Universiteit Gent Academiejaar 2007 - 2008
EVOLUTIE VAN DE CHINESE THEE-EXPORT EN DE WEERSLAG OP DE ECONOMIE De woelige periode 1870-1890
Promotor: Prof. Dr. Ann Heirman
Verhandeling voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte, tot het verkrijgen van de graad Master in de Oosterse talen en culturen door Ruben Versmessen
INHOUDSTAFEL
Woord vooraf
4
Inleiding
5
0. Thee als uniek natuurproduct
8
1. Beknopt historisch overzicht van de theecultuur in de pre-Qingperiode
9
2. De Qingperiode en de Engelse invloed op de theehandel
12
2.1 Voor de Opiumoorlog (1644-1839): ontstaan van de theehandel
12
2.1.1 Algemeen
12
2.1.2 Ontwikkeling van de theehandel met Engeland
13
2.2 De Opiumoorlog (1839-1842)
14
2.2.1 Een onevenwichtige handelsbalans
14
2.2.2 De driehoekshandel met India
15
2.3 Na de Opiumoorlog: bloeiperiode
16
3. Evolutie van de Chinese thee-export
19
3.1 Keerpunt van bloei naar verval: 1875 versus 1886
19
3.1.1 Tabel van de evolutie in de thee-export
19
3.1.2 Relatief verval
20
3.1.3 Absoluut verval
21
3.2 Export naar Engeland: Chinese thee in India en Ceylon
22
3.3 Export naar Rusland
23
3.3.1 Ontstaan van handelsbetrekkingen tussen China en Rusland
23
3.3.2 Tegelthee
26
2
4. Oorzaken van verval van de Chinese thee-export
27
4.1 Interne oorzaken: de rol van de Chinese politiek en de Chinese theeproducenten 4.1.1 Hoge belastingen
27
4.1.2 Gebrekkige transportinfrastructuur
28
4.1.3 Decentralisatie van beheer
29
4.1.4 Gebrek aan kapitaal
30
4.2 Externe oorzaken
31
4.2.1 Geografische concurrentie
31
4.2.2 Mechanisatie
32
4.2.3 Theetransport
32
4.2.4 Kapitalisme en industriële ontwikkeling
34
4.2.5 Semi-kolonialisme
35
4.2.6 Verlies van andere markten
36
5. De weerslag op de Chinese economie
38
5.1 De Chinese economie
38
5.1.1 Agrarische economie
38
5.1.2 Positie van handelaars
39
5.1.3 Inlijving van China door het westen
41
5.1.4 Restauratieperiode en zelfversterkingsbeweging (1860-1895)
42
5.1.5 Bank- en financiewezen
44
5.1.6 De financiële crisis van 1883
46
5.2 De gevolgen van het verval van de thee-export
47
5.2.1 De val van de theeprijzen
47
5.2.2 Gevolgen voor de economie
48
5.2.3 Gevolgen voor de inkomsten van de regering en het Qinghof
49
5.2.4 Gevolgen voor de theeboeren en theehandelaars
49
Besluit
51
Bibliografie
52
3
Woord vooraf
Voor Chinese namen gebruik ik in dit werk de pinyin-transcriptie. Bij namen die minder gekend zijn, geef ik ook de Chinese karakters. Enkele mensen die ik graag wil bedanken omdat ze hun steentje hebben bijgedragen aan de totstandkoming van dit werk: eerst en vooral mijn promotor Prof. Dr. A. Heirman voor het opvolgen van de thesis en het aanbrengen van suggesties. In de tweede plaats wens ik Dhr. A. Deryckere te bedanken voor het helpen structureren. Tenslotte wil ik ook graag mijn beide ouders bedanken voor hun taak als lector en mijn zus voor taalkundig advies.
4
Inleiding
Mijn interesse in internationale handelsbetrekkingen en een typisch Chinees product als thee leidde me vorig jaar bij het schrijven van mijn bachelorscriptie (2007) naar een Chinese tekst uit 'Historical Research'. Deze tekst van Lin Qimo met als titel 'Het verval van de Chinese thee in de internationale handel' beschreef enkele veranderingen in de thee-export die plaatsvonden in de tweede helft van de 19de eeuw. Al snel besloot dat ik dit onderwerp verder wilde uitspitten en daarom gebruikte ik in dit werk dezelfde tekst als uitgangspunt. Aansluitend bij mijn minor economie wenste ik een economisch aspect toe te voegen en dus breidde ik het thema voor het eindwerk verder uit tot: 'Evolutie van de Chinese thee-export en de weerslag op de economie'. Ik focus me vooral op de periode 1870-1890 omdat in deze twee decennia de veranderingen van de Chinese theeexport het grootst zijn. Het doel van dit werk was om deze veranderingen te gaan onderzoeken en te plaatsen binnen een ruimer kader. Daarom besteedde ik aandacht aan de historische achtergrond van de internationale relaties inzake theehandel. De kern van het werk bestaat uit een vergelijking van de Chinese basistekst van Lin Qimo met enkele andere Chinese teksten en wordt verder aangevuld met westerse bronnen. Deze Chinese teksten waren tot mijn verbazing vrij gemakkelijk toegankelijk. Wat de westerse bronnen betreft, vond ik gemakkelijk informatie over het begin van de theehandel tussen China en het buitenland. Relevante westerse bronnen over de 1870-1890 waren echter moeilijker te vinden. Economische gegevens waren ook niet zo eenvoudig te vinden, tot ik op het werk van Albert Feuerwerker stuitte dat me een heel eind op weg hielp.
In een inleidend hoofdstuk wordt een korte eerder wetenschappelijke beschrijving gegeven van wat thee is en wat het als product zo uniek en gewild maakt dat het op dermate grote schaal werd en wordt genuttigd. Het is van belang te weten waar thee zijn oorsprong heeft omdat dit gegeven de basis is voor een beter begrip van wat volgt.
Het eerste hoofdstuk is een historische achtergrond waarin enkele belangrijke gebeurtenissen in de ontstaansgeschiedenis van thee en theegebruik in bepaalde dynastieën aan bod komen. Dit hoofdstuk behandelt de periode vóór de Qingdynastie. Het tweede hoofdstuk dat de Qingdynastie omvat, is onderverdeeld in drie kleinere delen: de periode vóór de Opiumoorlog waarin een algemene schets van de dynastie en de ontwikkeling 5
van de handel tussen China en Engeland worden besproken, de periode tijdens de oorlog met de aanleiding van deze gebeurtenis en de periode nadien waarin de impact van de oorlog op de verdere ontwikkeling van de theehandel wordt beschreven.
Het derde hoofdstuk is eveneens in drie delen onderverdeeld. In deel één staan de gegevens die ik uit verschillende Chinese bronnen haalde ter vergelijking in een tabel. Uit die tabel kunnen we afleiden dat er een periode van relatief en een periode van absoluut verval was. Twee landen die een belangrijke rol hebben gespeeld in de evolutie van de Chinese theeexport zijn Engeland en Rusland. De thee-export naar die landen wordt besproken in deel twee en drie van dit hoofdstuk.
In hoofdstuk vier komen de oorzaken van de val van de Chinese thee-export aan bod. Dit hoofdstuk is onderverdeeld in twee delen waarin respectievelijk de interne en externe oorzaken worden besproken.
In het eerste deel van het vijfde en laatste hoofdstuk tenslotte, geef ik de economische situatie weer die zich op dat moment in China afspeelt. Daarna sluit ik in het tweede deel van dit hoofdstuk mijn werk af met de gevolgen van de val van de thee-export.
6
“開門七件事: 柴、 米、 油、 盐、 酱、 醋、 茶” “Open de poort voor zeven levensmiddelen: brandhout, rijst, olie, zout, saus, azijn, thee”1
1
Dit Chinese gezegde wijst erop dat thee in het oude China al een belangrijke plaats had ingenomen in het dagelijkse leven van de gewone bevolking. Het gezegde zou ontstaan zijn in de Songdynastie (960-1279 n. Chr.).
7
0. Thee als uniek natuurproduct Thee is één van de oudste dranken ter wereld. De wetenschappelijke naam, Camellia Sinensis, verwijst naar de enige natuurlijke habitat van dit gewas: China. De bladeren zijn hard en gaaf van vorm. Het is een doorlevende struik (perrennial shrub) die alleen door middel van zaden kan vermenigvuldigd worden. Eén van de voordelen van thee is dat de struik gedijt op plaatsen waar lokale boeren geen andere producten konden en kunnen telen en het is dan ook een uniek product van de Chinese hoogvlakten geworden. In de theegebieden van Fujian oogstte men vier keer per jaar. De eerste oogst in april was de belangrijkste. De zomeroogst werd beschouwd als zijnde van mindere kwaliteit.2 Het aftreksel van de aromatische bladeren werd eerst als medicijn gebruikt: een bestanddeel van thee, theïne dat beter gekend is onder de naam cafeïne, heeft op het zenuwstelsel een opwekkende invloed en ook op de spijsvertering heeft het een goede werking.3 Later werd thee als gewone drank geconsumeerd. De Chinese thee is licht van kleur en heeft een fijn, zwak aroma dat soms door middel van gedroogde bloemen wordt versterkt. Thee is nooit op een natuurlijke wijze 'overgewaaid' naar gebieden buiten China. De unieke habitat, de fijne smaak en de medicinale werking van thee waren de redenen waarom vreemde mogendheden waaronder Engeland en Nederland hun oog op het Middenrijk richtten. In de kolonisatieperiode vond de theeteelt onder invloed van de Engelsen zijn weg naar landen als India en Ceylon in de hoop de monopoliepositie van het geïsoleerde China te doorbreken. De hoge kwaliteit van de Chinese thee was moeilijk te evenaren, maar toch liet de Engelse bevolking zich stilaan bekoren door de Indische thee.
2
Hao Yen-p‟ing, The Commercial Revolution in Nineteenth-Century China, The Rise of Sino-Western Mercantile Capitalism, Berkeley: University of California Press, 1986, pp. 154-155. 3 De Winkler prins redactie, Levenskunst, Amsterdam: Elsevier, 1961, pp. 373-374. Zie ook Zhongguo da baikequanshu 中国大百科全书 (grote encyclopedie van China). 2 volumes. Vol. 1: Nongye农业 (landbouw), Beijing: Zhongguo da baikequanshu chubanshe, 1992, pp. 92-93.
8
1. Beknopt historisch overzicht van de theecultuur in de pre-Qingperiode
De oorsprong van deze inheemse Chinese plant wordt in China omringd door mythes. In één ervan wordt thee toegeschreven aan Shennong, de oerkeizer die de landbouw uitvond. Men vermoedt dat enkele vroege voorouders van de mens al gebruik maakten van thee om zijn medicinale eigenschappen. Zo waren de bossen in Yunnan, waar de Yuanmou-man 1,7 miljoen jaar geleden leefde, plaatsen waar thee groeide en zou de Pekingmens (Zhoukoudian, nabij Peking) al 500 000 jaar geleden zijn vuur brandend hebben gehouden met hout van theestruiken, terwijl hij de bladeren gebruikte om een kruidendrank te maken.4
Tot de Zhoudynastie (1122-221 v. Chr.) bleef thee vooral een lokaal product dat geproduceerd en geconsumeerd werd in zijn plaats van oorsprong: de provincie Yunnan en het noordwesten van de provincie Sichuan, waar de thee goed gedijde in het zachte klimaat. Toen werd thee vooral gewaardeerd om zijn medicinale werking.
In de Handynastie (221 v. Chr.-220 n. Chr.) begon het drinken van thee zich te verspreiden doorheen het Chinese rijk. Mensen begonnen het de hele dag door te drinken en het groeide uit tot een populaire drank. Voor het eerst werd thee ook in de vorm van cakes getransporteerd.5
In de Tangdynastie (618-906 n. Chr.), meer bepaald in de 8ste eeuw, schreef de dichter Lu Yu, de Chajing (茶经, de Thee Klassiek) waarin hij in tien hoofdstukken onder meer de oorsprong en de bereidingswijze van thee beschrijft en de nodige gebruiksvoorwerpen voor het drinken van thee vermeldt.6 Voor de theeteelt werd in deze dynastie een efficiënt systeem ontwikkeld: de theeproductie kwam in handen van de staat en in de 8ste eeuw werden er voor het eerst ook belastingen op geïnd. Deze werden ingevoerd toen de keizer extra inkomsten zocht om zijn leger te financieren in een periode van opstanden. Tijdens deze turbulente jaren vluchtten bannelingen en boeren die van hun land verdreven waren naar Sichuan, waar ze de
4
John C. Evans, Tea in China, the history of China’s national drink, Westport: Greenwood Press, 1992, pp. 110. Zie ook Endimion Wilkinson, Chinese history: a manual, Cambridge (Massachusetts): Harvard University Asia Center, 2000, p. 644. 5 Evans, 1992, pp. 23-28. 6 Lu Yu, The Classic of Tea: Origins & Rituals (vert. door Francis Ross Carpenter), New York: Ecco Press, 1995. Meer informatie en illustraties over thee en gebruiksvoorwerpen in verband met thee zie Ye keyi qingxin: chapin, chashi, chashu 也可以清心茶品, 茶事, 茶书 (wat ook vrede in je geest brengt: thee-instrumenten, theezaken, theeboeken), Taibei, guoli gugong bowuyuan, 1991.
9
basis vormden voor de bloeiende theecultuur van de Songdynastie.7 In de 9de eeuw waren heffingen op thee en zout de belangrijkste bron van inkomsten in Guangzhou (Kanton).8 Er verschenen grote regeringsplantages in Yunnan, Sichuan, Anhui, Fujian en Guangdong. Naast de moeilijk te transporteren cakevorm uit de Handynastie werd voor het eerst thee samengeperst in kleinere tegels (deze laatste vorm was bij de Russen zeer geliefd en komt in 3.3.2 uitgebreid aan bod). De populariteit van thee bleef toenemen: er ontstond het gebruik van theemeesters wier theekennis hen een zeker prestige gaf. Zij deden er alles aan om het perfecte kopje thee te bereiden. In de Songdynastie (960-1279 n. Chr.) was Sichuan China‟s grootste producent van thee. De keizer behield het monopolie op de handel en de theeprijs was hoog door hoge belastingen. Het was een belangrijke bron van inkomsten, maar het zorgde ook voor misbruik omdat men vaak thee van inferieure kwaliteit liet doorgaan voor kwaliteitsthee, een fenomeen dat in de Song veelvuldig voorkwam. Eén van de belangrijkste gebeurtenissen in de geschiedenis van thee tijdens de Song, was het ontstaan van theehuizen. Deze centra, die een zakelijke en sociale rol hadden, kenden een snelle opmars door het hele rijk en ze namen in het alledaagse leven van de Chinezen een belangrijke plaats in. Thee werd ook belangrijk in de handel met het buitenland. In het westen werd een verdrag gesloten met de Tibetanen (Xia) waarbij thee, zijde en zilver werden geruild voor vrede. Aan de noordgrens van het Songrijk werden thee, zijde en porselein bij de Mongolen geruild voor kamelen, schapen en paarden. Dit resulteerde in het oprichten van een Paard en Thee Commissie. Thee werd eveneens genuttigd langs de zijderoutes, maar was nog steeds niet gekend in het Midden-Oosten en Europa.9
Lang werden de Mongolen tevreden gehouden met giften waar thee ook deel van uitmaakte, maar uiteindelijk slaagde Khubilai khan, kleinzoon van Chinggis khan, erin om de Songdynastie omver te werpen en de Yuandynastie (1279-1368 n. Chr.) op te richten.10 In deze periode werden voor het eerst handelscontacten met Europa aangeknoopt en verschillende Europeanen vermeldden in deze periode al thee in hun overleveringen. De Mongolen, die in de eerste plaats melkdrinkers waren, hadden de gewoonte om thee en melk 7
Evans, 1992, pp. 39-48. T. R. Tregear, A geography of China, Chicago: Aldine Publishing Company, 1965, p. 131. Zie ook John T. Pratt, China and Britain, New York: Hastings House, 1945, pp. 35-36. 9 Pratt, 1945, pp. 51-68. 10 Ann Heirman, Bart Dessein en Dominiek Delporte, China, een maatschappelijke en filosofische geschiedenis van de vroegste tijden tot de twintigste eeuw, Gent: Academia Press, 2001, pp. 121-125. 8
10
te mengen (een gebruik dat in Groot-Brittannië werd overgenomen). Vooral de gemakkelijk te bereiden thee uit de Song, waarbij men losse theebladeren in warm water liet weken, was populair. Later, toen de karavaanhandel met Rusland ontstond, schakelden ze over op tegelthee.11
De zeereizen van Zheng He (1405-1433 n. Chr.) tijdens de Mingdynastie (1368-1644 n. Chr.) hadden tot doel de superioriteit van het Chinese rijk uit te dragen. Hoewel handel geen drijfveer was, werd thee altijd aan boord meegenomen om te ruilen voor lokale producten. Door geldgebrek werden deze reizen uiteindelijk stopgezet.12 Gedreven door de welvaart in het Middenrijk vonden westerse naties in de late Ming hun weg naar het Verre Oosten. De Portugezen waren de eersten die in 1557 een handelspost opzetten in Aomen (Macao) aan de Chinese zuidkust. Daarvoor betaalden ze huur tot het in 1849 Portugees bezit werd. Later waren ook de Spanjaarden, Engelsen en Nederlanders actief in China en gedurende de 18de eeuw was Aomen de belangrijkste haven voor de handel tussen China en het westen.13 Wat de theehandel betreft, waren de Nederlanders de eersten die in 1607 met de Hollandse Oost-Indische Compagnie thee vanuit diezelfde haven via hun handelscentra op Java (Indonesië) naar Europa transporteerden.14 In deze dynastie ontwikkelde men ook zwarte thee (in China gekend als de rode thee) en thee geparfumeerd met bloemen. De zwarte thee is afkomstig van dezelfde struik als de groene, maar krijgt door fermentatie zijn specifieke kleur en smaak.15
11
Evans, 1992, pp. 71-75. Zie ook Wilkinson, 2000, p. 644. Sylvain Plasschaert, China, inzicht in zijn doorbraak, Leuven: Davidsfonds, 2007, pp. 65-67. 13 Tregear, 1965, p. 199. 14 Yu Qikun 俞其坤, Su Miju宿迷菊, ‘Qingdai chaye maoyi xingshuai chutan‟ 清代茶叶贸易兴衰初探 (eerste onderzoek naar de bloei en verval van de theehandel in de Qingdynastie), Wenhua Lishi, 2007, (2), p. 43. 15 Evans, 1992, pp. 77-90. 12
11
2. De Qingperiode en de Engelse invloed op de theehandel
2.1 Voor de Opiumoorlog (1644-1839): ontstaan van de theehandel
2.1.1 Algemeen
In China was thee een product dat bij een groot deel van de bevolking dagelijks werd gebruikt. In een poging om de dynastie van de Mantsjoes, een niet-Chinese dynastie, populair te maken bij de gewone bevolking, schafte men de belastingen op thee af. Op dat moment begon men in Europa echter belastingen te heffen op de import van thee. De Mantsjoes wilden dat handel een belangrijk deel uitmaakte van hun rijk en de naar Europa getransporteerde thee en porseleinen handelswaar maakten daar deel van uit.16 Doorheen de 18de eeuw verdrong thee zijde en porselein als belangrijkste exportproduct en vooral in de jaren '40 en '50 van deze eeuw steeg de theeverkoop enorm. Ondanks die groeiende handel besloot China zijn grenzen te sluiten en in 1702 richtte de Chinese regering een monopolie op voor de handel met het buitenland. Alle buitenlandse handelaars werden verplicht hun thee en zijde bij een speciale minister aan te kopen in Guangzhou (Kanton in de provincie Guangdong) en de verkoop van de weinige Europese goederen verliep eveneens via deze tussenpersoon. In 1720 werd deze vervangen door een gilde die bestond uit een groep Chinese handelaars: de cohong (公行). De cohong was een losse organisatie en handelde met eigen kapitaal om winst te maken. Ze betaalde een bijdrage aan de staat en was verantwoordelijk voor het toezicht en de controle op de buitenlandse handelaars. Tevens bepaalde de gilde de handelsprijzen en het handelsvolume.17 In 1757 werd Kanton de enige Chinese haven waarlangs handel met het buitenland werd toegelaten. China trachtte zich op die manier te beschermen tegen de buitenlandse machten en was er van overtuigd dat de buitenlandse handel hen toch niet veel kon opleveren. Het cohong-systeem werd afgeschaft na het Verdrag van Nanjing in 1842.18
16
Evans, 1992, pp. 93-97. Hao, 1986, pp. 17-20. 18 Tregear, 1965, p. 200. Zie ook Victor Purcell, South and East Asia since 1800, Cambridge: Cambridge University Press, 1965, pp. 78-79. 17
12
2.1.2 Ontwikkeling van de theehandel met Engeland
Gedurende de volledige 17de eeuw en het begin van de 18de eeuw was Nederland het land dat de meeste thee transporteerde voor verkoop in Europa, maar stilaan nam Engeland de dominante positie van de Hollanders in de internationale theehandel over.19 De Britse handel in Kanton begon in 1637 en de eerste geregistreerde publieke verkoop van thee in Engeland vond plaats in 1657. In de koffieshop van een zekere Thomas Garway werd toen thee verkocht aan een hoge prijs van 6 tot 10 Engelse pond sterling voor 1 pond (0,45 kg). Engeland profileerde zich als de grootste internationale theemarkt van de moderne tijden. Enerzijds was daar een grote consumptiemarkt gecreëerd en anderzijds hadden de Engelse handelaars lange tijd onder leiding van de Engelse Oost-Indische Compagnie (English East India Company) de internationale theehandel in handen.20 In het midden van de 17de eeuw begonnen China en Engeland thee te verhandelen en in 1687 begon de Engelse Oost-Indische Compagnie rechtstreeks in Xiamen thee aan te kopen. Deze stad werd vervolgens het centrum van de handel tussen beide landen en sindsdien begonnen de Engelsen grote hoeveelheden thee naar eigen land te vervoeren. Vanuit Londen werd de thee dan getransporteerd naar de rest van Europa en naar Amerika. Gedurende bijna twee en een halve eeuw behield Engeland zijn monopoliepositie op de mondiale theemarkt. Thee werd het belangrijkste handelsproduct tussen China en Engeland. Na 1730 bedroeg het aandeel meer dan de helft van de totale waarde van de naar Engeland geïmporteerde goederen. Omdat Amerika een belangrijke klant was voor thee-export vanuit Londen kreeg de Engelse thee-export
in
1775
een
flinke
klap
na
het
uitbreken
van
de
Amerikaanse
onafhankelijkheidsoorlog als gevolg van het Boston Tea Incident in 1773 waarbij een hele partij thee werd vernietigd.21 Vanaf de 19de eeuw nam de thee-invoer opnieuw toe tot het in 1825 en 1833 zelfs het enige importproduct werd.22 De afschaffing van het monopolie van de Oost-Indische Compagnie door de Britse regering in 1834 betekende een nieuwe stap in de theehandel omdat veel privéhandelaars vrij thee konden verhandelen. In 1836-1837 bereikte men een hoogtepunt in de 19
Voor het ontstaan van de theehandel tussen China en Engeland bestaan er twee symbolische data: 1657, wanneer men thee begint te verkopen op de Engelse markt en 1664, wanneer de Engelse Oost-Indische Compagnie thee aan de Engelse vorst Charles II aanbiedt. Zie Su Quanyou苏全有, 'Lun Qingdai Zhongying chaye maoyi' 论清代中英茶叶贸易 (discours over de theehandel tussen China en Engeland in de Qingdynastie), Liaocheng Daxue xuebao, 2004, (2), p. 58. 20 Lin Qimo 林齐模, 'Jindai Zhongguo chaye guoji maoyi de shuaijian' 近代中国茶叶国际贸易的衰减 (verval van de Chinese thee in de internationale handel), Lishi yanjiu, 2003, (6), p. 59. 21 Su Quanyou, 2004, (2), pp. 58-59. 22 Yu Qikun, Su Miju, 2007, (2), p. 44.
13
thee-export, maar toch had het niveau van de theehandel tussen China en Engeland al hoger kunnen zijn. Handelsbeperkingen van de Qingregering (bovenvermeld cohong-systeem) en de enorme importbelastingen die Engeland op thee inde, belemmerden de ontwikkeling. De verhoging van het belastingtarief bracht prijsstijgingen met zich mee waardoor een toename van de theeconsumptie door de Engelse bevolking werd verhinderd.23 De belastingen op thee zorgden voor 10% van de totale inkomsten voor de Engelse schatkist.24
2.2 De Opiumoorlog (1839-1842)
2.2.1 Een onevenwichtige handelsbalans
China profiteerde van zijn monopoliepositie op de internationale theemarkt en besloot zoals eerder vermeld de grenzen te sluiten. De afgelegde afstand voor theetransport was lang en de transportkosten waren hoog waardoor ook de theeprijzen vrij hoog waren.25 Door het belang van wederzijdse handel zonden de Europese monarchen gezantschappen naar China om handelsvoordelen te verkrijgen, want de handelsbalans (de verhouding van de export tegenover import) voor de Europese landen was negatief. Europeanen kochten namelijk vele producten in China zoals zijde, porselein en vooral thee, maar ze vonden er slechts een kleine afzetmarkt voor Europese producten. De voornaamste van die goederen waren wollen en katoenen producten.26 China bevond zich zo steeds in een gunstiger positie. Engeland was één van de landen die met dit probleem te maken had. De Engelsen stoorden zich mateloos aan de monopoliepositie van China op de theemarkt. In de vroege 19de eeuw omzeilden ze deze door in de Britse kolonies, India en later Ceylon (het huidige Sri Lanka), thee uit China aan te planten onder leiding van de Engelse Oost-Indische Compagnie. In 1838 werd een eerste hoeveelheid Indische thee naar Engeland verscheept; een kleine hoeveelheid weliswaar, maar het Chinese monopolie dat 200 jaar had standgehouden, was aangetast.27
23
Su Quanyou, 2004, (2), p. 59. Lin Qimo, 2003, (6), p. 60. 25 Ibid., pp. 60-61. 26 Hosea Ballou Morse, The international relations of the Chinese empire, Taibei: Xie Meng Neng, 1955, p. 169. Zie ook Tregear, 1965, p. 200. 27 Lin Qimo, 2003, (6), p. 60. 24
14
2.2.2 De driehoekshandel met India
Sinds het begin van de handel tussen China en Engeland betaalden de Engelsen met zilver, het enige goed dat de Chinezen wilden. Aan die uitstroom van zilver uit Engeland voor thee en andere producten kwam een eind toen de Engelsen overgingen tot de zeer winstgevende opiumhandel om de handelsbalans in evenwicht te brengen. Vanuit hun kolonie India, brachten de Engelsen opium illegaal binnen in China waarvoor de Chinezen met zilver betaalden, dat zo uiteindelijk opnieuw in Engeland terecht kwam (zie figuur voor een schematisch overzicht van de driehoekshandel tussen Engeland, India en China).28
Door het uitgeven van enorme hoeveelheden zilver voor opium vertoonde zich in China geleidelijk een handelstekort. Steeds meer Chinezen raakten verslaafd. Toen het gebruik echter alarmerende proporties aannam, liet Lin Zexu in 1839 een hele voorraad opium vernietigen, wat de opiumprijs de hoogte injoeg en op die manier stroomde nog meer zilver weg uit China. Koningin Victoria werd door de regering in een persoonlijke brief terechtgewezen voor het onverantwoorde gedrag van de Engelse handelaars die gedwongen werden Kanton te verlaten. Als reactie kwam er een Engelse militaire expeditie als drukkingsmiddel om tot een handelsakkoord te komen. Toen een vertegenwoordiger van de keizer tijdens deze onderhandelingen Hong Kong wilde afstaan aan Engeland, was het hek helemaal van de dam. De Chinese keizer zelf weigerde het door Engeland bezette eiland af te staan en nog datzelfde jaar begon een gewapend conflict dat bekend staat als de Opiumoorlog.29 28 29
Hao, 1986, pp. 21-22. Heirman, Dessein en Delporte, 2001, pp. 132-133. Zie ook Evans, 1992, pp. 108-119.
15
Als antwoord riepen de Chinezen een embargo uit op de export van thee omdat ze dachten dat de Engelsen zich snel zouden overgeven als ze van hun populaire product werden beroofd. In Londen was er echter nog genoeg thee in voorraad en het dreigende tekort probeerde men op te vangen door meer te investeren in de Indische theeteelt. Vooral de thee uit Assam (NoordIndia) werd in Londen steeds meer gewaardeerd. Ondanks het embargo werden toch nog steeds grote hoeveelheden thee illegaal vanuit China geëxporteerd.
2.3 Na de Opiumoorlog: bloeiperiode
De Opiumoorlog werd in 1842 beëindigd met het Verdrag van Nanjing, het eerste van een reeks 'ongelijke verdragen'.30 Het verdrag verplichtte China onder meer om de handelsbeperkingen op te geven en zich open te stellen voor handel met het buitenland door middel van vijf verdragshavens die aan de Chinese zuidoostkust lagen: Kanton, Xiamen, Fuzhou, Ningbo en Shanghai (zie kaart p. 18). De meeste lagen dicht in de buurt van de theeproducerende regio‟s. Dit zorgde ervoor dat het transport over zee werd verruimd en de reiswegen in het binnenland konden worden geoptimaliseerd.31 De thee- en zijdeproducerende regio‟s van Zhejiang en Fujian profiteerden enorm van de openstelling van deze havens. Engeland bereikte in die tijd een dominante controlepositie op de Chinese markt en de theehandel ontwikkelde zich uitzonderlijk snel. Daar waar in 1730 thee al meer dan de helft van de totale waarde aan ingevoerde Chinese goederen bedroeg, nam dit in de jaren '40 en '50 toe tot meer dan 90%.32 Dit ondanks de turbulente jaren '50 van de 19de eeuw waarin zich de Taipingopstand en verscheidene kleinere opstanden van minderheidsgroepen voordeden.33 De bloeiperiode van de theehandel op de internationale markt kan aan verschillende factoren worden toegewezen. Thee was niet langer een drank die enkel door de Engelse 'high society' werd gedronken (het gebruik van het thee-uurtje in de namiddag ontstond in de jaren '40 van de 19de eeuw), maar het had ook zijn weg gevonden naar de arbeidersklasse en bereikte zo alle lagen van de bevolking.34 De verhoogde consumptie als gevolg van het populariseren, stimuleerde daarenboven het financiële voordeel voor de Engelse schatkist.
30
Heirman, Dessein en Delporte, 2001, p. 133. Su Quanyou, 2004, (2), p. 61. 32 Yu Qikun, Su Miju, 2007, (2), p. 44. 33 Jean Chesneaux, Marianne Bastid, Marie-Claire Bergère, China from the Opium Wars to the 1911 Revolution, Sussex: The Harvester Press, 1976, pp. 85-122. 34 Su Quanyou, 2004, (2), p. 60. 31
16
Niettegenstaande het verhogen van de belastingen op thee-import om die inkomsten verder te doen toenemen, werd de theeprijs niet beïnvloed door de kortere reisroutes die de transportkosten drukten. Klippers, snelle zeilschepen die vroeger opium naar China brachten, bevorderden ook de theehandel. Er ontstond een race over de oceaan, want de snelste klipper kreeg in Londen de beste prijzen voor zijn vracht. De komst van nog snellere stoomschepen verdrong de klippers waardoor de reistijd verkortte en het volume van getransporteerde goederen bijgevolg toenam.35 Een positief gevolg van deze gunstige periode in de thee-export was dat het handelstekort, ontstaan tijdens de Opiumoorlog, in evenwicht werd gebracht. Thee bleef China‟s grootste exportproduct. Ook Amerika en Rusland waren belangrijke afnemers in de theehandel. Stilaan begonnen de Engelse handelaars echter de Chinese thee de rug toe te keren ten gunste van Indische thee en later ook thee uit Ceylon. De Amerikanen rekenden voor hun behoefte aan thee steeds meer op Japanse thee. In 1886 bereikte de export van Chinese thee een historisch hoogtepunt waarna er een duidelijk verval zichtbaar was. Toch wordt ook 1875 wel eens als keerpunt van bloei naar verval beschouwd.36
35 36
Pratt, 1945, pp. 20-21. Lin Qimo, 2003, (6), pp. 63-67.
17
Jean Chesneaux, Marianne Bastid en Marie-Claire Bergère, China from the Opium Wars to the 1911 Revolution, Sussex: The Harvester Press, 1976, p. 66.
18
3. Evolutie van de Chinese thee-export
3.1 Keerpunt van bloei naar verval: 1875 versus 1886
3.1.1 Tabel van de evolutie in de thee-export
Thee-export
Thee-export
Thee-export
Thee-export
Totale Chinese
naar Engeland naar Engeland naar Engeland naar Engeland thee-export (dan)37
(x1000
(x1000 pond)39 (%)40
(x1000 pond)41
pond)38
1868
1 004 142
133 852
132 700
1870
888 926
118 493
118 500
1872
1 057 260
140 932
141 000
1874
1 124 315
149 871
149 900
1876
1 032 226
137 595
137 600
1878
1 079 437
143 888
141 200
1880
1 112 874
148 346
148 400
1882
1 015 744
135 398
134 400
1884
961 216
128 130
127 600
1886
949 537
126 573
125 500
70,26
188 869
62,61
239 418
39,77
315 564 (295 56542)
1888
91 600
1890
57 000
1892
~300000
399 900
48 100
37
Su Quanyou, 2004, (2), pp. 61-62. Zelf geconverteerd uit kolom 1. 39 Lin Qimo, 2003, (6), pp. 61. 40 Qi Yundong齐运东, „Shilun Qingdai Zhong‟e chaye maoyi‟ 试论清代中俄茶叶贸易 (Over de theehandel tussen China en Rusland in de Qingdynastie), Lishi Wenhua, 2007, (1), p. 46. 41 Zelf geconverteerd uit kolom 3 en 4. 42 Ter vergelijking Lin Qimo, 2003, (6), pp. 58-59. 38
19
Bovenstaande tabel geeft een samenvatting weer van gegevens uit verschillende bronnen. In kolom 1 wordt de totale thee-export naar Engeland weergegeven in een Chinese gewichtseenheid: dan ( 担). In kolom 2 rekende ik de cijfers om naar Engelse pond. 1 dan, beter gekend onder de Engelse naam 'picul', heeft een waarde van ongeveer 133,3 pond (eenheid van gewicht). Kolom 3 geeft de cijfers weer ter vergelijking zoals ik ze vond in de basistekst van Lin Qimo. Uit deze drie kolommen kunnen we vaststellen dat er geen grote verschillen zijn. In 1878 en ook in 1886, het historische hoogtepunt in de Chinese thee-export, lopen de cijfers licht uiteen, doch het verschil is verwaarloosbaar. We kunnen duidelijk de evolutie van de thee-export naar Engeland waarnemen. In kolom 4 en 5 staan nog enkele bijkomende cijfers ter informatie om een beeld te schetsen van de totale Chinese thee-export, maar daar kunnen we vaststellen dat de bronnen nogal uiteen lopen.
Na een lange periode van voorspoed vinden er in de jaren '70 en '80 van de 19de eeuw enkele veranderingen plaats in de Chinese thee-export. De verhouding van de Engelse thee-export ten opzichte van de totale Chinese export viel gestaag terug van 54% in 1871 tot 18% in 1898 en slechts 11% in 1906, terwijl het verval in de absolute kwantiteit van geëxporteerde thee veel minder steil was.43 Bij het bekijken van enkele procenten, zien we dat de thee die vanuit China naar Engeland werd geëxporteerd van 1863 tot 1865 meer dan 82 % bedroeg van de totale export van Chinese thee. Van 1866 tot 1878 bedroeg de naar Engeland geëxporteerde thee ongeveer 70 %-80 %. Nadien bedroeg deze nog slechts 50 % tot 1889. Engeland blijkt dus een bijzonder belangrijke factor te zijn in het verval van de Chinese thee-export.44 We kunnen twee fasen onderscheiden in de periode van verval: een periode van relatief verval die begint in 1875 en duurt tot 1885 en een periode van absoluut verval vanaf 1886.45
3.1.2 Relatief verval
Wanneer we de situatie van de thee-export van China naar Engeland (de grootste theemarkt in die tijd) bekijken, dan kunnen we vaststellen dat 1875 een keerpunt was, althans in de concurrentie om de Engelse markt. We stellen vast dat de export naar Engeland in 1874 zijn hoogtepunt bereikte (149 871 000 pond), maar nadien begon te stagneren en vanaf midden jaren '80 zien we een duidelijke afname. De stijgende internationale theeconsumptie werd 43
Albert Feuerwerker, The Chinese economy, ca. 1870-1911, Cambridge: Cambridge University Press, 1969, p.
7. 44 45
Lin Qimo, 2003, (6), pp. 58-59. Su Quanyou, 2004, (2), p. 61.
20
opgevangen door thee uit India die steeds populairder werd in Engeland. De export van Indische thee naar Engeland kende vanaf het midden van de jaren 1870 dan ook een snelle groei. Niet alleen in Engeland overklaste de Indische thee de Chinese, maar via de internationale theemarkt van Londen vond hij ook zijn weg naar andere regio's op het Europese vasteland en Amerika. Enkele buitenlanders waren zich in die tijd reeds bewust van dit keerpunt op de internationale theemarkt.46 Later kwam er voor de Chinese thee behalve de bedreiging van de Indische thee ook nog concurrentie bij van thee uit Ceylon en Japan. Op het moment dat de export van Chinese thee op de Engelse markt stagneerde, nam de export van tegelthee naar Rusland enorm toe. Dit verdoezelde het verlies van de handel met Engeland. Dankzij die export naar Rusland bleef de Chinese thee na 1875 nog tien jaar groeien. De schijn van een bloeiende thee-industrie werd zo nog even hooggehouden en zorgde ervoor dat de Chinese theehandelaars en de regering zich niet op tijd bewust waren van de crisis waarin de Chinese thee-export zich bevond. Reddingsmaatregelen om die crisis alsnog te vermijden kwamen dan ook hopeloos te laat.47
3.1.3 Absoluut verval
In 1886 bereikte de Chinese thee-export een historisch hoogtepunt met 295 565 423 pond. Hoewel de internationale theeconsumptie nadien verder bleef toenemen, kwijnde het aandeel van de Chinese thee-export op de internationale theemarkt stap voor stap weg als gevolg van de nieuwe theeproducerende landen. Hoewel er nog een heropleving was van de Chinese thee-export naar Engeland in 1880 kan men dit veeleer beschouwen als een laatste stuiptrekking. Het hoogtepunt in de export naar Engeland uit 1874 werd niet meer bereikt en na 1886 werd ook dit maximum niet meer overschreden.48 In 1887 nam zij de de rol over van China's belangrijkste exportproduct.49 Chinese thee werd in Engeland beschouwd als een tweederangsproduct, een noodoplossing bij gebrek aan Indische thee. In veel Londense kruidenierswinkels kon je geen Chinese thee meer kopen en indien klanten expliciet vermeldden dat ze Chinese thee wilden, verkochten de handelaars hen andere thee die ze zelf Chinese thee noemden.50
46
Lin Qimo, 2003, (6), pp. 61-62. Ibid., p. 59. 48 Ibid., p. 61. 49 John K. Fairbank en Kwang-Ching Liu (uitgs.), The Cambridge History of China: Vol.11: Late Ch’ing, 18001911, Part 2. Cambridge: Cambridge University Press, 1980, p. 8. Zie ook Tregear, 1965, p. 201. 50 Lin Qimo, 2003, (6), pp. 62-63. 47
21
3.2 Export naar Engeland: Chinese thee in India en Ceylon
Na de beslissing van de Engelsen om in het begin van de 19de eeuw thee aan te planten in hun kolonie India, begon men te experimenteren met nieuwe variëteiten die geschikt waren voor de lokale klimatologische omstandigheden en ziekten. Gaandeweg kreeg men de finesses van de theeteelt onder de knie. In 1839 werd het in India opgerichte Assambedrijf in zijn beginperiode door een tekort aan zowel technische als commerciele ervaring geconfronteerd met zware verliezen. In 1848 was het risico op een faillissement dichtbij, maar na het verbeteren van het bestuur en de verwerkingsmethodes van thee kon het bedrijf uiteindelijk de moeilijkheden van zich afschudden. Men had lessen getrokken uit dit voorval en nadien investeerde
een
heel
diverse
groep
mensen
(waaronder
dokters,
ingenieurs
en
winkelbedienden) privé-kapitaal in de theeplantages met een fanatisme dat niet onderdeed voor dat van de goudzoekers.51 Dit enthousiasme zorgde ervoor dat de export van Indische thee in stijgende lijn ging. In 1869 overschreed de thee, die India naar Engeland exporteerde, voor het eerst 10 000 000 pond, 10 % van de theeconsumptie in Engeland dat jaar.52 Dit vormde een ernstige bedreiging voor de Chinese thee-export. In 1889 overschreed de Indische thee-export naar Engeland met 94 500 000 pond voor het eerst de Chinese die 'slechts' 79 778 005 pond bedroeg.
In 1867 begon men ook in Ceylon, een andere Engelse kolonie, thee te produceren. In 1876 exporteerden ze een eerste kleine hoeveelheid thee van 200 pond naar Engeland. In amper tien jaar tijd vertoonde de Ceylonese thee-export een snelle groei. In 1880 teelde men in slechts 13 plantages Ceylonese thee. Twee jaar later waren er 56 plantages en in 1886 was dit aantal toegenomen tot 900 met een totale oppervlakte van 4800 hectare.53 In 1889 bereikte de export van thee uit Ceylon al 37 899 000 pond, ongeveer de helft van de hoeveelheid die China dat jaar naar Engeland exporteerde. In 1891 overschreed de export van Ceylonese thee uiteindelijk de Engelse.54 Na de oneerlijke concurrentie met India (wat blijkt in het volgende hoofdstuk) was de thee-export vanuit Ceylon nog een extra dobber om te verwerken. Geleidelijk bouwden de Engelsen hun handel in Chinese thee af en ze gingen zich volledig toeleggen op de Indische en Ceylonese, wat het verval van de Chinese thee-export enorm versnelde. 51
Lin Qimo, 2003, (6), p. 63. Ibid., p. 60. 53 Su Quanyou, 2004, (2), p. 62. 54 Yu Qikun, Su Miju, 2007, (2), p. 45. 52
22
3.3 Export naar Rusland
3.3.1 Ontstaan van handelsbetrekkingen tussen China en Rusland
De betrekkingen tussen China en Rusland zijn permanent getekend door grensgeschillen en handelsconflicten. In 1687 ging een Russische Hoog Ambassadeur T. A. Golovin voor het eerst onderhandelen met Chinese vertegenwoordigers in Selenginsk over politieke en commerciële belangen. Zijn opdracht was om de rivier Heilongjiang (Russische naam: Amur) als grens tussen beide landen voor te stellen. Daarenboven moest hij de Chinese keizer Kangxi, die op de troon zat van 1662 tot 1723, trachten te overtuigen om Chinese ambassadeurs en handelaars naar Rusland te laten komen. Een delegatie vertrok vanuit China en uiteindelijk ontmoetten de twee partijen elkaar in 1689 in de Russische stad Nerchinsk. Na het vastleggen en ondertekenen van het Nerchinskverdrag in dat jaar, het eerste verdrag overigens tussen China en een Europese natie, konden handelaars uit beide landen over de grenzen heen handel drijven. De handel bleef echter vrij beperkt en in 1727 werd al een nieuw verdrag ondertekend in Kjachta (恰克图), een stad nabij de Russisch-Mongoolse grens, waarbij opnieuw enkele grenzen werden vastgelegd en de handelsrelaties werden hernieuwd. Om de drie jaar werden Russische handelskaravanen in Peking toegelaten. In tegenstelling tot het zuiden van China waar veel rivieren zijn, gebeurde de handel met het noorden over land. Niettegenstaande de hogere kosten en de langere transporttijd, kon de Kjachtahandel, die in handen was van de Jinshang (晉商, handelaars uit de provincie Shanxi), zich volop ontwikkelen. Thee werd vanuit het bassin van de Yangzi-rivier stroomopwaarts tot in Hankou gebracht en dan via Zhangjiakou (provincie Hebei), van waar het nog 2300 km was tot Kjachta, verder naar het noorden getransporteerd. De Russen importeerden vooral thee, zijde, rabarber en katoen; de Chinezen importeerden bont, leder en Engels textiel.55 De hoeveelheid verhandelde thee ging er na 1727 snel op vooruit. Aan het begin van de jaren '20 van de 19de eeuw had de export van Chinese thee een aandeel van 88% in de handel tussen China en Rusland. In de jaren '30 nam dit toe tot 93%. De jaren '30 van de 19de eeuw waren dan ook een gouden periode voor de Kjachtahandel.56 Toch was de handel tussen China en Rusland nog steeds beperkt omdat die op slechts enkele plaatsen op de noordelijke route werd toegelaten. Toen de Europeanen
55
Cheng Tien-fong, A History of Sino-Russian relations, Westport: Greenwood Press, 1973, pp. 22-29. Zie ook Qi Yundong, 2007, (1), p. 47. 56 Yu Qikun, Su Miju, 2007, (2), pp. 44-45.
23
op het einde van de 18de eeuw handel dreven in Zuid-China wilden ook de Russen daar hun graantje meepikken. Toen twee Russische schepen ter plaatse handel wilden komen drijven, werden ze door de Chinese regering verzocht het gebied te verlaten omdat ze vonden dat de landroute moest volstaan. China behield een strenge controle op de handel en dat zorgde voor wrevel. In de 18de eeuw werd de grenshandel tussen China en Rusland drie keer opgeschort (1762-1768, 1779-1780 en 1785-1792) door de onafgebroken aanvallen van Rusland op de Chinese grenzen. Ze steunden gewapende opstanden van de Dzjoengaren en hitsten de Mongoolse grensbewoners op, wat de Chinese soevereiniteit in het gedrang bracht. De Qingregering bepaalde telkens een strikt verbod op de uitvoer van thee en rabarber. 57 Na de Opiumoorlog werd op initiatief van Rusland opnieuw gediscussieerd over de grenzen en een verdere uitbreiding van de handelsbetrekkingen. Dit resulteerde in 1858 in het Aigunverdrag dat door keizer Xianfeng niet werd goedgekeurd. Amper enkele maanden later volgde het Verdrag van Tianjin (na de tweede Opiumoorlog tussen China en een Frans-Engelse alliantie, 1856-1860) dat onder andere de Russen toeliet om in de verdragshavens handel te komen drijven. In 1860 werd het verdrag van Peking ondertekend waarin bepaald werd dat China nog verdere toegevingen moest doen op vlak van het grensdispuut en de handelskwestie.58 Hoewel de Russen nu dankzij het verdrag van Peking handel konden drijven overzee, bleven ze toch de landroutes verkiezen. De export van Chinese thee speelde ook een rol in de machtsstrijd tussen twee grote naties van die tijd: in de 'oorlog' om de handel in Hankou tussen Engelse en Russische handelaars moesten de Engelsen uiteindelijk het onderspit delven en ze trokken zich terug uit de theemarkt in Hankou. Omdat de stad een stuk landinwaarts ligt, werden de transportkosten voor Engeland te hoog en ze concentreerden zich op de theeproductie van India en Ceylon. Bijgevolg bloeide de Russische handel en gedurende iets meer dan een decennium behaalden de Russen het overwicht op de Chinese theemarkt.59 De handelskaravanen naar het noorden stimuleerden niet alleen de activiteiten van Rusland in het koude Siberië, waar vanaf het einde van de 18de eeuw een snelle bevolkingstoename plaatsvond, maar ze hadden ook gunstige gevolgen voor de economie van de Chinese theeregio‟s en van de Noord-Chinese graslanden. Langs de transportroute naar het noorden ontstonden plots een hele hoop steden en dorpjes op braakliggend land zoals in de Wu-regio (Zuid-Jiangsu en Noord-Zhejiang).
57
Qi Yundong, 2007, (1), p. 47. Cheng, 1973, pp. 31-37. 59 Qi Yundong, 2007, (1), p. 46. 58
24
Hankou (provincie Hubei), Zhangjiakou en het Mongoolse Ulaan Baatar zijn slechts enkele van die bloeiende steden. Ook Kjachta, dat tijdens de Kangxiperiode nog een kaal stuk land was, ontwikkelde zich tegen het midden van de 18de eeuw tot een bloeiend handelscentrum. Door de toename van de thee-export naar Rusland bleef thee telen, ondanks het verlies van de Engelse markt, een winstgevende bezigheid en theeteelt breidde zich verder uit in de traditionele theeprovincies: Fujian, Zhejiang, Sichuan, Yunnan, Guangxi, Guangdong, Anhui en andere. De theeproductie zorgde voor een hoge tewerkstelling, niet alleen op het veld (onderhouden van de struik, pluk, selectie, roosteren en inpak), maar ook daarnaast (theehandelaars, banken, tegelfabrieken en dergelijke). Theeboeren poogden de technologie voor de productie te verbeteren om beter te beantwoorden aan de noden van de markt. 60 Vanaf 1862 gebruikten de Russische theebedrijven het recht om zelf thee te kopen en te verschepen vanuit Fujian zonder Chinese tussenpersonen. De Chinese activiteiten op de route naar het noorden namen dan ook snel af.61 Sinds begin 19de eeuw begon Rusland aan een snelle verovering in Centraal-Azië, wat in de jaren '60 opnieuw in grensonderhandelingen resulteerde. Midden jaren '60 ontstond er in de Chinese provincie Xinjiang een opstand van moslimrebellen waar de regering, die op dat moment zijn handen vol had met de Taipingopstand, niets aan kon doen. De moslimrebellen slaagden er zelfs in een eigen staat op te richten onder leiding van Yakub Beg. De Russen richtten handelsakkoorden met hen op en gingen verder met hun veroveringstocht. In 1870 bezetten ze de Ili-vallei (belangrijk omwille van een bergpas die Noord- en Zuid-Xinjiang met elkaar verbindt) 'tot China in staat was om Xinjiang te heroveren'. Even wilde de Chinese regering Xinjiang opgeven, maar uiteindelijk slaagden ze er toch in na een snelle militaire campagne om tegen het einde van 1877 de opstand neer te slaan. Het Livadiaverdrag bepaalde dat de Ili-vallei aan China zou worden teruggegeven in ruil voor opgave van een ander grensgebied en een zware betaling voor de kosten van de Russische bezetting. De Chinese regering ging hier niet mee akkoord wat uitmondde in een oorlogsdreiging. Een oorlog kwam er niet en uiteindelijk werden de heikele punten beslecht in het verdrag van Sint-Petersburg dat werd ondertekend in 1881. In dit verdrag kwamen de handelsbelangen, waarvan de theehandel een wezenlijk onderdeel was, opnieuw aan bod.62
60
Qi Yundong, 2007, (1), pp. 46-47. Jane Kate Leonard en John R. Watt (uitgs.), To Achieve Security and Wealth, The Qing Imperial State and the Economy 1644-1911, New York: East Asia Program Cornell University, 1992, pp. 97-112. 62 Cheng, 1973, pp. 40-50. 61
25
3.3.2 Tegelthee
Tegelthee ('brick tea') is thee, zowel groene als zwarte, die is samengeperst in de vorm van tegels met een oppervlakte van ongeveer 12 vierkante centimeter en een dikte van iets meer dan één centimeter (zie illustratie).63 Zoals eerder vermeld ontstond deze vorm van verwerking van thee in opvolging van de moeilijker te transporteren cakes tijdens de Tangdynastie (618-906 n. Chr.). De tegels maakten het tellen gemakkelijker en men behield een betere controle op diefstal en belastingontduiking. Eeuwenlang werd deze tegelthee op de rug van koelies, landarbeiders, vanuit China naar verder gelegen gebieden als Tibet, Mongolië en Rusland getransporteerd waar hij bijzonder populair was. De nomadenvolkeren in het westen van Azië dronken het in grote hoeveelheden en ook de Russen in het koude noorden warmden zich graag met deze thee. De plantages in de omgeving van Hankou in de lagergelegen delen van de Yangzi-rivier zijn de voornaamste plaatsen waar men thee tot deze tegels verwerkt. Er werden fabrieken opgericht voor het maken ervan, wat zorgde voor de eerste moderne industriële vervaardiging van thee. Rond 1874 begonnen Russische handelaars in hun theefabrieken stoommachines en hydraulische machines te gebruiken om tegelthee te maken. Dit zorgde voor de eerste moderne fabrieken in de regio Wuhan. De vooruitgang van de productiemethodes, de hoge tewerkstelling van arbeiders en de hoge opbrengsten trokken duizenden mensen aan die zich wilden inzetten om thee te komen verwerken.64
63 64
Tregear, 1965, p. 131. Qi Yundong, 2007, (1), pp. 46-47.
26
4. Oorzaken van verval van de Chinese thee-export
De ontwikkelingen van de theehandel in de Qingdynastie zijn nauw verbonden met zowel veranderingen in de interne omgeving (het nationale handelsbeleid van de Qingregering) als veranderingen in de externe omgeving (de toenemende uitwisseling tussen China en het buitenland, het ontwikkelen van transportinfrastructuur, concurrentie van buitenlandse thee, enz.). De terugval van de Chinese thee-export wordt door verschillende bronnen aan verschillende redenen toegeschreven, maar dat de concurrentie van de Indische thee een doorslaggevende rol speelde, daar is iedereen het over eens.65
4.1 Interne oorzaken: de rol van de Chinese politiek en de Chinese theeproducenten
4.1.1 Hoge belastingen
De last van de exorbitante belastingen en heffingen op Chinese thee was zonder twijfel nadelig voor de export. Zo waren er belastingen op akkerland, consumptiebelastingen, belastingen voor het helpen van armen, doorvoerbelastingen, belastingen voor provinciale doorvoer en andere binnenlandse belastingen. Dit zorgde voor een hoge theeprijs waardoor de concurrentiekracht op de internationale theemarkt verlaagd werd. Toch was de zwaarste periode van belastingen en heffingen gedurende de jaren '60-'70 van de 19de eeuw ook de meest bloeiende periode voor de export. Vanaf de jaren '80 vertoonden de belastingen, heffingen en douanebelastingen op export een dalende trend wat in 1880 zorgde voor een laatste opflakkering. Het verval van de Chinese thee-export kon echter niet meer worden tegengehouden. In India moedigde men de theehandel aan door ze onder andere vrij te stellen van belastingen. Daarom waren de belastingen voor export van Indische thee minder hoog dan die van de Chinese. 66 Ook circuleerde hier en daar thee waarvan de kwaliteit vervalst werd. Hoewel dit een fenomeen was dat slechts op beperkte schaal plaatsvond, tastte dit toch het prestige aan van de Chinese thee op de internationale markt.67
65
Su Quanyou, 2004, (2), p. 62. Zie ook Lin Qimo, 2003, (6), pp. 58-71. Ibid., p. 62. Zie ook Yu Qikun, Su Miju, 2007, (2), p. 46. 67 Lin Qimo, 2003, (6), p. 63. 66
27
4.1.2. Gebrekkige transportinfrastructuur
In China was er een totaal gebrek aan initiatieven om de transportinfrastructuur aan te passen. Nochtans is dit element een factor die de tijdsduur van transport en de transportkosten bepaalt. De Chinese theeteelt bevond zich vooral in bergachtige regio‟s waar het transport steunde op man- en dierkracht. Vanuit de theeregio‟s ging de thee via rivieren door vele handen (theehandelaars, theebedrijven, enz.) voor hij uiteindelijk terecht kwam in de handelshavens aan de kust voor verkoop aan het buitenland. Door het omslachtige transportsysteem kwam de thee niet altijd even ongeschonden op de plaats van bestemming terecht. Bovendien was de lange tijdsduur niet gunstig voor een snelle verkoop aan het buitenland.68
Het gebruik van stoomschepen, die in handen waren van buitenlanders, de elektrische kabelverbinding op de zeebodem tussen Europa en Shanghai (wat de communicatie en bijgevolg informatie over de markt vergemakkelijkte) en de aanleg van spoorwegen stuitten op veel verzet uit vrees voor de schadelijke economische gevolgen die dergelijk grote veranderingen met zich zouden kunnen meebrengen. In 1875 werd de eerste spoorweg van China aangelegd tussen Shanghai en Wusong en dan nog via een omweg, want de grond die bestemd was voor de spoorweg was onder andere voorwaarden aangekocht. De rails liepen door velden van boeren, er was veel verzet en uiteindelijk werd de lijn twee jaar later alweer vernietigd.69 Zo'n tien jaar na de aanleg van de eerste spoorweg, in 1886, werd opnieuw toestemming gegeven voor de constructie van een spoorlijn tussen Beijing en Hankou. Uiteindelijk begon men pas in 1898 met behulp van Frans en ook Belgisch kapitaal aan de spoorlijn.70 In 1900 was het Chinese spoorwegennet slechts 400 kilometer lang, tienmaal minder dan op dat moment in België.71
68
Ibid., pp. 65-66. Chesneaux, Bastid, Bergère, 1976, pp. 155-156 & p. 187. 70 Tregear, 1965, p. 148 & p. 192. 71 Plasschaert, 2007, p. 64. 69
28
4.1.3 Decentralisatie van beheer
Er was bovendien een totaal gebrek aan Chinese initiatieven om de eigen ambachtelijk georganiseerde en versnipperde theemarkt te structureren. De Qingregering had geen oog voor het verbeteren van de theeproductie die op kleine schaal gebeurde. Thee werd namelijk vaak als extra gewas naast rijst geteeld (het basisvoedsel van de lokale bevolking). De technologie was ouderwets en men had geen weet van de veranderingen op de markt. 72 De theeproductie in China werd door kleine theetelers beheerd en de bestuursmethode was blijven steken in
een fase van handenarbeid
met een beetje
vooruitgang in
familiewerkplaatsen. De Chinezen beschikten niet over de kennis of het inzicht van het mechanisme van vraag en aanbod die bepalend is voor de evolutie van de marktprijs, noch over de technieken om producten te promoten. Bijgevolg konden ze zich niet gemakkelijk aanpassen aan de regelmatig veranderende behoeftes van de buitenlandse consument die stilaan de Indische thee verkoos omdat die sterker was van smaak en donkerder van kleur dan de Chinese.73 De theeboeren teelden er maar op los in hun kleine en gedecentraliseerde theeplantages die slechts enkele mu (1/6 are) tot enkele tientallen mu groot waren. Beperkingen op de productiehoeveelheid waren er niet. Ze hoefden zich geen zorgen te maken om de verkoop, want de export werd gedomineerd door buitenlandse firma‟s. Net als de overheid hebben de producenten nagelaten zich te mengen in de internationale theehandel. Ze lieten het initiatief aan de Engelsen over en beperkten zich tot het leveren van hun producten. Ze gedoogden dat de theemarkt in Londen werd ontwikkeld. Toen de theeprijzen behoorlijk waren, wedijverden de boeren om een zo hoog mogelijke oogst, want hoe meer men teelde, hoe meer geld in het laatje kwam. Aan de andere kant aarzelden ze om progressie te maken. De bestuursmethodes van de kleine boeren konden duidelijk niet voorzien in de behoeften van de theehandel. In India werd de theeproductie beheerd door vennootschappen. De superioriteit van India tegenover China kan worden gelijkgesteld met de superioriteit van de industrieel tegenover de handenarbeider.74
72
Yu Qikun, Su Miju, 2007, (2), p. 46. Ibid., p. 62. Zie ook Tregear, 1965, p. 131. 74 Su Quanyou, 2004, (2), p. 62. 73
29
4.1.4 Gebrek aan kapitaal
De theeboeren beschikten niet over het nodige kapitaal om te investeren in machines omdat de Industriële Revolutie aan hen was voorbijgegaan. Ze konden enkel aanbieden wat ze teelden door gebruik te maken van de traditionele teeltmethodes die honderden jaren oud waren. Het plukken en verwerken van thee voor transport en verkoop gebeurde volledig ambachtelijk.75 Gebrek aan mechanisatie van de processen bestendigde de lange verwerkingstijd. Thee werd in die tijd in de wind gedroogd, in de zon geroosterd, met de hand verkruimeld en gebakken in de wok. Net als voor de tijdsduur van plukken tot drogen waren er ook geen duidelijke richtlijnen voor de geur van Chinese thee, een wezenlijk kenmerk van kwaliteitsthee.76 Bovendien was er vaak niet genoeg tanine en druivensuiker in de theebladeren aanwezig waardoor die een tekort aan stimulerende kracht bezat. Elke theeboer wou zijn geproduceerde thee, enkele tientallen tot enkele honderden jin (1 jin = 500 gram), verkopen aan de theehandelaars. Voor de tussenhandelaars die van de theeboeren thee kregen om aan derden te verkopen was er weinig kapitaal omdat ze vaak afhankelijk waren van een reeks leningen. Omwille van de schulden wilde men dan ook snel verkopen.
De hoofdoorzaak van het verval van de Chinese thee-export is de politieke onwil om zich aan te passen aan om het even welke verandering vooral als die uit het westen komt. De daarmee gepaard gaande afscherming en het inbouwen van belemmeringen voor de handel (embargo's, belastingen, beperken van het aantal havens) hebben niet alleen af en toe een rem gezet op een vlotte ontwikkeling van de theeproductie maar ongewild werd Engeland, de marktleider, gedwongen nieuwe regio's op te zoeken. De Chinese thee maakte geen schijn van kans meer tegenover de buitenlandse thee uit India, Ceylon en Japan die gekenmerkt werden door een sublieme en gecontroleerde kwaliteit, concurrerende prijzen en lage productiekosten. Bovendien had men een snelle toegang tot informatie over de markt en waren de belastingen op thee in de concurrerende landen laag.
75 76
Tregear, 1965, p. 132. Evans, 1992, p. 122.
30
4.2 Externe oorzaken
De Chinezen hebben om verschillende redenen hun monopolie uit handen gegeven. In dit proces was Engeland de onbetwiste hoofdrolspeler. De Engelsen hebben in feite de theemarkt gemaakt, uitgebouwd en alle veranderingen gestuurd. De theehandel gebeurde hoofdzakelijk in Londen.
4.2.1 Geografische concurrentie
Om aan de belemmeringen die China de Engelsen permanent oplegde te ontkomen, begonnen zij met succes in hun kolonies thee te telen. Hier is geografische concurentie opgedoken waarbij de oorspronkelijke teler als verliezer achterbleef. Vanaf 1833 werden in India de pogingen tot theeteelt vol energie gesteund en aangemoedigd. Op 24 januari 1834 richtte de Engels-Indische gouverneur Bentinck een theecomité op bestaande uit drie Engelsen en één Chinese dokter. Zij waren verantwoordelijk voor onderzoek naar de mogelijkheden voor het planten van thee op Indische bodem. Een decennium voordien had men in Assam, een gebied in het noordoosten van India, een variant van de Chinese thee ontdekt, namelijk Camellia Sinensis var. Assamica. Deze werd gekruist met de uit China geïmporteerde thee tot een Indische bastaardvorm. Dankzij kapitaal van de Engelse en Indische regering en actieve participatie van particulieren kon de thee-industrie zich snel ontwikkelen. Deze snelle ontwikkeling van de Indische thee was slechts een middel van de Engelsen om te profiteren van de natuurlijke rijkdommen van hun kolonie: de verwerking en export van thee waren beide in Engelse handen en de winsten werden door Engeland opgeëist. Omwille van deze voordelen voor de Engelsen in de Indische theeteelt, trachtte men de bevolking aan te zetten tot het kopen van de Indische thee en de Chinese thee opzij te schuiven. De eerste partij Indische thee werd op een Londense veiling in 1838 tegen opbod verkocht aan een hoge prijs. Hoewel de op hetzelfde moment in Engeland geïmporteerde Chinese thee van een hogere kwaliteit was, werd die verkocht aan een veel lagere prijs door het patriottisme van de Engelsen.77 Per pond Chinese thee werden er ook iets meer importbelastingen geïnd dan op de Indische. Dit zorgde voor een oneerlijke concurrentie op de Engelse markt.78
77 78
Lin Qimo, 2003, (6), p. 64. Ibid., pp. 63-64.
31
4.2.2 Mechanisatie
De Eerste Industriële Revolutie (eind 18de-begin 19de eeuw) was in Engeland zover gevorderd dat er vraag was naar machines die in de Indische theeverwerking konden worden gebruikt. Men ging dan ook moderne wetenschap en technologie combineren en men begon machines op grote schaal te gebruiken voor het verwerken van thee. Dit zorgde voor een snelle mechanisatie van de Indische theeproductie. Het ontwerpen, bouwen en verbeteren van deze machines begon rond de jaren '50 van de 19de eeuw en is niet toe te schrijven aan één persoon. Charles Henry Olivier was de eerste die in 1854 in Engeland het patent verkreeg voor het verbeteren van de droogmachine. Het jaar nadien vond Alfred Savage een machine uit die verschillende soorten thee kon scheiden of mixen. In 1860 verkreeg hij het patent voor verbeteringen van de zeef- en snijmachines. In 1865 werd een patent van uitvinding toegekend aan Benjamin Dickinson voor de droogmachine die de Engelse burgerlijk ingenieur James C. Kinmond perfectioneerde. Zoals hen waren er vele anderen die hun steentje hebben bijgedragen. Rond het midden van de jaren '70 van de 19de eeuw waren alle soorten machines noodzakelijk voor het verwerken van thee uitgevonden en operationeel. Het wijdverspreide gebruik van machines zorgde er niet alleen voor dat de kosten van de theevervaardiging daalden en dat de kwaliteit werd gegarandeerd, maar men ging ook veel efficiënter werken. Zo gebruikte men na de mechanisatie 8 000 machines waar men vroeger 1 500 000 arbeiders nodig had en door het gebruik van de droogmachine kon men de droogtijd voor thee reduceren van 20 tot 4 uren. Bovendien kon de machinale vervaardiging van thee zonder uitzondering een gemiddelde opbrengst garanderen ongeacht of het weer goed of slecht was.79
4.2.3 Theetransport
Het transport werd door de Engelsen in de nieuwe gebieden structureel (zowel te land als overzee) aangepakt. Ze werden daarbij uiteraard in hun eigen kolonie door geen enkele overheid gehinderd of tegengewerkt. Alles verliep veel vlotter omdat naast de moderne opslagruimten de aangeboden verschepingsmogelijkheden aanzienlijk vergrootten. India (later ook Ceylon) heeft het geografische voordeel dat het dichter bij Engeland ligt. Omdat men bij
79
Lin Qimo, 2003, (6), pp. 64-65.
32
de Indische thee reiskosten uitspaarde, kon men sneller verkopen. Dit is één van de redenen waarom de Engelse handelaars de Chinese thee de rug toekeerden. Terwijl de transportinfrastructuur in China nog totaal niet ontwikkeld was, beschikte men in India over comfortabele vervoersmiddelen. Vele theeplantages hadden een spoorverbinding van de inpakplaats rechtstreeks naar de dokken in de havens waar stoomschepen voor anker lagen. Op die manier kon men de containers met thee zeer goedkoop naar hun bestemming vervoeren en er was ook minder risico op beschadiging van de verpakking. Men vervaardigde thee volgens de marktbehoeften die nauw werden opgevolgd door Europese experts.80 Belangrijk in de theehandel tussen China en Engeland was ook het openen van het Suezkanaal in 1869. Samen met het vervangen van zeilboten door stoomboten zorgde dit ervoor dat de zeeroute
en
de
reistijd
tussen
Europa
en
Azië
aanzienlijk
ingekort
werden.
In 1870 werd voor het eerst 711 000 pond thee per stoomboot via het Suezkanaal naar Europa getransporteerd. Amper twee jaar later was dit al spectaculair toegenomen tot 22 000 000 pond! De Chinese theehandel werd op deze manier verder geïntegreerd in de door Engeland gedomineerde internationale markt.81 Rusland, dat in het verleden thee importeerde via de landroute in Kyakhta, veranderde zijn theetransport na het openen van het Suezkanaal. Thee werd rechtstreeks naar Odessa, een havenstad in Oekraïne, gevoerd via de Middellandse en de Zwarte Zee. De oorspronkelijk in Kyakhta gevestigde Russische handelaars migreerden naar Hankou (provincie Hubei), één van de elf nieuw opengestelde verdragshavens die gelegen is aan de Yangzi.82 De Engelsen verkregen een concessie in Hankou in 1861 waarmee de internationale handel in die stad van start ging. Later werden er ook nog concessies toegestaan aan landen als Rusland en Frankrijk. Thee was in 1872 met ruime voorsprong het grootste exportproduct.83 Zo dwongen de Russen de Engelse handelaars die zich in Shanghai gevestigd hadden om in het binnenland thee te verhandelen. Dit zorgde voor een verhoogde exportkost waardoor de concurrentiekracht van Chinese thee op de Engelse markt nog daalde. Stilaan werden de Russen zelfs een echte bedreiging voor Engeland, want na de aanleg van de trans-Siberische spoorlijn konden de Russische handelaars gemakkelijk thee en andere Chinese goederen
80
Su Quanyou, 2004, (2), p. 62. Lin Qimo, 2003, (6), pp. 66-67. 82 Morse, 1955, pp. 475-476. 83 Tregear, 1965, p. 248. 81
33
binnen een week in Moskou brengen; vanaf daar ging het sneller naar de rest van Europa dan de Engelse stoomschepen die via het Suezkanaal moesten varen.84
4.2.4 Kapitalisme en industriële ontwikkeling
De ontwikkeling van een agrarische economie naar een industriële economie is schatplichtig aan Europese kapitalistische invloeden. Onder kapitalisme verstaan we een economisch systeem dat gebaseerd is op privé-eigendom en het gebruik van eigen vermogen voor de productie en uitwisseling van goederen en diensten, met het doel winst te maken. Dit systeem was de aanleiding tot het vormen van een wereldeconomie in de 19de en 20ste eeuw. Tot midden 18de eeuw was de economische ontwikkeling in China en het westen ongeveer dezelfde. In beide gebieden dreef men handel en waren er verbeteringen van de landbouwtechnologie. In Europa ontstonden handelscentra en handelsnetwerken tussen producenten en handelaars. De markt van traditionele producten werd uitgebreid naar het platteland waardoor de productie toenam. Via de maritieme handel gingen de Europeanen op zoek naar kruiden, zilver en thee. Er ontstonden een heleboel handelsorganisaties en men begon zich meer en meer op gespecialiseerde productie toe te leggen. Om de economische ontwikkeling te bevorderen, bouwde men een goede infrastructuur uit. Men richtte een banksysteem op waar het vergaarde kapitaal om te investeren werd beheerd, men investeerde in spoorwegen en bouwde de openbare diensten uit. Op het einde van de 18de eeuw vond in het westen de eerste Industriële Revolutie plaats.85
In China ontstonden ook handelscentra, zij het op Chinese wijze. Daar waar men in het westen over een revolutie spreekt, ging het in China gewoon om een evolutie. Er vond een gespecialiseerde productie van thee, zijde en katoen plaats en er ontstonden grote groepen handelaars waarvan de Shanxihandelaars de handel van het noordwesten van China voor hun rekening namen en de Huizhouhandelaars die van Centraal en Zuid-China. Op het platteland ontstonden in beide gebieden textielindustrieën die zorgden voor enkele technologische vernieuwingen. Een verschil tussen China en het westen is dat in Europa vele landen door middel van oorlogen met elkaar concurreerden om macht en welvaart (uit nationalisme). De overheden van de verschillende Europese naties hadden veel geld nodig en dit werd voor een groot deel 84 85
Evans, 1992, pp. 131- 132. John K. Fairbank, The United States & China, New York: The Viking Press, 1962, pp. 106-107.
34
bereikt door intensieve handel in binnen- en buitenland. De handelaars wilden op hun beurt steun van de staat zodat ze nog grotere winsten konden maken. Dit stimuleerde technologische vernieuwingen en kwam de economie ten goede. In China, door de geografische omvang, was de interne handel groot genoeg: de lokale zelfvoorziening van boeren verminderde en regio‟s werden afhankelijk van andere regio‟s voor hun noden. De uitwisseling tussen stad en platteland nam toe en boeren werden deel van een regionaal handelsnetwerk. Ze voorzagen niet langer alleen zichzelf. Buitenlandse handel was dan ook niet belangrijk omdat China zelfvoorzienend was. Uitbreiding van de agrarische handelseconomie betekende nieuwe stukken land ontginnen voor landbouw en op die manier de productiviteit verhogen.86 In India was er meer dan voldoende kapitaal waarmee men vanuit het buitenland een hele resem technologisch vergevorderde machines kon aanschaffen. Men beschikte er over „wrijfen draaimachines‟, droogmachines met hete lucht, nieuwe systemen voor het inpakken van thee en ander ondersteunend materiaal.87
4.2.5 Semi-kolonialisme
Het verval van de theehandel in de late Qing wordt ook wel eens toegeschreven aan het semikoloniale, semi-feodale karakter van de Chinese maatschappij wat ervoor zorgde dat de theeproductie zich niet progressief kon ontwikkelen, maar stagneerde en uiteindelijk wegkwijnde.88 In de 19de eeuw had een groot deel van de niet-Europese wereld (veel landen van Azië en Afrika) een satellietstatus in relatie met Europa. De niet-Europese wereld werd een bron van voedsel en brandstof voor de Europese naties, een plaats waar ze hun kapitaal konden gaan investeren en een markt voor hun fabrikaten. Eerst trachtte men te integreren door middel van handelsrelaties zodat er goederenstromen ontstonden tussen de metropolen en hun satellieten. In China ruilde men westerse producten voor traditionele Chinese producten als thee en zijde. Deze eerste fase duurde tot de jaren 80 van de 19de eeuw. In de tweede fase ontstonden er relaties gebaseerd op stromen van kapitaalinvesteringen (in scheepvaart, mijnen en spoorwegen). Na de tweede Industriële Revolutie (1870-1914) werden naast Groot-Brittannië 86
Timothy Brook en Gregory Blue (uitgs.), China and Historical Capitalism, Cambridge: Cambridge University Press, 1999, pp. 210-231. Zie ook Frances V. Moulder, Japan, China, and the modern world economy, Cambridge: Cambridge University Press, 1977, p. 25. 87 Su Quanyou, 2004, (2), p. 62. 88 Yu Qikun, Su Miju, 2007, (2), p. 45.
35
ook andere landen zoals Duitsland en Rusland industriële machten. Gedurende deze periode veranderde de basis van de westerse economieën van steenkool en ijzer in staal- en petroleumindustrie.
Het
was
eveneens
het
begin
van
de
massaproductie
van
consumptiegoederen zoals voedsel en kledij.89 China ontsnapte ook niet aan de expansiedrang van het westen. Na het ruwe contact tussen China en het commerciële imperialisme van het westen bevond China zich min of meer in een semi-koloniaal systeem. Het land was enerzijds namelijk te groot gebleken om te veroveren. Het was geen volwaardige kolonie in die zin dat het onder rechtstreekse controle viel van een westerse natie, maar het systeem van de extraterritorialiteit waarbij de buitenlandse naties in de verdragshavens onder de jurisdictie van het eigen land vielen, maakte hen immuun tegen de beperkingen opgelegd door de Qingregering. Verschillende landen hadden concessies en China kon dan ook weinig doen tegen de invasie van buitenlandse handelaars en missionarissen. Dit zorgde voor voortdurende wrevel. Anderzijds was China niet in staat om een weg naar modernisering te vinden. Investeringen in industrieën om op grote schaal te gaan produceren bleven uit. De Chinezen leefden op zichzelf, binnen hun familie en kenden geen nationalisme zoals de Europeanen. Op het moment dat China als land had moeten optreden tegen het westen faalden ze.90
4.2.6 Verlies van andere markten
Naast Engeland waren er ook nog andere Europese naties die in de 18de eeuw handel dreven met China. Door de royale winsten in de theehandel werden onder meer ook Amerikaanse handelaars aangetrokken tot de thee-industrie. De theehandel tussen China en Amerika kende een snelle ontwikkeling. Tot 1858 voerde Amerika alleen maar Chinese thee in, maar nadien begon Amerika ook thee aan te kopen in Japan. Toch behield de Chinese thee tot 1905 het overwicht. Nadien bleek de concurrentie van de Japanse en Indische thee te sterk en de theehandel tussen beide landen raakte in verval.91 Frankrijk, Zweden en Denemarken waren eveneens actief in de theehandel. In 1750 bedroeg de thee die Frankrijk importeerde 82% van de goederenwaarde van de export, in Zweden 95,1% en in Denemarken zelfs 97,6%. Door de concurrentie van Engeland zakte dit aandeel van thee op het einde van de 18de eeuw in Frankrijk tot 59,38% en in Zweden tot 80%. Deze
89
Moulder, 1977, pp. 91-97. Fairbank, 1962, pp. 10-13 & p. 122. 91 Yu Qikun, Su Miju, 2007, (2), p. 46. 90
36
landen trokken zich na 1885 geleidelijk volledig terug uit de theehandel door het tekort aan zilver en door de concurrentie van Engeland en Amerika.92 Behalve bovenstaande oorzaken heerste er in China ook een ongunstig klimaat door de invloeden van de oorlogen die in de tweede helft van de 19de eeuw het Chinese binnenland teisterden. Met het buitenland waren er ook conflicten (de Chinees-Franse oorlog van 1884 tot 1885, de Chinees-Japanse oorlog van 1894 tot 1895,...). Deze onstabiele omgeving zorgde er voor dat de Chinese thee-export verder in verval raakte terwijl China's concurrenten een stabilisatie van de export kenden.93
92 93
Ibid., pp. 44-45. Su Quanyou, 2004, (2), p. 62.
37
5. De weerslag op de Chinese economie
5.1 De Chinese economie
5.1.1 Agrarische economie
De economie van China was fundamenteel gezien een zelfvoorzienende agrarische economie. In de 19de eeuw was China het grootste agrarische land ter wereld. 70% van het nationale inkomen was afkomstig van de landbouw en 80-85% van de bevolking waren boeren. Hun boerderijen waren klein, ze produceerden op kleine schaal door middel van man- en dierkracht en het werk was bijzonder intensief. De opbrengsten waren gering, maar het land kon zichzelf van voedsel voorzien.94 De introductie van Amerikaanse gewassen zoals de zoete aardappel en maïs zorgde voor een nieuwe economische ontwikkeling van landbouwgebieden die voordien niet geschikt waren voor het telen van Chinese gewassen. Enerzijds kon dit de behoeftes van de snel stijgende bevolking opvangen, maar anderzijds, door bodemerosie, ging dit ook gepaard met natuurrampen als overstromingen en droogtes.95 Buiten het landbouwseizoen beoefenden de Chinezen ambachten die de landelijke economie ten goede kwamen. De technologie waarover de ambachtslui beschikten, was van een hoog niveau en stond vaak onder verantwoordelijkheid van de overheid. De productie was min of meer geografisch bepaald: thee werd in de provincies Fujian, Hubei en Yunnan geproduceerd, zijde in Guangdong en Zhejiang en porselein in Jiangxi. De landbouwtechnologie was eveneens van een behoorlijk niveau: men had succesvol dijken en kanalen aangelegd, eveneens onder verantwoordelijkheid van de centrale overheid. Toch was de rol van de overheid in de economie veeleer passief. Men wilde vooral zorgen dat de bevolking genoeg te eten had zodat opstanden konden worden vermeden.96 De landbouw en ambachten in familiaal verband vormden de basis voor de agrarische economie. Vanaf de jaren '70 van 19de eeuw begon het verval van verscheidene ambachten. Concurrentie van buitenlands textiel haalde de prijs naar beneden waardoor er voor de ambachtslui geen winsten meer waren (de katoenindustrie was een belangrijke bron van inkomsten voor veel boeren), Chinees ijzer werd vervangen door buitenlands dat goedkoper en van hogere kwaliteit was. De productie van typisch Chinese producten (thee, zijde en
94
Moulder, 1977, pp. 25-30. Chesneaux, Bastid, Bergère, 1976, pp. 45-48. 96 Moulder, 1977, pp. 62-64. 95
38
porselein) kende wel nog een bloeiperiode. Toen de Chinese thee-export op de internationale markt wegviel, was er nog steeds een binnenlandse markt. Met een snel stijgende bevolking lijkt het ook weinig waarschijnlijk dat de vraag naar China‟s nationale drank daalde. Na thee bleef zijde nog steeds een belangrijk exportproduct en het is dan ook niet zo dat de ambachten ineens verdwenen waren. Alleen waren boeren niet langer afhankelijk van de lokale markt, maar ook van de nationale en zelfs internationale markt.97
5.1.2 Positie van handelaars
Aan het begin van het keizerrijk in 221 v. Chr. ontstond in China een bureaucratie (in Europa kende men nog lange tijd het feodale systeem). Tot aan de komst van het westerse gedachtegoed nam China de waarden en filosofie over van het Confucianisme. Het Confucianisme benadrukt zelfperfectie door een literaire opleiding en verwerpt praktische en gespecialiseerde expertise in wereldlijke zaken. Een Confucianist gebruikte zijn eigen kapitaal en dat van de familie om een literaire opleiding te bekostigen. Aan het hoofd van de maatschappij stond de geleerde-bestuurder (junzi) die een voorbeeldfunctie had. Op het moment dat de hogere klasse niet meer beantwoordde aan dit ideaal, bijna bij elke dynastiewissel, ontstonden er boerenopstanden. Na de hogere klasse volgden de boeren, handwerkers, handelaars en soldaten. Hoewel handelaars een plaats hadden in de agrarische economie, werden ze op de sociale ladder van de Confucianistische maatschappij laag aangeschreven: 'rijk' worden doe je niet door winst te maken uit handel, maar door kennis van de Confucianistische waarden. Ze konden zich niet ontwikkelen tot een volwaardige sociale klasse met politieke macht.98 Volgens de klassentheorie is industrialisatie het resultaat van het verschijnen van een klasse die deze steunt, normaal gezien de bourgeoisie die ontstond door de groei van handel. Er is ook een staatsbeleid nodig dat de industrialisatie steunt, veelal gebeurde dit nadat de bourgeoisie iets te zeggen had in het beleid. 99 Het kapitalisme dat in de handelssector (vooral bij de thee- en zijdehandelaars) de kop opstak, werd echter door de regering in bedwang gehouden door middel van een strenge controle en ongunstige belastingregels. Industriële veranderingen bleven in China uit vooral door de zelfvoorziening en het daarmee gepaard gaande isolationisme. China was ook overtuigd van zijn eigen
97
Feuerwerker, 1969, pp. 29-30 & p. 44. Brook en Blue, 1999, p. 225. Zie ook Fairbank, 1962, pp. 46-47. 99 Moulder, 1977, pp. 12-22. Zie ook Tregear, 1965, p. 111. 98
39
superioriteit en had geen producten van de 'barbaren' nodig.100 Buitenlandse handelaars werden dan ook niet met open armen ontvangen en de ontwikkeling naar een verwerkende industrie als volgende stap na handenarbeid werd ontmoedigd door de staat. Vanaf de late 18de eeuw en in de 19de eeuw ontwikkelden zich gildes die de functie uitoefenden van tussenpersonen. Ze waren verantwoordelijk voor het correct gebruik van maten en gewichten, ze bepaalden prijzen en controleerden de betalingen van belastingen op handel. De staat rekende op hen om zich te verzekeren van correcte belastingsinkomsten.101 Ondanks de belemmeringen kon de handel zich goed ontwikkelen. Vooral in het zuiden van China, aan het lagere Yangzibekken, ontstonden handelsroutes waar druk gebruik van werd gemaakt. Het gebied was economisch erg belangrijk. Zoals eerder gezegd bloeide de theehandel in Zhejiang en Fujian.102 In Fujian begon men de katoenteelt op te geven voor het produceren van meer winstgevende thee. Er waren zelfs regio's die graan opgaven om een monopolie op te bouwen voor thee en moerbeibomen (voor de productie van zijde). Bijgevolg nam de productiehoeveelheid van thee en ook de theehandel toe.103 Na het openen van China voor het westen ontstond in de verdragshavens een geprivilegieerde groep Chinezen rond de buitenlandse
gemeenschap,
de
„compradores‟
die
optraden
als
tussenpersoon
in
handelstransacties tussen buitenlanders en Chinezen. Zij vormden de eerste Chinese bourgeoisie die aan het moderne kapitalisme kan worden gelinkt. Zij begonnen te investeren in de westerse ondernemingen in China.104 Chinese handelaars die een privé-bedrijf wilden opstarten, werden door de staat geboycot. In de zijdesector werd privé-initiatief toegelaten en uiteindelijk verspreidde het zich naar andere gebieden, maar door de beperkte mechanisatie en de concurrentie van het buitenland hadden ze het vaak erg moeilijk.105
Niet te onderschatten verdere problemen waren de variatie van de conversie van maten en gewichten, de waarde van de tael (zie punt 5.1.5) en de conversie tussen zilver en koper. Dit euvel werd in de nieuwe theegebieden opgelost omdat daar het Engelse systeem werd toegepast. Op monetair vlak waren ook de wisselende koersen een permanente zorg. Typisch voor een agrarische economie is dat tegenvallende oogsten altijd leidden tot leningen om een moeilijke tijd te overbruggen. De intrestvoeten lagen zeer hoog. 100
Tregear, 1965, p. 142. Leonard en Watt, 1992, pp. 119-134. 102 Hao, 1986, pp. 138-154. 103 Su Quanyou, 2004, (2), p. 60. 104 Chesneaux, Bastid, Bergère, 1976, p. 69 & pp. 218-219. 105 Ibid., pp. 227-228. 101
40
Nog vóór de Opiumoorlog kende China een monetaire crisis en vals geld was wijdverspreid in omloop, wat zorgde voor onrust bij de boerenbevolking. Die onrust werd nog versterkt toen Kanton een groot deel van zijn activiteiten verloor omdat die na het verdrag van Nanjing verdeeld waren met de andere verdragshavens. Veel mensen verloren er hun werk en ze vormden een gevaar van opstand. De Taipingopstand kende er zijn oorsprong, ver verwijderd van de regering, die er bijgevolg geen controle kon op uitoefenen106
5.1.3 Inlijving van China door het westen
Ondanks de bloeiende theehandel bleef de handel nog steeds beperkt tot de verdragshavens. De Chinese economie voorzag nog altijd voldoende in haar eigen behoeftes en importeerde minder goederen dan de Engelsen hadden gehoopt. Als gevolg daarvan kwam er een tweede Opiumoorlog tussen China enerzijds en Frankrijk en Groot-Brittannië anderzijds. In de jaren '70 en '80 gebruikten buitenlandse handelaars stoomschepen om via de binnenlandse wateren naar Hankou te varen waar ze thee en zijde kochten. China kocht nog steeds veel opium aan tot ze in de jaren '80 meer en meer eigen opium gebruikten. De controle van de douane kwam in handen van westerlingen terecht. De douane was verantwoordelijk voor het verzamelen van import- en exportbelastingen, haventaksen en onderhoud van havens. Het was een belangrijk orgaan van de staat, maar toch had dit ook voor de Qingregering zijn voordelen: in 1864 bracht het hen 8 miljoen tael op en in 1886 15 miljoen; dit was een kwart van het inkomen van de staat.107 Tussen 1860 en 1885 werden in de verdragshavens 61 buitenlandse bedrijven opgericht waarvan de meeste Brits waren. Het waren vooral scheepswerven, bedrijven onder leiding van Russische handelaars die tegelthee produceerden en bedrijven die instonden voor de noden van de buitenlandse gemeenschappen.108 Na aanvaringen met Engeland en Frankrijk tijdens de Opiumoorlogen en conflicten met de Russen over Centraal-Azië was er stilaan interesse in China vanuit Japan, dat intussen al gemoderniseerd was na de Meijirestauratie (1868). In 1884 brak de Chinees-Franse oorlog uit omwille van Vietnam dat één van China‟s meest genegen buurlanden en één van de oudste tribuutlanden was. Nadat Frankrijk in de jaren '60 delen van Vietnam had geannexeerd en in een verdrag bevolen had om de relatie met China te
106
Moulder, 1977, pp. 153-163. Zie ook Brook en Blue, 1999, pp. 184-185. Chesneaux, Bastid, Bergère, 1976, pp. 175-177. 108 Ibid., pp. 180-181. 107
41
verbreken, liepen de spanningen op. Li Hongzhang die behoorde tot de yangwu-beweging kon via onderhandelingen een oorlog nog even afwenden. Hij stuitte daarbij op fel verzet van de leden van de qingliu dang en uiteindelijk kwam het in 1884 tot een gewapend conflict waarbij een groot deel van Zuid-China werd betrokken (over de yangwu-beweging en de qingliu dang wordt verder uitgeweid in 5.1.4). De moderne vloot die China net had opgebouwd (nota bene met hulp van Franse technici), was niet opgewassen tegen de Franse troepen en werd meteen weggevaagd. De oorlog werd afgesloten met het verdrag van Tianjin in 1885. Vietnam werd een Frans protectoraat, Zuid-China werd opengesteld voor handel met Frankrijk en er werd een akkoord gesloten in verband met de ontwikkeling van een spoorwegennet. Deze situatie leidde opnieuw tot een versterking van het 'anti-buitenlandgevoel' en de woede richtte zich ook op de christelijke aanwezigheid aangemoedigd door de conservatieve lijn van de qingliu dang. Na 20 jaar van zelfversterking was opnieuw gebleken dat de 'moderniseringen' niets hadden uitgehaald en China was eens te meer niet opgewassen tegen het buitenland. De yangwu-beweging ging echter door met haar activiteiten en bleef volharden in het aanmoedigen van de moderniseringen.109
5.1.4 Restauratieperiode (1860-1874) en zelfversterkingsbeweging (1860-1895)
Na de tweede Opiumoorlog (1856-1860) bleek opnieuw dat het Chinese systeem de ontwikkeling van de maatschappij belemmerde en niet opgewassen was tegen het Westerse kapitalisme. De Qingdynastie stond op de rand van de afgrond. Als antwoord en reddingspoging riep Cixi, moeder van keizer Tongzhi (een intelligente, maar heerszuchtige en sluwe vrouw), de Restauratieperiode (1860-1874) in het leven. Dit was een poging om de heerschappij van de Mantsjoes over China te herstellen en de lokale controle te versterken. Men wilde ook de agrarische economie nieuw leven inblazen. Tijdens de Restauratieperiode stonden twee groepen tegenover elkaar. Enerzijds was er de yangwu yundong (洋务运动), 'beweging voor buitenlandse zaken' die meer wilden samenwerken met de buitenlanders om te leren van de Westerse wetenschap en technologie. Anderzijds was er de qingliu dang(清流党), de 'groep van de zuivere stroom'. Dit was de conservatieve lijn die gesteund werd door keizerin-regentes Cixi die vooral de troon wilde veilig stellen.
109
Chesneaux, Bastid, Bergère, 1976, pp. 191-196.
42
Het eerste wat de yangwu yundong bereikte, was het uitbouwen van het leger. Dit maakte deel uit van de ziqiang yundong (洋务运动), de zelfversterkingsbeweging (1860-1895) bedoeld om het traditionele China te beschermen tegen het buitenland en om enkele economische moderniseringen door te voeren.110 De klemtoon lag op het versterken van de militaire weerbaarheid: het Chinese leger werd uitgerust met Russische wapens en kreeg een opleiding van het westen. De hoge aankoopprijs van westerse wapens zette de Chinezen aan om zelf te gaan produceren. Moderne ondernemingen zagen het levenslicht: er ontstonden enkele arsenalen in Jiangsu en Zhejiang onder toezicht van westerse (Franse en Engelse) ingenieurs waar technologische vernieuwingen plaatsvonden. Men bouwde scheepswerven en stoomschepen, maar toch bleven deze ondernemingen traditioneel en meestal kwam men door geldgebrek niet verder dan een experimentele fase. De wapenarsenalen waren ook al een voorbode van de strijd om macht door lokale krijgsheren. Ondertussen bleef China wapens aankopen van het buitenland wat het handelstekort vergrootte. China was aangewezen op leningen van het westen en dus bijzonder afhankelijk van hen. Dit in tegenstelling tot het doel van de zelfversterkingsbeweging. De economische moderniseringen door de introductie van machines bleef echter beperkt. Er waren te weinig machines en dus had handenarbeid nog steeds de overhand. Behalve militaire activiteiten werden er ook taleninstituten opgericht (in Peking, Shanghai en Guangzhou) waar men Engels, Russisch en Frans leerde. Toch spendeerden de studenten nog steeds het grootste deel van hun tijd aan traditionele Chinese studies. Naast ziqiang wilde de yangwu-beweging ook fuqiang (富强, voorspoed en macht) nastreven. Deze fase begon met het oprichten van één van China‟s eerste moderne ondernemingen: China Merchants Steam Navigation Company, kortweg CMC (轮船招商局, Navigatie-per-Stoomschip bedrijf van Chinese Handelaars). Dit was een onderneming die gesubsidieerd werd door de regering en in samenwerking met Chinese handelaars (官督商办, controle van de overheid en uitvoering door handelaars). Het doel was de westerse stoomschepen die in de Chinese kusthandel betrokken waren te verdringen. Het bedrijf bracht veel op en bloeide van 1872 tot 1884 zolang het in handen was van de handelaars. Toen de betrokkenheid van de staat in het beheer toenam en ze onmiddellijk inkomsten wilde vergaren, ging het bedrijf echter failliet. Zo ongewoon was dit niet omdat de subsidies enigszins beperkt waren. Veel geld had de Chinese regering namelijk niet meer: opstanden zoals die van de Taiping en de schadeloosstellingen na de verschillende confrontaties tussen China en het westen kostten handenvol geld.111 De CMC zorgde voor de ontwikkeling van de 110 111
Heirman, Dessein, Delporte, 2001, p. 133-135 Leonard en Watt, 1992, pp. 139-142. Zie ook Moulder, 1977, pp. 189-193.
43
mijnbouw die ook werd opgericht volgens het guandu shangban-systeem, maar de archaïsche methodes van ontginning zorgden vaak voor problemen. Van in het begin stuitte de yangwu-beweging op verzet van de conservatieve lijn die zich gesterkt voelde door de weerstand van de bevolking tegen industrialisatie. De maatschappij met haar traditionele economie wilde van geen veranderingen weten. De tegenstelling werd vooral duidelijk in de jaren '70.112 De qingliu dang bleef halsstarrig vasthouden aan het Confucianistische ideaal van „kennis is macht‟. Het conservatisme zorgde ervoor dat de staat zwak bleef. Het verhinderde verandering en technologische innovatie, de ontwikkeling van industriële ondernemingen bleef uit en de economie verkeerde in een soort stagnatieperiode. De handel kon zich niet verder ontwikkelen onder meer omdat die gebukt ging onder de last van de lijin.113 Daardoor waren ook fabrikanten niet geneigd om hun productie te verhogen door een werkverdeling door te voeren of door hun productiemethodes te verbeteren.114
5.1.5 Bank- en financiewezen
Het ministerie van financiën was verantwoordelijk voor alle financiële en economische zaken van het land. Enkele van de taken waren het organiseren van bevolkingstellingen, bepaalde handelsregelingen formuleren en allerlei heffingen bepalen. Het regelde ook de administratie van de door de staat gecontroleerde bedrijven voor thee, zout en mijnbouw. Het ministerie was actief op centraal en lokaal niveau.115 De overheidsfinanciën weerspiegelden de agrarische basis van de Chinese economie. De voornaamste belasting was een belasting op grond die drie vierde van de inkomsten van de centrale regering opbracht. Toch was dit bedrag nog niet de helft van wat de regering had kunnen krijgen. De moeilijk te controleren administratieve organisatie was omslachtig en corrupte belastingsinners misbruikten hun macht om boeren te bedriegen. Een deel van het geld kwam terecht bij plaatselijke ambtenaren om zichzelf te verrijken. Deze situatie maakte het de Chinese regering niet gemakkelijk toen ze werd geconfronteerd met de vergoedingen die moesten betaald worden aan de Westerse naties na de Opiumoorlogen. Naast de grondbelasting was er een accijns op graan in de regio‟s aan de benedenloop van de Yangzi. Verdere inkomsten kwamen van de douane, zo‟n 10% van de overheidsinkomsten. Onder deze laatste viel ook de thee-export. Er waren ook nog belastingen op zout. In de jaren 1853 112
Chesneaux, Bastid, Bergère, 1976, pp. 201-239. Moulder, 1977, pp. 3-4. 114 Chesneaux, Bastid, Bergère, 1976, pp. 149-155. Zie ook Brook en Blue, 1999, pp. 97-98. 115 Leonard en Watt, 1992, pp. 9-18. 113
44
kwam er een nieuwe belasting bij, de lijin (厘金), een ad valorem belasting op consumptiegoederen met de bedoeling het leger te bekostigen dat tegen de Taiping ten strijde trok. De tarieven verschilden van provincie tot provincie. Nadat de opstand was neergeslagen, bleef de lijin een belangrijke bron van inkomsten voor de lokale overheden.116
Koperen munten werden door de staat geproduceerd. Naast koper was zilver een geldig betaalmiddel. Een gangbare eenheid voor zilver was de „tael‟, een muntstuk van ongeveer 38 gram met een waarde van 1000 koperen munten. Vanaf de vroege 19de eeuw was er een groeiende instabiliteit in het monetaire systeem. De prijs van zilver steeg door een tekort aan koper en later verloren de koperen munten hun waarde door een overaanbod. Tijdens de Opiumoorlog leidde het wegvloeien van zilver tot een depreciatie van koper. Vooral in ZuidChina was dit probleem ernstig. De problemen van de betaalmiddelen (verschillende eenheden werden door elkaar gebruikt) in de regio‟s van de verdragshavens versterkten deze monetaire crisis. Tijdens de Tongzhirestauratie trachtte men de waarde van de koperen munten opnieuw wat op te krikken, maar met weinig resultaat.117
De eerste Chinese inheemse banken verschenen in de 18de eeuw in de regio van het Yangzibekken en ook in de havensteden Shanghai en Ningbo. De banken waren lokaal gericht en ze deden dienst als commerciële banken. Ze stonden in nauw verband met de Chinese handelaars. Ze leidden het wisselen van lokaal geld, gaven geldbriefjes uit,... De groeiende internationale handel na 1860 stimuleerde de ontwikkeling van inheemse banken die vooral in de verdragshavens (onder meer de secundaire verdragshavens van Fuzhou en Hankou, dichtbij de theeproducerende regio‟s) aanwezig waren, waar ze een actieve rol speelden in het financieren van de handel tussen China en het westen. Er waren twee soorten banken: piaozhuang (票庄) die fondsen overbrachten van de ene markt naar de andere en qianzhuang (钱庄, Zuid-Chinese naam) of yinhao (银号, Noord-Chinese naam). De functie van de tweede soort bank was fondsen verstrekken en geld wisselen van de ene valuta naar de andere. De inheemse banken droegen ook hun steentje bij tot de ontwikkeling van de theehandel. Deze banken waren eerder klein van omvang, maar ze stonden de lokale thee- en zijdehandelaars bij door hun ligging in de nabijheid bij de thee- en zijdedistricten. Vele inheemse banken in Hankou stonden leningen toe aan lokale theehandelaars tijdens de jaren '60 en '70. 118 Een
116
Chesneaux, Bastid, Bergère, 1976, pp. 17-18 & pp. 142-143. Ibid., p. 29 & p. 55 & p. 73 & p. 157. 118 Hao, 1986, pp. 80-90. 117
45
modern banksysteem dat verzameld spaargeld in de ontwikkeling van industrie kon investeren, bestond in China nog niet.119 Buitenlandse banken werden opgericht in de verdragshavens in de jaren '40. De Britse banken hadden tot het einde van de 19de eeuw de overhand. De banken hielpen het groeiende aantal westerse handelsondernemingen. Ze leverden het kapitaal voor export en import en voorzagen ook in lange- en kortetermijnleningen.120 Ze reikten leningen uit aan de qianzhuang die op hun beurt dan geld konden verschaffen aan de Chinese handelaars om producten aan te kopen bij buitenlandse bedrijven. De banksector was één van de sectoren die nauw betrokken was bij de theehandel. Die kreeg het dan ook hard te verduren toen de thee-export begon te tanen. Het aantal buitenlandse banken nam in tien jaar tijd snel af en er waren zoveel kleine theebanken in onderlinge wanordelijke concurrentie dat de mensen hun vertrouwen verloren hadden.121
5.1.6 De financiële crisis van 1883
De zwaarste economische crisis vond plaats in 1883 in Shanghai. Rond midden jaren ‟70 vonden enkele natuurrampen plaats in het Chinese binnenland (droogtes, in 1883 trad de Yangzi buiten zijn oevers met overstromingen tot gevolg, enz.) waardoor de handel in de verdragshavens terugliep en de koopkracht verminderde. China had een handelstekort sinds 1877 wat leidde tot een tekort aan geld aan China‟s kust, vooral in Shanghai dat het commerciële centrum van China was. De belangrijkste oorzaak was echter speculatie op de markt. Door het succes van de CMC werden in vele provincies begin jaren ‟80 mijnbedrijven opgericht met aandelen die op de Shanghaimarkt werden verhandeld. Door speculatie liepen de prijzen hoog op. Mogelijk speelde ook de dreiging van de Chinees-Franse oorlog een rol omdat hierdoor vele depositohouders hun geld terugtrokken uit de banken. In 1883 gingen vele bedrijven actief in thee, zijde, katoen,… failliet en ongeveer de helft van de inheemse banken stapte uit de handel. Van de andere helft ging het grootste deel bankroet. Prijzen en aandelen stortten ineen. Nadien namen de bureaucraten de macht weer over door middel van het systeem van guandu shangban. Door de crisis was het moeilijk om opnieuw te gaan investeren in industriële ondernemingen.122
119
Feuerwerker, 1969, p. 43. Moulder, 1977, p. 117. 121 Lin Qimo, 2003, (6), pp. 68-69. 122 Hao, 1986, pp. 323-334. 120
46
5.2 De gevolgen van het verval van de thee-export
Het verval van de Chinese thee-export luidde een ongunstige periode in voor heel wat mensen. Theeboeren, theehandelaars en zelfs het hof werden niet gespaard. Deze situatie had een zekere invloed op de uitgaven van de regering en op de economie van de theeregio‟s. 123
5.2.1 De val van de theeprijzen
Het meest direct zichtbare gevolg van de falende thee-export, was de val van de theeprijzen. In het verleden kon China door zijn monopoliepositie op de theemarkt zelf de theeprijzen bepalen en de Chinese theehandelaars behaalden meestal mooie winsten. Door de bloeiende handel waren er enorm veel boeren die thee wilden planten. In aanloop echter naar een mondiale theemarkt waren de internationale theeprijzen afhankelijk van het aantal arbeidsuren van de productie, van vraag en aanbod op de internationale theemarkt en van de hoeveelheid goederen in stock in Londen. Midden 19de eeuw begon de al lage theeprijs plots te zakken: in 1846 leverde één picul 20 tot 30 tael op, in 1895 was de waarde met meer dan de helft gezakt tot slechts tien tael voor één picul. Na het internationaliseren van de prijzen, steeg het risico op verlies aanzienlijk omdat de theeprijzen onderhevig waren aan fluctuaties op de internationale markt. Dit raakte de telers het hardst. Het geld dat zij verdienden, was een peulenschil in vergelijking met de grote winsten van de tussenpersonen en de mandarijnen. Deze laatsten trachtten het tij nog te keren door minder thee op de markt te brengen in de hoop dat de theeprijs opnieuw zou stijgen, maar dit mislukte. Vanaf 1889 begonnen ook een heleboel buitenlandse handelaars de deuren te sluiten omwille van de aanhoudende verliezen.124
123 124
Lin Qimo, 2003, (6), p. 67. Ibid., p. 66. Zie ook Chesneaux, Bastid, Bergère, 1976, p. 217.
47
5.2.2 Gevolgen voor de economie
Wanneer we onderstaande tabel bekijken met de Chinese import- en exportgegevens en de totale handelsbalans gedurende de periode (1870-1890), zien we dat de handelsbalans van 1872 tot 1876 positief is met een hoogtepunt in 1876. Nadien is er een handelstekort met een eerste piek in 1881. Vanaf midden jaren '80 van de 19de eeuw is er een voortdurend groot handelstekort.125 Wanneer we deze tabel nu vergelijken met de tabel van de thee-export naar Engeland die eerder in dit werk aan bod kwam (zie 3.1.1), zien we een vrij parallel verloop. De thee-export kende een hoogtepunt in 1874, bleef min of meer constant gedurende de tweede helft van de jaren '70, kende nog een opflakkering in 1880 op het moment dat het handelstekort gereduceerd was tot een minimum, maar zakte uiteindelijk weg vanaf midden jaren '80. Uit bovenstaande gegevens zouden we kunnen stellen dat het wegvallen van de thee-export naar Engeland wel degelijk een invloed had op de algemene economische omgeving.
125
Feuerwerker, 1969, pp. 48-53.
48
5.2.3 Gevolgen voor de inkomsten van de regering en het Qinghof Het Qing-hof dat er in die tijd een decadente levensstijl op nahield (Cixi gebruikte fondsen voor de vernieuwing van de oorlogsvloot voor de bouw van een nieuw zomerpaleis126) werd ook niet gespaard. Het bezondigde zich aan verspilzucht, maar het verlies van de inkomsten uit de theehandel betekende dat ook zij moesten gaan besparen. De inkomsten uit de belastingen en heffingen op thee vielen jaar na jaar terug. Het lokale bestuur werd gedwongen om zijn uitgaven te beperken en bouwprojecten die gesponsord werden door de theebelastingen moesten worden stopgezet. Men zag zich genoodzaakt de theeopbrengst te beperken en er werd beslist om de thee niet meer te verzamelen en te transporteren om zo extra verlies te vermijden. Op deze manier werden ook de theeboeren en de handelaars getroffen.127
5.2.4 Gevolgen voor de theeboeren en theehandelaars De theeregio‟s zoals Fujian en Anhui waren centra van kleine handelaars. Telkens in het theeseizoen kwamen ze massaal naar deze gebieden om veel geld te investeren in de theesector wat zorgde voor een verfijning van de thee en een betere ontwikkeling van de containers voor transport. De tewerkstelling van een heleboel mensen in de thee-industrie zorgde ervoor dat de economie zich kon ontwikkelen.128 Door de val van de theeprijzen was de theeteelt niet langer winstgevend. Op vele plaatsen waar vroeger kwaliteitsthee werd geproduceerd, was er geen mens meer die er nog naar omkeek. Theeplantages werden als waardeloos beschouwd. De theestruiken bleven een heel jaar onaangeroerd op de velden staan en het landschap werd enorm desolaat. De theeboeren kregen het zelfs moeilijk om in hun levensonderhoud te voorzien en sommigen onder hen overwogen om te stoppen met het telen van thee. Andere gewassen konden ze meestal niet verbouwen door de onproductieve bergachtige gronden, waar slechts thee zo goed gedijde.
126
Plasschaert, 2007, pp. 56-64. Lin Qimo, 2003, (6), pp. 67-71. 128 Qi Yundong, 2007, (1), p. 47. 127
49
Daar waar het mogelijk was, gingen sommigen zoete aardappelen en andere groenten planten. Anderen begonnen met het verwijderen van de theestruiken om er opiumpapavers te telen. De opiumconsumptie was weer licht gestegen en de eigen opiumteelt ontwikkelde zich zodat men minder afhankelijk was van invoer vanuit het buitenland. De thee-industrie had gefaald en sleurde heel wat mensen mee in haar val.129
129
Lin Qimo, 2003, (6), pp. 67-71.
50
Besluit
Uit deze vergelijkende studie is duidelijk gebleken dat ook de Chinese theehandel niet ontsnapte aan de turbulente jaren die volgden op de Opiumoorlog. Na een eeuwenlange bloeiperiode van de Chinese thee-export, kent deze uiteindelijk een keerpunt naar een periode van verval die kan worden opgesplitst in een periode van relatief en een periode van absoluut verval.
Het verval van de Chinese thee-export op de internationale theemarkt is te wijten aan diverse interne en externe oorzaken. De manipulatie van Engeland, als grootste speler op de internationale theemarkt, is wellicht de belangrijkste externe oorzaak omdat die in grote mate heeft bijgedragen tot die ongunstige situatie voor de Chinese thee-export. Het feit dat de Engelsen zich volledig gingen toeleggen op het importeren van thee uit hun kolonies, India en Ceylon, was voor China een zware klap. De concurrentie werd onhoudbaar en de verliezen stapelden zich op. Chinese thee was een tweederangs product geworden en verloor stilaan zijn status. De exporthoeveelheid van Chinese thee op de Engelse theemarkt werd geleidelijk aan een fractie van wat het ooit was. De industrialisatie van enkele theebedrijven in Russische handen, leek het tij nog even te kunnen keren, maar uiteindelijk kon deze hulp niet baten.
Het verval van de Chinese thee-export had gevolgen voor heel wat groepen en organisaties die bij de theehandel waren betrokken. Vele mensen verloren hun werk en inkomen en gingen een leven vol onzekerheid tegemoet, waardoor ze een potentiële bron van opstanden gingen vormen, vooral in het zuiden van China waar de meeste theeregio's zich situeerden.
Het werken aan deze verhandeling vond ik uiterst interessant en het was zeer verrijkend in die zin dat ik op een efficiënte manier heb leren omgaan met het verzamelen en verwerken van heel wat materiaal. Indien ik over meer tijd zou hebben beschikt, was ik graag verder op zoek gegaan naar meer materiaal om mijn tabel (3.1.1) verder te vervolledigen. Een bezoek aan enkele Engelse archieven had hierbij een goede optie kunnen zijn.
51
Bibliografie
Chinese bronnen: - Lin Qimo 林齐模, 'Jindai Zhongguo chaye guoji maoyi de shuaijian' 近代中国茶叶国际贸易的衰减 (verval van de Chinese thee in de internationale handel), Lishi yanjiu, 2003, (6), pp. 58-71. - Qi Yundong齐运东, 'Shilun Qingdai Zhong'e chaye maoyi' 试论清代中俄茶叶贸易 (Over de theehandel tussen China en Rusland in de Qingdynastie), Lishi Wenhua, 2007, (1), pp. 46-47. - Su Quanyou苏全有, 'Lun Qingdai Zhongying chaye maoyi' 论清代中英茶叶贸易 (discours over de theehandel tussen China en Engeland in de Qingdynastie), Liaocheng Daxue xuebao, 2004, (2), pp. 58-63. - Ye keyi qingxin: chapin, chashi, chashu也可以清心茶品, 茶事, 茶书 (wat ook vrede in je geest brengt: thee-instrumenten, theezaken, theeboeken), Taibei, guoli gugong bowuyuan, 1991. - Yu Qikun俞其坤, Su Miju宿迷菊, ' Qingdai chaye maoyi xingshuai chutan' 清代茶叶贸易兴衰初探 (eerste onderzoek naar de bloei en verval van de theehandel in de Qingdynastie), Wenhua Lishi, 2007, (2), pp. 43-47. - Zhongguo da baikequanshu 中国大百科全书 (grote encyclopedie van China). 2 volumes. Vol. 1: Nongye农业(landbouw), Beijing: Zhongguo da baikequanshu chubanshe, 1992.
52
Westerse bronnen:
- Brook, Timothy en Blue, Gregory (uitgs.), China and Historical Capitalism, Cambridge: Cambridge University Press, 1999.
- Cheng, Tien-fong, A History of Sino-Russian relations, Westport: Greenwood Press, 1973.
- Chesneaux, Jean, Bastid, Marianne, Bergère, Marie-Claire, China from the Opium Wars to the 1911 Revolution, Sussex: The Harvester Press, 1976.
- De Winkler prins redactie, Levenskunst, Amsterdam: Elsevier, 1961. - Evans, John C., Tea in China, the history of china’s national drink, Westport: Greenwood Press, 1992.
- Fairbank, John K., The United States & China, New York: The Viking Press, 1962.
- Fairbank, John K. en Kwang-Ching Liu (uitgs.), The Cambridge History of China: Vol.11: Late Ch’ing, 1800-1911, Part 2. Cambridge: Cambridge University Press, 1980
- Feuerwerker, Albert, The Chinese economy, ca. 1870 - 1911, Cambridge: Cambridge University Press, 1969.
- Hao, Yen-p‟ing, The Commercial Revolution in Nineteenth-Century China, The Rise of Sino-Western Mercantile Capitalism, Berkeley: University of California Press, 1986.
- Heirman, Ann, Dessein, Bart, Delporte, Dominiek, China, een maatschappelijke en filosofische geschiedenis van de vroegste tijden tot de twintigste eeuw, Gent: Academia Press, 2001.
- Leonard, Jane Kate and Watt, John R. (uitgs.), To Achieve Security and Wealth, The Qing Imperial State and the Economy 1644-1911, New York: East Asia Program Cornell University, 1992.
53
- Lu Yu, The Classic of Tea: Origins & Rituals (vert. door Carpenter Francis Ross), New York: Ecco Press, 1995.
- Morse, Hosea Ballou, The international relations of the Chinese empire, Taibei: Xie Meng Neng, 2de uitgave, 1955.
- Moulder, Frances V., Japan, China, and the modern world economy, Cambridge: Cambridge University Press, 1977.
- Needham, Joseph, Science and civilization in China (Sivin Nathan, uitg.), Vol. 6, Part 6: Medicine, Cambridge: Cambridge University Press, 2000.
- Plasschaert, Sylvain, China, inzicht in zijn doorbraak, Leuven: Davidsfonds, 2007.
- Pratt, John T., China and Britain, New York: Hastings House, 1945.
- Purcell, Victor, South and East Asia since 1800, Cambridge: Cambridge University Press, 1965.
- Tregear, T. R., A geography of China, Chicago: Aldine Publishing Company, 1965.
- Wilkinson, Endimion, Chinese history: a manual, Cambridge (Massachusetts) en London: Harvard University Asia Center, 2000.
Nuttige site:
- www.puerhcha.com
54