereiste, wettelijke en andere maatregelen te beschrijven en ook om elk misverstand te voorkomen.
2. Soorten vergunningen •
normale werkvergunning waar: geen enkele ontstekingsbron (werken met vlammen, ….) is nodig verboden toegang tot gesloten of geïsoleerde ruimtes Voorbeeld: schilderwerken……
•
speciale werkvergunningen waar: er gebruik gemaakt wordt van vuur of een ontsteking zich kan voordoen (lassen, asfalt werken, doorbranden, afsteken, slijpen, zagen, hameren, niet ontplofbaar elektrisch materiaal …) toegang tot gesloten ruimtes nodig is (reservoirs, torens, schachten, verwarmingsketel, tanks,….. er speciale specifieke werken uitgevoerd moeten worden (voorbeeld: grindstraling, zandstraling, grondwerken op meer dan 1 meter diepte, rioleringswerken, ….)
3. De belangrijkste normale werkvergunningen •
•
•
onderhoudsvergunning vereenvoudigde vergunning voor werken die geen gevolgen kunnen hebben voor de productie, de producten, de veiligheid, de elektriciteit, luchtdruk, het water, … werkvergunning: de vergunning is nodig wanneer het werk gevolgen kan hebben voor de productie, de veiligheid, … vergunning voor grondwerken om vernieling van of schade aan elektriciteitsleidingen te voorkomen (ook ter voorkoming van elektrocutie, onverwachte uitschakeling van de installaties), op het leidingnet, aan de riolering, aan de geaarde kabels, …. ze verplicht onder meer het plaatsen van lichtbakens en bescherming om vallen te voorkomen grondwerken die zich dieper situeren dan 1 meter worden normaal gezien geklasseerd onder de speciale vergunningen
fiches_bra.doc: 19/01/2004
62
Hulpfiches, Analyse •
diverse vergunningen in het geval dat het werk andere specifieke vergunningen vereist: voorbeeld: het openen of sluiten van reactors, het in werking stellen of uit dienst nemen van tijdelijke elektrische installaties
4. Belangrijkste speciale werkvergunningen •
vuurvergunning deze is verplicht voor alle werken in ruimtes waar ontvlambare of explosieve producten aanwezig zijn en waarvan de uitvoering van de werken gepaard gaat met de productie van ontstekingsbron: vorming van vonken, het gebruik van een blanke vlam, statische elektriciteit,…. met een herhaling van de wettelijke voorschriften om brand en explosie te voorkomen: onderverdeling van de lokalen elk begin van brand bestrijden men moet op zijn hoede zijn en alarmeren … een voorbeeld van een vuurvergunning opgesteld door ANPI wordt hierna gegeven
•
toegangsvergunning of werkvergunning voor werken binnen in een installatie de belangrijkste gevaren van dergelijke werken zijn: het binnenkomen van geoxideerde lucht in een met brandbare dampen verzadigde ruimte het vrijkomen van brandbare dampen in open lucht de giftigheid van de dampen verstikking de aanwezigheid van een ontstekingsbron (blanke vlam, statische elektriciteit …) de voorschriften moeten de volgende zaken omvatten: de voorbewerking van de recipiënten (reservoirs, ketels, …): ventilatie en luchtverversing,… de bevoegdheid voor de toegang tot de installatie visuele bewaking en bewaking van buitenaf door een ander persoon aarding van recipiënten het is noodzakelijk dat er middelen tot ondersteuning van de ademhaling aanwezig zijn de controle op ontplofbaarheid van de omgeving door middel van specifieke toestellen (explosiemeter) …
fiches_bra.doc: 19/01/2004
63
Hulpfiches, Analyse
fiches_bra.doc: 19/01/2004
64
Hulpfiches, Analyse
fiches_bra.doc: 19/01/2004
65