Farmaceutisch bedrijf
(EUMEDICA) 1. NAAM VAN HET GENEESMIDDEL Vantasse 50 mg, implantaat 2. KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING Elk implantaat bevat ongeveer 50 mg histrelineacetaat overeenkomend met 41 mg histrelin. Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1. 3. FARMACEUTISCHE VORM Implantaat. Het implantaat heeft de vorm van een klein, dun, flexibel buisje. De kern met histrelineacetaat bevindt zich in een niet-biologisch afbreekbaar, cilindervormig reservoir van hydrogel van 34,5 mm x 3,15 mm. 4. KLINISCHE GEGEVENS 4.1 Therapeutische indicaties Palliatieve behandeling van gevorderde prostaatkanker. 4.2 Dosering en wijze van toediening Dosering De aanbevolen dosis van Vantasse is een implantaat voor een periode van 12 maanden. Gemiddeld wordt er dagelijks 50 µg histrelineacetaat afgegeven. Het implantaat wordt subcutaan ingebracht aan de binnenkant van de bovenarm. De respons op de behandeling met Vantasse moet worden opgevolgd aan de hand van klinische parameters en metingen van de concentratie prostaatspecifiek antigeen (PSA) in het serum. Klinisch onderzoek heeft aangetoond dat de testosteronconcentraties in het serum kunnen toenemen gedurende de eerste behandelingsweek (opstoot van testosteron). De testosteronconcentraties daalden vervolgens tot binnen het castratiebereik (≤ 50 ng/dL) tegen Week 4. Eens het castratieniveau werd bereikt, bleef dit behouden zolang de behandeling met Vantasse werd voortgezet. Als de klinische respons van een patiënt suboptimaal blijkt te zijn, dan is het aanbevolen om te controleren of de testosteronconcentratie in het serum zich binnen het castratiebereik bevindt. Het implantaat moet na een behandeling van 12 maanden worden verwijderd. Op het moment dat het implantaat wordt verwijderd, kan een nieuw implantaat worden ingebracht om de behandeling voort te zetten. Zie de onderstaande procedures voor inbrengen en verwijderen. Pediatrische patiënten Vantasse is gecontra-indiceerd voor gebruik bij kinderen onder de 18 jaar aangezien de veiligheid en werkzaamheid van Vantasse bij deze populatie niet zijn vastgesteld. Er zijn geen gegevens beschikbaar. Lever- en nierfunctiestoornis Vantasse is onvoldoende bestudeerd bij patiënten met een leverfunctiestoornis. Bij patiënten met een lichte tot matige nierfunctiestoornis (CLcr: 15-60 ml/min.) moet de dosis van het geneesmiddel niet worden aangepast. Vantasse is niet onderzocht bij prostaatkankerpatiënten met een ernstige nierfunctiestoornis. 4.3 Contra-indicaties Vantasse is gecontra-indiceerd bij patiënten die overgevoelig zijn voor histreline of voor één van de hulpstoffen vermeld in rubriek 6.1, voor GnRH, voor GnRH-agonisten/-analogen of voor stearinezuur. Anafylactische reacties op synthetische LHRH of LHRHagonisten/-analogen zijn ook gemeld. Gebruik bij vrouwen en kinderen is gecontra-indiceerd. 4.4 Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik Reacties op de behandeling met Vantasse moeten worden opgevolgd door regelmatig de concentraties van testosteron en prostaatspecifiek antigeen in serum te meten, in het bijzonder wanneer de beoogde klinische of biochemische respons op de behandeling niet is bereikt (zie rubriek 4.2).
Histreline veroorzaakt tijdens de eerste week van de behandeling een tijdelijke stijging van testosteronconcentraties in serum. Patiënten kunnen een verergering van symptomen of nieuwe symptomen ervaren, waaronder gewrichtspijn, botpijn, neuropathie, hematurie, of obstructie van de ureter of blaasuitgang. Gevallen van obstructie van de ureter en ruggenmergcompressie, wat kan leiden tot paralyse met of zonder fatale complicaties, zijn in verband met LHRH-agonisten gemeld. Patiënten met metastatische wervellaesies en/of obstructie van de urinewegen moeten tijdens de eerste paar weken van de behandeling nauwlettend worden opgevolgd. Voor deze patiënten moet een profylactische behandeling met anti-androgenen in overweging worden genomen. Als ruggenmergcompressie of een nierfunctiestoornis optreedt, moet de standaardbehandeling voor deze complicaties worden ingesteld. De resultaten van de testosteronbepalingen zijn afhankelijk van de analysemethode. Het is raadzaam rekening te houden met het type en de precisie van de testmethodologie om zeker te zijn dat de juiste klinische en therapeutische beslissingen worden genomen. Langdurige androgeendeprivatie hetzij door bilaterale orchidectomie of toediening van GnRH-analogen wordt in verband gebracht met een verhoogd risico op botontkalking en kan leiden tot osteoporose en een verhoogd risico op botbreuken. Daarenboven kunnen patiënten metabole veranderingen (bv glucose-intolerantie of verergering van bestaande diabetes) of een verhoogd risico van cardiovasculaire gebeurtenissen ondervinden. Patiënten met een hoog risico op metabole of hart-en vaatziekten moeten zorgvuldig worden onderzocht vooraleer de behandeling en adequaat toezicht tijdens de androgeen deprivatie therapie wordt opgestart. Vantasse moet met voorzichtigheid worden gebruikt bij patiënten met een abnormale leverfunctie om de toepasbaarheid van Vantasse vast te stellen bij deze patiënten, zoals Vantasse is niet voldoende bestudeerd bij patiënten met leverinsufficiëntie. Er is een verhoogd risico op depressie (die ernstig kan zijn) bij patiënten die behandeld worden met GnRH-agonisten, zoals histreline. Patiënten moeten hierover worden geïnformeerd en waar nodig worden behandeld als er symptomen ontstaan. Het implantaat inbrengen gebeurt met een chirurgische procedure. Voor het inbrengen van het implantaat mag enkel de Vantasse implantaatinjector gebruikt worden. Het is aangewezen om de aanbevolen procedures voor inbrengen en verwijderen zorgvuldig te volgen om het risico op complicaties en uitstoting van het implantaat tot een minimum te beperken (zie rubriek 6.6). In gevallen waarbij het implantaat moeilijk te lokaliseren is met palpatie kan echografie of een CT-scan worden gebruikt. Kinderen en vrouwen werden niet onderzocht. De houder van dit geneesmiddel bevat latexrubber. Kan ernstige allergische reacties veroorzaken. 4.5 Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie Met Vantasse zijn er geen geneesmiddeleninteractiestudies uitgevoerd die op de farmacokinetiek zijn gebaseerd. Een behandeling met histreline leidt tot onderdrukking van de hypofyse gonadale as. Resultaten van diagnostische tests van hypofyse /gonadotrofinefuncties en gonadale functies die tijdens of na de behandeling met histreline worden uitgevoerd, kunnen worden beïnvloed. 4.6 Vruchtbaarheid, zwangerschap en borstvoeding Preklinische studies hebben aangetoond dat histrelin de vruchtbaarheid bij mannelijke dieren vermindert als gevolg van het farmacologische effect. De vruchtbaarheid wordt echter weer normaal na het staken van de behandeling (zie rubriek 5.3.). Vanwege de indicatie van Vantasse is het niet bestudeerd bij vrouwen die zwanger zijn of borstvoeding geven en mag het niet worden gebruikt bij vrouwen . 4.7 Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen Er is geen onderzoek verricht met betrekking tot de effecten op de rijvaardigheid en op het vermogen om machines te bedienen. 4.8 Bijwerkingen De veiligheid van Vantasse is in twee klinische studies geëvalueerd bij 171 patiënten met prostaatkanker die maximaal 36 maanden werden behandeld. Net zoals andere LHRH-analogen veroorzaakte Vantasse tijdens de eerste week van de behandeling een tijdelijke stijging van de testosteronconcentraties in serum. Daarom dient men bij patiënten met wervelmetastasen en/of obstructie van de urinewegen of hematurie tijdens de eerste paar weken van de behandeling rekening te houden met mogelijke verergeringen van tekenen en symptomen van de ziekte. Als deze aandoeningen verergeren, kan dit leiden tot neurologische problemen, zoals een gevoel van zwakte en/of paresthesie van de onderste ledematen of verergering van de symptomen van de urinewegen (zie rubriek 4.4). In de klinische studies werd bij 8 van de 171 patiënten tijdens de eerste 12 maanden, nadat een of meerdere implantaten waren ingebracht, het implantaat door de plaats van de incisie uitgestoten. In een hoofdstudie werden de reacties op de plaats van de implantatie ook in detail geëvalueerd. Reacties op de plaats van inbrengen traden zeer vaak op. Ze werden in de studie door 13,8% van de patiënten ervaren. De ernst van al deze lokale reacties werd als licht gerapporteerd. De meeste van deze reacties waren het gevolg van inbrengen van het eerste implantaat of van het verwijderen/inbrengen van een nieuw implantaat en ze traden op en
verdwenen binnen de eerste twee weken nadat het implantaat was ingebracht. Bij 2,8% van de patiënten hielden de reacties aan en nog eens 2,8% ontwikkelde reacties op de plaats van inbrengen na de eerste twee weken na implantatie. Van 138 patiënten in een hoofdonderzoek ontwikkelden 2 patiënten een lokale infectie en ontsteking van de huid. Bij één geval werd dit verholpen met een behandeling met orale antibiotica en bij het andere geval verdween dit zonder behandeling. Lokale reacties na inbrengen van een volgend implantaat waren vergelijkbaar met de lokale reacties die werden waargenomen na inbrengen van het eerste implantaat. De volgende mogelijk of waarschijnlijk gerelateerde systemische bijwerkingen traden tijdens klinische studies op na een behandeling van maximaal 24 maanden met Vantasse of zijn bijwerkinken gebaseerd op post-marketing meldingen of bijwerkingen van LHRHagonisten die klasse-effecten zijn. De bijwerkingen die tijdens een behandeling met Vantasse in klinische studies zijn gerapporteerd, worden in onderstaande Tabel 1 vermeld volgens systeem/orgaanklasse en frequentie. Zeer vaak (≥ 1/10) Vaak (≥ 1/100, < 1/10) Soms (≥ 1/1.000, < 1/100) Zelden (≥ 1/10.000, < 1/1.000) Zeer zelden (< 1/10.000), Niet bekend (kan met de beschikbare gegevens niet worden bepaald) Binnen iedere frequentiegroep worden bijwerkingen gerangschikt naar afnemende ernst. Tabel 1: De incidentie van mogelijk of waarschijnlijk gerelateerde bijwerkingen die zijn gemeld door patiënten die maximaal 24 maanden met Vantasse zijn behandeld. Orgaanklasse
Zeer vaak
Vaak
Infecties en parasitaire aandoeningen Bloed en lymfestelselaandoeningen Voedings en stofwisselingsstoornissen
Psychische stoornissen Zenuwstelselaandoeningen Hartaandoeningen
Bloedvataandoeningen
Soms
Zelden
Niet bekend
Huidinfectie Anemie Vochtretentie, hypercalciëmie, hypercholesterolemie, vraatzucht, meer eetlust Stemmingswisselingen, depressie, verhoogd libido, insomnie Duizeligheid, Beven, lethargie hoofdpijn Palpitaties, ventriculaire extrasystolen Opvliegers1 Blozen
Ademhalingsstelsel , borstkas en mediastinumaandoeningen Maagdarmstelselaandoeningen Lever en galaandoeningen
Dyspnoe die door fysieke inspanningen wordt uitgelokt
Huid en onderhuidaandoeningen Skeletspierstelsel
Hypertrichose
Constipatie
Glucoseintolerantie3, verergering van bestaande diabetes
Hart-en vaatziekten3, QTverlenging
Hematoom
Buikklachten, misselijkheid
Leverfunctiestoornis
Artralgie, pijn in de
Nachtelijk zweten, pruritus, hyperhidrose Rugpijn,
Huiduitslag Osteoporose
en bindweefselaandoeningen Nier en urinewegaandoeningen
ledematen
Voortplantingsstelsel en borstaandoeningen
Erectiestoornis1, testisatrofie1, gynaecomastie1
Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen
Onderzoeken
Letsels, intoxicaties en verrichtingscomplicaties
Pollakisurie, nierfunctiestoornis2, urineretentie
spierspasmen, spierinfiltratie, nekpijn Nierfalen, urolithiase, dysurie, hematurie
Seksuele disfunctie, borstpijn, gevoeligheid van de borst, genitale pruritus (mannen) Letsel op de plaats Perifeer oedeem, van inbrengen, (meer) pijn, zwelling, erytheem op de plaats (niet specifieke) pijn, van inbrengen, malaise, gevoel van asthenie, koude, vermoeidheid, reactie prikkelbaarheid op de plaats van inbrengen, pijn, gevoeligheid Gewichtstoename, Verhoogde verhoogde aspartaataminobloedglucosewaarde transferasewaarde, verhoogde lactaatdehydrogenasewaarde in het bloed, verhoogde testosteronwaarde in het bloed, verminderde creatinineklaring, verhoogde zuur fosfatasewaarde in de prostaat, gewichtsverlies Occlusie van de ureterstent, blauwe plekken
Ontsteking op de plaats van inbrengen.
1 Beoogde farmacologische reactie op het afremmen van testosteron. 2 5 van de 8 patiënten hadden eenmaal een lichte nierfunctiestoornis (omschreven als creatinineklaring ≥ 30 ml/min. en < 60 ml/min.),
die opnieuw binnen het normale bereik viel tegen het volgende medische consult. 3 LHRH-agonisten klasse-effecten 4 Gebaseerd op post-marketing meldingen Langdurige androgeendeprivatie hetzij door bilaterale orchidectomie of toediening van GnRH-analogen wordt in verband gebracht met een verhoogd risico op botontkalking en kan leiden tot osteoporose en een verhoogd risico op botbreuken. Daarenboven kunnen patiënten metabole veranderingen (bv glucose-intolerantie of verergering van bestaande diabetes)of een verhoogd risico van cardiovasculaire gebeurtenissen ondervinden. Melding van vermoedelijke bijwerkingen Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico’s van het geneesmiddel voortdurend worden gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen te melden via website : www.fagg.be of e-mail :
[email protected]. 4.9 Overdosering Niet van toepassing. 5. FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN 5.1 Farmacodynamische eigenschappen Farmacotherapeutische categorie: gonadotrofine-releasing hormonen. ATC-code: L02AE05. Histreline is een synthetisch analoog van een natuurlijk LHRH. Na implantatie van Vantasse wordt histreline in het weefsel verspreid,
wat leidt tot inhibitie van de LH-secretie door de hypofyse wat op zijn beurt leidt tot een daling van testosteronconcentraties in serum bij mannen. Het effect is omkeerbaar wanneer de behandeling wordt stopgezet. Net zoals andere LHRH-agonisten kan Vantasse aanvankelijk leiden tot een tijdelijke stijging van de testosteronconcentratie in serum. Één maand na de implantatie zijn de testosteronconcentraties gedaald tot binnen het castratiebereik (≤ 50 ng/dL) en blijven ze onderdrukt zolang Vantasse aanwezig is. Deze remming leidt ertoe dat bij de meeste patiënten de prostaattumor kleiner wordt en dat de symptomen verbeteren. Het implantaat wordt subcutaan ingebracht en blijft gedurende 12 maanden ter plaatse, terwijl het geneesmiddel wordt afgegeven via het reservoir van hydrogel. De gemiddelde dagelijkse afgifte gedurende de periode van 12 maanden bedraagt ongeveer 50 µg histrelineacetaat, met hogere histrelineconcentraties in het plasma bij het begin van de doseringsperiode en lagere concentraties tegen het einde ervan, maar waarbij de testosteronconcentraties binnen het castratiebereik blijven. Het reservoir van hydrogel van het implantaat bepaalt de diffusiesnelheid in het op water gebaseerde milieu. Hydrogel wordt niet opgelost, maar gelijkt qua samenstelling op levend weefsel, wat bijdraagt tot zijn biocompatibiliteit aangezien het de mechanische irritatie van omringende cellen en weefsel vermindert. Bovendien vertoont het in vivo een lage spanning op het oppervlak, waardoor eiwitten minder op het oppervlak worden geabsorbeerd en verzameld. Dit is belangrijk om trombose en andere biologische afstotingsprocessen te voorkomen. 5.2 Farmacokinetische eigenschappen Absorptie: Nadat één Vantasse 50 mg, implantaat subcutaan werd ingebracht bij patiënten met gevorderde prostaatkanker (n = 17), traden piekserumconcentraties van 1,10 ± 0,375 ng/ml (gemiddelde waarde ± SD) na een mediane duur van 12 uur op. Een continue subcutane afgifte is bewezen, aangezien de serumspiegels tijdens de volledige 52 weken durende doseringsperiode aanhielden. De gemiddelde histrelineconcentratie in serum aan het einde van de 52 weken durende behandelperiode was 0,13 ± 0,065 ng/ml. Wanneer de histrelineconcentraties in serum na een tweede implantatie na 52 weken werden gemeten, waren de waargenomen serumconcentraties 8 weken na inbrengen van het tweede implantaat vergelijkbaar met de concentratie in dezelfde periode na de eerste implantatie. De gemiddelde snelheid van subcutane afgifte van het geneesmiddel van 41 implantaten, waarvan het residuele geneesmiddelgehalte werd getest, was 56,7 ± 7,71 µg/dag gedurende een 52 weken durende doseringsperiode. De relatieve biologische beschikbaarheid van het Vantasse implantaat bij prostaatkankerpatiënten met een normale nier- en leverfunctie ten opzichte van een subcutane bolusdosis bij gezonde mannelijke vrijwilligers bedroeg 92%. De histrelineconcentraties in serum waren evenredig met de dosis na één, twee of vier Vantasse-implantaten van 50 mg (50, 100 of 200 mg in de vorm van histrelineacetaat) bij 42 prostaatkankerpatiënten. Distributie: Het schijnbare verdelingsvolume van histreline na een subcutane bolusdosis (500 µg) bij gezonde volwassen vrijwilligers bedroeg 58,4 ± 7,86 l. De fractie van het geneesmiddel dat in plasma ongebonden is en dat in vitro werd gemeten, bedroeg 29,5% ± 8,9% (gemiddelde waarde ± SD). Biotransformatie: Een in vitro studie naar het metabolisme van het geneesmiddel waarbij humane hepatocyten gebruikt werden, identificeerde één histrelinemetaboliet die afkomstig was van C-terminale dealkylering. Peptidefragmenten als gevolg van hydrolyse zijn ook waarschijnlijke metabolieten. Na een subcutane bolusdosis bij gezonde vrijwilligers bedroeg de schijnbare klaring van histreline 179 ± 37,8 ml/min. (gemiddelde waarde ± SD) en de terminale halfwaardetijd bedroeg 3,92 ± 1,01 uur (gemiddelde waarde ± SD). De schijnbare klaring na inbrengen van een Vantasse-implantaat van 50 mg (in de vorm van histrelineacetaat) bij 17 prostaatkankerpatiënten bedroeg 174 ± 56,5 ml/min (gemiddelde waarde ± SD). Eliminatie: Er is met Vantasse 50 mg, implantaten geen studie naar de uitscheiding van het geneesmiddel uitgevoerd. Luteïniserend hormoon (LH) nam 1 tot 6 weken na verwijdering van het implantaat opnieuw het normale niveau aan. De testosteronspiegel keerde binnen de 2 weken na de verhoging van het LH-gehalte opnieuw tot het normale niveau, wat erop wijst dat de inhibitie omkeerbaar is. Bijzondere populaties: Ouderen De meerderheid (89,9%) van de 138 patiënten die in de primaire klinische studie werden bestudeerd was 65 jaar of ouder. Kinderen De veiligheid en werkzaamheid van Vantasse bij pediatrische patiënten zijn niet vastgesteld (zie rubriek 4.2). Ras Wanneer de histrelineconcentraties in serum van 7 Latijns-Amerikaanse, 30 zwarte en 77 Caucasische patiënten werden vergeleken, waren de histrelineconcentraties vergelijkbaar.
Nierfunctiestoornis: Wanneer de gemiddelde histrelineconcentraties in serum werden vergeleken tussen 42 prostaatkankerpatiënten met een lichte tot matige nierfunctiestoornis (CLcr: 15-60 ml/min.) en 92 patiënten zonder nier- of leverfunctiestoornis, waren de gehaltes ongeveer 50% hoger bij de patiënten met een nierfunctiestoornis (0,392 ng/ml tegenover 0,264 ng/ml). Hogere concentraties werden waargenomen bij patiënten met een grotere nierfunctiestoornis. Er zijn geen gegevens over patiënten met een ernstige nierfunctiestoornis. Deze wijzigingen als gevolg van een nierfunctiestoornis worden niet klinisch relevant geacht. Daarom hoeft de dosering van het geneesmiddel bij deze subpopulaties van patiënten niet te worden aangepast. Leverinsufficiëntie De invloed van leverinsufficiëntie op de farmacokinetiek van histreline is niet voldoende onderzocht. 5.3 Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek Onderzoek op het gebied van toxiciteit bij herhaalde dosering toonde geen tekenen van extra toxiciteit en de effecten waren hoofdzakelijk verbonden met de farmacologische eigenschappen van histreline. Carcinogeniteitsstudies bij ratten aan doseringen tot 30 maal en bij muizen aan doseringen tot 230 maal de humane dosis toonden een toename van tumoren van hormoonresponsieve weefsels (testikels, pancreas, borst- en hypofyseklieren). Bovendien was er een toename van histiocytaire sarcomen bij vrouwelijke muizen aan de hoogste dosis. Mutageniteitsstudies die werden uitgevoerd met zoutoplossingsextracten afkomstig van implantaten met en zonder histreline waren negatief in een reeks onderzoeken op het gebied van genotoxiciteit. Uit lokale tolerantiestudies bleek dat Vantasse licht irriterend is en dat het na verloop van tijd ingekapseld wordt. Mineralisatie trad op bij ratten, konijnen en honden, maar niet bij apen. De toediening van histreline bij laboratoriumdieren werd verbonden met atrofie van de voortplantingsorganen en een verminderde vruchtbaarheid. Dit is vanwege het farmacologisch effect en na stopzetting van de toediening werd een volledige omkeerbaarheid aangetoond. 6. FARMACEUTISCHE GEGEVENS 6.1 Lijst van hulpstoffen Het omhulsel van acrylcopolymeer bestaat uit: • 2-hydroxyethylmethacrylaat, • 2-hydroxypropylmethacrylaat, • trimethylolpropaantrimethacrylaat. • De kern van het geneesmiddel bevat stearinezuur. De bewaaroplossing van het implantaat bestaat uit: • natriumchloride • water voor injecties 6.2 Gevallen van onverenigbaarheid Niet van toepassing. 6.3 Houdbaarheid 3 jaar 6.4 Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren Implantaat Bewaren in de koelkast (2°C-8°C). Niet in de vriezer bewaren. Bewaren in de oorspronkelijke verpakking ter bescherming tegen licht. Implantaatinjector De implantaatinjector wordt steriel in een zakje geleverd. Bewaren beneden 25 °C. Niet in de koelkast of de vriezer bewaren. Bewaren in de oorspronkelijke verpakking ter bescherming tegen licht. 6.5 Aard en inhoud van de verpakking Het implantaat zit in een type I glazen injectieflacon en wordt geleverd met een met Teflon-beklede stop (chloorbutyl-isopreen rubber) en een aluminium verzegeling. De stop bevat latex rubber. Het implantaat wordt bewaard in 2 ml steriele 1,8%
natriumchlorideoplossing-. Vantasse wordt geleverd in een kartonnen doos met een geelbruine plastic zak die de glazen injectieflacon met het implantaat bevat. De steriele implantaatinjector wordt in een zelfdichtende Tyvek-zak voor sterilisatie geleverd, die zich in een doos bevindt. 6.6 Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en andere instructies De implantaatinjector is voor eenmalig gebruik. De verpakking en elke ongebruikt product of afvalmateriaal moet worden weggegooid volgens de lokale voorschriften. Procedure voor inbrengen Het is belangrijk dat een aseptische techniek wordt gebruikt om het risico op een infectie tot een minimum te beperken. Steriele handschoenen zijn vereist voor het inbrengen en verwijderen van het implantaat. De plaats van inbrengen bepalen De patiënt moet op zijn rug liggen waarbij de arm die het minst wordt gebruikt (d.w.z. de linkerarm bij een rechtshandige persoon) wordt gebogen, zodat de arts gemakkelijk toegang krijgt tot de binnenkant van de bovenarm. Steun de arm met kussens, zodat de patiënt die positie gemakkelijk kan aanhouden. De optimale plaats voor inbrengen is ongeveer halfweg tussen de schouder en de elleboog in de vouw tussen de biceps en de triceps. De implantaatinjector klaarmaken Maak de implantaatinjector klaar voordat u de plaats van inbrengen klaarmaakt en voordat u de inbrengprocedure start. Neem de implantaatinjector uit de steriele zak. De injector wordt geleverd met de canule volledig blootgelegd. Controleer dit door de positie van de groene terugtrekknop te controleren. De knop moet zich volledig naar voren bevinden, in de richting van de canule, en weg van de handgreep. Verwijder de metalen strook van de glazen flacon, verwijder de rubberen stop en gebruik een Mosquito-klem om een van de uiteinden van het implantaat vast te grijpen. Vermijd het vastgrijpen of vastklemmen van het midden van het implantaat, om te voorkomen dat het implantaat verdraaid geraakt. Breng het implantaat in de implantaatinjector. Het implantaat bevindt zich dan in de canule, zodanig dat alleen het uiteinde aan de onderkant van de schuine zijde zichtbaar is. Het implantaat inbrengen Veeg de plaats van inbrengen schoon met povidon-jodium en plaats een doek met opening over de plaats. Anestheticum Controleer of de patiënt niet allergisch is voor lidocaïne/adrenaline. Spuit een paar ml van het anestheticum in, vanaf de geplande incisieplaats en vervolgens als een waaier infiltrerend tot op de lengte van het implantaat, 32 mm. Incisie Maak met een scalpel een oppervlakkige incisie van 2-3 mm in de huid aan de binnenkant van de bovenarm, loodrecht ten opzichte van de lengte van de biceps. Inbrengprocedure Neem de implantaatinjector met de handgreep vast. Breng de tip van de injector met de schuine zijde naar boven gericht in de incisie in en voer de injector subcutaan op langs waar het anestheticum werd ingespoten tot aan de gegraveerde lijn op de canule. Om zeker te zijn dat het implantaat subcutaan wordt geplaatst, moet men kunnen zien dat de implantaatinjector tijdens de volledige inbrengprocedure de huid optilt. Zorg ervoor dat de implantaatinjector niet in het spierweefsel terechtkomt. Houd de injector op zijn plaats terwijl u uw duim in de richting van de groene terugtrekknop beweegt. Druk op de knop om het vergrendelingsmechanisme te ontgrendelen en trek dan de knop zo ver als mogelijk is terug, terwijl u de injector op zijn plaats houdt. De canule wordt teruggetrokken uit de incisie, terwijl het implantaat in de dermis blijft zitten. Trek de implantaatinjector terug uit de incisie. Het ingebrachte implantaat kan men met de hand voelen. NB: Probeer de injector niet nog dieper te duwen wanneer u het begint terug te trekken, anders kan het implantaat beschadigd geraken. Als u de procedure opnieuw wilt starten, trek dan de injector terug, grijp het implantaat bij het uiteinde vast om het te verwijderen, stel de terugtrekknop opnieuw zo ver mogelijk naar voren in, herlaad het implantaat en start de procedure opnieuw. De incisie sluiten Sluit de incisie met één of twee hechtingen (optioneel) met de knopen naar de binnenkant van de incisie gericht. Breng een dunne laag
antibioticazalf rechtstreeks op de incisie aan. Sluit de incisie met twee chirurgische Steri-Strips. Breng een gaasverband aan op de incisie en bevestig het met een zwachtel. Procedure voor het verwijderen en het inbrengen van een nieuw implantaat Het Vantasse-implantaat moet na een behandeling van 12 maanden worden verwijderd. Het implantaat lokaliseren Het implantaat kan met palpatie van het gebied nabij de incisie van het vorige jaar worden gelokaliseerd. Normaal kan men het implantaat gemakkelijk voelen. Druk op het distale uiteinde van het implantaat om de proximale tip ten opzichte van de oude incisie te lokaliseren. Als men het implantaat moeilijk kan lokaliseren, kan men echografie gebruiken. Als het implantaat niet met echografie kan worden gelokaliseerd, kunnen andere beeldvormingstechnieken zoals CT of MRI worden gebruikt om het te lokaliseren. De plaats van inbrengen klaarmaken De patiënt in positie brengen en het klaarmaken van de plaats van inbrengen gebeuren op dezelfde manier als voor de eerste implantatie. Veeg het gebied boven en rondom het implantaat schoon met povidon-jodium. Breng een doek met opening aan over het gebied. Anestheticum Bepaal eerst of de patiënt niet allergisch is voor lidocaïne/adrenaline, druk dan op de tip van het implantaat die zich het verst van de oorspronkelijke incisie bevindt. Injecteer een kleine hoeveelheid lidocaïne/adrenaline bij de tip nabij de incisie, voer dan de canule op in de lengte van, maar onder het implantaat en injecteer langzaam een kleine hoeveelheid van het anestheticum in de huid. Door het anestheticum zal het implantaat in de dermis omhoog komen. Als een nieuw implantaat moet worden ingebracht, hebt u de keus om het implantaat in dezelfde “zak” te plaatsen waaruit het vorige implantaat wordt verwijderd of om dezelfde incisie te gebruiken en het implantaat in de tegenovergestelde richting in te brengen. Als u het implantaat in de tegenovergestelde richting plaatst, injecteer dan het anestheticum in de lengte van het nieuwe implantaat voordat de explantatie plaatsvindt. Incisie/explantatie Maak met een scalpel een incisie van 2-3 mm nabij de tip en ongeveer 1-2 mm diep. Over het algemeen zal men de tip van het implantaat kunnen zien door een dun pseudokapsel van weefsel. Als het implantaat niet zichtbaar is, druk dan de distale tip van het implantaat omlaag en masseer het naar voren in de richting van de incisie. “Knik” het pseudokapsel voorzichtig zodat de polymeertip vrij komt. Grijp de tip vast met een Mosquito-klem en verwijder het implantaat. Als een nieuw implantaat wordt ingebracht, volg dan de oorspronkelijke instructies. Het nieuwe implantaat kan door dezelfde incisie worden ingebracht. Als alternatief kan de andere arm worden gebruikt. Instructies voor de patiënt – nazorg Geef de bijsluiter aan de patiënt. Vertel de patiënt dat de arm waarin het implantaat is ingebracht gedurende 24 uur niet mag nat worden. Na 24 uur kan het drukverband worden verwijderd. De patiënt mag de chirurgische Steri-Strips niet verwijderen. Deze SteriStrips moeten op hun plaats blijven; na enkele dagen zullen ze vanzelf loskomen. Patiënten mogen gedurende 7 dagen met de behandelde arm geen zware voorwerpen tillen en geen krachtige fysieke inspanningen uitvoeren zodat de incisie zich volledig kan sluiten. 7. HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN Orion Corporation Orionintie 1 FI-02200 Espoo Finland 8. NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN BE362293 9. DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/HERNIEUWING VAN DE VERGUNNING Datum van eerste verlening van de vergunning: Datum van hernieuwing van vergunning: 10. DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST Datum van herziening van de tekst: 06/2014 Datum van goedkeuring van de tekst: 06/2014
ATC5 rangschikking Klasse
Omschrijving
H01CA03
SYSTEMISCHE HORMOONPREPARATEN, GESLACHTSHORMONEN UITGEZONDERD HYPOFYSE- , HYPOTHALAMUSHORMONEN EN ANALOGEN HYPOTHALAMUSHORMONEN GONADORELINE-ANALOGEN HISTRELINE
Prijs Naam Verpakking
CNK
Prijs
Tb
Type