ECLI:NL:RBUTR:2012:BW2290 Instantie Rechtbank Utrecht Datum uitspraak 06-04-2012 Datum publicatie 13-04-2012 Zaaknummer 16-600658-11 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - meervoudig Inhoudsindicatie Poging tot zware mishandeling en medeplegen van mensenhandel. De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Vindplaatsen Rechtspraak.nl
Uitspraak RECHTBANK UTRECHT Sector strafrecht parketnummer: 16/600658-11 [P] vonnis van de meervoudige kamer d.d. 6 april 2012 in de strafzaak tegen [verdachte] geboren op [1982] te [geboorteplaats] wonende te [woonplaats], [adres] gedetineerd in PI Utrecht, Huis van Bewaring locatie Nieuwegein raadsman mr. H.J. Veen, advocaat te Utrecht. 1. Onderzoek van de zaak De zaak is laatstelijk inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 23 maart 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. 2. De tenlastelegging De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, alsmede overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte: Feit 1 primair: geprobeerd heeft om [slachtoffer 1] van het leven te beroven; Feit 1 subsidiair: geprobeerd heeft om aan die [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen; Feit 2: zich samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer 1];
Feit 3 primair: zich samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer 2]; Feit 3 subsidiair: medeplichtig is aan mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer 2]. 3. De voorvragen De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 4. De beoordeling van het bewijs 4.1. Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag en zij vordert verdachte van dat feit vrij te spreken. De officier van justitie acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling, alsmede het onder feit 2 ten laste gelegde feit betreffende mensenhandel in de zin van sub 1, sub 3, sub 4, sub 6 en sub 9 van artikel 273f lid 1 van het Wetboek van Strafrecht en het onder feit 3 primair ten laste gelegde feit betreffende mensenhandel in de zin van sub 1, sub 4, sub 6 en sub 9 van artikel 273f lid 1 van het Wetboek van Strafrecht heeft begaan. 4.2. Het standpunt van de verdediging De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag en evenmin tot een bewezenverklaring van de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. Naar de mening van de verdediging is in feite sprake van een gewone mishandeling, maar is door het Openbaar Ministerie verzuimd om dit feit als meer subsidiair aan verdachte ten laste te leggen. De verdediging is voorts van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder feit 2, feit 3 primair en feit 3 subsidiair ten laste gelegde feiten wegens gebrek aan bewijs in het dossier. 4.3. Het oordeel van de rechtbank Vindplaatsvermeldingen De vindplaatsvermeldingen in de voetnoten verwijzen naar de doorlopende paginanummers van het proces-verbaal nummer 2010175757E, tenzij anders is vermeld. De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen. Voor zover geschriften in de zin van art. 344.1.5º Wetboek van Strafvordering (hierna aan te duiden als: overige geschriften) voor het bewijs gebruikt worden, worden deze uitsluitend gebruikt in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen. Vrijspraak feit 3 primair en feit 3 subsidiair De rechtbank is van oordeel dat de aangifte van [slachtoffer 2], waarin zij verklaart over de omstandigheden waaronder zij voor verdachte en de medeverdachte als prostituee moest werken op [naam], niet voldoende wordt ondersteund door enig ander objectief bewijsmiddel in het dossier. Met name voor wat betreft de door haar gestelde toepassing van dwangmiddelen zijn er geen andere bewijsmiddelen voorhanden dan haar eigen verklaring hieromtrent. Dit leidt ertoe
dat niet dan wel in onvoldoende mate kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een niet (geheel) vrije keuze van aangeefster om een relatie als prostituee met verdachte (als souteneur) te starten dan wel in stand te houden en om in dat kader werkafspraken met verdachte te maken. Evenmin kan worden vastgesteld dat [slachtoffer 2] door verdachte anderszins gedwongen of bewogen is in de zin van artikel 273f lid 1 sub 4 en sub 9 Wetboek van Strafrecht. Er kan dan ook niet in voldoende mate worden vastgesteld dat sprake was van een uitbuitingssituatie. Ook is de rechtbank van oordeel dat in onvoldoende mate is komen vast te staan dat in deze gevallen sprake was van het oogmerk van uitbuiting bij verdachte en dat verdachte uit die uitbuiting opzettelijk voordeel heeft getrokken. De rechtbank zal verdachte dan ook wegens gebrek aan wettig bewijs van feit 3 primair en feit 3 subsidiair vrijspreken. Vrijspraak feit 1 primair en bewezenverklaring feit 1 subsidiair Aangeefster [slachtoffer 1] verklaarde bij de politie dat zij bij verdachte in huis woonde op de [adres] in Utrecht. Op 28 augustus 2011 zaten zij bij een vriend van verdachte in de auto. In de auto gebruikten verdachte en die vriend cocaïne. [slachtoffer 1] kreeg hier ruzie over met verdachte. In de woning van verdachte werd de ruzie heviger. Verdachte begon [slachtoffer 1] te slaan en er ontstond een worsteling tussen hen. [slachtoffer 1] gaf verdachte een duw, waardoor verdachte tegen de glazen salontafel aanviel, die kapot ging. Verdachte draaide toen helemaal door. Hij sloeg [slachtoffer 1] ongeveer zeven keer met zijn vuist in haar gezicht. Verdachte trok aan haar haren. Hij trok zo hard dat [slachtoffer 1] op haar buik op de grond viel. Verdachte had haar haar nog steeds vast en hij sloeg het hoofd van [slachtoffer 1] tegen de vloer. Verdachte sleurde haar door het hele huis en in de badkamer sloeg hij haar met de voorkant van haar hoofd tegen de wasbak. Verdachte sleurde haar daarna naar de gang. Hij ging bovenop haar zitten, sloeg zijn beide handen om haar keel en drukte met twee duimen in haar keel. [slachtoffer 1] smeekte verdachte om te stoppen. Verdachte sleurde [slachtoffer 1] naar de bank en legde haar op de bank. Op de bank drukte verdachte een kussen op haar gezicht. Het lukte [slachtoffer 1] om het kussen van haar gezicht te halen. Uit de op 29 augustus 2011 door een huisarts opgemaakte medische verklaring volgt dat bij [slachtoffer 1] het volgende letsel werd geconstateerd : Diverse bloeduitstortingen in de huid, op de rug rechts en links twee kleinere plekken met een doorsnede van circa één centimeter, links in de hals een grote blauwe plek, op de voorzijde van de hals een kneuzing van circa twee tot drie centimeter, blauwe plekken onder de ogen, een zwelling boven het rechteroog door een bloeduitstorting boven het ooglid en tot de rechterhaargrens doorlopend, boven de rechterwenkbrauw een streepvormige blauwe plek van circa acht centimeter, een pijnlijke blauwe plek op de neusrug en een blauwe plek op beide onderarmen. De rechtbank heeft kennis genomen van de foto‟s van het door [slachtoffer 1] opgelopen letsel in het dossier. In de woning van verdachte aan de [adres] te [woonplaats] is op 29 augustus 2011 door de politie een sporenonderzoek uitgevoerd. Bij dit sporenonderzoek zijn in de woning een op een bloeddruppel gelijkende vlek op een kussen, een bloeddruppel op de zijkant van de salontafel, bloedsporen op kozijnen, deur en vloer, bloedspatten laag op het kozijn en op de deur naar de woonkamer, een bloedveeg en bloedspatten op de wand voor de trapopgang en bloedspatten en bloedvegen in de badkamer aangetroffen.
Verdachte verklaarde ter terechtzitting dat hij op 28 augustus 2011 in zijn woning aan de [adres] te [woonplaats] ruzie had gehad met [slachtoffer 1] en dat hij haar een paar keer met zijn vlakke hand had geslagen. Op basis van voornoemd bewijs acht de rechtbank het aannemelijk dat er op 28 augustus 2011 in de woning van verdachte ruzie is geweest tussen verdachte en aangeefster [slachtoffer 1], welke ruzie is uitgelopen op een escalatie van geweld. [slachtoffer 1] heeft bij de rechter-commissaris grotendeels overeenkomstig haar verklaring bij de politie verklaard. De consistentie in de verklaring van [slachtoffer 1], in combinatie met het feit dat de door haar afgelegde verklaring past in het volgens de medische verklaring en de foto‟s bij haar geconstateerde letsel, maakt dat de rechtbank haar verklaring betrouwbaar vindt. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verdachte tijdens de ruzie heeft gehandeld, zoals door [slachtoffer 1] aangegeven. De door verdachte gepleegde handelingen en het letselbeeld zoals dat uit de medische verklaring en de foto‟s naar voren komt als gevolg van die handelingen, zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te kunnen concluderen dat verdachte het al dan niet voorwaardelijke opzet heeft gehad om aangeefster [slachtoffer 1] te doden. De rechtbank overweegt daartoe met name dat het drukken van twee duimen door verdachte op de keel van aangeefster op basis van de medische verklaring en de foto‟s niet zo heftig lijkt te zijn geweest dat aangeefster daaraan had kunnen overlijden. Daarnaast is op basis van de verklaringen en het letselbeeld niet vast te stellen dat verdachte het kussen dermate lang op het gezicht van aangeefster heeft gedrukt dat aangeefster daaraan had kunnen overlijden. Ook de overige door verdachte gepleegde handelingen wijzen niet in die richting. De rechtbank zal verdachte dan ook van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag vrijspreken. De rechtbank is wel van oordeel dat verdachte met de door hem gepleegde handelingen zodanig grof geweld op aangeefster heeft uitgeoefend dat de aanmerkelijke kans bestond dat daardoor zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster zou ontstaan. De rechtbank overweegt daartoe dat het geweld voornamelijk gericht is geweest op twee zeer kwetsbare delen van het lichaam, te weten het hoofd en het gezicht van aangeefster. Voorts laat de rechtbank daarbij meewegen dat verdachte, anders dan hij zelf verklaart, met gebalde vuisten en blijkens het geconstateerde letsel ook harder heeft geslagen dan hij zelf toegeeft. Uit deze uiterlijke verschijningsvorm leidt de rechtbank af dat verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel heeft gehad. Gelet op voornoemde acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. Bewezenverklaring feit 2 Aangeefster [slachtoffer 1] heeft onder meer het navolgende verklaard –zakelijk weergegeven-: [slachtoffer 1] las in Griekenland in een krant een advertentie, waarin een baan in een club werd aangeboden. Ze had gereageerd op de advertentie en kwam op die manier telefonisch in contact met een man die zich [betrokkene 1] noemde. [betrokkene 1] zei dat ze een vriend van hem zou ontmoeten die haar kon zien en die kon regelen dat zij naar Nederland zou komen. Ze ontmoette deze man, die ook [betrokkene 1] heette. Deze man vertelde dat zij in de prostitutie zou gaan werken. [slachtoffer 1] had geldproblemen en ze wist dat het om werk als prostituee zou gaan. Ze is met deze laatste [betrokkene 1] naar Nederland gekomen op 25 juli 2011. Gelijk de eerste dag werd ze naar een vrouw gebracht om zich in te laten schrijven. Deze [betrokkene 2] had ook haar kamer op [naam] geregeld. [betrokkene 2] was een bekende van [verdachte]. Ze was met [betrokkene 2] ook bij de belastingdienst in Utrecht geweest. Ze had
gezien dat [verdachte][betrokkene 2] € 300 gaf. In de auto had [betrokkene 1] ook geld gegeven aan een Irakese man. Ze is samen met [verdachte] en deze Irakese man naar het gemeentehuis gegaan om zich in te laten schrijven op het adres van de Irakese man. In Nederland bleek de [betrokkene 1] die zij aan de telefoon had gehad [verdachte] te zijn. [verdachte] heette [verdachte] van zijn achternaam. Voordat ze naar Nederland kwam had [verdachte] tegen haar gezegd dat ze wel 1000 tot 2000 euro per dag kon verdienen. [verdachte] zei dat het hem € 3.000 had gekost om haar in te laten schrijven en een kamer te regelen. Ze moest gaan werken en haar eerste verdiende geld geheel aan hem afdragen. Hij zei dat ze met gemak € 400 tot € 1.000 per dag kon verdienen. Ze zou hem 70% van haar verdiende geld betalen en 30% mocht ze zelf houden. [verdachte] zei dat wanneer ze hem die € 3.000 terug had betaald ze hem nog 50% moest betalen van haar verdiende geld en dat ze de huur van de kamer moest betalen van € 600 per week. [verdachte] kwam regelmatig bij haar voor het geld. Vrijdags en zaterdags verdiende ze ongeveer € 200 à € 300 per dag en hiervan gaf ze € 200 à € 250 aan hem. Ze kreeg dan € 50 voor sigaretten en zo. Ze wilde wel weg, maar ze had een band/verhouding met hem. Ze wilde geen schuld achterlaten en ze had emoties. Ze was niet echt verliefd, een beetje “als een vis die net gevangen is”. [verdachte] begon steeds meer te zeuren over geld en hier begon de afstand tussen hen. [slachtoffer 1] had een kamer gehuurd op [naam] vanaf 3 augustus. Achter het raam werken op [naam] beviel haar niet. Ze werd onder druk gezet om heel veel geld te verdienen. [verdachte] zei tegen haar dat ze elke dag € 500 moest verdienen. [verdachte] had gezegd dat ze hem € 2.500 verschuldigd was. Met de huur van de kamer werd het € 3.000. Omdat hij haar als een vriendin zag had [verdachte] het bedrag van € 3.000 omlaag gebracht naar € 2.000. Op het eind toen [verdachte] haar had geslagen had hij tegen haar gezegd dat ze hem € 5.000 verschuldigd was. Ze moest [verdachte] de helft van haar verdiende geld geven. Van de andere helft die voor haar was moest ze hem ook geld geven voor de aflossing van haar schuld. Hij bedreigde haar ook echt en zei “hou je gedeisd en waar je ook naar toe gaat, ik zal je vinden”. Ze mocht 20% van haar verdiensten behouden, maar daar moest ook de huur van de werkkamer van betaald worden. [verdachte] bedreigde [slachtoffer 1] en hij zei vanaf de eerste dag tegen haar “waar je ook heen gaat, ik zal je vinden en ik zal je vermoorden”. Op een dag zei ze tegen [verdachte] dat ze hem niet meer wilde zien en toen sloeg hij haar. Voordat [slachtoffer 1] op [naam] kon werken had [verdachte] haar op 29 juli 2011 naar een bordeel in Den Haag gebracht. [betrokkene 2] had aan [verdachte] voorgesteld om naar Den Haag te gaan. [betrokkene 2] is mee geweest naar binnen en [verdachte] wachtte buiten op hen in de auto. Op 30 juli 2011 was ze naar een bordeel in Utrecht gegaan. [verdachte] had haar daar naar toe gestuurd met een Marokkaanse taxichauffeur die ritten voor hem rijdt. [betrokkene 2] had haar de eerste dag naar [naam] gebracht. Ze waren samen met een taxi gegaan. Ze hadden haar een kamer gegeven. [betrokkene 2] liet zien wat ze moest doen op [naam]. [verdachte] had dat al een beetje uitgelegd. [verdachte] had gezegd hoeveel geld ze van elke klant moest krijgen. [verdachte] had gezegd dat ze elk bedrag dat haar geboden werd moest accepteren. De eerste dag had ze € 265 verdiend. Ze had tijdens de avond de tarieven verlaagd, omdat [verdachte] aan het klagen was aan de telefoon. Er waren wel keren dat zij elkaar drie keer op een avond spraken. Soms belden ze een uur met elkaar. Het hing af van het werk. Hij vroeg hoe het ging en zij zei dan hoeveel ze had verdiend. [slachtoffer 1] had twintig dagen op [naam] gewerkt. De eerste twee weken liet [verdachte] haar geen rust nemen. Ze had geen vrij, omdat ze niet genoeg verdiende. Ze hield wat geld over om te eten, de taxi te betalen en sigaretten te kopen. Ze gaf het geld van heel de week aan [verdachte].
Ze gaf [verdachte] vrijwel altijd thuis het geld en ongeveer vijf keer heeft [verdachte] het geld op de boot opgehaald. [verdachte] gaf haar speciale sponsjes voor als ze ongesteld was. Als ze ongesteld was werkte ze gewoon. Op 28 augustus 2011 had ze met [verdachte] ruzie in de woning van [verdachte] en [verdachte] begon haar te slaan. Ze was naar buiten gevlucht, maar voelde dat [verdachte] haar weer vastpakte en haar weer mee naar binnen sleurde. [verdachte] sloeg haar met zijn vuist in haar gezicht. [verdachte] trok aan haar haren. Hij trok zo hard dat ze op haar buik op de grond viel. [verdachte] had haar haar nog steeds vast en hij sloeg haar hoofd tegen de vloer. [verdachte] sleurde haar door het hele huis en hij sloeg haar met de voorkant van haar hoofd tegen de wasbak. Ze hoorde [verdachte] constant schreeuwen dat hij zijn geld terug wilde en waarom ze er niet voor had gezorgd om meer geld te verdienen. In de spiegel zag ze later dat ze twee blauwe ogen had en dat boven haar rechteroog een dikke bult zat met een bloeduitstorting. [verdachte] zei dat er niks aan de hand was. Ze moest de volgende dag gewoon aan het werk gaan. Tijdens het slaan had [verdachte] gezegd dat ze hem € 5.000 moest geven als ze weg wilde. [slachtoffer 1] had de indruk dat [verdachte] haar probeerde te betrekken bij de mensenhandel. [verdachte] had haar gevraagd om hem te helpen om meisjes te vinden. [verdachte] had zelf tegen haar gezegd dat hij haar wilde verkopen. Hij wilde dat ze met al zijn kennissen zou gaan en dat hij daar dan geld mee zou verdienen. Verdachte verklaarde ter terechtzitting dat hij een advertentie in een Griekse krant had geplaatst, omdat hij op zoek was naar horecapersoneel. In de advertentie had hij de naam [betrokkene 1] gebruikt. [slachtoffer 1] had naar aanleiding van die advertentie telefonisch contact met hem had opgenomen. Ze zei tegen hem dat zij in de prostitutie wilde werken. Verdachte wist dat [slachtoffer 1] geen geld had. Verdachte had haar vervolgens geholpen om daarvoor naar Nederland te komen. Hij had een goede kennis van hem, [betrokkene 1] genaamd, gevraagd een ticket voor [slachtoffer 1] te kopen, zodat [slachtoffer 1] met hem mee kon reizen naar Nederland. Verdachte had [slachtoffer 1] opgewacht op Schiphol. Hij had geregeld dat [slachtoffer 1] kon gaan wonen bij een Irakese man die kamers verhuurde. [slachtoffer 1] is met de Irakese man naar het gemeentehuis gegaan om haar op dat adres in te schrijven. Verdachte stond op dat moment buiten te telefoneren. [slachtoffer 1] woonde eerst bij verdachte in zijn woning op de [adres] in Utrecht. Ze was hem twee maanden huur en de kosten van wat kleding verschuldigd, in totaal een bedrag van € 2.000. [slachtoffer 1] had hem echter geen geld gegeven. Hij had tegen haar gezegd dat hij niet zou blijven investeren in haar. Verdachte verklaarde voorts dat hij [betrokkene 2] had gevraagd om [slachtoffer 1] op weg te helpen met haar prostitutiewerkzaamheden. [betrokkene 2] had haar uitgelegd wat ze van klanten moest vragen en wat ze moest doen. Hij had [betrokkene 2] € 50 gegeven voor de moeite, benzinekosten en taxikosten. Verdachte sprak Grieks met [slachtoffer 1] en [betrokkene 2] sprak Engels met haar. Het gesprek over het „verkopen‟ vond plaats op het makelaarskantoor van een vriend van [verdachte]. De rechtbank stelt voorop dat verdachte ter terechtzitting heeft bekend dat hij aangeefster [slachtoffer 1] geholpen heeft om naar Nederland te komen om hier in de prostitutie te kunnen
werken. Verdachte heeft haar als het ware aan de hand meegenomen naar de wereld van de prostitutie in Utrecht. Dat verdachte belangeloos voor aangeefster zou hebben geregeld dat zij in de prostitutie kon gaan werken acht de rechtbank gelet op de inhoud van het dossier niet aannemelijk en is bovendien niet relevant voor een bewezenverklaring van het bepaalde in art. 273f lid 1 sub 3 Wetboek van strafrecht. Verdachte heeft [slachtoffer 1] aldus aangeworven met het oogmerk om [slachtoffer 1] in een ander land, zijnde Nederland, ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (artikel 273f lid 1 sub 3). Een bewezenverklaring van artikel 273f lid 1 sub 1 van het Wetboek van Strafrecht kan volgen als verdachte ten aanzien van aangeefster handelingen heeft verricht met het oogmerk van uitbuiting en met gebruikmaking van (één van) de in dat artikel genoemde dwangmiddelen. Een bewezenverklaring van artikel 273f lid 1 sub 4 van het Wetboek van Strafrecht kan volgen als verdachte aangeefster met gebruikmaking van (één van) de in dat artikel genoemde dwangmiddelen heeft aangezet tot prostitutie. Hieromtrent overweegt de rechtbank als volgt. De dwangmiddelen Naar het oordeel van de rechtbank correspondeerden de uiteindelijke inkomsten van aangeefster [slachtoffer 1] uit haar prostitutiewerkzaamheden niet met de inkomsten die haar door verdachte in het vooruitzicht waren gesteld. Aldus is sprake geweest van het dwangmiddel misleiding. Aangeefster verkeerde daarnaast in een kwetsbare positie. Vast staat dat verdachte een (liefdes)relatie met haar onderhield. [slachtoffer 1] was psychisch en sociaal kwetsbaar, en door haar liefde voor/verliefdheid op verdachte was zij emotioneel van hem afhankelijk. Ze had geen geld, sprak de Nederlandse taal niet en was niet bekend met de gebruiken in de Nederlandse samenleving en prostitutiewereld. Daarnaast was zij voor haar huisvesting en haar inkomsten afhankelijk van verdachte. In die zin was sprake van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door aangeefster te werk te stellen op de wijze waarop hij dat deed misbruik heeft gemaakt van haar kwetsbare positie en van zijn feitelijk overwicht op haar. Verdachte heeft bovendien, zoals weergegeven, [slachtoffer 1] bedreigd en ook (heftig) geweld tegen haar gebruikt. Verdachte heeft derhalve (een aantal van) de in de wet vermelde middelen gebruikt. Handelingen Verdachte heeft blijkens voornoemde bewijsmiddelen aangeefster geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en opgenomen in zijn woning, en haar aangezet tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden. (Oogmerk van) uitbuiting Oogmerk veronderstelt tenminste een noodzakelijkheidsbewustzijn ten aanzien van het gevolg. Verdachte kreeg het grootste deel van het door [slachtoffer 1] verdiende geld. De rechtbank leidt hieruit af, dat verdachte niet alleen het oogmerk van uitbuiting had toen hij de bovengenoemde handelingen verrichtte, maar [slachtoffer 1] daardoor ook daadwerkelijk uitbuitte. Verdachte kon immers niet, zoals een mondige Nederlandse prostituee, over haar eigen verdiensten beschikken. Ondersteuning voor dat oordeel vindt de rechtbank bovendien in het feit dat verdachte [slachtoffer 1] verplichtte om veel te werken en ook te werken als ze menstrueerde, terwijl zij dat eigenlijk niet wilde of niet kon, kennelijk alleen om meer geld voor hem te verdienen.
Voordeel trekken uit de uitbuiting en gedwongen verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van de prostitutie Verdachte heeft van [slachtoffer 1] geldbedragen ontvangen tijdens de periode dat zij voor verdachte als prostituee werkte. Enerzijds een (groot) deel omdat dat was afgesproken, maar daarnaast ook (een deel van) het geld dat volgens afspraak aan [slachtoffer 1] zelf toekwam. Mede gelet op hetgeen hiervoor omtrent de uitbuiting van [slachtoffer 1] is overwogen, leidt dit tot de conclusie dat verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer 1] (artikel 273f lid 1 sub 6), alsmede dat verdachte [slachtoffer 1], die geld aan hem afdroeg uit haar prostitutiewerkzaamheden, door het hanteren van de dwangmiddelen heeft gedwongen hem te bevoordelen uit de opbrengsten van dat prostitutiewerk (artikel 273f lid 1 sub 9). Medeplegen Zoals uit de bewijsmiddelen blijkt heeft verdachte derden ingeschakeld om de door hem gevraagde handelingen uit te voeren. [betrokkene 1] werd gevraagd om het vliegticket voor [slachtoffer 1] naar Nederland te regelen, de Irakese man werd gevraagd een inschrijfadres voor [slachtoffer 1] te regelen en [betrokkene 2] werd gevraagd om de benodigde zaken te regelen en om [slachtoffer 1] wegwijs te maken op [naam]. Nu deze derden in opdracht van verdachte handelden rekent de rechtbank de door hen uitgevoerde handelingen aan verdachte aan als zijnde door hem gepleegd. Hiermee kan naar het oordeel van de rechtbank gesproken worden van medeplegen. Gelet op voornoemde acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 2 ten laste gelegde varianten van mensenhandel. 4.4. De bewezenverklaring De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte 1. Subsidiair op 28 augustus 2011 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk - meermalen in dier gezicht heeft gestompt en - aan dier hoofdhaar heeft getrokken tengevolge van welk trekken die [slachtoffer 1] op dier buik viel en - nadat die [slachtoffer 1] was gevallen en terwijl hij, verdachte, dier hoofdhaar nog steeds vasthield dier hoofd tegen de vloer heeft geslagen en - vervolgens die [slachtoffer 1] heeft vastgehouden en door het huis heeft gesleurd en - het hoofd van die [slachtoffer 1] tegen de wastafel heeft geslagen en - vervolgens die [slachtoffer 1] naar de gang heeft gesleurd en - op die [slachtoffer 1] is gaan zitten en - zijn, verdachte's, vingers om de hals van die [slachtoffer 1] heeft geklemd en vervolgens zijn, verdachte's, duimen in de keel van die [slachtoffer 1] heeft geduwd en - vervolgens die [slachtoffer 1] op een bank heeft gelegd en een kussen op het gezicht van die [slachtoffer 1] heeft gehouden met als gevolg dat voor die [slachtoffer 1] het vrije ademen werd belemmerd, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
2. op tijdstippen in de periode van 01 juni 2011 tot en met 29 augustus 2011 te Utrecht, 'sGravenhage, in elk geval in Nederland en/of Griekenland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, (telkens) een ander, genaamd [slachtoffer 1], (sub 1) door dwang en geweld en bedreiging met geweld en misleiding en misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie, heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en opgenomen met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 1] heeft aangeworven en medegenomen met het oogmerk die in een ander land, zijnde Nederland, ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van een of meer seksuele handeling(en) met of voor een derde tegen betaling, (sub 4) (telkens) met een of meerdere van de onder sub 1 van dit artikel genoemde middelen, die [slachtoffer 1] heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten en (sub 6) (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 1] en (sub 9) (telkens) met een of meerdere van de onder sub 1 van dit artikel genoemde middelen die [slachtoffer 1] heeft gedwongen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van dier seksuele handelingen met of voor een derde immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) - een contactadvertentie in een Griekse krant geplaatst/laten plaatsen, op welke advertentie die [slachtoffer 1] reageerde, en - die [slachtoffer 1] in gezelschap van een derde met het vliegtuig naar Nederland laten komen en - het gemeentelijke basisadministratieadres/een woon- of verblijfadres waarop die [slachtoffer 1] stond ingeschreven (zijnde [adres] te Utrecht) geregeld (tegen betaling aan een derde) en - een feitelijk woon-of verblijfadres (zijnde [adres] te Utrecht) aangeboden en - een sofinummer voor die [slachtoffer 1] geregeld (tegen betaling aan een derde) en - een kamer voor die [slachtoffer 1] op [naam] door een derde (tegen betaling aan deze derde) geregeld en - de tarieven voor de diverse seksuele handelingen tegen die [slachtoffer 1] gezegd en - die [slachtoffer 1] gebeld terwijl die [slachtoffer 1] als prostituee aan het werk was en - het door die [slachtoffer 1] in de prostitutie verdiende geld opgehaald terwijl die [slachtoffer 1] als prostituee aan het werk was en - die [slachtoffer 1] gevraagd om andere meisjes voor hem, verdachte, te vinden en - tegen die [slachtoffer 1] gezegd: "Houd je gedeisd. Waar je ook naar toe gaat, ik zal je vinden." en "Waar je ook heen gaat, ik zal je vinden en ik zal je vermoorden.", en - die [slachtoffer 1] voorgehouden/gedwongen om Euro 3.000,- en/of 2.500,- en/of 2.000,- Euro, aan hem, verdachte, als bestaande/fictieve schuld te betalen en - die [slachtoffer 1] in aanwezigheid van een derde naar Den Haag gereden waar die [slachtoffer 1] als prostituee in een bordeel moest gaan werken en - voor die [slachtoffer 1] geregeld dat die [slachtoffer 1] in een bordeel in Utrecht als prostituee moest gaan werken en - vervoer voor die [slachtoffer 1] naar dat bordeel in Utrecht geregeld en
- met een derde een gesprek gevoerd tijdens welk gesprek die [slachtoffer 1] aanwezig was en welk gesprek strekte tot verkoop van die [slachtoffer 1] door hem verdachte, aan die derde en - de (helft van de/een deel van) door die [slachtoffer 1] in de prostitutie verdiende inkomsten gedwongen aan hem, verdachte, af te geven (ter aflossing van de aan hem, verdachte, bestaande/fictieve schuld) en - die [slachtoffer 1] gezegd/gedwongen om ongeveer 500,- Euro per dag aan hem, verdachte, af te geven (ter aflossing van de aan hem, verdachte, bestaande/fictieve schuld) en - aangezien die [slachtoffer 1] taal niet spreekt en de Engelse taal (zeer) beperkt spreekt en aangezien die [slachtoffer 1] onbekend is met Nederlandse gebruiken, die [slachtoffer 1] in een situatie gebracht waarin die [slachtoffer 1] financieel en/of praktisch en/of emotioneel afhankelijk van verdachte was en - tijdens een ruzie tussen hem, verdachte, en die [slachtoffer 1], die [slachtoffer 1] geslagen, waarna die [slachtoffer 1] naar buiten vluchtte en verdachte haar achterna rende, vastpakte en de woning binnen sleurde en - meermalen in het gezicht van die [slachtoffer 1] gestompt en/of geslagen en - aan het hoofdhaar van die [slachtoffer 1] getrokken tengevolge van welk trekken die [slachtoffer 1] (op dier buik) viel en - het hoofd van die [slachtoffer 1] tegen de rand van de wastafel geslagen en - vervolgens na dat slaan en/of stompen gedwongen de volgende dag als prostituee aan het werk te gaan terwijl die [slachtoffer 1] zichtbare bloeduitstortingen in dier gezicht en/of aan/op dier hoofd had opgelopen en - na dat slaan en/of stompen tegen die [slachtoffer 1] geschreeuwd dat hij, verdachte zijn geld terug wilde en waarom die [slachtoffer 1] er niet voor had gezorgd met de door haar verrichte werkzaamheden meer te verdienen en - die [slachtoffer 1] gezegd dat zij hem 5000 Euro moest geven als zij bij hem weg wilde en - die [slachtoffer 1] een zeer groot deel van haar prostitutieverdiensten heeft afgepakt en laten afgeven aan hem verdachte en - die [slachtoffer 1] slechts een (zeer) klein of gering deel van die verdiensten laten behouden en - van die [slachtoffer 1] geld gekregen/ontvangen afkomstig uit haar verdiensten als prostituee. Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. 5. De strafbaarheid 5.1. De strafbaarheid van de feiten Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op: Ten aanzien van feit 1 subsidiair: Poging tot zware mishandeling. Ten aanzien van feit 2: Medeplegen van mensenhandel. 5.2. De strafbaarheid van verdachte Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging 6.1. De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. 6.2. Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft aangevoerd dat als de rechtbank tot het opleggen van een straf komt de door de officier van justitie gevorderde straf een veel te hoge straf is en deze straf aanzienlijk gematigd moet worden. 6.3. Het oordeel van de rechtbank Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte. Verdachte heeft zich gedurende een periode van bijna drie maanden ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 1] schuldig gemaakt aan mensenhandel. Het slachtoffer was een kwetsbare en beïnvloedbare vrouw. Ze sprak de Nederlandse taal niet en was niet bekend met de in de Nederlandse samenleving aanvaarde normen en waarden. Daarnaast verkeerde zij financieel in een slechte positie. Verdachte was daarvan op de hoogte. Verdachte onderhield een relatie met haar en leefde met haar samen in zijn woning en hij heeft haar op die manier emotioneel afhankelijk van hem gemaakt. Verdachte heeft het slachtoffer geholpen om naar Nederland te komen om hier in de prostitutie aan de slag te gaan en vervolgens heeft hij haar gedwongen om meer te werken dan zij aanvankelijk van plan was, ook tijdens haar menstruatie. Het slachtoffer werd tijdens haar werkzaamheden als prostituee door verdachte gecontroleerd en in de gaten gehouden. Verdachte heeft haar ook bedreigd en daadwerkelijk geweld jegens haar gebruikt. Uit de letselomschrijving en de foto‟s in het dossier blijkt dat sprake is geweest van grof geweld en dat het niet is gebleven bij een paar keer met de vlakke hand slaan, zoals verdachte verklaarde. Het slachtoffer moest een groot deel van de opbrengst aan verdachte afstaan. Verdachte hield haar voor dat zij daarmee haar schuld aan hem kon afbetalen, terwijl zij in feite geen (hoge) schulden bij verdachte had. Juist omdat het hier om prostitutiewerkzaamheden ging, heeft verdachte door aldus te handelen een grote inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Dat zij vrijwillig in de prostitutie wilde gaan werken, doet daaraan niet af. Immers, de omstandigheden waaronder zij in de prostitutie heeft gewerkt zijn niet de omstandigheden waarin een mondige prostituee werkzaam dient te zijn. Daarmee is er wel degelijk inbreuk op haar rechten inbreuk gemaakt. Verdachte heeft zich geen enkele rekenschap gegeven van de mogelijke gevolgen die het slachtoffer zou ondervinden als gevolg van zijn handelen. Hij heeft zich louter laten leiden door zijn eigen financieel gewin. De rechtbank rekent hem dit ernstig aan. Verdachte heeft ter zitting in het geheel geen verantwoordelijkheid genomen voor hetgeen hij heeft gedaan. Verdachte heeft totaal geen spijt en berouw getoond richting het slachtoffer. Gedurende het onderzoek ter zitting heeft hij volgehouden dat hij niets fout heeft gedaan. Verdachte heeft daarmee totaal geen inzicht getoond in het kwalijke van zijn handelen. De rechtbank acht daarom een voorwaardelijk strafdeel op zijn plaats om verdachte ervan te doordringen dat hij zich in de toekomst van het plegen van dit soort feiten dient te onthouden. De rechtbank overweegt daarbij ook dat mensenhandel naar haar aard een lucratief delict is, waardoor het niet ondenkbaar is dat verdachte zich wederom hiermee zal inlaten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 8 februari 2012, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor mensenhandel en het plegen van geweldsdelicten is veroordeeld. Gezien de ernst van de bewezenverklaarde feiten acht de rechtbank een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. Hoewel de rechtbank van oordeel is dat de ernst van de feiten een stevige straf rechtvaardigen, zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist, deels omdat de rechtbank verdachte vrijspreekt van de aan hem ten laste gelegde mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer 2]. Daarnaast rekening houdend met de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf een te hoge straf is. De rechtbank zal deze straf dan ook matigen en verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 20 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. 7. De wettelijke voorschriften De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 47, 57, 273f en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde. 8. De beslissing De rechtbank: Vrijspraak - spreekt verdachte vrij van de onder 1 primair, 3 primair en 3 subsidiair tenlastegelegde feiten; Bewezenverklaring - verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven; - spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd; Strafbaarheid - verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert: Feit 1 subsidiair: poging tot zware mishandeling; Feit 2: medeplegen van mensenhandel; - verklaart verdachte strafbaar; Strafoplegging - veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar; - bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast: * omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit; - bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf. Dit vonnis is gewezen door mr. D.A.C. Koster, voorzitter, mr. M.A.A.T. Engbers en mr. M.A.E. Somsen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 6 april 2012.