Examen HAVO
2014 tijdvak 1 donderdag 15 mei 13.30 - 16.30 uur
economie
Bij dit examen hoort een bijlage.
Dit examen bestaat uit 28 vragen. Voor dit examen zijn maximaal 61 punten te behalen. Voor elk vraagnummer staat hoeveel punten met een goed antwoord behaald kunnen worden. Als bij een vraag een verklaring, uitleg of berekening gevraagd wordt, worden aan het antwoord geen punten toegekend als deze verklaring, uitleg of berekening ontbreekt. Geef niet meer antwoorden (redenen, voorbeelden e.d.) dan er worden gevraagd. Als er bijvoorbeeld twee redenen worden gevraagd en je geeft meer dan twee redenen, dan worden alleen de eerste twee in de beoordeling meegeteld.
HA-1022-a-14-1-o
Opgave 1 Inflatie: wat zeggen de cijfers? In de westerse landen zijn de officiële inflatiecijfers (gemeten inflatie) doorgaans laag. Strak monetair beleid en globalisering van de wereldeconomie hebben daaraan bijgedragen. Maar de ‘gevoelsinflatie’ kan afwijken van de gemeten inflatie. De gevoelsinflatie geeft weer hoe de consument denkt dat het gemiddelde prijspeil zich ontwikkelt. Het niveau waarop de consumenten de inflatie ‘voelen’ kan bepalend zijn voor hun bestedingen. 2p
1
Leg uit dat consumentenbestedingen kunnen worden versneld als de gevoelsinflatie hoog is.
2p
2
Leg uit dat consumentenbestedingen ook kunnen worden afgeremd als de gevoelsinflatie hoog is. Gebruik in het antwoord het begrip koopkracht. In de Verenigde Staten van Amerika (VS) gebruiken statistische bureaus twee officiële inflatiecijfers: Consumentenprijsindex (CPI): dit meest bekende inflatiecijfer wordt in de VS op dezelfde manier berekend als het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) het inflatiecijfer in Nederland berekent. De prijsontwikkeling van de in de VS geconsumeerde goederen en diensten is de basis. Producentenprijsindex (PPI), ook wel bekend als bbp-deflator: de prijsontwikkeling van de in de VS geproduceerde goederen en diensten is de basis. De optelsom van alle toegevoegde waardes in een jaar vormt het bruto binnenlands product (bbp). De index voor deze inflatie wordt gemeten met de formule: index waardestijging bbp 100 index volumestijging bbp (beide stijgingen worden gemeten van jaar tot jaar)
2p
3
Maak van onderstaande tekst een economisch juiste redenering. De CPI is een …(1)… en gewogen prijsindexcijfer. Een verandering van het consumptiepatroon kan aanleiding zijn om in de berekening van de CPI de …(2)… aan te passen. De PPI is in het geval van inflatie …(3)… dan 100 omdat de stijging van het bbp uitgedrukt in …(4)… groter is dan de stijging van het bbp uitgedrukt in …(5)…. Kies uit: bij (1) enkelvoudig / partieel / samengesteld bij (2) partiële prijsindexcijfers / wegingsfactoren bij (3) groter / kleiner bij (4) geld / hoeveelheid goederen en diensten bij (5) geld / hoeveelheid goederen en diensten
HA-1022-a-14-1-o
2 / 10
lees verder ►►►
In bron 1 is de gemeten inflatie in de VS weergegeven. In vrijwel elk jaar is er een verschil tussen de hoogte van de inflatie gemeten op basis van de CPI en de hoogte van de inflatie gemeten op basis van de PPI. Er zijn periodes waarin dit verschil erg groot is, zoals tussen 1978 en 1982. Toen beperkten de Arabische landen de export van olie naar de VS en Europa. De VS en Europa waren in die tijd sterk afhankelijk van olie uit de Arabische landen.
2p
2p
4
5
Gebruik bron 1 bij de vragen 4 en 5. Bereken de CPI in de VS van 1980 met 1978 als basisjaar. De wegingsfactor van olie en brandstoffen is in de VS bij de CPI hoger dan bij de PPI. Voor het verklaren van het verschil tussen de CPI en de PPI in de VS in de periode 1978-1980 kunnen vier van de volgende zeven denkstappen worden gebruikt. Kies de juiste vier denkstappen en zet deze in de juiste volgorde. Start met denkstap 1. (1) Arabische landen beperken de export van olie naar de VS. (2) De prijzen van olie en brandstoffen in de VS dalen. (3) De prijzen van olie en brandstoffen in de VS stijgen. (4) In de VS ontstaat een aanbodtekort van olie. (5) In de VS ontstaat een vraagtekort naar olie. (6) Inflatie op basis van de CPI stijgt sterker dan op basis van de PPI. (7) Inflatie op basis van de PPI stijgt sterker dan op basis van de CPI.
HA-1022-a-14-1-o
3 / 10
lees verder ►►►
Opgave 2 Vlucht uit Nederland De Nederlandse regering besloot om per 1 juli 2008 een ticketbelasting in te voeren: een vast percentage belasting op tickets van vluchten die vanaf Nederlandse vliegvelden vertrekken. De doelstelling was het belastingsysteem te vergroenen door een verschuiving van belasting op arbeid en winst naar belasting op milieuvervuiling. De invoering van deze belasting leidde tot duurdere vliegtickets en tot felle discussies tussen voor- en tegenstanders. Gebruik bovenstaande tekst en bron 1. Maak van de onderstaande zinnen een economisch juiste tekst. De ticketbelasting is een voorbeeld van een …(1)… belasting. Met deze ticketbelasting wordt het belastingstelsel ‘vergroend’, doordat …(2)... externe effecten van vliegreizen tot uitdrukking komen in de prijs van een vliegticket. Door de hogere ticketprijs zal de vraag van zakelijke reizigers relatief ...(3)... afnemen dan de vraag van niet-zakelijke reizigers. Kies uit: bij (1) degressieve / proportionele / progressieve bij (2) negatieve / positieve bij (3) minder sterk / sterker
2p
6
2p
7
Gebruik bron 1. Geef een verklaring voor het verschil in prijselasticiteit van de vraag tussen zakelijke en niet-zakelijke reizigers.
2p
8
Gebruik bron 2. Leg uit dat de regering in haar schatting uitging van een prijsinelastische vraag naar vliegtickets.
2p
9
Gebruik bron 1 en 2. Laat met een berekening zien dat de getallen uit bron 1 de schatting van de regering, genoemd in bron 2, niet ondersteunen.
HA-1022-a-14-1-o
4 / 10
lees verder ►►►
Tegenstanders van de ticketbelasting beweerden dat deze belasting niet zou leiden tot minder milieuvervuiling, omdat veel Nederlanders zouden uitwijken naar luchthavens in de buurlanden België en Duitsland. Voor een effectieve belastingmaatregel zou een Europese aanpak nodig zijn. Voordat Nederland de ticketbelasting invoerde, werd er ook in Duitsland gesproken over een vorm van ticketbelasting. Stel dat beide landen de ticketbelasting nog niet hebben ingevoerd en voor de eenmalige en gelijktijdige beslissing staan: wel of niet een ticketbelasting invoeren. Een dergelijke situatie is weergegeven in bron 3.
2p
2p
10
11
Gebruik bron 3 bij de vragen 10 en 11. Vul deze pay-offmatrix zo in dat voor Nederland en Duitsland het nietinvoeren van een ticketbelasting de dominante strategie is en beide landen hiermee in een gevangenendilemma belanden. Noteer het zo: A (...;...) B (…;…) C (...;...) D (…;…) In meerdere lidstaten van de Europese Unie hebben regeringen geprobeerd het sterk groeiende vliegverkeer af te remmen met een ticketbelasting. Leg uit welke maatregel de Europese Unie kan nemen om te voorkomen dat de lidstaten in een gevangenendilemma terechtkomen.
HA-1022-a-14-1-o
5 / 10
lees verder ►►►
Opgave 3 Onrust in Egypte uit een krant, januari 2013: Na het aftreden van president Mubarak in 2011 hopen de Egyptenaren op een verbetering van de economische situatie. Maar door risico-avers gedrag van buitenlandse toeristen en buitenlandse beleggers daalt de wisselkoers van het Egyptische pond ten opzichte van de Amerikaanse dollar. Aangezien Egypte erg afhankelijk is van goederenimport verslechtert de economische situatie in het land. De Egyptische minister van Financiën onderhandelt nu met het Internationaal Monetair Fonds (IMF) over een noodlening van 4,8 miljard Amerikaanse dollars. Het IMF is bereid deze lening te verstrekken tegen een zeer lage rente. Wel eist het IMF dat de Egyptische overheid stopt met de miljardensubsidiëring van primaire goederen zoals brood, vlees, melk, benzine, enzovoorts.
2p
12
In het krantenbericht staan vijf internationale transacties die worden geregistreerd op de betalingsbalans van Egypte. Neem onderstaand schema over en geef bij elke transactie met een kruisje aan op welke deelrekening deze wordt geregistreerd. internationale transactie
2p
2p
1
toerisme
2
beleggingen
3
goederenimport
4
IMF-noodlening
5
rentebetaling aan IMF
lopende rekening
kapitaalrekening
13
Gebruik bron 1. Bereken op twee decimalen nauwkeurig met hoeveel procent de koers van het Egyptische pond (EGP) van 2010 tot en met 2013 is gedaald.
14
Gebruik het krantenbericht en bron 2. Welk van de in bron 2 genoemde economische hervormingen streeft het IMF in Egypte volgens het krantenbericht na? Licht het antwoord toe.
HA-1022-a-14-1-o
6 / 10
lees verder ►►►
In een actualiteitenprogramma discussiëren drie economen over de economische gevolgen van het verstrekken van de IMF-noodlening aan Egypte: Osahar: “Als gevolg van de verstrekte noodlening zullen beleggers met risico-aversie meer in Egypte gaan beleggen.” Husani: “Nee hoor, als gevolg van die noodlening zullen beleggers met risico-aversie juist minder in Egypte gaan beleggen.” Baniti: “Maar als voorwaarde voor die noodlening stelt het IMF dat de subsidies op primaire goederen moeten worden afgeschaft. Dat zal leiden tot toenemende onrust in het land, zoals voedselrellen en stakingen. Dat heeft effect op de economische situatie van Egypte. Ik zal uitleggen waarom …” 2p 2p
4p
15 16
17
Geef een verklaring voor de uitspraak van Osahar. Geef een verklaring voor de uitspraak van Husani. Gebruik het krantenbericht en bron 2. Schrijf in ongeveer 50 woorden de uitleg van de bewering van Baniti. In de uitleg moeten de volgende aspecten aan de orde komen: De invloed van de toenemende onrust, zoals voedselrellen en stakingen, in het land op de wisselkoers van het Egyptische pond. De invloed van de wisselkoersverandering van het Egyptische pond op de inflatie, de koopkracht en de bestedingen van de Egyptenaren.
HA-1022-a-14-1-o
7 / 10
lees verder ►►►
Opgave 4 Lift de schatkist mee? In 2012 betaalt de Nederlandse automobilist een ongekend hoge prijs voor benzine. Deze hoge benzineprijs wordt onder andere veroorzaakt door: veranderingen in vraag en aanbod van olie (olie is de grondstof voor benzine); stijgende tarieven van prijsverhogende belastingen, zoals accijns.
2p
18
2p
19
2p
20
2p
21
4p
22
Gebruik bron 1. Maak van het eerste krantenbericht uit bron 1 een economisch juiste tekst. Kies uit: bij (1) afnemende / sterke bij (2) aanbodzijde / vraagzijde bij (3) het aanbod van / de vraag naar bij (4) meer / minder Gebruik bron 1. Leg met een voorbeeld uit hoe een hogere belastingdruk op de benzineprijs kan leiden tot ontwijking van belasting op benzine door Nederlandse automobilisten. Gebruik bron 1, 2 en 3 bij de vragen 20 en 21. Toon met behulp van een berekening aan dat het totale belastingbedrag per liter loodvrije benzine in België € 0,867 is. Bereken hoeveel eurocent de accijns op een liter loodvrije benzine in België lager is dan in Nederland. De hogere olieprijzen leiden ook tot hogere prijzen voor diesel. Deze brandstof dreigt in 2012 extra duur te worden doordat de Europese Unie van plan is de lagere dieselaccijns op te trekken naar het niveau van de benzineaccijns van dat land. “De schatkist lift met u mee!”, roept een zelfstandige Nederlandse vrachtwagenchauffeur die tegenstander is van deze maatregel. Een vervoerseconoom reageert: “De hogere dieselaccijns kan ook leiden tot een afname van overheidsinkomsten uit de transportsector. Schrijf de argumentatie bij het standpunt van de vervoerseconoom. Maak in deze argumentatie een onderscheid tussen de gevolgen van de belastingmaatregel indien de transportsector de hogere dieselaccijns: wel doorberekent in de prijzen van de vervoerscontracten en niet doorberekent in de prijzen van de vervoerscontracten. Gebruik ongeveer 80 woorden
HA-1022-a-14-1-o
8 / 10
lees verder ►►►
Opgave 5 Studeren is investeren Studeren in het hoger onderwijs is investeren in jezelf. Door asymmetrische informatie zijn commerciële banken niet altijd bereid een lening voor deze investering te verstrekken aan studenten. Als studenten niet kunnen lenen voor hun studie kan de toegankelijkheid van het hoger onderwijs in gevaar komen. Vandaar dat de Nederlandse overheid subsidies verschaft via studiebeurzen (zie bron 1). De subsidies worden betaald uit de algemene middelen. Een andere reden voor het verschaffen van subsidies is gelegen in de positieve externe effecten van onderwijs. 2p
23
2p
24
Leg uit dat door asymmetrische informatie commerciële banken niet altijd bereid zijn een studielening te verstrekken aan studenten. Gebruik bron 1. Maak van de onderstaande tekst een economisch juiste redenering. De huidige financiering van het hoger onderwijs in Nederland is gebaseerd op …(1)…. De positieve externe effecten van onderwijs …(2)… de welvaart in Nederland. Een voorbeeld daarvan is een toenemend(e) …(3)… met als gevolg dat de internationale concurrentiepositie van Nederland …(4)…. Kies uit: bij (1) het kapitaaldekkingsstelsel / verplichte solidariteit bij (2) verhogen / verlagen bij (3) gemiddelde arbeidsproductiviteit / consumentensurplus bij (4) verbetert / verslechtert In 2012 zijn de Nederlandse regeringspartijen het er over eens: het huidige studiebeursstelsel moet per 1 september 2014 worden omgezet in een sociaal leenstelsel (zie bron 2). Een student in het hoger onderwijs kost de overheid ruim € 8.000 per jaar, terwijl het volgen van een opleiding in het hoger onderwijs de student een flink particulier rendement kan opleveren. Volgens de regeringspartijen levert het sociaal leenstelsel naast een overheidsbesparing van € 1,6 miljard een kwaliteitsverbetering van het hoger onderwijs op. Tegenstanders wijzen erop dat de overheid op deze manier studieschulden afdwingt bij studenten met leenaversie. De regeringspartijen spreken dat tegen door te verwijzen naar de voorwaarden.
Let op: de laatste vragen van dit examen staan op de volgende pagina.
HA-1022-a-14-1-o
9 / 10
lees verder ►►►
2p
25
Leg uit dat er bij het sociaal leenstelsel sprake is van ruilen over de tijd.
2p
26
Gebruik bron 2. Welk kenmerk van het sociaal leenstelsel kan de leenaversie bij studenten verminderen? Verklaar het antwoord. Bij het sociaal leenstelsel is er een risico-opslag verwerkt in de rente. Hiermee worden de tekorten gefinancierd die ontstaan indien studenten hun lening niet (volledig) aflossen. De overheid had ook kunnen besluiten om deze tekorten vanuit de algemene middelen (belastingen) te financieren.
2p
27
Leg uit dat het financieren van de tekorten vanuit de algemene middelen kan leiden tot moral hazard (risico op moreel wangedrag) van studenten. Nu studeren door het sociaal leenstelsel voor studenten duurder dreigt te worden en de kans op een baan na de studie door de economische crisis afneemt, gaan steeds meer studenten op zoek naar een alternatieve financiering voor hun studie.
3p
28
Gebruik bron 3. Maak van de onderstaande tekst een economisch juiste redenering. De € 50 waarvoor Paul de Haas een IOU uitgeeft, is een voorbeeld van een …(1)…. Het geld dat hij krijgt wil hij investeren in ...(2).... Houders van IOU’s krijgen in ruil een half uur van Pauls tijd. Als zij hun keuze laten afhangen van Pauls toenemende ...(3)… zullen de IOU-houders de tijd van Paul zo ...(4)... mogelijk inzetten. Kies uit: bij (1) stroomgrootheid / voorraadgrootheid bij (2) kapitaalgoederen / menselijk kapitaal bij (3) consumptiebehoefte / verdiencapaciteit bij (4) laat / vroeg
HA-1022-a-14-1-o
10 / 10
lees verdereinde ►►►
Bijlage HAVO
2014 tijdvak 1
economie
Bronnenboekje
HA-1022-a-14-1-b
Opgave 1 bron 1
inflatieontwikkelingen in de VS: 1965-2008
14
Legenda: PPI verandering ten opzichte van het voorgaande jaar CPI verandering ten opzichte van het voorgaande jaar
% 12 10 8 6 4 2
0 1965 1970 1975 1980 1985 1990 1995 2000 2005 2008 jaar
in de grafiek gebruikte percentages voor de jaren 1975 tot en met 1980 jaar op basis van PPI op basis van CPI 1975 5,5 6,0 1976 6,2 6,8 1977 6,5 7,2 1978 7,2 7,5 1979 7,5 11,8 1980 8,0 13,0
HA-1022-a-14-1-b
2/7
lees verder ►►►
Opgave 2 bron 1
kenmerken van de markt voor vliegreizen vanuit Nederland voor de periode 2008-2010
vragersgroep
aandeel in totale vraag
Ev
zakelijke reizigers
25%
0,5
niet-zakelijke reizigers
75%
1,2
Ev prijselasticiteit van de vraag naar vliegtickets
bron 2
verwachtingen van de regering voor de jaren 2008 tot en met 2010
De regering verwachtte in 2008 dat door de invoering van de ticketbelasting de prijs van een vliegticket gemiddeld 10% hoger zou worden. Hierdoor zou naar verwachting het aantal gevraagde vliegtickets voor vluchten vanaf Nederlandse luchthavens in de periode 2008 tot en met 2010 dalen met 8%. Bij deze schatting werd géén rekening gehouden met andere factoren die van invloed zijn op de vraag naar vliegtickets. Het ministerie van financiën ging in het eerste jaar (2008) uit van een opbrengst uit ticketbelasting van € 350 miljoen.
bron 3
pay-offmatrix voor wel of niet invoeren van een ticketbelasting (TB)
Duitsland
TB niet invoeren TB wel invoeren
Nederland TB niet invoeren TB wel invoeren A C B D
In te vullen combinaties van pay-offs: (12 ; 12) / (0 ; 0) / (5 ; 15) / (15 ; 5) Toelichting: De gevolgen van elke keuze zijn uitgedrukt in een saldo van de welvaartstoename per land. Dit saldo bestaat uit twee effecten: 1 welvaartsverandering door de verkoop van vliegtickets 2 welvaartsverandering door CO2-uitstoot van vliegverkeer Elk land streeft voor zichzelf naar een zo groot mogelijke welvaartstoename. De cursieve getallen zijn voor Duitsland, de vetgedrukte getallen zijn voor Nederland.
HA-1022-a-14-1-b
3/7
lees verder ►►►
Opgave 3 bron 1
enkele statistieken Egypte 6,60
14,0 inkomsten uit toerisme
6,45
12,0
12,2
koers dollar 6,40 in pond
Legenda: inkomsten uit toerisme koers dollar in pond
6,20
10,0
6,09
6,00
9,0
8,0
5,88
8,1 7,4
5,80
6,0 5,60 4,0
5,56
5,40
2,0
5,20
0,0 2010
bron 2
2011
2012
2013
0
het Internationaal Monetair Fonds (IMF)
Het IMF leent geld uit aan lidstaten die met betalingsbalansproblemen te kampen hebben. Als een land er niet in slaagt om met de uitvoer van goederen en diensten voldoende buitenlands geld te verdienen om de invoer te kunnen betalen, dan kan het IMF buitenlands geld aan het land uitlenen. In ruil daarvoor moet een land dat leent, instemmen met economische hervormingen die op termijn leiden tot een evenwichtige betalingsbalans. Voorbeelden van economische hervormingen zijn: verhogen van de belastingen; verlagen van de overheidsuitgaven; privatiseren van staatsbedrijven; verminderen van overheidsregels.
HA-1022-a-14-1-b
4/7
lees verder ►►►
Opgave 4 bron 1
uit een krant van maart 2012
De …(1)… groei van de wereldeconomie zorgt via de …(2)… voor krapte op de oliemarkt. Maar ook de instabiele politieke situatie in olieproducerende Arabische landen heeft een prijsopdrijvend effect. Ondanks het feit dat er door die instabiele situatie nog geen liter olie minder is geproduceerd, heerst er bij de afnemers, zoals benzineproducenten, onzekerheid over …(3)… olie. De benzineproducenten gaan daardoor …(4)… olie inkopen, waardoor de belangrijkste grondstof voor benzine duurder wordt.
Ook de overheid draagt bij aan een stijging van de benzineprijs. Op Turkije na wordt nergens méér belasting betaald op een liter benzine dan in Nederland. Benzinepomphouders waarschuwen voor vermijdings- oftewel ontwijkingsgedrag van de Nederlandse automobilist: “Ze gaan niet minder rijden maar de vraag naar Nederlandse benzine neemt af.” De pomphouders pleiten voor een verlaging van de benzineaccijns: “In Nederland betaalt een automobilist per liter loodvrije benzine meer dan een euro belasting en in België is dat minder dan een euro, terwijl de prijs exclusief belastingen en het btw-percentage in beide landen gelijk zijn”, aldus een Nederlandse pomphouder.
bron 2
prijsopbouw loodvrije benzine in Nederland (per liter; 2012) € 0,30
21% btw*
loodvrije benzine € 0,72
accijns
€ 0,12
toegevoegde waarde pomphouder
€ 0,59
toegevoegde waarde oliemaatschappij
*btw wordt berekend over het totaal van toegevoegde waardes en accijns
HA-1022-a-14-1-b
5/7
lees verder ►►►
bron 3
index
indexcijfers voor het totaalbedrag van accijns en btw per liter loodvrije benzine (2012) 130
140 120 100 80 30
40 20
65
60
60
100
95
90
85
15
HA-1022-a-14-1-b
6/7
je ki Tu r
nd la
ed N
D
ui
rw
ts
er
la
eg
nd
en
ië lg oo N
bu m xe
Be
rg
n pa Ja Lu
Au
st
ra
VS
lië
0
lees verder ►►►
Opgave 5 bron 1
Basisbeurs, onafhankelijk van het inkomen van de ouders. Aanvullende beurs, afhankelijk van het inkomen van de ouders. Basisbeurs en aanvullende beurs hoeven niet terugbetaald te worden, mits er binnen tien jaar een diploma wordt behaald.
bron 2
huidig studiebeursstelsel hoger onderwijs (2012)
kenmerken sociaal leenstelsel hoger onderwijs per 1 september 2014
Geen subsidieverstrekking door de overheid in de vorm van een basisof aanvullende beurs. Rentedragende lening bij een overheidsinstantie voor alle studiekosten. De rente bevat een risico-opslag (solidariteitspremie) waarmee de ‘tekorten’ bij de overheid kunnen worden gedekt die ontstaan als studenten de lening niet (volledig) aflossen. Na afloop van de studie kan de lening naar draagkracht worden afgelost.
bron 3
uit een krant
Creatief studeren Om zijn studie te kunnen betalen verkoopt student Paul de Haas zichzelf. Althans, hij verkoopt zijn tijd. Nu studeren steeds duurder wordt, moet je immers creatief zijn. De Amsterdamse student geeft daarom sinds het begin van deze maand IOU’s (I Owe You) uit. Het concept is simpel. De student geeft in totaal 500 IOU’s uit waar je 50 euro per IOU voor betaalt. Iedere IOU is behalve 50 euro ook een half uur van zijn tijd waard. Wie twee IOU’s koopt kan dus een uur gebruikmaken van zijn ‘diensten’. Paul studeert namelijk rechten. “Mensen kunnen op ieder ogenblik besluiten hun IOU’s in te wisselen, zelfs als dit in 2040 is en ik een wereldberoemd advocaat ben.” Je koopt zijn tijd van straks tegen zijn tarief van nu, want door het volgen van de opleiding wordt een half uur van De Haas’ tijd ook meer waard. Uiteindelijk geeft De Haas maximaal 500 IOU’s uit, want dan heeft hij de noodzakelijke 25.000 euro voor zijn studie en levenskosten.
HA-1022-a-14-1-b
7/7
lees verdereinde ►►►
Correctievoorschrift HAVO
2014
tijdvak 1
economie
Het correctievoorschrift bestaat uit: 1 Regels voor de beoordeling 2 Algemene regels 3 Vakspecifieke regels 4 Beoordelingsmodel 5 Inzenden scores
1 Regels voor de beoordeling Het werk van de kandidaten wordt beoordeeld met inachtneming van de artikelen 41 en 42 van het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o. Voorts heeft het College voor Examens (CvE) op grond van artikel 2 lid 2d van de Wet CvE de Regeling beoordelingsnormen en bijbehorende scores centraal examen vastgesteld. Voor de beoordeling zijn de volgende passages van de artikelen 36, 41, 41a en 42 van het Eindexamenbesluit van belang: 1 De directeur doet het gemaakte werk met een exemplaar van de opgaven, de beoordelingsnormen en het proces-verbaal van het examen toekomen aan de examinator. Deze kijkt het werk na en zendt het met zijn beoordeling aan de directeur. De examinator past de beoordelingsnormen en de regels voor het toekennen van scorepunten toe die zijn gegeven door het College voor Examens. 2 De directeur doet de van de examinator ontvangen stukken met een exemplaar van de opgaven, de beoordelingsnormen, het proces-verbaal en de regels voor het bepalen van de score onverwijld aan de gecommitteerde toekomen. 3 De gecommitteerde beoordeelt het werk zo spoedig mogelijk en past de beoordelingsnormen en de regels voor het bepalen van de score toe die zijn gegeven door het College voor Examens.
HA-1022-a-14-1-c
1
lees verder ►►►
4 5
De gecommitteerde voegt bij het gecorrigeerde werk een verklaring betreffende de verrichte correctie. Deze verklaring wordt mede ondertekend door het bevoegd gezag van de gecommitteerde. De examinator en de gecommitteerde stellen in onderling overleg het aantal scorepunten voor het centraal examen vast. Indien de examinator en de gecommitteerde daarbij niet tot overeenstemming komen, wordt het geschil voorgelegd aan het bevoegd gezag van de gecommitteerde. Dit bevoegd gezag kan hierover in overleg treden met het bevoegd gezag van de examinator. Indien het geschil niet kan worden beslecht, wordt hiervan melding gemaakt aan de inspectie. De inspectie kan een derde onafhankelijke gecommitteerde aanwijzen. De beoordeling van de derde gecommitteerde komt in de plaats van de eerdere beoordelingen.
2 Algemene regels Voor de beoordeling van het examenwerk zijn de volgende bepalingen uit de regeling van het College voor Examens van toepassing: 1 De examinator vermeldt op een lijst de namen en/of nummers van de kandidaten, het aan iedere kandidaat voor iedere vraag toegekende aantal scorepunten en het totaal aantal scorepunten van iedere kandidaat. 2 Voor het antwoord op een vraag worden door de examinator en door de gecommitteerde scorepunten toegekend, in overeenstemming met het beoordelingsmodel. Scorepunten zijn de getallen 0, 1, 2, ..., n, waarbij n het maximaal te behalen aantal scorepunten voor een vraag is. Andere scorepunten die geen gehele getallen zijn, of een score minder dan 0 zijn niet geoorloofd. 3 Scorepunten worden toegekend met inachtneming van de volgende regels: 3.1 indien een vraag volledig juist is beantwoord, wordt het maximaal te behalen aantal scorepunten toegekend; 3.2 indien een vraag gedeeltelijk juist is beantwoord, wordt een deel van de te behalen scorepunten toegekend, in overeenstemming met het beoordelingsmodel; 3.3 indien een antwoord op een open vraag niet in het beoordelingsmodel voorkomt en dit antwoord op grond van aantoonbare, vakinhoudelijke argumenten als juist of gedeeltelijk juist aangemerkt kan worden, moeten scorepunten worden toegekend naar analogie of in de geest van het beoordelingsmodel; 3.4 indien slechts één voorbeeld, reden, uitwerking, citaat of andersoortig antwoord gevraagd wordt, wordt uitsluitend het eerstgegeven antwoord beoordeeld; 3.5 indien meer dan één voorbeeld, reden, uitwerking, citaat of andersoortig antwoord gevraagd wordt, worden uitsluitend de eerstgegeven antwoorden beoordeeld, tot maximaal het gevraagde aantal; 3.6 indien in een antwoord een gevraagde verklaring of uitleg of afleiding of berekening ontbreekt dan wel foutief is, worden 0 scorepunten toegekend, tenzij in het beoordelingsmodel anders is aangegeven; 3.7 indien in het beoordelingsmodel verschillende mogelijkheden zijn opgenomen, gescheiden door het teken /, gelden deze mogelijkheden als verschillende formuleringen van hetzelfde antwoord of onderdeel van dat antwoord;
HA-1022-a-14-1-c
2
lees verder ►►►
4
5
6 7
8 9
3.8 indien in het beoordelingsmodel een gedeelte van het antwoord tussen haakjes staat, behoeft dit gedeelte niet in het antwoord van de kandidaat voor te komen; 3.9 indien een kandidaat op grond van een algemeen geldende woordbetekenis, zoals bijvoorbeeld vermeld in een woordenboek, een antwoord geeft dat vakinhoudelijk onjuist is, worden aan dat antwoord geen scorepunten toegekend, of tenminste niet de scorepunten die met de vakinhoudelijke onjuistheid gemoeid zijn. Het juiste antwoord op een meerkeuzevraag is de hoofdletter die behoort bij de juiste keuzemogelijkheid. Voor een juist antwoord op een meerkeuzevraag wordt het in het beoordelingsmodel vermelde aantal scorepunten toegekend. Voor elk ander antwoord worden geen scorepunten toegekend. Indien meer dan één antwoord gegeven is, worden eveneens geen scorepunten toegekend. Een fout mag in de uitwerking van een vraag maar één keer worden aangerekend, tenzij daardoor de vraag aanzienlijk vereenvoudigd wordt en/of tenzij in het beoordelingsmodel anders is vermeld. Een zelfde fout in de beantwoording van verschillende vragen moet steeds opnieuw worden aangerekend, tenzij in het beoordelingsmodel anders is vermeld. Indien de examinator of de gecommitteerde meent dat in een examen of in het beoordelingsmodel bij dat examen een fout of onvolkomenheid zit, beoordeelt hij het werk van de kandidaten alsof examen en beoordelingsmodel juist zijn. Hij kan de fout of onvolkomenheid mededelen aan het College voor Examens. Het is niet toegestaan zelfstandig af te wijken van het beoordelingsmodel. Met een eventuele fout wordt bij de definitieve normering van het examen rekening gehouden. Scorepunten worden toegekend op grond van het door de kandidaat gegeven antwoord op iedere vraag. Er worden geen scorepunten vooraf gegeven. Het cijfer voor het centraal examen wordt als volgt verkregen. Eerste en tweede corrector stellen de score voor iedere kandidaat vast. Deze score wordt meegedeeld aan de directeur. De directeur stelt het cijfer voor het centraal examen vast op basis van de regels voor omzetting van score naar cijfer.
NB1 Het College voor Examens heeft de correctievoorschriften bij regeling vastgesteld. Het correctievoorschrift is een zogeheten algemeen verbindend voorschrift en valt onder wet- en regelgeving die van overheidswege wordt verstrekt. De corrector mag dus niet afwijken van het correctievoorschrift. NB2 Het aangeven van de onvolkomenheden op het werk en/of het noteren van de behaalde scores bij de vraag is toegestaan, maar niet verplicht. Evenmin is er een standaardformulier voorgeschreven voor de vermelding van de scores van de kandidaten. Het vermelden van het schoolexamencijfer is toegestaan, maar niet verplicht. Binnen de ruimte die de regelgeving biedt, kunnen scholen afzonderlijk of in gezamenlijk overleg keuzes maken. NB3 Als het College voor Examens vaststelt dat een centraal examen een onvolkomenheid bevat, kan het besluiten tot een aanvulling op het correctievoorschrift. Een aanvulling op het correctievoorschrift wordt zo spoedig mogelijk nadat de onvolkomenheid is vastgesteld via Examenblad.nl verstuurd aan de examensecretarissen.
HA-1022-a-14-1-c
3
lees verder ►►►
Soms komt een onvolkomenheid pas geruime tijd na de afname aan het licht. In die gevallen vermeldt de aanvulling: NB a. Als het werk al naar de tweede corrector is gezonden, past de tweede corrector deze aanvulling op het correctievoorschrift toe. b. Als de aanvulling niet is verwerkt in de naar Cito gezonden WOLF-scores, voert Cito dezelfde wijziging door die de correctoren op de verzamelstaat doorvoeren. Een onvolkomenheid kan ook op een tijdstip geconstateerd worden dat een aanvulling op het correctievoorschrift ook voor de tweede corrector te laat komt. In dat geval houdt het College voor Examens bij de vaststelling van de N-term rekening met de onvolkomenheid.
3 Vakspecifieke regels Voor dit examen kunnen maximaal 61 scorepunten worden behaald. Voor dit examen is de volgende vakspecifieke regel vastgesteld: Voor rekenfouten worden geen scorepunten afgetrokken. Wanneer echter de kandidaat bij een berekening kennelijk verzuimd heeft door schatting controle op het antwoord uit te oefenen, wordt voor deze fouten één scorepunt afgetrokken tot een maximum van drie scorepunten voor het hele examen.
HA-1022-a-14-1-c
4
lees verder ►►►
4 Beoordelingsmodel Vraag
Antwoord
Scores
Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke.
Opgave 1 1
maximumscore 2 Een voorbeeld van een juist antwoord is: Een antwoord waaruit blijkt dat consumenten (bepaalde) aankopen naar voren halen, wanneer ze een hoge / hogere inflatie in de komende periode verwachten.
2
maximumscore 2 Een voorbeeld van een juist antwoord is: Een antwoord waaruit blijkt dat consumenten bij een hoge gevoelsinflatie hun koopkracht te laag inschatten en daardoor minder gaan besteden. Opmerking Als niet uit de formulering blijkt dat het gaat om een beleving / inschatting maximaal 1 scorepunt toekennen.
3
maximumscore 2 bij (1) samengesteld bij (2) wegingsfactoren bij (3) groter bij (4) geld bij (5) hoeveelheid goederen en diensten indien (1) en (2) juist indien (3), (4) en (5) juist
1 1
4
maximumscore 2 Een voorbeeld van een juiste berekening is: (1,118 × 1,13) × 100 = 126,3
5
maximumscore 2 1-4-3-6 Opmerking Uitsluitend 2 of 0 scorepunten toekennen.
HA-1022-a-14-1-c
5
lees verder ►►►
Vraag
Antwoord
Scores
Opgave 2 6
maximumscore 2 bij (1) proportionele bij (2) negatieve bij (3) minder sterk indien alle drie juist indien twee juist indien één of geen juist
2 1 0
7
maximumscore 2 Voorbeelden van een juiste verklaring zijn: − Zakelijke reizigers kunnen de kosten van de vliegreis afwentelen op anderen (opdrachtgever, klant, werkgever) en zullen dus in mindere mate op zoek gaan naar alternatieven. − Zakelijke reizigers waarderen tijdverlies in sterke mate als kosten, waardoor ze in mindere mate bereid zijn uit te wijken naar alternatieven die mogelijk goedkoper zijn (vliegvelden in het buitenland, hogesnelheidstreinen e.d.).
8
maximumscore 2 Voorbeelden van een juist antwoord zijn: − Een antwoord waaruit blijkt dat de regering een daling van de gevraagde hoeveelheid verwachtte van 8%, hetgeen kleiner is dan de gemiddelde prijsstijging van 10% voor een vliegticket. − 8% − Een berekening waaruit blijkt dat Ev = = −0,8 is. Dat is groter + 10% dan −1 en dus prijsinelastisch.
9
maximumscore 2 Een voorbeeld van een juiste berekening is: 0,75 × −1,2 + 0,25 × −0,5 = −1,025 (relatief prijselastisch)
10
maximumscore 2 A = (0 ; 0) B = (− 5 ; 15) C = (15 ; −5) D = (12 ; 12) Opmerking Uitsluitend 2 of 0 scorepunten toekennen.
HA-1022-a-14-1-c
6
lees verder ►►►
Vraag
11
Antwoord
Scores
maximumscore 2 Een voorbeeld van een juist antwoord is: Een antwoord waaruit blijkt dat de Europese Unie voor alle lidstaten één (generieke) belastingmaatregel kan nastreven / afdwingen, zodat alle lidstaten kiezen voor wel invoeren van een vliegbelasting (hetgeen de totale welvaartstoename in de lidstaten vergroot).
Opgave 3 12
maximumscore 2 internationale transactie
lopende rekening
1
toerisme
x
2
beleggingen
3
goederenimport
4
IMF-noodlening
5
rentebetaling aan IMF
kapitaalrekening x
x x x
Opmerking Voor elke fout 1 scorepunt in mindering brengen. 13
maximumscore 2 Een voorbeeld van een juiste berekening is: 1 = 0,1799 5,56 1 = 0,1550 6,45 0,1550 − 0,1799 × 100% = −13,84% 0,1799 (De daling bedraagt dus 13,84%.) Opmerking Een andere manier van afronden ook goed rekenen.
14
maximumscore 2 Verlagen van de overheidsuitgaven. Een voorbeeld van een juiste toelichting is: Een toelichting waaruit blijkt dat het IMF als eis stelt dat de Egyptische overheid stopt met de miljardensubsidiëring van primaire goederen zoals brood, vlees, melk, benzine enzovoorts, zodat de overheidsuitgaven zullen dalen.
HA-1022-a-14-1-c
7
lees verder ►►►
Vraag
Antwoord
Scores
15
maximumscore 2 Een voorbeeld van een juist antwoord is: Een antwoord waaruit blijkt dat door het verstrekken van de noodlening het vertrouwen van de buitenlandse beleggers in Egypte wordt hersteld, waardoor buitenlandse beleggingen in Egypte zullen toenemen.
16
maximumscore 2 Een voorbeeld van een juist antwoord is: Een antwoord waaruit blijkt dat het verstrekken van een noodlening een signaal is voor een verslechterde economische situatie. Risico-aversie bij buitenlandse beleggers zorgt ervoor dat zij Egypte zullen mijden.
17
maximumscore 4 De te beoordelen aspecten zijn correct uitgewerkt. − Het gevolg van de toenemende onrust op de wisselkoers is correct uitgewerkt. Te denken valt aan: Buitenlandse toeristen zullen Egypte mijden, waardoor de exportbestedingen afnemen; hierdoor neemt de vraag naar het EGP af, waardoor de wisselkoers daalt − Het gevolg van de wisselkoersverandering op de inflatie is correct uitgewerkt. Te denken valt aan: Door de koersdaling van het EGP worden importgoederen duurder (deze prijsstijging werkt door in het binnenlands prijsniveau), waardoor de inflatie toeneemt, de koopkracht daalt en de bestedingen van de Egyptenaren afnemen
2
2
Opgave 4 18
maximumscore 2 bij (1) sterke bij (2) vraagzijde bij (3) het aanbod van bij (4) meer indien (1) en (2) juist indien (3) en (4) juist
HA-1022-a-14-1-c
1 1
8
lees verder ►►►
Vraag
Antwoord
Scores
19
maximumscore 2 Voorbeelden van een juist antwoord zijn: − Een antwoord waaruit blijkt dat de Nederlandse automobilist gaat tanken in een buurland omdat daar de benzineprijs lager is. − Een antwoord waaruit blijkt dat de Nederlandse automobilist kiest voor een auto die niet op benzine maar op diesel, gas of elektriciteit rijdt, als van die energiebronnen de brandstofprijs lager is. − Een antwoord waaruit blijkt dat de Nederlandse automobilist kiest voor een ander vervoermiddel, zoals openbaar vervoer, als dat middel relatief goedkoper blijkt te worden. − Een antwoord waaruit blijkt dat de Nederlandse automobilist (tegen de verwachting van de pomphouders) vaker thuis werkt en/of voor vakanties een ander vervoermiddel kiest en daardoor minder gaat rijden.
20
maximumscore 2 Een voorbeeld van een juiste berekening is: Nederland is 100 → totaal aan belasting in België: 85 × (€ 0,30 + € 0,72) = € 0,867 100
21
maximumscore 2 • consumentenprijs België: € 0,71 + € 0,867 = € 1,577 21 × € 1,577 = € 0,274 btw België: 121 • accijns in België: € 0,867 − € 0,274 = € 0,59 (afgerond) en dat is (€ 0,72 − € 0,59) € 0,13 lager dan in Nederland
1 1
Opmerking Een andere manier van afronden ook goed rekenen. 22
maximumscore 4 Een voorbeeld van een juist antwoord is: • Als de accijnsverhoging wel wordt doorberekend zal door de hogere prijzen van vervoerscontracten de internationale concurrentiepositie van de Nederlandse transportsector verslechteren, hetgeen kan leiden tot minder afzet. Hierdoor kan (in Nederland) de winst afnemen waardoor de overheid minder winstbelasting ontvangt / de werkgelegenheid afnemen waardoor de overheid minder loonbelasting ontvangt • Als de accijnsverhoging niet wordt doorberekend (bijvoorbeeld uit concurrentieoverwegingen), zullen de winstmarges in de transportsector afnemen waardoor de overheid (bij een gelijkblijvende omzet) minder winstbelasting ontvangt
HA-1022-a-14-1-c
9
2
2
lees verder ►►►
Vraag
Antwoord
Scores
Opgave 5 23
maximumscore 2 Een voorbeeld van een juist antwoord is: Een antwoord waaruit blijkt dat een commerciële bank niets weet over het wanbetalingsrisico van een individuele student.
24
maximumscore 2 bij (1) verplichte solidariteit bij (2) verhogen bij (3) gemiddelde arbeidsproductiviteit bij (4) verbetert indien (1) en (2) juist indien (3) en (4) juist
1 1
25
maximumscore 2 Voorbeelden van een juist antwoord zijn: − Een antwoord waaruit blijkt dat de student bestedingsruimte die in de toekomst wordt verworven naar voren haalt. − Een antwoord waaruit blijkt dat het sociaal leenstelsel gepaard gaat met de verplichting rente te betalen over het geleende bedrag. Rentebetalingen zijn een vergoeding voor het naar voren halen van bestedingen en dus voor ruilen over de tijd.
26
maximumscore 2 Na afloop van de studie kan de lening naar draagkracht worden afgelost. Een verklaring waaruit blijkt dat deze voorwaarde de aversie tegen lenen bij de student vermindert, omdat de lening bij onvoldoende inkomen niet of nauwelijks afgelost hoeft te worden.
27
maximumscore 2 Een voorbeeld van een juist antwoord is: Een antwoord waaruit blijkt dat studenten minder gemotiveerd zijn direct een juiste studiekeuze te maken of de studie af te maken indien het niet kunnen terugbetalen van de studielening wordt afgewenteld op de algemene middelen.
HA-1022-a-14-1-c
10
lees verder ►►►
Vraag
28
Antwoord
Scores
maximumscore 3 bij (1) voorraadgrootheid bij (2) menselijk kapitaal bij (3) verdiencapaciteit bij (4) laat indien (1) juist indien (2) juist indien (3) en (4) juist
1 1 1
5 Inzenden scores Verwerk de scores van de alfabetisch eerste vijf kandidaten per examinator in het programma WOLF. Zend de gegevens uiterlijk op 23 mei naar Cito. De normering in het tweede tijdvak wordt mede gebaseerd op door kandidaten behaalde scores. Als het tweede tijdvak op uw school wordt afgenomen, zend dan ook van uw tweede-tijdvak-kandidaten de deelscores in met behulp van het programma WOLF.
HA-1022-a-14-1-c
11
lees verdereinde ►►►