119
F.3. Spelen voor de derde periode F.3.1. Tikspelen zonder stick en bal: De postbode (II) Tikkertje met vrijplaatsen (I) Hindernistikspel (I) Pak de staart De hagedissen Bevrijdingstikkertje F.3.2. Pingelspelen: Stoelendans Tweebal Oversteken Vier vakkenloop Stratenloop (II)
Periode III
F.3.1. Tikspelen zonder stick en bal
F.3.3. Tikspelen met stick en bal: De postbode (III) De postbode (IV) Huizentikkertje (II) De krokodillenvijvers Tikkertje met vrijplaatsen (II) Doelpuntenloop (II) Hindernistikspel (II) F.3.4. Overspelen met stick en bal: Kris kras door de buurt Samen scoren (I) F.3.5. Overspelen ‘met gevaar’ met stick en bal: Twee poortenspel Drie poortenspel Lopende band Pas op voor de olifant Samen scoren (II) F.3.6. Afpakspelen met een grote bal: Afpakkertje 3:1 Afpakkertje 4:2 F.3.7. Afpakspelen met stick en bal: Duel 1:1 (I) Duel 1:1 (II) Duel 1:1 (III) Doelpuntenloop (III)
120
121
Periode III
Tikspelen
Periode III
Tikspelen
Zonder stick en bal
De postbode (II)
Zonder stick en bal
Tikkertje met vrijplaatsen (I)
Situatieschets:
Bedoeling van het spel: Zie ook ‘De postbode (I)’ op bladzijde 49. Ongeveer zeven lopers (postbodes) proberen steeds één zakje (brief) over het veld (tuin) van cirkel A naar cirkel B (brievenbus) te brengen zonder getikt te worden. De twee tikkers (waakhonden) proberen de lopers in het veld te tikken. Als een loper getikt wordt, legt hij buiten het veld een pilon om. Vervolgens neemt hij weer deel aan het spel. Haalt een loper de overkant, dan legt hij een zakje in cirkel B en loopt vervolgens buitenom terug. Hij pakt dan opnieuw een zakje uit cirkel A en probeert weer over te steken. De tikker wisselt als alle zakjes in cirkel B liggen óf alle pilonnen omgelegd zijn.
Situatieschets:
Bedoeling van het spel:
A
B
Materiaal: - touw om het gebied af te bakenen - touw voor 2 cirkels - 20 pittenzakjes - 6 pilonnen om te tellen Aanvullende opmerkingen: Laat niet twee goede of minder goede spelers tegelijkertijd tikken. Meestal neemt een betere tikker al een groter deel van het veld voor zijn rekening. De begeleider kan zelf ook meespelen, zeker met een kind dat nog niet zo goed tikt. Veranderingsmogelijkheden: Door het veld smaller/dieper te maken, wordt het spel voor de lopers moeilijker. De winstkansen voor de tikker worden groter als er met minder pilonnen gespeeld wordt. De tikkers kunnen eventueel zelf bepalen om hoeveel pilonnen zij spelen.
122
We verwachten van de lopers dat zij: - wachten tot er meerdere lopers zijn; - dreigen met meerdere tegelijk over te steken; - op beide tikkers letten, ook al staat één tikker wat verder weg; - teruggaan naar de beginlijn als de tikker hen dreigt te tikken; - ook in de breedte van het veld van positie wisselen; - oversteken als in het midden of aan een zijkant een gat ontstaat. We verwachten van de tikkers dat zij: - de hele breedte van het veldje afscher- men door zich vaak naast elkaar op te stellen; - in de gaten houden of en waar er nieu- we lopers bijkomen; - op meer dan één loper letten; - zich niet te ver weg laten lokken door schijnbewegingen van een loper, zodat een andere loper over kan steken; - zich na een tikpoging goed opstellen; - ook zo nu en dan een loper proberen te tikken die aan de kant van de andere tikker oversteekt.
Materiaal: - touw voor veldafbakening - touwen voor cirkels - 2 partijlinten/hesjes voor de tikkers - 7 pilonnen om te tellen Aanvullende opmerkingen: Het speelgebied kan met behulp van de achter- en zijlijn in de hoek van het hockeyveld afgebakend worden. Kinderen gaan vaak dicht bij een cirkel staan, óók als er geen tikker in de buurt is. Daardoor komen ze sneller met z’n tweeën in een vrijplaats te staan als een achtervolgde loper naar een cirkel gaat. De kinderen kunnen leren om uit de buurt van de tikkers te blijven, maar niet te snel in of bij een vrijplaats te gaan staan. Voor de tikkers zal het moelijk zijn tijdig te ‘switchen’ van loper, bijvoorbeeld door iemand te gaan volgen die net een cirkel verliet om plaats te maken voor een ander. Laat niet twee goede of minder goede spelers tegelijk tikken. Veranderingsmogelijkheden: De lopers krijgen het gemakkelijker als er een groot veld met relatief veel cirkels gebruikt wordt. Het lukt de tikkers eerder om binnen een minuut alle pilonnen om te laten leggen, als er om minder pilonnen wordt gespeeld.
Zie ook ‘Vlugtikkertje’ op bladzijde 85. We verwachten van de kinderen dat zij: Twee tikkers moeten zes tot acht lopers tikken. De lopers moeten binnen het veld blijven. De lopers zijn vrij als ze in één van de cirkels gaan staan. Als er al iemand in die cirkel staat, moet hij de cirkel uitgaan. Er mag steeds maar één speler in een cirkel staan. Wordt een loper getikt, dan legt hij een pilon om en speelt daarna weer verder. De speeltijd bedraagt ongeveer één minuut. Hoeveel pilonnen zijn er dan omgelegd? Als de pilonnen al binnen de speeltijd omliggen, wordt het spel beëindigd. We verwachten van de lopers dat zij: - zich verdelen over het veldje en dus niet dicht bij elkaar blijven; - ze in een vrije cirkel gaan staan als ze achtervolgd worden; - uit de cirkel gaan als ze niet meer ‘bedreigd’ worden; - snel uit de cirkel gaan als er iemand anders inkomt. Een goede speler gaat zelfs al net van te voren weg! We verwachten van de tikkers dat zij: - naar de plaatsen gaan waar meerdere lopers zijn; - een loper die naar een bezette cirkel loopt blijven achtervolgen; - proberen een loper die uit de cirkel gaat te tikken; - snel een andere loper proberen te tik- ken als een loper naar een vrije cirkel gaat.
123
Periode III
Tikspelen
Periode III
Tikspelen
Zonder stick en bal
Hindernistikspel (I)
Zonder stick en bal
Pak de staart
Situatieschets:
Bedoeling van het spel: Zie ook ‘Vlugtikkertje’ op bladzijde 85. Twee tikkers moeten zes tot acht lopers tikken. De lopers mogen wel door de poortjes, de tikkers moeten er omheen. De lopers mogen niet twee keer achter elkaar door hetzelfde poortje gaan. Het spel duurt ongeveer één minuut. Hoeveel lopers worden getikt? Wordt een loper getikt, dan legt hij buiten het veld een pilon om en speelt vervolgens weer mee.
Situatieschets:
Bedoeling van het spel: Twee tikkers spelen tegen ongeveer vijf lopers. Alle lopers hebben een lintje achter in hun broek. De tikkers proberen de linten te pakken. De buitgemaakte lintjes worden in cirkel A, buiten de kring, gelegd. De loper haalt vervolgens een nieuw lintje in cirkel B. Hoeveel lintjes krijgen de tikkers binnen één minuut te pakken? Welke loper is zijn lintje niet éénmaal kwijtgeraakt?
We verwachten van de lopers dat zij: - zich verspreiden over het veld en dus niet te veel bij elkaar gaan staan; - zich achter de hindernissen opstellen; - over veel hindernissen gaan als ze ach- tervolgd worden; - ook op de tweede tikker letten als ze achtervolgd worden.
Materiaal: - touw voor veldafbakening - pilonnen en touwen voor de hindernis - 2 partijlinten/hesjes voor de tikkers - 7 pilonnen
We verwachten van de tikkers dat zij: - naar de plek gaan waar meerdere lopers zijn; - soms samen één of meerdere lopers insluiten; - snel omlopen als ze zien dat een loper over een hindernis gaat.
B
A
Materiaal: - touw voor veldafbakening - touwen voor de cirkels - 5 partijlinten voor de lopers - 10 partijlinten voor cirkel B
We verwachten van de lopers dat zij: - niet alleen maar weggelopen, maar ook de tikkers uitdagen; - proberen met hun gezicht naar de tikker die hen bedreigt te blijven staan; - plotseling weglopen naar een andere plek als de tweede tikker hen bedreigt. We verwachten van de tikkers dat zij: - proberen de lopers ongezien van achte- ren te benaderen: dat zal vooral lukken als de lopers hun aandacht op de ande- re tikker gericht hebben; - regelmatig samen iemand bedreigen; - het lint met een snelle beweging uit de broek proberen te trekken.
Aanvullende opmerkingen: Het speelveld kan met behulp van de zij- en achterlijn in een hoek van het hockeyveld afgebakend worden. Laat niet twee goede of minder goede spelers tegelijk tikker zijn. De begeleider kan, samen met een minder goede speler, ook tikker zijn. De poortjes mogen niet zo breed zijn dat de tikker te ver om moet lopen en daardoor geen tikkansen meer heeft. Let er op dat de tikkers werkelijk om de pilonnen heengaan en de poortjes niet afsnijden.
Aanvullende opmerkingen: Het speelveld kan met behulp van de achter- en zijlijn in een hoek van het veld afgebakend worden. Laat niet twee goede of minder goede spelers tegelijk tikker zijn. De begeleider kan, samen met een minder goede speler, ook tikker zijn. Het lint moet tenminste voor de helft uit de broek steken. Het mag niet met de hand worden beschermd.
Veranderingsmogelijkheden: De winstkansen van de lopers worden groter als er veel obstakels en een groot veld gebruikt wordt. Ook bredere obstakels leveren de lopers voordeel op. De winstkansen van de tikkers stijgen als er om minder pilonnen gespeeld wordt.
Veranderingsmogelijkheden: De tikkers kunnen de lopers beter bedreigen als het veldje kleiner gemaakt wordt.
124
125
Periode III
Tikspelen
Zonder stick en bal
De hagedissen Het spel is afgelopen als er vier lintjes in cirkel A liggen óf als alle pilonnen omgelegd zijn. Winnen de hagedissen of de jagers? Wissel de tikkers bij een volgend spel.
Situatieschets:
A
6à7m
0,8 m
Materiaal: - touw voor een grote cirkel - touw voor een middencirkel(tje) - touw voor vak A - 3 lintjes voor de middencirkel - 2 lintjes voor de broeken van de tikkers - 6 pilonnen
126
We verwachten van de lopers dat zij: - zich over de cirkel verdelen zodat de tikkers van alle kanten aangevallen kunnen worden; - de cirkel ingaan als de tikkers met hun rug naar ze toe staan; - de cirkel ingaan en een tikker ‘bedrei- gen’ zodat die naar hen toekomt: een andere speler kan dan in de rug aanval- len; - binnen de cirkel ook letten op de tikker die hen niet direct bedreigt; - het lintje pakken als de kans zich voor- doet.
We verwachten van de tikkers dat zij: - ten opzichte van elkaar steeds een ander stuk van de cirkel in de gaten houden (dit wisselt natuurlijk voortdu- rend); - elkaar rugdekking geven; - meerdere lopers in de gaten houden; - niet alleen maar afwachten bij het mid- dencirkeltje maar ook de lopers buiten de cirkel proberen te houden en te tik- ken.
Bedoeling van het spel: Zie ook ‘Pak de staart’ op bladzijde 125. Twee tikkers (hagedissen) staan met een lintje (staart) in hun broek in de grote cirkel. Buiten de cirkel staan vier lopers (jagers). De lopers moeten de cirkel ingaan om een lintje uit de broek van de tikker te trekken. De tikkers proberen de lopers die in de cirkel staan te tikken. Als de lopers bedreigd worden, kunnen ze de cirkel verlaten. De tikkers mogen de cirkel niet verlaten. Wordt een loper getikt, dan legt hij een pilon om en speelt vervolgens weer mee. Heeft de loper een lintje te pakken gekregen, dan legt hij dat in cirkel A. De tikker pakt een nieuw lintje uit de kleine middencirkel. De lopers mogen hem dan niet bedreigen. Als het lintje goed zit, komt de tikker uit de kleine cirkel en speelt weer mee. Voor het overige mag tijdens het spel niemand in de middencirkel komen. Aanvullende opmerkingen: Dit is geen eenvoudig spel voor kinderen van deze leeftijd. Het spel wordt op een relatief klein oppervlak gespeeld en er moet snel gereageerd worden. Lopers moeten leren gerichte initiatieven te nemen om de tikkers te bedreigen. Je ziet ze nogal eens met weinig ‘pakambitie’ door de cirkel rennen; het niet getikt worden is al interessant genoeg. De tikkers worden van alle kanten bedreigd. Het is heel spannend daar in het midden! Soms gaat een tikker rondjes draaien om iedereen in de gaten te kunnen houden. Daardoor wordt de tikker heel kwetsbaar. Hij moet er een beetje op vertrouwen dat de andere tikker hem rugdekking geeft. Als de groep te groot is, kunnen de kinderen die ‘over’ zijn naast de pilonnen wachten. Als een loper die getikt is een pilon omlegt, mag de ‘eerste wachter’ het veld in. De loper sluit achter aan. Zorg dat er niet te veel kinderen moeten wachten. Veranderingsmogelijkheden: De winstkansen van de tikkers worden groter als om minder pilonnen en/of meer lintjes gespeeld wordt. De tikkers kunnen eventueel zelf bepalen om hoeveel pilonnen (in verhouding tot het aantal lintjes) ze spelen. De tikkers krijgen meer tijd de lopers aan te zien komen als de cirkel wat groter is. Er kan met meer lopers (en dus ook met meer tikkers) gespeeld worden, bijvoorbeeld zes lopers tegen drie tikkers. Uiteraard moet de cirkel dan groter gemaakt worden. Het samenspel wordt dan moeilijker omdat het ingewikkeld is de initiatieven van mede- en tegenspelers te overzien: er zijn er dan zoveel! Dan ontstaan er in de cirkel allerlei spelsituaties waarbij spelers hun ‘eigen’ spel spelen. Als het spel voor de tikkers te moeilijk blijkt te zijn omdat ze van alle kanten bedreigd worden, kan het spel in een driekwart of halve cirkel gespeeld worden.
127
Periode III
Tikspelen
Zonder stick en bal
Bevrijdingstikkertje zit)?
Situatieschets:
A
We verwachten van de lopers dat zij: - in eerste instantie proberen niet getikt te worden door zich over het veld te verspreiden en weg te lopen van de tik- kers; - gevangenen proberen te bevrijden door, als daar ruimte voor is, langs tikkers te lopen die voor vak A staan; - met meerderen tegelijk vanuit verschil- lende richtingen proberen gevangenen te bevrijden; - zeker in de buurt van vak A ook op de tweede tikker blijven letten.
B
Materiaal: - touw om het veld af te bakenen - touwen voor vak A en B - lintjes/hesjes voor de tikkers - pilonnen voor de gevangenis
We verwachten van de tikkers dat zij: - in eerste instantie proberen lopers te tikken door ze achterna te jagen; - de gevangenen bewaken door zich in de buurt van vak A op te stellen; - een soort taakverdeling maken: één tik- ker bewaakt de gevangenis (bewaker) en de ander probeert lopers verderop in het veld te tikken; - met z’n tweeën de cirkel gaan bewa- ken als er behoorlijk wat gevangenen zijn.
Bedoeling van het spel: Twee tikkers (politieagenten) proberen ongeveer zeven lopers (boeven) te tikken (arresteren). Een loper die getikt is, wordt door de tikker aan de hand naar de kwartcirkel A (gevangenis) gebracht. In de gevangenis legt de loper een pilon om. Als het spel begint staan er zeven pilonnen achter de cirkel. De lopers kunnen een gevangene bevrijden door ongetikt in cirkel A te komen, daarin kunnen ze niet meer getikt worden. Ze nemen een gevangene bij de hand en nemen die mee naar kwartcirkel B. Lopers mogen alleen in cirkel B komen als gevangene en bevrijder uit cirkel A komen. Tijdens de oversteek van A naar B mogen bevrijder en gevangene niet getikt worden. Vervolgens verlaten gevangene en bevrijder cirkel B om weer mee te spelen. Er wordt ongeveer anderhalve minuut gespeeld. Lukt het de tikkers om alle pilonnen om te laten leggen? Hoeveel kinderen zijn gevangen genomen (tel het aantal pilonnen dat omligt)? Hoeveel lopers zijn bevrijd (het aantal pilonnen dat omligt min het aantal gevangenen dat nog in de gevangenis Aanvullende opmerkingen: Het speelveld kan met behulp van de achter- en zijlijn in de hoek van het hockeyveld afgebakend worden. Laat niet twee goede of minder goede spelers tegelijk tikken. De begeleider kan, samen met een minder goede speler, ook tikker zijn. De gevangenis moet groot genoeg zijn om de gevangenen te kunnen bevrijden, maar mag ook weer niet te groot zijn. De tikkers moeten met z’n tweeën de cirkel bijna helemaal kunnen afgrendelen. Dit is een moeilijk spel voor de kinderen. De lopers moeten weglopen én bevrijden; de tikkers moeten tikken én bewaken! Laat de tikkers zelf een taakverdeling maken. Geef ze de tijd om afspraken te maken en help ze daar eventueel bij. Veranderingsmogelijkheden: Hoe groter het veld, hoe meer kans voor de lopers weg te komen, tikkers mee te lokken en gevangenen te bevrijden. Hoe groter vak A, hoe groter de bevrijdingsmogelijkheden. De kans voor de tikkers om de lopers alle pilonnen om te laten leggen wordt verkleind/ vergroot door meer/minder pilonnen in te zetten. Eventueel kan met een derde tikker worden gespeeld; zeker als de twee tikkers moeite hebben om de gevangenen te bewaken. Voor de lopers wordt het spel dan een stuk ingewikkelder. Het speelveld en vak A moeten dan groter gemaakt worden. Het is mogelijk een aantal vrijplaatsen in het veld (niet te dicht bij vak A) te maken (zie ook ‘Tikkertje met vrijplaatsen (I)’ op bladzijde 123.
128
129
Periode III
F.3.2. Pingelspelen
130
131
Periode III
Pingelspelen
Periode III
Pingelspelen
Met stick en bal
Stoelendans
Met stick en bal
Tweebal
Situatieschets:
Bedoeling van het spel: De kinderen lopen met de bal buiten de pilonnen om. Op een duidelijk zichtbaar teken van de trainer mogen zij een stoel (tot ring geknoopt kort springtouw) bezetten door er met stick en bal op te gaan staan. Dit levert één punt op. Er zijn één of twee ringen minder dan er kinderen zijn. Hoeveel punten zijn er gehaald?
Situatieschets:
Bedoeling van het spel: Eén kind drijft van achter lijn A twee ballen achter lijn B. Lukt dit zonder dat één van de ballen stil komt te liggen?
We verwachten van de kinderen dat zij: - buiten de kegels gaan lopen en niet stil gaan staan om het teken af te wachten; - op het teken direct naar de dichtstbij- zijnde ring gaan en daarbij hun manier van richting veranderen aanpassen aan de positie die ze ten opzichte van de cirkel hebben; - zo snel mogelijk een andere ring probe- ren te bezetten als de dichtstbijzijnde ring bezet is; - de bal met de backhand in de cirkel stil- leggen.
B
8m
We verwachten van de kinderen dat zij: - de ballen niet te ver voor zich uit spelen en zoveel mogelijk proberen in een rech-te lijn te lopen; - steeds proberen de volgende bal dichtbij de voorgaande bal te spelen; - bij het wisselen van bal proberen snel in een goede positie ten opzichte van de bal te komen.
A
Materiaal: - 1 bal per kind - touwtjes voor ‘stoelen’ - 4 pilonnen
Materiaal: - touwen voor begin- en eindlijn - 2 ballen per drietal
Aanvullende opmerkingen: Het is de bedoeling dat de kinderen niet de bolle kant van de stick gebruiken om de bal in de ring stil te leggen.
Aanvullende opmerkingen: Speel dit spel niet te lang.
Veranderingsmogelijkheden: Er kan rechts- of linksom worden gelopen (linksom lopen is gemakkelijker). Natuurlijk kan ook afwisselend rechts- of linksom worden gelopen.
132
133
Periode III
Pingelspelen
Periode III
Pingelspelen
Met stick en bal
Oversteken
Met stick en bal
Vier vakkenloop
Situatieschets:
Bedoeling van het spel: De kinderen bij A en B staan ieder op een eigen pleintje. Op het moment dat het signaal groen wordt, steken zij snel over om de bal met de stick naar het tegenoverliggende pleintje te brengen. Welke groep (A of B) staat als eerste, met bal en stick, op de tegenoverliggende pleintjes?
Situatieschets:
Bedoeling van het spel: Bij elk vak starten enkele kinderen die samen één ploeg vormen. Op het teken van de trainer moeten de kinderen linksom (later ook rechtsom) alle vakken aandoen en terugkomen bij hun eigen vak. Een vak aandoen betekent dat alle kinderen van de ploeg de bal door het vak heen moeten spelen. Welke ploeg is het eerste terug in het eigen vak?
A
T
We verwachten van de kinderen dat zij: - de oversteek zonder botsingen maken; - zo snel mogelijk lopen zodat hun groep wint; - de bal nauwkeurig op het pleintje stil- leggen.
10 m
B
We verwachten van de kinderen dat zij: - proberen elkaar niet in de weg te lopen; - proberen de vakken dusdanig aan te doen dat ze zo weinig mogelijk tempo verliezen; - de bal door alle vakken heen spelen.
Materiaal: - 1 bal per kind - 1 touwtje per kind
Materiaal: - 16 pilonnen om vakken te maken - 1 bal per kind
Aanvullende opmerkingen: Let op een goede techniek van het lopen met de bal. Als de kinderen de bal tijdens het lopen goed voor zich houden, kunnen ze op tijd van richting veranderen als ze ‘overstekers’ tegenkomen.
Aanvullende opmerkingen: Herhaal het spel een paar maal. Vorm andere partijen als blijkt dat steeds dezelfde ploeg wint. Geef niet alleen aan wie gewonnen heeft, maar bijvoorbeeld ook wie de bal goed bij de stick bleef houden.
Veranderingsmogelijkheden: Het spel wordt moeilijker als er ook nog eens iemand (bijvoorbeeld de trainer) door het rood loopt!
Veranderingsmogelijkheden: De trainer is baltikker. Hij tikt alleen de ballen die niet aan de stick zijn. Het spel krijgt dan ineens een heel ander karakter. De kinderen moeten nu niet alleen snel naar hun vak pingelen; er dreigt ook nog eens gevaar als ze de bal niet aan de stick houden (zie ook Tikspelen ‘Huizentikkertje (II)’). Van welke ploeg heeft de trainer geen enkele bal kunnen tikken?
134
135
Periode III
Pingelspelen
Met stick en bal
Stratenloop (II)
Situatieschets:
Bedoeling van het spel: De kinderen hebben ieder een bal. Ze moeten proberen met de bal aan de stick het hele stratenplan te doorlopen. Er zijn brede, smalle, rechte en kronkelige straten. Er zijn éénrichtingsstraten, rotondes en kruispunten. Variatie te over! We verwachten van de kinderen dat zij: - zelf het parcours uitzetten (tweetallen met twee springtouwen); - hun best doen de straten met een zo goed mogelijke techniek (zie hoofdstuk G.3.) te ‘nemen’; - goed kijken om te zien waar ruimte is en dan versnellen; - de stick dicht achter de bal hebben om snel van richting te kunnen veranderen; - het stratenplan aanpassen aan hun zelfbedachte plan.
Periode III
F.3.3. Tikspelen met stick en bal
Materiaal: - 1 bal per kind - korte en lange springtouwen voor de ‘straten’ Aanvullende opmerkingen: Er kan vanzelfsprekend steeds iets aan het stratenplan toegevoegd worden. De trainer hoeft de kinderen niet op te dragen alle genoemde varianten te maken. Kinderen zijn heel inventief. Kijk goed en stuur pas bij als dat nodig is voor een goed verloop van het spel. Veranderingsmogelijkheden: Wie heeft het hele stratenplan goed doorlopen? Er komt steeds een spelregel bij waardoor er steeds meer verwacht wordt van de kinderen: 1. de bal moet binnen de lijnen blijven 2. geen shoot 3. geen bolle kant De trainer (‘straatrover’) kan ballen afpakken. In de straten ben je vrij (maak de straten smal (0.45 meter), zodat een goede techniek noodzakelijk is), maar buiten de straten dreigt gevaar. Zorg wel voor voldoende ruimte tussen de straten, weggetjes en kruispunten.
136
137
Periode III
Tikspelen
Met stick en bal
De postbode (III)
Situatieschets:
Bedoeling van het spel: Zie ook ‘De postbode’ op bladzijde 49 en ‘De Chinese muur’ op bladzijde 61. Ongeveer zes lopers (postbodes) proberen steeds één bal (brief) uit cirkel A (postkantoor) over het veld (tuin) naar cirel B (brievenbus) te brengen zonder getikt te worden. De tikker (waakhond) probeert met zijn stick de ballen van de lopers in het veld te tikken. Wordt een bal getikt, dan legt de loper buiten het veld een pilon om en begint opnieuw. Haalt een loper de overkant zonder getikt te worden, dan legt hij zijn bal in cirkel B en loopt buitenom terug. Hij pakt uit cirkel A een nieuwe bal en probeert weer over te steken. Als alle ballen in cirkel B liggen óf alle pilonnen omgelegd zijn, wordt de tikker gewisseld.
A
B
Materiaal: - touw om het veld af te bakenen - touw om 2 cirkels te maken - 4 pilonnen voor de hoekpunten van het veld - 20 hockeyballen - 6 pilonnen om te tellen - 1 stick per kind
138
We verwachten van de lopers dat zij: - oversteken als de tikker niet aan hun kant staat; - een tikker naar zich toe lokken door met oversteken te dreigen, zodat een andere loper kan oversteken; - kiezen voor teruglopen of juist door- gaan als er een tikker naar hun toe komt; - tijdens het oversteken de bal aan de stick houden en zo nodig eenvoudige richtingsveranderingen (naar links of rechts) maken; - de bal met de backhand stilleggen als de tikker naar hen toekomt, waarna ze eventueel omdraaien en met de fore- hand terug naar de beginlijn gaan. Na het stilleggen kunnen ze bal ook met behulp van de forehand iets naar links brengen en al omdraaiende de bal met de forehand verder mee terug nemen naar de beginlijn.
We verwachten van de tikker dat hij: - zich niet te ver voorin het gebied opstelt; - over het veld heen en weer schuift (van rechts naar links en van voor naar ach- ter), zodat de lopers moeilijk kunnen bepalen wanneer ze over kunnen lopen; - af en toe ruimte laat voor een loper en hem zo uitdaagt over te steken; - de bal van iemand die oversteekt en waar hij wellicht dichtbij kan komen pro- beert aan te tikken ook al is die loper hem al voorbij; - zich na een tikpoging direct op een andere loper richt.
Aanvullende opmerkingen: Het speelveld kan met behulp van de zij- en achterlijn in een hoek van het hockeyveld afgebakend worden. Bij alle tikspelen met bal en stick’ (bijvoorbeeld ‘Smokkelaars’ op bladzijde 105) konden de lopers tot nu toe snel uit bedreigde gebieden komen of korte stukjes overbruggen tussen vrije gebieden (bijvoorbeeld ‘Goudstavenroof’ op bladzijde 45). Bij dit spel zijn ze langer in het bedreigde gebied onderweg. Dat is spannend, vooral als er meerdere tikkers (zie ‘Veranderingsmogelijkheden’) in het spel zijn. Ze moeten in het bedreigde gebied allerlei oplossingen kiezen. De trainer kan, als hij zelf tikker is, aarzelende lopers meer kans geven en durfals uitdagen tot uitwijken en schijnbewegingen. De tikker moet zijn stick laag houden en met een brede stickvoering spelen. Veranderingsmogelijkheden: De lopers krijgen het moeilijker als het veld dieper/smaller gemaakt wordt. De winstkansen van de tikker worden groter als er om minder pilonnen gespeeld wordt. De tikker kan na enkele spelen eventueel zelf bepalen om hoeveel pilonnen hij speelt. De winstkansen van de lopers worden groter als er met minder ballen gespeeld wordt.
139
Periode III
Tikspelen
Met stick en bal
De postbode (IV) ker gewisseld.
Situatieschets:
A
B C
We verwachten van de lopers dat zij: - bij de beginlijn én bij de tussenstrook wachten tot er meerdere lopers zijn; - de bal bij het oversteken binnen speel- bereik houden zodat ze eenvoudige richtingsveranderingen kunnen uitvoe- ren en in de tussenstrook kunnen stop- pen. Later kunnen ze misschien beide gebieden zonder stop passeren door tij- dens het passeren van de eerste tikker al te kijken naar de positie van de twee- de tikker. - zie verder bij “postbode III”.
D
E
Materiaal: - touw voor de tussenstrook en om het gebied af te bakenen - touw voor 2 cirkels - 4 pilonnen voor de hoekpunten van het veld - 20 hockeyballen - 8 pilonnen om te tellen - 1 stick per kind
140
We verwachten van de tikkers dat zij: - zich niet te ver voorin hun gebied opstellen; - als tweede bewaker rugdekking geven aan de eerste bewaker; - de bal van de loper proberen aan te tik- ken als die zijn bal te ver voor zich uit speelt; - de richtingsveranderingen van een bedreigde loper volgen.
Bedoeling van het spel: Zie ook ‘De postbode (III)’ op bladzijde 138 en ‘De dubbele Chinese muur’ op bladzijde 62. Ongeveer acht lopers (postbodes) proberen steeds één bal (brief) uit cirkel A (postkantoor) naar cirkel E (brievenbus) te brengen. Daarvoor moeten ze zonder getikt te worden de velden B en D (tuin) oversteken. De tikkers (waakhonden) proberen in hun eigen veld de ballen van de lopers te tikken. In het veld is een tussenstrook C (muurtje) waarin de lopers vrij zijn (vergelijk met ‘De dubbele Chinese muur’). Wordt de bal van een loper getikt, dan gaat hij buiten het veld om naar de pilonnen en legt er een om. Vervolgens begint hij opnieuw. Haalt de loper ongetikt de overkant, dan legt hij zijn bal in cirkel E en loopt buitenom terug. Hij pakt uit cirkel A een nieuwe bal en probeert weer over te steken. Als alle ballen in cirkel E liggen óf alle pilonnen omgelegd zijn, wordt de tikAanvullende opmerkingen: Het speelveld kan met behulp van de achter- en zijlijn in een hoek van het hockeyveld afgebakend worden. Eén van de vakken kan door de trainer bewaakt worden. Hij kan dan het beste het tweede gebied bewaken, zodat hij overzicht houdt. Als twee kinderen de rol van tikker op zich nemen, kunnen zij samen beslissen wie welk gebied bewaakt. Veranderingsmogelijkheden: De lopers krijgen het moeilijker als de gebieden smaller/dieper gemaakt worden. De winstkansen van de tikkers worden groter als er om minder pilonnen gespeeld wordt. Na enkele spelletjes kunnen de tikkers samen overleggen om hoeveel pilonnen ze willen spelen. De winstkansen van de lopers worden groter als er met minder ballen gespeeld wordt. De middenstrook kan kleiner worden gemaakt, zodat de lopers gedwongen worden de bal binnen speelbereik te houden. Als dat lukt, kan de tussenstrook vervangen worden door een middenlijn! De tweede tikker kan de bal dan direct bedreigen omdat de vrije zone verdwenen is. De loper moet tijdens zijn passage in het eerste gebied nog beter op de tweede tikker letten. Een loper mag met zijn bal vanuit het tweede gebied teruggaan over de middenlijn. Zijn bal kan dan natuurlijk wel door de eerste tikker worden aangetikt. Als het de lopers na enige tijd lukt veelvuldig over te steken, kan ook de middenlijn weggelaten worden. Er zijn dan twee tikkers in één gebied (zie ook ‘De postbode (III)’ op bladzijde 138). Het gebied kan dan korter én moet breder gemaakt worden. Oversteken wordt behoorlijk moeilijk. In eerste instantie kan de trainer als tweede tikker meespelen. Hij kan de mindere spelers wat meer oversteekkansen geven. Hij moet de lopers natuurlijk wél bedreigen!
141
Periode III
Tikspelen
Periode III
Tikspelen
Met stick en bal
Huizentikkertje (II)
Met stick en bal
De krokodillenvijvers
Situatieschets:
Bedoeling van het spel: Zie ook ‘Huizentikkertje (I)’ op bladzijde 90. Er zijn vier vierkanten (huizen). Aan het begin van het spel staan in elk huis enkele lopers met stick en bal. Ze moeten naar een ander huis lopen. De tikkers proberen met hun stick de ballen van de lopers aan te tikken. De tikker mag, als een loper hem voorbij gelopen is, niet van achteren aanvallen! Hij moet dan eerst de loper voorbijgaan om zo voor de loper te komen. Wordt een loper getikt, dan legt hij aan de zijkant van het veld een pilon om. Als alle pilonnen omliggen, worden de tikkers gewisseld. De lopers tellen hun punten. Schuin oversteken levert twee punten op. De lopers mogen altijd terug naar het huis waar ze vandaan kwamen. De tikkers mogen niet samen op één loper jagen!
Situatieschets:
Bedoeling van het spel: Zie ook ‘De postbode (IV)’; veranderingsmogelijkheden (spel zonder tussenstrook of middenlijn) op bladzijde 140. Ongeveer acht lopers proberen steeds een bal uit cirkel A door het gebied te brengen zonder getikt te worden. De tikkers (krokodillen) proberen met hun stick de ballen van de lopers aan te tikken. Een loper mag maar door één tikker tegelijk aangevallen worden. Niemand, ook de krokodillen niet, mag in de kleine gebiedjes (krokodillenvijvers) komen. De lopers mogen altijd terug naar de beginlijn. Komt een loper in de vijver óf rolt zijn bal erin, dan loopt hij buiten het veld om terug en legt een pilon om. Vervolgens begint hij van voren af aan. Haalt de loper de overkant zonder getikt te worden, dan legt hij zijn bal in cirkel B en loopt buitenom terug. Hij pakt bij A een nieuwe bal en probeert weer over te steken. Als alle ballen in cirkel B liggen óf alle pilonnen omgelegd zijn, worden de tikkers gewisseld.
Materiaal: - touw om het veld af te bakenen - 16 pilonnen voor 4 vierkanten - 6 pilonnen om te tellen - partijlinten/hesjes voor 2 tikkers - 1 bal per loper - 1 stick per speler Aanvullende opmerkingen: Het speelveld kan met behulp van de achter- en zijlijn in een hoek van het hockeyveld afgebakend worden. Laat niet twee goede of minder goede spelers tegelijk tikker zijn. De begeleider kan ook tikker zijn. In dit spel zou hij zo kunnen spelen dat de lopers leren rekening te houden met de tweede tikker. Hij kan rugdekking geven aan de andere tikker. Zijn er meer dan acht kinderen, dan kunnen een aantal kinderen naast de telpilonnen wachten. Een loper die getikt is, legt een pilon om en sluit bij de wachtende aan. Degene die voor in de rij staat te wachten mag dan het veld in. Veranderingsmogelijkheden: Door het speelveld te verkleinen komen de vierkanten dichter bij elkaar te liggen. Een loper is dan sneller bij een volgend vierkant. Het spel is sneller afgelopen als er met minder pilonnen gespeeld wordt. De lopers kunnen dan niet zoveel punten halen.
142
We verwachten van de lopers dat zij: - pas oversteken als er geen tikker in de buurt is en er een vrije oversteeklijn is; - tijdig van richting veranderen en even- tueel teruggaan als een tikker hun kant opkomt; - zo nu en dan risico’s nemen en schuin oversteken. We verwachten van de tikkers dat zij: - niet allebei op dezelfde ‘oversteeklijn’ letten; - een loper ‘overnemen’ en proberen te tikken als zij zien dat hij de andere tik- ker passeert en in de buurt komt (bij- voorbeeld omdat de loper voor de eer- ste tikker moest uitwijken); - lopers niet van achteren aanvallen; - ook kijken of er lopers achter hen over- steken.
A
B
Materiaal: - touw om het veld en vijvers af te maken - 4 pilonnen voor de veldhoekpunten - 20 hockeyballen - 8 pilonnen om te tellen - 1 stick per kind Aanvullende opmerkingen: Het speelveld kan met behulp van de achter- en zijlijn in een hoek van het hockeyveld afgebakend worden. Er moeten minimaal drie doorgangen zijn of er moeten brede doorgangen zijn waar spelers tegelijk kunnen oversteken. Het mag nooit mogelijk zijn dat de twee tikkers alle doorgangen afsluiten. Anders loopt het spel snel dood. Het oversteken is moeilijk. De begeleider kan ook tikker zijn en zo de kinderen oversteekkansen bieden. Laat niet twee goede of minder goede spelers tegelijk tikker zijn. Veranderingsmogelijkheden: De lopers krijgen het moeilijker als het gebied smaller/dieper wordt gemaakt en gemakkelijker als er meer en grotere vijvers zijn. De winstkansen voor de tikkers stijgen als er om minder pilonnen gespeeld wordt. Als het spel een paar keer gespeeld is, kunnen de tikkers zelf het aantal pilonnen bepalen. De winstkansen voor de lopers zijn groter als er met minder ballen gespeeld wordt.
We verwachten van de lopers dat zij: - samen langs meerdere routes door het veld gaan; te veel bij elkaar blijven is niet slim; - als zij door een tikker bedreigd worden de vijver als bescherming tussen zich- zelf en de tikker houden; - tijdens het lopen, als dat nodig is, van kant veranderen, bijvoorbeeld omdat een vijver op een andere plek bescher- ming kan bieden. We verwachten van de tikkers dat zij: - de paden tussen de vijvers afsluiten; - niet steeds bij hetzelfde pad blijven staan, maar kijken of lopers niet een andere route kiezen.
143
Periode III
Tikspelen
Periode III
Tikspelen
Met stick en bal
Tikkertje met vrijplaatsen (II)
Met stick en bal
Doelpuntenloop (II)
Situatieschets:
Bedoeling van het spel: Zie ook ‘Tikkertje met vrijplaats (I)’ op bladzijde 123. Er zijn ongeveer acht lopers met stick en bal. Twee tikkers moeten met hun stick de ballen van de lopers aantikken. De lopers moeten binnen het veld blijven. Ze zijn vrij als ze in één van de vierkanten gaan staan. Is het vierkant waar de loper wil gaan staan bezet, dan moet degene die op het vierkant staat het veld weer in. Wordt de bal van een loper getikt, dan legt hij een pilon om en speelt verder. De tikkers mogen niet tegelijk dezelfde loper aanvallen. De speelduur is één minuut. Hoeveel pilonnen zijn er omgelegd? Lukt het de tikkers om binnen een minuut alle pilonnen om te laten leggen? Hoe vaak is de bal van elke loper aangeraakt?
Situatieschets:
Bedoeling van het spel: De kinderen moeten proberen zo vaak mogelijk te scoren door met de bal aan de stick tussen twee pilonnen door te lopen. Dat levert steeds één punt op. De twee tikkers proberen met hun stick zoveel mogelijk ballen aan te tikken. Als een tikker een bal aantikt, krijgt hij een punt. De loper krijgt dan een minpunt. De tikkers mogen niet tegelijk dezelfde loper aanvallen. Hoeveel punten heeft een loper? Hoeveel punten heeft een tikker?
Materiaal: - touw om het veld af te bakenen - pilonnen voor de vrijplaatsen - 2 partijlinten/hesjes voor de tikkers - 5 pilonnen om te tellen - 1 bal per loper - 1 stick per speler Aanvullende opmerkingen: Het speelveld kan met behulp van de achter- en zijlijn in een hoek van het hockeyveld afgebakend worden. Laat niet twee goede of minder goede spelers tegelijk tikken. Het beste is dat de begeleider de tweede tikker is. Voor de lopers is dit een moeilijk spel! Zorg voor voldoende, vrij grote vrijplaatsen. Veranderingsmogelijkheden: Het spel kan ook met één tikker gespeeld worden, als de ballen van de lopers te snel aangetikt worden. De lopers zijn in het voordeel als er een groter speelveld met grote(re) vrijplaatsen gebruikt wordt. Hetzelfde geldt voor een spel met meer vrijplaatsen die niet te ver uit elkaar liggen. De tikkers kunnen meer lopers binnen de speeltijd tikken als er om minder pilonnen gespeeld wordt.
144
We verwachten van de lopers dat zij: - in een (vrije) cirkel gaan staan als ze achtervolgd worden; - zijwaarts weglopen als er een tikker op hen afkomt en zich niet tussen tikker en bal draaien om zo eventueel langs de tikker te komen; - uit de cirkel gaan als ze niet meer ‘bedreigd’ worden of als een andere loper er in gaat staan We verwachten van de tikkers dat zij: - de lopers niet van achteren aanvallen; - niet allebei tegelijk één loper aanvallen; - zich goed verplaatsen om zo een loper die langs hen wil gaan voor zich te hou- den; - proberen lopers die uit een vrijplaats komen te tikken.
Zijlijn
Doellijn
Materiaal: - 1 bal per kind - pilonnen voor de doeltjes (1.00 meter) Aanvullende opmerkingen: Kijk goed naar de technische acties van de kinderen. Stop eventueel het spel om eenvoudige (technische) aanwijzingen te geven ten aanzien van: - lopen met de bal; - richting veranderen; - afpakken. Laat de kinderen even oefenen en ga dan door met het spel. Veranderingsmogelijkheden: De tikkers krijgen het moeilijker als het veld groter gemaakt wordt of de doeltjes verder uit elkaar gezet worden. De lopers krijgen het moeilijker als er met meerdere baltikkers gespeeld wordt. Pas de aantallen aan als het spel niet spannend genoeg is. De tikker wordt loper als hij een bal bemachtigd heeft. Het wordt dan voor de lopers moeilijker om in de gaten te houden wie de tikker is.
We verwachten van de lopers dat zij: - goed kijken: dus de tikkers in de gaten houden en zo ver mogelijk bij hem vandaan blijven; - door richtingsveranderingen met de fore- of backhand de tikkers proberen te ontwijken; - snelheid maken als ze zien dat ze ongestoord naar een doeltje kunnen; - de stick dicht bij de bal houden, zodat ze tijdig van richting kunnen veranderen als ze zien dat een tikker er aan komt én om botsingen te voorkomen. We verwachten van de tikkers dat zij: - proberen zoveel mogelijk ballen te tik- ken zonder te ‘hakken’ (zie hoofdstuk G4. ‘Afpakken van de bal’); - niet steeds hetzelfde kind achterna gaan; - de lopers verrassen door snel van richting te veranderen.
145
Periode III
Tikspelen
Met stick en bal
Hindernistikspel (II)
Situatieschets:
Bedoeling van het spel: Zie ook ‘Hindernistikspel (I)’ op bladzijde 124. Twee tikkers moeten de ballen van acht lopers tikken. De lopers mogen tussen de poortjes doorlopen, de tikkers niet. De lopers mogen twee keer achter elkaar door dezelfde hindernis gaan. Wordt een loper getikt, dan legt hij buiten het veld een pilon om en gaat vervolgens door met het spel. De tikkers mogen niet tegelijk dezelfde loper aanvallen. Het spel duurt ongeveer eenn minuut. Hoeveel pilonnen liggen er dan om? Lukt het zelfs binnen de tiktijd alle lopers te tikken?
Periode III
F.3.4. Overspeelsituaties met stick en bal
We verwachten van de lopers dat zij: - niet te veel bij elkaar gaan staan, maar zich over het veldje verdelen (eventueel in de buurt van de hindernissen); - veel poortjes doorgaan als ze achterna gezeten worden. Materiaal: - touw om het veld af te bakenen - pilonnen voor de poortjes - 2 partijlinten/hesjes voor de tikkers - 8 pilonnen om te tellen - 1 bal per loper - 1 stick per speler
We verwachten van de tikkers dat zij: - naar de plek gaan waar meerdere lopers zijn; - snel omlopen als ze zien dat een loper door een hindernis gaat.
Aanvullende opmerkingen: Het speelveld kan met behulp van de achter- en zijlijn in een hoek van het hockeyveld afgebakend worden. Laat niet twee goede of minder goede spelers tegelijk tikken. De begeleider kan zelf ook tweede tikker zijn. Voor de lopers is dit een moeilijk spel! Zorg voor voldoende, vrij brede poortjes. Zijn er meer kinderen dan genoemde aantallen, dan kan met het ‘wachtsysteem’ worden gewerkt. Wordt een loper getikt, dan legt hij een pilon om en sluit achter de rij wachtenden aan. De eerste in de rij gaat dan het veld in. Veranderingsmogelijkheden: Het spel kan ook met één tikker gespeeld worden, als de ballen van de lopers te snel aangetikt worden. De lopers zijn in het voordeel als er meer en bredere poortjes in het spel zijn. De winstkansen van de tikkers zijn groter als er om minder pilonnen gespeeld wordt.
146
147
Periode III
Overspelen
Periode III
Overspelen
Met stick en bal
Kris kras door de buurt
Met stick en bal
Samen scoren (I)
Situatieschets:
Bedoeling van het spel: Elk tweetal probeert zijn bal zo snel mogelijk door alle straten te spelen. De bal moet wel binnen de lijnen blijven. De kinderen moeten goed kijken en de bal pas door de straat spelen als ze zien dat de medespeler, die aan de uitgang staat, de bal verwacht.
Situatieschets:
Bedoeling van het spel: Het tweetal probeert zo vaak mogelijk te scoren. Als de bal, die door het poortje gespeeld wordt, aangenomen wordt door de ander is er een doelpunt gemaakt. Hoe vaak heb je samen gescoord (niet heen en terug)?
We verwachten van de kinderen dat zij: - goed kijken welke straat vrij is; - daar snel met de bal naar toe gaan; - als medespeler zien aan welke kant ze de bal kunnen verwachten en daarom snel naar die kant gaan; - de bal zo door de straat spelen dat de ander de bal goed kan aannemen; - na verloop van tijd in de gaten krijgen dat de balbezitter bij de keuze van de straat rekening moet houden met de afstand die de ontvanger moet lopen.
Materiaal: - 1 bal per tweetal - korte springtouwen om straten maken (0.65 meter)
te
Aanvullende opmerkingen: Sommige kinderen zullen de bal zonder zelfs maar even stil te staan door de straat spelen. Dat is heel moeilijk en het zal in het begin zeker ten koste gaan van de speelrichting. Afhankelijk van het accent dat de training heeft, kan de trainer de breedte van de straten aanpassen. Veranderingsmogelijkheden: Varieer eens met de richting die de straten ten opzichte van elkaar hebben. Leg ook eens een kruispunt tussen de straten. Laat de kinderen de bal één keer heen en terug spelen door een straat. Het kind dat met de bal start, krijgt de bal van de medespeler terug en loopt naar een volgende straat. Wissel in de tweede ronde van starter.
148
Zijlijn
Doellijn
Materiaal: - 1 bal per tweetal - pilonnen voor doeltjes (0.50 tot 1.00 meter)
We verwachten van de balbezitter dat hij: - goed kijkt waar een doeltje vrij is; - snel naar dat doeltje loopt; - goed kijkt of de medespeler er is; - goed mikt; - niet te hard pusht, zodat de medespeler de bal kan aannemen om vlug naar een ander doeltje te gaan. We verwachten van de medespeler dat hij: - goed kijkt waar een doeltje vrij is; - goed kijkt naar welk doeltje de balbezit- ter gaat; - snel achter dat doeltje gaat staan om de bal aan te nemen.
Aanvullende opmerkingen: Plaats meer doeltjes dan er tweetallen zijn. De kinderen krijgen zo de gelegenheid een leeg doeltje op te zoeken. Geef enkele (technische) aanwijzingen als het afspelen en aannemen nog niet zo goed lukt. Laat vervolgens ieder tweetal bij een doeltje oefenen. Veranderingsmogelijkheden: Het spel wordt spannender (en moeilijker) als het met een tikker gespeeld wordt die de ballen mag aantikken. In eerste instantie kan dat de trainer zijn. Hij kan bij de betere spelers wat meer ‘dreigen’ dan bij de wat langzamere kinderen.
149
Periode III
F.3.5. Overspeelsituaties ‘met gevaar’ met stick en bal
150
151
Periode III
Overspelen ‘met gevaar’
Periode III
Overspelen ‘met gevaar’
Met stick en bal
Twee poortenspel
Met stick en bal
Drie poortenspel
Situatieschets:
Bedoeling van het spel: Er staan twee kinderen achter lijn A. Achter lijn B staan eveneens twee kinderen. De kinderen die tegenover elkaar staan vormen een team. Ze hebben samen één bal. Ze moeten de bal door hun poortje naar elkaar toe spelen. De ‘onderschepper’ verdedigt de twee poortjes. Hij moet goed opletten want de ballen kunnen van beide kanten komen. Hoe vaak speelt een tweetal een bal door het poortje in, bijvoorbeeld, een minuut? Hoe vaak houdt de ‘onderschepper’ een bal tegen? De onderschepte ballen worden teruggegeven aan het tweetal.
Situatieschets:
Bedoeling van het spel: Zie ook “Twee poortenspel” op bladzijde 152. Er staan drie kinderen achter lijn A. Achter lijn B staan eveneens drie kinderen. De twee kinderen die tegenover elkaar staan vormen een team. Ze hebben samen één bal. Ze moeten de bal door hun poortje naar elkaar toe spelen. De twee ‘onderscheppers’ verdedigen drie poortjes. Ze moeten goed opletten, want de ballen kunnen van beide kanten komen. Hoe vaak speelt een tweetal een bal door het poortje in, bijvoorbeeld, een minuut? Hoe vaak houdt een ‘onderschepper’ een bal tegen? De onderschepte ballen worden teruggegeven aan het tweetal.
A
8m
Zijlijn
1m
B
Materiaal: - 4 pilonnen - 2 ballen - 2 pilonnen voor lijn B
We verwachten van de spelers dat zij: - kijken waar de ‘onderschepper’ staat; - de bal overspelen als de ‘onderschep- per’ op de andere bal of het andere poortje let; - de bal zo hard spelen dat de ‘onder- schepper’ er niet bij kan, maar de team- genoot hem wel kan aannemen. We verwachten van de ‘onderschepper’ dat hij: - vanuit het midden speelt; - niet op één bal let, maar op beide ballen; - hij snel het poortje verdedigt als een bal overgespeeld wordt.
Aanvullende opmerkingen: Een overgespeelde bal moet door de teamgenoot aangenomen kunnen worden. Anders gaat er veel tijd verloren! De twee poortjes moeten zo ver uit elkaar staan dat de ‘onderschepper’ vrij snel van poortje kan wisselen. De poortjes moeten zo breed zijn dat het vrij gemakkelijk is de bal er doorheen te spelen.
152
A
8m
Zijlijn
1m
B
Materiaal: - 6 pilonnen - 3 ballen - 2 pilonnen voor lijn B
Aanvullende opmerkingen: Een overgespeelde bal moet door de teamgenoot aangenomen kunnen worden, anders gaat er veel tijd verloren! De poortjes moeten zo ver uit elkaar staan dat de ‘onderscheppers’ vrij snel van poortje kunnen wisselen. De poortjes moeten zo breed zijn dat het vrij gemakkelijk is de bal er doorheen te spelen.
We verwachten van de spelers dat zij: - kijken waar de ‘onderscheppers’ staan; - de bal overspelen als geen van beide ‘onderscheppers’ op de bal of het eigen poortje let; - de bal zo hard spelen dat de ‘onder- schepper’ er niet bij kan, maar de team- genoot hem wel kan aannemen. We verwachten van de ‘onderscheppers’ dat zij: - zich zo opstellen dat alle poortjes snel afgesloten kunnen worden; - samen overleggen wat een goede ver- dediging is; - vanuit het midden tussen de poortjes spelen; - minstens op één bal, maar liever op twee ballen, letten; - snel een poortje verdedigen als een bal wordt overgespeeld.
153
Periode III
Overspelen ‘met gevaar’
Periode III
Overspelen ‘met gevaar’
Met stick en bal
Lopende band
Met stick en bal
Pas op de olifant
Situatieschets:
Bedoeling van het spel: In cirkel A liggen alle ballen. Bij cirkel A staan twee spelers. Zij moeten de ballen door vak B naar hun medespelers in vak C spelen. Die moeten de ballen weer naar de spelers bij cirkel E spelen, die vervolgens de ballen in de cirkel stilleggen. In vak B en D staat een ‘onderschepper’ die de ballen in zijn vak probeert te onderscheppen. Lukt hem dat, dan speelt hij de bal terug naar de speler van wie de bal is onderschept. Hoeveel ballen houden de ‘onderscheppers’ samen tegen?
Situatieschets:
Bedoeling van het spel: Drie kinderen op een eiland spelen elkaar de bal toe. De bal mag niet van het eiland afrollen. In het bos op het eiland woont een olifant. Hij komt niet uit het bos, maar probeert met zijn stick (slurf) de bal te pakken. Oppassen dus! De drie spelers moeten er samen voor zorgen dat de slurf geen ballen afpakt. Hoe vaak kunnen ze de bal samenspelen zonder dat de olifant de bal opslokt?
A Zijlijn
B
C
D
E
Materiaal: - 12 pilonnen - hockeyballen - touw om het veld af te bakenen - touw voor 2 cirkels
We verwachten van de spelers dat zij: - zie ook ‘Twee poortenspel’ (blz. 152) en ‘Drie poortenspel’ (blz. 153); - de bal goed aannemen (zie hoofdstuk G6.); - als zij in vak C staan, tijd nemen om de bal aan te nemen, om te draaien, te kij- ken en de bal door te spelen; - de ‘onderschepper’ weglokken door te doen alsof ze de bal wegspelen, zodat een medespeler vrij baan heeft. We verwachten van de ‘onderscheppers’ dat zij: - zie ook ‘Twee poortenspel’ en ‘Drie poortenspel’. - niet te snel ingaan op de ‘schijnslagen’ van de overspelers.
6m
6m
We verwachten van de kinderen dat zij: - voor het afspelen goed kijken of er iemand is die de bal verwacht; - buiten het bereik van de olifant gaan staan als die de bal wil hebben; - de olifant uitdagen en naar de rand van het bos lokken.
Materiaal: - 1 bal per eiland - 4 korte en 2 lange touwen
Aanvullende opmerkingen: Zorg dat op het eiland voldoende ruimte overblijft om de bal buiten het bereik van de olifant te houden. Laat alle kinderen een keer olifant zijn. Veranderingsmogelijkheden: Laat twee groepen tegen elkaar spelen. Welke groep kan het meeste de bal achter elkaar samenspelen? Hoe vaak heeft de olifant de bal aangetikt?
154
155
Periode III
Overspelen ‘met gevaar’
Met stick en bal
Samen scoren (II)
Situatieschets:
Bedoeling van het spel: Elk tweetal probeert zo veel mogelijk te scoren. Per twee tweetallen is er een ‘afpakker’ die probeert de afgespeelde ballen af te pakken. Als de bal, na door het doeltje te zijn gespeeld, door de ander is aangenomen, is er een doelpunt gescoord. Hoe vaak heeft het tweetal gescoord (niet heen en terug)? Hoe vaak is de bal ‘afgepakt’?
Zijlijn
Doellijn
Materiaal: - 1 bal per tweetal - pilonnen voor de doeltjes - partijlintjes voor de ‘afpakkers’ Aanvullende opmerkingen: Kijk goed hoe het spel verloopt en pas aantallen of maten aan als het niet zo goed gaat. Als het aannemen en wegspelen nog niet zo goed lukt, kan de trainer enkele (technische) aanwijzingen geven. Laat ieder tweetal even bij een doeltje oefenen zonder ‘afpakker’. Laat de kinderen na enkele minuten van taak wisselen. Veranderingsmogelijkheden: Er kan gespeeld worden met meer doeltjes dan er tweetallen zijn. Maak indien nodig de doeltjes wat breder en/of zet ze verder uit elkaar. Zo krijgen de tweetallen meer tijd en ruimte om een doeltje te kiezen. Het wordt dan ook gemakkelijker om te scoren. De ‘afpakkers’ krijgen het dan wel moeilijker.
156
Periode III
F.3.6. Afpakspelen met een grote bal
We verwachten dat de balbezitter: - goed kijkt waar de ‘afpakker’ is; - goed kijkt welk doeltje vrij is; - snel naar dat doeltje loopt; - goed kijkt waar de medespeler is; - vervolgens goed mikt; - de bal buiten het bereik van de ‘afpakker’ speelt; - de bal niet te hard speelt, zodat de me- despeler de bal kan aannemen en snel naar een volgende doeltje kan gaan; - als het doeltje waar hij naar toe wil gaan bezet is, snel van richting veran- dert en een ander doeltje kiest. We verwachten van de medespeler dat hij: - goed kijkt welk doeltje vrij is; - goed kijkt naar welk doeltje de mede- speler gaat; - snel achter dat doeltje gaat staan; - de bal als het ware op de stick kijkt; - de bal zo aanneemt dat hij snel van richting kan veranderen om naar een volgend doeltje te gaan. We verwachten van de ‘afpakker’ dat hij: - minstens één bal, maar liever twee ballen in de gaten houdt; - niet laat zien op welke bal hij gaat jagen; - snel probeert een bal die overgespeeld wordt af te pakken.
157
Periode III
Afpakspelen
Periode III
Afpakspelen
Met grote bal
Afpakkertje 3:1
Met grote bal
Afpakkertje 4:2
Situatieschets:
Bedoeling van het spel: Een drietal moet proberen door samenspel de bal in bezit te houden. De bal moet in het vak blijven. De ‘afpakker’ probeert de bal te onderscheppen. Lukt dit, dan wordt hij speler en een speler wordt ‘afpakker’ (of wissel bijvoorbeeld na drie onderscheppingen). Er mag niet met de bal gelopen worden. De bal mag ook niet uit iemands handen genomen worden.
Situatieschets:
Bedoeling van het spel: Zie ook ‘Afpakkertje 3:1’ op bladzijde 158. Een viertal moet proberen door samenspel de bal in bezit te houden. Twee ‘afpakkers’ proberen de bal te onderscheppen. Lukt dat drie keer, dan wordt er gewisseld. We verwachten van de balbezitters dat zij: - rekening houden met de plek waar de ‘afpakkers’ zich bevinden; - zich omdraaien als ze de bal niet af kunnen spelen omdat er een ‘afpakker’ voor hen staat en de bal pas na het omdraaien afspelen.
We verwachten van de balbezitters dat zij: - kijken wie vrij staat, dat wil zeggen wie niet wordt bewaakt door de ‘afpakker’; - naar iemand gooien die vrij staat; - niet te lang wachten met gooien; - zodanig gooien dat de bal langs de ‘afpakker’ gaat en door een medespeler gevangen kan worden. Materiaal: - touw om het veld af te bakenen - 1 grote bal Aanvullende opmerkingen: Voor sommige kinderen is dit een moeilijk spel. Het is het begin van leren spelen op balbezit. De trainer kan sturen door zelf mee te doen. Laat de afpakker niet te lang in het midden staan! Wissel die functie regelmatig. Als een ‘afpakker’ te vaak voor de balbezitter staat en zo het wegspelen verhindert, kan de regel ingevoerd worden dat de ‘afpakker’ minimaal een armlengte bij de balbezitter vandaan moet blijven. Speel dit spel niet te lang. Je kunt het spel beter meerdere keren aan de orde stellen. Het veld moet een (vooral niet te groot) vierkant zijn. Veranderingsmogelijkheden: Als de kinderen nog moeite hebben met het werpen en vangen, kan de bal ook over het veld gerold worden.
158
We verwachten van de medespelers dat zij: - naar een plek lopen waar de ‘afpakker’ niet tussen de balbezitter en henzelf staat; - niet te dicht bij de balbezitter gaan staan; - niet met meerdere personen op dezelf- de plek gaan staan. We verwachten van de ‘afpakker’ dat hij: - zodanig voor de balbezitter gaat staan dat die de bal moeilijk af kan spelen; - probeert een bal te onderscheppen door zijn positie zodanig te kiezen dat hij één of meerdere lijnen naar de medespelers afschermt.
Materiaal: - touw om het veld af te bakenen - 1 grote bal - 2 partijlinten voor de afpakkers
Aanvullende opmerkingen: Het veld moet (een niet te groot) vierkant zijn. De balbezittende partij moet de bal meerdere keren samen kunnen spelen. De ‘afpakkers’ moeten regelmatig de bal kunnen pakken.
We verwachten van de medespelers dat zij: - steeds weer weglopen als de ‘afpakker’ tussen hen en de balbezitter gaat staan; - ook eens verder van de balbezitter af gaan staan voor een dieptepass. We verwachten van de ‘afpakkers’ dat zij: - niet te veel in hoog tempo achter de bal aanrennen; - niet allebei tegelijk naar de balbezitter gaan, maar elkaar rugdekking geven; - zich (weer) slim opstellen als een medespeler van de balbezitter van plaats verandert.
Veranderingsmogelijkheden: Er kan ook 2:2 worden gespeeld. De trainer speelt dan mee met de balbezittende partij. Er onstaat dan een 3:2 situatie. Voordeel is dat het spel na een onderschepping meteen door kan gaan.
159
Periode III
F.3.7. Afpakspelen met stick en bal
160
161
Periode III
Afpakspelen
Periode III
Afpakspelen
Met stick en bal
Duel 1:1 (I)
Met stick en bal
Duel 1:1 (II)
Situatieschets:
Bedoeling van het spel: Twee kinderen zetten de krul van de stick tegen elkaar en duwen. Wie is het sterkst? De kinderen doen hetzelfde, maar nu met een bal tussen de sticks. Wie wint de bal en krijgt hem bij de ander over de lijn? Speel dit bijvoorbeeld tien keer.
Situatieschets:
Bedoeling van het spel: De spelers bij A en B starten op signaal. Ze rennen naar de bal. Speler A heeft als opdracht: probeer de bal over lijn B te krijgen. Speler B heeft als opdracht: probeer de bal over lijn A te krijgen. Elke poging die lukt, levert een punt op. Herhaal dit bijvoorbeeld vijf keer.
23-meter lijn
B
6m
A
We verwachten van de kinderen dat zij: - blijven duwen of in ieder geval de stick tegen de bal blijven houden; - ervaren dat degene die de stick het eerst optilt altijd de bal verliest; - de bal niet met de voeten spelen; - de bal niet met de bolle kant spelen; - de bal snel ophalen en klaarleggen voor de volgende start.
23-meter lijn
B
A
We verwachten van de kinderen dat zij: - goed opletten wanneer het startsein komt; - snel naar de bal lopen en goed kijken (hoofd op!!!); - inschatten wie het eerst bij de bal zal zijn; - niet hakken, maar de krul van de stick over de grond zo dicht mogelijk bij de bal proberen te krijgen (zie hoofdstuk G4.). Zo kunnen ze snel reageren als ze de kans krijgen de bal te pakken; - de bal, nadat die over de lijn geweest is, snel weer klaarleggen voor de vol- gende start.
Materiaal: - 1 bal per tweetal - pilonnen voor lijn B
Materiaal: - 1 bal per tweetal - pilonnen om speelruimte af te bakenen
Aanvullende opmerkingen: Vertel de kinderen niet precies hoe ze de opdracht uit moeten voeren. Laat ze zelf experimenteren en ervaren wat er gebeurt als ze de stick optillen (zie hoofdstuk G4.). Kijk wel goed naar de acties van de kinderen en geef stapsgewijs de meest noodzakelijke aanwijzingen (zie hoofdstuk G4.). Herhaal dit spel in de komende speluren regelmatig.
Aanvullende opmerkingen: De kinderen moeten leren het ‘afhouden’ te voorkomen door de backhand te gebruiken (zie hoofdstuk G7.).
Veranderingsmogelijkheden: Wissel na een paar beurten van tegenspeler. Het spel wordt moeilijker als de bal na het duel bij de ander door het doeltje (van 1.00 meter) gespeeld moet worden.
162
Veranderingsmogelijkheden: Op lijn A en B staat een ‘afpakker’. Die mag een bal afpakken als hij op lijn A of B niet onder controle is. Wiens bal is na bijvoorbeeld vijf keer spelen niet afgepakt? De kinderen moeten dus proberen de lijn met de bal aan de stick te passeren. De bal kan ook dichter bij A gelegd worden. Speler A is dan de aanvaller. Dezelfde procedure kan natuurlijk ook voor speler B gelden.
163
Periode III
Afpakspelen
Periode III
Afpakspelen
Met stick en bal
Duel 1:1 (III)
Met stick en bal
Doelpuntenloop (III)
Situatieschets:
Bedoeling van het spel: Het tweetal legt de bal zelf op een willekeurige plaats tussen hen in. Speler A en B starten tegelijkertijd. Dit moment bepalen zij zelf. Speler A probeert de bal door het doeltje van speler B te spelen en vice versa. Wie is na bijvoorbeeld vijf spelletjes de winnaar? Het spel kan met twee groepjes op één veld gespeeld worden.
Situatieschets:
Bedoeling van het spel: De kinderen moeten proberen zoveel mogelijk te scoren. Daarvoor moeten ze met de bal aan de stick tussen twee pilonnen doorlopen. Voor ieder doeltje staat een verdediger die dat probeert te voorkomen. Scoren mag alleen vanuit het midden (zie tekening). Bij hoeveel doeltjes heb je gescoord? Hoeveel doelpunten heeft de verdediger kunnen voorkomen? Wissel daarna van taak.
23 meter lijn
B
15 m
Materiaal: - 1 bal per tweetal - pilonnen voor de doeltjes
A
We verwachten van de kinderen dat zij: - slim reageren op de situatie door initia- tief te nemen of juist af te wachten; - proberen de bal aan de stick te krijgen en te houden om daarna de bal in het doeltje stil te leggen of; - nadat zij de bal in bezit hebben gekre- gen, risico nemen en de bal van grotere afstand mikken; - zelfstandig opnieuw beginnen; - zich aan de regels houden (niet duwen, geen bolle kant, niet afhouden en geen shoot) en eerlijk spelen; - eventuele problemen samen oplossen.
Aanvullende opmerkingen: De kinderen kunnen dit spel vrij zelfstandig spelen. Ze kunnen veel ervaren op technisch en tactisch gebied. Speel het spel regelmatig. Er zijn veranderingsmogelijkheden genoeg. Veranderingsmogelijkheden: Kinderen durven van een grotere afstand te mikken als met een groter doeltje gespeeld wordt (3.00 meter). De kinderen zullen eerder een passeeractie ondernemen om te kunnen scoren als er met een kleiner doeltje gespeeld wordt (2.00 meter). Laat speler A en B naar de bal lopen die door een speler van het andere tweetal ingespeeld wordt. Laat vier kinderen samen een halve competitie regelen en spelen.
164
Zijlijn
Doellijn
Materiaal: - 1 bal per tweetal - pilonnen voor de doeltjes
We verwachten van de aanvaller dat hij: - met een slimme actie de verdediger probeert te passeren om te scoren; - de stick tijdens de actie zo dicht moge- lijk bij de bal houdt om zo snel mogelijk te kun nen reageren op de stickactie van de verdediger; - botsingen voorkomt door goed te kijken; - sneller gaat lopen als er niemand in de loopweg staat. We verwachten dat de verdediger: - goed naar de bal van zijn belager kijkt; - niet hakt, maar de stick voor zich blijft houden met de krul zo dicht mogelijk bij de bal. Zo kan hij, op het moment dat de aanvaller de bal even niet onder controle heeft, de bal tegen de stick krij- gen en het duel winnen; - na een gewonnen duel de bal terug- geeft aan de aanvaller, zodat deze door kan gaan naar het volgende doeltje.
Aanvullende opmerkingen: Speel het spel bijvoorbeeld twee minuten. Kijk goed naar de manier waarop de aanvallers de verdediger proberen te passeren. Geef als het nodig is een technische tip. Laat vervolgens de aanvaller even oefenen en zet dan het spel voort. Natuurlijk kan dezelfde procedure met betrekking tot de verdedigers gevolgd worden. Herhaal het spel regelmatig in de komende speluren. Veranderingsmogelijkheden: Als de verdediger de bal af heeft kunnen pakken, wordt hij aanvaller. De aanvaller wordt verdediger.
165
Hoofdstuk G
Technieken
166
167
G1. Een goed begin
G3. Het lopen met de bal
Hockey wordt met een stick en bal gespeeld. Het is dan ook belangrijk om te weten: - hoe de greep is, dat wil zeggen op welke manier de stick vastgehouden wordt; - waar de bal ten opzichte van stick en voeten moet zijn tijdens: het lopen met de bal; het afpakken van de bal; het afspelen van de bal; bal het aannemen van de bal.
Lopen met de bal wordt met behulp van de volgende aanwijzingen aangeleerd:
stick
In de volgende paragrafen worden een aantal technieken die de Benjamins aangeleerd kunnen worden beschreven. De beschrijvingen van de techniek zijn redelijk uitgebreid. Het is natuurlijk niet de bedoeling dat ze op die manier aan de Benjamins doorgegeven worden. Het zijn slechts ruggesteuntjes voor de trainer om de kinderen tijdens het spel te observeren. De Benjamin leert het snelst door een voorbeeld te imiteren. De trainer kan, met de beschrijvingen van de technieken in het achterhoofd, duidelijke accenten leggen bij het voordoen. Ook voor de Benjamin geldt: al doende leert men! Het aanleren van een techniek bij de Benjamins betekent: - langzaam en goed voordoen; - weinig woorden gebruiken; - individueel corrigeren; - eerst het goede prijzen en dan pas een nieuwe aanwijzing geven.
G2. Het vasthouden van de stick Het vasthouden van de stick wordt met behulp van de volgende aanwijzingen aangeleerd: Leg de stick met de smalle kant op de grond voor je neer. Aan de rechterkant zit de krul van je stick. De krul wijst omhoog (blijft de stick zo niet liggen, laat hem dan even door een ander kind vasthouden). Zak door je knieën en pak de stick met twee handen tegelijk vast: de linkerhand bovenaan de steel (duim moet naar je toe wijzen) en de rechterhand in het midden van de steel (duim moet van je af wijzen). Kom nu omhoog, laat de krul van de stick op de grond en sluit je handen losjes om de steel. De rug van je linkerhand wijst omhoog (de draaigreep). We noemen dit een brede stickvoering. De draaigreep wordt toegepast bij het lopen met de bal, ‘afpakken’ van de bal, afspelen en aannemen van de bal. Een brede stickvoering hanteren betekent dat je controle over de stick hebt. En dat bevordert weer de de veiligheid.
168
Leg de stick met de smalle kant op de grond voor je neer (zie G2.). Leg de bal voor de platte kant ter hoogte van de krul. Pak de stick op, maar houdt de krul op de grond. Duw de bal met de stick voor je uit. Let op: - de bal moet op reikafstand (iets rechts) zijn; - de stick moet zo dicht mogelijk achter de bal en voor de benen gehouden worden; - de tenen wijzen in de richting waar de bal naar toe moet; - de knieën zijn iets gebogen; - houd het hoofd op! Je moet meer zien dan de bal en het stukje gras waar de bal op rolt. Er zijn medespelers die gevonden moeten worden en ‘afpakkers’/hindernissen die ontweken moeten worden.
G4. Het afpakken van de bal Als je de bal wil afpakken of tikken, moet je goed naar de bal kijken en de stick voor je op de grond houden, zo dicht mogelijk bij de bal. Als de bal even niet onder controle is, kan de stick snel tegen de bal worden gezet. Til de stick bij een duel, dat wil zeggen twee kinderen houden hun stick achter de bal, nooit op. Blijf de stick tegen de bal aanhouden. Degene die zijn stick optilt, verliest het duel. Geduld is dus geboden. Let erop dat: - je een brede stickvoering hanteert (want dan ben je sterker); - je de bal die je pakken wilt voor je houdt; - de krul van de stick duidelijk voor het lichaam op de grond staat; - je met de krul de bewegingen van de bal volgt. De voeten moeten dus verplaatst worden.
G5. Het afspelen van de bal Naar voren De stick wordt op dezelfde manier vastgehouden als bij het lopen met de bal. Ook de lichaamshouding blijft hetzelfde. Hier ligt de bal eveneens duidelijk (iets rechts) vóór het lichaam. Voeten, tenen en neus wijzen in de richting waar de bal naar toe moet. De stick moet nagenoeg over de grond in de richting van de bal bewogen worden. Als de platte kant van de krul de bal raakt, moet je met deze beweging doorgaan totdat de stick aan het eind van de beweging naar de plek wijst waar de bal heenmoet. Een hulpmiddel: laat de kinderen zeggen “daaaaaaaar heen” of “ééééén duw”.
169
Naar links De bal ligt iets links van het midden voor het lichaam. De rug van de linkerhand wijst in de richting waar de bal naar toe moet. Dit heet de ‘shake hands’greep. De stick moet nagenoeg over de grond in de richting van de bal bewogen worden. Als de platte kant van de krul de bal raakt, moet deze beweging doorgaan totdat de stick aan het eind van de beweging naar de plek wijst waar de bal heen moet. Een hulpmiddel: laat de kinderen zeggen “daaaaaaaar heen” of “ééééén duw”. Op deze manier leren de kinderen mikken. Naar rechts De bal kan het eenvoudigste naar rechts gespeeld worden door links om de bal te lopen, en wel zover dat de linkerschouder en de tenen in de richting wijzen waar de bal heen moet. De techniek is voor het overige gelijk aan het spelen naar links.
G.7. Het stilleggen van de bal Loop met de bal aan de stick naar voren. Om de rollende bal tegen te houden, moet de krul van de stick voorbij de bal neergedraaid worden. Sta eerst zelf stil voordat de bal stilgelegd wordt, anders loop je de bal voorbij.
KRUL OP
KRUL NEER
bal stick
G6. Het aannemen van de bal Voeten en neus wijzen in de richting van de bal. De greep is hetzelfde als het lopen met de bal. De krul van de stick moet op de grond gehouden worden en wel zover voor de voeten dat bal én krul gezien kunnen worden. Op deze manier is het mogelijk ‘de bal op de stick te kijken’. Houd de platte kant van de krul recht achter de bal. Op het moment dat de stick de bal ‘opvangt’, wordt de snelheid van de bal afgeremd door de bal met de stick naar het lichaam toe te begeleiden. Stick en bal blijven voor de voeten. Als de bal op deze manier aangenomen wordt, is iedere volgende actie mogelijk omdat de bal voor de speler blijft.
stick
bal
Let erop dat: - je linkerhand links van de romp blijft en de draaibeweging maakt; - je rechterhand rechts van de romp blijft en je de stick in de rechterhand draait; - bal en stick steeds voor het lichaam blijven; - de knieën iets gebogen zijn. Tip: Een toiletrolletje om de stick dat door de rechterhand wordt vastgehouden bevordert het functioneren van de rechterhand als koker. Maak het rolletje wat mooier en steviger door er bijvoorbeeld een sticker of plakplastic overheen te plakken.
Probeer altijd zo snel mogelijk achter de bal te komen. Let erop dat: - je stickblad loodrecht op de balrichting staat; - je de stick duidelijk voor je houdt; - je de bal op de stick kijkt; - je de bal naar het lichaam toehaalt; - stick en bal voor de voeten blijven; - het voetenwerk correct is.
170
171
Hoofdstuk H
Een speluur
172
173
H1. Hoe ziet een speluur eruit? We gaan er vanuit dat de Benjamins één uur per week onder begeleiding (hockey) spelen. Dit boek is een handreiking voor de invulling van dit speluur. Het is aan te bevelen een half uur voor het begin van het speluur aanwezig te zijn. Er kunnen dan al zoveel mogelijk situaties uitgezet worden. De kinderen hoeven dan tijdens het speluur niet al te veel te wachten. Bovendien kan de trainer de kinderen aan het begin van het uur verwelkomen. De kinderen gaan als ze het veld opkomen vaak allerlei dingen uit zichzelf doen. De trainer kan dit stimuleren. Houd wel de veiligheid in de gaten. In één uur moeten verschillende spelen gedaan worden. Naar onze mening zouden dat er minstens vier moeten zijn. Inventariseer of niet alle spelletjes hetzelfde karakter hebben. Ze mogen niet allemaal statisch of juist heel intensief zijn. Speel ook spelletjes uit meerdere speelgebieden, waarbij spelen met en tegen elkaar aan bod komen. Begin een speluur met een bekend spel. Dat geeft een vlotte start. Houd er bij het kiezen van de situaties rekening mee dat het wisselen van situatie niet te lang mag duren. Let daarbij op: - de hoeveelheid materiaal die voor een spelsituatie nodig is. Is er bij de ene situatie materiaal nodig dat ook bij andere situaties gebruikt moet worden, dan brengt dat nogal wat gesjouw met zich mee. - de grootte van de groepjes. Zorg ervoor dat er niet steeds voor een nieuw spel nieuwe groepjes gemaakt moeten worden. - laat tijdens het wisselen van situaties de kinderen zo veel mogelijk helpen. Het is heel goed mogelijk tegelijkertijd met meerdere groepjes te werken. De kinderen moeten dan wel bekend zijn met de activiteiten. Op die manier krijgen de kinderen meer beurten en kunnen ze zelfstandig het één en ander regelen. De begeleider moet dan wel alle groepjes goed in de gaten houden. Als er hulpbegeleiders zijn, is het werken in kleine groepjes heel goed mogelijk. Maar vergeet niet dat het heel leuk is een spel met de hele groep te spelen. Het weer is een belangrijke factor in de keuze van de activiteit. De Benjamins zijn er nogal gevoelig voor. Laat ze bij (drukkend) warm weer niet te veel rennen. Las dan wat langere pauzes in. Een praatje tussendoor doet wonderen; even zitten en kletsen; een glaasje ranja; een stukje appel. Bij koud weer kunnen intensieve(re) spelletjes gedaan worden, waarbij de kinderen niet lang stil hoeven te staan. Wijs de ouders op de noodzaak van aangepaste kleding. Speel een spel nooit langer dan het de kinderen boeit en ze er enthousiast mee bezig zijn.
174
In dit boek is gekozen voor het principe: leren spelen door te spelen. Daarom zijn veel spelactiviteiten in het boek beschreven. Een speluur wordt samengesteld uit die activiteiten. Tijdens het spelen verbeteren de Benjamins hun techniek. Soms is het wel eens moeilijk om ze tijdens het spel te helpen met de technische uitvoering, omdat het bijvoorbeeld allemaal heel spannend is. Kies er dan voor om het ‘technische probleem’ even apart aan te pakken. Oefen kort wat er verbeterd moet worden en pas dat daarna toe in het spel. De ene keer met de hele groep, de andere keer met een groepje en soms met een enkeling. Zorg altijd voor een spannend spel aan het eind. Het is goed om aan het einde van een speluur de groep nog even bij elkaar te roepen: “Samen opruimen!”. Vraag de kinderen meteen wat ze leuk en minder leuk vonden. Benadruk wat de kinderen goed gedaan hebben. En natuurlijk: “Tot de volgende week!”.
H2. Een voorbeeld van een speeluur We zijn met een groep van vijftien kinderen aan het einde van de eerste periode gekomen. De kinderen hebben uit elk spelgebied verschillende activiteiten gedaan. We zullen voor het komende speluur uit hoofdstuk F1. ‘Spelen uit de eerste periode’ een aantal spelen kiezen die (wat achteraan) bij de diverse speelgebieden beschreven staan. Er wordt een mooie herfstdag verwacht. Het is dus heel goed mogelijk activiteiten te kiezen waarbij de kinderen af en toe wat langer stil moeten staan. Natuurlijk moeten die spelen afgewisseld worden met intensieve(re) spelen. De kinderen hebben inmiddels geleerd zelf een spel aan de gang te houden zonder dat de spelbegeleider er voortdurend bij is. We kunnen dus meerdere activiteiten tegelijk op verschillende plekken doen. Omdat de spelen niet te lang achter elkaar gedaan mogen worden, nemen we in het speluur vijf verschillende activiteiten uit verschillende speelgebieden op. De volgende activiteiten staan op het programma (zie hoofdstuk F1.): - ‘Boer, ik kom op je land (II)’ (tikspelen zonder stick en bal), bladzijde 48 - ‘Sjoelen’ (mikspelen met stick en bal), bladzijde 74 - Toen stonden er nog... (mikspelen met stick en bal), bladzijde 73 - ‘Eilandenruil (I) en (II)’ (pingelspelen met stick en bal), blz. 55 en 57 - De ‘Dubbele chinese muur’ (tikspelen met stick en bal), bladzijde 62 Vergeet niet deze spelen vooraf met de hulpbegeleider(s) door te spreken. Vooraf is bekeken hoe bij alle spelen de kinderen geholpen kunnen/moeten worden (zie daarvoor per spel de opmerkingen bij ‘We verwachten van de kinderen dat zij:’). Op de volgende pagina staat een overzichtstekening waarop aangegeven is hoe situaties vooraf uitgezet kunnen worden. We gaan ervan uit dat een half kunstgrasveld tot onze beschikking staat.
175
Plank
De kinderen komen over het algemeen wat eerder op het veld en gaan dan meestal uit zichzelf al rennen en spelen. Aan het begin van het speluur wordt de groep in tweeën gesplitst: groep A en B. De indeling van het speluur is als volgt: 1. Boer, ik kom op je land (II) Groep A gaat aan de slag onder leiding van de spelbegeleider op het ene veldje. Groep B doet hetzelfde op het andere veldje onder begeleiding van de hulpbegeleider. Het spel duurt ongeveer 10 minuten. Er wordt met 2 à 3 tikkers en 5 à 6 lopers gespeeld. Spreek af dat bepaalde punten extra aandacht krijgen, bijvoorbeeld de opstelling van de tikkers.
Sjoelen Boer, ik kom op je land. (II)
Toen stonden er nog ...
Dubbele chinese muur
B A wachters
2.
Groep A gaat nu naar de miksituaties: ‘Sjoelen’ en ‘Toen stonden er nog...’ De Groep wordt in tweeën gesplitst. Elk groepje werkt vijf minuten bij beide miksituaties (eventueel kan de tijd verlengd worden). De spelen worden onder leiding van de hulpbegeleider gespeeld.
Houd er rekening mee dat kinderen die zelfstandig een spel spelen, bekend moeten zijn met die (mik)spelen. Geef bij de miksituaties individueel aanwijzingen om het mikken met succes te bekronen (zie hoofdstuk G5. ‘Het afspelen van de bal’; naar links’).
3.
Terwijl groep A bezig is met de mikspelen, speelt groep B ‘eilandenruil (I) en (II)’ onder leiding van de spelbegeleider. Daarvoor is het nodig de situatie ‘Boer, ik kom op je land’ om te bouwen. Van de korte springtouwen waarmee de grote cirkel is gelegd, worden eilandjes gemaakt. In 10 tot 15 minuten wordt zowel ‘Eilandenruil (I) als (II) gespeeld.
Plaats de twee miksituaties dicht bij elkaar. Dat maakt de begeleiding gemakkelijker. De kinderen moeten gedurende korte tijd de activiteit zelf aan aan de gang houden.
4. Als beide groepen (A en B) klaar zijn met hun activiteiten, wordt er gewisseld. Groep B gaat mikken en groep A gaat ‘Eilandenruil’ spelen. De begeleiders wisselen niet mee. 5. Groep A en B komen daarna bij elkaar. Ze spelen samen, dus met 15 kinderen, De ‘Dubbele chinese muur’. Er zijn vier bewakers: voor elke muur één. Laat de bewakers zelf regelen wie op welke muur gaat staan. Wissel de bewakers regelmatig. De overgebleven kinderen zijn lopers. Zij kunnen steeds op eigen intiatief oversteken. Er zijn acht lopers. De overige drie kinderen wachten bij de pilonnen. Als het de kinderen lukt over te steken, leggen ze een pittenzakje in cirkel B en sluiten ze bij de wachters aan. De eerste ‘wachter’ krijgt de bal en gaat oversteken. Het spel duurt ± 10 minuten.
176
Eilandenruil (I+II)
6. Aan het einde van het speluur wordt er gezamenlijk opgeruimd. Tot ziens! N.B.: Er is niet aangegeven hoeveel tijd er in het wisselen gaat zitten. Wanneer we alle activiteiten (zoals genoemd in dit voorbeelduur) willen uitvoeren, moet er een behoorlijk tempo aangehouden worden.
177
H3. Wat te doen bij slecht weer en tijdens de winterstop?
Geraadpleegde en aanbevolen literatuur
Het begeleiden van een groepje Benjamins gaat verder dan de speluren op het veld.: - festiviteiten zoals Sinterklaas zijn een uitstekende aanleiding om voor de Benjamins iets te organiseren. - tijdens de winterstop kunnen ook activiteiten ondernomen worden, zoals bosspelen of een spelmiddag. Voor de Benjamins geldt immers: uit het oog, uit het hart! - de weersomstandigheden kunnen het onmogelijk maken buiten (hockey) te spelen. De meest eenvoudige maar minst goede (!) oplossing is om het speluur af te lasten. Dit werkt op den duur onduidelijkheid in de hand. De kinderen weten dan niet meer waar ze aan toe zijn. Bovendien zijn er alternatieven voorhanden. Te denken valt aan een regenprogramma in het clubhuis, bijvoorbeeld kleuren, tekenwedstrijden, een quiz of gezelschap spelletjes (hockeykwartet).
Werkboek Bewegingsonderwijs voor de basisschool; T. van de Berg e.a. (Uitgeverij Bekadidact Baarn, 1988) Werkboek Bewegingsonderwijs voor de basisvorming (speldeel); H. van de Palen & R. Teune (Werkgroep Bewegingsonderwijs, 1994) Hockey voor de jongste jeugd/Mini-Hockey Plan Nederland; Trix Lemmens-Nillesen (uitgave KNHB)
In dit boek zijn voor bovengenoemde situaties geen activiteiten beschreven. De volgende boeken kunnen daarvoor geraadpleegd worden: - Het nieuwe Spelenboek Uitg. Stichting Spel en Sport, Amsterdam - Spel en recreatiesport Uitg. Stichting Spel en Sport, Amsterdam - BRES spelenboek Uitg. Landelijke Dienst voor Beweging, Recreatie en Sport, Soesterberg - Spelenscala Uitg. KNCGV, Amersfoort. Maak voor de Benjamins een eigen hoekje in het clubhuis. Hang er een prikbord neer en drink gezamenlijk na het speluur een glaasje limonade. De Benjamins en (ook) hun ouders voelen zich mede daardoor snel thuis bij de vereniging. Het werken met de Benjamins is meer dan alleen het verzorgen van het speluur!
H4. Afsluiting van het Benjaminjaar Organiseer als afsluiting van het Benjaminjaar een slotevenement dat bestaat uit een selectie van de spelletjes die in de loop van het jaar gespeeld zijn. Het centrale thema moet ‘Spelletjes MET ELKAAR’ zijn. Scorekaarten komen er niet aan te pas. Reik tot slot aan alle kinderen het verenigingscertificaat “Benjamins” uit. Zo’n aandenken boven hun bed vinden ze prachtig! Natuurlijk worden de ouders ook voor de afsluiting uitgenodigd. Zijn de ouders geïnteresseerd in de hobby van hun kind en voelen ze zich bij de vereniging betrokken, dan zijn ze vast en zeker bereid hun steentje bij te dragen. Zonder vrijwilligers kan een vereniging niet functioneren.
178
179