2522015
ECLI:NL:RBSHE:2009:BR4492, voorheen LJN BR4492, Rechtbank ';sHertogenbosch, 01/88902709
ECLI:NL:RBSHE:2009:BR4492 Instantie
Rechtbank 'sHertogenbosch
Datum uitspraak
22122009
Datum publicatie
11082011
Zaaknummer
01/88902709
Rechtsgebieden
Strafrecht
Bijzondere kenmerkenEerste aanleg meervoudig Inhoudsindicatie
Voor moord gepleegd in Oss wordt aan verminderd toerekeningsvatbare verdachte opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren met aftrek van voorarrest en de maatregel van TBS met dwangverpleging.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Uitspraak vonnis RECHTBANK 'SHERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/88902709 Datum uitspraak: 22 december 2009
Vonnis van de rechtbank 'sHertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, wonende te [woonplaats], [adres], thans gedetineerd te: [PI]
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 juni 2009, 17 september 2009 en 8 december 2009. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging. De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 19 mei 2009.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 17 september 2009 is gewijzigd is aan verdachte tenlastegelegd dat:
zij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 12 maart 2009 tot en met 13 maart 2009 te Oss tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] meermalen met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in het lichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
(artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 12 maart 2009 tot en met 13 maart 2009 te Oss tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) met dat opzet die [slachtoffer]
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBSHE:2009:BR4492
1/7
2522015
ECLI:NL:RBSHE:2009:BR4492, voorheen LJN BR4492, Rechtbank ';sHertogenbosch, 01/88902709
meermalen met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten: het op een tijdstip in of omstreeks de periode van 12 maart 2009 tot en met 13 maart 2009 te Oss tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeeigening wegnemem uit de woning van die [slachtoffer] van een portemonnee en/of een bankpas en/of een legitimatiebewijs en/of 850 euro, althans enig geldbedrag en/of sleutels, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
(artikel 288/287 van het Wetboek van Strafrecht) Voorzover in de tenlastelegging taal en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan. Vaststaande feiten. Op 13 maart 2009 omstreeks 12.25 uur wordt het slachtoffer [slachtoffer] levenloos aangetroffen op de vloer in de woonkamer van zijn woning aan de [adres] te Oss. Er zat bloed op de rug van het slachtoffer en op de vloer nabij het slachtoffer1. Bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer] is gebleken dat er in totaal op de romp en de armen/schouders 12 streepvormige, scherprandige huidperforaties (steekletsels) met twee scherpe punten waren, dat de lengte van de huidperforaties varieerde van 1 tot 2,2 cm, dat een deel van de steekletsels onderhuids liep, dat de lengte van de steekkanalen varieerde van minder dan 1 cm tot 2122 cm, dat vier letsels reikten tot in de borstholten2. De dood van het slachtoffer werd verklaard door verbloeding en weefselschade opgetreden ten gevolge van steekletsels, al dan niet in combinatie met de verwikkelingen van een breuk van de 1e borstwervel3. Verdachte is op 12 maart 2009 (tussen 22.00 uur en 23.00 uur) naar de woning van [slachtoffer] gegaan. Verdachte heeft [slachtoffer] die avond meermalen met een mes gestoken4.
Het standpunt van de officier van justitie. De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde (moord) wettig en overtuigend bewezen. Hij acht bewezen dat verdachte alleen heeft gehandeld.
Het standpunt van de verdediging. De verdediging is van mening dat de voorbedachte raad niet bewezen kan worden, omdat van een planmatig handelen geen sprake is geweest en verdachte bovendien geen enkel motief had om het slachtoffer om het leven te brengen. Volgens de verdediging heeft verdachte het slachtoffer in een opwelling gestoken. De verdediging is voorts van mening dat er geen bewijs is voor de gekwalificeerde doodslag.
Het oordeel van de rechtbank. De rechtbank is van oordeel dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hierna bewezen is verklaard. De rechtbank heeft hierbij gelet op de hiervoor genoemde vaststaande feiten en het hierna overwogene.
Met betrekking tot de ten laste gelegde voorbedachte rade overweegt de rechtbank als volgt. Van voorbedachte rade is sprake wanneer de dader de tijd heeft gehad om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBSHE:2009:BR4492
2/7
2522015
ECLI:NL:RBSHE:2009:BR4492, voorheen LJN BR4492, Rechtbank ';sHertogenbosch, 01/88902709
Over de tijd direct voorafgaand aan het steken van [slachtoffer] heeft verdachte het volgende verklaard. Op 12 maart 2009 omstreeks 21.30 uur was zij in haar woning. Ze had geld nodig om cocaïne te kopen en liep te prakkiseren waar zij het geld vandaan moest halen. Ze wist dat [slachtoffer] geld in huis had en besloot toen om geld aan [slachtoffer] te vragen. Ze heeft een mes gepakt en dat in de rechter mouw van haar jas gestopt en is diezelfde avond tussen 22.00 uur en 23.00 uur naar de woning van [slachtoffer] gegaan. Ze is via de achterdeur naar binnen gegaan. In de huiskamer heeft zij [slachtoffer] om geld gevraagd. [slachtoffer] is opgestaan en is richting de kast gelopen. Ze is ook opgestaan en dacht: "zal ik het doen of zal ik het niet doen". [slachtoffer] stond toen met zijn rug naar haar toe. Ze pakte het mes en stak [slachtoffer] met het mes in zijn rug. [slachtoffer] draaide zich naar haar om. Ze nam daarop de portemonnee van [slachtoffer], die in het borstzakje van zijn pyjama zat, weg en stopte die in haar jaszak. Vervolgens stak ze [slachtoffer] met het mes in zijn borst en bleef steken5. Ze heeft daarna de woning verlaten en heeft van (een deel van) het weggenomen geld cocaïne gekocht6. Op grond van de verklaring van verdachte over wat zij heeft gedaan en gedacht, concludeert de rechtbank dat verdachte niet in een opwelling heeft gehandeld, maar dat zij tijdens het gebeuren voldoende tijd heeft gehad om na te denken over haar genomen besluit, alsmede van de betekenis en gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daar rekenschap van had kunnen geven. Aldus acht de rechtbank, anders dan de raadsman van verdachte, voorbedachte rade aanwezig.
De bewezenverklaring. Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op een tijdstip in de periode van 12 maart 2009 tot en met 13 maart 2009 te Oss, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] meermalen met een mes in het lichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie. Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
De strafbaarheid. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te hare laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen. De beslissing is gegrond op de artikelen: 10, 27, 36b, 36d, 37a, 37b en 289 Wetboek van Strafrecht.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie. Ten aanzien van het primair tenlastegelegde (moord): een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar, met aftrek van voorarrest, terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging, verbeurd verklaring van 2 messen en 1 messenblok, teruggave aan verdachte van de goederen onder 10 17 op de beslaglijst. (Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.)
Salduzverweer. De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte haar recht op een fair trial en op equality of arms niet bij het begin van haar eerste ondervraging geldend heeft kunnen maken omdat niet voorafgaand aan het eerste verhoor aan haar duidelijk is gemaakt dat zij een advocaat kon raadplegen. Voorts is zij bij de politieverhoren verstoken geweest van rechtsbijstand, zulks terwijl het EHRM (Europees Hof voor de Rechten van de Mens) in een recente uitspraak ( Pishchalnikov) heeft overwogen dat uitgangspunt dient te zijn dat de verdachte ook tijdens de politieverhoren aanspraak heeft op rechtsbijstand van een advocaat. Het bovenstaande levert een vormverzuim op als bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafvordering en de hoogte van de straf komt dientengevolge voor matiging in aanmerking.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBSHE:2009:BR4492
3/7
2522015
ECLI:NL:RBSHE:2009:BR4492, voorheen LJN BR4492, Rechtbank ';sHertogenbosch, 01/88902709
De officier van justitie stelt dat het verhoor van verdachte op 26 maart 2009 is gestart terwijl verdachte nog geen contact had gehad met haar advocaat. Eerst nadat zij tussentijds contact heeft gehad met haar advocaat heeft zij bekennende verklaringen afgelegd. Verdachte is aldus niet geschaad in haar belangen en er is geen grond voor strafverlaging. De Hoge Raad noemt als sanctie op een dergelijk vormverzuim bewijsuitsluiting van de betreffende verklaring.
De rechtbank oordeelt als volgt. In navolging van het arrest van de Hoge Raad van 30 juni 2009 ( LJN: BH3079) leidt de rechtbank uit de EHRM rechtspraak (inzake Salduz) af dat een door de politie aangehouden verdachte aan artikel 6 EVRM een aanspraak op rechtsbijstand kan ontlenen die inhoudt dat hem/haar de gelegenheid wordt geboden om voorafgaand aan het verhoor door de politie aangaande zijn/haar betrokkenheid bij een strafbaar feit een advocaat te raadplegen. Een verdachte dient voor de aanvang van het eerste verhoor te worden gewezen op zijn/haar recht op raadpleging van een advocaat. Anders dan de raadsman van verdachte stelt, kan naar het oordeel van de rechtbank uit de uitspraak van EHRM van 24 september 2009 inzake Pishchalnikov v. Rusland niet worden afgeleid dat een verdachte recht heeft op aanwezigheid van een advocaat bij het politieverhoor en levert mitsdien het horen van een verdachte buiten aanwezigheid van zijn/haar advocaat geen vormverzuim op.
De omstandigheid dat verdachte op 26 maart 2009 voor aanvang van het verhoor door de politie, niet de gelegenheid heeft gehad te overleggen met haar advocaat, levert naar het oordeel van de rechtbank een vormverzuim in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering op, en wel tot het moment dat het verhoor werd onderbroken ( pagina 1643) en zij alsnog de gelegenheid heeft gekregen haar advocaat te raadplegen en ook heeft geraadpleegd. Een dergelijk vormverzuim dient te leiden tot bewijsuitsluiting van de verklaring van verdachte die zij heeft afgelegd voorafgaand aan het contact met haar raadsman. Nu er op grond van het bovenstaande niet kan worden gezegd dat er ten aanzien van de overige verklaringen van verdachte sprake is van een vormverzuim, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het matigen van de straf zoals door de raadsman is bepleit.
Het standpunt van de verdediging. De raadsman verzoekt matiging van de gevangenisstraf. Ingeval van oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling verzoekt de raadsman dat de behandeling daarvan niet later zal plaatsvinden dan na het uitzitten van eenderde van de op te leggen gevangenisstraf.
Het oordeel van de rechtbank. De op te leggen straf. Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Voorts houdt de rechtbank rekening met de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, in het bijzonder met de deskundigenrapporten en het reclasseringsrapport die omtrent verdachte zijn opgemaakt.
Ten bezware van verdachte overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank overweegt dat het door verdachte gepleegde feit één van de ernstigste misdrijven uit het Wetboek van Strafrecht betreft. Verdachte heeft een oude en kwetsbare man, bij wie zij wekelijks op bezoek kwam, doodgestoken. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat zij er niet voor is teruggeschrokken om dergelijk zwaar geweld tegen haar medemens te gebruiken. Verdachte heeft zich om het lot van het slachtoffer kennelijk volstrekt niet bekommerd. Het door verdachte gepleegde strafbare feit heeft grote gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving veroorzaakt. De rechtsorde is geschokt door dit zeer gewelddadige feit.
Verdachte verkeerde tijdens het plegen van het feit onder invloed van cocaïne waarvan zij de negatieve werking op haar gedrag kende of moest begrijpen en die zij toch heeft gebruikt. Verdachte heeft bij het plegen van het feit gehandeld om haar cocaïneverslaving te bekostigen.
Daarnaast acht de rechtbank het strafblad van verdachte van belang. Hieruit blijkt dat verdachte al driemaal eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. De straffen die toen aan verdachte zijn opgelegd, hebben haar er niet van weerhouden om opnieuw een dergelijk feit te plegen. De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van een langdurige gevangenisstraf op zijn plaats is. De rechtbank zal bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf in het voordeel van verdachte meewegen dat het door haar gepleegde feit haar in verminderde mate kan worden toegerekend.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBSHE:2009:BR4492
4/7
2522015
ECLI:NL:RBSHE:2009:BR4492, voorheen LJN BR4492, Rechtbank ';sHertogenbosch, 01/88902709
De rechtbank zal een lichtere gevangenisstraf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf, nu de rechtbank van oordeel is dat de op te leggen gevangenisstraf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt. Bovendien houdt de rechtbank er rekening mee dat aan verdachte eveneens na te melden maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging zal worden opgelegd.
De op te leggen maatregel. Op 10 juni 2009 heeft de psychiater J.R. Nijdam een rapport omtrent verdachte uitgebracht. Dit rapport houdt, verkort en zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in: "Betrokkene is opgegroeid in een laag sociaal milieu als één van tien kinderen. Er is sprake van pedagogische en mogelijk ook van affectieve tekortkomingen en agressie in het ouderlijk gezin. Betrokkene is zwakbegaafd. Betrokkene heeft een zeer langdurige relatie met de hulpverlening. In de loop der jaren wordt zij begeleid door de GGZ, reclassering, jeugdzorg, verstandelijk gehandicaptenzorg en de verslavingszorg. Diagnostisch is bij betrokkene naast zwakbegaafdheid sprake van een ernstige persoonlijkheidsstoornis met borderline, maar zeker ook antisociale kenmerken. De laatste vijf jaar is zij ook verslaafd geraakt aan met name cocaïne. Betrokkenes problematiek wordt zodoende in de loop der jaren steeds ernstiger en moeilijker te begeleiden en behandelen. Ze is meerdere malen in zowel de psychiatrie als de verslavingszorg klinisch opgenomen geweest zonder dat dit resultaat had. In de loop der jaren is gebleken dat zij niet zelfstandig op adequate wijze in de maatschappij kan functioneren. Ook verblijf in een beschermde woonvorm heeft ze niet langere tijd volgehouden. Ze gebruikt cocaïne, gaat met (rand)criminele personen uit het drugmilieu om, heeft geen gestructureerde dagvulling en leeft min of meer van dag tot dag. Vanuit deze situatie heeft het tenlastegelegde op 12 maart j.l. plaats gevonden. Betrokkene had die dag cocaïne gebruikt en zou door de invloed hiervan daarom een gedeeltelijk amnesie voor het gebeurde hebben. Er zijn geen aanwijzigen dat betrokkene ten tijde van het tenlastegelegde een ernstige psychiatrische stoornis zoals een psychose of depressie heeft gehad, wel is duidelijk dat de zwakbegaafdheid en met name de ernstiger persoonlijkheidsstoornis en het gebruik van cocaïne invloed hebben gehad. Drijfveer voor het tenlastegelegde lijkt vooral door druggebruik en structureel onvermogen om met financiën om te gaan veroorzaakt geldgebrek te zijn geweest. De zwakbegaafdheid en de persoonlijkheidsstoornis waren ten tijde van het tenlastegelegde vanzelfsprekend aanwezig. Voorts was betrokkene onder invloed van cocaïne. Uitgaande van het bewezen zijn verklaard van het tenlastegelegde kan worden vastgesteld dat betrokkene tengevolge van haar zwakbegaafdheid in combinatie met de ernstige persoonlijkheidsstoornis, versterkt door de invloed van cocaïne, onvoldoende in staat is geweest om haar gedrag, impulsen en agressiviteit te beheersen. Door het met de persoonlijkheidsstoornis samenhangende gebrek aan empathie en de slechte gewetensfunctie werd zij niet geremd in haar handelen. Dat gebeurde in belangrijke mate. Op basis van bovenstaande moet betrokkene als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd worden met betrekking tot het tenlastegelegde indien en voor zover dit bewezen wordt geacht. Bij dit oordeel is de invloed van het gebruik van cocaïne niet verdisconteerd aangezien verwacht mag worden dat betrokkene eerder ervaren had met welke invloed cocaïnegebruik op haar gedrag zou kunnen hebben. Factoren die invloed hebben op het recidiefrisico bij betrokkene en die met de stoornissen samenhangen zijn de gebrekkige gewetensfunctie, het tekort aan empathie, de impulsiviteit, de ernstige mate van verslaving, de opportunistische houding, de onbetrouwbaarheid, het onvermogen de agressie voldoende te beheersen en de verstandelijke beperkingen. Al deze factoren zijn van belang voor het recidiefrisico. Betrokkenes verkeren in een drugsmilieu, haar gebrekkige dagstructuur, tekort aan goed sociaal netwerk en gebrek aan werk zijn factoren die het recidiefrisico beïnvloeden. De hiervoor genoemde factoren versterken elkaar voor een belangrijk deel en hebben tot gevolg dat het recidiefrisico bij betrokkene als zeer hoog moet worden ingeschat. Om de recidiefkans te verkleinen is het van belang dat betrokkene een langdurige klinische behandeling ondergaat. Behandeling van de drugsafhankelijkheid en aspecten van de persoonlijkheidsstoornis en het bieden van een langdurige strakke structuur in betrokkenes leven en externe controle en toezicht is hierbij van belang. Gezien de ernst van het tenlastegelegde, indien en voor zo ver dit bewezen wordt verklaard, het zeer grote recidiefrisico en het evident aanwezig zijn van zowel een gebrekkige ontwikkeling in de zin van zwakbegaafdheid en een persoonlijkheidsstoornis als de ernstige verslaving aan en misbruik van drugs is het advies om betrokkene Tbs met dwangverpleging op te leggen."
Op 18 juni 2009 heeft de psycholoog drs. A.F.J.M. Zwegers een rapport omtrent verdachte uitgebracht. Dit rapport houdt, verkort en zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in: "Betrokkene is lijdende aan een ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens. Er is sprake van een posttraumatische stressstoornis, afhankelijkheid van cocaïne, een cognitieve stoornis NAO, zwakbegaafdheid en een gebrekkige persoonlijkheidsontwikkeling. Ten tijde van het ten laste gelegde was het bovengenoemde aanwezig, behalve de posttraumatische stressstoornis. Verder was betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde onder invloed van cocaïne. De ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling waren van invloed op betrokkenes gedrag ten tijde van het ten laste gelegde, zodanig dat het ten laste gelegde, voor zover dat bewezen wordt, daaruit gedeeltelijk verklaard zou kunnen worden. Door de gebrekkige persoonlijkheidsontwikkeling was betrokkene labiel en beïnvloedbaar. Door haar verstandelijke beperkingen was zij niet goed in staat om de gevolgen van haar handelen te overzien en door de inname van cocaïne was het vermogen om te oordelen aangetast. Verder is het
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBSHE:2009:BR4492
5/7
2522015
ECLI:NL:RBSHE:2009:BR4492, voorheen LJN BR4492, Rechtbank ';sHertogenbosch, 01/88902709
aannemelijk dat er een krachtige drijfveer bestond om de verslaving te bekostigen. Dit gebeurde in boven gemiddelde mate. Hoewel het aannemelijk is dat betrokkene bekend is met de risico's die verbonden zijn aan het gebruik van cocaïne, kan de invloed van dat middel op betrokkene's gedrag ten tijde van het ten laste gelegde naar mening van ondergetekende toch enigszins worden meegewogen. Betrokkene is afhankelijk van dat middel en het is aannemelijk dat die afhankelijkheid ontstaan is mede onder invloed van haar kwetsbare persoonlijkheid en haar verstandelijke beperkingen. Als het ten laste gelegde wordt bewezen is het te adviseren om betrokkene te beschouwen als verminderd toerekeningsvatbaar. Labiliteit, beïnvloedbaarheid, het niet goed kunnen overzien van de gevolgen van het handelen door een verstandelijke handicap, aantasting van het vermogen om te oordelen door het gebruik van drugs en het moeten bekostigen van de verslaving verhogen het risico op herhaling. Gebleken is dat ambulante behandelingen door de GGZ en de verslavingszorg niet tot verbetering geleid hebben. Ook is gebleken dat betrokkene zich niet goed aan afspraken met de reclassering heeft gehouden en kwam betrokkene in het verleden tot een delict terwijl zij nog in de proeftijd was bij een voorwaardelijk opgelegde straf. Als het ten laste gelegde bewezen wordt ziet ondergetekende geen andere mogelijkheid dan te adviseren om het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging in overweging te nemen. Betrokkene dient in een beveiligde omgeving behandeld te worden om te voorkomen dat haar stoornissen, al dan niet onder invloed van middelen, tot gevaarlijk gedrag leiden."
De rechtbank neemt deze conclusies en adviezen en de gronden waarop zij berusten over en maakt deze tot de hare. De rechtbank overweegt dat het hierna te kwalificeren feit een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld, terwijl de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist en het een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de inhoud van de hiervoor genoemde gedragskundige rapportages een terbeschikkingstelling met dwangverpleging het enige toereikende juridisch kader is om het recidivegevaar te beperken. De rechtbank zal daarom deze maatregel opleggen. De rechtbank acht het gewenst dat genoemde maatregel zal aanvangen nadat verdachte eenderde deel van de opgelegde gevangenisstraf heeft uitgezeten.
Beslag. De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan het verkeer onttrokken dienen te worden verklaard, omdat blijkens het onderzoek ter terechtzitting deze voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar het door haar begane misdrijf zijn aangetroffen, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of ter voorbereiding van soortgelijke misdrijven en deze voorwerpen toebehoren aan verdachte en van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen. DE UITSPRAAK
De rechtbank verklaart het primair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven. De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
primair moord.
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregelen.
T.a.v. primair: Gevangenisstraf voor de duur van 9 jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBSHE:2009:BR4492
6/7
2522015
ECLI:NL:RBSHE:2009:BR4492, voorheen LJN BR4492, Rechtbank ';sHertogenbosch, 01/88902709
De rechtbank adviseert de Minister van Justitie de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege te doen aanvangen na ommekomst van eenderde deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen, te weten: 2 messen en 1 messenblok.
Teruggave van de inbeslaggenomen goederen, te weten: 1 afvalbakje met haren, 1 onderbroek met bloed, 1 joggingpak, kleur grijs/roze, 1 damesschoen rechts, 1 damesschoen links, 1 plastic tas Nettorama, 1 plastic tas Emte, 1 plastic tas Plus, aan de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door: mr. J.M.P. Willemse, voorzitter, mr. E.M.J. Raeijmaekers en mr. A. Venekamp, leden, in tegenwoordigheid van L.M.E. de Roo, griffier, en is uitgesproken op 22 december 2009.
1 Procesverbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] blz. 12931294 eindpv., procesverbaal van verhoor [getuige] blz. 1300 eindpv 2 Deskundigenrapport NFI d.d. 6 april 2009 blz. 1316 eindpv 3 Deskundigenrapport NFI d.d. 6 april 2009 blz. 1318 eindpv 4 Procesverbaal van verhoor van verdachte blz. 16631666 eindpv, procesverbaal ter terechtzitting d.d. 8 december 2009: verklaring van verdachte 5 Procesverbaal van verhoor van verdachte blz. 16631666 eindpv, procesverbaal ter terechtzitting d.d. 8 december 2009: verklaring van verdachte 6 Procesverbaal van verhoor van [getuige] blz. 16051607 eindpv, procesverbaal van verhoor van verdachte blz. 1666 eindpv
?? ??
6 Parketnummer: 01/88902709 [verdachte]
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBSHE:2009:BR4492
7/7