Farang! Farang! -Olifantensoep Op 19 november 2001 stappen wij uit het taxibootje en zijn nu aan de Thaise kant van de Mekong rivier. De Thaise immigratieprocedure is simpel. Weer een formuliertje met dezelfde vragen als wij bij de visumaanvraag in Kunming ook al ingevuld hebben. 'Redundantie' heet dat in de IT wereld, maar die is hier nog niet echt doorgedrongen. Ons visum wordt afgestempeld en wij mogen twee maanden in Thailand blijven. De eerste stad in Thailand is Chiang Kong op slechts 1 kilometer. Bij de bank wissel ik 250 contante Dollars, deze stapel dood geld wordt zo wat dunner. Van hier tot Singapore kan de Visa kaart gebruikt worden. De bank procedure zou simpel, beleefd, vriendelijk, snel en efficiënt geweest zijn,als de klerk geen fout gemaakt had waardoor alles nog een keer moest. Er gaan bijna 40 Baht in een Euro, dat maakt 1 Baht 2,5 Eurocent waard. Wij zijn nu ongeveer een uur in dit zesde land van deze reis, en een aantal zaken vallen direct al op. Wat als eerste opviel, is dat Thailand links verkeer heeft. Daarmee bedoel ik de weghelft, niet de politieke voorkeur van de Thaise automobilisten. Daar zijn er veel van, dat valt ook snel op. Maar ze rijden rustig en enigszins anticiperend. Er wordt niet getoeterd. Niet getoeterd! Na drie maanden fietsen door China suizen mijn oren nog van die toeterterreur aldaar, maar hier gaat het rustig. In het eerste uur hebben wij al minstens 30 zwerfhonden gezien. De Thai eten die blijkbaar niet. In, ja dat andere land, wél. De Thai voeden deze populatie vreselijk schurftige uitziende gedrochten zelfs. Het originele ras is al lang niet meer te herkennen. De mensen geven voedseloffers voor de overleden familieleden bij de vele tempels (daar hebben wij er ook al minstens 10 van gezien in het eerste uur, dat viel ook op). De honden ruimen die voedseloffers graag op. Ze planten zich voort als konijnen. In het eerste uur zien wij diverse gelegenheids hondenstelletjes daarmee bezig. Wat ook opvalt zijn de 7-11 convenience stores. Dat zal ik maar vertalen als gemaks winkeltjes. Het zijn micro supermarktjes, met veel verse broodjes en hapjes tegen hoge prijzen. Die makkelijke maar dure winkeltjes van deze keten zagen wij ook in de USA, Japan en nu dus ook in Thailand. Dat zijn drie van de zes landen tot nu toe op deze tocht. Wij fietsen over de rustige secundaire weg richting Chiang Rai. Het landschap is niet echt anders van Laos. De vlaktes zijn hier wat breder en de welvaart van de Thai is duidelijk een stuk hoger. Het landschap is verder weer overwegend groen maar de rijstakkers worden nu leeggehaald en zijn bruin. Het weer is warm maar met het stevige en verkoelende rugwindje uit het noorden is het niet te heet. Alles gaat eigenlijk goed: de weg is goed, het verkeer is rustig, het weer is lekker, de Thai zijn vrolijk, de wegnummering is duidelijk, de kaart klopt, de fietsen rollen goed, de benen draaien soepel en wij ook. Zorgeloos fietsen wij verder. Wij passeren vele zonoverkappingen met bankjes eronder. Die zijn speciaal voor ons fietsers neergezet zodat wij in de schaduw even kunnen zitten en wat eten en drinken. In de overige tijd worden ze ook als bushokjes gebruikt. Op de landerijen staan vele Thaise dagloners uitgebreid naar ons te zwaaien en saa waa die! te roepen. Zodra de eerste ons spot roept deze Farang! Farang! Een Farang is een blanke westerling. Door het woord te herhalen wordt het meervoud in Thais. Iedereen die werkt in het veld kijkt nu op en roept enthousiast saa waa die! naar ons en zwaait uitbundig. Die mensen zijn allemaal speciaal ingehuurd om ons te begroeten. Als wij terug zwaaiend voorbij gereden zijn, gaan ze verder met handmatig de rijsthalmen los snijden. Ze zijn helemaal ingepakt tegen de zon en dragen op een hoofd een grote rijststrohoed en daaromheen nog lap tegen zonneinstraling. Wat een vrolijke binnenkomst voor ons in Thailand! Als wij die middag willen stoppen blijkt dat de kleine plaatsjes die wij passeren geen guesthouse of hotel hebben. Iedereen verwijst ons door naar Chiang Rai; de eerste stad. Het worden onverwacht en onbedoeld 115 KM die dag. In het schemer rijden wij Chiang Rai binnen. Wij hebben onder het fietsen al besloten op zoek te gaan naar een micro kampeeruitrusting want zulke lange dagen willen wij niet iedere dag maken. Wij nemen onze intrek in een fraai gelegen guesthouse, Meakok Villa. Voor 150 Baht (bijna 4 Euro) hebben wij een leuk, met bamboe en zo, ingerichte kamer met eigen koude douche en WC. Beneden kunnen wij gratis warm douchen. Alles is smetteloos schoon, en alles werkt: de ramen sluiten, het horrengaas sluit, de verlichting doen het allemaal inclusief de schemerlampjes, de WC spoelt goed door, de vlotter blijft niet hangen, de deur sluit goed, de douche lekt niet. Allemaal niet zo van zelfsprekend na drie maanden China, maar hier in Thailand blijkbaar wel. Het lijkt erop dat hotelaccommodatie in Thailand uitstekende waarde biedt voor weinig geld, maar alleen in de grotere steden. Voor ons fietsers over landwegen liggen die soms te ver uit elkaar. De vrolijke hotelbaas maakt graag een praatje en grapje. Zo vraagt hij: "Waar en wanneer ben je naar de kapper geweest?" "In Luang Prabang in Laos, 4 dagen geleden", zeg ik. "Oh, ik dacht 40 jaar geleden, want dat [kuif] kapsel is van 40 jaar geleden." Ik leg uit dat ik de eerste ben van een nieuwe trend, en dat volgende maand alle Thaise jeugd met geblondeerd haar en een mooie lange blonde kuif op het voorhoofd zal lopen, de rest van het haar vrij kort geschoren. Zoals ik dus, maar dan met mijn eigen kleur. Dat brengt hem wat aan het twijfelen. Iedere keer als wij hem tegenkomen, zal hij weer over mijn haar beginnen.
“Farang! Farang!”: © 2006 René Maassen
Pagina: 1/35
Wij vertellen van onze gedachte om een hangmat te kopen en daarin te overnachten. "Die zijn niet goed te combineren met een klamboe, bovendien is het een ruggenbreker" zegt de humorist. Daar heeft hij gelijk in. Dan toch maar een gewone kampeerset. Na verschillende winkels afgefietst te zijn kopen wij een tentje in camouflage print voor 800 Baht. Het is een low-tech enkeldoeks tentje waar wij nét inpassen om te slapen. Dat enkeldoeks ontwerp geeft veel condens, maar in warm Thailand zal het wel lukken. Het tentje weegt zo'n 2,5 kilo. De 12 stalen haringen zijn bijna de helft van het hele gewicht! Ook kopen wij twee 2 slaapzakken voor 339 Baht per stuk (8,50 Euro). Er staat op "extreme low: +15 C". Ahum, ze zullen net warm genoeg zijn voor hier. Ze wegen overigens maar 900 gram per stuk. Schuimmatrasjes kunnen wij merkwaardig genoeg niet kopen, maar wel twee strandmatjes voor 70 Baht per stuk (1,75 Euro). Deze matjes zullen vast wel hard liggen, maar isoleren ons wat van de grond. Als aanvulling koop ik ook 4 lichte dekens voor maar 50 Baht per stuk (1,25 Euro). Omdat in noord Thailand de nachten van november tot begin januari wat koud zijn (10 graden in de valleien), maken wij op de kamer van 2 dekens een soort overhoes per slaapzak. Dan moet het warm genoeg zijn. Over een week of drie, verder zuidelijker, kunnen wij die dekens denk ik wel wegdoen. Ze zijn zwaar, wel 3 kilo met zijn vieren. Afgezien van de dekens, is het een mooie lichte en goedkope kampeerset. Onder de Thaise warme winteromstandigheden zal het wel voldoen. Het hele setje kost nog geen 50 Euro. Als wij er een keer of 10 in slapen, is dat net zoveel als de dan uitgespaarde hotelkosten. Het streven is echter nog steeds om in een hotel of guesthouse te slapen, maar als die er niet zijn komt vanaf nu de micro kampeerset in actie. Een hele geruststelling. In Chinese hotels kreeg je altijd een ongelimiteerde stroom gekookt water in grote thermosflessen gratis. Hier in Thailand niet (in Laos ook al niet). Een kop thee op de kamer missen wij wel. Wij kopen op de markt daarom een elektrische waterkoker voor 95 Baht (2,50 Euro). Voor 70 Baht kopen wij een grote, 1 liter, RVS mok om water in te koken. In de supermarkt kopen wij vervolgens een 10-noodlesoup-pack met daarbij gratis een hittebestendig plastic eetbakje met deksel voor slechts 50 Baht (1,25 Euro). Alleen het hittebestendig plastic bakje zou in Nederland al veel meer gekost hebben! Wij kopen nog een tweede setje. Nu kunnen wij op de hotelkamer water koken voor thee, Nescafé en noedels. In Laos en Thailand hebben ook de goedkope hotels een stopcontact op iedere kamer (in China niet). Wij vinden dat wij snel en goed ingespeeld hebben op de nieuwe omstandigheden en zijn voorzichtig tevreden. De waterkoker doet het in ieder geval goed, de kampeerset moet zich nog bewijzen. Wij fietsen net een paar dagen in Thailand. Het is zeker niet vervelend maar ook niet exotisch, of anders van wat wij al kennen. Fietsen hier is gemakkelijk en het leven is zonnig en goedkoop, het landschap is zeker niet lelijk. Er is zeker niks mis met Thailand, misschien is dat een beetje het probleem? Op sommige momenten lijkt het sterk op ... de USA! Zuidelijke staten als Louisiana of Mississippi bijvoorbeeld. Tweederde van alle auto's zijn grote 4WD autos; veel huizen staan op palen en zijn van hout gemaakt; er zijn 7-11 winkeltjes. Maar op een aantal andere punten is het toch weer anders: de Thai hebben echte mooie tuinen voor hun huizen, geen rommel yards; het verkeer is net zo gedisciplineerd als in de USA, maar minder intens; hier groeit veel tropisch fruit; er zijn veel brommertjes, die opmerkelijk rustig rijden; en tot slot, de gemiddelde Amerikaan is minstens 10 maal zo bezorgd over zijn persoonlijke veiligheid als de gemiddelde Thai. Amerikanen dragen daarom graag een wapen. Dat is nodig omdat veel mensen daar een wapen dragen of bezitten. Dat leidt tot een onveilig gevoel. Daar wordt op gereageerd door een wapen te kopen. Al die wapens in omloop leiden tot een bezorgdheid om de persoonlijke veiligheid. Om die persoonlijke veiligheid te verhogen koopt men een wapen. Zo zit het dus. In Thailand lijkt niemand zich zorgen te maken over zijn veiligheid. Wij ook niet. In Chiang Rai bezoeken wij verschillende Wat’s (tempels). In de tuin van één Wat staat een richtingwijzer bord met wijze spreuken als: "Economie maakt iedereen rijk, maar door te veel te consumeren wordt iedereen arm"; "Vandaag is beter dan morgen"; "Geluk uit vervulling van noodzakelijke behoeften is gelijk aan verdriet"; "Luiheid maakt ons erger af dan invalide mensen"; "Leven is moeilijk omdat wij teveel willen"; "Een persoon zonder hoop is als een dood persoon". Ze zijn vast niet allemaal Thais Boeddhistisch, er zitten ook bekende klassiekers tussen als: "Een goede vriend is beter dan een verre buur"; "Jong geleerd, oud gedaan"; "Stel niet uit tot morgen wat je vandaag nog kunt doen". Er vlakbij staat nog zo'n richtingwijzer. De borden daarvan werken echter heel verwarrend op mij: "Vertrouw niemand anders dan jezelf"; "Wees niet aardig tegenover vreemdelingen"; "Werk lang en hard om veel geld te verdienen"; "Vertrouw uitsluitend egoïstische mensen". Het duurt even, maar dan wordt het duidelijk: één paal zijn de do's en de andere paal de dont's natuurlijk! Op de markt hier kopen wij veel heerlijk vers fruit tegen lage prijzen: bananen, ananas, papaja, jackfruit (nangka), sapotille en ramboetans. Deze vele tropische vruchten tegen lage prijzen zijn al snel één van de Thailandse toppers bij ons!
“Farang! Farang!”: © 2006 René Maassen
Pagina: 2/35
==========De Jackfruit========== Het is me er een, de jackfruit [Artocarpus heterophyllus]. Ook bekend onder de naam Nangka. Ze groeien aan de stam van een boom. De vruchten hebben de vorm van een rugbybal en zijn reusachtig groot en zwaar. Kleintjes zijn 1 kilo, maar ze halen makkelijk de 20 kilo en nog wel meer! Een typische jackfruit weegt 10 kilo. De buitenkant van de vrucht heeft scherpe driehoekige 'puisten' rondom. In dat opzicht lijkt de jackfruit op de doerian. Die heeft echter grotere driehoeken (en minder in aantal). Aan doerian punten kun je makkelijk je handen aan openhalen, aan de jackfruit punten niet. De Indiase jackfruit is rijp tussen april en mei. In Thailand is een variant die van oktober tot januari op de markt komen. Maar wij hebben in Thailand ook onrijpe vruchten aan bomen zien hangen waarvan wij schatten dat ze rond mei rijp kunnen zijn. Vlakbij de evenaar (tussen 5 graden noorder- of zuiderbreedte) moet je ze het hele jaar kunnen tegenkomen, maar wij hebben ze niet gezien. In Thailand is in november en december in ieder geval een grote aanvoer en zie je jack op iedere markt liggen. De vrucht is rijp als je de puntige bast met je duim makkelijk kunt indrukken en die terug veert. Soms is de jackfruit dan geel of donker bruin i.p.v. de groene kleur die een onrijpe jack heeft. groen, maar dat is niet altijd zo! En soms verspreidt hij (ik ga er even van uit dat jack een mannetje is) dan onaangesneden een sterke lekkere zoete lucht, maar ook niet altijd. Je weet pas helemaal zeker of hij rijp is als je hem aansnijdt. Zoniet, dan kun je hem weggooien. Dat risico loop je niet als je hem schoongemaakt koopt. Ze worden vaak schoongemaakt aangeboden, niet zonder reden. Het zelf schoonmaken is geen schoon karwei. Smeer absoluut van te voren je handen en polsen en je kartelmes rijkelijk in met kookolie: slaolie, palmolie of olijfolie of andere kookolie. Binnenin de vrucht zit een kleverige substantie die anders met geen mogelijkheid meer te verwijderen is. Draag een schort! Snijdt de vrucht in de lengte door; je hebt nu twee halve jackfruits. Snijdt met een diepe V-vorm het witte schuimachtige kleverige materiaal in het hart van jack eruit. De halve jackfruit kun je nu makkelijk binnenste buiten klappen. De gele vruchtvlees partjes komen nu zichtbaar. Snijdt deze los van de bast. Waarschijnlijk beginnen ondertussen weer velerlei klevende draden te vormen. Smeer je mes en handen nogmaals in met kookolie. In de gele vruchtvlees partjes zit een pit ter grootte van een flinke tuinboon, verwijder deze. Zowel aan de binnenzijde als aan de buitenzijde van het jackje zit nog een vliesje, die moeten er ook af. Gefeliciteerd, je hebt nu één jackfruit partje. Een flinke jack heeft er minstens honderd. Na afloop van deze slachting, moeten je handen en je mes eerst met kookolie schoongewassen worden, dan pas met water en zeep! Een slachting is het zeker, want de vloer ligt nu vol met kilo's vellen, lellen, vezels en slijmerige kwijlende witte kernstukken, waar de latex met superkleefkracht nog uitstroomt. Uit een jack van zo'n 10 kilo haal je circa 3 kilo vruchtpartjes. De andere 7 kilo ligt nu verspreidt over de vloer. Het vruchtvlees smaakt naar..jackfruit. Deze vrucht der vruchten, mijn favoriet, kent geen vergelijk. Slechts de doerian is een beetje vergelijkbaar. Maar de doerian smaakt matig goed en ruikt gemeen vies; de jackfruit smaakt gemeen lekker en ruikt zeer prettig. Maar doerian liefhebbers omschrijven dat waarschijnlijk anders. Om je een beetje op weg te helpen, het lijkt op vanille-banaan-roomrijs, maar dan anders. In Thailand koop je een flinke zak (1 kilo) schoongemaakte jackfruit voor 40 tot 50 Baht per kilo. (1 Euro = 40 Baht). Een niet schoongemaakte ruwe ruige jack van 10 kilo kost circa 80 Baht. Ook bij deze vrucht is de goede rijping belangrijk. Van nét rijpe vruchtpartjes is de kleur lichtgeel, de structuur smaakt dan fietsbandachtig en het geheel heeft een zwakke geur en smaak; net eetbaar. Goed rijp jack vruchtvlees is donker geel, je ruikt hem van twee meter afstand door een plastic zak heen, is sappig, zacht en is zéér aromatisch en smaakvol. De pitten van de jackfruit kunnen 5 tot 10 minuten gekookt worden en zijn dan eetbaar. Ze smaken wat droog, maar zijn verder best wel lekker. Soms worden de gekookte pitten vermalen en met een smaakje en suiker tot snoepjes gemaakt. Wij proefden ze in Thailand met een smaakje wat precies in het midden zat tussen karamel en speculaas. Best wel lekker! Onrijpe jackfruits, worden soms in leverworstvorm plakken gesneden, en gekookt verkocht. Ze worden dan als groente gegeten. ==========Einde Jackfruit==========
“Farang! Farang!”: © 2006 René Maassen
Pagina: 3/35
Wij fietsen in drie lange dagen naar Chiang Mai. Wij kunnen steeds in hotels overnachten, dus de kampeerset blijft nog ingepakt. Wij fietsen twee van de drie dagen over een rustige weg. Er is weinig tot geen verkeer. Afgezien van een pas op bijna 1.600 meter, de valleien liggen op slechts 400 meter, gaat alles eigenlijk soepeltjes. Het landschap is groen maar wel gecultiveerd. De Thai wonen allemaal in stenen of houten huizen. Het bamboe/leem/stro tijdperk is hier al lang voorbij. De Thai zijn zonder uitzondering zonnige opgewekte mensen. Overal zien wij de hele dag big smiles met brede rijen sneeuwwitte tanden, veel gezwaai en opgewekte begroeting. Op de landerijen wordt de rijst binnengehaald. Dat gebeurt door ingehuurde mensen, vaak heuvelbewoners. Die zijn klaar met hun eigen land, en verhuren zich nu als dagloners. Met een pickup auto worden zij ‘s ochtends vroeg gehaald en in de avond weer naar hun dorpen gebracht. Zij werken per dag 10 uur lang met gekromde rug en dat voor maar 100 Baht! Hun vrolijkheid lijdt er in ieder geval niet onder! Wij zien meer dan voldoende kampeerplekjes iedere dag en de veiligheidssituatie lijkt ook geen probleem. Op iedere dagafstand was steeds een hotel, maar het is een prettig idee dat wij kunnen kamperen als er geen hotel is. Bij aankomst in Chiang Mai valt deze stad een beetje tegen. Wij snappen niet waarom zoveel toeristen hier op af komen. Het is gewoon een nieuwerwetse Thaise stad, waar wij er al meerdere van gezien hebben. Er is niets mis mee, maar er is ook niet veel aan. Het is voor ons gewoon stad op de route naar Bangkok. Het is hier gemakkelijk; goedkope redelijk goede hotels, goedkope lekkere eettentjes, winkels en internet. Makkelijk, maar ook niet meer. In Chiang Mai kopen wij 2 'echte' kampeer schuimmatjes. Wij geven één strandmat weg en houden er dus één als bodembedekker voor de tent. In zuid Thaland hopen wij hem ook als strandmat te kunnen gebruiken. In Chiang Mai boeken wij bij een reisbureau een trek, want dat is waarvoor veel toeristen naar deze noordelijke stad komen. De trek duurt 3 dagen en 2 nachten; wandelen, olifant rijden en bamboe raften. Overnachting zal in een tribal village plaatsvinden. Wij zullen geen andere toeristen zien, wordt ons gegarandeerd. Wij, zelfstandige wereldfietsers, boeken een compleet georganiseerd groepsuitje? Zelf vinden wij het nog wat vreemd aanvoelen, maar wij denken zo het meeste te kunnen zien in een korte tijd. De streek waar deze trek naar toe gaat, zullen wij anders niet zien want die ligt ver buiten onze route. Het kost normaal 1.800 Baht p.p., maar wij krijgen een speciale prijs van 1.600 Baht p.p. “Niet verder vertellen” zei het vriendelijke meisje van het kantoortje nog. Dat is maar 40 Euro per persoon, daarvoor zijn alle activiteiten en 7 maaltijden inclusief. Het is in ieder geval niet duur. Wij besluiten het gewoon te doen en alles over ons heen te laten komen. Wij stappen de volgende ochtend in onze toek-toek. Dat is een pickup auto, die achterin 2 bankjes heeft in de lengterichting en een verroeste overkapping tegen de zon. Er stappen ook nog 6 andere deelnemers in: 3 Denen van een jaar of 25: Jacob, Niels en Claus. Ze zien nog wat bleek, want ze zijn pas een week geleden uit Denemarken vertrokken. Ze komen uit Jutland, de provincie die wij doorgefietst hebben op weg naar IJsland. Een Engelsman, die een ongewoon zongekleurde huid heeft voor iemand van dat eiland; hij heeft al geruime tijd doorgebracht op het strand van Thailand en probeert nu wat Spaans te leren uit een BBC gidsje. Hij heeft een Mexicaanse señorita leren kennen in Mexico, en wil haar binnenkort bezoeken. Wij oefenen samen regelmatig wat Spaans, achterin de pickup auto. Er zijn ook nog twee Australische giechels van een jaar of 25: ze ginnegappen ononderbroken. Zij lijken mij de tot nu toe typische Thailand toerist, het fun-type. De autorit duurt de hele ochtend. Wij zien veel bergen met veel bos. Dit is het berggebied op de grens met Myanmar: het uiterste noordwesten van Thailand. Myanmar is het land wat vroeger Birma heette. Wij klimmen naar ruim 1.600 meter. Onderweg bezoeken wij een waterval en zien direct al andere toeristen. Onze groepsgenoten hadden hun trek bij een ander bureau geboekt en hun was ook gegarandeerd dat zij geen andere toeristen zouden zien. Die zin verkoopt blijkbaar erg lekker. Zij hebben een soort samengestelde toer geboekt en hebben uiteindelijk evenveel betaald als wij. Die middag lopen wij in een uurtje naar een Lisou dorpje, waar wij die avond overnachten. Het is een mooie wandeling, eigenlijk 1 steile afdaling naar 1.100 meter. Wij lopen door een dicht bos. Het namiddag zonlicht geeft mooie kleuren. De Lisou zijn van Tibetaanse komaf en vormen de kleinste minderheid in Thailand. Er zijn nog maar zo'n 30.000 Lisou in totaal. Hier misschien 50 of zo. Als de zon weg is, wordt het direct flink koud. De overnachting is primitief: op een met bamboe verhoogd vloertje. Het is koud die nacht en met al onze kleding aan blijven wij net warm in onze low-tech Thaise slaapzakjes. De dorpelingen blijven hoofdzakelijk in hun deel van het dorp, wij in het toeristendeel. Er verblijft ook nog een Tsjechische groep. Er was ons gegarandeerd….... , maakt niet uit. De tweede dag lopen wij in de ochtend een uurtje of drie over een soort heuvelrug. Het is een mooie wandeling, door bos en met mooie uitzichten in de valleien. Wij zien enkele andere toeristen, maar inderdaad niet veel. Wij dalen af naar een Karen dorpje op zo'n 600 meter. Onderweg praten de Australische meiden maar door en door. Eén maakt een misstap en verzwikt haar enkel. Dat is niet zo handig, het is hier erg steil en glad. Met het steunverband uit mijn EHBO setje, leg ik een strak steunverband aan. Ik bedank haar dat ze hier gevallen is, want dit steunverband sleep ik al 14 maanden en 14.000 KM mee, om het nog nooit nodig gehad te hebben. Nu komt het in actie! Ze kan er om lachen. Jolanda en ik ondersteunen haar bij de laatste kilometers naar het Karen dorpje. De Karen vormen de grootste minderheid in Thailand. Oorspronkelijk komen ze uit Myanmar. Er zijn zo'n 350.000 Karen in Thailand. Hun aantal neemt nog toe, want de Myanmarse autoriteiten hebben geen minderheden vriendelijk beleid. Sommigen vluchten naar Thailand. De Karen zijn de enige bergstam die olifanten houden. Tegenwoordig worden die nog maar zelden voor houttransport ingezet. Diverse olifanten zijn nu in de toeristen industrie beland. Dat is in ieder geval heel wat minder zwaar dan teak bomen uit de jungle slepen.
“Farang! Farang!”: © 2006 René Maassen
Pagina: 4/35
Wij ruiken ze al van ver, zien hun poep al liggen en horen ze al geruime tijd trompetteren; dan krijgen wij ze ook te zien. In het Karen dorpje staan een stuk of 10 olie's op ons (en die Tsjechische groep) te wachten. De stieren en koeien staan apart aan de rand van het dorpje, vastgeketend met enorme stalen kettingen. Er is ook een baby van 14 maanden bij. Bij de stieren zijn de slagtanden afgezaagd. Hitsige olifant stieren zijn levensgevaarlijk, zelfs zonder slagtanden. Wat een mooie beesten zijn dit ook! Zo groot en met die mooie grote stompe zachte voeten waarmee dit enorme beest bijna onhoorbaar kan lopen. Dit zijn z.g. Indische olifanten [Elephas maximus], die door heel zuidoost-Azië voorkomen. Deze zijn klein vergeleken met de Afrikaanse olifant [Loxodonta africanus] die nog veel groter is en ook veel grotere oren heeft. Er zijn nog veel meer verschillen. Zo heeft de Afrikaanse olifant een holle rug, vier of vijf voortenen, drie achtertenen, geen bulten op zijn voorhoofd en twee friemeltjes aan de punt van zijn slurf. De Indische olifant heeft een bolle rug, vijf voortenen, vier achtertenen, twee bulten op zijn kop en heeft slechts één friemeltje aan zijn slurfpunt. De Indische olifant kan heel goed getemd worden, de Afrikaanse nauwelijks. Reusachtig gewoon. Op hun kop zitten tussen de twee bulten korte zwarte stekeltjes. De bruine ogen zijn verrasend klein, beschermd door lange zwarte wimpers. Dit beest is strikt vegetarisch. Dat heeft een prijs, een hoge prijs, die uiteindelijk ook tot zijn dood leidt. De olifant is de hele dag met eten bezig om aan voldoende calorieën te komen. Per dag consumeert een olifant zo'n 200 kilo bladeren of fruit en 300 liter water! Olifanten kunnen zo meer dan 100 jaar oud worden, wordt wel eens gezegd. Maar door dagelijks 200 kilo bladeren en takken te vermalen slijten de kiezen flink af. Er groeien weer nieuwe kiezen voor in de plaats, maar na een keer of vijf wisselen stopt dat proces en sterft de olifant de hongerdood. Soms is de olifant dan ‘pas’ 70 jaar oud. Wij bekijken ze eens goed van dichtbij. Wat een droge huid! Het liefst zou je ze eens lekker insmeren met een emmertje of twee Nivea. De Afrikaanse olifant schijnt nog veel losser in zijn vel te zitten! Voordat wij opstappen, worden de olifanten nog even geschrobd in de rivier door hun trainers die ook de berijders zijn. Daar genieten ze zichtbaar van! Het ziet er naar uit dat ze de hele dag gehoorzamen naar een willekeurig commando, als ze maar eens per dag op hun rug geschrobd worden met veel water. Als wij opstappen loopt onze olifant koe direct weg zonder 'chauffeur': ze kent het parcours blijkbaar. Omdat zij deze route natuurlijk elke dag loopt met die andere t's op haar rug! Maar goed, nu is er alleen onze groep. Onze 4 olifanten lopen over een smal pad door de jungle. De begroeiing is dicht. Soms lopen wij een stuk door de rivier. Het is altijd mooi om te zien hoe zo'n 'tank' door het oerwoud dendert. Dat zou je denken tenminste, maar de olifant zet héél voorzichtig en behoedzaam voetje voor voetje neer, soms de ondergrond eerst aftastend met die handige slurf. De olifant beseft blijkbaar maar al te goed dat met haar enorme gewicht, een uitglijder al snel een gebroken poot en het einde van haar leven betekent. De wandeling duurt bijna drie uur en is erg leuk. Op haar rug heeft onze olifant koe een stapel kokosmatten. Daarop zit een houten 'balkon' met een zitje voor twee personen. Het wiebelt behoorlijk, maar het is erg leuk. Om beurten klimmen wij uit het zitje en gaan op de olifantnek zitten. Je kunt zo half over haar kop hangen en van dichtbij beleven hoe de wereld er door olifant-ogen uitziet. De olifant sukkelt ondertussen lekker door. De slurf staat geen moment stil en is voortdurend op zoek naar eten. Zo nu en dan word al lopend een bosje bamboe uit de grond getrokken. Wij ritsen ondertussen ook bladeren bijeen boven onze hoofden, wij zitten nu zo'n 5 meter hoog, en voeren die aan de olifant. Die steekt haar slurf omhoog onder het lopen en neemt de bladeren aan. Wij kennen haar voorkeuren blijkbaar nog niet zo goed, want de meeste laat ze weer vallen. Enkele soorten eet ze op. Ze lijkt er niet moe van te worden. Als wij met de olifanten aankomen bij het Karen dorpje, moeten de olifanten gelijk rechtsomkeert en weg wezen uit dat dorp. Sterker nog, wij mogen het dorp niet in! Wij moeten zo'n 500 meter buiten het dorp afstappen en het laatste stukje lopen. De mensen zijn als de dood voor de olifanten. Niet dat ze mensen kwaad doen, maar de olifanten zouden een jaar werk op alle groententuinen en fruitbomen in een half uur opeten. Zelfs onder het lopen zijn ze 'gevaarlijk'. Met hun slurf hebben ze een bereik van 4 meter links en rechts en trekken hele bananenplanten en meer gewoon uit grond. Hekken of zo helpen ook niet, want als zij willen lopen zij daar gewoon doorheen: zij zijn te sterk. 10 olifanten x 200 kilo eten (als ze geen overdreven honger hebben) = 2.000 kilo bladerspul wat heel snel verdwenen is. Het dorp zou in no-time gestript zijn van al het groen. De rest van de dag staan de olifanten vast aan enorme stalen kettingen, want ze vreten alles op. Wat te doen met een olifant? Het is de laatst nog levende soort uit de familie van de olifantachtigen: zoogdieren met een slurf. Wij vinden ze groots. [Olifanten bron: Winkler Prins Encyclopedie]
Die avond slapen wij in dat Karen dorpje. De tocht is wel aardig tot nu toe. Wel is het tempo traag. Het lijkt erop dat een programma van 1 1/2 dag uitgerekt is tot 3 dagen. Het is meer een soft touristic trek i.p.v. een hardcore non-touristic trek, die ons meer zou aanspreken. Maar goed, het is zeker niet slecht. Wij zien evengoed meer dan wanneer wij deze tocht niet gemaakt zouden hebben. Van onze Deense medereizigers leren wij nog twee Deense gezegdes. De eerste: "De WC staat in brand!": je bent in serieuze problemen! De tweede Deense wijsheid is meer van toepassing op deze trek: "Het is niet goed, maar het beter dan met een stok geslagen te worden". De droogheid hiervan spreekt mij wel aan. De volgende ochtend is weer een trage start. Er zijn twee bamboe vlotten gemaakt door de dorpelingen. Een vlot heeft 15 bamboe stokken van zo'n 8 meter lang en 10 cm dikte. Dat is 120 meter bamboe voor één vlot! Het bamboe is met bamboe touwen bij elkaar gedraaid. Die worden gemaakt door jonge groene bamboe te splijten in lange dunne soepele stukken. Op ieder vlot gaan 4 toeristen en één van onze twee Thaise reisleiders, die ook onze tolk en kok zijn. De raft duurt wel drie uur en gaat door mooie stukken jungle. De rivier ligt diep tussen de groene heuvels, vol met bos. In de zon is het lekker warm, hele stukken liggen echter in de schaduw en daar is het best wel fris. Het is een mooie vaart. Zo nu en dan glijdt een micro dorpje voorbij, maar meestal is het slechts jungle. Wij zijn aangenaam verrast. Pas aan het einde van de raft zien wij meer toeristen. Die middag rijdt een andere toek-toek ons terug naar Chiang Mai. Het was een mooie trek.
“Farang! Farang!”: © 2006 René Maassen
Pagina: 5/35
Wij fietsen de volgende dag wat rond door de stad. Dan krijgen wij ze te zien en te ruiken; de meest gevreesde vrucht der vruchten; sommigen vinden ze goddelijk, anderen hels; in hotels en openbare gelegenheden zijn ze verboden: de doerian. In Thai heet ‘ie’ toerian. Een driewielig motorvoertuigje heeft ze in de laadbak liggen en verkoopt ze schoongemaakt. Ze zijn ter grootte van een flinke rugbybal, ook in die vorm. De bruine bast zit vol met scherpe driehoekige punten. Ze zijn zo'n 5 kilo zwaar. Hij lijkt daarmee uiterlijk wat op de jackfruit (Nangka). Van binnen zit hij anders in elkaar. Een doerian bestaat uit 5 'kwabben'. De vrucht is in de lengte te splitsen in kwabben. Ieder deel bevat van binnen rondom een wit schuinachtig materiaal. Daarin ligt verstopt een grote zachte zachtgele klomp vruchtvlees. Daar gaat het om. Het doerian vruchtvlees heeft een zeer bijzondere geur. Het is die geur waardoor hem de toegang tot openbare gelegenheden ontzegt wordt. De geur is ...sterk. Het is zowel een lekkere zoete geur als tegelijkertijd die van een Chinees openbaar toilet in landelijke omgeving, met vleugjes van gistende zweetsokken tussendoor. Het vruchtvlees ziet eruit als een klompje hersenen. Het bloed is echter vervangen door vanille pudding. De smaak is....interessant. Het lijkt enigszins wat op vanille pudding, maar dan samen met die gevreesde geur krijgt het wat dubbels. Het is zowel héél lekker als héél vreemd. Uren later heb je nog doerian oprispingen. Ons 1/5 stukje schoongemaakte doerian was misschien 500 gram, en kostte bijna 3 Euro. Het blijft daarmee beperkt tot een éénmalig maar heel interessant experiment, wat in die zin wel geslaagd was.
“Farang! Farang!”: © 2006 René Maassen
Pagina: 6/35
-Op Boeddha’s schootTerug in Chiang Mai lezen wij over een monk chat. Op maandag, dinsdag en vrijdag kunnen wij bij wat Suam Dok chatten met de monniken over al onze vragen aangaande Boeddhisme. Het duurt van 17:00 tot 19:00. Hoewel ik nog wat koortsig ziekjes en zwak ben, veroorzaakt door de twijfelachtige versheid van het buffet eten van gisteravond, besluiten wij toch te gaan op deze vrijdag 30 november. Wij hebben veel vragen over Thais Boeddhisme en willen morgen vertrekken uit Chiang Mai. Er zijn een stuk of 10 Farang op de chat afgekomen, waaronder wij. Wij praten met monnik Pra Thong. Pra betekent monnik. Om te beginnen zeg ik dat wij deze avond een goed initiatief vinden en dat wij hopen dat hij het geduld kan opbrengen voor onze vele vragen. Hij glimlacht. Hij wordt zo nu een dan bijgestaan door een senior monnik. Want Pra Thong is pas 22. In zijn prille jeugd ontmoette hij een monnik en was gelijk vastbesloten: zijn verdere leven zou hij ook een monnik zijn. In Thailand moeten kinderen verplicht de lagere school afmaken, tot en met 12 jarige leeftijd. Pra Tong is daarna eerst 8 jaar lang 'nieuwkomer' monnik geweest. Nu sinds twee jaar is hij een 'echte' monnik. Een nieuweling hoeft slechts trouw te beloven aan 10 regels. Een echte monnik belooft trouw aan niet minder 227 regels! Deze regels worden om de 14 dagen, een halve maanmaand, gezamenlijk hardop gepreveld in de wats. Een 'wat' is een Thaise Boeddhistische tempel. Pra Thong draagt zijn geel/oranje lap om zijn zeker niet dikke lijf. Wij merken op dat de verschillende monniken verschillende kleuren kleden dragen. "De monnikkleden bestaan in totaal in 6 verschillende kleuren, maar die hebben geen specifieke betekenis, het is maar net wat voor een kleed gedoneerd wordt", legt hij uit op zachte toon. Hij is bescheiden en wat verlegen. Zijn Engels is soms wat moeilijk te verstaan. Zijn haar is heel kort, hij is bijna kaal. Het haar wordt iedere 14 dagen geschoren. Dat gebeurt op de avond van volle maan of de dag daarvoor, en dan weer 2 weken later, bij nieuwe maan. Het valt samen met het trouw prevelen aan de leefregels. Zijn haar was gisteren geschoren, want vanavond is het volle maan. Die leefregels zijn nogal complex en uitgebreid. Hij vertelt over de vier belangrijkste. “1: geen mensen doden. 2: niet stelen. 3: geen gemeenschap. 4: geen valse weergave van kunde en inzicht. Als één van die vier regels gebroken wordt, dan is de monnik geen monnik meer en kan dat ook nooit meer worden", vertelt hij. Ik stel vragen over de verschillende stromingen in het Boeddhisme. Hij legt uit dat alle stromingen en sektes in twee hoofdgroepen vallen. De eerste is de Mahajana-school. Deze is gangbaar in Japan, China, Tibet, Ladakh, Mongolië, Korea, Vietnam. Dit is de 'hervormde' school. Er hebben verruimingen en veranderingen op de oorspronkelijke regels plaats gevonden. Monniken mogen bijvoorbeeld trouwen of ochtend gymnastiek doen. De tweede hoofdschool is de Therawadaschool. Deze is gangbaar in Thailand, Laos, Cambodja, Myanmar, Sri Lanka. Dit is de conservatieve school. Die, naar hun mening, de oorspronkelijke lering van Boeddha zo strikt mogelijk volgen. Mijn vragenbeantwoorder is dus een Therawada Boeddhist; dit zal zijn uitleg waarschijnlijk hier en daar wat kleuren. Ik stel een vraag over de gele en rode kappen stroming. De senior monnik legt uit dat binnen de 2 hoofdstromingen weer vele sub-scholen en sektes zijn. Zo kent het Tibetaanse en Mongoolse Mahajana Boeddhisme, weer een gele-, rode- en zwarte kappen stroming. Er is ook nog een vierde kleur, maar die kan hij zich niet voor de geest halen. De senior monnik, zijn Engels is zeer goed, heeft om zijn rechterpols een brakhaan: Een kettingsnoer met 108 kralen. Dat is een geluksgetal voor Boeddhisten. Het is een simpel sommetje: 6 zintuigen (ogen, oren, tong, neus, huid, gevoel) x 6 functies (zien, horen, proeven, ruiken, tasten, pijn) x 3 levens (verleden, heden, toekomst) = 108. Ik vraag waarom hij die als Thaise Therawada monnik gebruikt. Ik ken het vooral van de Tibetaanse, Ladakhse en Mongoolse monniken. Hij legt uit dat hij hier inderdaad één van de weinigen is die het gebruikt. "Het is een hulpmiddel om de geest de concentreren. De 108 kralen glijden voortdurend één-voor-één door de hand terwijl iets gedaan wordt. Als bij het eind van het snoer, een knoop, het getal '108' is, dan is de geest geconcentreerd. Want daar draait het om bij meditatie, een geconcentreerde geest", geeft hij aan en vervolgt: "Wij zeggen: als je met vrienden bent, let dan op je woorden. Als je alleen bent, let dan op je gedachten". Ik stel vragen over de muurschilderingen in de tempels. Die lijken altijd hetzelfde verhaal te vertellen, als een stripverhaal. "Dat klopt", zegt Pra Thong. Eerst legt hij uit dat het Boeddhisme uit drie 'manden' bestaat. “Deze zijn: 1. geschiedenis 2. regels 3. filosofie. Het drie manden principe komt in beide Boeddhistische scholen hetzelfde terug. De inhoud van de manden verschilt wat tussen de scholen en stromingen en sektes". In Thailand zijn vele Boeddhistische universiteiten. Ook deze wat is verbonden met zo'n universiteit. Dit is een goede plek om vragen te stellen, want die zijn nog lang niet op. Pra Thong is mij voor. "Uw vragen over een aantal steeds terugkerende muurschilderingen hebben betrekking op de eerste mand van het Boeddhisme, de geschiedenis van Boeddha's leven,", zo legt Pra Thong uit en vervolgt: “Het is inderdaad meestal weergegeven als een stripverhaal en bevat alle belangrijke gebeurtenissen uit het leven en vooral de vorige levens van de man die Boeddha werd. In totaal heeft hij 500 levens doorgemaakt, voordat hij zijn nirvana (verlichting) vond.” Ik schrijf 'hij' met opzet niet met een hoofdletter, want Boeddha is geen God of door God gezonden persoon, volgens zijn eigen leer. Een afbeelding die altijd terugkomt zowel als schilderij en als beeld, is een vrouwelijk uitziende man die zijn lange haar afsnijdt met een zwaard. "Boeddha was in zijn laatste leven geboren als prins in een Indiaas koningshuis. Toen hij op een dag per ongeluk al het lijden van de mensen buiten de kasteelmuur zag, besloot hij direct te breken met zijn onechte en beschermde wereld. Deze schildering geeft dat moment weer", zo legt Pra Thong uit. Dat verlicht ons inzicht gelijk wat. “Farang! Farang!”: © 2006 René Maassen
Pagina: 7/35
"De afbeelding met de bedelaar in de boom en die verjaagd wordt, betreft een bedelaar die de Boeddha in een vorig leven alsmaar lastig viel tijdens zijn meditaties. De bedelaar moest verjaagd worden". Ik vraag verder: “Een andere steeds terugkerende afbeelding geeft weer hoe een vader en moeder hun kinderen in het bos achterlaten, en die kinderen worden door andere mensen meegenomen”. "In zijn één-na-laatste leven gaf Boeddha de mensen alles wat zij vroegen. Hij gaf al zijn aardse bezittingen weg. Iemand vroeg om zijn kinderen, hij gaf zijn kinderen. Iemand anders vroeg om zijn vrouw, hij gaf zijn vrouw", legt de monnik uit. Ik vraag over een ander steeds terugkerend schilderij: “Er is een schilderij waarin een schip midden op zee vergaat en iedereen koppie onder gaat en ondertussen levend verscheurd wordt door verschrikkelijke zeemonsters. De zee is rood gekleurd en het einde is duidelijk nabij.” "Het betreft een punt in een vorig leven van de Boeddha. Het is het moment waarop iets helemaal fout gaat, je niet weet hoe het komt, en niet weet hoe je kunt ontsnappen", zegt Pra Thong met een glimlach. Zo'n moment komt veel mensen wel bekent voor lijkt mij. Een mooie metafoor, die ook voor Boeddha werkelijkheid is geweest, in tenminste 1 van zijn 500 levens. Genoeg over de geschiedenismand, lijkt me. Over de regels zou ik nog wel meer willen weten, maar ik vind het gênant om daar dieper op in te gaan. De vier hoofdregels heeft hij al uitgelegd en de regels zijn slechts een hulpmiddel, een bijzaak, in iedere religie. Dat zou het althans moeten zijn, maar dat lijkt overigens vaak anders. Ik vraag meer over de filosofie mand van het Boeddhisme. Pra Thong speelt de meeste vragen door naar de senior monnik. "Hemel en hel lijken een belangrijke rol te spelen in het wereldbeeld van het Boeddhisme. Die indruk geven tenminste de tempelschilderingen", leg ik op tafel. "Dat klopt. In het Boeddhisme zijn drie werelden: De eerste wereld; de wereld van de mensen. De tweede wereld; de wereld van hemel en hel. En de Derde wereld: nirvana” [dit is een 'toestand', hier is geen sprake van 'werelden' meer]. Ik vraag door en de senior monnik geeft een toelichting. die komt hierop neer: In hun leven verrichten mensen daden. Die vullen iemands karma met goede en slechte oogsten. Na iemands dood, vind een karma afrekening plaats. De overledene brengt een bepaalde tijd door in hemel of hel. De tijdsduur is afhankelijk van het karma van die persoon. Een korte beloning in hemel of een lange straf in de hel [andere combinaties zijn ook mogelijk, ik beperk mij hier tot deze twee], het is allemaal afhankelijk van onze eigen acties en van niemand anders. Het is mij onduidelijk welke autoriteit erop toeziet dat iedereen zijn verdiende afrekening krijgt, want in Boeddhisme is er immers geen God, maar blijkbaar wel een 'rechtvaardigheid autoriteit', maar dit slechts terzijde. Na de karma afrekening vindt wedergeboorte plaats als mens of als dier, ook dit is karma afhankelijk. Deze cirkel van wedergeboorte, darma, gaat onophoudelijk door, en daarmee ook het ondervonden lijden van de mensen. Totdat Nirvana, of verlichting, bereikt wordt en 'zelf' ophoudt te bestaan en een staat van gelukzaligheid wordt bereikt en 'lijden' verdwijnt. Het is darma of nirvana; niets anders! Aards geluk en aards lijden zijn onlosmakelijk in het Boeddhisme. Hij benadrukt dat Boeddhisten spreken over wedergeboorte, en niet over reïncarnatie zoals de Hindoes dat doen. "Hindoes maken een scheiding tussen iemands tijdloze onverwoestbare 'zelf' en zijn of haar fysiek lichaam als mens of dier. Het lichaam word gewisseld, de geest niet. Boeddha verwierp dat, één van zijn belangrijkste lessen is die van 'niet-zelf': er bestaat géén 'zelf', ieder idee van 'zelf' is vals. Een mens is in een voortdurende en nooit eindigende staat van energie en bewustzijn, die altijd nieuw is. Bij wedergeboorte zijn geest en lichaam weer ondeelbaar". Het lijkt mij meer een woordelijk onderscheid dan een feitelijk, maar ik wil hem niet tegenspreken. Boeddha was opgevoed in een Hindoe traditie. Toen hij brak met zijn beschermde koninklijk bestaan, ging hij net zolang onder een vijgenboom vasten en mediteren totdat hij de oorzaak van al het menselijk lijden, wat hem zo geschokt had, kende. Onder die boom vond hij zijn verlichting, zijn nirvana. In dat geschiedkundige licht kunnen wij Boeddha beschrijven als een rebelerende Hindoe, netzo als Jezus een rebelerende Jood was. Pas veel later bracht Boeddha zijn ontdekte inzichten mondeling naar buiten: Kern van het boeddhisme zijn de door Boeddha geformuleerde Vier Edele Waarheden: 1. alle bestaan is lijden; 2. 2. lijden ontstaat door begeerte; 3. 3. de begeerte moet vernietigd worden; 4. 4. de begeerte kan teniet gedaan worden door het volgen van het achtvoudige pad: juist inzicht, juist besluit, juist woord, juiste daad, juist leven, juist streven, juist denken en juiste meditatie. Het consequent navolgen van dit pad leidt uiteindelijk tot nirvana. [Winkler Prins Encyclopedie].
“Farang! Farang!”: © 2006 René Maassen
Pagina: 8/35
Mijn vragen aan de senior monnik zijn nog niet op: "De vier levenshoofdregels die u uitgelegd heeft, komen eigenlijk terug in de meeste religies. Gij zult niet doden, gij zult niet stelen enzovoort als voorbeeld. Zijn er punten waarin Boeddhisme fundamenteel verschilt van andere religies?". "Zeker. Op twee fundamentele punten verschilt de leer van Boeddha van andere religies: Als eerste; er is geen God, zei Boeddha. Iedereen is verantwoordelijk voor zijn eigen daden en het wel of niet bereiken van nirvana en daarmee de ontsnapping aan lijden. Als tweede; het niet-zelf principe. Dat is moeilijk uit te leggen. Probeer je alles voor te stellen wat 'zelf' is: niet-zelf is het tegenovergestelde. Niet-zelf gaat ervan uit dat niets permanent is, er bestaat slechts 'nu' en dat verandert onophoudelijk. Er komen voortdurend nieuwe invloeden bij en al het huidige is al oud, valt dus voor altijd weg. Er is slechts een voortdurende energiestatus die 'nu' heet. Alle idee van een permanent-zelf is vals", zo legt hij uit. Dat is een verlichtende uitleg voor mij. Ik vraag naar de bron van Boeddhistische kennis. "Natuurlijk betreft het de leer van de verlichtte Boeddha, maar die heeft zelf toch geen geschriften achtergelaten?" "Dat klopt", zegt de oudste monnik. "Wie heeft ze dan opgeschreven en wanneer?" "Latere volgelingen hebben eeuwen na het vertrek van Boeddha zijn lessen opgeschreven", is zijn antwoord. "Is daarmee niet een paralel ontstaan met de Christelijke Bijbel, waarvan de huidige samenstelling ook pas vierenhalve eeuw na de dood van Jezus heeft plaatsgevonden, onder redactie van de toenmalige kerkhoofd?", vraag ik door. "Ja en nee. Het verschil is dat de lessen van Boeddha eeuwenlang door zijn volgelingen gezamenlijk woordelijk en in de oorspronkelijke taal [Sanskriet] zijn doorgegeven, in plaats van in individuele geschriften en in andere talen, die onderling konden afwijken. Daardoor heeft bij het opschrijven eeuwen later [vrijwel] geen vervorming plaats gevonden en was ook geen redactie nodig: er was nog steeds slechts 1 verhaal", verklaart de senior monnik. "Wat ik weet van Boeddha’s leer is heel beperkt", geef ik aan. "Zijn belangrijkste leer was nog dat alle lijden voortkomt uit verlangen. Ook heeft hij zichzelf nooit als God [afgevaardigde] gepresenteerd?", vertel ik op vragende toon. "Dat klopt". "Ik zie in de tempels echter dingen die mij verwarren. In iedere tempel staan grote Boeddha beelden en mensen aanbidden die, zo lijkt het, als een God. Ik zie toekomstvoorspellers met 'magische' stokjes en genummerde laden hun voorspelling afgeven. Ik zie foto's van de Thaise koning naast Boeddha staan. Ik zie [Chinese] dierenriemtekens. Ik zie Hindoeïstische Goden als Hanoeman [aap God] en Ganesh [olifant God]. Waar past dit allemaal in Boeddha’s leer?", vraag ik. De monnik lacht zachtjes en geeft aan dat hij de vraag begrijpt. Hij antwoord voorzichtig: "Sommige mensen bidden inderdaad tot Boeddha en vragen bijvoorbeeld om een gunst of bescherming tegen iets. Anderen aanbidden de Boeddha, zo lijkt het, maar tonen zo slechts eerbied aan zijn leer. Boeddhisme is in de kern heel eenvoudig. Die kern bevat slechts een aantal zaken: Als eerste; het doel van leven is nirvana als de enige ontsnapping aan lijden. Als tweede; er bestaat géén God. Ook Boeddha is geen God. Iedereen is verantwoordelijk voor zijn eigen ontwikkeling en het wel of niet bereiken van nirvana. En als derde; door meditatie en het volgen van Boeddha’s regels [het 8 voudige pad] kan deze ontwikkeling door iedereen bereikt worden. Over de eeuwen hebben vele culturele en andere menselijke invloeden plaats gevonden, die niet 'fout' zijn, maar niets met de kern van Boeddha's leer te maken hebben", zo legt hij voor mij heel verhelderend uit. Zijn Therawada [conservatieve] uitleg bevalt mij wel, hoewel 'conservatief' doorgaans niet mijn favoriete benadering is. Het Boeddhisme is deze avond voor mij gestript van alle culturele toevoegsels en de kern van de leer komt zichtbaar. Die kern is simpel en helder. Boeddha’s leer gaat ook hier op: er bestaat slechts 'nu'; al het andere is illusie. Door mij daarvoor open te stellen op een 'niet-zelf' manier heb ik een nieuwe staat bereikt: een nieuw inzicht. Ik ben niet dezelfde persoon als ik een paar minuten geleden was. Er is geen verleden, geen toekomst. Er is slechts een altijd voortrollende energiestatus en dat is ‘nu’. Ik voel mij van een last verlicht en helder.
“Farang! Farang!”: © 2006 René Maassen
Pagina: 9/35
-Watcomplex in GroningenDe volgende dag moet er weer gefietst worden. Ik probeer ieder moment om mij heen én mijzelf als een splinternieuw moment te zien. Soms lukt het héél even. Ik ontdek dat ik de meeste tijd in het verleden of in de toekomst leef, vaak leef ik héél dicht bij ‘nu’, maar ook dat is niet ‘nu’. De meeste tijd ben ik net iets achter ‘nu’ of loop ik net iets vooruit op ‘nu’. Dat is niet ‘nu’. ‘Nu is ‘nu’. Niet zodadelijk of zojuist. Ik concentreer mij op niet-zelf, geen verleden, geen toekomst, geen zelf. Soms lukt het heel spontaan héél even om te synchroniseren met ‘nu’ en een grote kracht is voelbaar. In vier dagen fietsen wij van Chiang Mai, via Lumpoen, naar Sahankalok. De kampeerset komt drie nachten achter elkaar in actie. Alles gaat goed. Het is nu licht van 06:15 tot 18:15. Wij slapen drie nachten achter elkaar bijna 12 uur aan een stuk. Het dunne matje ligt weliswaar wat hard, maar wij draaien ons wat vaker om en slapen verder als een roos. Het is 's nachts redelijk donker en stil. Het is net volle maan geweest, dus spoedig naar zonsondergang komt de maan ons plekje wat verlichten. Wij slapen goed en diep. Wij merken op dat wij dat blijkbaar gemist hebben, want sinds het vertrek uit Mongolië sliepen wij in hotels. In een hotel ga je gewoon later naar bed dan wanneer je kampeert zonder elektrisch licht. Wel staan wij altijd vroeg op, meestal om 06:00 uur. Wij vinden van elkaar dat wij er uitgeruster uit zien dan voor deze drie nachten kamperen. Ondanks het harde slapen. De condensvorming op de tent is matig en blijft goed aan de tent plakken. Wel moeten wij ons voorzichtig omdraaien in het kleine tentje. 's Ochtends vegen wij de condens er af, en pakken in de middag de tent even uit om hem te laten drogen. Dat gaat heel snel want overdag is het wel 32 graden. De nachten zijn een graad of 18, niet koud dus. Wij geven onze zelfgemaakte dekenzakken weg. Het geheel is nu licht en klein. De kosten voor de kampeerset zijn nu gedaald naar zo'n 16 Euro per nacht en die zullen nog wel verder dalen, want het bevalt eigenlijk wel goed zo. Kampeerplekjes zijn volop te vinden. Eén was een crematieplaats. Dat lijken voorlopig de ideale kampeerplekjes, als ze niet voor iets anders gebruikt worden. De meeste lijken al lange tijd onbenut te zijn. Wij passeren er iedere dag wel enkele. Ze zijn gemakkelijk te herkennen: de hoge schoorsteen torent boven de bomen uit. Vaak liggen ze aan de buitenrand van een dorpje. Op het terrein staan enkele kleine paviljoentjes met daaronder betonnen zitjes. Voorts zijn stromend water en een simpele WC aanwezig en verder veel vlakke grasstukjes. Eén had zelfs een stopcontact, dus de waterkoker kwam ook nog in actie. Enkele dorpelingen komen even vrolijk buurten, verder is er niets vreemd aan dat wij daar een nachtje kamperen. De vrolijke kinderen gaan vlak voor de avondschemer wel snel naar huis: ze geven aan bang te zijn voor geesten. Wij niet en slapen als een roos. Prima plekje! Wij fietsten nu over een rustige ongenummerde weg langs de rivier naar Lumpoem. Deze weg staat niet op onze kaart, maar die rivier wel. Het gaat allemaal soepeltjes. Redelijk typisch voor Thailand tot nu toe: fietsen hier is soepel en gemakkelijk. Het is niet echt exotisch, maar zeker niet vervelend. De opgewektheid van deze mensen is misschien nog wel de grootste attractie van noord Thailand. In Lumpoen bezoeken wij nog enkele wats. Een stijl die wij nu regelmatig zien is 'wat ku kut': dat betekent 'wat met stupa zonder top': een stompe stupa dus. In Lumpoen staat ook zo'n kut wat, er staan in totaal 60 Boeddha's in nisjes. Het betreft een stupa aangelegd om de as van een gecremeerde koningsmoeder te huisvesten. Veel stupa's en wats zijn op koninklijk bevel aangelegd. Boeddhisme en monarchie lijken sowieso onlosmakelijk in Thailand, maar dat terzijde. De 60 Boeddha's staan in vergeving-houding: de Boeddha staat rechtop, de linkerarm langs het lichaam omlaag, de rechterhandpalm staat omhoog en open (naar kijker gericht) tegen de borst. De eerste nacht van het traject Chiang Mai - Savankhalok overnachten wij bij het olifanten conservation centre. Daar bezoeken wij de volgende dag een soort braderie met een olifanten show. Het is toeristisch, maar ook leuk. De 10 jonge olifanten tonen de volgende kunsten: apporteren, buigen, op-af stappen, dood liggen, schilderen (!) en voetballen (!). Na afloop mogen de paar honderd toeschouwers bananentrossen en suikerriet aan de olifanten voeren. Die worden speciaal daarvoor verkocht. De olifanten zijn blij. Ze eten honderden bananen op in enkele minuten, soms met 10 tegelijk. De schillen worden ook gewoon gegeten. Wat een leuke beesten zijn het toch! Wij fietsen verder op weg naar Savankhalok. Vandaag is het 5 december. Nederland is in de ban van Sinterklaas. Thailand niet. Hier zijn ze in de ban van de koning, die is namelijk ook jarig vandaag. Hij word vandaag 74 jaar. Het is gelijk ook vaderdag vandaag. De koning van Thailand geniet een enorme verering. Als wij zeggen dat wij uit Nederland komen, dat hier ook gewoon 'Nederland' heet (langzaam uitspreken, met lange klemtoon op 'land', maar de 'd' bijna niet uitspreken: 'neederlaaaan' dus), weet iedereen hier gelijk een rijtje namen te noemen: Queen Beatrix, Gullit, van Basten en nog een paar blijkbaar bekende Nederlandse voetballers. Koningshuis en voetbal, zo zijn wij bekend hier. Sommigen maken erbij draaiende gebaren met een arm: windmolens dus. Terug naar de Thaise koning. Echt overal hangen posters, vaandels, billboards, kalenders en kleine foto's van de vorst. Hij ziet er daarop overigens altijd véél jonger uit dan 74. Hoe zal hij er nu uitzien? Hij is te zien in verschillende poses, maar bijna altijd is het er een met veel pracht en praal. Goud brokaat jas; legeruniform, in verschillende kleuren, met veel medailles, sterren en lintjes. Hij draagt vrijwel altijd een fototoestel om zijn nek. Soms is hij te zien in een klassiek Thais kostuum met een groot sabel in de hand. Het meest valt misschien nog op zijn enorme bril die hij altijd draagt. Elton John zou hem beslist aan zijn collectie willen toevoegen. Ook heeft de koning enorme oren overigens. Of hij daarmee zijn onderdanen beter kan horen, weet ik niet. Ik weet wel dat hij helemaal niets fout kan doen bij niemand, want zijn status is onomstreden en beslist op heiligen niveau. Dat is hier overigens wettelijk geregeld; deze hier-en-daar monarch kritische tekst zou mij in Thailand een gevangenisstraf kunnen opleveren. De koning staat direct onder Boeddha, vaak naast Boeddha in de wats. Dat vind ik opmerkelijk, als ik kijk naar het levensverhaal van Bhoedda!
“Farang! Farang!”: © 2006 René Maassen
Pagina: 10/35
In Savankhalok overnachten wij weer in een hotel, dat is wel weer prettig. Op de markt kopen wij weer onze dagelijkse overdosis Thais tropisch fruit. De jackfruit en de ananas zijn onze nummer een. maar voor de verandering gooien wij er ook maar regelmatig papaja, banaan, ramboetan en lychee tegen aan. Vandaag is het 6 december. Blijkbaar mag per vandaag, de dag na de konings verjaardag, verkiezingscampagne gevoerd worden. Want dat vindt op grote schaal plaats. Het betreft hier gemeenteraadsverkiezingen. Die worden om de twee jaar gehouden. Er zijn 18 kandidaten, behorend tot diverse landelijke partijen. Daar zijn er meer dan 20 van. Overal in Savankhalok hangen affiches en fotokopieën van kandidaten waarvoor een stem gevraagd word. Dat zijn er heel wat. Het valt op dat er welgeteld 1 vrouw tussenzit, de rest zijn mannen. Niet zomaar mannen, zo'n 80 % van de stemmenvragers staat afgebeeld in politie- of legeruniform. Dat wekt blijkbaar vertrouwen hier. Door de straten rijden vrachtwagens met achterop een grote draaiende 220 Volt generator. Die wekt stroom op voor enorme PA luidsprekerzuilen die oorverdovend wervingsteksten rondbazuinen. Blijkbaar wordt gedacht dat wie de meeste decibels produceert ook de meeste stemmen gaat krijgen. Wij bezoeken vandaag de ruïnes van Si Satchanalai, de eerste hoofdstad van Thailand, zo'n 700 jaar geleden. Wij gaan heel vroeg en zijn alleen. Het is mooi. Het zijn duidelijk ruïnes, maar nog wel herkenbaar wat het geweest is. Deels overwoekert met jungle, deels vrij gemaakt daarvan. Het is precies zoals wij westerlingen onze ruïnes in de jungle graag zien. Wij lopen een paar uur rond en absorberen de sfeer goed. Er zijn diverse Engelstalige bordjes met informatie. Ook hebben bij een Engelstalige gidsje gekocht van de drie oude hoofdsteden die hier vlak bij elkaar liggen. Wij komen langs alle drie op onze weg naar Bangkok: Si Satchanalai, oud Sukhothai en Kamphaeng Phet. Bij Bangkok ligt, historisch gezien, de tweede hoofdstad van Thailand: Ayuthaya. Daar willen wij ook langs. Op vrijdag 7 december besluiten wij nog een dagje te blijven om diverse projecten uit te voeren en af te ronden. Jolanda moet nieuwe Nederlandse vlaggetjes maken. Een paar dagen geleden zijn wij een kilometer of 10 met de fietsen door dichte jungle gelopen om een stuk hoofdweg te vermijden. Het was mooi, en het plan heeft goed uitgewerkt. Als beloning voor drie uur klunen hebben wij twee dagen over een heerlijke rustige weg gefietst zonder verkeer en vol verbaasde locals (“hoe komen jullie hier?”). In dat stuk jungle hadden veel planten gemene doornen: verschillende krassen op onze lijven, een lekke voorband en de Nederlandse vlag aan rafels. Jolanda maakt nu dus nieuwe. Verder nog wat was- en reparatieklusjes vandaag en ik hoop eindelijk mijn tekstinvoerachterstand in te lopen. Jolanda moet ook nog wat inhalen met haar dagboek. Een rustdag kan natuurlijk nooit kwaad. Het reistempo is hoog genoeg, Singapore lijkt goed haalbaar. Wij verwachten rond 21 december door de straten van Bangkok te rollen. Dus alles is zonnig, netzo als Thailand en de Thai. De eerste echte hoofdstad van min-of-meer het huidige Thailand was Sukothai, in onze 14e eeuw. Het werd toen opgevolgd door de tweede hoofdstad op rij: Ayuthaya. Dat laatste ligt vlakbij Bangkok, de huidige hoofdstad. Het Sukothai koninkrijk had twee andere steden nabij gelegen: Si Satchanalai, zo'n 50 KM naar het noorden en Kamphaeng Phet, 85 KM naar het zuiden. Op 6 december bezochten wij dus Si Satchanalai. Dat was erg mooi en indrukwekkend. Vandaag op 9 december bezochten wij Sukothai. Het was .....knap waardeloos. Zo onverwacht mooi als Si Satchanalai was, zo valt dit tegen. Er waren hier enkele mooie ruïnes. Wat mooi is, is mooi. Maar de rest en vooral het geheel viel erg tegen, om een heleboel redenen. Om te beginnen zag het hier zwart van de toeristen. Ja, inclusief ons. Maar het wordt er niet leuker op [met ons wel, maar met hun niet]. Er zijn té veel té witte Farangen die té bloot gekleed zijn en té veel té dure apparatuur om zich hebben hangen en die té snel té veel 'sites' willen consumeren. Daar zijn er gewoon té veel van. Heel veel dus. Ondanks dat het 'historisch park' in 1935 al een beschermde status had, loopt de doorgaande weg dwars door het park. Er is ook gewoon een hele nieuwerwetse stad in dit historical park. Het parkgedeelte in het park, waarvan de prijs fors verhoogd was, was té mooi. Té mooi voor 700 jaar oude ruïnes. Het leek meer op een amusementspark dan op een historisch park. Overal waren souvenir en Cola-tentjes tussen historische gebouwen. Er was een prachtig park omheen aangelegd, prachtig maar niet origineel. De ruïnes waren rijkelijk weer opgemetseld en de vele Boeddha beelden waren veel te perfect intact om 700 jaar oud te zijn. Buiten de graszoden in het park, was er geen grassprietje te herkennen. Verder overal straatlantaren en halogeenspots en kabelbomen voor 'sfeerverlichting' en light shows 's avonds. Overdag had het helemaal niet de sfeer van de ruïnes van een oude hoofdstad; niet zoals ik ze in ieder geval graag zie. Ik zie of graag een compleet werkende echte historische stad zoals bijvoorbeeld Jaisalmer in India, of een beperkt onderhouden ruïne site als Si Satchanalai, die wij drie dagen geleden bezochten. Kaal, niet opgeschmukt. Deels ingestort, maar wel herkenbaar. Deels overwoekert, deels niet. Geen circus, poespas of niet-originele toegevoegde tuinen en andere hedendaagse zooi. Voorlopig is de Thaise historische park score: 1 x waardevol , 1 x waardeloos. Op 11 december bezoeken wij de ruïnes bij Kamphaeng Phet. Het is rustig; wij zijn zelfs alleen. Ook hier loopt de hoofdweg gewoon door sinds 1935 beschermde gebied, maar goed, dat is het ergste niet. De ruïnes zijn redelijk mooi. De stadsmuur is nog grotendeels intact. Si Sat Chanalai is duidelijk onze mooiste site geweest. Deze Kamphaeng Phet ruïne komt op de 2e plaats en is redelijk interessant. Voorlopig hebben wij wel een verzadiging bereikt met ruïnes. Een van de dingen die opvalt, is dat alle ruïnes die van wats betreft. Je vraagt je dan ook af of er ook iets anders gedaan werd in de oude hoofdstad dan wats te bouwen? De wats waren van steen, met houten daken. Alles wat van hout was, is weg. Alleen de gebouwen van lateriet en baksteen staan er nog. Dat zijn dus funderingen en wanden. Ongeveer de helft van de vloeroppervlakte in deze oude hoofdsteden in beslag genomen door wats. In Kamphaeng Phet merken wij dat Jolanda's ketting vreemde slingers begint te maken. De mijne ook, maar minder hevig. Bij een fietsenwinkel hier, het lijkt meer op een fietsmontage werkplaatsje, kopen wij wat nieuwe spullen. Om te beginnen kunnen wij de juiste 7-speed ketting kopen. De huidige Chinese is een 6-speed en is eigenlijk iets te breed maar heeft ons evengoed van Simao (China) tot hier gebracht (2.200 KM). Jolanda's setje heeft 4000 KM gelopen en de mijne zelfs al 8000 KM. Officieel kan het helemaal niet om nu nog alléén de ketting te vervangen. “Farang! Farang!”: © 2006 René Maassen
Pagina: 11/35
Maar gelukkig ben ik de eigenwijze klootzak die ik ben en ik negeer de officiële richtlijnen kompleet. Alles gaat goed. De nieuwe kettingen lopen als een zonnetje, je merkt dat je niets merkt. Mijn experimentele 'natte' onderhoudsmethode die ik sinds China gebruik lijkt inderdaad tot een langere levensduur van de tandwielen te leiden. Dat is goed nieuws, want kettingen zijn goedkoop, deze waren 3,30 Euro per stuk en een nieuwe tandwielset is enorm duur. De Chinese bidonhouders die wij in Jinghong kochten waren een typisch Chinees product: erg goedkoop, maar niet zo duurzaam. Ik had ze al gerepareerd, maar nu was het echt afgelopen. Ik koop twee aluminium bidonhouders in een verschrikkelijke blauwe kleur. Met een stift maak ik ze zwart, netzo als de rest van de fiets dus. Ik wil een zachter zadel uitproberen. De winkelier komt met een gel-hoesje aan. Dit schuift over mijn huidige Chinese harde zadel. Dit is gemaakt in Taiwan en kost 350 Baht (8,50 Euro). Ik probeer het en het bevalt erg goed. De volgende dag rijden wij 30 KM in de omgeving en het gel-dekje bevalt steeds beter. Het voelt goed aan; het voelt aan alsof je in je broek gepoept hebt; het is zacht en warm. Maar in tegenstelling tot eerder genoemde substantie, blijft de gel netjes op zijn plaats zitten en wordt je er ook niet vies van! Het dekje ruikt niet. Ook koop ik een zakje kogeltjes 1/8 inch, voor mijn pedaallagers. Die beginnen wat te ruim te worden. Binnenkort ga ik de pedaalkogeltjes maar vervangen. Bij de controle merk ik dat de beide trapassen een kleine speling beginnen te krijgen, maar de 3.000 KM tot Singapore moeten ze zeker nog halen. Voor nood heb ik een reserve unit bij me. Het is 17 december 2001 en wij fietsen richting Ayuthaya, vlakbij Bangkok. Wij hebben nu de voetheuvels van het westelijke grensgebergte met Myanmar verlaten en rijden nu door het vlakke landschap van centraal Thailand. Het lijkt op........ Groningen. Als wij de grote en groene rijstakkers denkbeeldig vervangen door graanakkers of grasvelden en de rijen bananenplanten door rijen populieren, is het precies Groningen op een warme zomerdag. De wegen zijn ook erg lang en erg recht. Het is zeker niet lelijk of vervelend. Dat is eigenlijk wel een goede typering voor onze Thailand ervaring tot nu toe. Het biedt eigenlijk weinig nieuws voor ons. Om maar een variant van een oud Deens gezegde uit de kast te halen: "Het is niet slecht en beter dan met een stok geslagen te worden". Het is niet vervelend, niet lelijk, niet duur en niet slecht. Ook niet meer. Dus wel interessant, maar zeker niet het interessantste land van onze reizen. Maar goed, de aankomende stranden ten zuiden van Bangkok oefenen een grote aantrekkingskracht op ons uit. En deze vrolijke mensen hier vormen beslist de grootste bezienswaardigheid. Het fietsersleven in Thailand is verder gemakkelijk en comfortabel. Het landschap begon wat droog en kaal te worden, toen wij Thailand binnen trokken. Daarom is er in de afgelopen weken hard gewerkt om nieuwe rijst in te planten. Het landschap is weer helemaal mooi vers groen, met een felfrisse groene kleur zoals alleen jonge rijst die heeft. Rijst heeft 150 dagen nodig tussen planten en oogsten. Als er genoeg water is en de temperatuur hoog genoeg passen twee rijstoogsten keurig in één kalenderjaar. Het water wordt hier soms opgepompt, maar vaak wordt het aangevoerd via lange irrigatiekanalen. In de bergen naar het westen zijn vele dammen in de rivieren aangebracht zodat de aanvoer van irrigatiewater constant is. Het landschap staat vol met wats. Wij zien er heel wat de hele dag door. Wij zien wat-complex na wat-complex. Ik krijg er een watcomplex van: de verzadiging is allang ingetreden. Oppassen met die wats dus Dit land moet de hoogste dichtheid van religieuze plaatsen per vierkante kilometer ter wereld hebben. In het noorden zagen wij nog wel eens een losse crematieplaats of een los watje. Maar nu niet meer. Boeddha verering en crematieplaatsen zijn nu steeds gecombineerd. Om de 10 (fiets!)minuten zien wij er wel één. Soms wel drie tegelijk! Het lijkt erop dat er meer crematiecapaciteit is dan vraag, want vandaag hebben wij pas de eerste in actie gezien in drie weken Thailand! Het zijn niet zomaar watjes: het lijken hier steeds meer op mega-complexen met tientallen gebouwen. Ze worden grootser en grootser. Steeds meer goudverf, steeds meer spiegeltjes, steeds grotere Boeddha beelden en steeds meer: één is niet genoeg! Het lijkt op een.... wapenwedloop. Veel tempel mega-centers hebben ook omroep installaties. Bij verschillende hebben wij al fancy fairs gezien, een soort braderie middag. Andere wats hebben posters en affiches van hun wat in bushokjes hangen, met daarop de data van de volgende activiteiten. Het lijkt er veel op dat geldinzameling [om die wapenwedloop te financieren?] een belangrijke activiteit is van veel super-wats. Wijzelf hebben al lang een watverzadiging bereikt. [wat = een Thais Boeddhistisch gebedshuis] [wat-complex = een wat met een hele verzameling bijgebouwen er om heen: een ommuurde mini stad] [watcomplex = een serieuze phsychische aandoening voortkomend uit het bezoeken van té veel wats in een té korte tijd] [watverzadiging = een vervlakking van zintuigelijke prikkels voortkomend uit een watcomplex voor het onderwerp wat]
“Farang! Farang!”: © 2006 René Maassen
Pagina: 12/35
In Ayuthaya bezoeken wij de ruïnes van deze oude hoofdstad. Nu ja 'oude stad'? Het is gewoon een nieuwerwetse Thaise stad, met daartussen weer wat ruïnes van.. nog meer wats. Een aantal zijn weer mooi opgemetseld. De toegang tot ieder complex is 10 Baht voor Thaise mensen en 30 Baht voor farang (blanken). Wij fietsen er omheen, dat is gratis. De muur is laag genoeg om alles goed te zien. Het is allemaal wel aardig. Als je in de buurt bent, en het ligt op de route, dan moet je zeker even gaan kijken. Dat is precies wat wij doen. Het is allemaal wel aardig, ook niet meer. Het is wel een world herritage site van de UNESCO. Maar volgens ons is dat label blijkbaar ook aan erosie onderhevig. Wij hebben veel indrukwekkender oude steden gezien, en die staan niet allemaal op die lijst. So what? Misschien zijn wij een beetje verwend? Misschien ook niet. Jaisalmer of Jodphur in Rajastan; Bam of Persepolis in Iran; Efeze, Direnkijou of Bergama in Turkije of gewoon Amsterdam. Londen of Parijs in Europa zijn véél indrukwekkender oude steden dan dit. Vooral completer en beter in stand gehouden dan dit en toch (soms) net zo oud. Si Satchanalai in Thailand was erg mooi; Kamphaeng Phet was wel aardig; Sukhothai en Ayuthaya zijn flut. Daarmee is onze eindscore voor Thaise historische parken gekomen op 2-2: 2 x waardevol , 2 x waardeloos. Wij zij nu op de 14e breedtegraad. Bangkok ligt op 13:50:00 NB en Singapore op 01:30:00 NB. Singapore ligt daarmee zo'n 140 KM ten noorden van de evenaar. Wij blijven dus net op het noordelijke halfrond deze reis: de evenaar zijn wij eigenlijk nog nooit overgestoken op al onze reizen. Dat moet maar een thema worden voor het volgende avontuur! Zo dicht bij de evenaar is het weer op lage hoogtes het hele jaar ongeveer gelijk. Er is een droog en een nat seizoen, maar op de temperatuur heeft dat weinig invloed. Het is nu winter en dat is hier het droge seizoen. Het is overdag helder en zo'n 33 graden. 's Nachts is het 20 graden. Het navigeren hier is eenvoudig. De wegen zijn goed en de meeste wegen hebben een nummer; ook de smalle landwegen. Onze hoofdkaart in Thailand is de Nelles kaart, maar die heeft géén GPS grids en toont weinig wegnummers. Ik heb een methode gevonden om die grids betrouwbaar zelf in te tekenen en dat is nu nauwkeurig binnen 1 millimeter. Als aanvulling hebben wij een Thaise wegenatlas gekocht voor 180 Baht (4,50 Euro). Die geeft alle wegnummers weer en is bovendien tweetalig; Thai en Engels. Zo kunnen wij een plaatsnaam ook aanwijzen als wij het niet goed uitspreken. Langs de wegen staan nog geregeld teak bomen. Teakhouten producten zijn zo mooi dus het is ook vast een mooie boom, zou je denken. Dat is niet zo. Het is een fantasieloze stam met enorme grote, dikke zware hardhouten bladeren. Regelmatig vallen die van de boom. Dat gaat gepaard met veel lawaai. Op straat liggen soms flinke stapels van die grote dikke bladeren. Als je daaroverheen fietst, klinkt het als of je over een kartonnen doos gevuld met chips rijdt. Ook eten is gemakkelijk in Thailand. Regelmatig passeren wij noedelsoep tentjes, ook als wij over de rustige wegen fietsen. Een noedelsoep kost 10 tot 20 Baht, afhankelijk van de rijkheid van de vulling. Opgebakken rijst met wat groente en vlees kun je ook meestal wel bestellen. Dat kost 15 tot 20 Baht. In Thais heet dat khao phad. Heel goedkoop en erg lekker! (aaroy aaroy in het Thais). In veel winkels kun je brood kopen. Het is Amerikaanse stijl witbrood, wat zoetig van smaak en een heel brood weegt slechts 300 tot 400 gram. Toch is het lekker weer brood te eten. Het blijft dagenlang later nog redelijk goed smaken. Dat is verdacht, maar wel gemakkelijk. Pindakaas is helaas schreeuwend duur. Wij hebben iets anders ontdekt. In grotere winkels kun je potten chocolate icecream topping kopen. Een pot van 1,2 kilo kost slechts 74 Baht (2 Euro). Wij gebruiken het als broodtopping en dat smaakt heel lekker! Banaantjes smaken ook goed op brood. Helemaal met chocotopping erover! Thailand is niet een echt koekland. Koekjes van het wafeltype zijn nog de beste keus. Chocowafeltjes van het merk Gussen kosten 5 Baht voor een pakje met 5 wafeltjes van samen 42 gram. De smaak is zeer goed maar deze zijn dus best wel duur. Sommige winkels verkopen doosjes van 12 pakjes voor 50 tot 55 Baht. Een goedkopere keus zijn de koekjes die uit grote stalen blikken worden verkocht. Er zijn wel 50 soorten, maar de meeste smaken ongeveer hetzelfde. Deze lekkere koekjes kosten 50 tot 70 Baht per kilo (1,25 tot 1,75 Euro), voor de meeste soorten. Da's niet duur. Eén van onze favorieten, zijn bruin/witte 10cm lange rolletjes met een choco laagje aan binnenkant! Die zijn 80 Baht per kilo. Ze zijn erg breekbaar en nemen veel ruimte in, dus je moet ze helaas gelijk opeten! Een heel blik van 5 kilo van de meeste andere soorten kost maar zo'n 175 Baht (4,50 Euro). Het enige nadeel van los kopen is dat ze met hand worden getransporteerd van het blik naar het koperszakje. Maar dat is meer een psychisch nadeel dan een gezondheidsnadeel: wij zijn er niet ziek van geworden. De hele dag komen wij kleine eettentjes tegen. Vaak niet meer dan een keukentafel met een plastic zeil erover gespannen en een paar zitjes onder een boom. Daar kunnen wij lekker en snel eten voor weinig geld. Reuze gemakkelijk.
“Farang! Farang!”: © 2006 René Maassen
Pagina: 13/35
-Stad der zondenOp 19 december rijden wij Bangkok binnen. De drukte en verkeerschaos beginnen al 20 KM daarvoor. Het verkeer is heel intens, maar gelukkig wordt er wel goed rekening met ons gehouden. Het snelste vervoersmiddel in Bangkok centrum is duidelijk een tweewieler. Wij zigzaggen tussen het 6 rijen dik stilstaande verkeer door. Er zijn vele nieuwe dure voertuigen. Het probleem voor ons maar vooral voor de inwoners van Bangkok zijn ongetwijfeld de eveneens talrijke oudere voertuigen, vooral de stadsbussen en toektoeks. Dat zijn driewielige taxivoertuigjes. Die oude 3,4 en meerwielers staan allemaal stevig te roken. Als ze weer 10 meter naar voren kunnen, trekken ze volgas op, om gelijk weer te moeten stoppen. Zij gassen zo volop en daarbij dikke blauwe en zwarte rookwolken uitbrakend. Het is erg warm, zo'n 34 graden, maar in dit verkeersgeweld komen daar nog een graad of 10 bovenop van alle motorwarmte en reflectie op het zwarte asfalt. Het zweet gutst rijkelijk uit onze sproeiinstallaties. Alle luchtvervuiling plakt daar lekker aan vast, dus spoedig zweten wij een soort zwarte prut, die in dikke stromen langzaam van onze lijven rolt. Mijn ogen gaan snel branden en ik zal daar twee dagen last van blijven houden. Bangkok is een grote stad waar zo’n 6 miljoen mensen wonen, 10% van alle Thai. Afgezien van de drukte, heeft Bangkok een zelfde staat van ontwikkeling als de rest van Thailand. De spreiding van de economie lijkt hier dus vrij gelijkmatig over het land plaats gevonden te hebben. Dat biedt een opmerkelijk contrast met China. Daar zijn de steden veel stadser en grootser ontwikkeld dan Thailand, terwijl het platteland daar 50 jaar achterloopt (daarom vinden wij China interessanter dan Thailand?). Dat is opmerkelijk, omdat de economische tegenstellingen in het officieel communistische China dus duidelijk veel groter zijn dan hier in markteconomie en Boeddhistisch Thailand. Of is atheïsme versus Boeddhisme, de echte verklaring? Leidt Boeddhisme tot sociale nivellering? Is Chinees hervormd communisme, of zal ik zeggen kapitalistisch socialisme, een systeem met 20% winners en 80% verliezers? Verder komen wij zonder problemen aan in het steegjes complex aan de Cha Praya rivier, waar het rustig zou moeten zijn volgens Timo en Petra (het Nederlandse fietsersstel die wij in Jinghong te China ontmoette). In Bangkok zijn rustige plekjes een schaars goed. Wij fietsen Samsen Soi 3 (Samsen is een bepaalde hoofdstraat in Bangkok, Soi is een steeg. Het betreft hier dus steegje 3 van Samsen road.) in en het is inderdaad....bijna stil! Het valt nu op hoe mijn oren suizen. Ik hoor véél motorische decibellen gonzen. Toch hoor ik ook vogeltjes. Vogeltjes! In Bangkok centrum! Er zijn drie guesthouses in het steegje tussen Soi 3 en Soi 1. Twee zijn al vol om 16:00 uur. Het River Guesthouse heeft nog een luxe maar kleine kamer vrij met douche en WC voor 250 Baht (6,25 Euro). Dat is iets boven het budget, maar wij nemen het maar, want alles lijkt al dicht te slippen met Farang op dit tijdstip. De volgende dag kunnen wij een grotere kamer zonder douche/wc nemen voor 150 Baht (3,75 Euro). Alles hier in Thailand is brandschoon, dus een gedeelde douche en wc is zonder zorgen hier. Het guesthouse heeft verder een kleine maar mooie en rustige binnentuin, waar onze fietsen staan. Bangkok centrum is vooral ingenomen door de blanken, dat is al snel duidelijk. Slechts enkele normale reizigers zoals wij; verder veel vreemde snuiters; veel oudere reizigers stelletjes die wij elders in Azië niet tegenkomen; en vooral opvallend veel oudere witte dikke en kalende 'heren', waarvan een onbekend percentage natuurlijk afkomt op de verboden vruchten die hier op hele jonge leeftijd goedkoop gekocht kunnen worden voor een uurtje of twee of een snelle 5 minuten. Sommige jongere mannen met meer stamina lijken een snoepje voor langere tijd te kopen, want ze lopen met hun sexspeeltje gearmd door de straten. Deze stad staat hoog in 's werelds top-3 van zondesteden, maar heeft veel meer te bieden dan seks en luchtvervuiling. Wij bezoeken het Royal Palace, met een enorme toegangsprijs voor Farang van 200 Baht p.p (5 Euro). Dat is naar de lokale verhoudingen een reusachtige prijs. Op het terrein staan vele wats, paleisgebouwen en stupa's voor de as-huisvesting van gecremeerde monarchen. Het is wel mooi, weer veel goudverf en spiegeltjes. Het is wel leuk daar doorheen te lopen, maar daar komen wij niet speciaal voor. In het complex is ook het tehuis van de Emerald Boeddha. De smaragd Boeddha, die overigens niet van smaragd is, maar van jade. Op onze fietstocht van Laos naar hier hebben wij alle vorige verblijfsplaatsen van dit waardevolle kunststuk al bezocht, maar de groene Boeddha was steeds al gevlogen, als wij aankwamen. Nu kunnen wij hem eindelijk zien, op zijn huidige bestemming. Het groene beeld is ongeveer 75 centimeter groot. Maar omdat het op een hoge toren staat, zien wij hem van een behoorlijke afstand. De Boeddha heeft nu zijn winterjas aan. Er bestaan drie gouden jasjes voor deze smaragd Boeddha: één voor het hete seizoen, een luchtig jasje. Daarin gehuld kun je het meeste groene jade van het beeld zien. Een ander gouden jasje is voor het regenseizoen. Het heeft een enigszins poncho-achtige vorm. Nu draagt de Boeddha dus zijn winterjas. Want dit is immers het koude seizoen. Voor de Thai dan, niet voor ons. Wij zien de groene emerald Boeddha nu bijna helemaal goudkleurig. Alleen zijn hoofd is groen. Het beeld werd uit een blok jade gesneden en werd in 1434 in Chiang Rai ontdekt. Het beeld was toen om veiligheidreden bedekt met pleisterwerk. Toen dat eens per ongeluk beschadigd raakte, dacht de monnik die dat voor het eerst zag, dat dit een smaragd Boeddha was, en gaf hem die naam. Later werd duidelijk dat het eigenlijk een jade beeld is, maar de naam smaragd Boeddha bleef gehandhaafd. Van Chiang Rai werd het later naar Lumpoen verhuisd, naar die kut wat (= wat met stompe punt stupa) die wij aldaar bezocht hebben. Daarna beval een andere monarch de verhuizing naar Chiang Mai. Na een oorlog met de monarchen van het huidige Laos, werd de smaragd Boeddha als oorlogsbuit meegenomen. Het verbleef 226 jaar in Laos, eerst in Louang Prahbang en daarna in Vientiane. Dat zat de Thai niet lekker en in 1778 veroverden zij het fel begeerde beeld weer terug. Toen koning Rama I, de overovergroot opa van de huidige koning Rama IX, het huidige Bangkok liet bouwen, werd de emerald Boeddha daar ook gehuisvest. Die Emerald Boeddha heeft dus een hele reis afgelegd, wij ook, nu staan wij bijna oog in oog. Maar de groene Boeddha staat wat ver van ons af en hoog boven ons. Wat wij vanaf onze nederige aardse standplaats kunnen zien ziet hij er inderdaad heel mooi uit.
“Farang! Farang!”: © 2006 René Maassen
Pagina: 14/35
Aansluitend willen wij nog het naastgelegen wat-complex bezoeken: wat Pho. Mijn watcomplex kan maximaal zo'n 2 wats per dag verdragen. Maar de norse jongen bij de ingang zegt dat het wat-complex al gesloten is. Ik krijg er een complex van, want in onze folder staat dat wij tot 5 uur naar binnen kunnen. "Dat klopt, maar 1 dag per [maan]maand sluit het complex eerder, want dan komt iemand van de koninklijke familie langs. Dat is vandaag", zegt hij op stenge on-Thaise toon. Van monarchfamilies krijg ik ook een complex. De jongen ziet onze teleurstelling. Plots word hij vriendelijk Thais en maakt terplekke een alternatief programma voor ons. Want vandaag zijn enkele andere Wats geopend, die de andere 27 dagen van de maanmaand gesloten zijn. Goed, wij kijken of wij het aankunnen, want het programma bevat dus nog 2 extra Wats. Hij houdt een toektoek aan en bedingt een scherpe prijs van slechts 20 Baht, voor een programma van wel 2 uur. Dat is verdacht goedkoop. Wij vragen nog maar eens of deze route van wel 20 KM en minstens 2 uur inderdaad maar 20 Baht in totaal moet kosten. “Jazeker”, glimlacht deze vriendelijke jonge toektoeker. Wij stemmen in. Wij staan al snel toektoekend stil in het verkeer. Eigenlijk moeten wij dit niet doen, want gebruik maken van de rookbrakende toektoeks is beslist slecht voor ons ecokarma. De som van onze vele goede eco-daden wordt beslist lager door deze verwoestende daad. Hopelijk houden wij genoeg positief saldo over bij onze eco-eindafrekening als wij bij de 10 rechtbanken van de hel verschijnen [Chinees Boeddhistisch concept: zie hoofdstuk ‘Perfect China’]. Wij bezoeken een Wat, wat het tehuis is voor de lucky Bhoudda (Sorry als dit wat verwarrend leest met die woordjes wat die verschillende betekenissen hebben, maar wat moet ik anders. Het is voor mij ook wat moeilijk om wat te schrijven met mijn watcomplex!). Dit kleine beeldje is al vele eeuwen oud. Al die tijd bidden mensen tot dit beeldje, wat een gelukkige en veilige reis moet opleveren. Het beeldje staat weer ergens in een groot wat-complex. Wij kunnen het kleine geluksbeeldje eerst niet vinden. Een vriendelijke en Engels sprekende Thai uit Chiang Mai wijst ons de weg. Hij bidt tot lucky Bhoudda voor een behouden terugreis en wij doen in stilte mee. In de grachten van het wat-complex zwemmen enorme vissen en schildpadden van meer dan een meter groot. Sommigen moeten wel 100 jaar oud zijn. Het is luilekkerland voor deze monsters, want niemand zal ze hier vangen om op te eten. Sterker, ze worden de hele dag gevoerd door bezoekers, die zo met deze goede daad hun karma verbeteren. Buiten op de markten zien wij vissen en schildpadden die zelf in vorige levens blijkbaar geen hoog karma hebben opgebouwd, want ze slijten hun laatste uren in erbarmelijke omstandigheden, voordat ze geconsumeerd worden. Na het bezoek aan dit wat-complex gaan wij naar een edelstenen beurs. Edelstenen beurs? Nu komt het aapje zichtbaar. Onze toektoek chauffeur is er tenminste eerlijk over; lachend vertelt hij dat als wij daar naar binnen gaan, hij een bonnetje voor een gratis tankbeurt krijgt. Dat procédé kennen wij nog van India. In dit geval, hebben wij de tijd, en is de lange toektoek rit door Bangkok leuk voor een keer, dus wij stemmen in. De chauffeur is blij en bedankt ons lachend. Dit is beslist goed voor ons gewone karma want wij doen een goede daad voor deze jongen, alhoewel alle benzine die hij dankzij ons in zijn toektoek extra kan verbranden weer beslist slecht is voor ons eco-karma. Hopelijk middelt het elkaar uit. Het kost ons niet veel moeite de supergladde verkoopsmoezen in deze toeristenvalkuil te doorzien. Wij spelen het spel gewoon mee. Gelijk krijgen wij al 30 % korting, omdat de koning deze maand jarig was op 5 december. Wij lopen over van blijdschap, maar stellen ons nog wat koeltjes op. De korting loopt nu al snel op naar 40%, omdat wij uit Nederland komen en Nederlanders zo aardig zijn. Wij kijken semi-geïnteresseerd rond, bedanken voor alle aandacht en gaan weer naar buiten. Wij vragen of onze toektoeker zijn bonnetje heeft gekregen, "ja" zegt hij lachend en bedankt nogmaals. Hij vraagt of wij nog wat gekocht hebben. Wij weten dat hij daar ook commissie over zou krijgen. "Wij vinden het te duur", zeggen wij. Hij weet nog een goedkopere sierraden toeristenvalkuil. Wij stemmen in, het procédé is ongeveer hetzelfde. Daarna staat op dit ingelaste programma van deze middag een bezoek aan nog een watje. Dit is een betonnen wat-complex in bunkerstijl, bovenop een kunstmatige heuvel midden in de stad. Wij kunnen hier wel mooi de zon zien wegzakken in de Bangkok luchtvervuiling. Die wordt dus vooral gefinancierd door Farang die zich laten afzetten (dat woord heeft 2 betekenissen) bij winkels met 'superkortingen', speciaal voor toeristen. Onze afgesproken route voor 20 Baht stopt hier. Ik vraag of hij ons voor 10 Baht extra wil terugrijden naar ons guesthouse. “Nee dat kan niet, maar als jullie nog een mode winkel willen bezoeken, breng ik jullie zonder extra kosten terug naar jullie steeg”. Waarom niet? Wij bezoeken nu een kleding atelier valkuil. Waar mij tegen onvoorstelbare lage prijzen maatwerk kostuums worden aangeboden. Zo wordt het althans gebracht, maar na-rekening laat geen prijsvoordeel t.o.v. thuis zien. Dus spoedig staan wij weer buiten. Onze vriendelijke toektoeker brengt ons inderdaad weer thuis. Wij zijn bijna 4 uur op pad geweest, hebben vele liters minerale grondstoffen verbrandt, een zorgbarende hoeveelheid roet, koolmonoxide en kooldioxide geproduceerd, diverse verkopers in een waan van succes achtergelaten, en dat alles kostte inderdaad maar 20 Baht (50 Eurocent). Wij nemen lachend afscheid en ontvangen veel bedankjes en een dubbele handdruk. Een leuke onverwachte excursie, maar voorlopig hebben wij genoeg toeristenvalkuilen en toektoeks gehad. De volgende dag, 22 december 2001, gaan wij maar weer eens wat bezoeken, waaronder twee wat-complexen, het maximum wat onze watcomplexen aankunnen per dag. Het eerste complex is 'wat Trai-mit'. Het ligt midden in Chinatown. Van alle 65 miljoen Thai is zo'n 9 % van Chinese afkomst. Ook zonder onze plattegrond hadden wij wel herkend dat wij in de Chinese buurt lopen. Direct is er een enorme activiteit overal. Er is een hoge concentratie van mensen, die allemaal ergens mee bezig zijn. De opschriften op de winkels en producten zijn Chinees. Wij kopen Chinese Oolong thee en kijken vooral om ons heen.
“Farang! Farang!”: © 2006 René Maassen
Pagina: 15/35
Wij zien verschillende lekkende watervoorzieningen en er is veel drukte en lawaai. Geen misverstand mogelijk: de Chinese buurt! Er zijn vele smalle steegjes waar weer de helft van alle Chinezen weer bezig zijn met eten te bereiden. Daar is wat Traimit. Het reusachtige Boeddha beeld hier, moet volgens de folder van 5 ton massief goud zijn. Het is een mooi beeld en duidelijk van dik goud. Maar een beeld van deze omvang, vier meter breed bij 5 meter hoog, moet in massief goud heel wat meer wegen dan 5 ton volgens ons. Ook ziet de goudsmid in ons gezelschap verschillende soldeernaden, iets wat bij een massief beeld niet nodig zou zijn. Evengoed is het een heel mooi beeld waar duidelijk heel wat echt goud in verwerkt zit. Nog mooier is het levensverhaal van dit beeld. Het heeft als hoofd Boeddha beeld eeuwenlang in een nabij de haven gelegen tempel gestaan. Het was toen een gewoon steen-met-pleister-en-goudverf beeld, zoals de meeste hoofd Boeddhabeelden. In 1931 kreeg een firma toestemming om zijn terrein uit te breiden en het wat-complex wat (sorry) daarvoor in weg stond mocht ontruimd worden. Het stenen Boeddha beeld werd tijdelijk geparkeerd bij dit wat-complex. In 1955 was een nieuw onderkomen gereed gekomen voor dit beeld. Bij de verhuizing per takelwagen, met een touw om zijn nek, brak het pleisterwerk en kwam de vulling zichtbaar. Nu is het grootste (ontdekte!) gouden Boeddha beeld ter wereld. Maar wie weet wat er nog meer allemaal onder al die andere cementen beelden verstopt zit? Het wat-complex er omheen is een beetje een circus. Busjes met toeristen rijden af en aan. Vlakbij staat voor moderne Boeddhisten een rij met elektronische toekomstvoorspel machines. Het lijkt een beetje op een Boeddhistische lotto, alleen heeft het niets met Boeddhisme te maken. Het zijn kitscherige machines, waar je 10 Baht in kunt werpen. Een serie knippende lampjes draait dan rond en Boeddha wijst nu een getal aan tussen de 1 en 24. Onderin kun je dan een briefje pakken met het zelfde nummer als Boeddha voor je heeft aangewezen. Het is jouw unieke persoonlijke voorspelling. Het zijn volgens mij behoorlijk universele voorspellingen. Bijvoorbeeld voorspelling nummer 7: ”Heb geen spijt. Familie en vrienden zijn prettig. Geef wat donaties en raak verlost van je hebzucht, dat geeft je rust en vrede. Goed geluk komt eraan. Andere algemene zaken gaan ook goed”. Als Boeddha hier vandaag zou lopen zou hij beslist deze “tafels van de geldwisselaars” omver werpen! Met de bus gaan wij naar wat Pho, waar wij gisteren niet in mochten. In dit wat-complex ligt een reusachtige liggende Boeddha van 46 meter lang. Het beeld is inderdaad wel groot. De voetzolen van de Boeddha bevatten 108 afbeeldingen van ingelegd parelmoer. 108 is een geluksgetal voor Boeddhisten. Om de hoek staan 108 donatiebakjes. Daar kun al langs lopend je donaties indoen, 108 keer. Het kleinste dagelijkse muntstuk is 1 Baht. Als je er daar al 108 van zou hebben, wordt het best wel duur. Daarom kun je buiten het tempel complex zakjes kopen met muntjes van een kwart Baht. Dit is ook een officiëel betaalmiddel, maar wordt in het dagelijks verkeer niet meer gebruikt. Zo kun je tegen lagere kosten van slechts 27 Baht toch een karma-booster doen van 108 donaties. In India zagen wij dit verschijnsel ook. Die avond lopen wij nog even door de supermarkt voor wat kleine boodschappen De winkels hier hangen ook vol met kerst-shit en Amerikaanse kerstliedjes galmen door de winkel. Wij gaan snel weer terug naar ons stille guesthouse. Op 23 december speel ik weer even voor Dagobert Duck. Netzo als alle winkeliers ter wereld die de kerstomzet tellen. Maar ik controleer zo eens per maand hoe het met de uitgaven staat en dat zijn niet de kerstuitgaven! In 34 dagen Thailand hebben wij onder aftrek van wat nog in de knip zit, in totaal 1.350 Gulden (607 Euro) gewisseld. Dat is 40 Gulden (18 Euro) per dag. Inclusief 130 Gulden voor de kampeerset en 77 Gulden voor fietsonderdelen (samen 93 Euro voor buitengewone uitgaven). Thailand (en Laos) zijn daarmee de duurste landen van deze reis! Maar dat komt natuurlijk doordat wij nu in hotels slapen en meestal anderen voor ons koken. Dat was in China overigens ook het geval, maar toch is China duidelijk goedkoper. Weer een pluspunt voor China. Ook maak ik een kilometer en tijd planning tot Singapore. Alles ziet er goed uit: Van Bangkok tot de Maleise grens schat ik op 1222 KM. Vanaf hier willen wij gemiddeld slechts 2 dagen per week fietsen en dus 160 KM per week. Omdat wij willen beach hoppen langs de Thaise strandjes en eilandjes. Dan zullen wij precies op 16 februari Thailand uitfietsen. Dat is de namelijk de uiterste datum van ons visum. In Maleisië gaat het tempo volgens het huidige plan wat omhoog (dat woord ‘wat’ is niet goed voor mijn Wat complex), naar 4 fietsdagen per week van zeg 70 KM, dus 280 KM per week. Nog steeds heel rustig dus. Van de Thaise grens naar Singapore zijn het ongeveer1 200 kilometers. Wij verwachten nu rond 25 maart 2002 te kunnen terug vliegen. Als wij de kosten een beetje in de gaten houden, ziet alles er verder goed uit. Het is 24 december 2002 en wij zijn nog in Bangkok. Wij hebben genoeg gezien van de stad. Van Farang met seksspeeltjes hebben wij méér dan genoeg gezien. Gisteren en vandaag regeert een koufront uit China. Het is slechts 24 graden overdag. Vroeg in de ochtend is het zelfs wat koud, ook voor ons. Wij zijn blijkbaar al zo gewend aan 30+ temperaturen, dat wij waarden onder de 25 graden al als ‘fris’ ervaren. In de zuidoost punt van Thailand is door zware regenval op veel plaatsen het land onder een laag water van wel anderhalve meter water bedekt, zo lezen wij in Bangkok Post. Door harde noordoosten winden varen veel veerponten niet en vissersboten blijven in de haven. De prijzen voor vis zijn fors gestegen. Als wij daar over een paar weken zijn, is in de meeste jaren deze noordoost moesson net voorbij. Laten wij maar hopen dat dit een normaal jaar is. In een email lezen wij dat onze Japanse fietsvrienden Kami en Hana drie weken komen fietsen in Thailand. Ik geef onze geplande route door, maar de kans dat wij elkaar fietsend ontmoeten natuurlijk héél klein.
“Farang! Farang!”: © 2006 René Maassen
Pagina: 16/35
-De vierde categorieOp 25 december 2001 fietsen wij Bangkok uit. Wij gokken erop dat het verkeer wat rustiger zal zijn deze dag. Dat is echter niet zo, of het moet op andere dagen nog drukker zijn. Invoegen en oversteken gaat erg lastig, maar als je eenmaal in de maalstroom zit, gaat het eigenlijk goed. Het verkeer houdt goed rekening met ons, dat kunnen wij zien dankzij de grote spiegel op ons stuur. Redelijk soepel verlaten wij de stad. Er is gelukkig een alternatieve weg voor de hoofdweg zuidwaarts, maar deze weg heeft ook heel wat verkeer. Wij fietsen over de vluchtstrook. Direct valt in het landschap op, dat er veel kokosplantages zijn. Ter noorden van Bangkok zagen wij wel eens een kokospalm, maar geen plantages. Ook zien en ruiken wij veel visverwerkende fabrieken; wij zijn vlak bij de zee, maar zien hem nog steeds niet. De hoofdweg maakt een flinke deuk westwaarts. Dat is niet wat wij willen, afgezien van de vele extra kilometers die deze route betekent, is de hoofdweg vreselijk saai en druk om te fietsen. Er is weliswaar een brede vluchtstrook, dus het is wel redelijk veilig. Dat hoofdwegprobleem blijft vanaf hier tot Singapore. Want eigenlijk zijn er maar twee hoofdwegen: de oostelijke en de westelijke. Tot Chumphon is er zelfs maar 1 weg: de oostelijke, want Thailand heeft hier nog geen westkust. Op sommige stukken is een paralel route te zien op onze kaart, op andere stukken niet. Maar er moeten natuurlijk veel meer locale wegen zijn dan op onze grove kaart. Dus wij gaan het gelijk maar proberen. Na wat navragen stuiten wij op oude mondiaal voorkomende probleem: locals sturen je naar de hoofdweg. Als ik duidelijk maak dat wij de langzame (chaa chaa in Thais) weg willen binnendoor, wordt eerst ontkent dat zo’n weg bestaat. “De weg loopt daar, de hoofdweg, een goede weg!”. Na enig aanhouden, wordt schoorvoetend toegegeven dat het zijweggetje waar wij aanstaan, ook wel naar Ban Laem gaat, maar dat is niet te fietsen! "Waarom dan niet?" "Nu, verderop stopt het asfalt, en wordt het een droge modder-met-stenen weg. Daar kunt u als Farang toch niet fietsen?", Dat vraagt een er inmiddels bijgekomen automobilist die Engels spreekt. "Natuurlijk wel, geen probleem. Het is immers droog weer", zeg ik. Nu, dan kunnen wij die weg wel in fietsen, maakt hij duidelijk want hij gaat gewoon naar Ban Laem natuurlijk. "Dank u wel." Wij rijden het weggetje in en fietsen daar probleemloos en rustig door een matig interessant landschap. Het is ieder geval rustig en ook nog korter. Bij iedere splitsing vragen wij even de juiste weg. Iedereen hier weet dat deze weg, die niet op onze kaart staat, bij Ban Laem uitkomt. Onderweg, op 26 december, om 10:30, is een bijzonder moment. Na 199 dagen van afwezigheid zien wij hem weer; begin juni van dit jaar hadden wij nog 48 uur samen doorgebracht van Japan naar China maar toen splitste onze wegen; wij gingen fietsen door Mongolië, China, Laos en Thailand; hij bleef waar hij was; maar nu zien wij elkaar weer na 199 dagen: de zee. Hier heet het zoute water de golf van Bangkok. De naam en de kleur hangen enigszins samen: want de kleur lijkt hier nog verdacht veel op rioolwater uit Bangkok. Verder zuidwaarts moet hij weer mooi helder blauw worden volgens al die mooie folders die wij gezien hebben. Er staat een stevig noorder windje: dat is gunstig voor mensen die naar Singapore fietsen. Probleemloos komen wij in Ban Laem aan: de aanhouder wint. Vanaf hier staat weer een weg langs de kust op onze kaart, die wij fietsen. De zee zien wij nauwelijks. Het landschap is niet zo interessant. Overal links en rechts zijn dijkjes gemaakt, waarbinnen een laagje water staat. Even later wordt duidelijk wat dit zijn. Er wordt zeewater in deze bassins gepompt. In deze droge maanden verdampt dat en op de bodem blijft een zoutkorst over. Die wordt eraf geschraapt en in piramide vormpjes verder ten droge gelegd. Als een bepaalde droogheid bereikt is, worden door locale arbeiders met balansdragers op hun schouders het zout naar grote schuren gebracht. Die staan overal langs de weg. Dit soort zware arbeid betaald maar 100 Baht per dag van 10 werkuren in Thailand! De arbeiders blijven in ieder geval wel vrolijk, want er wordt weer flink gelachen als wij even kijken. Na twee dagen fietsen komen wij aan in 'Puk Tian', een klein plaatsje zo'n 170 KM uit Bangkok. Het heeft een strandje, ons eerste strandje. Eigenlijk is het niets, maar wij blijven toch maar een dagje. Het strand is hier nog helemaal niet exotisch: gewoon een strookje zand, wat zanderig bruin warm water en wat cactussen en gras aan de rand, maar goed het is een strandje. Ik ontwikkel een tropische stranden schaal van 1 tot 10 . Dit plekje scoort een 4 op die schaal. De rustdag kunnen wij goed gebruiken. Wij gaan gelijk aan de slag om onze verschrikkelijke fietsers zebraprint uit te wissen. Hoewel wij slechts 2 uur zonnebaden, zijn de brandwonden op de witte vlees gedeelten verschrikkelijk. De volgende dag moeten wij nog een dag blijven, want het is onmogelijk de fietsen te bestijgen. Bovendien ben ik wat ziekerig en ga die avond om 19:00 met koorts al slapen. Vandaag, na een slaap van 14 uur gaat het weer. De koorts is weg, en wij maken een proefrondje op de fiets. Het gaat nét met de verbrandingen, als wij rustig trappen. Wij gaan maar weer verder. Wij passeren diverse resorts. Deze verstoren het verder nog steeds overwegend saaie kustlandschap. De meeste zijn echte mega-complexen. Vele staan echter leeg, of zijn nooit afgebouwd. Het zijn duidelijke slachtoffers van de economische crisis die in 1997 hier hard toesloeg. Het wordt er niet mooier op. Maar die crisis heeft wel een halt toegeroepen aan veel ontwikkeling, die hier ongepland lijkt te verlopen, in ieder geval verliep. De mooie rustige stukjes die wij soms fietsen, waren anders ook verloren gegaan. Op 29 december 2544 in de Thaise Boeddhistische jaartelling (2001 in de Christelijke jaartelling) fietsen wij door Hua Hin. Hier willen wij vroeg stoppen vandaag en wat gaan internetten. Wij vragen bij een paar hotels, maar die kosten een enorme 1200 Baht en meer. Ik krijg de indruk dat een persoonlijke masseuse inclusief is. Aan het strand zijn enkele goedkope guesthouses, maar die zijn allemaal vol. Dit is het drukste weekeinde van het jaar. Om te beginnen is dit het droge en koele seizoen waar veel Farangen op af komen en langere tijd blijven.
“Farang! Farang!”: © 2006 René Maassen
Pagina: 17/35
Daarbovenop komen alle Farangen die met kerst en oud-en-nieuw een weekje weggaan naar tropisch Thailand. Daar nog eens bovenop komen vele middenklasse Thai, die nu een paar daagjes vrij hebben. Alles is vol en eigenlijk ben ik daar wel blij mee, want dit is niet mijn type plekje. Het ziet zwart van de witte Farang. Er zijn weer opvallend veel witte alleenstaande meestal kalende Farang-mannen met een Thais sexspeeltje aan hun armen die de halve tot een derde van hun leeftijd is. De bebouwing en de hele sfeer doet denken aan Spaans Benidorm wat ik ken uit de folders en uit mijn prille tienerjeugd, maar dan met een dikke saus van goedkoop betaalde ‘liefde’ er bovenop. Gelukkig is alles dus vol en wij moeten ‘helaas’ een plekje voor ons tentje gaan zoeken buiten deze verschrikkelijke stad. Ten zuiden van Hua Hin, zien wij ons eerste mooie strand van Thailand. Maar het is ook hier nog Farang-druk, dus wij fietsen nog maar een uurtje verder. Het valt ons op dat er echt bij iedere in- en uitrit een agent staat. Zo om de 100 meter of zo staat weer een agent, kilometers lang. Wij zien er meer dan honderd, op een kort stukje hoofdweg. Want wij moeten op de hoofdweg fietsen, de eerste 10 kilometer is er geen alternatief. Even later wordt het drukke feestweek verkeer zelfs compleet stilgelegd: iedereen moet de berm in. Een familielid van de koning komt langs scheuren in een gele BMW 5-serie. Diverse politie voertuigen ervoor en erachter met zwaailichten en gillende sirenes. De koninklijke familie heeft een vakantiepaleis buiten Hua Hin. Wat een vertoning! Duizenden agenten worden ingezet omdat de neef van koning naar zijn buitenhuisje gaat. En dat in Thailand waar niemand zich aan verkeersvoorschriften lijkt te houden want er wordt toch niet gecontroleerd. Nogal logisch, want alle agenten zijn nodig om de wegen af te zetten voor de monarch en zijn familie! In Bangkok hadden wij ook al eens zo n vertoning gezien. Navraag bij een lokale Engels sprekende winkelier leert dat dit niet eens de koning was die langs kwam, slechts een onbekend familielid. Bij de vriendelijke winkelier waar ik navraag deed over het hoge bezoek, vraag ik ook naar kampeerplekjes op het strand. "Een stukje verder is een Forest Park. Mogelijk kunt u daar kamperen", vervolgt hij. Wij fietsen een klein pasje van 50 meter of zo over. Op weg omhoog komt de baai langzaam zichtbaar. Is dit het verloren paradijs? Een maagdelijke onontdekte baai met een droomstrandje? Na een paar tellen zijn wij boven en komen onze verwachtingen weer terug op aarde; beneden ligt weer een mega-complex resort. Het is een foeilelijke monsterlijke flat met naar schatting wel 2.000 kamers. Het Forest Park ligt echter nog een paar kilometer verder. Wij fietsen het park binnen. Het is rustig, nu aan het einde van de dag. Wij zien wel wat potentieel goede kampeerplekjes. Toch maar even doorfietsen, er lijkt een soort kantoortje te zijn. Er is een heuse poort met bewaker en een bord wat verwijst naar de kampeerplek. Wij vragen aan de portier wat kamperen kost. Hij verwijst ons door naar het naastgelegen kantoortje. De beheerder spreekt geen Engels. Een van de gasten wel, en hij vertaald voor ons. “U kunt hier een tent huren voor 200 Baht (5 Euro) per nacht, maar alle tenten zijn al besproken”. ”Maar wij hebben onze eigen tent, kunnen wij die plaatsen?” “Nee, dat kan alleen als u een overnachtingspermit heeft aangevraagd”. “Dat heb ik natuurlijk niet, wij zijn op doorreis”. ”Dan kunt u helaas hier niet kamperen”. Goed, OK, wij besluiten onze waterzakken te vullen in het WC-gebouwtje en gewoon een paar honderd meter buiten het park in duinen te kamperen. Terwijl wij dat doen, komt de overigens vriendelijke Engels sprekende jongen weer terug. De afstandige beheerder belt ondertussen iemand op met zijn debieltje. “Een ogenblikje alstublieft, hij belt even met zijn baas om te vragen of er een uitzondering voor u gemaakt kan worden”. Dat is goed, wij wachten even. Het antwoord komt al snel, het is goed, wij mogen hier kamperen in onze eigen tent, zonder overnachtingspermit! Ik vraag nog wat het kost, het kost niets. Ik zeg nog dat twee nachten willen blijven. ”Dat is geen probleem, u bent welkom”. Wij bedanken alle aanwezigen voor hun hulp, en zoeken een plekje tussen de dennenbomen aan het strand. Het waait stevig, en met behulp van de aanwezige dennenbomen, onze touwen, lokale stenen en aangespoelde stronken hout, plaatsen wij ons micro camouflage tentje stevig vast. Het word al schemer. Ik ga eerst even badderen. De badruimte biedt veel heel koud water. Toch lekker na zo’n dag. Als ik terug kom, gaat Jolanda ook badderen. Ondertussen waren vlak achter ons een jong Thai stel aan een kampeerbankje gaan eten en drinken. Ze spreken mij aan in voorzichtig Engels en vragen of wij met hun willen mee-eten en drinken. Dat aanbod neem ik aan. Het blijken Chuucheap en Som te zijn. Beide zijn rond de 30. Een Thais middenklasse stel, of misschien wel gewoon yuppen. Ze hebben in ieder geval geen kinderen, ondanks dat ze al 5 jaar getrouwd zijn. Chuucheap is IT manager bij een verzekeringsbedrijf in Bangkok. Hij geeft zelf een lachend een makkelijk ezelsbruggetje om zijn naam te onthouden: too cheap. Da's makkelijk. Som, haar naam betekent ‘mandarijn’ in Thai, was vroeger verpleegster, maar dat betaalde erg slecht. Nu is zij artsenbezoeker, ook in Bangkok. Whisky in ijswater wordt rijkelijk ingeschonken. Het blijkt dat ze extra visgerechten hebben besteld voor ons. In de invallende duister smullen wij van lekkere gebakken vis, inktvis, gemengde vissalade en gebakken rijst. Het smaakt erg lekker en het is gezellig. Hun Engels wordt redelijk goed, als zij het eenmaal een kwartiertje gesproken hebben. Het blijkt dat zij hier ook wilden kamperen, maar zij hadden natuurlijk ook geen overnachtingspermit, dus mochten niet. Nu gaan zij bij de ouders van Som slapen, die wonen in de buurt. Ik vertel dat het park management voor ons, Farang, een uitzondering hebben gemaakt. Wij voelen ons een beetje schuldig dat deze Thaise mensen wegmoeten en wij niet, maar zij zitten daar niet zo mee. Ik vraag waarom die permit regeling bestaat voor een openbare plek als deze. Chuucheap legt uit, dat er vroeger mensen waren zich niet aan de regels hielden en overlast veroorzaakte.
“Farang! Farang!”: © 2006 René Maassen
Pagina: 18/35
Daarom mogen nu nog alleen geregistreerde groepen en personen overnachten. Vandalisme en wangedrag komen hier blijkbaar ook voor. Ze vragen wat wij de volgende dag gaan doen. "Waarschijnlijk blijven wij nog een dagje hier". "Laten wij morgen samen met onze auto naar de waterval in het Nationale Park gaan, 60 KM van hier. Daar kunnen wij zwemmen en het is erg mooi", stelt Chuucheap voor. Dat is zeker niet te goedkoop, wij zeggen dat wij al heel vereerd zijn met deze heerlijke vismaaltijd en het leuke gezelschap en dat zij morgen voor ons niet op pad hoeven. “Nee, nee”, ze gaan er zelf toch heen en willen heel graag dat wij meegaan. Wij stemmen in. De volgende ochtend wordt een flinke autorit. Het zijn al 20 kilometers terug naar Hua Hin, en dan nog eens 60 naar het park. Chuucheap rijdt niet goedkoop: hij gast flink en rijdt nogal on-Thais: wild. Wij kunnen veel vragen stellen, omdat wij nu een Engels sprekend gaststel hebben. Er is inderdaad een minimumleeftijd voor brommer en motor rijden en die is 18 jaar. Er mogen maximaal 2 personen op een tweewieler en de bestuurder is verplicht een helm te dragen. Dat verklaart waarom wij de hele dag brommers zien, bestuurd door kinderen van 10 zonder helm. Ook rijden hier veel brommers met 3 en 4 personen erop, zonder helm en meestal beslist geen 18? Ongeveer 50% praktiseert spookrijden op regelmatige basis. Wij hebben wel een enkele keer brommercontrole door de politie gezien, maar blijkbaar is de pakkans niet zo groot. De vele leegstaande gebouwkarkassen zijn inderdaad het gevolg van de 1997 economische crisis. "Is die nu over, gaat het weer beter?" "Eigenlijk niet. Het vinden van werk is nog steeds moeilijk, en er zijn eigenlijk weinig verbeteringen". "Zijn de huizenprijzen omlaag gegaan, door de leegstand en economische neergang?". "Eigenlijk niet [in ieder geval niet rondom Bangkok]. Ons huis was 5 jaar geleden 1,5 miljoen Baht. Nu is het zo'n 1,7 miljoen Baht waard". Ik maak een opmerking dat ik hem vandaag niet heb zien roken, gisteren rookte hij heel veel. Som zegt dat hij teveel rookt en teveel alcohol drinkt en een buikje krijgt. Hij probeert te stoppen, maar het lukt niet. Som rookt niet. Chuucheap zegt dat in Thailand rokende vrouwen heel laag in aanzien staan. Hun werkweek is 40 uur per week en zij hebben 10 onbetaalde vakantiedagen per jaar. Chuucheap werkt graag met Internet maar Som gebruikt geen Internet. "Internet is bijvoorbeeld een geweldig medium om informatie over concurrenten te vinden, die je kunt gebruiken bij je artsenbezoeken", probeer ik uit te leggen. "Er is zeker veel concurrentie, maar artsen hier schrijven medicijnen voor op basis van prijs en hun commissie. Andere argumenten gelden niet!", lacht ze. Dan heb je inderdaad Internet niet nodig. De waterval blijkt een hele serie watervallen te zijn, in totaal 15 niveaus achter elkaar. Het is erg druk in dit topweekend. Wij klauteren tot het vijfde niveau, voor de meeste Thai is dat te veel inspanning: er is hier niemand meer. Chuucheap, Jolanda en ik zwemmen in het koude water onder de waterval. Som vind het te koud en is bang als ze niet kan staan. Dat geld ook voor Jolanda, maar die is zo dapper om toch te gaan. Het is heel...verfrissend. Het poeltje is dieper dan wij, dus wij kunnen niet staan. Als wij aan de kant stilstaan plukken de visjes in het water aan onze huid. Dat is een merkwaardige sensatie. Het is een mooi stuk ongerept bos, hier in dit nationale park waar deze waterval is. Wij horen de apen gillen in het oerwoud. Voor Thai is de toegang 10 Baht, maar voor Farang maar liefst 200 Baht. Het is niet altijd in je voordeel om een Farang te zijn, grap ik. Gelukkig is het kleine Som gelukt om ons binnen te smokkelen voor de Thai prijs. Op de terugweg trakteren onze twee Thaise vrienden weer op een heerlijke vismaaltijd. Na een leuke en leerzame dag worden wij weer afgezet in het Forest Park, waar Farang zonder permit gratis mogen kamperen, maar locals niet. Wij bedanken hartelijk, wisselen e-mail adressen uit en nemen afscheid. Wat een royale en leuke mensen! Wij fietsen de volgende dag verder langs de kust. Er staat iedere dag een harde noorder wind, dus da's gunstig. Sommige stukke moeten wij over de hoofdweg, dat gaat snel met deze wind maar het is verder saai. Het is druk, maar op de brede vluchtstrook kunnen wij veilig fietsen. Dan kunnen wij weer een stukje over lokale weg, die dicht langs de kust loopt. Er worden hier veel garnaaltjes gekweekt. Dat gebeurt weer in aarde bakken van zo'n 100 bij 100 meter, netzo als de zoutdroogbakken. Deze zijn alleen dieper, ongeveer 70 centimeter. In iedere bak draaien schoepen in de rondte om zuurstof aan het ingepompte zeewater toe te voegen. Die schoepen worden aangedreven door kleine dieselmotortjes, die overal staan te pruttelen en te tuffen. Een redelijk saai landschap. Om de hoek begint weer een leuker stuk. Veel palmenbomen, mooie strandjes en verder vrijwel geen ontwikkeling. Een stukje verder moet een grot zijn, maar daar is het nu op deze laatste dag van 2544 natuurlijk weer hartstikke druk. Wij besluiten een rustige plek te zoeken om het nieuwe jaar af te wachten. Onze wens wordt spoedig gehoord en ingevuld. Wij passeren een mooi breed en schoon strand, waar vele honderdduizenden aangespoelde 15 cm lange boorschelpen [territella terebra] liggen. Wat zijn ze mooi, maar wat een drama moet hierachter liggen? Aan het strand is een restaurantje, wij mogen kostenloos onze tent onder de palmbomen plaatsen. Wij eten lekker in het eettentje. Dit strandje begint te scoren op de strandlijst: schoon, mooi, rustig en redelijk helder water: een ruime 7. Wij gaan om 19:00 uur slapen en het blijft heerlijk rustig de hele avond, er is niemand. Rond middernacht worden wij spontaan even wakker, kussen elkaar een gelukkig nieuwjaar en vallen weer als een blok in slaap. De bijna volle maan slaat ons gade en wij hem. Verder zijn wij alleen.
“Farang! Farang!”: © 2006 René Maassen
Pagina: 19/35
Op nieuwjaarsdag 2002 blijven wij hier. Ik speel schaak en wij zwemmen regelmatig. Een fijne rustige dag. Als wij op 2 januari willen vertrekken, is het restaurantje gesloten: ze zijn alleen op feestdagen en tijdens weekeinde's open. Het oude baasje nodigt ons uit voor gratis koffie en cake bij hem thuis. Da's aardig. Vrolijk worden wij uitgezwaaid. Dit is een mooi stukje. De weg is weliswaar gravel, maar is goed en loopt vlak langs het strand en het is mooi en rustig. Ontwikkeling is hier nauwelijks, misschien wel dankzij de 1997 crisis? Wij willen de weg doorfietsen, maar die blijkt door het Marine National Park te gaan. Ook hier betalen Farang 20 maal zoveel als locals; 200 Baht. Op zich willen wij dat nog wel betalen als wij meerdere dagen mogen blijven en mogen kamperen in ons eigen tentje, zonder overnachtingspermit. De dame bij de ingang spreekt nauwelijks Engels en kan ons niet helpen want ze verstaat onze vragen niet. Dan willen wij ook geen kaartje kopen. Ondertussen rijden Thai vrolijk door zonder überhaupt een kaartje te kopen. Wij begrijpen dat 'transit' niets kost, als wij op de hoofdweg blijven. Dat is wat wij doen. Dit park heet "Khao Sam Roi Yot", (Khao=berg, Sam=3, Roi=100, Yot=piek: “Berg met 300 pieken”). Het is een uniek ecosysteem. Er zijn 300 kalksteen pieken vlak bij elkaar van een paar honderd meter hoog. Dat gesteente houdt geen water vast en op de vlakte ertussen is een brak moeras ontstaan waar het regenwater blijft staan en bij vloed het zeewater er doorheen stroomt. Dat resulteert in een unieke leefomgeving voor allerlei vogels, vissen en andere dieren. Althans, zo was het. Dat het nu een Nationaal Park is, heeft daar niets mee te maken. Noch positief, noch negatief. Het ecologisch waardevolle is dat brakke moeras, niet die bergen. Maar dat unieke eco-systeem is voor 95 % omgeploegd om garnalenkweekbakken van te maken. Het nationale park is van toepassing voor twee strandjes, twee grotten en de kale bergen. Hoe hypocriet! Thailand heeft in de laatste jaren een enorme toename van nationale parken gehad. Sommige, zoals van die waterval waar wij met Chuucheap en Som naar toe zijn geweest, lijken inderdaad een groot eco-systeem als geheel goed te beschermen. Maar de belangrijkste motivatie achter dit National Marine Park lijkt meer snelle cash generatie te zijn, dan langdurig eco-systeem behoud. Als demonstratie, zijn een paar kleine stukjes moeras nog intact, al het andere is verwoest. De economisch nutteloze bergen rondom zijn beschermd, hun regenwater en de getijdenstroom lopen nu door de garnalenkweekbakken. Er wordt nog volop uitgebreid. Er zijn op de weg diverse bedelbavianen, die door filmende Farang worden gevoerd. Wat een eikels! Nergens staan ontmoedigingsborden tegen dit verwoestende gedrag. Die avond zetten wij onze tent voorbij dit National Park, op een verlaten strandje, wat nét een 5 scoort. Er achter staat een onafgebouwd resort. De zee is hier modderig, maar het is wel stil en rustig. Ik luister radio. De Euro-invoering is ook hier vrij uitgebreid in het nieuws. Niet dat wij er iets van kunnen verstaan natuurlijk, maar wij kunnen wel de namen van de deelnemende landen en de "Euro" verstaan. Bij de banken staat de Euro samen met de USA Dollar bovenaan de valutalijsten genoteerd. Er gaan bijna 40 Bahten in één Euro. Op Radio Nederland horen wij dat de invoering goed is verlopen. Wat mopperende mensen daargelaten, maar die zijn er altijd. In die uitzending is ook een grappige reportage vanuit New York. Daar blijkt wel weer dat de gemiddelde volwassen Amerikaan een beperkte geografische kennis heeft. Reacties als: "Ja, de Euro Dollar, daar heb ik van gehoord". "Wie er deelnemen? Nau eh, Engeland en Europa?". "Of Denemarken, Zweden en Engeland ook deelnemen aan de Euro? Ja, ik dacht het wel ja". "Hé, het lijkt wel of jullie gewoon ons [munt]geld hebben nagemaakt". Wij fietsen weer een stuk over de hoofdweg. Wij passeren een vrouwtje die fruit verkoopt. Wij kopen 1 kilo heerlijke schoongemaakte jackfruit; snoepjes gemaakt van gekookte jackfruit pitten; en een overheerlijke papaja van tweeslachtige komaf. Een stukje verder staan langs de hoofdweg honderden fruitstalletjes die jackfruit en ananas verkopen. De rij fruitverkopers is wel 2 kilometer lang! Wij passeren duizenden kilo's fruit in een paar minuten. In de dorpjes langs de kleinere wegen wordt geen gram fruit verkocht, soms een trosje bananen of een papaja. Meestal kunnen wij alleen fruit kopen in steden, daar zijn wij niet iedere dag. Vandaag weer genoeg vitamine in ieder geval. Tegen de avond nemen wij een afslag, terug naar het strand. Daar zou een baan pak (guesthouse) zijn, hadden wij gevraagd. Als wij aankomen blijkt dat er alleen een luxe resort is. Hutjes zijn maar liefst 500 Baht, maar er is niemand op deze doordeweekse dag. Ik bedank, en zeg dat wij een baan pak hadden verwacht, die kosten maar 150 Baht. "Wij zoeken wel een plekje voor de tent, geen probleem, bedankt". De dame is vasthoudend. De prijs zakt gelijk naar 300 Baht. Ik bedank nog steeds. Nu kost het nog maar 200 Baht. Ik bedank haar weer voor het vriendelijke aanbod, wat zonder twijfel een heel goed aanbod is, maar het is nu eenmaal boven ons overnachting budget, dus wij gaan tenten. Nu gaat ze overleggen met haar Chinese man. Ik krijg de bungalow voor 150 Baht. Ik vraag of ze er blij meer is, anders doen wij het niet. "Yes, I'am happy". Dan zijn wij het ook. Kijk, dat is nu het leuke van Chinezen. Prijzen zijn flexibel in twee richtingen. Soms vragen ze teveel, maar als je minder wilt bieden kan dat ook. Ze laten wel weten of je prijs-van-deze-dag aanvaardbaar is of niet. Bij Thai zijn de prijzen bijna altijd vast. Ze vragen niet teveel (behalve de regering en in toeristen getto’s), maar als het resort compleet leeg is, zakt de prijs ook niet. In dat opzicht zijn Chinese prijzen logischer geef mij maar Chinese prijzen. Wij volgen weer een stukje drukke hoofdweg en dan kunnen dan verder langs een rustige paralel kustweg. Er zijn nu hele mooie stukken tussen. Het word steeds mooier hoe zuidelijker wij komen, dat is zeker. Er zijn hier en daar ananasvelden onder de kokosplantages of onder een rubberbosje. De ananassen staan met zo'n 12 planten per vierkante meter. Het leidingwater in deze kuststreek smaakt licht zout. Bijna iedereen heeft enorme aardewerken kruiken naast het huis staan. Die zijn wel 1 meter vijftig hoog en 2 meter in diameter. Sommige huizen hebben wel 10 van die kruiken staan.
“Farang! Farang!”: © 2006 René Maassen
Pagina: 20/35
Die worden in de regentijd gevuld met de afwatering van het dak. De rest van het jaar bieden die zoutloos drinkwater. Het regenwater smaakt goed, want wij vragen regelmatig of wij onze waterzak ermee mogen vullen. Dat mag altijd. Het is in deze streek mooi en rustig fietsen. Het lekkere verkoelende windje drukt nog steeds zachtjes op onze ruggen. Er zijn nu veel kokosplantages in het landschap. De palmen staan hier kris kras door elkaar, dat ziet er leuk en natuurlijk uit, ondanks dat het plantages zijn. Volgroeide palmen kunnen wel meer dan 30 meter hoog worden. De enorme grote en lange bladen hangen naar beneden en zijn het hele jaar groen. Op de meeste kokos plantages hier staan de palmen dus kris kras door elkaar te wuiven. Het geeft een vrolijk en mooi aanzien. Heel wat mooier dan rubberplantages: die lijken nog het meest op militaire begraafplaatsen. Bovendien zijn veel rubberbomen nu zonder bladeren. In de kruin van de kokospalm groeien de kokosnoten aan trossen met 6 tot 12 noten. Sommige palmen hebben wel 10 van die trossen hangen. Zo nu en dan valt met een enorm geraas een reusachtig blad of groene kokosnoot naar beneden. Het is potentieel gevaarlijk om tussen kokospalmen te lopen; zoek dekking als je een plots geraas hoort! Een volgroeide maar nog groene kokosnoot weegt wel 5 kilo! Als die van, zeg, 30 meter hoogte op je hoofd neerstort, betwijfel ik of een mens dat overleeft. In Thailand alleen vallen al zo'n 200 doden per jaar door vallende kokosnoten! Jonge noten zijn groen, oude afgevallen noten zijn bruin en droog. In zo'n 9 maanden rijpt de vrucht van bevruchting naar volgroeide noot. Kokosnoten zijn het hele jaar beschikbaar, er is geen specifiek seizoen. In Thailand worden de noten vaak met getrainde apen geoogst. De aapjes lijken op kleine baviaantjes. Met een touw om hun nek klimmen ze op commando rap de palm in. Bovenin de kruin houden ze zich met handen en voeten vast aan de palmbladeren, terwijl alles stevig staat te zwiepen in de harde januari wind uit het noorden. Wat een lenige beesten zijn dit! Ondertussen draaien ze met een hand en een voet netzo lang de kokosnoot in de rondte, totdat de navelstreng breekt en de noot met een doffe klap op de grond valt. De meeste blijven heel, op deze zanderige bodem. Sommigen vallen echter kapot, en het kokoswater spat rondom uit de noot. Ik dacht altijd dat dit kokosmelk heette, maar op internet lees ik later dat dit kokoswater heet [bron: http://www.dekooktips.com]. Als je kokoswater vermengt met fijngemalen rijpe kokos, krijg je kokosmelk. Dit heet 'santen' in de Indonesische keuken. De groene kokosnoot bevat een ruime hoeveelheid kokoswater, wat een heerlijk drankje is op een warme dag. Een jonge noot bevat 1/4 liter, een volgroeide nog groene noot wel meer dan één Liter kokoswater! De jonge groene noten kun je gemakkelijk op grond gooien en de nog zachte noot splijt dan. Als je met een zakmes de noot wat open wrikt, kun je hem boven een beker leeg laten lopen. Het nog zachte onvolgroeide kokosvlees kun je daarna uit de noot schrapen, als je die in tweeen gespleten hebt. Dat smaakt een beetje gel-pudding achtig, niet vies, niet bijzonder lekker. De groene bast heeft nog geen deurmat vezelstructuur en de noot binnenin is nog zacht. Bij volgroeide groene kokosnoten is dat niet zo simpel. De taaie vezelbast is zonder groot gereedschap bijna niet te verwijderen. Met een groot kapmes wordt de groene kokosnoot getopt in een paar slagen. Met een rietje kun je hem leegdrinken. De kokos uit de volgroeide noot kan zo gegeten worden, maar het grootste deel van de oogst wordt gebruikt om, na droging, olie uit te persen. Gedroogde kokos heet kopra. Verse kokos bevat zo'n 35% olie. Kopra het dubbele. De olie die hieruit geperst wordt, wordt zowel als kookolie gebruikt en als toevoeging in zeepproducten. De volgroeide noot moet daarvoor eerst 'uitgekleed' worden. Een grote hoeveelheid bruine vezels worden met behulp van een soort speer die in de grond staat, losgestoken. Hiervoor is veel kracht nodig. Die vezels liggen op enorme bergen in het landschap. Er worden ondermeer touwen en deurmatten van gemaakt. De oude bruine kokosnoot is heel licht, weegt misschien net 500 gram. Het kokoswater is niet lekker meer, wat zurig. De kokos van deze noot is heel hard, maar dik en goed van smaak. Deze noten zijn gemakkelijk uit te kleden, en je gooit ze in een klap stuk tegen een stenen vloer of muur. Op 8 januari 2545 (2002) komen wij in Chumphon aan. Op de markt kopen wij weer veel fruit, waaronder sapotille. De Engelse naam is gelijk aan de Spaanse: sapodilla. Er zijn honderden soorten, maar de Latijnse naam die ik heb kunnen vinden is Sapotaceae manilkara zapota. Wij hebben hem de Nederlandse bijnaam "fruit aardappel" gegeven, want hij lijkt op een kruising tussen een kleine aardappel en een kiwi. Het zijn ovale vruchten van zo'n 5 cm hoog. Qua vorm lijken ze op een symmetrisch ei. De bruine bast voelt zanderig en wat harig aan. Je kunt ze geschild eten. Schil ze royaal, zodat het goene laagje onder de bruine bast ook weg is. De twee tot vijf ovale zwarte pitten laten gemakkelijk los en die kun je zo uitspugen. De pitten kunnen ook geroosterd gegeten worden en smaken dan erg lekker. Op de markt kun je soms geroosterd kopen. Als je de bast van de sapotille zachtjes kunt indrukken, zijn ze goed rijp en heel zoet, met de smaak van bruine basterd suiker en het vruchtvlees heeft dan een dito kleur. Dit laatste is bij sapotilles héél belangrijk want onrijpe vruchten veroorzaken een enorme plak in je mond en op je tanden, die maar moeilijk te verwijderen is. Dit komt omdat onrijpe sapotilles stijf van de tannine staan. Hier in zuidoost Azië is het seizoen van december tot maart. Ook deze vrucht komt oorspronkelijk uit ZuidAmerika. Waarschijnlijk is Spaanse naam daarom zo overheersend aanwezig. Vermoedt wordt dat deze vruchtboom oorspronkelijk uit Yucatan in Mexico komt. Nu komt hij in vele warme landen voor. Interessant is dat hij ook in koele klimaten moet kunnen groeien en zelfs tegen een paar uurtjes lichte nachtvorst moet kunnen. Wel groeit hij langzaam; het duurt wel 5 tot 8 jaar voordat hij vruchten draagt. Dat gaan wij proberen, wij hebben een paar zaadjes bewaard voor onze ark van Noach! Bijna dagelijks in Thailand, vooral in de steden, zien wij vrouwen die vroeger duidelijk man geweest zijn. Waarom dat zo gangbaar is in Thailand, weten wij niet. Misschien toch die papaja's? Vandaag hebben wij er weer diverse geslachtmigranten gezien. Mijn experiment met de nieuwe-ketting-op-8000-KM-oude-tandwielen in Kamphaeng Phet is toch niet zo succesvol geweest. Na een paar dagen, begon de ketting al meer lawaai te maken. Nu, na 1.166 KM slipt hij voordurend door; ik kom geen brug meer op. Dit is zeer vervelend.
“Farang! Farang!”: © 2006 René Maassen
Pagina: 21/35
Eigenlijk moet dus toch het hele setje vervangen worden, maar het zijn nog maar zo'n 1.800 kilometers naar Singapore en daar wil ik alle zware en versleten stalen onderdelen weggooien om overgewichtkosten te besparen. Voor 1.800 kilometer wil ik geen duur nieuw setje kopen. Ik geef de strijd tegen de gangbare mening nog niet op en koop maar weer een nieuwe ketting en twee nieuwe geleidewieltjes. Na een paar kilometer indraaien loopt alles, op 1 combinatie na, weer prachtig. Wat een verbetering! Blijkbaar slijt een nieuwe ketting op oude tandwielen extra snel. Maar zolang ik om de 1.000 kilometer voor een paar Euro een nieuwe ketting kan kopen, ben ik tevreden. De kosten: Ketting 3,50 Euro; 2 wieltjes 1,25 Euro.[Deze ketting zal het tot Singapore halen]. In Chumphon zie ik op de markt weer doerians liggen. Een hele van misschien 1,5 kilo kost maar 25 Baht. Schoongemaakt kosten de vijf gele kwabben maar 30 Baht (drie Eurokwartjes). Ik zwicht daarvoor; de eerste doerian ervaring in Chiang Mai was niet slecht. De mensen hier zeggen dat je aan de smaak moet wennen. Maar als ik hem later in de zitruimte van ons guesthouse opeet, pakt het verkeert uit. Ik probeer de geur van de smaak te isoleren, maar het lukt niet. Op school had ik al geleerd dat geur en smaak één zijn: de leraar had toch gelijk. Dit is te erg, hij is gewoon te goor. De rotte lucht overheerst alles. Ik merk op dat de Farang die naast mij zat, opstaat en wegloopt. Daarbij afkeurende blikken in mijn richting werpt. De doerian en zijn eters zijn niet geliefd. Ik heb het gevoel dat mijn adem naar beerput stinkt. Deze is echt erg, zelfs voor iemand als ik die kickt op lekkere hapjes met vieze luchtjes; iets waar anderen van gruwelen. Al 39 jaar dacht ik dat stank maar in drie categorieën bestond, maar ik had het fout; er is ook een vierde categorie: de doerian categorie. Toen ik een jonge puisterige puber van net 16 was, maakte ik mijn eerste solo fietstocht, naar Oostenrijk. Van hygiëne had ik toen nog niet veel kaas gegeten. Om ruimte en gewicht te sparen had ik maar één paar sokken mee; die ik de hele dag, iedere dag, aanhad in mijn goedkope plastic sportschoenen. Na en dag of zeven hard fietsen in warm zomerweer, ergens in oost Frankrijk, viel het mij op dat deze sokken een sterke ammoniak lucht verspreidde. Dit was stank van de eerste categorie: luchtjes van menselijke organische oorsprong, waarvan de herkomst nog wel te begrijpen is. Tijdens onze deltavlieg zomer excursies door Frankrijk, jaren later, kocht ik graag een oud Camembert kaasje. Ik selecteerde ze op uiterste verkoopdatum, die onderop vermeldt stond. Vervolgens plaatste ik dat kaasje achter de voorruit van de auto, die in de Franse zomerzon geparkeerd stond. Na een uur of zo, was het kaasje helemaal gesmolten en het gisting- en rottingproces zover doorgevoerd dat het goedje, van kaas was ondertussen geen sprake meer, helemaal stond te borrelen en een geweldige rotte ammoniaklucht verspreidde. Ik kon het kaasje zo drinken: heerlijk! Dit was stank van de tweede categorie; nog steeds organisch, maar waarvan de oorsprong bijna niet meer te begrijpen was. Weer later ontdekte ik de derde categorie van stank. De roodschimmel in het, eveneens Franse, Münster kaasje maakt bij een goed oud exemplaar zulke sterke penetrante rottende geuren vrij, dat je dit kaasje ruikt dwars door 4 lagen plastic heen: het is gewoon niet te stoppen. Voor dit wrede kaasje gaan mensen je voortaan mijden. Jarenlang was dit het ultieme in stank, zoals mijn zusje eens per ongeluk ontdekte. Zij had zo’n kaasje voor mijn verjaardag gekocht en het in meerdere lagen plastic dichtgeplakt en toen in haar koelkast gelegd. Dat moest natuurlijk afdoende zijn, maar Münster is niet te stoppen! Even later rook zij dit kaasje in haar hele keuken, nog door de koelkast heen. Naar haar smaak, was alles in die koelkast nu oneetbaar want die geur bleef hangen. Zelf vind ik deze kaas bij lage temperaturen nog zwakjes ruiken…Maar is er dus een speciale buitencategorie: de doerian. Het is walgelijk. Ik probeer stug door te eten, maar het wordt ook mij teveel: ik gooi de rest weg. Nooit meer doerian. Tussen de kokospalmen, zien wij soms ook een andere palm staan. Deze is wat rechter en slanker. De bladeren zijn fijner en kleiner. Aan de stam, in bosjes van circa 20 stuks, hangen betelnootjes. Ze zijn bruinig tot mandarijnoranje. Ze zijn ook net zo groot als een kleine mandarijn. Wij proberen te achterhalen wat het zijn, maar het lukt niet. Langs de weg liggen ze soms te drogen. Ze zijn dan in tweeën gesplitst. Op de weg van Chumphon naar Ranong en met hulp van Internet later, wordt het duidelijk. Dit is de betelnoot [Areca catechu]. Gemalen wordt dit de rode pasta, die de locals in een groen blad wikkelen en daar dan lang op kauwen. Hun hele mond wordt dan rood gekleurd. In India hebben wij dat veel gezien, maar hier in deze streek dus ook. De actieve stof uit de gemalen betelnoot in de pasta is arecoline, vergelijkbaar in werking met cafeïne. Een milde stimulant dus. Er worden nog een aantal kwaliteiten aan toegekend: het verzwakt de symptomen van schizofrene patiënten; het werkt tegen hoofd- en maagpijn; de Indiërs waarderen de aphroditische eigenschappen van de betelnoot. Maar aan de negatieve kant, loop je de hele dag met een smerige rode bek en het schijnt dat regelmatige gebruikers een verhoogde kans op mondkanker hebben. Geef mij maar een koffie of Pepsi. [bron: http://www.blepharospasm.org/01daroff.html]. Het is donderdag 10 januari en na een stevig fruitontbijt met papaja en ananas fietsen wij over de hoofdweg nummer 4 tussen Chumphon en Ranong die van uitstekende kwaliteit is en opmerkelijk weinig verkeer heeft voor een hoofdweg . Dit is prima fietsen en mijn nieuwe ketting draait geweldig. Het landschap is mooi groen en gevarieerd. Dit is het smalste stukje van het Maleise schiereiland, slechts 65 kilometer breed. Dit stukje heet ‘Isthmus of Kra’. Isthmus is een Grieks woord en betekent landengte. De landengte van Kra dus. Schepen van China naar Arabië varen tegenwoordig om dit schiereiland heen, dus om Singapore. Vroeger werd dat echter niet gedaan. Schepen vanuit China voeren tot de oostkust van deze landengte. Daar werd de lading overland vervoerd naar de brede rivier de ‘Kra’ in het westen die tegenwoordig de grens vormt tussen Thailand en Myanmar. Een relatief eenvoudige landroute met een pasje van slechts 75 meter hoog. Dat weten wij, want tegenwoordig loopt hoofdweg 4 daar, die wij fietsen. Aangekomen bij de Kra rivier werd de lading weer op een boot geladen om door te varen naar Arabië. Dat scheelde zo'n 4.000 kilometer omvaren. Dit afsteekje is tot de 9e eeuw gebruikt door Chinese zeelieden. Vanaf toen werd om Singapore heen gevaren (dat heette toen nog niet zo).
“Farang! Farang!”: © 2006 René Maassen
Pagina: 22/35
Wij zien een fietsstel ons tegemoet rijden. Wij stoppen in de schaduw. Het is een Nederlands stel uit Friesland, Tjeerd en Cathy. Wij staan drie uur te kletsen langs de kant van de weg. Het is leuk. Eindelijk ontmoeten wij weer eens fietsers die het doen zoals wij: langzaam, niet racen. Zij zijn begonnen in Singapore en willen eventueel naar China fietsen. Wij kunnen hun veel informatie daarover geven, en zij ons over zuid Amerika, want daar willen wij nog steeds doorheen fietsen op een toekomstige reis. Deze Friezen hebben daar meer dan een jaar gefietst. Het klinkt allemaal goed. Wij nemen hartelijk afscheid. Door deze lange stop, drie uur hebben wij staan kleppen langs de weg, halen wij Ranong vandaag niet meer. Dat is geen probleem. Wij kamperen op het grasveldje van een schooltje. De volgende ochtend fietsen wij om 7:00 uur al weer richting Ranong. In het landschap staan nu veel Chinese begraafplaatsen. Herkenbaar aan de Chinese teksten en de hexagoon paviljoentjes met veel draken en krullen op de daken. De begraafplaatsen zelf staan allemaal dezelfde richting op, en vele zijn helemaal bekleed met badkamertegeltjes. Zeer Chinees dus. Ook neemt het allemaal veel ruimte in beslag. Als ook maar de helft van alle 1,3 miljard Chinezen in de toekomst ook zo begraven worden, dan is over 50 jaar de halve planeet bedekt met Chinese begraafplaatsen, reken ik snel uit. De Thai cremeren hun doden. Hun as word vaak in stupa-tje geplaatst. Die komt bij een wat, of gewoon in de tuin te staan. Bijna dagelijks passeren wij een werkplaatsje die deze stupa's maakt. De meeste zijn nogal wat kitscherig, in onze ogen. Een gangbare hoogte is één tot twee meter hoog en ze zijn wit of goudkleur beschilderd. Her en der zijn spiegeltjes en stukjes tegel aangebracht. Veel mensen hebben ook een offerplaatsje voor overleden familieleden in hun tuin staan. Het ziet eruit als een wat kitscherig vogelhuisje. De Thai bieden daar versnaperingen aan voor de overledenen: eten en drinken. Ze geloven dat de overleden deze waren kunnen consumeren. Er staat een trappetje tegenaan, het vogelhuisje is ongeveer een meter hoog, zodat de overledene met behulp van het trappetje bij de waren kan komen; geesten kunnen hier blijkbaar niet vliegen. Langs de weg, op een heuveltop, staan ook van die aanbid plaatsjes. Omdat je natuurlijk niet midden op de weg de auto kunt stilzetten, toetert iedereen als zij langs rijden. Dat scheelt ook een boel tijd. Tot slot staan deze gedenk c.q. offer huisjes ook op plaatsen waar verkeersslachtoffers zijn gevallen. Vrij universeel toepasbaar dus, er is dan ook een flinke industrie die deze dingen maakt. Na enige tijd lijken ze afgedankt te worden en liggen langs de weg tot ze verdampt zijn (samen met al het plastic afval en glazen flesjes van vitamine drankjes die allemaal in grote hoeveelheden dagelijks weggeworpen worden.) Ook hierin lijkt Thailand weer op de USA (of China). Niemand lijkt te snappen dat betonafval, plastic en glas niet verdampen. Iedereen gooit alles langs de weg en lijkt het daarna niet meer te zien: een soort virtueel verdampen? Zo heeft ieder land zijn eigen gebruiken zal ik maar zeggen. Thailand heeft natuurlijk ook een eigen taal. De geschreven Thaise taal lijkt zeer complex. Op het eerste gezicht, is het een lange rij "n" en "u" met krulletjes erboven of eronder. DeThaigebruikengeenspaties, dus dat verbetert de leesbaarheid niet. Een Thaise zin ziet er ongeveer zo uit: uunnununuununuuunnnuuunnnu. Met nog wat krulletjes erboven en eronder. Als je heel goed kijkt, kun je kleine verschillen tussen de letters ontdekken. Ook zijn er veel letters nodig, voor een kort woord. Is Thailand een arm land? Dat valt wel mee, volgens ons. Dus dat is goed nieuws. Iedereen woont in een hard huis van steen en of hout en iedereen lijkt te eten te hebben. Schrijnende armoede zoals in India tref je hier niet aan. Veel Thai hebben een lichte motorfiets van 70 tot 125 cc. Vaak zijn dat splinternieuwe Honda's of andere merken die toch echt pas vanaf 400 Euro verkocht worden voor het simpelste model. Verder hebben veel Thai een GSM: de debieltjes gekte en 'noodzaak' is hier ook helemaal ingeburgerd. Wij zijn nu aan de westkust van Thailand aangekomen. Hier aan de westkust van Thailand vallen direct weer de nodige zaken op. Om te beginnen zien wij de zee, de Indische Oceaan, niet. Hij moet er zijn. vlakbij, maar voor ons steeds net niet zichtbaar. Het is hier duidelijk warmer, het is zo'n 35 graden t.o.v. 32 aan de oostkant, de luchtvochtigheid is waarschijnlijk wat hoger, want wij zweten flink meer dan aan de oostkust. Verder is de harde noordoosten wind een zwakke variabele wind geworden: al met al voelt het een stuk heter aan. Wij komen aan in Ranong, daar willen wij een snorkelsetje kopen om te gebruiken in de heldere wateren van de westkust. Ik zie ze echter nergens. Bij een scheepvaart elektronica winkel vraag ik het maar eens. Een reuze vriendelijke Thai van Chinese komaf biedt aan om op zijn brommer door de stad, terug, te rijden om er naar te zoeken. Jolanda wordt geparkeerd bij de familie, die ook reuze aardig zijn. Het valt niet mee. Wij rijden twee keer de stad rond, maar dan kan ik een redelijk setje kopen. Made in China. Volgens mij kan ik dat in Nederland voor dezelfde prijs of beter kopen. Zwemvliezen in mijn maat 44 bestaan hier niet, maar de bril en luchtpijp zijn het belangrijkste. Ik krijg 80 Baht korting op het setje. Ik betaal 860 Baht, 21 Euro en 50 cent, voor twee brillen en twee luchtpijpen van redelijke kwaliteit. Het valt op dat in Ranong héél veel Chinezen wonen. Het lijkt wel een exclusief Chinese stad. Ze zijn gemakkelijk te herkennen aan hun uiterlijk; Chinezen hebben een wat platter gezicht en hun ogen zijn inderdaad horizontaal gezien wat platter. Sommigen noemen dat spleetogen. Maar ook binnen de Chinezen zijn hele grote verschillen tussen de diverse bevolkingsgroepen, die allemaal Chinees zijn. De opschriften op de winkels zijn in Thai en Chinees, da's nog veel gemakkelijker te herkennen. Ook staan er buiten de stad veel Chinese begraafplaatsen. Ik realiseer mij plots dat er waarschijnlijk een relatie met de ‘Isthmus van Kra’ moet zijn: de landengte waar wij doorgefietst zijn die eeuwenlang door Chinese zeelieden als shortcut gebruikt is op weg naar Arabie. Waarschijnlijk zijn veel Chinezen hier blijven 'plakken'. Na de 9e eeuw werd om het Maleise schiereiland heen gevaren.
“Farang! Farang!”: © 2006 René Maassen
Pagina: 23/35
Als wij op 12 januari 2002 Ranong uitfietsen, vallen weer een aantal Thaise westkust-zaken op. Eerst volgt een stuk van een kilometer of 50 met vrijwel exclusief Moslim inwoners. Moslim Thai meisjes dragen een hoofddoekje en hebben net zo'n big smile als andere Thaise meisjes. Moslim meisjes in andere delen van de wereld lijken een veel donkerder bestaan te hebben, maar hier dus niet. Om de kilometer of zo (!) staat een moskeetje. Gelukkig voor mij is dit een los gebouw en geen heel complex, dus een moskeecomplex zit er gelukkig niet in. Wat-complexen komen wij vrijwel niet meer tegen. Het landschap aan dit stuk westkust is interessanter dan het stuk oostkust wat wij gefietst hebben, omdat het natuurlijker is. Hier is veel bos en weinig ontwikkeling; de economie is hier duidelijk zwakker ontwikkeld. De huizen zijn erg simpel, er zijn weinig auto's, en vele mannen hangen maar wat rond. Ze zijn net zo vrolijk als de andere Thai, maar velen lijken niets te doen. Het lijkt het bekende kip-ei cirkeltje wat wij over de hele wereld kunnen waarnemen. "De economische mogelijkheden zijn beperkt, daarom is er niet veel te doen". Of is het: "Wij doen niet zoveel, daarom zijn de economische mogelijkheden beperkt" ?? Na dit stuk van 50 kilometer wordt het weer een gemengde bevolkingssamenstelling. Wat verder opvalt is dat langs onze fietsroute ongeveer 50 % van de westkust verkeersdeelnemers toeteren, een vervelende gewoonte. Ten noorden van Ranong was dat bijna 0 %. In China toeterden bestuurders zonder reden en altijd, gewoon als intimidatie. Hier is het duidelijk als begroeting, maar het is toch irritant. Hier, netzo als in de rest van Thailand, rijden ook veel pickup auto’s die omgebouwd zijn tot rijdende buurtwinkel. Sommige verkopen levensmiddelen, anderen weer plastic waren. Ze kondigen hun komst aan, door een bandje op hoog volume af te schetteren door een luidspreker op het dak. De aanbiedingen van de week blèren ze er doorheen, een rotgehoor. Ook komen wij nu dagelijks wel een Farang fietser tegen. Velen blijken Nederlanders te zijn. Er lijkt een Nederlands reisbureautje te zijn, wat goede zaken doet. Bijna allemaal zijn ze voor drie weken in Thailand voor een fietsvakantie. Er zijn twee routes: Bangkok-Phuket en Phuket-Penang (net in Maleisië). Aangezien op de meeste stukken maar één weg is, zien wij iedereen. Wij komen één koppel fietsreizigers tegen. Het zijn een Nieuw Zeelandse en een Bask die vanuit Singapore komen en op weg naar China zijn. Van hun vernemen wij een goede tip: In Singapore is aan de oostkust een coast park. Daar mag je gratis kamperen! In Phang Nga komen wij aan op 14 januari 2002. Het stadje ligt heel mooi. Rondom zijn hoge bijna verticale kalksteen bergen. Het is net of de stad een natuurlijke 500 meter hoge muur om zich heen heeft staan. De bergen zij helemaal groen begroeid en vrij van ontwikkeling (ze zijn te stijl). Ook is het een leuk stadje, niet te druk, niet te rustig. Wel is het plakkerig heet. Deze rare rotsformaties domineren het landschap van hier tot Krabi in het zuiden. Ze staan ook volop in zee. Het twee prijzen systeem wat de regering onlangs heeft ingevoerd voor de nationale parken heeft nu vele Internetwinkeltjes al geïnspireerd tot hetzelfde. Het kost per uur 20 Baht voor Thai, 40 tot 90 Baht voor Farang! Zulke winkeltjes slaan wij over, maar het valt niet mee om een niet-discriminerend winkeltje te vinden. Ons hotel doet gelukkig niet mee aan de laatste rage. Een simpele maar nette kamer kost voor iedereen 150 Baht, 3,75 Euro. In de kamer hangen weer Engelse bordjes. Zoals in heel Azië, vinden hier onbedoeld weer de nodige foutjes plaats. Dat levert soms grappige zinnen op. In onze kamer hangt op de deur het volgende bord: "Do not lives sanitary bag in toilet" Dat betekent zoveel als: "laat geen maandverbanden leven in het toilet". Nee, zolang zullen wij ze niet in het toilet laten liggen. Phang Nga willen wij de veerboot van onze kaart nemen naar Ko Mak Noi (Ko=eiland, Mak=Mak, Noi=klein). Die veerpont is er dus niet. Als wij nog eens heel goed kijken, maakt onze in Ranong gekochte lokale kaart een miniem onderscheid tussen veerboten en suggesties voor gehuurde boten. Toch willen wij naar Ko Mak Noi als ons eerste Thaise eilandje. Wij kunnen een boot huren direct bij de pier die ons voor 500 Baht daarheen wil varen. Maar dat hele bootfiguur is nogal vaag en komt behoorlijk stoned over, dus wij gaan er niet op in. Later, terug in de stad, lopen wij bij een reisbureau binnen. Daar kunnen wij op basis van een duidelijke afspraak een privé boot huren voor 1.500 Baht (37,50 Euro). Die maakt eerst met ons exclusieve gezelschap van twee personen een rondtoer door het Marine National Park hier voor de kust en vaart daarna door naar Ko Mak Noi. Een privé bootje heeft als voordeel dat wij onze fietsen kunnen meenemen en hem kunnen laten stoppen waar wij willen om bijvoorbeeld even te snorkelen. In de folders hebben wij allemaal plaatjes van prachtig helder water gezien. Bovendien kost de toegang tot het park 200 Baht voor Farang, maar in combinatie met een locale toer-uitvoerder kunnen wij er voor de Thai prijs in: 20 Baht p.p. Wij besluiten het te doen en vertrekken de volgende ochtend. Het Marine National Park is grotendeels een mangrovebos, met daartussen de uiterst grillige kalksteen rotsformaties die wel honderden meters hoog vertikaal oprijzen uit zee en waar toch nog bomen op groeien. Dat is wel een spectaculair gezicht en ik maak diverse foto's. Onze boot maakt een reuze kabaal, want er zit geen uitlaat of demper op de dieselmotor. Ik doe mijn oordoppen in. Het water is blubberbruin, dus een snorkelstop maken wij maar niet. Waar zijn die foto’s uit de folders gemaakt? Wij zien enkele dieren, grote veranen, kleine slijkkruipers en diverse vogels die allemaal in blinde paniek wegschieten. Het is best wel druk met nog veel meer van deze boten die allemaal erg hard varen en veel lawaai maken. Ook in dit nationale park wordt wel een forse toegang geheven, maar daar lijken geen beschermende of regulerende maatregelen van betaald te worden. Op zijn minst zou een uitlaatdemper en een maximum vaarsnelheid verplicht kunnen zijn. Thailand heeft in de laatste drie jaar zijn aantal Nationale Parken verdubbeld, maar op deze manier is dat enigszins een wassen neus. Het klinkt heel wat beter dan het is. Wij stoppen bij het zogenaamde 'James Bond eiland'. Een scène uit The man with the golden gun is hier opgenomen. Het is nu een grote toeristen valkuil. Het standje is helemaal vol met plastic souvenir zooi verkopers. De boten scheuren af en aan.
“Farang! Farang!”: © 2006 René Maassen
Pagina: 24/35
Snel weer weg. Nu varen wij rechtstreeks naar Ko Mak Noi, waar wij rond het middag uur al aan land stappen. Deze toer was wel aardig maar wij hebben toch iets teveel betaald voor onze eerste gehuurde boot lijkt ons. Maar ja, daarvoor is het de eerste. Ko Mak Noi een soort begroeide zandbult in deze ondiepe troebele zee. Het eiland is misschien maar 30 meter hoog en meet zo'n 2500 bij 3500 meter. Het is nu hoog tij en er zijn veel zandstrandjes. Het eiland is helemaal groen begroeid, hoofdzakelijk met kokospalmen. Wij varen langs de west- en noordkust, waar overal wel mensen wonen in simpele huisjes. De mensen bij het haventje zijn hoogst verbaasd als er 2 Farang uit het lange smalle bootje stappen. Voorzichtig maar wel vrolijk worden wij begroet. Wij eten een lekkere noedelsoep bij het eettentje. Er zit veel kip in; geen varken want dit zijn allemaal Moslims op dit eiland. Die soep kost maar 15 Baht per stuk (38 Eurocent). Wij fietsen een rondje over de 'ringweg' van het eiland. Die was van harde modder, maar is nu al voor de helft opgewaardeerd naar een betonnen wegdek van twee meter breed. Iedereen begroet ons hoog verbaasd en enthousiast. Dit is leuk. Het eilandje is verder wat eentonig: kokos en rubber. Wel zijn er nu en dan mooie uitzichten op het kustlandschap vanaf deze zandbult. Ondertussen is het laagwater geworden en alle strandjes zijn nu drooggevallen modderputten. Ergens halverwege kijk ik weer naar een potentieel kampeerplekje, het zoveelste al op dit eilandje. Dit plekje is ook ongeschikt, maar bij het vissersdorpje krijgen wij ieder een reuze groene kokosnoot aangeboden. Dat is lief en lekker, het is weer 34 graden dus dit drankje is welkom. In zo’n grote kokosnoot zit meer dan één liter kokoswater. Na 6 kilometer fietsen zijn wij weer terug bij het begin en hebben nog geen mooi kampeerplekje gevonden. Wij besluiten naar het minst slechte kampeerplekje te gaan, dat was aan de noordkust. Daar aangekomen maken wij een stukje van 5 bij 5 meter afval vrij, want er liggen enorme hoeveelheden afval op dit eiland. Enkele locals lopen voorzichtig langs en begroeten ons. Hier kamperen blijkbaar niet vaak Farangen, waarschijnlijk nooit, dus hun voorzichtigheid is te begrijpen. Wij hebben 20 liter drinkwater en eten meegenomen: een watermeloen, een ananas, noedels en een blik koek. Dus wij zijn voorlopig onafhankelijk en hoeven niemand lastig te vallen. Van afval en afvalhout maken wij die avond een flink kampvuur in onze terplekke aangelegde vuurpit. Een dikke zwerfhout balk is onze bank. Die avond waait het hard uit het noorden en het water komt een stuk hoger dan normaal. Maar onze tent staat op een veilige verhoging, dat was natuurlijk een van de belangrijkste tentplek criteria. Wij besluiten morgen ook nog te blijven. Als wij wakker worden zijn enkele locals druk in het zand aan het graven, vlakbij onze tent. Een oudere man tekent een grote schildpad in het zand. Ik gebaar een rugschild op mijn rug en trek mijn hoofd in mijn blouse. Hij schudt hevig ja. Ze graven dus naar schildpadeieren. Er is vannacht dus een schildpad hier aan land gekomen en zij heeft vlak bij onze tent haar eieren in het zand begraven! Dat hadden wij graag van dichtbij bekeken! Maar door de harde wind hebben wij haar niet horen graven en puffen in het zand. Dat is pech! Maar voor deze brave zeeschildpad is natuurlijk helemaal triest dat de locals haar eieren al lang opgegraven hebben. Ze laten er een paar zien, het zijn een soort lekke tafeltennis balletjes. Wij zijn maar te gast, en kunnen en willen niet ingrijpen. Deze hele dag luieren wij wat. Af en toe komt een local een praatje maken, ze komen een beetje los. Ik win na een drie uur durende slachting een spelletje schaak van mijn Chinese schaakcomputer; dat is lang geleden dat ik van dat ding gewonnen heb. Dat voelt goed aan. Bij hoogwater zwemmen wij wat in het warme en zanderige water. Ook hier zijn die foto’s uit de brochures duidelijk niet gemaakt. Die avond maken wij weer een zwerfmateriaal vuur in onze vuurpit: in totaal hebben wij nu 4 meter strand schoongebrand. Wij bedenken dat de schildpad afgelopen nacht misschien op ons lichtbaken aan land gekomen is? Al met al is het vandaag een hele aardige dag geworden op deze verder Farangvrije zandbult. Die nacht gaan wij een paar keer op het strand plassen. Als wij een schildpad zien, willen wij haar sporen die zij in het zand achterlaat uitwissen, maar er komt geen schildpad deze nacht. De volgende ochtend loop ik naar het micro eethuisje wat 300 meter verderop het strandje ligt bij het vissersdorpje van tien gammele huisjes. Hier ligt nog veel meer zwerfvuil. Veel van dat zwerfvuil komt toch echt van de bewoners zelf die zich er helemaal niet aan lijken te storen. Wij proberen dat ook te doen, maar dat lukt niet zo goed. Het lukt mij wél om duidelijk te maken dat ik een boot wil huren om naar Ko Yao Noi (eiland Yao klein) te varen. Dat lukt voor 500 Baht, een tocht van 20 kilometer. Dat is al een stuk goedkoper dan onze eerste huurboot. Wij moeten wachten tot hoogwater. Nu met laagwater kunnen wij mooi de fietsen in deze longtail boot laden. Bij één van de dorpsbewoners krijgen wij een heerlijke vismaaltijd. Voor Jolanda iets te heet; voor mij precies goed. Als toetje krijgen wij ieder een grote kokosnoot, vol met heerlijk kokoswater. Wij mogen niets betalen. Wij bedanken uitgebreid en om 10:30 varen wij weg richting Ko Yao Noi. Ko Yao Noi heeft een paar bergen van een paar honderd meter hoog en enkele baaien. Het is daarmee een aantrekkelijker eiland. Wel signaleren wij spoedig de eerste Farangen, maar dat zijn er niet veel. Op de markt kopen wij wat fruit en koek en fietsen dan naar de zuidelijke pier, om te kijken of hier inderdaad een bootje naar Ko Yao Yai (eiland Yao groot) aan de overkant gaat. Dat blijkt zo te zijn. Dat wordt onze volgende bestemming maar wij blijven eerst een paar dagen op dit eiland, klein Yao. Eerst fietsen wij naar de oostkust van dit eilandje. Direct aan de oostkust is een mooie kleine baai. Er is ook een klein bungalow parkje met een mooie tuin en slechts 5 hutjes. De eigenaresse is 'Jade'; zij is een Canadese en is getrouwd met een Thaise man, Radt. Wij hebben heel veel Farang mannen met (jonge) Thaise vrouwen gezien, maar andersom komt dus ook voor. Jade en Radt zijn ongeveer even oud, misschien is Jade een paar jaartjes ouder. De hutjes kosten 400 Baht, dat is veel te duur voor ons. Jade is vroeger zelf lowbudget reiziger geweest, dus ze begrijpt dat wij andere criteria hebben dan de tweewekenvakantie-Farangen, want dat zijn alle andere Farangen hier. Ze wil ons in de tuin laten kamperen voor 50 Baht (1, 25 Euro) per persoon per nacht.
“Farang! Farang!”: © 2006 René Maassen
Pagina: 25/35
Daarvoor mogen wij dan de schaduwrijke zitjes gebruiken, het water, de douche en de WC. Het water wordt per tankwagen aangevoerd en is dus relatief duur. Wij besluiten te blijven. Wij blijven zelfs een aantal dagen. Het is een mooi en rustig plekje. Er ligt een dikke stapel Nederlandse, Duitse, Engelse, Zweedse en Thais-Engelse tijdschriften waarvan wij er diverse doorlezen, liggend in een hangmat (hangend in een ligmat?). Dat is wel weer leuk! De zee is hier ook niet echt brochurehelder, nog steeds niet. Zijn al die foto's soms trucages? Evengoed is het heerlijk om hier te zwemmen. Jolanda maakt goede vorderingen met haar snorkelles die zij 3 maal daags van mij krijgt. Wij zwemmen een heel eind de rustige zee in en ze raakt niet meer in paniek als ze niet kan staan. Wij doen regelmatig een drijfoefening, dat werkt goed met een snorkel op. Naast onze hutjestuin loopt een riviertje de zee in. Bij hoogwater loopt het zeewater andersom in het brakke moerasje achter ons verhoogde stukje waarop de hutjes en ons camou-tentje staan. Daar is een waardevol micro ecosysteem ontstaan, een plek waar zoet en zout water vier maal daag door elkaar gemengd worden. Deze plekjes hebben in Thailand een wettelijk beschermde status. Dat klinkt goed, niet? 's Avonds is een grote graafmachine effectief bezig dat beschermde gebied om te ploegen en gereed te maken voor bebouwing. Jade is er erg boos over, zij heeft er slapeloze nachten van, maar zegt dat ze hier niets kan doen. De politie inschakelen is zinloos. "De rijkste man van het eiland heeft een uitzondering gekocht om daar God-weet-wat te bouwen", zegt zij zuchtend. Ook dat is Thailand. Het klopt met onze eerdere waarnemingen over natuurbescherming op Thailand. Hier wordt tenminste nog geen toegangsprijs voor gevraagd, laten wij het positief blijven bekijken. Wij fietsen de volgende dag een ronde over dit eilandje Ko Yao Noi. Het is een mooi eilandje met weinig ontwikkeling en weinig Farangen. Zó is het nog mooi. Voor hoelang? Volgens Jade neemt het aantal bezoekers explosief toe: allemaal mensen die opzoek zijn naar minder drukke plekjes. Jade denkt dat het bouwproject achter haar tuintje misschien wel een mega-casino-hotel-complex wordt. Dat zou dan de eerste betonnen kolos op dit eilandje worden. Zoals wij het gezien hebben was het nog een mooi eilandje. Met een veerbootje gaan wij 2 dagen later voor 10 Baht per stuk (per fiets en per mens) naar de overkant, slechts 1 kilometer. Nu zijn wij in het noorden van Ko Yao Yai (eiland Yao groot). De eerste dag kamperen wij op de noordkaap van dit vrij grote eiland. Dit is een mooie landpunt met zowel links als rechts een matig heldere Amadan zee. Jammer dat er zoveel zwerfvuil ligt: het vuil ligt weer drie rijen breed en dik. Wij vinden een mooi plekje onder de laatste cashew boom van deze landtong. De volgende dag rijden wij naar de zuidpunt van het eiland over de enige weg die het eiland rijk is. Er wonen duidelijk weinig mensen. Volgens Jade is dit eiland Ko Yao Yai tweemaal zo groot en met de helft minder inwoners ten opzichte van Ko Yao Noi. De bevolkingsdichtheid is dus een kwart. Dat lijkt ons wel te kloppen. Er zijn veel kokos-, cashew- en rubberplantages en weinig bebouwing. Alle inwoners die wij zien zijn Moslim. Bij een winkeltje zie ik ananasjes liggen. Een Moslim met een OBL T-shirt [Osama Bin Laden] komt aangelopen. In tegenstelling tot zijn mede-eilandbewoners kijkt deze man vijandig. Hij heeft een ontevreden en opgejaagd uiterlijk. Hij lijkt eigenlijk een beetje op zijn T-shirt, maar dat hoofd glimlacht tenminste nog. Deze man niet. Ik vraag wat de ananasjes moeten kosten. Hij wil er 20 Baht per stuk voor hebben. Ik weet dat deze maar 6 Baht of zo moeten kosten. Blijkbaar is zijn hebberigheid groter dan zijn Islamitische eerlijkheid. Ik bedank hem en wij rijden weer verder. Het is allemaal wel aardig op dit grote eiland, maar niet exotisch. De stranden zijn vervuild en bij laag water een blubberzooi. Bij het einde in het zuiden draaien wij weer om, en fietsen langzaam weer 25 KM terug. Aan de noordkust kamperen wij bij een heel aardig zandstrandje, met uitzicht op Ko Yao Noi. Voor 50 Baht p.p. gaan wij de volgende dag terug naar het vaste land met de reguliere veerboot, die vaart naar een punt 30 km ten westen van Krabi. Krabi is een grote stad waar in de omgeving grote hoeveelheden Farang hun vakantie doorbrengen. Wij fietsen langs de Farang stranden die hier talrijk zijn, op weg naar Krabi. Het ziet zwart van de blanken. Overal Cola tentjes, eethuisjes, hotels, souvenirzooi, kareoke, bars en excursiewinkels. De goedkoopste accommodatie is 400 Baht, en die zijn allemaal vol. Wij fietsen maar door, want dit is niets. Bij het landpunt op weg naar Krabi is het 'fossiel schelpen kerkhof'. Ook dit gebied heeft een parkstatus. Maar dit is het eerste park waar de 200 Baht toegang regel voor Farangen niet wordt toegepast. Wij mogen erin voor de Thai prijs van 20 Baht, hoewel het officiele prijzenbord er gewoon hangt. Blijkbaar beginnen ze te ontdekken dat veel Farangen niet het 10-voudige willen betalen voor een bezichtiging van enkele minuten. Beter laat dan nooit. Wij gaan kijken. In eerste instantie zien wij niets, slechts een ingestortte betonnen pier, zo lijkt het. Dat is dus de bezienswaardigheid! Als wij goed gaan kijken en het info bordje lezen, wordt het duidelijk dat dit inderdaad bijzonder is. Zo'n 75 miljoen jaar geleden was dit een moeras waar een slakkensoort talrijk voorkwam in het zoete water. Door een plotseling zeespiegelstijging werd het moeras zout en gingen deze slakken massaal dood. In het instromende zeewater van die tijd zat een bepaald kwarts materiaal en in combinatie met temperatuur en druk zijn de slakkenlijken tot 20 centimeter dikke betonharde platen gevormd, die er ook uitzien als betonnen platen. In de hele wereld zijn maar drie van zulke plaatsen bekend: Chicago USA, in Japan en hier. Dit is wel mooi en bijzonder, tezamen met de toelichting. Op onze weg naar buiten worden wij aangesproken door twee Nederlanders: Wim en Jenny. Zij komen net uit Maleisië en vanaf Ko Phi Phi, onze volgende bestemming. Wij wisselen ervaringen uit. Ondanks dat Ko Phi Phi in een nationaal park ligt, is het helemaal naar de kloten. Het is nu een reuze toeristen valkuil van ongekende omvang. Jenny en Wim zijn na 1,5 uur weer weggegaan. Zij lijken dezelfde dingen te waarderen als wij, dus wij schrappen Ko Phi Phi maar van onze lijst. Wij kamperen deze avond op een grasveldje vlak boven dit natuurwonder. De volgende ochtend fietsen wij naar Krabi. In Krabi nemen wij onze intrek in een Chinees Hotel. Het hotel is prima, maar er zijn geen andere gasten. De manager is bereid op ons verzoek de prijs voor de kamer te laten zakken van 250 Baht naar 200 Baht (5 Euro). Het is altijd prettig te onderhandelen met Chinezen, want die onderhandelen tenminste. Thai meestal niet. Chinese prijzen zijn flexibel in twee richtingen: bij veel vraag zijn ze tijdelijk wat hoger; bij slappe 'business' zijn ze tijdelijk wat lager als je beleefd om een korting vraagt. Er zijn in Thailand meerdere bevolkingszuilen: Thai, Chinezen, Maleisiërs, Boeddhisten en Moslims. “Farang! Farang!”: © 2006 René Maassen
Pagina: 26/35
Er zijn ook enkele Christenen, atheïsten, Confucianen en de stammen in het noorden hebben hun natuurgodsdiensten. Hoewel natuurlijk alle combinaties tussen etniciteit en religie kunnen voorkomen, zijn de onderstaande drie het meest voorkomend en makkelijk te herkennen. Als eerste zuil: Thaise Boeddhisten. Thaise Boeddhisten hebben een Boeddha altaartje in hun winkel of huis. Vaak staat er een offer 'vogelhuisje' in de tuin. Als je goed kijkt, zien Thai er ook een klein beetje anders uit dan Chinezen of Maleisiërs. Maar zelfs wij zien dat verschil soms direct, en soms helemaal niet. Thai doen alles rustig aan en doen nooit teveel of te snel. Bij alles wat ze doen lachen ze breed. Op veel heuveltopjes (pasjes) staat zo'n Boeddhistisch offerplaatsje ('vogelhuisje'). Thaise Boeddhisten claxonneren altijd als zij daar langsrijden. De tweede hoofdgroep zijn de Chinese Boeddhisten. Deze hebben ook een tempeltje of bidplaatsje in winkel of huis, maar een Boeddha beeld ontbreekt vaak. Vaak is het een wierrook brandplaatsje. Als je goed om je heen kijkt, ontdek je een Chinese kalender en wat porseleinen beeldjes, vaak een Confucius beeldje of een dier uit de Chinese dierenriem. Chinezen wonen vaak geclusterd in een Chinese buurt. Op de winkels herken je tweetalige borden: Thai en Chinees. Chinese tempels zijn ook gemakkelijk te herkennen aan Chinese karakters; hexagoon-vormige paviljoentjes en uitbundige drakenversiering op de daken en poorten. Chinese begraafplaatsen nemen veel ruimte in, alle graven staan in één richting, en de grafheuveltjes hebben een grote stenen halfrond muurtje er omheen. In Chinese buurten is altijd een hoge mensenconcentratie en een hoog activiteit niveau. Chinezen zijn zeer ondernemend. Zo heeft een goedkoop Chinese hotel vaak ook een eethoekje, een horlogemaker, een naaiatelier en een sleutelmaker. En waarschijnlijk nog veel meer, onzichtbaar voor ons. Chinese Thai zijn in eerste instantie Thai en wensen ook zo benaderd te worden. Maar hun Chinese afkomst houden ze graag in ere. De derde hoofdgroep zijn de Thaise Moslims. Etnisch zijn dit ook gewoon Thai en er bestaan natuurlijk ook Chinese en Maleise Moslims, maar ik beperk mij hier tot de grootste groep. Moslims zijn vooral te herkennen aan hun religiekenmerken, veel minder aan hun etniciteit. Vaak zijn hele dorpen of eilanden exclusief gevuld met Thaise Moslims. Vooral hier aan de zuidwest kust is het duidelijk de grootste groep. Bijna alle vissers zijn Moslims. Echt fundamenteel Islamitisch zijn de meeste beslist niet, op een enkele fanatiekeling uitgezonderd met OBL T-shirt aan (Osama Bin Laden). In Islamitische streken kom je om de kilometer of zo een moskeetje tegen en er worden er nog meer gebouwd. De meisjes en vrouwen lopen meestal met hoofddoekjes of een gebreid mutsje. Dat is nog praktisch ook om het haar schoon te houden op de stoffige wegen. Deze vrouwen en meisjes zijn meestal net zo uitbundig en breedlachs als andere Thai. In veel andere Islamitische landen is 'verboden je haar aan andere mannen te laten zien' ook gelijk 'verboden te lachen of te groeten'. In Thailand zeker niet, meestal niet. De mannen hebben meestal een baard, dragen vaak een keppeltje en dragen vaak een sarong i.p.v. broek. De meeste Thaise Moslims zijn net zo vriendelijk en goedlachs als hun Boeddhistische landgenoten. De economische activiteit in Moslim dorpen is vaak erg laag: de meeste mannen lijken wat rond te hangen, de meeste vrouwen verzorgen huis en kinderen en er circuleert duidelijk niet veel geld. Ten zuiden van Krabi komt een andere palmsoort veel voor. Deze palmboom heeft nog langere bladen een is mooier om te zien. Langs de stam zitten alle stompen van afgesneden oude bladeren. In al die ruimtes wonen weer varens. Dit is de oliepalm. Aan de stam groeien trossen olijfvormige en kleurige micro nootjes van een centimeter of drie. Deze worden zo om de 2 weken geoogst, het hele jaar door. In de regentijd wel om de week. Deze brengen voor de verbouwer ongeveer 1 Baht per kilo op. Via opkopers komen deze fabriek uit waar palmolie geperst wordt uit de nootjes. Daar wordt olie uit de rijpe bruin/oranje nootjes geperst. Het witte binnenste wordt tot kippenvoer verwerkt. Dit is nu de overheersende begroeiing, samen met de saaie rubberplantages. Wij eten iedere dag wel minstens een keer in een eettentje langs de weg. Thais eten is erg lekker, het heeft een goede vierde plaats op mijn persoonlijke lijst. Mijn wereld top 3 blijft echter ongewijzigd: 1. Indonesies 2. Chinees 3. Indiaas. De Thai hebben wel een paar andere smaakcombinaties dan de onze. Dat leidt tot wat wederzijdse hilariteit. Bij veel gerechten krijg je een half lemmetje (lime in het Engels), om boven je gerecht uit te knijpen. Wij vinden dat niet lekker op een gekruid gerecht, maar bij het eten krijg je ook een glas met water en ijsblokjes. Daar knijpen wij het lemmetje in uit. Lekker voor ons, gruwel voor de Thai. Vervolgens willen wij wat extra zout in het eten, want wij zweten veel. Thai zouten hun eten met een zoute vissaus, gemaakt van ansjovis: niet onze favoriet. Nu is zout (Kloehwaa) zo ongeveer het moeilijkste uitspreekbare Thaise woord. Want wij krijgen van alles, behalve zout. Als wij het zelf uit de keuken scharrelen, trekken ze een vies maar lachend gezicht dat wij dat op ons eten doen. Gelijk komen ze met suiker aan, dát moet je op je eten doen! Nee, suiker in een kruidige maaltijd vinden wij geen lekkere combinatie. In de reisboeken wordt gewaarschuwd voor extreem heet kruidig eten in Thailand. Maar dat valt vaak reuze mee. Voor Jolanda is het meestal net goed. Voor mij niet. Graag voeg ik een flinke lepel pik-pon (gedroogde chillies) toe. De Thai verbazen zich daar weer breed lachend over en zeggen dat pik-pon veel te heet is! Zelf nemen ze liever verse chillies in vissaus; die vind ik weer te scherp om rauw te eten. Als wij een ananas kopen, zoeken wij uit de grote stapel groene ananassen een geel exemplaar uit als die er tussen zit. "Nee, nee , die gele is niet lekker. U moet deze groene nemen, die is echt lekker! Die gele gaan wij straks weggooien." Wij nemen toch de gele, want die is zoeter en sappiger dan de groene. Vol afgrijzen kijken de Thai lachend toe als wij deze heerlijke sappige geurige zoete ananas aansnijden. Spoedig komen ze met suiker en zout, nu wel, aangesneld. Dat moeten wij op die vieze gele ananas doen! Nee, nee, dank u. Wij vinden hem zo het lekkerst! Op 26 januari 2545 (2002) gaan wij van Krabi naar Ko Lanta met de reguliere veerboot voor 200 Baht p.p. Het is 2 uur varen met deze snelle boot. Er zijn wel 100 Farangen op deze boot, die twee maal dagelijks vaart. Eigenlijk gaan wij naar Ko Lanta Yai, het grootse en zuidelijkste Lanta eiland. Lanta lijkt één eiland, maar als je goed kijkt zie je dat het een ketting van drie eilanden is. Er zijn veel Farangen en luxe bungalow parken op Ko Lanta. Maar het is een langgerekt eiland, van wel 20 kilometer lang en de massa’s spreiden zich vrij goed uit. De westkant heeft het zandstranden en dit is dus de toeristenkant. Wij fietsen de hele kust af en zoeken een afgelegen baai zonder ontwikkeling om een paar daagjes te kamperen. Die vinden wij niet. Wij nemen dan maar onze intrek in een mooi bamboe hutje voor 200 Baht: de één na goedkoopste van dit eiland. Bij het naastgelegen kleine eettentje boeken wij een '3-eilanden excursie'. Deze toer van een hele dag kost slechts 500 Baht p.p. (12,50 Euro), inclusief nationaal park toegang, eten en drinken. Wim en Jenny hadden ons deze toer aangeraden. “Farang! Farang!”: © 2006 René Maassen
Pagina: 27/35
De volgende dag vertrekt onze longtail boot met slechts 4 deelnemers. Wij, een Zweed Ulf en zijn Franse Zweedse vriendin Sonja. Ze spreekt Zweeds op een Franse wijze, dat klinkt reuze grappig. Het waait hard uit het oosten en de zee is ruig. De van links komende golven beuken hard op onze sterke teakhouten boot. De boot vangt rake klappen op en wij zijn al spoedig doorweekt. Wij gaan snorkelen bij het eerste eilandje. Dit is de westkant van Ko Ngai en hier waait het niet zo hard door de beschutting van het eiland. Wij horen dat Ko Ngai geen wegen heeft, en valt dus af als onze volgende eiland bestemming. De parkwachters komen aangesneld om onze toegangsprijs te incasseren. Dat de bootjongen gewoon zijn anker heeft gebruikt in plaats van de formele aanlegboeien interesseert de parkwachters niet. Als zij het geld hebben gaan zij weer snel weg. Voor het eerst hebben wij vrij helder water. Het koraalrifje huisvest vele mooie visjes. Via een andere snorkelplaats gaan wij naar de Smaragd grot op Ko Moek. Grot? Ik zie geen grot. De bootjongen zwemt als een hondje met een zwemvest aan en een zaklamp met bijna lege batterijen de grot in. Er zijn wel 50 toeristen, van verschillende groepen. Het is hoog water en de afstand tussen ons en het plafond van de grot is slechts een meter of zo. Snel wordt het heel donker en wij zien nog net dat de circa 3 meter brede natuurlijke tunnel scherpe punten en stalactieten heeft. Het is nu aardedonker. Wat is de lol hiervan? Waarom zo'n grote groep mensen aan dit potentiële gevaar blootstellen? Je kunt hier niet staan en als er paniek uitbreekt is de afloop niet voorspelbaar. De verschillende 'gidsen' hebben allemaal vrijwel uitgeputte zaklampjes en zo dobberen wij verder en verder de aardedonkere tunnel in. Wij vieren zwemmen voorop achter ons Thaise boothondje aan met het bijna onzichtbare lichtpuntje. Als wij ons het nut beginnen af te vragen zien wij een lichtgloed aan het einde van de tunnel. Het wordt nu snel helderder. Nu kunnen wij ons weer oriënteren. Blijkbaar zijn wij naar de andere kant van deze berg gezwommen, want de zee wordt weer zichtbaar. Er is ook een strandje. Wij zijn nu de tunnel uit, en wij kunnen weer bodem zien en voelen. Dit is het kristalheldere water uit de brochures en voor ons ligt een brochure sneeuwwit zandstrandje. Zijn wij aangespoeld op het paradijs? Er groeien reusachtige puntgave planten. Als wij omhoog kijken zien wij pas waar wij zijn. Dit is dus de smaragd grot! Het is een grot zonder dak! Wij kijken langs loodrechte rotswanden een paar honderd meter omhoog naar de blauwe lucht. De wanden zijn toch begroeid met prachtige planten. Deze paradijs binnenplaats is maar ongeveer 75 meter breed en heeft alles: een geheime tunnel om er te komen, blauwe lucht, een wit strandje, helder water en puntgave reuze planten. Dit is een mooie verrassing! Helemaal omdat wij als eerste 'aanspoelen' in dit micro paradijs. Spoedig volgen de 50 anderen, maar toch. Wij zien een zwart-wit geblokte zeeslang het standje verlaten, het wordt hem te druk? Is dit de slang uit de Tuin van Eden omdat wij het verboden terrein zijn binnengetreden? Na een half uur verlaten wij het paradijs weer. Er volgen nog enkele mooie snorkelplekjes en om 16:00 uur zijn wij weer terug. Het was een mooie dag. Wij slapen als baby's die nacht. De volgende ochtend besluiten wij om nog een dag te zonnen, te snorkelen en uit te rusten op het naastgelegen strandje. Na de luierdag van gisteren gaan wij weer verder. De veerboot van Lanta stad richting Trang op onze kaart blijkt al drie jaar niet meer te varen. Dat wordt bijna 100 KM terug en omfietsen via de eilandjes ten noorden van Ko Lanta Yai. Met de harde noordoosten tegenwind is dat geen leuke tocht. Op 1 februari rijden wij om 10:00 uur Trang binnen. Het is hier leuk druk in dit westelijke deel van de stad. Het wordt al snel duidelijk waarom: dit is blijkbaar de Chinese buurt. In Trang ontmoeten wij eindelijk onze Japanse fietsvrienden Kami en Hana: wat een leuk weerzien! Wij hebben nog 16 dagen over op ons Thais visa. Wij zijn er eigenlijk een beetje doorheen, door Thailand. Letterlijk en figuurlijk. Wij zijn bijna bij de uitgang, naar Maleisië. Thailand is wel aardig, voor een keer. Deze keer. Alle andere landen van deze reis waren heel interessant, ieder op zijn eigen manier. Thailand is wel redelijk interessant, niet minder maar ook niet meer. Het leven hier is makkelijk, redelijk goedkoop, redelijk interessant en het landschap is zeker niet lelijk. Het geheel is ons echter te uitgekauwd, te platgelopen en niet echt exotisch of bijzonder; het is gewoon ‘gewoon’. De grootste attractie in Thailand zijn de zeer vriendelijke, uitbundige en altijd vrolijke mensen; dat maakt alles gelijk weer goed. Overal waar het mooi was, is het niet zo mooi meer. Massatoerisme heeft hard toegeslagen op alle mooie plekjes. Dat de Thai geen bestemmingplannen of gestuurde ontwikkeling hebben helpt niet. Ook natuurparkkwalificaties bieden niet de bescherming die je zou verwachten. Bovendien koopt geld altijd een uitzondering in Thailand (en veel andere landen). Er zijn plekjes waar geen toeristische ontwikkeling heeft plaats gevonden, zoals op Ko Mak Noi waar wij geweest zijn. Dat is niet zonder reden: die plekjes zijn niet zo mooi, omdat het strand bij eb bijvoorbeeld een grote modderplaats is. Omgekeerd zijn de plekjes waar toerisme massaal voorkomt niet zonder reden zo druk: het is, was, er erg mooi. Op zich is er niets mis of verboden met massatoerisme, afgezien van de ecologische schade dan. Maar alle voorzieningen die de massa's graag zien op hun vakantie hebben, zijn precies alles wat wij liever niet willen zien op onze reizen. Ieder zijn plekjes zal ik maar zeggen.
“Farang! Farang!”: © 2006 René Maassen
Pagina: 28/35
-Alleen op het gevangenen eilandOnze laatste dagen in Thailand willen wij doorbrengen op Ko Tarutao, een beschermd natuurpark. Op 6 februari rollen de fietsen van Trang naar het havenplaatsje Pak Bara. Onderweg kopen wij 7 kilo ananas, slechts 3 stuks! Eentje van 1 kilo en 2 joekels van maar liefst 3 kilo per stuk: de grootste ananassen ooit! Ook kopen wij een blik koeken van 5 kilo. Op de eilanden is minder te koop en dat tegen hogere prijzen. Gisteren heeft de vriendelijke eikel van de benzinepomp mijn mooie Thaise voorband te hard opgepompt en daarmee beschadigd. Vriendelijk, maar wel een eikel. De band slingert en hobbelt nu op een irritante wijze. Gelukkig kan ik hier bij een lokale fietsenwinkel precies dezelfde band van een nieuwe fiets laten afhalen voor 100 Baht (2,5 Euro). Wij fietsen langs het postkantoor en proberen of wij daar onze internetkaart kunnen opmaken, in ieder geval voor een gedeelte. De boot gaat toch pas om 13:00 uur. Er is hier inderdaad een internet terminal, maar die krijgt geen verbinding. Dan toch maar naar de haven fietsen. Even voor elf komen wij aan. Nu blijkt dat de boot om 11:00 uur gaat. Eigenlijk verkoopt ze alleen retourtickets van 300 Baht zegt ze met een brede Thaise lach. "Ik weet niet of u vanaf Ao Taloh Wow aan de oostkust van Ko Tarutao rechtstreeks naar Satun kunt. Als het al mogelijk is, kunnen uw fietsen zeker niet mee op die boot. U kunt beter met deze boot op en neer naar Ko Tarutato reizen en dan vanaf hier naar Satun." Er is dus een boot. "Bedankt, maar ik wil dat toch proberen. Mag ik twee enkeltjes alstublieft?" Omdat ik zo vriendelijk aandring, verkoopt ze mij lachend twee enkeltjes van 200 Baht per stuk. De boot is snel en comfortabel. Onderweg praat ik met een jongedame uit Engeland. Ze verteld mij wat meer over de verschillende baaien op het eiland, de kampeeropties en de schildpadden. Ko Tarutao ziet er mooi uit vanaf de boot: veel natuur, weinig ontwikkeling. Als wij aanmeren bij het park hoofdkantoor in Ao Pante in het noorden van het eiland, valt het mij op dat van de circa 100 Farangen op de boot, er slechts een stuk of vijf uitstappen. De rest blijft aan boord: deze boot gaat door naar het kleine eilandje Ko Li Pe. Dat maakt ook deel uit van dit nationale park. De hele natuurpark eilandengroep omvat 51 eilandjes. Ko Tarutao is het grootse, en blijkbaar het minst drukke. Wij moeten ons inschrijven en de Farang toegangprijs van 200 Baht betalen, het tienvoudige van de prijs voor lokale mensen. Gelijk wil de vriendelijke beambte mij een bootticket verkopen van de Ao Taloh Wow aan de oostkust van dit eilandje naar Satun. Waarom is hij zo gretig? Ik zeg naar waarheid dat ik nog niet weet wanneer wij vertrekken van Ko Tarutao. Vervolgens wil hij vriendelijk een hut op dit eilandhoofdkantoor voor ons boeken. "Wij slapen in de tent, dank u". "OK, voor 100 Baht kunt u een tent huren". "Maar wij hebben onze eigen tent!". "OK, dat kan ook. Als u vertrekt moet u 40 Baht per nacht betalen om hier te mogen kamperen in uw eigen tent". Dat lijkt ons wat merkwaardig, maar ook niet onredelijk. Ik vraag of op de drie kampeerterreinen water en WC zijn. Die zijn er. Op het eiland rijdt 1 auto 1 maal per dag op-en-neer van dit Ao Pante hoofdkantoor naar de Ao Taloh Wow: verder is er geen transport anders dan een longtail boot als zeetaxi te huren. Van de Engelse had ik gehoord dat een boottochtje van een half uur wel 400 Baht kost. Dat is erg duur, als wij al zo'n boot hebben gehuurd van Ko Mak Noi naar Ko Yao Noi. Voor 2 uur kostte dat slechts 500 Baht, en dan moest de schipper ook nog eens 2 uur leeg terug varen! Ik vraag naar het jungle pad van de Ao Taloh Wow naar de zuidpunt, Ao Taloh Udang. De ranger zegt dat ik dat niet kan fietsen, zelfs niet kan lopen. Ik kan beter een boot huren voegt ze er aan toe. Of ik alvast een boot wil boeken? De ranger vertelt nog dat als wij een boot willen huren dat via een ranger station moeten doen. Waarom zo gretig op het boeken van te duur gehuurde bootjes? Bij het hoofdkantoor is het eerste kampeerterrein. Daar staan een 20-tal verhuurde tentjes, een eethuisje en een aantal houten huisjes die gehuurd kunnen worden. Van de weinigen Farang die van de boot afkomen, lijken de meeste hier te blijven. Da's mooi, want wij blijven hier niet. Er is een redelijk goed bezoekerscentrum, waar wij meer lezen over de schildpadden trek. Als een volwassen vrouwtjes schilpad haar bevruchte eieren legt, doet zij dat aan land. Niet zomaar aan land, maar uitsluitend aan het strand waar zij zelf misschien wel 50 jaar geleden geboren werd. Op de een of andere miraculeuze manier 'branden' schildpadjes een foto van dat geboortestrand in hun intrekbare hoofd. Vele tientallen jaren zwemmen zij rond in zee en komen dan precies weer terug naar dat ene plekje. Persoonlijk denk ik dat zij gewoon een GPSje onder dat schild hebben. Daarom is bescherming van die stranden zo belangrijk, want als deze brave schilpad, op de een of andere manier zijn alle schilpadden brave beesten, na vele decades terugkomt bij haar geboorteplek en daar een skyline van flatgebouwen aantreft denkt zij dat zij verkeerd zit en maakt rechtsomkeert. Of linksomkeert, in ieder geval gaat er weer één schildpadgeneratie verloren. De wereldpopulatie zeeschildpadden is dramatisch gedaald in de afgelopen 50 jaar. Omgekeerd evenredig met de toename van betonnen kustlijnen. Bij Ao Sone, is zo'n schilpadden strand. De Rangers controleren 's ochtends het 3 KM lange strand op schilpad sporen. Als zij die vinden, graven zij de eieren op en begraven die weer op een speciaal uitbroed strand met een kooi constructie er over om ze tegen roverdieren te beschermen. Officieel is schildpadeieren opgraven door mensen verboden en de eieren zijn veel geld waard als delicatesse. Maar op Ko Mak Noi, ons eerste eilandje, hebben wij gezien dat deze wet op eilandjes niet doorgedrongen is. Nu hebben wij op Ko Tarutato [hier] wel de foto's gezien van deze schildpadeieren transportatie, maar de daadwerkelijk plek hebben wij niet aangetroffen. Maar dat zal wel aan ons gelegen hebben. Bovendien moet op dat uitbroedstrand in de toekomst schildpadoverbevolking ontstaan, als al die schildpadden terug zwemmen naar dat ene strandje?
“Farang! Farang!”: © 2006 René Maassen
Pagina: 29/35
Het lijkt mij effectiever om de 'skyline', of beter gezegd het ontbreken daarvan, van dit Ao Sone te laten zoals het nu is. Op dat 3 KM lange strand passen heel wat schildpadden! Maar het park management heeft groei-aspiraties, zakelijke groei-aspiraties. Nu is het in ieder geval nog mooi. Er zijn maar 2 wegen op Ko Tarutao: één naar het zuidoosten naar de oostelijke haven van Ao Taloh Wow en één weg zuidwaarts naar Ao Sone, wat aan de westkust van Ko Tarutao ligt. De 'weg' is een grotendeels betonnen strook van net 1 auto breed. Wij fietsen heerlijk: wij zijn alleen. Het hele eiland bevalt ons tot nu toe wel: er is geen ontwikkeling, veel ongerept bos. Wij horen veel dieren, maar zien er maar weinig. Er zitten een paar gemeen steile klimmetjes in dit betonnen fietspad, maar die lopen wij gewoon. Onderweg passeren wij de eerste baai, Ao Molae. Wat is dat!? Een flink bouwproject is hier aan de gang. Dat worden een tiental luxe bungalows. Is dit het begin van het einde van dit tot voor ons nu toe mooiste eilandje van Thailand? Is dit letterlijk en figuurlijk het laatste eilandje van Thailand? Door verder ongerept oerbos, buiten dit gave fietspad, fietsen wij heerlijk naar Ao Sone. Zo zien wij onze tropische eilanden het liefst! Daar is een lief klein rustig kampeerplekje. Er zijn slechts een stuk of 6 andere Farangen. Er is 1 huisje te huur, verder is er plaats voor een tiental tenten, maar er staan er slechts twee. Inclusief ons camou-tentje. Er is een 1 eethuisje met een verbazingwekkend uitgebreid menu, voor zo'n verlaten plaats. Verder zijn er een paar picknick tafels, precies goed. Hiernaast ligt het 3 kilometer lange ongerepte en brede strand van Ao Sone: een plaatje. Wij blijven er een aantal dagen. De zee is redelijk helder en het strand is geweldig mooi en ongerept. Wij liggen alleen op een drie kilometer lang en ongerept strand. Het is mooi zand en het strand wordt eens per jaar schoongemaakt door de rangers (in de zomermaanden die bij het regenseizoen horen en het park is dan gesloten. Wij passen wel op dit strandje. Wij snorkelen regelmatig in het heerlijke water; zonnen de hele dag op onze strandmat en ik win van mijn Chinese schaakvriend. Het zijn mooie dagen in dit natuurpark. Tot onze verbazing en lichte irritatie heeft het restaurantje wel een generator, die van 19:00 tot 21:00 draait. De TL op het tentplekje draaien wij gewoon los en het lawaai valt wel mee, want de generator staat een eindje verderop. Wij slapen iedere nacht lekker, lang, stil en donker. Na 21:00 dan. Bij het eettentje eten wij iedere ochtend en avond een Khao Phad (nasi goreng). Jolanda met kip en ik een 'sea food' variant met lekker veel garnalen en inktvis er in. Het aardige mevrouwtje van het tentje begrijpt er niets van dat wij niets van de Europese dingen bestellen, slechts een Thaise Khao Phad. Wij zeggen dat dit het goedkoopste gerecht (40 Baht = 1 Euro, op het vaste land de helft!) ook het lekkerst is. Zij snapt er nog steeds niets van, maar blijft gewoon heerlijke Khao Phad voor ons maken. Tussen de middag nemen wij een graai uit ons heerlijke koekblik. Na drie dagen zijn de monster ananassen helaas op: de lekkerste ooit! De hele dag zien wij prachtige roofvogels boven het eiland zweven: de 'Bhramini valk' [Haliastur indus] en de 'wittebuik visarend'. Verder soms een 'Hornbill' [Buceros bicornis], die lijkt op een toekan. Boven ons horen wij soms een wilde 'plons' in de bomen: een apenplons. Het klinkt als een koe die in het zwembad springt, maar dan is het een aap die springt van boom naar boom. Wij zien twee soorten apen: de grijs-bruine krab-etende macaque [Mecaca fascicularis] en de grappige zwarte gebrilde languur [Presbytis obscura]. Die is grappig omdat het net is of hij een bruin brilletje op heeft op zijn verder zwarte harige lijf. Beide zijn circa 1 meter hoog als zij rechtop zouden staan. Gelukkig blijven zij op een afstand. Met de verrekijker kunnen wij ze mooi bestuderen. Dan zien wij dat het eigenlijk andersom is: zij bestuderen ons. Op de derde dag in Ao Sone lopen wij in de vroegte naar de waterval 'Lu Du'. Het is een mooie wandeltocht over een smal paadje door de jungle. Wij zijn weer helemaal alleen. Het is nog steeds een raadsel waarom dit mooiste hoekje van Thailand de minste bezoekers heeft; of toch niet. De tweede helft van de tocht loopt het 30 centimeter smalle paadje grotendeels door de stenen van de rivierbedding. De rivier bevat nu niet zoveel water, maar zo te zien moet het in de regentijd flink spoken hier. Het pad klimt heel geleidelijk. Wij proberen heel stil te zijn, maar zien weinig dieren. Wij hopen een monster python of cobra (dat zijn slangen) te zien, maar helaas zien wij die niet. Wel horen wij van alles wegritselen in jungle om ons heen. Het is hier mooi en in het bos is het nog redelijk koel. Na bijna twee uur komen wij aan bij de waterval. Deze is slechts 10 meter hoog, maar ligt heel mooi. Het is een soort diepe ronde open plek midden in de jungle. Recht boven je zie je blauwe lucht, verder om je heen alleen maar onaangeroerd oerwoud. Onder de waterval is een soort natuurlijk zwembad ontstaan van zo'n 20 bij 20 meter en een meter of drie diep. Wij kleden ons uit en besluiten de meegebrachte zwemkleding maar niet uit de rugzak te halen. Het is heerlijk om hier te zwemmen. Het water is kraakhelder en fris, maar de lucht is nu lekker warm, omdat nu rond 11:00 uur de zon recht boven dit open plekje in het bos staat. Wij klauteren langs de waterval omhoog, daar zijn nog twee poeltjes. Wij gaan steeds in en uit het water. Er zijn vele kleine visjes (tot 20 cm) en die voeren wij koekkruimels. Ze zwemmen met honderden om eens heen. Even later eten ze koek uit onze handen. Wat is het heerlijk om in je blootje door dit mini privé-paradijsje te lopen en te zwemmen, zonder andere mensen. Wij genieten samen intens van de natuurlijke schoonheid om ons heen; wij beleven een hoogtepunt in deze mooie jungle hier. Om een uur of twee horen wij mensen in de verte aankomen. Dit plekje begint al weer in de schaduw te komen. Wij zijn klaar, drogen ons af en kleden ons aan. Rustig lopen wij terug en eten 's avonds weer een lekkere Khao Phad. Wat een mooie dag op Ko Tarutato. De volgende dag willen wij naar de Lo Po waterval gaan, maar die staat droog weet de Khao Phad mevrouw te vertellen. Dan blijven wij nog maar een dagje luieren en knutselen. Wij spreken een andere Farang, die verteld dat hij uitdrukkelijk niet met vissers een charter boot mocht regelen van de rangers. Zal het park management zichzelf soms een vette commissie uitbetalen op ieder boottochtje van tenminste 400 Baht? De locale vissersboot kan toch niet meer dan 200 Baht krijgen voor een tochtje van nog geen half uur? Ook spreken wij een andere Farang, Woltjo uit Nederland. Hij wil het jungle pad naar Ao Taloh Udang ook lopen, maar niet alleen. Dat lijkt ons een verstandige beslissing. Voorlopig blijft hij nog even hier.
“Farang! Farang!”: © 2006 René Maassen
Pagina: 30/35
De daaropvolgende dag fietsen wij weer alleen door de jungle over het betonnen fietspad naar de oostkust: Ao Taloh Wow. Van boven worden wij geobserveerd door tientallen valken en arenden: verder is er niemand. Ao Taloh Wow is waar de geschiedenis van dit huidige natuurpark begon. In 1938 werd het onbewoonde eiland een gevangenenkamp. Doordat de zee eromheen gevuld is met haaien en op het eiland toen nog krokodillen leefden, nu uitgestorven, was ontsnappen geen aantrekkelijke optie. In het begin waren er tweeduizend gevangenen, een getal wat later soms opliep naar zevenduizend. Hier waren de gewone boeven tewerkgesteld: hout kappen en zagen en ander zwaar werk. In Ao Taloh Udang, de zuidpunt van dit eiland, waren de politieke gevangen gehuisvest. Waar wij nu zijn is weer een ranger station, waar de vriendelijke Mr Pong de scepter zwaait. Hij spreekt redelijk goed Engels en kan ons veel informatie verschaffen. Ook heeft deze post allemaal informatie materialen, die op de andere twee posten ontbraken. Een vrouwtje van het park loopt gelijk naar mij toe en vraagt of ik haar wil helpen met haar Engelse cursusboek. Dat vind ik wel leuk, en wij lezen een half uurtje hardop. Zij heet 'Tjep', is 27 jaar en sinds 4 maanden getrouwd met vriendelijke Mr. Pong, die 29 is. Maar ze heeft nog geen baby, voegt ze er ongevraagd gelijk aan toe. Beide zijn Boeddhistisch opgevoed. 'Tjep' en 'Pong' zijn bijnamen: de meeste Thaien hebben een zeer lange naam, daarom hebben ze voor dagelijks gebruik een korte naam. "Pong heeft een goed hart. Pong is een stil mens, en ik praat heel veel", zegt Tjep. "Daaraan kun je mijn naam onthouden: tjep, tjep, tjep is het geluid wat kuikentjes de hele dag maken." zegt ze lachend. Dat is een goede, ik weet het nog steeds! Van Pong horen wij later, dat het park management vindt dat het personeel een achterstand heeft in Engels en rekenen, daarom is er een cursus opgezet. Dat is goed initiatief! Tjep is heel leergierig en loopt voordurend alles op de zoeken in haar woorden- en cursusboek. Wij kamperen op het terreintje boven het ranger station en zijn weer alleen. Jolanda vind nog 1 vishaakje in haar tas. Na de diefstal van onze hengel in Mongolië hadden wij de andere visspullen weggedaan. Met een stuk dunne waslijndraad ga ik vissen aan de pier. Van Tjep krijg ik een inktvis. "Dat is heel goed om mee te vissen", zegt ze. Ik vang vier visjes, maar zet twee ukkies terug. Pong komt mij even later helpen met een ander lijntje. Dat heeft hij vaker gedaan. Hij vangt snel 3 visjes en geeft die aan mij. Die avond bakt Tjep-Tjep-Tjep de visjes voor ons zonder kosten. De kleine visjes zijn erg smaakvol. Wij eten er weer Khao Phad bij. De keuze is hier eenvoudig: er is maar 1 gerecht op het menu. Na nog wat Engels hardop lezen door Tjep, gaan Jolanda en ik naar ons camou-tentje voor weer een stille donkere nacht. De volgende morgen staan wij bij het eerste licht op, om kwart over zes. Wij eten een Khao Phad, het keukenmeisje en Tjep zijn vandaag op ons verzoek eerder opengegaan. Dat is aardig. Om half acht vertrekken wij te voet over het historische jungle pad richting Ao Taloh Udang. Vele politieke gevangenen en hun bewakers hebben gezweet op dit pad in de jaren '40 van de vorige eeuw. Dit jaar heeft pas één Farang dat pad gelopen, en die is per boot terug gekomen. Wij willen het heen-en-weer lopen in 2 dagen. Wij nemen onze tweepersoons klamboe mee en een laken en een slaapmatje voor ieder. Bij Ao Taloh Udang is wel een ranger post, maar er is niets te koop. Wij graaien dus een kilo of twee uit ons koekenblik om mee te nemen als voedsel. Het zijn maar 12 kilometers, maar het pad gaat door dichte jungle; is deels overwoekerd en doorkruist 25 beekjes. Dat gaat een paar uurtjes kosten. Het is natuurlijk ook weer zweterig heet met 35 graden en een 85 % luchtvochtigheid. Eerst passeren wij het gerestaureerde gevangenenkamp van Ao Taloh Wow. Er staan veel tweetalige informatie borden bij. Wat ik goed vind, is dat die ook vrijmoedig een aantal fouten van het toenmalige kampmanagement toegeven. Zo werd gedurende enige tijd, door sommige managers grof geld verdiend aan de harde gratis arbeid van de gevangenen. Ze verkochten de 'gratis' gezaagde planken teakhout illegaal tegen de hoge marktprijzen aan wal en staken de opbrengst in eigen zak. Tijdens WO-II raakte het eiland in de vergetelheid, terwijl er nog wel enkele duizenden mensen op zaten. Er kwamen geen voorraden meer, en het ziekenhuispersoneel werd terug geroepen, want die waren elders nodig. In een malariagolf gingen alleen al 700 van de toen 3000 mensen dood. Onbehandeld was het sterftepercentage van deze malaria blijkbaar zo'n 25 %, zou je koeltjes kunnen afleiden. In totaal gingen er duizenden dood door gebrek aan voeding en medische zorg. Tegen het einde van WO-II namen de laatste levende gevangen, enkele honderden, samen met de bewakers het heft in eigen hand. Ze startten piraterij aanvallen op passende handelsschepen. Daarvan kregen ze snel de smaak goed te pakken, want de aanvallen werden berucht in de hele regio. Die overvallen waren gemakkelijk, omdat de Japanse marine die deze zeeën beheerste, alleen volledig onbewapende koopvaardij schepen toestond. De overvallen werden al snel gewelddadig en bloedig: nadat de buit geroofd was werd de bemanning gedood en het beroofde schip gezonken. Op het eiland Penang in Maleisië leidde dat tot grote voedsel tekorten. De bevolking richtte zich tot de Britse gouverneur met een verzoek de piraten van Ko Tarutato te stoppen. Maar dat was (en is) Thais grondgebied. Dat leidde er weer toe dat de Thaise regering een verzoek vanuit Maleisië ontving om de Ko Tarutao piraten te stoppen. De Thaise regering rekende zichzelf daartoe niet in staat, en verzocht het Britse leger in Maleisië om de piraten van Ko Tarutao te arresteren. In 1946 hadden 300 Britse soldaten daar weinig moeite mee. De piraten werden later door een Thaise rechtbank veroordeeld. Welke straffen zij kregen staat niet bij het verhaal. Er staat slechts: "Zij kregen straffen die in verhouding stonden tot de ernst van de misdaden die zij begaan hadden." Zo, met deze achtergrond info, is het wel interessant. De jungle wandeling is mooi, en het pad is inderdaad al weer aan het dichtgroeien. Wij zijn weer alleen. Het pad wordt eens per jaar, in het regenseizoen, schoongehakt. Wij zien een stuk of 20 wilde zwijnen [Sus scrofa], een aantal plonsapen, een reuze zwarte eekhoorn [Ratufa bicolor fretensis] en wij denken een civet boskat [Artogalidia trivargata macra]. Maar die laatste was zo snel weg, dat wij daar niet 100 % zeker over zijn. Het ritselt weer overal, maar wij zien weinig beesten. Wij hopen nog steeds een monster python van een meter of 7 te zien. Volgens Pong komen die wel voor op dit eiland. De wandeling is mooi, maar biedt weinig variatie. Ik voel mij slap vandaag en ben na een half uur eigenlijk al moe. Na 6 uur 45 minuten komen wij aan in Ao Taloh Udang. De laatste 5 uur zijn eigenlijk precies hetzelfde als het eerste uur. Maar de wetenschap dat niemand dit historische en woeste pad loopt en het alom aanwezige bos en beesten maken het toch mooi. De monster python krijgen wij helaas niet te zien. Bij het ranger station kunnen wij ons gelukkig wassen, want de stank uit onze lijven en kleding heeft een zorgbarende omvang aangenomen.
“Farang! Farang!”: © 2006 René Maassen
Pagina: 31/35
Het is nog vroeg in de middag. Ik speel wat schaak tegen mijn computer. Ik bak er helemaal niets van. Ik verlaag het niveau naar beginnende beginner en amateur mode en bak er nog steeds niets van. Ik ben niet zo sterk vandaag, fysiek en mentaal. Wij mogen binnen op de grond slapen onder onze klamboe. Wij hebben al verschillende teken en bloedzuigers gezien. Die middag nog val ik vermoeid een uurtje in slaap: dat gebeurd mij eigenlijk nooit. Die avond eten wij vermoeid onze heerlijke koekjes op. Ze vervelen nog steeds niet; er zit lekker veel sesam op. De twee jonge niet-spraakzame rangers vinden dat blijkbaar zielig, want vlak voor het donker wordt krijgen wij een maaltijd van ze! Spinaziesoep, rijst en gebakken visjes: heerlijk! De volgende ochtend lopen wij terug. Ik voel mij weer goed en wij lopen het nu 2 uur sneller terug. Gisteren was ik blijkbaar wat ziekerig, vandaag is alles weer normaal. Jolanda heeft vandaag juist een zwaardere dag: zij zweet veel meer dan anders en meer dan ik. Dat is meestal andersom. Onderweg pikken wij nog drie bloedzuigers op, die wij tijdig ontdekken en verwijderen. Ook gebeurt er iets onverwachts: 2 tegenliggers! Het zijn Woltjo en een Canadees die nu samen dit pad lopen. Als wij terug komen in Ao Taloh Wow is het 12 februari: Chinees nieuwjaar! Vannacht is het nieuwe maan: een maanloze nacht. De komende nacht zal de vloedlijn minstens een meter hoger zijn dan anders. Er zijn veel vakantieChinezen op excursie op Ko Tarutao, maar het is niet hinderlijk. Ze rijden heen en weer met de dagelijkse taxivrachtwagen en maken veel foto's en drinken veel bier. Aan onze tent hangt een hangertje met een 5 Baht stuk erin. Er zit een briefje bij: "Gefeliciteerd fietsende Hollanders." "Puik stukje loopwerk verricht hier op Ko Tarutao en dat na 17.000 kilometer fietsen. Dat verdient een medaille!" "Hoop dat alles op rolletjes blijft gaan." "Groeten + succes! Woltjo" Dat is leuk van Woltjo! Ik stel nog een aantal vragen aan Mr. Pong. "Op iedere boot, meerdere per dag, zitten wel 100 Farangen. Slechts enkele stappen hier uit. Alle anderen gaan door naar Ko Li Pe. Dat is een klein eilandje. Waarom?" "Op Ko Li Pe wonen al heel lang de zogenaamde zeezigeuners en die hebben een soort vrijstaatje op 'hun' eilandje. Er zijn daar veel private bungalows, bars en ook is er dag en nacht stroom." Onze toerisme theorie blijkt weer te kloppen: veel luxe voorzieningen leidt tot veel bezoekers en niet andersom. Prima voor de 'vrije markt' maar niet voor een natuurreservaat. "Dus, hoewel Ko Li Pe officieel binnen het nationale park valt, is het in de praktijk buiten het park management?" Dat geeft vriendelijke en kundige Pong schoorvoetend toe. "Ons management ziet dat op Ko Li Pe veel geld wordt uitgegeven door Farangen en dat geld wordt niet hier uitgegeven. Om ook wat meer inkomsten te krijgen wordt dat nieuwe luxe bungalow project in Ao Molae uitgevoerd." Hopelijk ontwikkelt het management snel meer inzicht, want het lijkt erop dat business development in de toekomst meer aandacht gaat krijgen dan natuurbescherming. Waarvoor hadden wij ook alweer natuur reservaten? Ko Tarutao was het laatste eiland vrij van ontwikkeling in Thailand, maar de eerste ongeschonden baai van dit eiland is nu al naar de kloten. Dit was het laatste eilandje met ongeschonden baaien. Hopelijk wordt dit in de toekomst geen 2e Ko Phi Phi of Ko Lanta. Nu is het nog mooi. "Wij wilden gisteren naar de Lo Po waterval gaan, maar die zou droog staan nu?" "Dat klopt. Er is deze zomer veel minder regen gevallen dan anders. Boven Lu Du waterval is een berg met veel begroeiing. Die geeft langzaam water af, ook in een droog jaar. Daarom stroomt die waterval het hele jaar. Boven Lo Po is een soort moeras. In een extreem droge zomer als deze valt dat moeras droog en die hele rivier dus ook. Deze zomer was veel droger dan alle vorige jaren. Hopenlijk is het volgend jaar weer normaal." Globale klimaatverandering heet niet zonder reden zoals het heet. Wij bedanken Pong voor zijn franke toelichting. Even later zien wij in de baai een zeeotter [Lutra perspicillata] paartje op een zandbank heerlijk visjes en schelpen oppeuzelen. Dat is leuk om te zien van dichtbij. Met de verrekijker zien wij in verte scholen dolfijnen [Delphinus delphis]. De volgende dag om 16:00 gaat een snelle veerboot naar Satun haven. Satun ligt op het vaste land van Thailand en van daaruit gaat weer een boot naar Maleisië. Van Pong en Tjep krijgen wij een gratis lunch aangeboden als dank voor de Engelse les; dat is lief. Het wordt: Khao Phad met een omelet. Dat laatste staat niet op de menu kaart! Heerlijk. Die ochtend snorkelen wij nog een rondje bij de pier. Het water is troebel aan deze kant van het eiland, maar het is toch lekker om hier te zwemmen. Jolanda heeft goede vorderingen gemaakt met haar zeezwemcursus-in-diep-water-waar-je-geen-bodem-kunt-zien. Ze zwemt nu als een ottertje! Alleen boven water dan. Volgens Pong is er helemaal geen eigen tent heffing van 40 Baht per nacht. Die regel lijken bij het hoofdkantoor van Ao Pante zelf bedacht te hebben. Om 16:00 worden wij bedankt en uitgezwaaid door Pong, Tjep en Woltjo. Deze boot is razendsnel. Wij en de fietsen zitten op het achterdek en het is een mooie cruise. Het haventerreintje waar wij aankomen ligt wel 15 kilometer van Satun af.
“Farang! Farang!”: © 2006 René Maassen
Pagina: 32/35
Aan een douane beambte vragen wij of wij mogen kamperen op het grasveldje wat bij dit omhekte terrein hoort. Dat is geen probleem, tot onze verbazing. De volgende ochtend eten wij om 07:00 uur bij het moslim eethuisje. Wij eten eerst ieder een Khao Phad, daarna ik nog een heerlijke mosselen-curry met rijst, en nog een Khao Phad voor Jolanda. Wij drinken er vier filterkoffie bij (kophie; ‘koffie’ is Nescafé). De man van het eettentje komt ook aan het tafeltje zitten. Hij vindt het leuk dat wij bij hem eten en ook nog in Thai bestellen. Het is grappig dat hij gelijk het ons bekende rijtje Azië vragen stelt: maar bij Moslims komt dit vaker voor dan bij niet-Moslims. "Zijn jullie getrouwd?" "Ja." "Hoelang al?" "Al bijna 9 jaar." "Hoeveel kinderen hebben jullie?" "Wij hebben geen kinderen." "[aan mij] hoeveel vrouwen heb je dan?" "Eentje, deze". "Hoeveel kinderen en vrouwen heeft u dan?" "Ik heb twee vrouwen. Van de eerste vrouw heb ik geen kinderen van mijn tweede vrouw heb ik vijf kinderen". Wij weten dat Moslims het recht hebben een tweede vrouw te nemen als hun eerste vrouw geen kinderen [zonen] baart. Deze man heeft dat in praktijk gebracht. Hoe zijn eerste vrouw dat vindt, weten wij niet. Zij is niet hier. Hij en zijn tweede vrouw (zij blijft in de keuken) zijn in ieder geval vriendelijk en hun eten en koffie zijn lekker. De man raakt niet uitgefascineerd over de witte haren op mijn hoofd, armen en benen. Wij bedanken deze vriendelijke mensen en gaan naar de boot die ons naar het eiland Langkawi op Maleisië gaat brengen. Onze 3000 kilometer en 86 dagen fietsen van noord naar zuid Thailand hebben een hele mooie slotweek gehad. Over het geheel was Thailand redelijk interessant, maar niet helemaal onze eerste keus. Thailand is een vakantiebestemming, wat minder een reisbestemming naar onze mening. De grootste attractie van Thailand zijn zondermeer deze altijd vrolijke en vriendelijke mensen en hun uitbundige kinderen. Die zullen wij zeker nooit vergeten.
[Epiloog 1]: Later ontvangen wij van Woltjo, die andere Nederlander op Ko Tarutao die ons een medaille gaf, nog de volgende e-mail over zijn vertrek van het eiland. Woltjo kampeerde ook in zijn eigen tentje, maar vertrok via het hoofdkantoor: “Hallo Rene en Jolanda, je hebt het goed met Woltjo. Bedankt voor het andere verslag wat jullie gestuurd hebben, leuk!. Dat verhaal met 20 Baht per nacht [p.p. eigen tentbelasting] betalen dat had bij mij nog een typisch Thais staartje: ik ging met de boot terug naar Pak Bara. Toen ik aan het haventje van het eiland stond vroeg men mij of ik mijn naam wilde doorstrepen op een soort toeristenlijst. Ik zei dat mijn naam daar niet op stond. Dat moet wel was hun antwoordt. Vervolgens: ik; Hoezo moet dat wel? zij; Je had je moeten melden! ik; Hoe moet ik dat weten? zij; Je had je moeten melden! ik: Waar staat dat? zij; Je had je hier moeten melden. ik; Waar staat dat, hoe moet ik dat weten? zij; Waarom sta je niet op de lijst? ik; Omdat ik me niet aangemeld heb! zij; Je had je moeten melden! Enfin, een impasse op hoog niveau dus. Toen kwam de chef met een schitterende oplossing: hoeveel dagen ben ik op het eiland geweest? 2 dagen zei ik om een eind aan deze impasse te maken. dat is dan 40 Bath! Ik wilde nog vragen om een reçuutje maar het werd al warm en ik had die dag daarvoor al van iemand anders een gratis terugticket gekregen. Verder heb ik daar mijn tent verkocht en van Tjep en mr. Pong hadden de Canadees en ik nog 2 borden met vis gekregen nadat mijn poging om een (grote!) vis te vangen was mislukt doordat het touw knapte. Zo heb ik mijn vakantie ook rijkelijk afgesloten en ben weer thuis. Een fijne tocht verder en de groetjes! Woltjo“. [Epiloog 2]: Voorbij Bangkok hebben wij veel nachten in het camou-tentje doorgebracht. Hetzij omdat er zich een mooi plekje aandiende, hetzij omdat de goedkope accommodaties al vol waren of te duur waren. Over heel Thailand zijn de gemiddelde kosten per dag daarmee gedaald naar 14 Euro per dag voor ons tweeën. Thailand was daarmee niet duurder dan andere landen op deze reis, ondanks dat wij zo’n twee van de drie nachten in een hotel geslapen hebben en wij vaak bij eethuisjes aten.
“Farang! Farang!”: © 2006 René Maassen
Pagina: 33/35
========== Thaise taal =========== Buiten de toeristen gebieden spreken maar héél weinig mensen Engels in Thailand. Met het onderstaande lijstje dagelijkse woordjes moet jezelf wel staande houden. Thai reageren zéér enthousiast als je Thai spreekt! De Thaise taal is toonhoogte gevoelig. Dat betekent dat ieder woord wel drie (totaal verschillende!) betekenissen heeft, afhankelijk van de gebruikte toonhoogte. Met de juiste uitspraak is hier al rekening gehouden voor een Nederlandstalig persoon. Spreek de woorden zoals ze hier geschreven zijn gewoon uit als een normaal Nederlands woord. Negen van tien woorden zullen goed aankomen. (Door man) (Door vrouw)
= uitgesproken door een man, ongeacht of hij een man of vrouw aanspreekt (krap) = idem, maar uitgesproken door een vrouw(haa)
Hallo Tot ziens, kortstondig Tot ziens, definitief Bedankt Ja Nee Ik kom uit Nederland Ik begrijp het Ik begrijp het niet Hoeveel kost het? Guesthouse Hotel Fiets
= saa waa die (joviaal, tegen kinderen) = saa waa die krap (beleefd, door man) = saa waa die haa (beleefd, door vrouw) = saa waa die (krap/haa) = laakhon = kap koen krap/haa = krap (door man), haa (door vrouw) = mee = djaamak neederlaaan(d) = khao djai = mee khao djai = thao rai krap/haa? = baan pak = hotel = jhakajaan
1 = neung 2 = song 3 = saam 4 = sie 5 = haa 6 = hok 7 = jet 8 = pet 9 = kaoo 10 = sip 11 (uitzondering) = 20 (uitzondering) = jie sip Alleen 11 en 20 zijn onregelmatig, verder alles regelmatig 21 = jie sip neung 30 = saam sip 31 = saam sip neung (3-10-1) 40 = sie sip 100 = roy 400 = sie roy 453 = sie roy haa sip saam (4-100-5-10-3) Water Drinkwater Goed Gekookt water Bouillon, gekookt Heerlijk! Niet heerlijk! (vies)
= naam = naam deum = deum = naam tom = naam soep = aa-loy aa-loy! (soms: aa-roy aa-roy!) = mee aa-loy
“Farang! Farang!”: © 2006 René Maassen
Pagina: 34/35
Groot Klein Niet klein Kleine ananas Geen kleine ananas Grote ananas
= djai = noi = mee noi = sapaarot noi = mee sapaarot noi = sapaarot djai
Markt Sapotille Doerian Ananas Jackfruit (nangka) Papaja Banaan Ommelet met rijst Opgebakken rijst Gedroogde gemalen chilli Zout
= taanaawat = laamoot = toerian = sapaarot = kaanoen = maalakor = kloe-ai = khai-jieuw = khao-phad = phik-phon = kloehwhaaa
Filter koffie Oploskoffie Thee Langzaam, rustig
= kop-hie = koffie = chaa = chaa chaa
Internet Computer Papa Mama
= internet = computer = papa = mama
Dorp Eiland Strand Baai Rivier Berg Grot
= ban = koo = hat = aa-oo = mee-naam = kha-oo = tham
Gaan = pai Waar naar toe? = pai nai? (wij gaan) naar Singapore = pai Singapore
“Farang! Farang!”: © 2006 René Maassen
Pagina: 35/35