EVOLUTIE VAN DE ENERGIEMARKT IN 2005 I.ENERGIE IN DE WERELD I.1.DE WERELDRESERVES AAN FOSSIELE ENERGIE I.1.1.AARDOLIE
Einde 2005 worden de totale bewezen aardoliereserves geschat op 1.200,7 miljard vaten (163,6 miljard ton), hetzij een stijging met +0,6%, hetgeen in termen van productiejaren, (ratio R/P), 40,6 jaar (tegen 41 jaar eind 2004) vertegenwoordigt, indien de productie wordt aangehouden op het huidige niveau. De volgende grafiek visualiseert de mondiale verdeling van deze reserves waarvan 61,9% zich in het Midden-Oosten bevinden,11,7% in EURpa en Eurazië, 9,5% in Afrika, 8,6% in Midden- en Zuid-Amerika, 5,0 % in Noord-Amerika en 3,4% in Azië/Stille Oceaan. De OPEC-landen vertegenwoordigen op zich reeds 75,2% van de wereldreserves en de OESO-landen slechts 6,7%. Rusland alleen reeds beschikt over 74,4 miljard vaten, hetzij 6,2% van het wereldtotaal. Grafiek 1 : Bewezen aardoliereserves (in miljard vaten)
800 700 600 500 400 300 200 100 0 NoordAmerika
Midden- en Zuid-Amerika
Europa en Eurazië 2003
2004
MiddenOosten
Afrika
Azië/Stille Oceaan
2005
Bron :BP statistical review 2006
I.1.2.AARDGAS De totale bewezen aardgasreserves bedroegen 179.830 miljard m3 (109 m3 ) op het einde van 2005, hetgeen in termen van jaarproductie (ratio R/P) overeenstemt met 65,1 jaar (tegen 66,7 jaar einde 2004), voor zover het huidige productieniveau wordt aangehouden. Rusland beschikt over ongeveer 48.000 miljard m3, Iran over 27.000 miljard m3 en Quatar over 26.000 miljard m3 . De volgende grafiek geeft de mondiale verdeling van deze reserves weer, waarvan 40,1% zich in het Midden-Oosten bevinden, 35,6% in EURpa en Eurazië, 8 % in Afrika, 8,3% in
1
Azië/ Stille Oceaan, 4,1 % in Noord-Amerika, en 3,9% in Midden- en Zuid-Amerika. De OPEC-landen beschikken over iets minder dan 50% van de bewezen mondiale aardgasreserves. Grafiek 2 : Bewezen aardgasreserves (in miljard kubieke meter)
80.000
60.000 2003 2004
40.000
2005
20.000
0 Afrika
Midden-Oosten
Midden- en Zuid-Amerika
Noord-Amerika
Bron :BP statistical review 2006
I.1.3.VASTE BRANDSTOFFEN Einde 2005 worden de bewezen reserves aan vaste brandstoffen geschat op meer dan 909 miljard ton, hetgeen in termen van productiejaren (ratio R/P), 155 jaar vertegenwoordigt tegen het huidige productieniveau. De volgende grafiek illustreert de aardrijkskundige verdeling van deze reserves, waarvan 31,6% zich in EURpa/Eurazië bevinden, 32,7% in Azië/Stille Oceaan, 28,0% in NoordAmerika, 5,6% in Afrika/Midden-Oosten en 2,2% in Centraal en Zuid-Amerika. Deze niveaus blijven bijna ongewijzigd in vergelijking met 2004.
2
Grafiek 3 : bewezen reserves vaste brandstoffen (in miljard ton) 400 350 300 250 2003 2004 2005
200 150 100 50 0 Noord-Amerika
Midden- en ZuidAmerika
Europa en Eurazië
Midden-Oosten
Afrika
Bron: BP statistical review 2006
I.2. HET MONDIAAL PRIMAIR ENERGIEVERBRUIK In 2005 hield de stijgende trend van het mondiaal primair energieverbruik aan, maar tegen een lager ritme, hetzij een stijging met 2,4% in vergelijking met 2004. Tabel 1: Primair energieverbruik (in miljoen toe) 1973
1980
1990
2000
2003
2004
2005
%
2012,3 1788,0
2109,4 1813,2
2316,7 1967,0
2737,6 2312,0
2741,8 2298,6
2799,9 2344,7
2801,3 2336,6
0,1 -0,3
Midden- en ZuidAm. Tot.EURpa en Eurazië waarvan EU25 waarvan Rusland (1) Midden-Oosten Afrika
178,2
247,3
321,1
450,4
458,3
481,2
501,4
4,2
%v/h totaal 2005 26,6 22,2 4,8
2450,0
2835,1
3205,5
2828,8
2905,4
2964,0
2984,0
0,7
28,3
1386,4 903,1
1470,4 1150,8
1558,5 873,0
1654,8 636,0
1697,5 656,9
1719,1 670,5
1715,1 679,6
-0,2 1,4
16,3 6,4
91,3 89,2
136,3 141,5
261,7 222,9
402,9 275,8
464,0 298,0
491,7 311,7
510,2 316,5
3,8 1,5
4,8 3,0
Azië-Stille Oceaan
911,3 296,6
1159,0 416,1
1792,4 684,9
2589,5 966,7
2964,8 1228,7
3198,8 1423,5
3423,7 1554,0
7,0 9,2
32,5 14,7
347,1 5732,2
356,8 6628,6
434,1 8120,3
514,8 9285,0
510,9 9832,2
520,8 10291,0
524,6 10537,1
0,7
∆.05/04 Noord-Am
waarvan USA
waarvan China waarvan Japan Totaal
2,4
Bron: BP statistical review 2006 (1)Ex-USSR tot in 1980, nadien Russische Federatie
3
5,0 100,0
Deze ontwikkeling uit zich in : - Het aanhouden van de stijging van het energieverbruik in Azië/Stille Oceaan (+7,0%), met voor China alleen reeds een belangrijke stijging met 9,2%, met 3,0 % voor India, 3,5% voor Zuid-Korea, Afrika (+1,5%), het Midden-Oosten (+3,8%) en Midden- en Zuid-Amerika (+4,2%) ; - Een lichte daling van het verbruik van de Verenigde-Staten (-0,3%) en van de EURpese Unie (-0,2%). Over de periode 1973-2005 steeg het mondiaal primair energieverbruik per jaar met 1,9% omwille van de sterke stijging van de vraag in de zone Azië/Stille Oceaan (+4,2 % per jaar gemiddeld) en van China in het bijzonder (+5,3% per jaar). De stijging van het verbruik in Noord-Amerika, met gemiddeld 1% per jaar is lichtjes hoger dan deze die werd geregistreerd in de Verenigde-Staten (+0,8% per jaar). Voor de Europese Unie (EU25), bedraagt deze gemiddelde stijging 0,7% per jaar. De volgende grafieken illustreren de aandelen van alle geografische zones in het mondiaal energieverbruik in 1973 en in 2005. Grafiek 4 : Primair mondiaal energieverbruik 1973
5%
6%
1%
6%
33% N o o rd -A m e rik a Z u id -A m e rik a
2%
E u ro p a 2 5 R u s la n d
2%
M id d e n -O o s te n A frik a C h in a Japan In d ia
16%
26%
3%
A n d e re L a n d e n
4
Grafiek 5 : Primair mondiaal energieverbruik 2005
22%
19%
USA Z u id -A m e rik a
4%
E u ro p a 2 5 R u s la n d
5%
M id d e n -O o s te n
5%
A frik a C h in a Ja p a n In d ia
15%
3%
5%
6%
A n d e re la n d e n
16%
Het hoofdkenmerk van de evolutie van deze marktaandelen is te verklaren door de stijging van het aandeel van de zone Azië-Stille Oceaan, waarvan het marktaandeel verdubbelt, van 16% in 1973 naar 32% in 2005, hoofdzakelijk om reden van de verdrievoudiging van het Chinees aandeel, dat stijgt van 5% in 1973 naar 15% in 2005. Het aandeel van de Europese Unie, dat sterk terugloopt, van 26% naar 16%, net zoals dat van de Verenigde-Staten, dat daalt van 33% in 1973 naar 22% in 2005. Japan registreert eveneens een zeer lichte teruggang over deze periode (van 6 naar 5%). In termen van marktaandelen uitgedrukt, blijft aardolie de meest verbruikte energiedrager op wereldvlak met 36,4%, gevolgd door steenkool (27,8%) en aardgas (23,5%). Kernenergie vertegenwoordigt slechts 6,0% van de wereldmarkt en hydro-elektriciteit 6,3 %. Tabel 2 geeft de evolutie weer van deze marktaandelen voor de jaren 2004 en 2005. Tabel 2: Marktaandelen van de energiebronnen (in %)
Aardolie Aardgas Steenkolen Kernenergie Hydro-elektriciteit Totaal
2004 Mtoe 3798,6 2425,2 2798,9 625,1 643,2 10291,0
% 36,9 23,6 27,2 6,1 6,2 100,0
2005 Mtoe 3836,8 2474,7 2929,8 627,2 668,7 10537,1
% 36,4 23,5 27,8 6,0 6,3 100,0
Bron : BP statistical review 2006
Op wereldvlak was steenkool de energiebron met de hoogste groei in verbruik in 2005. Op wereldvlak stijgt de vraag naar steenkool met 4,7 %, Dit wordt bevestigd door de opmars van dit aandeel in het primair mondiaal energieverbruik, dat stijgt van 27,2% in 2004 naar 27,8 % in 2005. Deze evolutie kan voornamelijk worden verklaard door de
5
sterke Chinese vraag opgetekend in 2005 (+10,6%). Zonder China zou deze stijging +1,5% bedragen. Het verbruik van aardolie registreert een stijging met 1,0% in 2005 en dat van het aardgas bedraagt 2,0%. Deze zwakke stijging van de vraag naar aardolie resulteert hoofdzakelijk uit de vermindering van de Chinese vraag (+2,6% in 2005 tegen 15,1% in 2004). Inzake aardgas wordt deze stijging voornamelijk verklaard door de algemene stijging op wereldvlak van de vraag naar dit product, met uitzondering evenwel van het NoordAmerikaanse continent, waarvan het verbruik van aardgas daalde in 2005 (-1,5%), ingevolge de sterke stijging van de geregistreerde prijs in de US tijdens de winter. Op wereldvlak kent kernenergie een lichte globale stijging met 0,3%, om reden van de stijging van het verbruik in Azië (+5,0), voornamelijk in Zuid-Korea (+12,2%). De bijdrage van de hydro-elektriciteit op het wereldvlak steeg eveneens met 4,0% in 2005.
II. ALGEMENE MACRO-ECONOMISCHE EN ENERGETISCHE CONTEXT II.1 Macro-economische context Na 2 jaar van ononderbroken stijging, vervolgt de wereldeconomie haar voortgang in 2005 (+4,3% voor het BBP, na een stijging van +5,1% in 2004), in een context van prijsstijging van de olie- en gasprijzen, die in andere tijden zou hebben geleid tot een algemene recessie. Op economisch vlak was het gemiddeld jaarlijks groeiritme van het BBP in de OESO, trager dan in 2004, met 2,7% in 2005, tegen 3,6% in 2004. Voor de Europese Unie en de eurozone bedraagt dit groeicijfer, dat ondersteund wordt door een minder dynamische binnenlandse vraag dan in 2004 en ondanks een zwakke USDkoers, respectievelijk 1,6% in 2005 tegen 2,4% in 2004 en 1,4% in 2005 tegen 2,0% in 2004. Voor België sluit de groei van het BBP aan op deze tendens en volgens de actuele perspectieven bedraagt hij 1,5% in 2005, tegen 2,6% en 2004. De evolutie van de economische groei is in volume uitgedrukt als volgt sedert 2000 : In % OESO Europese Unie (2) Eurozone (2) België (1)
(1) (2) (3)
2000 +3,7 +3,5 +3,5 +3,7
2001 +0,7 +1,6 +1,5 +0,8
2002 +1,8 +1,1 +0,9 +0,7
2003 +2,0 +0,7 +0,5 +1,3
2004 +3,6 +2,4 +2,0 +2,6
2005 2,7 1,6 1,4 1,5(3)
FOD, Economie Eurostat Voorlopig
6
II.2 Mondiale energiecontext en internationale energiekoersen Sedert het begin van 2005 handhaafde de prijs van de ruwe aardolie zich op een zeer hoog niveau en hij steeg gemiddeld met 42,5% voor de brent (het vat brent steeg van 38,28USD in 2004 naar 54,55USD in 2005) tegen 32,5% in 2004. Deze nieuwe opflakkering van de internationale quoteringen van de aardolieproducten kan worden verklaard door de samenloop van verscheidene factoren : - een mondiale vraag naar aardolie die in constante stijging is (+1,3%), rekening houdend met de groei van de Amerikaanse en Aziatische economieën, die van langs om minder elastisch wordt (niet vervangbare toepassingen van het vervoer en de petrochemie); - een aanbod dat relatief goed beantwoordt aan de vraag maar dat over een beperktere additionele productiecapaciteit beschikt op het niveau van de OPEC. Dit aanbod werd bovendien onderworpen aan talrijke schommelingen en onzekerheden die de oliemarkten hevig hebben verstoord in 2005 (staking in Nigeria, sabotageacties in Irak, cyclonen in de Golf van Mexico, dreigingen in verband met Iran) ; - envoldoende en laattijdige investeringen stroomopwaarts (productie, raffinage) die niet toelaten om een spoedige afstemming te bewerkstellingen van het aanbod op de vraag naar afgewerkte producten; - het afnemen van de vindplaatsen in de Noordzee (lichte ruwe olie), hetgeen een structurele verandering van het aanbod veroorzaakt ten voordele van zwaardere producten en producten met een hoger zwavelgehalte(Midden-Oosten) ; - de speculatieve bewegingen die de stijgende tendens hebben vergroot van deze plotse prijsstijging van de aardolieprijzen; - lokale spanningen op de gasmarkten (recordstijging van de aardgaskoersen in Londen in 2005) die een weerslag hebben op de aardolie om reden van de vervangingen van energie.
Deze prijsstijging zou nochtans nog sterker zijn geweest zonder het in omloop brengen in september door het Internationaal Energieagentschap van een gedeelte van de strategische stocks, die gezamenlijk worden aangehouden door de 26 Lidstaten (60 miljoen vaten werden aldus afgezet tussen september en december 2005) om het hoofd te bieden aan de schade veroorzaakt door de cyclonen van de Golf van Mexico en zonder de daling van de vrachtprijzen die een belangrijke stijging ondergingen in 2003-2004 wegens een tekort aan schepen. De orkaan Katrina heeft bovendien de raffinagecapaciteiten van de Verenigde-Staten verminderd met 10%, de capaciteiten inzake invoer van de olieterminal van Louisiana met 20% en de olieproductie van de Golf van Mexico met 79%.
Jaargemiddelden Brent op datum (inUSD/vat) OPEC-korf (in USD/vat) USD (in EUR)
2000
2001
2002
2003
2004
2005
bepaald 28,52
24,44
24,95
28,90
38,23
54,55
27,60
23,12
24,36
28,10
36,05
50,64
1,085
1,117
1,062
0,886
0,805
0,804
Bron: BP statistical review 2006
7
Grafiek 6 :"Spot" - prijzen van ruwe aardolie 1990-2005 ( in dollar/vat)
60,00 50,00 40,00 30,00 20,00 10,00 0,00 2005
2004
2003
Dubai op datum
2002
2001
2000
1999
1998
1997
1996
1995
1994
1993
1992
1991
1990
Brent op datum
W TI
Bron: BP statistical review 2006
Grafiek 7 : Brentkoers en impact van de pariteit EUR/USD
60,00
1,244
50,00
43,86
40,00 30,00
1,30
54,55
1,242
1,129 30,94 28,52
27,30 24,44
24,95 26,50
28,90 25,61
38,28
1,25 1,20 1,15 1,10
30,82
1,05 1,00
20,00
0,922
0,95
0,942
0,90
0,895
10,00
0,85 0,00
0,80
2000
2001 brent USD/bl
2002
2003 brent EUR/bl
2004
2005
pariteit EUR/USD
Bron : FOD Economie
8
Sedert 2003 stelt men vast dat de stijgingen van de ruwe olie en de aardolieproducten werden afgezwakt voor de EURpese verbruikers, om reden van de gestage opwaardering van de EUR in verhouding tot de USD en dit zelfs indien deze pariteit constant bleef over het jaargemiddelde in 2004 en 2005 (tegen 1,24 USD/EUR). Volgens de eerste aanwijzingen voor 2006 blijkt nochtans (gemiddeld van januari tot september 2006 : de pariteit blijft ongewijzigd tegen 1,24 USD/EUR), dat deze toestand gunstig zou blijven voor de EURpese verbruiker rekening houdend met de ontspanning die er thans bestaat inzake de koersen van de ruwe olie (61,96 USD/barrel in september tegen 73,23/barrel in augustus 2006 voor de brent) . In 2005 blijft de wereldeconomie aangetrokken door de twee polen die vertegenwoordigd worden door Azië (China :+ 10% en India: +8%) en Noord-Amerika ( USA :+3,6%) in een context waarin de inflatie bijna overal wordt beheerst. Eveneens op te merken is de terugval van de prijs van de steenkolen, die na een top te hebben bereikt op het einde van 2004 met een jaargemiddelde van 71,90 USD/ton, daalt naar 61,07 USD/ton in 2005 (42,52 USD/ton in 2003). Tenslotte kennen de uraniumprijzen eveneens een sterke stijging, die verbonden is met de mondiale vooruitzichten van opleving van deze vorm van elektriciteitsproductie. Op de spotmarkt, na lang te hebben gestagneerd op minder dan 10 USD per pond (uraniumoxide) tot aan het begin van 2003, sedertdien stijgen ze geregeld om te 40 USD te bereiken begin 2006.
III. ALGEMEEN OVERZICHT VAN DE EVOLUTIE VAN DE ENERGIEMARKT IN BELGIE Het verbruik van primaire energie, dat in 2005 een tamelijk gevoelige daling, met 2,6% registreert, zet zijn dalende trend voort die reeds werd aangevangen in 2004. Aangezien het gemiddelde klimaat in 2005 milder was dan in 2004, leidde dit tot een lager verbruiksniveau van primaire energie dan in 2004. De voornaamste tendensen die zich op het niveau van de producten aftekenen zijn: - een sterke daling van het verbruik van vaste brandstoffen (-15,1%) te verklaren door een algemene daling van de vraag in de drie sectoren die deze vector het meest gebruiken, te weten de cokesfabrieken, de elektriciteitsproductie en de staalnijverheid (met een belangrijke daling van de gietijzerproductie in 2005) ; - een daling van het aardolieverbruik met 1,0% resulterend uit een verlies aan competitiviteit van dit product om reden van de stijging van de prijzen van ruwe olie en de vermindering van de economische activiteit; - een nagenoeg onveranderd niveau van de inbreng van de kernenergie (+0,6%) ; - een tamelijk grote vermindering van het primair aardgasverbruik (-3,1%) voornamelijk om reden van de teruggang in de industrie (-9,7%). Het ritme van deze vermindering werd nochtans gedeeltelijk vertraagd door de stijging van de vraag van de elektrische centrales die op een hoog niveau aanhoudt (+3,8%) in 2005;
9
- een belangrijkere bijdrage op de primaire balans (+15,3%) van de windenergie en van de hernieuwbare brandstoffen en deze uit recuperatie.
Het aantal graaddagen (15/15 ) dat de klimatische gestrengheid van het jaar kenmerkt, daalde met 4,2% in 2005 in vergelijking met 2004 Om reden van de mildheid van de temperaturen, dalen de verkopen van aardgas aan de huishoudelijke sector lichtjes met 0,3%. De leveringen van gasolie voor verwarming stijgen daarentegen met 1,7% in 2005 ingevolge de toekenning aan de verbruikers van het mechanisme van terugbetaling ten belope van 17,35% aangaande het bedrag van de factuur van de gasolie. Uitgedrukt in termen van marktaandelen op de primaire balans, daalt het aandeel van aardgas van 25,3% in 2004 naar 25,2 % in 2005. Het aandeel van de vaste brandstoffen daalt van 11,1% in 2004 naar 9,7% in 2005, dat van aardolie stijgt van 38,9% in 2004 naar 39,5% in 2005, dat van kernenergie schommelt tussen 21,4% in 2004 en 22,1% in 2005. Het aandeel van de hernieuwbare energieën en hetgeen wordt gewonnen uit afvalstoffen stijgt aanzienlijk, van 2,1% in 2004 naar 2,5% in 2005, dat van primaire elektriciteit daalt van 1,2 % naar 1,0% in 2005. Tabel 3 : Zichtbaar brutoverbruik van primaire energie Benaming Vaste brandstoffen Aardolie Aardgas (1)
2004 in 1000 toe 6.427 22.448 14.610
2005 in 1000 toe 5.454 22.227 14.152
Schommeling in % 05/04 -15,1 -1,0 -3,1
Kernenergie(1)
12.328
12 .401
+0,6
Andere (Elektriciteit) (2)
+707
+586
-
Hernieuwbare- en uit recuperatie gewonnen brandstoffen
1.201
1.385
+15,3
Totaal
57.721
56.205
(3)
-2,6
Bron: FOD Economie (1) BVW voor aardgas en 33% voor het primair rendement van de kerncentrales (2) Het teken (-) wijst op een exportsaldo, het teken (+) op een importsaldo (3) Gegevens verkregen bij de elektriciteitsproducenten en via de jaarlijkse vragenlijst van het IAE/EURstat over de hernieuwbare energieën ,inbegrepen gegevens industriële afvalstoffen en de niet hernieuwbare stedelijke afvalstoffen . Tabel 4 : Marktaandelen van de energiebronnen (in %) in % Vaste brandstoffen Aardolie Aardgas Kernenergie Overige Hernieuwbare- en uit recuperatie gewonnen brandstoffen
2004 11,1 38,9 25,3 21,4 1,2 2,1
2005 9,7 39,5 25,2 22,1 1,0 2,5
10
De volgende tabel herneemt voor de periode 1973-2005, het primaire energieverbruik per energievorm van het land :
Tabel 5 : Evolutie van het primair energieverbruik Ktoe (PCI)
1973
Vaste brandstoffen Aardolie Aardgas Kernenergie
11.777 27.268 7.162 20 (Primaire -50
Overige elektriciteit) Brandstoffen uit hernieuw bare energieën en uit recuperatie Totaal 46.177
1980
2000
2002
2003
2004
2005
11.339 23.019 8.935 3.270 -203
8.382 23.690 13.405 12.548 413
6.539 22.338 13.414 12.340 688
6.210 24.153 14.441 12.345 580
6.427 22.448 14.610 12.328 707
5.454 22.227 14.152 12.401 586
-
969
963
1.210
1.201
1.385
46.360
59.408
56.283
58.940
57.721
56.205
Bron: FOD Economie
Bij het onderzoek van deze tabel, moet men de sterke dalende tendens noteren van de vaste brandstoffen (-2,4%/jaar gemiddeld) over de beschouwde periode (1973-2005) en dit ondanks een zeer lichte herneming van het verbruik van dit product tussen 2003 en 2004, de geregelde stijging van het aardgas (+2,2%/jaar), de stabiliteit van de kernenergie, de dalende tendens van aardolie (-0,6%/jaar), de groeiende bijdrage van de hernieuwbare brandstoffen en deze uit recuperatie, op de primaire balans (gemiddeld +7,4%/jaar over de periode 2000 tot 2005).
III.1. Energetische afhankelijkheid De globale relatieve graad van energetische afhankelijkheid, die wordt bepaald als de verhouding tussen de netto-invoer en het brutobinnenlands verbruik van primaire energie (met uitzondering van de maritieme bunkers), steeg van 93,0% in 1973 naar 90,3% in 2005. Hij lag beneden 90% tijdens de periode 1998-2003. De relatieve graad van afhankelijkheid van aardolie en de olieproducten die 66,4% bedroeg in 1973 en die onder de grens van 50% kwam te liggen in 1999 en 2000, bevindt zich opnieuw boven deze grens en bedraagt 53,8% in 2005
11
Grafiek 8: Relatieve afhankelijksgraad in %
100,0 90,0 80,0 70,0 60,0 50,0 40,0 30,0 20,0 10,0 0,0 1973
1979
1998
1999
2000
Globale afhankelijkheidsgraad
2001
2002
2003
2004
2005
Afhankelijkheidsgraad van aardolie
Bron: FOD Economie
III.2. Primaire energetische intensiteit Zoals aangegeven in grafiek 9, stijgt het groeicijfer van de economie dat, ondanks een teruggang van 1,5% in 2005, tegen 2,6% in 2004, sneller dan het verbruiksniveau van primaire energie (- 2,6% in 2005 in verhouding tot 2004). De primaire energetische intensiteit, berekend als zijnde de verhouding tussen het verbruik van primaire energie en het BBP uitgedrukt in volume (prijs 1990), wijst op een tendensbreuk die wordt waargenomen sedert 1996.
12
Grafiek 9 : Primaire energetische intensiteit (1980=100)
180
Index BBP 160
140
Index primair verbruik
120
100
Index energetische intensiteit
80
60
40 2005
2004
2003
2002
2001
2000
1999
1998
1997
1996
1995
1990
1985
1980
Bron : FOD Economie
Na sterk te zijn gedaald tussen 1980 en 1985, onderging de energetische intensiteit een voortdurende stijging tot in 1996, om sedertdien regelmatig te dalen tot in 2002, lichtjes te stijgen in 2003 en opnieuw te verminderen in 2004 en 2005. De energetische intensiteit situeert zich in 2004 op een niveau dat bijna gelijk is met dat van 1985. Over de waargenomen periode (1980-2005) noteert men een toenemende verzwakking van de band tussen de economische groei en het primaire energie verbruik.
IV. HET FINAAL ENERGIEVERBRUIK Het finaal energieverbruik dat het zichtbaar bruto-energieverbruik van primaire energie vertegenwoordigt, na aftrek van de activiteiten van verwerking en de energieverliezen, heeft een daling ondergaan van 2,2% in 2005. Het totaal finaal energieverbruik van de industriesector loopt terug met 6,8%, tussen 2004 en 2005, hetzij tegen een hoger ritme dan zijn tendens sedert 1979 (-0,7%/jaar). Buiten de staalnijverheid daalt het industrieel verbruik met 4,0% met een gemiddelde evolutieve tendens die +0,3%/jaar bedraagt sedert 1979. De staalnijverheid op zich registreert een daling van 13,1%, hetzij een daling tegen een merkelijk sneller ritme dan zijn tendens sedert 1979 (-2,3%/jaar). Over de periode 2000/2005, verloopt deze daling van het finaal verbruik van de staalnijverheid op zich tegen een nog hoger ritme (-7,4% /jaar gemiddeld). Over de periode 1979/2005, heeft de sector van de staalnijverheid op zich reeds een vermindering ondergaan van 44,7% van zijn finaal verbruik, terwijl dat de industriesector in zijn geheel beschouwd, zijn finaal verbruik zag dalen met 15,9% /jaar. Daarentegen verhoogt de industriële sector, beschouwd zonder de staalnijverheid, zijn verbruik met 8,5% over dezelfde periode.
13
De transportsector vertegenwoordigt een van de sectoren waarin het finaal verbruik een van de meest spectaculaire stijgingen heeft ondergaan over de periode 1979/2005 (+65,9%) ondanks een vermindering ter waarde van 1,1% van zijn verbruik in 2005. Het finaal verbruik in de residentiële sector, in zijn geheel genomen, daalt lichtjes in 2005 met 0,4%. Het finaal verbruik in de huishoudelijke sector, in zijn geheel genomen, daalt lichtjes in 2005 met 1,0% ingevolge de daling van het aantal graaddagen, dat van de tertiaire sector (handel en diensten) groeit gevoelig met 1,5%. Over de periode 1979/2005, stijgt het finaal verbruik van de residentiële sector en gelijkgestelden met 3,9% en dat van de handel met 21,5%. Het verbruik in de huishoudelijke sector daalt met 4,4% over deze periode . Het niet-energetisch gebruik dat de indicator is inzake de activiteit van de petrochemische industrie (nafta, aardgas) stijgt met 2,9% in 2005 in vergelijking met 2004. Over de het geheel van de periode 1979/2005, wordt hier een groei opgetekend van 49,0%. Tabel 6 : Groeipercentage en aandeel van de economische sectoren in het TFE Groei in % 1979-2005 Staalnijverheid -44,7 Overige industrieën 8,5 Transport 65,9 Residentiële en 3,9 gelijkgestelden Niet-energetische 49,0 toepassingen Totaal 9,9
Gemiddelde jaarlijkse groei in % 1979-2005 2000-2005 -2,3 -7,4 0,3 -1,8 2,0 0,5 0,1 1,0
Aandelen in % 1979 2005 16,4 8,3 20,9 20,3 15,8 23,9 38,8 36,7
1,5
-4,7
8,0
0,4
-1,2
10,8
Bron: FOD Economie Grafiek 10: Finaal verbruik per sector ( in ktoe)
50000 45000 40000 35000 30000 25000 20000 15000 10000 5000 0 1979
2000
2001 Industrie
Huishoudelijk
2002 Transport
2003
2004
2005
Niet energetisch
Bron : FOD Economie
14
Het marktaandeel van aardolie blijft de overheersende energie in het totaal finaal verbruik met 49,2% in 2005, op de voet gevolgd door gas 26,5%, elektriciteit 16,8%, vaste brandstoffen 5,1%, hernieuwbare energieën 1,3% en warmte 1,0%. In de industriële sector wordt aardolie met 10,2% zeer duidelijk ingehaald door aardgas, waarvan het marktaandeel daalt tot 38,3% in 2005, in vergelijking met 40,0% in 2004, elektriciteit bedraagt 28,8%, de vaste brandstoffen 16,6%, de hernieuwbare energieën 2,9% en warmte 3,2%. Wat betreft de residentiële sector, was aardolie in 2005 in termen van marktaandelen uitgedrukt, de meest gebruikte brandstof met 38,4%, dichtbij gevolgd door aardgas met 36,6%, elektriciteit 22,3%, vaste brandstoffen 1,0% , hernieuwbare energieën 1,3% en warmte 0,4%. Tabel 7 : Groeipercentage en aandeel van de brandstoffen in het TFE
Electriciteit Gas Vaste brandstoffen Aardolie Hernieuwbare brandstoffen Warmte Totaal
Groei in % 1979-2005 83,3 26,5 -60,6 2,7 -
Gemiddelde jaarlijkse groei in % 1979-2005 2000-2005 2,4 0,7 0,9 0,3 -3,5 -9,7 0,1 -1,6 10,4
Aandelen in % 1979 2005 10,0 16,8 23,1 26,5 14,2 5,1 52,7 49,2 1,3
9,9
0,4
-
-2,7 -1,2
1,0
Bron :FOD, Economie
Grafiek 11: Totaal finaal verbruik per vector 1979-2005 (ktoe)
50000 45000 40000 35000 30000 25000 20000 15000 10000 5000 0 1979
2000
Electriciteit
2001
Gas
Vaste brandstoffen
2002
Aardolie
2003
Warmte
2004
2005
Hernieuwbare brandstof
Bron :FOD, Economie
Aardolie waarvan het aandeel overheersend blijft in het totaal finaal verbruik van het land dekt hoofdzakelijk de behoeftes van de transportsector, de residentiële sector en de nietenergetische toepassingen (feedstocks).
15
Elektriciteit en aardgas spelen daarentegen een hoofdrol in de industriële en residentiële sectoren, terwijl dat het gebruik van de vaste brandstoffen hoofdzakelijk beperkt blijft tot de staalnijverheid. In 2005 overtreffen de hernieuwbare brandstoffen in marktaandelen uitgedrukt, de vaste brandstoffen in de residentiële sector.
V. DE ELEKTRICITEITSMARKT De sectorale elektriciteitsbalans figureert in bijlage van deze brochure (bijlagen A18 en A19).
V.1. Brutoproductie van elektriciteit De totale brutoproductie van elektriciteit bedroeg 87.025 GWh (85.441 GWh in 2004), hetzij een stijging met 1,9% in 2005. Deze stijging van de brutoproductie vertaalt zich in een daling van de import (-1,6%). Deze brutoproductie werd voor 54,7% verzekerd door de kerncentrales. De klassieke warmtecentrales leverden 40,6% van de geproduceerde elektriciteit (vaste brandstoffen 9,4%, gasachtige brandstoffen (waarvan aardgas 26,3%) 29,2%, vloeibare fuel 2,0%, hetzij 35.348 GWh in totaal in 2005 tegen 34.634 GWh in 2004), wat 2,1% meer oplevert dan in 2004. Het productiesaldo, hetzij 4,7%, werd verzekerd door de pompcentrales (1,5%), waterkracht (0,3 %), windmolens (0,3 %) en de winning van elektriciteit uit hernieuwbare brandstoffen en recuperatiebrandstoffen (2,6%). Het aandeel van de vloeibare brandstoffen in de elektriciteitsproductie vertoont een dalende tendens sedert talrijke jaren. Dit aandeel dat steeg van 38,3% in 1968 naar 52,7% in 1971, vertegenwoordigt nog slechts 2,0% in 2005. De maximale vraag in het jaar werd bereikt op 15 december 2005 met een vermogen van 12.773 MW. De impact van de VPP (Virtual power plants), die vanaf 2003 op de markt verschenen, lijkt in vergelijking met 2004, te verminderen in 2005 Volgens de informatie die werd verstrekt op de site van Belpex, bereikte de twee verkopingen bij opbod in 2005, een bedrag van 510 MW (325 MW als basisaanbod en 185 MW als piekaanbod) tegen 4 verkopingen bij opbod in 2004, voor een totaal bedrag van 1145 MW (720 MW als basisaanbieding en 425 MW als piekvraag). Tabel 8 : Structuur van de bruto productie van electriciteit Jaar
2003
Brutoproductie Kernenergie Vaste Brandstoffen Gasachtige brandstoffen(1) Vloeibare brandstoffen
GWh 47.379 9.638 23.579 1.007 1.609 1.404 84.616
Hernieuwbare brandstoffen en recuperatie (2) Waterkracht-, windkrachtenergie en pompcentrales Totaal
2004 % 56,0 11,4 27,9 1,2 1,9 1,7 100
GWh 47.312 9.147 23.812 1.675 1.760 1.736 85.442
2005 % 55,4 10,7 27,9 2,0 2,1 2,0 100
GWh 47.596 8.199 25.409 1.740 2.250 1.831 87.025
% 54,7 9,4 29,2 2,0 2,6 2,1 100
(1) met inbegrip van de afgeleide gassen (2) met inbegrip van de industriële afvalstoffen en de niet hernieuwbare stedelijke afvalstoffen Bron : FOD, Economie
16
Grafiek 12 : structuur van de bruto-elektriciteitsproductie (GWh) 2000-2005
100000 90000 80000 70000 60000 50000 40000 30000 20000 2000
2001
2002
2003
2004
Kernenergie
Hydraulische, pom pen en windkracht
Hernieuwbare brandstoffen en recuperatie
Vaste brandstoffen
Gasachtige brandstoffen
Vloeibare brandstoffen
2005
Bron : FOD Economie
V.2. Finaal verbruik van elektriciteit Het finaal energieverbruik van elektriciteit kende een lichte teruggang met 0,5% in 2005. Deze lichte daling van de finale vraag naar elektriciteit resulteert hoofdzakelijk uit de daling van het verbruik dat werd opgetekend in de industrie (-2,3%), rekening houdend met de teruggang van de industriële productie die werd genoteerd in 2005 (-0,4% zonder de bouwnijverheid ; -1,1% met de bouwnijverheid ). De residentiële sector en gelijkgestelden kennen daarentegen een lichte groei van het verbruik (+0,9%), dit geldt ook voor de transportsector waarvan de stijging in 2005 beduidender is (+12,4%). Het verbruik van de industrie daalt onder de grens van 40.000 GWh (39.423 GWh) in 2005, in een context van algemene vertraging van de economie. Op industrieel niveau loopt het verbruiksniveau van de staalnijverheid sterk terug, met 15,1%, in vergelijking met 2004, terwijl dat van de chemische nijverheid groeit met 2,2%, de non-ferro’s dalen met 18.6%, de niet-metaalhoudende mineralen met 11,1%, de voedingsnijverheid met 2,3% en deze uit textiel 38,5%. De papiersector boekt evenwel een vooruitgang met 3,8%. Het huishoudelijk verbruik dat het verbruik van laagspanning omvat, registreert een daling met 2,0% in 2005. Het verbruik in de handel is in stijgende lijn en bedraagt 6,5% in 2005.
17
Grafiek 13 : Elektriciteitsverbruik per sector 2000-2005 in GWh
90000 80000 70000 60000 50000 40000 30000 20000 10000 0 2000
2001
2002 Industrie
Transport
2003 Huishoudelijk verbruik
2004
2005
Andere
Bron: FOD Economie
V.3. Elektriciteitshandel Het totaal volume van de elektriciteitsuitwisselingen (invoer + uitvoer) met het buitenland bedroeg 22.352 GWh in 2005, tegen 21.356 GWh in 2004, hetzij een globale stijging met 4,7%. Deze stijging is vooral het gevolg van de groei van de uitvoer (+18,2%). De invoer daalt met 1,6% in 2005. De graad van openstelling van het land in verhouding tot de ter beschikking gestelde energie bedraagt 25,4% en 2005 tegen 24,4% in 2004. Het blijft een van de hoogste van de EURpese Unie. Het importsaldo van elektriciteit verminderde met 19,0% in 2005. Tabel 9 : Saldo van de elektriciteitsuitwisselingen 2000-2005 GWh Import Export Saldo
2000 11645 7319 4326
2001 15818 6712 9106
2002 16658 9070 7588
2003 14664 8254 6410
2004 14567 6789 7778
2005 14328 8024 6304
Bron : FOD Economie
V.4. De productie vanuit hernieuwbare brandstoffen en deze gewonnen uit recuperatie Door de verschillende vormen van hernieuwbare energie samen te voegen (biogas, waterkracht, met uitzondering van pompen, windkracht, biomassa), en de productie uit recuperatie (huishoudelijk en industrieel afval), bedraagt hun aandeel in de brutoproductie van elektriciteit 2.766 GWh (hetzij 3,2% van het brutototaal), gestegen met 25,4% in vergelijking met 2004. WKK vertegenwoordigt 7.545 GWh in 2005, hetzij 8,7% van de brutoproductie. De volgende grafiek visualiseert de evolutie van deze aandelen over de periode 2004-2005.
18
Grafiek 14 : Bijdrage van de hernieuwbare energieën en deze gewonnen uit recuperatie in GWh
1200 1000 800 2004
600
2005
400 200 0 Hydraulique
Eolien
Biom asse solide
Biogaz
Déchets industriels
Déchets urbains
Bron : FOD Economie
VI. DE AARDGASMARKT De sectorale balansen van het aardgas en de afgeleide gassen figureren in bijlage van deze brochure (bijvoegsels A13, A14 en A16).
VI.1. Aardgasverbruik per sector Het totaal finaal aardgasverbruik registreert een daling met 3,1% in 2005. Het totaal finaal aardgasverbruik dat in dit precies geval het niet-energetisch verbruik omvat (zie tabel 10), registreert een daling met 3,8% in 2005. Deze evolutie van het finaal verbruik resulteert uit de sterke daling van het gebruik van aardgas in bepaalde verbruikssectoren, zoals de industriële sector (-9,7%) en in mindere mate, de residentiële sector en gelijkgestelden (-0,3%). De niet-energetische sector die gas als grondstof gebruikt, registreert daarentegen een stijging met +3,8%. Het ritme van deze vermindering werd nochtans gedeeltelijk vertraagd door de groei van de vraag van de elektrische centrales die 3,8% bedroeg in 2005. Over de periode 20012005, houdt de groei van de vraag naar aardgas door de elektrische centrales aan en hij bedraagt gemiddeld 8,7%/ per jaar. In de industrie loopt de vraag naar aardgas terug met 5,4 % in 2005, ingevolge de daling van de gietijzerproductie, van de niet-metaalhoudende mineralen met 39,6%, de papiernijverheid met 37,8%, de non-ferro metalen 6,4% en de voedingnijverheid 29,8%. De scheikundige nijverheid stijgt daarentegen tamelijk sterk met 8,8% in 2005. De verkopen aan de industrie registreren een globale daling om reden van de conjuncturele vertraging in 2005 en de sterke stijging van de wereldprijzen van het aardgas. In Londen stijgen het jaargemiddelde van deze prijzen in 2005, van 24,4USD per barrel of oil equivalent (boe) naar 38,5USD/boe en in New York van 30,2USD/boe naar 52,8USD/boe. In 2005 registreert het finaal verbruik van de residentiële sector en gelijkgestelden een lichte daling met 0,3%, ingevolge de geregistreerde daling in de sector van de handel (-
19
1,0%). Het verbruik van de huishoudelijke sector situeert zich op een bijna stabiel niveau (+0,2%) in vergelijking met 2004 en dit ondanks de daling van de graaddagen (-4,2%). Tabel 10 : Toestand van de aardgasmarkt In 106 GJ (BVW)
2001
2002
2003
2004
2005
Var05/04 (%)
Residentieel en gelijkgestelden
476,8 197,2 245,1
483,0 215,0 235,9
488,3 204,0 245,0
503,0 205,9 257,4
483,8 186,0 256,6
-3,8 -9,7 -0,3
Niet-energetisch gebruik
34,5
32,1
39,3
39,7
41,2
+3,8
135,1
147,2
184,0
181,8
188,9
+3,9
Totaal finaal verbruik Industrie
Elektrische Centrales (1)
(1)met inbegrip van de zelfproducenten Bron : FOD Economie
Grafiek 15 : Evolutie van het verbruik van aardgas per sector (index 1990=100)
320 280 240 200 160 120 80 40 1990
1991
1992
1993
1994 Industrie
1995
1996
1997
1998
1999
Residentiële- en gelijkgestelden
2000
2001
2002
2003
Elektriciteitsproductie
Bron : FOD Economie
Deze grafiek geeft aan dat de industriële en residentiële/gelijkgestelde sectoren een matige groei beleven in de periode 1990-2005, die de neiging heeft om zich te stabiliseren en zelfs om te dalen in 2005, voor wat betreft de industriële sector, rekening houdend met de impact van de prijzen van het aardgas. Gedurende dezelfde periode kent het verbruik van aardgas voor de productie van elektriciteit een sterke groei, die onregelmatiger is dan deze van de andere gebruikerssectoren om reden van de grote keuzemogelijkheden op het vlak van de brandstoffen.
20
2004
2005
VI.2. Bevoorrading in aardgas De daling van het binnenlands verbruik heeft wel degelijk een weerslag op de invoer van aardgas, die globaal daalt met 2,7% in 2005. Het zijn voornamelijk de leveringen uit Nederland en Noorwegen die daalden ten voordele van deze uit Algerije, Rusland en de ‘spot’- aankopen. Voor de bevoorrading in aardgas van ons land wordt een beroep gedaan op drie grote leveranciers, met name: Nederland met 32,2%, Noorwegen met 30,7% en Algerije met 18,6%. Met deze leveranciers werden contracten afgesloten op lange termijn van het type "Take or Pay". Er moet worden genoteerd dat het contract met Algerije eindigt in 2006. Via Duitsland bevoorraadt Rusland eveneens onze markt met een marktaandeel dat 4,9% vertegenwoordigt van onze totale invoer, tegen 2,2% in 2004. Onze bevoorrading wordt bovendien gedekt met aankopen op korte termijn voor een aandeel dat 11,5% bedroeg in 2005 van onze totale invoer. Onze bevoorrading die hoofdzakelijk is gebaseerd op contracten op lange termijn, zou in de toekomst steeds meer moeten worden aangevuld met contracten op korte termijn, met het oog op het verminderen van de aanvoerkosten van aardgas naar België en een soepeler beheer van de gasstromen, in functie van de schommelingen van de vraag. Het detail van de geografische verdeling van onze gasinvoer is terug te vinden in bijlage van deze brochure (bijlage A24).
VII. DE MARKT VAN DE VASTE BRANDSTOFFEN De gedetailleerde sectorale balans van de vaste brandstoffen figureert in bijlage van deze brochure (bijlagen A7 en A8). De primaire productie uit de exploitatie van de steenbergen bedroeg 109 ktonnen (of 82 ktste) in 2005, hetzij een daling met 39,7% in vergelijking met 2004. Op het vlak van de primaire binnenlandse vraag daalde de invoer van vaste brandstoffen met 10,6% in 2005. De uitvoer van vaste brandstoffen daalde eveneens aanzienlijk in vergelijking met 2004 (10.3%). Deze dalende trend van de invoer op de Belgische markt uit zich in een forse daling van het primair binnenlands verbruik van vaste brandstoffen op de Belgische markt (-15,1% in vergelijking met 2004). Deze dalende tendens wordt bovendien versterkt door de vertraging van de economische activiteit van het land. De totale leveringen aan de industrie lopen terug met 12,1% in 2005, voornamelijk om reden van de daling van de leveringen aan de staalnijverheid (-13,0%) en in een mindere mate van deze aan de overige industriële sectoren (- 5,7%). Zoals hoger aangegeven resulteert een dergelijke toestand uit de conjuncturele vertraging die werd genoteerd in 2005, maar eveneens uit de aanzienlijke daling van de gietijzerproductie in België (11,8%). Ingevolge de teruggang van de staalnijverheid, daalt het verbruiksniveau met 7,5% in 2005. De leveringen aan de elektrische centrales zijn eveneens neerwaarts georiënteerd in 2005 (-9,1%).
21
De huishoudelijke sector die slechts een klein gedeelte van de totale toepassingen van vaste brandstoffen vertegenwoordigt, ziet zijn leveringen verminderen met 4,9% in 2005. Tabel 11: Evolutie van de leveringen van vaste brandstoffen per sector 1000 ton
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
Staalnijverheid
5.213
5.227
5.326
5.462
4.020
4.201
3.967
3.450
Industrie
738
680
775
631
510
486
566
534
Huishoudelijk verbruik Elektriciteitsproductie Cokesfabrieken
328
286
312
342
319
254
225
214
5.019
3.681
4.309
3.723
4.086
3.618
3.348
3.045
3.885
3.850
3.855
3.911
3.725
3.369
3.647
3.374
Bron : FOD Economie,
Het verbruik van vaste brandstoffen neemt voortdurend af sedert 1998. De staalnijverheid die diepgaande herstructureringen onderging, kende een verbruiksdaling van 33,8% tussen 1998 en 2005, het verbruik van de cokesfabrieken daalde met 7,5%. Het verbruiksniveau van de industrie (zonder de staalnijverheid) daalde met 27,6% en dat van de elektrische centrales met 39,3% over deze periode. Grafiek 16: Steenkoolverbruik per sector (in 1000 ton)
6.000
5.000
4.000
3.000
2.000
1.000
0 1998
1999
2000
2001
2002
Staalnijverheid Huishoudelijk verbruik Cokesfabrieken
2003
2004
2005
Industrie Elektriciteitsverbruik
België importeert de quasi-totaliteit van de steenkool. De voornaamste leveranciers blijven Australië (33,5%), Zuid-Afrika (23,6%) en de Verenigde-Staten (19,5%).
22
De meeste intracommunautaire uitwisselingen gebeuren met onze buurlanden (Duitsland, Verenigd-Koninkrijk en Frankrijk), alsmede met Polen. De gedetailleerde verdeling van onze invoer van vaste brandstoffen vindt u in bijlage van deze brochure (bijlage A26).
VIII. DE AARDOLIEMARKT De sectorale balans is hernomen in bijlage van deze brochure (bijlagen A10 et A11).
VIII.1. Recente evolutie Het primair binnenlands verbruik van aardolie en aardolieproducten daalde globaal met ongeveer 1,1% in 2005. Zelfs al daalt de invoer globaal beschouwd slechts weinig, met 0,5% in 2005, dan toch stijgt de uitvoer met 1,2%. De verzwakking van de maritieme bunkers met –1,0%, die optreedt na een recordstijging in 2004 (+12,5%), ligt in de lijn van deze tendens. De hoge aardolieprijzen en de vertraging van de economische activiteit verklaren deze evolutie voor een groot gedeelte. Globaal beschouwd daalt het totale finale verbruik van geraffineerde producten zeer lichtjes met 0,6% in vergelijking met 2004 en ondergaan de niet-energetische toepassingen, die het belang van de levering van oliegrondstoffen aan de petrochemie meten, daarentegen een stijging met 3,5%. Het finaal verbruik van de industriële sector stijgt met 2,4%, ondanks een gematigde groei van de economie in 2005. De huishoudelijke sector en gelijkgestelden zien hun finaal verbruik dalen met 0,5% in 2005. Het huishoudelijk verbruik beleeft een verbruiksniveau dat zeer lichtjes daalt in vergelijking met 2004 (-0,2%) om reden van het milder klimaat in 2005. Het verbruik van de handel daalt eveneens met 0,6% in 2005. Voor het tweede opeenvolgende jaar registreert het verbruik van de transportsector een daling, met –1,1%, in vergelijking met 2004, voornamelijk om reden van de vermindering die werd vastgesteld in het luchttransport (-10,1%) en in mindere mate in deze van het wegvervoer (-3,4%). Het aandeel van het verbruik dat toe te schrijven is aan « niet-substitueerbaar » verbruik (transport en niet-energetisch gebruik) vertegenwoordigt 59,9% van het primair aardolieverbruik en 66,0% van zijn totaal finaal verbruik.
VIII.2. Het verbruik van aardolieproducten In vergelijking met 2004 blijven de totale leveringen van aardolieproducten op de Belgische markt op een quasi stabiel niveau in 2005 (-0,1% in 2005).
23
De motorbrandstoffen (autobenzine en wegdiesel) registreren een globale daling met 3,4% in 2005. Het zijn zowel de leveringen van autobenzine als deze van wegdiesel die teruglopen, respectievelijk met -8,8% en –1,7%. Voor autobenzine wordt die daling verklaard door de daling van de inschrijvingen van de benzinevoertuigen (-9,7%) en voor de dieselvoertuigen, door een bepaalde verbetering van het technisch prestatievermogen van deze voertuigen. De huisbrandolie ( met inbegrip van de “overige toepassingen “) vertoont een stijging met 1,7%, verkregen ondanks een gunstiger klimaat in 2005 dan in 2004 (-4,2% graaddagen). Deze stijging kan worden verklaard door een vervroegde actie van de verbruiker ingevolge de toekenning door de Regering van de terugbetaling van 17,35% (equivalent van de BTW) op de factuur van de huisbrandolie. De leveringen van zware olie stijgen aanzienlijk (+13,2%), terwijl deze van nafta met – 6,0% dalen in 2005. Enkel de zware olie lijkt een grotere vraag te genieten ondanks de vertraging van de economische activiteit in 2005. De leveringen aan de vliegtuigbrandstoffen dalen in eerder beduidende mate met 10,1% in 2005, ingevolge de weerslag van de stijging van de aardolieprijzen op de operatoren van deze sector. De leveringen van petroleumgassen (propaan, butaan en LPG) gaan weer in dalende lijn in 2005 (-5,3%). Volgens FEBIAC verloopt de aangroei van het wagenpark trager in 2005 (+0,9% in 2005, tegen +1,0 in 2004). Het dieselpark registreert een tragere groei met 5,3% in 2005 (tegen +5,6% in 2004), terwijl deze van de benzinevoertuigen achteruitgaat met 3,2%. Het aandeel van de benzinevoertuigen vertegenwoordigt nog slechts 49,0% van het wagenpark in 2005, dat van de dieselvoertuigen 49,5% en dat van LPG-voertuigen 1,1% Tabel 12: Structuur van de leveringen van de voornaamste motorbrandstoffen in kt Autobenzine Dieselmotorbrandstof Vliegtuigbrandstoffen LPG Totaal
2003
2004
2005
Var 05/04(%)
2.105 5.799 1.505 83 9.492
1.932 6.305 1.389 80 9.706
1.762 6.195 1.249 76 9.282
-8,8 -1,7 -10,1 -5,0 -4,4
Bron : FOD Economie
In 2005 vertegenwoordigt diesel, 77,1% van de totale leveringen van de motorbrandstoffen tegen 75,8% in 2004. Het aandeel van de autobenzine bedraagt 21,9% in 2005 tegen 23,2% in 2004, terwijl LPG nog slechts 0,9% van deze leveringen vertegenwoordigt in 2005 (dalend cijfer in vergelijking met 2004)
24
Grafiek 17: Evolutie van de levering van de belangrijkste aardolieproducten (1.000 t)
7000 6000 2003
5000
2004
4000
2005
3000 2000 1000 0
Au to
be nz in
Di es el e
(tr
an s
St oo ko lie
Zw ar
e
po rt)
fu el
Na fta
LP G
Ca r
bu r
ea cto re
An de re n
Bron : FOD Economie
VIII.3. De bevoorrading in aardolie De bevoorrading in ruwe petroleum van het land wordt voor 31,7% verzekerd door het Nabije- en het Midden-Oosten (waarvan 16,5% door Saoedi-Arabië), 42,0% door Rusland (tegen 40,6% in 2004) en 2,5% door het Amerikaans continent (Venezuela). Afrika intervenieert slechts voor 3,0% in deze invoer van ruwe aardolie en West-EURpa, (met Noorwegen) voor 20,7%. De OPEC-landen vertegenwoordigen 35,3% (35,7% in 2004) van onze totale invoer van ruwe aardolie in 2005, tegen 86,6% in 1979. Het detail van de geografische verdeling van onze invoer van ruwe aardolie vindt u in bijlage van deze brochure (bijlage A21)
VIII.4. De industrie van de raffinage in België De evolutie van de raffinagecapaciteiten wordt geïllustreerd in de volgende tabel: Tabel 13 :Evolutie van de raffinagecapaciteiten in België In 1000 t/jaar
1973
1979
2000
2002
2003
2004
2005
Totaal gebruik
37.248
33.978
38.172
46.393
45.920
43.576
37.485
Van ruwe aardolie
37.007
33.020
33.941
33.537
36.238
34.402
32.070
Van intermediaire producten
241
958
4.231
12.856
9.682
9.174
5.415
Distillatiecapaciteit
43.084
55.514
38.460
40.423
41.008
39.057
39.100
Cracking capaciteit
3.220
4.080
6.870
8.253
7.359
7.644
8.445
Reforming capaciteit
3.790
5.500
5.268
4.672
4.797
5.083
4.760
Gemiddelde gebruiksgraad van ruwe 85,89 aardolie (in %)
59,48
88,25
82,97
88,37
88,08
82,02
Bron : FOD Economie+BPF
25
Het onderzoek van deze tabel levert de volgende bemerkingen op: - De totale distillatiecapaciteit is aanzienlijk gedaald tussen 1979 en 2005 (-29,6%); - De gebruiksgraad van de raffinagecapaciteiten van ruwe aardolie steeg van 59,48% in 1979 naar meer dan 82% in 2005, ingevolge de vermindering van de overtollige distillatiecapaciteiten. Hij verminderde echter tussen 2004 en 2005 ; - De cracking capaciteit is verdubbeld tussen 1979 en 2005. - De hoeveelheid ruwe aardolie die werd behandeld in de Belgische raffinaderijen verminderde in 2005 (-6,8%).
IX. EVOLUTIE VAN DE VERBRUIKSPRIJZEN VAN DE BELANGRIJKSTE ENERGIEPRODUCTEN IX.1. Prijzen van de motorbrandstoffen De gemiddelde prijzen van de motorbrandstoffen en de huisbrandolie ontwikkelden zich als volgt in 2005 :
Tabel 14 : Evolutie van de gemiddelde brandstofprijzen en huisbrandolie Energetische producten
2002 0,7654
2003 0,8025
2004 0,8150
2005 -
Var 05/04 -
0,7534
0,7659
0,8749
1,0406
+18,9
0,3057
0,3163
0,3767
0,5155
+36,8
1,0322
1,0090
1,0260
1,1270
1,2747
+13,1
1,0806
1,0682
1,0689
1,1629
-
-
1,0610
1,0644
1,1553
1,3096
+13,4
0,3483
0,3526
0,3852
0,4355
+13,0
2000 0,8106
2001 0,7811
Gasolie verwarming (EUR/l)
0,3669
0,3329
Superbenzine loodvrij 95 (EUR/l)
1,0682
Superbenzine loodvrij 98 (EUR/l) (1)
1,1088 0,3932
0,3593
Dieselmotorbrandstof (EUR/l) (1) Dieselmotorbrandstof (EUR/l) 50S
Superbenzine loodvrij 98 (EUR/l) 50S LPG voor het wegverkeer (EUR/l)
Bron : FOD Economie (1) : Deze producten worden niet meer hernomen in het programmacontract
Over het algemeen werd het jaar 2005 opnieuw gekenmerkt door een algemene stijging van de aardolieprijzen onder inwerking van de sterke progressie van de prijzen van ruwe aardolie op de internationale markten (+42,5% voor de koers van de brent in 2005), die evenwel gedeeltelijk werd gecompenseerd door de aanhoudende zwakte van de USD (gemiddeld -0,1% tussen 2004 en 2005 ten opzichte van de EUR). Zo komt het dat de motorbrandstoffen hun prijsniveau zien stijgen in 2005, en dit in eerder gevoelige mate. Op het vlak van de gasoliën stijgt de prijs van de dieselolie « 50S » met een laag zwavelgehalte, met 18,9% in 2005.
26
%
De prijs van de superbenzine 95 RON (loodvrij) stijgt met de 13,1%, en de loodvrije superbenzine 98 « 50S » met 13,4%. De prijs van LPG voor het wegverkeer steeg gemiddeld met 13,0% in 2005. De gemiddelde prijs van huisbrandolie registreert een recordstijging met 36,8% in 2005. Op industrieel niveau onderging de gemiddelde jaarprijs van de zware olie (1% zwavel) eveneens een sterke stijging (excl. BTW), met 43,0% in 2005. De volgende grafiek illustreert de evolutie van de gemiddelde prijzen van de motorbrandstoffen die worden gebruikt op de Belgische markt (grafiek 18). Grafiek 18 : Evolutie van de gemiddelde maximumprijzen van brandstoffen (volgens programmacontract) in EUR/l
2 1,8 1,6 1,4 1,2 1 0,8 0,6 0,4 0,2 0 2000 Diesel (transport) 50 S
2001
2002 Super zonder lood 95
2003
2004
Super zonder plomb 98 50 S
2005 LPG transport
Bron: FOD Economie
De volgende grafieken geven de vergelijkende evolutie weer van de semestriële prijzen aan de pomp (alle taksen inbegrepen), van bepaalde brandstoffen in België en in bepaalde aangrenzende EURpese landen.
27
Grafiek 19: Vergelijkende evolutie van de prijzen aan de pomp van brandstof super 95 zonder lood in EUR/l
1,5 1,4 1,3 1,2 1,1 1 0,9 0,8 0,7 0,6 2000 S01
2000 S02
België
2001S01
2001 S02
Duitsland
2002 S01
Frankrijk
2002 S02
2003 S01
Nederland
2003 S02
2004 S01
2004 S02
Verenigd-Koninkrijk
2005 S01
2005 S02
GH Luxemburg
Bron :Eurostat Grafiek 20: Vergelijkende evolutie van de prijs aan de pomp van diesel (transport) in EUR/l
1 ,4
1 ,3
1 ,2
1 ,1
1
0 ,9
0 ,8
0 ,7
0 ,6
0 ,5 2000 S01
2000 S02
B e lg ië 2001S01 N e d e r la n d
2001 S02
2002 S01
D u2it0 s0 la nd 2 S02
2003 S01
V e r e n i g d - K o n in k r ij k
2003 S02
F r2a0n0 k4 r S i jk0 1
2004 S02
2005 S01
G H L u xem b u rg
Bron :Eurostat
28
2005 S02
Inzake de loodvrije benzine 95 RON, is de prijs aan de pomp in het Groothertogdom Luxemburg de laagste van alle onderzochte landen. De prijs in België bevindt zich juist boven deze in Luxemburg, d.w.z dat hij vergelijkbaar is met deze in Frankrijk tot aan het eerste semester van 2005, maar dat hij onder invloed van de stijging van de internationale koersen, een hoger niveau heeft gehaald, vergelijkbaar met dat in Duitsland en het Verenigd-Koninkrijk tijdens het tweede semester van 2005. In Nederland is de benzineprijs het hoogst van alle onderzochte landen. Inzake gasoil is de prijs het laagst in het Groothertogdom Luxemburg, op de voet gevolgd door België, waar die prijs evenwel een meer uitgesproken stijging registreert tijdens het tweede semester van 2005 en zich situeert op een middenniveau, vergelijkbaar met Frankrijk en Nederland. In het Verenigd-Koninkrijk en Duitsland zijn de prijzen het hoogst voor dit product.
IX.2.Elektriciteitsprijzen Grafiek 21 : Vergelijkende prijzen van elektriciteit voor de huishoudelijke verbruikers in België en in enkele landen van de EU (in EUR/kWh, incl. alle taksen januari 2006)
0,3000
0,2500
0,2000
0,1500
0,1000
0,0500 Eur 25
VerenigdKoninkrijk
Middel (3500 kW h)
Nederland
Frankrijk
Duitsland
België
Klein(600 kW h)
Groot (7500 kW h)
Bron :Eurostat
Deze grafiek toont aan dat de elektriciteitsprijzen voor het huishoudelijk verbruik, het laagst zijn in het Verenigd-Koninkrijk en in Frankrijk, voor alle onderzochte categorieën van typeverbruikers. Zij liggen eveneens onder het Europees gemiddelde (EU25). In vergelijking liggen deze prijzen voor al deze categorieën daarentegen hoger in Duitsland en in Nederland. België vertoont lagere prijzen dan deze in Duitsland en Nederland voor alle categorieën van onderzochte verbruikers Voor de kleine categorieën van typeverbruikers, liggen de prijzen in het VerenigdKoninkrijk en in Frankrijk lager in vergelijking met deze in België, Duitsland en Nederland.
29
Grafiek 22: Vergelijkende prijzen van elektriciteit voor de industriële verbruikers in België en in enkele landen van EU (in EUR/kWh, excl. BTW, januari 2006)
0,2000
0,1800
0,1600
0,1400
0,1200
0,1000
0,0800
0,0600
0,0400 België
Duitsland
Frankrijk
Klein (50MWh)
Verenigd-Koninkrijk
Middel (2000 MWh)
Nederland
Eur25
Groot(24.000 MWh)
Bron :Eurostat
De grafiek hierboven geeft aan dat de elektriciteitsprijzen voor industrieel gebruik voor alle onderzochte categorieën van typeverbruikers het laagst liggen in Frankrijk. Voor de kleine categorieën liggen deze prijzen daarentegen hoger in Duitsland en in Nederland. België hanteert lagere prijzen dan Duitsland voor alle onderzochte categorieën, terwijl deze prijzen lager liggen in Nederland dan in België voor de gemiddelde en grote categorieën. Voor de kleine en grote categorieën situeren de prijzen in België zich op een vergelijkbaar niveau van deze van de EURpese Unie (EU25).
30
IX.2.1. Divergentiegraad van de elektriciteitsprijzen voor huishoudelijk verbruik Grafiek 23 : Schommeling in % van de electriciteitsprijs bij huishoudelijk gebruik
Eur25 Verenigd-Koninkrijk Nederland Frankrijk Duitsland België -5
0
5
10
15
20
Schommeling % 2006/2005 (3500 kWh)
Bron :Eurostat, prijzen voor verbruiksniveaus van 3.500 kWh (Dc )+eigen berekeningen FOD Economie
Deze grafiek geeft aan dat de prijzen van het verbruikstype 3500 kWh, tussen 1 januari 2005 en 1 januari 2006, een beduidende stijging registreerden in het geheel van alle onderzochte landen, met uitzondering van België (-2,6%). De sterkste prijsstijging werd opgetekend in het Verenigd-Koninkrijk (+16,3%). De overige stijgingen bedragen +6,8% voor Nederland, +2,6% voor Duitsland, +0,9% voor Frankrijk en +4,6% voor de Europese Unie (EU25). IX.2.2. Divergentiegraad van de elektriciteitsprijzen voor industrieel verbruik De volgende grafiek die de divergentiegraad weergeeft van de elektriciteitsprijzen voor industrieel gebruik, geeft aan dat de belangrijkste stijging (+38,6%) tot stand kwam in het Verenigd-Koninkrijk.
31
Grafiek 24 : Schommeling in % van de prijzen bij industrieel gebruik
Eur25 Verenigd-Koninkrijk Nederland Frankrijk Duitsland België 0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
Schommeling% 2006/2005 (2000 MW h)
Bron : Eurostat, prijzen voor verbruiksniveaus van 2.000 MWh (Ie) excl. BTW)+eigen berekeningen FOD Economie
Deze prijzen stijgen eveneens sterk in België (+25,0%) en in mindere mate in Duitsland (+ 10,1%) en Nederland (+6,5%). Daarentegen blijven zij stabiel in Frankrijk (0,0%). In het geheel van de Europese Unie bedraagt deze stijging +15,8%.
IX.3. Prijzen van het aardgas Grafiek 25 : Vergelijkende en indicatieve prijzen van aardgas voor de huishoudelijke verbruikers in België en in enkele landen van de EU (in EUR/GJ, incl. alle taksen, januari 2006)
30 27,5 25 22,5 20 17,5 15 12,5 10 7,5 5
Eu
r2
Du its lan
5
Klein (8,37GJ)
Fr a d
Middel (83,70GJ)
nk
Ve rijk
re n
igd
Ne d -K on in
Groot (1047,00GJ)
Bron :Eurostat
32
kr i jk
er la
nd
De huishoudelijke prijzen voor aardgas situeren zich op lagere niveaus in België en Frankrijk voor de gemiddelde en grote categorieën van typeverbruikers, met uitzondering van het Verenigd-Koninkrijk waar deze prijzen merkelijk lager liggen voor alle betrokken categorieën van betrokken typeverbruikers. Voor de kleine categorieën, zijn deze prijzen het hoogst in Duitsland en Nederland. In verhouding tot de Europese Unie (EU25), liggen de prijzen in België hoger voor de kleine categorieën van verbruikers, maar zij situeren zich op een vergelijkbaar niveau voor de gemiddelde en grote categorieën van typeverbruikers. Grafiek 26 : Vergelijkende prijzen van aardgas voor de industriële verbruikers in België en in enkele landen van de EU (in EUR/GJ, excl. taksen, januari 2006)
14 13 12 11 10 9 8 7 6 5 4 3
België
Duitsland
Frankrijk
Klein (418,6GJ)
VerenigdKoninkrijk
Middel (41860GJ)
Nederland
EUR 25
Groot (418600GJ)
Bron :Eurostat
De prijzen voor de industriële verbruikers van aardgas zijn het hoogst in Nederland voor de kleine categorieën en in Duitsland voor de gemiddelde en grote categorieën van typeverbruikers. Voor de kleine categorieën zijn de prijzen het laagst in Frankrijk, terwijl dat zij voor de midden- en grote categorieën het laagst zijn in Nederland en in België. In verhouding tot de Europese Unie (EU25), liggen de prijzen in België lager voor het geheel van onderzochte typeverbruikers.
33
IX.3.1. Divergentiegraad van de aardgasprijzen voor huishoudelijk gebruik Grafiek 27 : Schommeling in % van de prijzen bij huishoudelijk gebruik 2006/2005
Eur 25 Nederland Verenigd-Koninkrijk Frankrijk Duitsland België 0
5
10
15
20
25
Schommeling% 2006/2005 (83,7GJ)
Bron: Eurostat prijzen voor verbruiksniveaus van 83,7 GJ (D3) )+eigen berekeningen FOD Economie
Op 1 januari 2006, ondergingen de prijzen voor huishoudelijk gebruik met een jaarlijks verbruiksniveau van 83,70 GJ (D 3 ), uitgedrukt in EUR, een algemene stijging in het geheel van de onderzochte landen. De sterkste stijgingen werden genoteerd in België (+21,0%), in Frankrijk (+20,3%) en in Duitsland (+17,8%). De minst aanzienlijke stijgingen kwamen tot stand in Nederland (+11,5%) en het Verenigd-Koninkrijk (+13,5%). Voor de Europese Unie (EU25), bedraagt de globale stijging +15,6%.
34
IX.3.2. Divergentiegraad van de prijzen van aardgas voor industrieel gebruik
Grafiek 28 : Schommeling in % van de industriële prijs van aardgas 2006/2005 (41.860GJ)
EUR 25
Nederland
Verenigd-Koninkrijk
Frankrijk
Duitsland
België
0
10
20
30
40
50
60
Schommeling% 2006/2005 (41860GJ)
Bron :Eurostat prijzen voor verbruiksniveaus van 41.860 GJ (I3-1) ex BTW)+eigen berekeningen FOD Economie
In alle geobserveerde landen reflecteren de aardgasprijzen op industrieel niveau, uitgedrukt in EUR/GJ, een stijgende tendens op 1 januari 2006. Het is in het VerenigdKoninkrijk (+51,0%), in België (+33,6%) en in Duitsland (+30,6%) dat zij het meest stijgen. Van de onderzochte landen zijn de stijgingen gedurende deze periode het meest beperkt gebleven in Nederland (+19,8%) en in mindere mate in Frankrijk (+28,8%) . Op het Europees niveau (EU25) ondergaat de gasprijs een stijging met 33,3%.
Manuscript beëindigd op 30 november 2006 Originele tekst in het Frans
35