ECLI:NL:RBSGR:2011:BR3337 Instantie Rechtbank 's-Gravenhage Datum uitspraak 27-07-2011 Datum publicatie 28-07-2011 Zaaknummer 09/758797-10 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - meervoudig Inhoudsindicatie Veroordeling wegens o.a. mensenhandel door twee mensen onder de belofte van een goede baan vanuit China naar Nederland te halen en hen vervolgens als goedkoop hotelpersoneel uit te buiten gedurende 10 maanden met lange werkweken. De rechtbank legt een straf op van 24 maanden gevangenisstraf. Art. 273f, sub 1 Sr: werving, vervoer, huisvesting. (Dwang)middelen: misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, misbruik van een kwetsbare positie. Oogmerk van uitbuiting. Art. 273f, sub 4 Sr: slachtoffers hadden redelijkerwijs geen andere keus dan zich te laten uitbuiten. Art. 273f sub 6 Sr: opzettelijk voordeel trekken uit uitbuiting. Mensensmokkel art. 197a lid 4 en art 197b Sr. Zie ook LJN BR3367 (medeverdachte Y - vrijgesproken). Vindplaatsen Rechtspraak.nl NJFS 2011/238
Uitspraak RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector Strafrecht Meervoudige strafkamer Parketnummer 09/758797-10 Datum uitspraak: 27 juli 2011 Tegenspraak (Promis) De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte: [verdachte X], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, adres: [adres]. 1. Het onderzoek ter terechtzitting Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 27 april 2011, 7 juli 2011 en 13 juli 2011. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. van der Zwan en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. M. van Strien, advocaat te 'sGravenhage, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd dat: 1. hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 17 januari 2011 te 's-Gravenhage, althans in Nederland en/of in China tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (sub 1) - [A] en/of [B] en/of een of meer andere perso(o)n(en) door dwang en/of geweld en/of een of meer andere feitelijkheden of door dreiging met geweld of een of meer andere feitelijkheden en/of door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap had over die [A] en/of [B] en/of die andere perso(o)n(en), heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [A] en/of [B] en/of ander(e) perso(o)n(en), en/of (sub 4) - [A] en/of [B] en/of een of meer andere perso(o)n(en) door dwang en/of geweld en/of een of meer andere feitelijkheden of door dreiging met geweld of een of meer andere feitelijkheden en/of door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap had over die [A] en/of [B] en/of die andere perso(o)n(en), heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten dan wel enige handelingen ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [A] en/of [B] en/of andere perso(o)n(en) zich daardoor beschikbaar zouden stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, en/of (sub 6) - opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [A] en/of [B] en/of een of meer andere perso(o)n(en), immers heeft verdachte met een of meer van zijn mededaders, althans alleen, - aan die [A] en/of die [B] een baan in Nederland aangeboden als manager in [hotel] (te Scheveningen), althans een hotel, en/of - tegen die [A] en/of die [B] gezegd dat door hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) aan die [A] en [B] als beloning voor die werkzaamheden een naar Nederlandse maatstaven bijpassend salaris zou worden uitbetaald, en/of - tegen die [A] en/of [B] gezegd dat hij, verdachte, voor die [A] en/of [B] en/of [C] (zijnde de/een zoon van die [B]) een verblijfsvergunning zou regelen en/of zorg zou dragen voor verzekeringen en/of de belastingafdracht in Nederland en/of - die [A] voor (een deel van) dat regelen/zorgdragen een geldbedrag van ongeveer 8.000 euro, althans enig geldbedrag, aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) laten betalen en/of - die [B] voor (een deel van) dat regelen en/of zorgdragen een geldbedrag van ongeveer 32.000 euro, althans enig geldbedrag, aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) laten betalen, en/of - die [A] en/of [B] en/of [C] van Schiphol naar Den Haag (Scheveningen) gebracht en/of - die [A] en/of [B] tewerkgesteld in het [hotel], althans in een hotel, als schoonmaker en/of kok en/of klusjesman en/of - die [A] gezegd dat hij zich in de gba moest inschrijven op het adres [adres] en/of hem gezegd dat hij moest verblijven in (telkens een andere) een kamer in het [hotel] en/of op het adres van die [B] (alwaar die [A] op de grond moest slapen) en/of
- die [A] zeven, althans meer van vijf, dagen per week gedurende 10, althans meer dan acht, uren per dag laten werken en/of die [A] een (zeer) laag salaris, uitgekeerd, en/of - die [B] zeven, althans meer dan vijf, dagen per week gedurende 12, althans meer dan acht, uren per dag laten werken en/of die [B] een (zeer) laag salaris, uitgekeerd, en/of - de/het paspoort(en) van die [A] en/of die [B] en/of die[C] ingenomen, en/of - tegen die [B] gezegd dat als zij haar werkzaamheden niet goed zou uitvoeren, hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) haar kind [C]) terug zou(den) sturen naar China, terwijl die [A] en/of [B] en/of[C] de Nederlandse taal niet of onvoldoende sprak(en)/beheerste(n) en/of onbekend was/waren in Nederland en/of met de Nederlandse regels en/of wetten en/of gewoonten en/of gebruiken en/of (bijna) niemand in Nederland kende(n) en/of/aldus bewerkstelligd dat die [A] en/of [B] van hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) afhankelijk was/waren; art 273f lid 1 ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht 2. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 november 2005 tot en met 17 januari 2011 te Rijswijk en/of 's-Gravenhage, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, ((een) medewerker(s) van) de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Immigratie en Asiel (IND) en/of de Staat der Nederlanden (telkens) heeft bewogen tot de afgifte van een of meer machtiging(en) tot voorlopig verblijf en/of verblijfsvergunning(en) (te weten ten behoeve van [A] en/of [B] en/of een kind van [B] en/of [D] en/of [E] en/of vier gezinsleden van [E] en/of [F] en/of drie gezinsleden van [F] en/of [G]), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid (telkens) (als directeur en/of medewerker van [BV 1] BV en/of [Co.Ltd] Co.Ltd en/of [BV 2] BV): - zich bij de IND gepresenteerd als de (toekomstige) werkgever(s) van [A] en/of [B] en/of [D] en/of [E] en/of [F] en/of [H] en/of [G] en/of - bij de IND ten behoeve van vorengenoemde perso(o)n(en) en/of genoemde gezinsleden (een) aanvra(a)g(en) om machtiging(en) tot voorlopig verblijf en/of (een) verblijfsvergunning(en) aangevraagd en/of - bij de aanvra(a)g(en) betreffende [A] en/of [B] en/of [D] en/of [E] en/of [F] en/of [H] en/of [G] aangegeven dat het doel van die machtiging(en) tot voorlopig verblijf en/of die verblijfsvergunning(en) was 'verblijf als kennismigrant' en/of - bij laatstgenoemde aanvragen (een) arbeidsovereenkomst(en) tussen (de/het bedrijf/ven van hem, verdachte, en/of zijn mededader(s)) met genoemde perso(o)n(en) (onder meer bevattende brutojaarsalaris(sen) van (telkens) 49.500 euro) en/of (andere) bescheiden overgelegd waaruit bleek dat werd voldaan aan de vereisten voor afgifte van die machtiging(en) tot voorlopig verblijf en/of verblijfsvergunning(en) (terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededaders wist(en), dat die arbeidsovereenkomst(en) niet zou(den) worden nageleefd en/of die brutojaarsalaris(sen) niet zouden worden uitbetaald en/of dat niet werd en/of zou worden voldaan aan genoemde vereisten), waardoor (telkens) de IND en/of de Staat der Nederlanden werd bewogen tot bovenomschreven afgifte; art 326 Wetboek van Strafrecht art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3. hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 11 juni 2002 tot en met 17 januari 2011 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen: a) een giropas op naam van [I] en/of b) een Nederlandse identiteitskaart op naam van [J] en/of c) een Nederlands verblijfsdocument op naam van [K] en/of d) een Nederlandse identiteitskaart op naam van [L] en/of e) een bankpas op naam van [M], in elk geval (telkens) enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan: a) [I] en/of b) [J] en/of de Staat der Nederlanden en/of c) [K] en/of de Staat der Nederlanden en/of d) [L] en/of de Staat der Nederlanden en/of e) [M], in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s); art 310 Wetboek van Strafrecht art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 11 juni 2002 tot en met 17 januari 2011 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk a) een giropas op naam van [I] en/of b) een Nederlandse identiteitskaart op naam van [J] en/of c) een Nederlands verblijfsdocument op naam van [K] en/of d) een Nederlandse identiteitskaart op naam van [L] en/of e) een bankpas op naam van [M], in elk geval (telkens) enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan a) [I] en/of b) [J] en/of de Staat der Nederlanden en/of c) [K] en/of de Staat der Nederlanden en/of d) [L] en/of de Staat der Nederlanden en/of e) [M], in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk(e) goed(eren) verdachte en/of zijn mededader(s) anders dan door misdrijf, te weten als houder/vinder, onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend; art 321 Wetboek van Strafrecht en/of hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 11 juni 2002 tot en met 17 januari 2011 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van een of meer voorwerpen, te weten: a) een giropas op naam van [I] en/of b) een Nederlandse identiteitskaart op naam van [J] en/of c) een Nederlands verblijfsdocument op naam van [K] en/of d) een Nederlandse identiteitskaart op naam van [L] en/of e) een bankpas op naam van [M], de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op (een) voorwerp(en), te weten
a) [I] en/of b) [J] en/of de Staat der Nederlanden en/of c) [K] en/of de Staat der Nederlanden en/of d) [L] en/of de Staat der Nederlanden en/of e) [M], was of wie bovenomschreven voorwerp(en) voorhanden had(den), terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat die/dat voorwerp(en) onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) genoemd(e) goed(eren) in een kluis in zijn/hun woning, althans in de/een kamer waar hij/zij woonde(n)/verbleef/verbleven, bewaard; art 420 bis/420quater Wetboek van Strafrecht en/of hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 11 juni 2002 tot en met 17 januari 2011 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, a) een giropas op naam van [I] en/of b) een Nederlandse identiteitskaart op naam van [J] en/of c) een Nederlands verblijfsdocument op naam van [K] en/of d) een Nederlandse identiteitskaart op naam van [L] en/of e) een bankpas op naam van [M], heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die/dat goed(eren) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof; art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht 4. hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2010 tot en met 17 januari 2011 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een ander, te weten [N], uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, een andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland of Noorwegen, in elk geval in een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, of hem daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die [N] (tegen betaling en/of in ruil voor diensten/werkzaamheden) woonruimte aangeboden, terwijl verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was; artikel 197a lid 2 Wetboek van Strafrecht artikel 197a lid 4 Wetboek van Strafrecht en/of hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2010 tot en met 17 januari 2011 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een ander, te weten [N], die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland had verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid heeft doen verrichten, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk was; art 197b Wetboek van Strafrecht
3. Het bewijs 3.1 Het standpunt van de officier van justitie De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte mensenhandel heeft gepleegd door [A] en [B] vanuit China naar Nederland over te brengen en onderdak te verschaffen met de bedoeling hen uit te buiten (feit 1 sub 1), hen vervolgens tot werken te dwingen (feit 1 sub 4) en van die uitbuiting financieel te profiteren (feit 1 sub 6). Daarnaast verdenkt de officier van justitie verdachte van het oplichten (feit 2) van de Immigratieen Naturalisatiedienst. Verdachte zou verschillende verblijfsdocumenten hebben aangevraagd en verkregen voor personen die zogenaamd als kennismigrant tegen daarvoor geldende salarissen in Nederland voor zijn bedrijven zouden komen werken. De officier van justitie verdenkt verdachte voorts van de verduistering van bankpassen, identiteitskaarten en een verblijfsdocument (feit 3 subsidiair, 1e alternatief). Ten slotte verdenkt de officier van justitie verdachte ervan dat hij mensensmokkel heeft gepleegd door [N] uit winstbejag tijdens diens illegale verblijf in Nederland aan woonruimte te helpen (feit 4, 1e alternatief/cumulatief) en als werknemer in dienst te nemen (feit 4, 2e alternatief/cumulatief). Al deze feiten zou verdachte samen met zijn echtgenote [Y] en/of anderen hebben gepleegd. De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte de feiten 1, 2, 3 subsidiair en 4 heeft begaan. 3.2 Het standpunt van de verdediging De raadsvrouw van verdachte stelt zich op het standpunt dat verdachte volledig moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. 3.3 De beoordeling van de tenlastelegging1 3.3.1 Mensenhandel (feit 1) Inleiding Deze zaak draait om meneer [A] en mevrouw [B], die in augustus 2010 allebei een brief ontvingen van de Immigratie- en Naturalisatiedienst met de mededeling dat hun verblijfsvergunningen zouden worden ingetrokken. Enkele dagen later verschenen zij op het politiebureau om aangifte te doen van mensenhandel tegen verdachte en zijn echtgenote. De aangiftes komen er in het kort op neer dat verdachte hen onder de valse belofte van een goede baan naar Nederland heeft gehaald en hen vervolgens in Scheveningen als goedkoop hotelpersoneel heeft uitgebuit. Verdachte ontkent deze aantijgingen ten stelligste en presenteert zichzelf daarentegen als een weldoener die graag ondernemende Chinese landgenoten de helpende hand toesteekt wanneer zij, net zoals hijzelf ooit deed, proberen om in Nederland een bestaan op te bouwen. [A] en [B] zijn naar aanleiding van hun aangiftes beiden opgenomen in de zogenoemde B9regeling, hetgeen betekent dat zij, in hun hoedanigheid van slachtoffer-aangever, recht hebben op een tijdelijke verblijfsvergunning in Nederland (zie de Vreemdelingencirculaire 2000 B). Dat maakt dat zij door het doen van aangifte hun dreigende uitzetting uit Nederland (voorlopig) hebben afgewend. In strafzaken waar het doen van aangifte zo evident een voordeel oplevert voor de aangevers moet de rechtbank extra behoedzaam te werk gaan bij de beoordeling van het waarheidsgehalte van de aangiftes. Ook de verklaringen van de verdachte moeten kritisch worden beoordeeld.
Niet ter discussie staande feiten De rechtbank heeft de verklaringen van de twee aangevers vergeleken met de verklaringen van de verdachte. Een aantal elementen uit de verklaringen van [A], [B] en verdachte [verdachte] stemmen met elkaar overeen en de rechtbank gaat er van uit dat hun verklaringen op die onderdelen op waarheid berusten. De rechtbank heeft geen enkele aanwijzing dat zowel verdachte als de beide aangevers over die onderdelen niet de waarheid zouden spreken. De rechtbank is daarom van oordeel dat de volgende feiten als vaststaand kunnen worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag. Verdachte [verdachte] heeft aan [A] en aan [B] in China een baan in Nederland aangeboden als manager in het [hotel] te Scheveningen2. Verdachte [verdachte] heeft [A] en [B] en haar zoon [C] op 18 oktober 2009 van Schiphol naar het [hotel] in Scheveningen gebracht3. [A], [B] en [C] beheersten de Nederlandse taal niet, waren onbekend in Nederland en met de Nederlandse regels, wetten, gewoonten en gebruiken en kenden bijna niemand in Nederland4. Heeft verdachte of een mededader tegen [A] en [B] gezegd dat hij hen als beloning voor hun werkzaamheden een naar Nederlandse maatstaven passend salaris zou uitbetalen? De rechtbank acht bewezen dat verdachte dit heeft gezegd op grond van de verklaringen van de beide aangevers5. Verdachte heeft zich hier niet over uitgelaten. De rechtbank acht de verklaringen van de aangevers op dit punt geloofwaardig omdat het niet waarschijnlijk is dat de aangevers op een aanbod voor een baan als manager in Nederland zouden ingaan als er niet een bijpassend salaris zou zijn aangeboden. Heeft verdachte of een mededader tegen [A] en [B] gezegd dat verdachte voor [A] en [B] en [C] een verblijfsvergunning zou regelen en zorg zou dragen voor verzekeringen en belastingafdracht in Nederland? De rechtbank acht dit niet bewezen. Weliswaar heeft verdachte verklaard dat hij namens het bedrijf de aanvragen voor de verblijfsvergunningen voor [A] en [B] heeft geregeld en heeft [A] verklaard dat verdachte [[verdachte] 'alles' voor hem heeft geregeld, maar nergens blijkt dat de verdachte daarover aan [A] en [B] de mededelingen heeft gedaan zoals die zijn ten laste gelegd. Heeft verdachte [A] voor dat regelen en/of zorgdragen een geldbedrag van ongeveer 8.000 euro of een ander geldbedrag laten betalen? De rechtbank acht dit niet bewezen. Het enige bewijs dat hiervoor voorhanden is, is de verklaring van [A] en een door [A] overgelegd document waarvan de betrouwbaarheid door de rechtbank niet is te controleren. Zelfs indien de rechtbank dit wel betrouwbaar zou vinden blijven er vraagtekens over de rol van verdachte hierbij en over de vraag of dit geld ook voor het in de tenlastelegging omschreven doel zou zijn betaald. Heeft verdachte [B] voor dat regelen en/of zorgdragen een geldbedrag van ongeveer 32.000 euro of een ander geldbedrag laten betalen? De rechtbank acht dit niet bewezen. Het enige bewijs dat hiervoor voorhanden is, is de verklaring van [B] en een door [B] overgelegd document waarvan de betrouwbaarheid door de rechtbank niet is te controleren. Zelfs indien de rechtbank dit wel betrouwbaar zou vinden blijven er vraagtekens over de rol van verdachte hierbij en over de vraag of dit geld ook voor het in de tenlastelegging omschreven doel zou zijn betaald. Heeft verdachte [A] en [B] tewerkgesteld in het [hotel], als schoonmaker, kok en klusjesman? De rechtbank acht dit bewezen. Enerzijds verklaart verdachte dat hij heeft geconstateerd dat [A] en [B] de functie van manager niet aankonden en dat zij de bepalingen in het contract niet konden naleven en ontslag namen6. Anderzijds verklaart hij dat hij (al dan niet via zijn bedrijf
[BV 1] BV) daarna nog maandenlang telkens bedragen van € 1.200 aan hen uitkeerde en dat zijn boekhouder salarisstroken aanmaakte op naam van [A] en [B]7. De aangevers bevestigen verdachtes verklaring dat zij betalingen ontvingen, maar zij verklaren dat verdachte hen in de periode van 19 oktober 2009 tot 25 augustus 2010 heeft laten werken als (voor [A]) schoonmaker, kok en klusjesman en (voor [B]) schoonmaakster en kokkin8. De rechtbank acht het volstrekt ongeloofwaardig dat er niets tegenover de uitbetalingen van in totaal vele duizenden euro's stond, zoals verdachte verklaart. De rechtbank hecht daarom op dit punt meer geloof aan de verklaringen van [A] en [B]. Heeft verdachte tegen [A] gezegd dat hij zich in de gba moest inschrijven op het adres [adres] en hem gezegd dat hij moest verblijven in (telkens een andere) kamer in het [hotel] en op het adres van [B] (waar [A] op de grond moest slapen)? De rechtbank acht dit bewezen. [A] heeft dit zo verklaard9 en verdachte [[verdachte] bevestigt dat [A] in het [hotel] heeft verbleven10. Heeft verdachte [A] zeven dagen per week gedurende 10 uren per dag laten werken en hem een laag salaris uitgekeerd? De rechtbank acht dit bewezen. Op grond van de verklaringen van verdachte en [A] stelt de rechtbank vast dat de maandelijks uitbetaalde bedragen in ieder geval niet hoger waren dan € 1.20011. Het wettelijk minimumloon bedroeg in 2009 € 1.381,20 bruto per maand12. Omdat de verdachte niets verklaart over de gewerkte uren maar volhardt in zijn bewering dat hij duizenden euro's betaalde zonder dat daar werkzaamheden tegenover stonden, zal de rechtbank op dat punt afgaan op de informatie die [A] en [B] daarover verschaffen. Zij verklaren allebei dat [A] zeven dagen per week 10 uren per dag moest werken13. De rechtbank verwijst verder naar hetgeen hierboven onder het kopje 'Heeft verdachte [A] en [B] tewerkgesteld in het [hotel], als schoonmaker, kok en klusjesman?' werd overwogen. Heeft verdachte [B] zeven dagen per week gedurende 12 uren per dag laten werken en haar een laag salaris uitgekeerd? De rechtbank acht dit bewezen. Op grond van de verklaringen van verdachte en [B] stelt de rechtbank vast dat de maandelijks uitbetaalde bedragen in ieder geval niet hoger waren dan € 1.20014. Het wettelijk minimumloon bedroeg in 2009 € 1.381,20 bruto per maand15. Omdat de verdachte niets verklaart over de gewerkte uren maar volhardt in zijn bewering dat hij duizenden euro's betaalde zonder dat daar werkzaamheden tegenover stonden, zal de rechtbank op dat punt afgaan op de informatie die [A] en [B] daarover verschaffen. Zij verklaren allebei dat [B] zeven dagen per week 12 uren per dag moest werken16. De rechtbank verwijst verder naar hetgeen hierboven onder het kopje 'Heeft verdachte [A] en [B] tewerkgesteld in het [hotel], als schoonmaker, kok en klusjesman?' werd overwogen. Heeft verdachte de paspoorten van [A], [B] en [C] ingenomen? De rechtbank acht dit bewezen. [A] en [B] hebben verklaard dat [[verdachte] de paspoorten heeft ingenomen17. Verdachte heeft verklaard dat hij de paspoorten wel heeft gehad en dat hij ze iedere maand nodig had om er gegevens uit over te schrijven voor de boekhouder. Verdachte heeft echter ook verklaard dat er in het hotel een kopieerapparaat stond en dat hij een kopie had gemaakt18. De rechtbank acht het niet geloofwaardig dat verdachte, in deze moderne tijd, maandelijks voor de boekhouding gegevens zou moeten overschrijven uit een origineel paspoort. Bij gebreke van een geloofwaardige verklaring van verdachte hecht de rechtbank op dit punt meer geloof aan de verklaringen van de aangevers.
Heeft verdachte tegen [B] gezegd dat als zij haar werkzaamheden niet goed zou uitvoeren, hij haar kind terug zou sturen naar China? De rechtbank acht dit niet bewezen. Aangeefster [B] heeft hierover wel verklaard, maar voor dat onderdeel van haar verklaring bevindt zich in het dossier geen steunbewijs. Periode Verdachte heeft [A] en [B] in het jaar 2008 in China ontmoet en een baan aangeboden19. [A], [B] en [C] zijn op 18 oktober 2009 in Nederland aangekomen en naar het [hotel] gebracht. Daarna zijn hun werkzaamheden in het hotel begonnen. Het eerste gesprek bij de politie vond plaats op 25 augustus 201020. Het zwaartepunt van de bewezenverklaarde feiten ligt daarmee in de periode van 18 oktober 2009 tot 25 augustus 2010, maar omdat de eerste wervingshandeling in 2008 plaatsvond acht de rechtbank de gehele periode van 1 januari 2008 tot 25 augustus 2010 bewezen. Is dit mensenhandel? De rechtbank moet beoordelen of met deze bewezen verklaarde feiten sprake is van mensenhandel in de zin van artikel 273f sub 1 en/of sub 4 en/of sub 6 van het Wetboek van Strafrecht. Artikel 273f sub 1 Voor een bewezenverklaring van mensenhandel in de zin van artikel 273f sub 1 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat sprake is van handelingen, (dwang)middelen en oogmerk van uitbuiting. Deze vereisten worden in het navolgende besproken. Handelingen De rechtbank acht bewezen dat verdachte de ten laste gelegde handelingen werving, vervoer en huisvesting heeft gepleegd. Verdachte heeft immers, zoals uit het voorgaande blijkt, in China contact gelegd met [A] en [B] en hen daar een baan aangeboden in Nederland: dat is werving. Verdachte heeft [A], [B] en [C] bij hun aankomst in Nederland van Schiphol opgehaald en naar zijn hotel in Scheveningen gebracht: dat is vervoer. Verdachte heeft vervolgens [A] eerst in zijn hotel en later ook op een ander adres ondergebracht: dat is huisvesting. De rechtbank acht de huisvesting niet bewezen ten aanzien van [B] en [C]. [B] heeft verklaard dat zij zelf een woning huurde. (Dwang)middelen Er is naar het oordeel van de rechtbank geen bewijs voor de dwangmiddelen dwang, geweld, andere feitelijkheden, dreiging, afpersing, fraude of het geven of ontvangen van betalingen of voordelen. Het (dwang)middel misleiding acht de rechtbank wel bewezen, omdat verdachte aan [A] en [B] een baan als manager aanbood tegen een naar Nederlandse maatstaven passend salaris, terwijl daar meteen na aankomst in Nederland geen sprake van bleek te zijn. Van de (dwang)middelen misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie is naar het oordeel van de rechtbank eveneens sprake. Voor het bewijs van 'misbruik' in de zin van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht is toereikend dat de dader zich bewust moet zijn geweest van de relevante feitelijke omstandigheden van de betrokkene waaruit het overwicht voortvloeit, dan wel verondersteld moet worden voort te vloeien, in die zin dat voorwaardelijk opzet ten aanzien van die omstandigheden bij hem aanwezig moet zijn. Datzelfde geldt voor gevallen waarin sprake is van een kwetsbare positie van het slachtoffer als bedoeld in die bepaling.
De relevante feitelijke omstandigheden waar het in deze zaak om gaat zijn: a) de illegale constructie van het verblijf van [A], [B] en [C] in Nederland, die gebaseerd was op een arbeidsovereenkomst waarvan de bepalingen niet werden nagekomen en op verblijfsvergunningen voor kennismigranten, aan de eisen waarvan [A] en [B] niet voldeden21; b) het isolement van [A] en [B] door hun onbekendheid met hun woonomgeving, de Nederlandse taal, cultuur, regels, wetten en gebruiken; c) verdachtes bezit van de paspoorten van [A], [B] en [C]; d) verdachtes machtspositie als werkgever van [A] en [B]; e) verdachtes machtspositie als degene die de huisvesting van [A] regelde. f) de kwetsbaarheid van [B] door haar verantwoordelijkheid voor haar jonge zoon; De rechtbank is van oordeel dat verdachte [verdachte] zich onder deze omstandigheden bewust moet zijn geweest van zijn overwicht op [A] en [B] en van hun kwetsbare positie. Uitbuiting De vraag of sprake is van 'uitbuiting' is niet in algemene termen te beantwoorden. Uitbuiting omvat ten minste gedwongen of verplichte arbeid (artikel 273f lid 2 Wetboek van Strafrecht). In een geval als dit komt betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkenen meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd. De aard van de werkzaamheden bestond in dit geval uit schoonmaken, koken en klussen. Dit zijn werkzaamheden die fysiek zwaarder zijn dat de managementtaken die [A] en [B] hadden verwacht te zullen gaan verrichten. Zeker in het licht van de buitengewoon lange werkweken die zij draaiden was dit zwaar lichamelijk werk. De duur van de tewerkstelling besloeg een periode van 19 oktober 2009 tot 25 augustus 2010, waarin gedurende 7 dagen per week werd gewerkt, 10 uur per dag door [A] en 12 uur per dag door [B]. De beperkingen die deze tewerkstelling voor de betrokkenen teweeg bracht moet hebben bestaan uit oververmoeidheid en het nagenoeg ontbreken van vrije tijd. Het economisch voordeel dat door [verdachte] werd behaald bestond uit de waarde van de arbeidskracht van twee personeelsleden, die gedurende een periode van ruim 10 maanden 70 respectievelijk 84 uren per week tot zijn beschikking stonden, tegen betaling van minder dan het wettelijk minimumloon. Het oordeel dat sprake was van gedwongen of verplichte arbeid baseert de rechtbank voorts op hetgeen in het voorgaande werd overwogen onder de kopjes 'Heeft verdachte [A] en [B] tewerkgesteld in het [hotel], als schoonmaker, kok en klusjesman?', 'Heeft verdachte [A] zeven dagen per week gedurende 10 uren per dag laten werken en hem een laag salaris uitgekeerd?', 'Heeft verdachte [B] zeven dagen per week gedurende 12 uren per dag laten werken en haar een laag salaris uitgekeerd?' en '(Dwang)middelen'. Onder deze omstandigheden kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat verdachte zich inderdaad heeft schuldig gemaakt aan uitbuiting van [A] en [B]. Oogmerk Voor de beantwoording van de vraag naar het 'oogmerk' van verdachte moet de rechtbank beoordelen of de activiteiten van verdachte gericht waren op de verwezenlijking van het einddoel uitbuiting. Na aankomst in Nederland zijn [A] en [B] vrijwel onmiddellijk te werk gesteld in het hotel en zijn de vooraf gemaakte afspraken over de inhoud van de werkzaamheden en de salariëring van
meet af aan niet nagekomen22. Dit duidt er naar het oordeel van de rechtbank op dat verdachte nooit de intentie heeft gehad om de afspraken na te komen en dat deze handelingen inderdaad gericht waren op de uitbuiting. De verklaring van verdachte dat hij in Nederland constateerde dat [A] en [B] niet over de vereiste vaardigheden beschikten voor een managementfunctie vindt de rechtbank niet geloofwaardig. Verdachte wist al lang uit eigen ervaring dat het in een Nederlands hotel anders toegaat dan in een Chinees hotel. Het lag ook voor de hand dat [A] en [B] in Nederland taalproblemen zouden hebben. Dat moet verdachte zich hebben gerealiseerd. Als verdachte serieus in China managers zou hebben geworven dan zou hij zich van tevoren in hun kwaliteiten hebben verdiept en niet pas in Scheveningen hebben geconstateerd dat die niet voldeden. Conclusie ten aanzien van artikel 273f sub 1 De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat sprake is van mensenhandel in de zin van artikel 273f sub 1 Wetboek van Strafrecht. Artikel 273f sub 4 Voor een bewezenverklaring van mensenhandel in de zin van artikel 273f sub 4 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat de slachtoffers redelijkerwijs geen andere keus hadden dan zich te laten uitbuiten. De in dit verband verboden gedragingen beïnvloeden de wil waaronder is begrepen de keuzemogelijkheid van het slachtoffer, in die zin dat zij leiden tot het ontbreken van vrijwilligheid waartoe ook behoort het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken. Verdachte [verdachte] heeft zijn slachtoffers [A] en [B] weliswaar niet rechtstreeks in hun fysieke vrijheid beperkt maar hij bracht en hield hen wel op andere wijze in zijn macht. De rechtbank acht de volgende omstandigheden daarbij relevant: a) de onbekendheid van [A] en [B] met de inhoud van belangrijke documenten, zoals arbeidsovereenkomsten, loonstrookjes en verblijfsdocumenten23; b) het feit dat [verdachte] voor [A] en [B] de enige informatiebron was over de meest essentiële zaken in hun leven; c) het isolement van [A] en [B] door hun onbekendheid met hun woonomgeving, de Nederlandse taal, cultuur, regels, wetten en gebruiken; d) de lange werkdagen en werkweken waardoor [A] en [B] niet in staat waren om contacten te leggen met buitenstaanders; e) verdachtes bezit van de paspoorten van [A], [B] en [C]; f) verdachtes machtspositie als werkgever van [A] en [B]; g) verdachtes machtspositie als degene die de huisvesting van [A] regelde; h) de kwetsbaarheid van [B] door haar verantwoordelijkheid voor haar jonge zoon; i) het geschonden vertrouwen van [A] en [B] in [verdachte], nu deze zich na hun aankomst in Nederland niet aan de gemaakte afspraken bleek te houden over de inhoud van de werkzaamheden en de salariëring. Onder dit samenspel van omstandigheden waren [A] en [B] afhankelijk van [verdachte] en was het voor hen naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs niet mogelijk om op eigen kracht een uitweg te vinden uit hun uitbuitingssituatie. Conclusie ten aanzien van artikel 273f sub 4 Gelet op de onmogelijkheid voor de slachtoffers om zich aan hun uitbuitingssituatie te onttrekken alsmede op hetgeen hierboven onder sub 1 onder de kopjes '(Dwang)middelen' en 'Uitbuiting' werd overwogen, acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel door [A] en [B] door misleiding, door misbruik van uit feitelijke
omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie, te bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid. Kwalificatieverweer ten aanzien van artikel 273f sub 4 De raadsvrouw van verdachte heeft een kwalificatieverweer gevoerd met betrekking tot het 'ondernemen van handelingen onder de sub 1 genoemde omstandigheden' zoals bedoeld in het tweede deel van artikel 273f sub 4, na 'dan wel'. De rechtbank komt aan de bespreking van dit verweer niet toe omdat het betreffende onderdeel niet is bewezenverklaard. Artikel 273f sub 6 Voor een bewezenverklaring van mensenhandel in de zin van artikel 273f sub 6 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat verdachte voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting en dat verdachtes opzet gericht was op het trekken van dat voordeel. De rechtbank acht bewezen dat verdachte economisch voordeel heeft genoten uit de uitbuiting van [A] en [B]. De rechtbank baseert dit oordeel op hetgeen hierboven onder de kopjes 'Heeft verdachte [A] zeven dagen per week gedurende 10 uren per dag laten werken en hem een laag salaris uitgekeerd?' en 'Heeft verdachte [B] zeven dagen per week gedurende 12 uren per dag laten werken en haar een laag salaris uitgekeerd?' werd overwogen. Het economisch voordeel dat door [[verdachte] werd behaald bestond uit de waarde van de arbeidskracht van twee personeelsleden, die gedurende een periode van ruim 10 maanden 70 respectievelijk 84 uren per week tot zijn beschikking stonden, tegen betaling van minder dan het wettelijk minimumloon. Dat verdachtes opzet gericht was op het trekken van dat voordeel leidt de rechtbank af uit hetgeen hierboven onder het kopje 'Oogmerk' al werd overwogen. Er zijn geen aanwijzingen en het ligt ook niet voor de hand dat verdachte op iets anders dan financieel voordeel uit was. Conclusie ten aanzien van artikel 273f sub 6 De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat sprake is van mensenhandel in de zin van artikel 273f sub 6 Wetboek van Strafrecht. 3.3.2 Oplichting (feit 2) Inleiding Dit feit heeft betrekking op een aangifte gedaan namens de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en de Nederlandse Staat van oplichting door verdachte. Het zou daarbij gaan om meerdere aanvragen van verdachte voor toelating en verblijf in Nederland van personen in het kader van de regeling voor kennismigranten. De IND zou ten onrechte machtigingen tot voorlopig verblijf en verblijfsvergunningen hebben afgegeven op basis van door verdachte gegeven informatie, waaronder arbeidsovereenkomsten. Niet ter discussie staande feiten24 [verdachte] heeft op 19 juni 2009 in Den Haag als directeur van [BV 1] B.V. een formulier ondertekend waarin hij als werkgever de IND verzoekt om advies voor de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf aan [A] als kennismigrant. Als bijlage bij dit document is een arbeidsovereenkomst gevoegd waarin als functie vermeld staat 'Manager Engineer Department' en als brutojaarsalaris € 49.500 25. [verdachte] heeft op 19 juni 2009 in Den Haag als directeur van [BV 1] B.V. een formulier ondertekend waarin hij als werkgever de IND verzoekt om advies voor de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf aan [B] als kennismigrant en aan haar kind. Als bijlage bij dit document is een arbeidsovereenkomst gevoegd waarin als functie vermeld staat 'Manager Marketing Development' en als brutojaarsalaris € 49.500 26.
[verdachte] heeft op 26 mei 2009 in Den Haag als directeur van [BV 1] B.V. een formulier ondertekend waarin hij als werkgever de IND verzoekt om advies voor de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf aan [D] als kennismigrant. Als bijlage bij dit document is een arbeidsovereenkomst gevoegd waarin als functie vermeld staat 'General Manager' en als brutojaarsalaris € 49.500 27. [verdachte] heeft op 6 augustus 2009 in Den Haag als directeur van [BV 1] B.V. een formulier ondertekend waarin hij als werkgever de IND verzoekt om advies voor de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf aan [E] als kennismigrant en aan zijn drie gezinsleden. Als bijlage bij dit document is een arbeidsovereenkomst gevoegd waarin als functie vermeld staat 'Manager Sales Department' en als brutojaarsalaris € 49.500 28. [verdachte] heeft op 1 september 2009 in Den Haag als gevolmachtigde namens [Co. Ltd] Co. Ltd. een formulier ondertekend waarin hij als werkgever de IND verzoekt om advies voor de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf aan [F] als kennismigrant en aan haar kind. Als bijlage bij dit document is een werkgeversverklaring (Transfer Statement) gevoegd waarin als functie vermeld staat 'General Manager' en als brutojaarsalaris € 49.500 29. Aan [A], [B], [D], [E] en [F] en de genoemde gezinsleden zijn verblijfsvergunningen verleend op basis van de aanvragen van [BV 1] B.V. en [Co.Ltd] Co. Ltd. De verblijfsvergunningen zijn later weer ingetrokken omdat de salarissen behorend bij de functies van kennismigranten niet zijn uitbetaald30. Heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan oplichting? Verdachte heeft verklaard dat hem door een organisatie is gevraagd om Chinese zakenmensen naar Nederland te brengen31. Verder heeft hij verklaard dat hij de opdracht heeft om goed te zorgen voor Chinezen die in Nederland willen investeren en dat hij soms Chinezen wilde helpen met onderdak32. Verdachte heeft zich door een advocaat laten informeren over hoe hij managers uit China kan halen33. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij niet precies op de hoogte is van de verplichtingen van werkgevers ten aanzien van kennismigranten34. Verdachte heeft de aanvragen voor de verblijfsvergunningen voor de vijf genoemde kennismigranten ondertekend. De vergunningen zijn verstrekt, maar de vijf personen hebben niet gewerkt conform de regels die voor kennismigranten gelden en verdachte heeft zich niet aan de verplichtingen gehouden die op hem als werkgever van deze kennismigranten rustten. Verdachte heeft geen goede verklaring gegeven voor deze gang van zaken. De rechtbank acht daarom bewezen dat de aanvragen uitsluitend zijn gedaan met de bedoeling om deze personen de toegang en het verblijf tot Nederland te verschaffen. Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het ten laste gelegde feit. Gedeeltelijke vrijspraak Op 17 augustus 2010 is door verdachte [verdachte] namens [BV 1] B.V. een aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend bij de IND ten name van [G] als kennismigrant, in de functie van manager, bij het bedrijf [BV 1] B.V35. De verzochte vergunning is niet verleend. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij op dit onderdeel. Periode De eerste van de vijf verblijfsvergunningen is aangevraagd op 26 mei 2009. De laatste werd ingetrokken op 12 oktober 2010. De rechtbank verklaart daarom bewezen dat de feiten in de tussenliggende periode zijn gepleegd.
3.3.3 Diefstal/verduistering/schuldwitwassen/opzetheling (feit 3) De rechtbank zal verdachte vrijspreken van dit feit. De betreffende goederen zijn aangetroffen op een plek achter de receptie in het [hotel], in de slaapkamer van de zoon van verdachte of in de kluis in een slaapkamer. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van deze goederen op deze plaatsen. Ook overigens is er geen bewijs voor de betrokkenheid van verdachte bij dit feit. 3.3.4 Mensensmokkel (feit 4) Niet ter discussie staande feiten36 Op 17 januari 2011 werd in het [hotel] in Den Haag door de politie een persoon genaamd [N] aangetroffen37. Deze persoon heeft verklaard dat hij in een kamer in het hotel verbleef en dat hij in het hotel heeft gewerkt38. [N] heeft verklaard dat hij geen paspoort heeft39. Hij heeft voorts verklaard dat hij naar Nederland is gesmokkeld40. Hij verklaart ten slotte dat hij werk vond bij het [hotel] in Scheveningen via een advertentie in een Chinese krant. Hij heeft het telefoonnummer gebeld en kreeg een man aan de lijn die vroeg: 'Heb jij een verblijfsvergunning?'. Hij heeft toen 'nee' geantwoord. De man antwoordde toen 'Kom eerst maar langs om te proberen'. Vervolgens heeft [N] in het hotel schoonmaakwerkzaamheden verricht en heeft hij daar in een kamer verbleven. Op 22 december 2010 ging [N] naar het hotel en is hij aangenomen en begonnen met werken41. Tevens heeft [N] verklaard dat hij per maand € 600,zou gaan verdienen42. Overwegingen van de rechtbank Op basis van de bevindingen van de politie en de verklaring van [N] acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het verschaffen van verblijf in Nederland, immers heeft verdachte [N] in ruil voor werkzaamheden tegen een laag maandsalaris, woonruimte aangeboden terwijl hij wist dat [N] niet over een verblijfsvergunning beschikt. Daarnaast acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [N], die niet over een verblijfsvergunning beschikte, arbeid heeft laten verrichten. 3.3.5 Medeplegen met zijn echtgenote [Y] en/of anderen De rechtbank acht de rol van verdachtes echtgenote [Y] onvoldoende groot om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking bij het plegen van de bewezenverklaarde feiten, zoals vereist is voor een bewezenverklaring van medeplegen. De rechtbank heeft ook onvoldoende informatie over de rol van eventuele andere personen bij de strafbare feiten.De rechtbank spreekt verdachte daarom bij alle feiten vrij van het onderdeel 'medeplegen'. 3.4 De bewezenverklaring De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte 1. in de periode van 1 januari 2008 tot 25 augustus 2010 te Nederland en in China, (sub 1) - [A] en/of [B] door misleiding, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie, heeft geworven, vervoerd en gehuisvest, met het oogmerk van uitbuiting van die [A] en [B], en (sub 4) - [A] en [B] door misleiding, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie, heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid, en (sub 6)
- opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [A] en [B] , immers heeft verdachte, - aan die [A] en die [B] een baan in Nederland aangeboden als manager in [hotel] (te Scheveningen), en - tegen die [A] en die [B] gezegd dat door hem, verdachte, aan die [A] en [B] als beloning voor die werkzaamheden een naar Nederlandse maatstaven bijpassend salaris zou worden uitbetaald, en - die [A] en [B] en [C] van Schiphol naar Den Haag (Scheveningen) gebracht en - die [A] en [B] tewerkgesteld in het [hotel], als schoonmaker en kok en/of klusjesman en - die [A] gezegd dat hij zich in de gba moest inschrijven op het adres [adres] en hem gezegd dat hij moest verblijven in (telkens een andere) een kamer in het [hotel] en op het adres van die [B] (alwaar die [A] op de grond moest slapen) en - die [A] zeven dagen per week gedurende 10 uren per dag laten werken en die [A] een laag salaris uitgekeerd, en - die [B] zeven dagen per week gedurende 12 uren per dag laten werken en die [B] een laag salaris uitgekeerd, en - de paspoorten van die [A] en die [B] en die [C] ingenomen, terwijl die [A] en [B] en [C] de Nederlandse taal niet beheersten en onbekend waren in Nederland en met de Nederlandse regels en wetten en gewoonten en gebruiken en (bijna) niemand in Nederland kende(n) en aldus bewerkstelligd dat die [A] en [B] van hem, verdachte, afhankelijk was/waren; 2. hij op tijdstippen in de periode van 26 mei 2009 tot en met 12 oktober 2010 te Rijswijk en 'sGravenhage, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, medewerkers van) de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Immigratie en Asiel (IND) en de Staat der Nederlanden (telkens) heeft bewogen tot de afgifte van verblijfsvergunningen (te weten ten behoeve van [A] en [B] en een kind van [B] en [D] en [E] en gezinsleden van [E] en [F] en drie gezinsleden van [F]), hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk valselijk en in strijd met de waarheid (telkens) (als directeur van [BV 1] BV of medewerker van [Co.Ltd] Co.Ltd: - zich bij de IND gepresenteerd als de (toekomstige) werkgever van [A] en [B] en [D] en [E] en [F] en - bij de IND ten behoeve van vorengenoemde personen en genoemde gezinsleden aanvragen om machtigingen tot voorlopig verblijf aangevraagd en - bij de aanvragen betreffende [A] en [B] en [D] en [E] en [F] aangegeven dat het doel van die machtigingen tot voorlopig verblijf was 'verblijf als kennismigrant' en - bij laatstgenoemde aanvragen arbeidsovereenkomsten tussen het bedrijf van hem, verdachte met genoemde personen (onder meer bevattende brutojaarsalarissen van (telkens) 49.500 euro) overgelegd waaruit bleek dat werd voldaan aan de vereisten voor afgifte van die machtigingen tot voorlopig verblijf en verblijfsvergunningen terwijl hij, verdachte, wist, dat die arbeidsovereenkomsten niet zouden worden nageleefd en die brutojaarsalarissen niet zouden worden uitbetaald en dat niet werd of zou worden voldaan aan genoemde vereisten, waardoor (telkens) de IND en de Staat der Nederlanden werd bewogen tot bovenomschreven afgifte. 4. hij in de periode van 22 december 2010 tot en met 17 januari 2011 te 's-Gravenhage, een ander te weten [N], uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, immers heeft hij, verdachte, die [N] ( in ruil voor werkzaamheden) woonruimte aangeboden, terwijl verdachte wist dat dat verblijf wederrechtelijk was; en
hij in de periode van 22 december 2010 tot en met 17 januari 2011 te 's-Gravenhage, een ander, te weten [N], die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland had verschaft, krachtens overeenkomst arbeid heeft doen verrichten, terwijl hij, verdachte, wist dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk was. 4. De strafbaarheid van de feiten Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de bewezenverklaarde feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op. 5. De strafbaarheid van de verdachte Verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een of meer omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten. 6. De straf 6.1. De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1, feit 2, feit 3 subsidiair eerste alternatief en feit 4 eerste en tweede alternatief/cumulatief wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd die hij in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Tevens heeft de officier van justitie de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis gevorderd. 6.2. Het standpunt van de verdediging Primair heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de raadsvrouw van verdachte aangegeven dat verdachte zwaar te lijden heeft gehad onder de strafzaak en de gevolgen daarvan. Verdachte is niet langer manager en verblijft niet langer in het hotel. Ten aanzien van de vordering van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis stelt de raadsvrouw dat er geen recidive gevaar bestaat. 6.3. Het oordeel van de rechtbank De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensenhandel, door twee mensen onder de belofte van een goede baan vanuit China naar Nederland te halen en hen vervolgens als goedkoop hotelpersoneel uit te buiten gedurende 10 maanden met lange werkweken. Verdachte maakte misbruik van zijn overwicht over hen en van hun kwetsbare positie. Mensenhandel is een ernstig strafbaar feit. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan oplichting, door de IND en de Staat der Nederlanden te bewegen tot afgifte van verblijfsvergunningen, terwijl hij wist dat er niet voldaan werd aan de vereisten voor die verblijfsvergunningen. Verdachte is voorts behulpzaam geweest bij het wederrechtelijke verschaffen van verblijf in Nederland van een andere Chinese man. Verdachte heeft deze man woonruimte aangeboden. Mensensmokkel valt in de categorie strafbare feiten die ernstig inbreuk maken op de rechtsorde en die in de samenleving gevoelens van onrust veroorzaken. De smokkel doorkruist niet alleen het overheidsbeleid aangaande bestrijding van illegaal verblijf in Nederland en illegale binnenkomst en doorreis naar de landen van de Europese Unie, Noorwegen, IJsland en de landen
die zijn toegetreden tot het Protocol inzake mensensmokkel van migranten, maar draagt daarmee ook bij aan het in stand houden van een illegaal circuit, waardoor het maatschappelijk verkeer wordt of kan worden gefrustreerd en gecorrumpeerd, terwijl het draagvlak om echte asielzoekers, dat wil zeggen politieke vluchtelingen, ruimhartig op te vangen daardoor wordt ondermijnd. Verdachte heeft deze vreemdeling, krachtens overeenkomst arbeid doen verrichten, terwijl verdachte wist dat deze vreemdeling geen geldige verblijfstitel had. Verdachte heeft daarmee gehandeld in strijd met artikel 197b van het Wetboek van Strafrecht. Door hier te lande een illegaal verblijvende persoon arbeid te laten verrichten, heeft verdachte het belang dat de openbare orde heeft bij uitblijven van dergelijke arbeid geschonden. Dat belang is gelegen in de mogelijkheid voor de overheid om een beleid te voeren dat gericht is op de bestrijding van illegaal verblijf van personen in Nederland en bescherming van de publieke kas. Dit beleid heeft de verdachte met zijn handelwijze doorkruist. De rechtbank heeft verder acht geslagen op het Uittreksel Justitiële documentatie van verdachte d.d. 18 januari 2011, waar geen feiten uit blijken die voor de strafoplegging in deze zaak van belang zijn. De rechtbank heeft kennisgenomen van het feit dat [BV 1] B.V. reeds in 2006 drie maal in contact is geweest met de Arbeidsinspectie vanwege het te werk stellen van illegale vreemdelingen en dat hij in die zin gewaarschuwd was dat hij zich op dit terrein aan de regels moest houden. De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank een feit minder bewezen verklaart, verdachte voor de overige feiten telkens vrijspreekt van het strafverzwarende medeplegen en voorts van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt. De rechtbank is van oordeel, dat niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden. De rechtbank ziet geen grond voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis. 7. De vorderingen van de benadeelde partijen [A], te Den Haag, heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 9.600,-. [B], te Den Haag, heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 23.800,-. 7.1. De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft ter terechtzitting geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [A] tot een bedrag van € 1.000,00, tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor dit bedrag en tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige bedrag. De officier van justitie heeft ter terechtzitting geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [B] tot een bedrag van € 1.000,00, tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor dit bedrag en tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige bedrag. 7.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich ter terechtzitting kritisch uitgelaten over de vorderingen van de benadeelde partijen, en daaraan de conclusie verbonden dat deze moeten worden afgewezen. 7.3. Het oordeel van de rechtbank De rechtbank acht de vordering van de benadeelde partij [A] onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal de vordering ook overigens niet-ontvankelijk verklaren, aangezien de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Dit brengt mee, dat de benadeelde partij [A] dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil. De rechtbank acht de vordering van de benadeelde partij [B] onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal de vordering ook overigens niet-ontvankelijk verklaren, aangezien de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Dit brengt mee, dat de benadeelde partij [B] dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil. 8. Beslag 8.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage A aan dit vonnis is gehecht) onder 10 genummerde voorwerp zal worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende, dat het onder 11 genummerde voorwerp zal worden teruggegeven aan de Gemeente Den Haag, dat het onder 6 genoemde voorwerp zal worden teruggegeven aan de rechthebbende [G], dat het onder 12 genummerde voorwerp zal worden teruggegeven aan de rechthebbende IND en dat de overige voorwerpen zullen worden teruggegeven aan de verdachte. 8.2 Het standpunt van de verdediging De raadsvrouw van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat alles, voorzover niet aan anderen dan verdachte toebehorend, aan verdachte dient te worden geretourneerd. 8.3 De beoordeling. De rechtbank zal bepalen dat de op de beslaglijst onder 3, 4, 8 en 10 genummerde voorwerpen zullen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende, dat het onder 11 genummerde voorwerp zal worden teruggegeven aan de Gemeente Den Haag, dat het onder 6 genoemde voorwerp zal worden teruggegeven aan de rechthebbende [G] en dat het onder 12 genummerde voorwerp zal worden teruggegeven aan de rechthebbende IND. Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van de overige voorwerpen op de beslaglijst. 9. De toepasselijke wetsartikelen De op te leggen straf is gegrond op de artikelen: 57, 197a, 197b, 273f en 326 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
10. De beslissing De rechtbank, verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 4 eerste en tweede alternatief/cumulatief tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt: ten aanzien van feit 1: mensenhandel, meermalen gepleegd; ten aanzien van feit 2: oplichting, meermalen gepleegd; ten aanzien van feit 4, eerste alternatief/cumulatief: mensensmokkel; ten aanzien van feit 4, tweede alternatief/cumulatief een ander, die zich wederrechtelijk verblijf in Nederland heeft verschaft, krachtens overeenkomst arbeid doen verrichten, terwijl hij weet dat dat verblijf wederrechtelijk is. verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar; verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij; veroordeelt de verdachte tot: een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden; bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht; heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte; bepaalt dat de benadeelde partij [A] niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen; veroordeelt de benadeelde partij [A] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil; bepaalt dat de benadeelde partij [B] niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen; veroordeelt de benadeelde partij [B] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil. gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de op de beslaglijst 3, 4, 8 en 10 genummerde voorwerpen; gelast de teruggave aan de rechthebbende, de Gemeente Den Haag, van het op de beslaglijst 11 genummerde voorwerp; gelast de teruggave aan de rechthebbende, [G], van het op de beslaglijst 6 genummerde voorwerp; gelast de teruggave aan de rechthebbende, de IND, van het op de beslaglijst 12 genummerde voorwerp; gelast de teruggave aan de verdachte van de op de beslaglijst 1, 2, 5, 7, 9 en 11 genummerde voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door mrs. Keltjens, voorzitter, Royakkers en Meijers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Kistemaker, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 juli 2011. Mr. Meijers is buiten staat dit vonnis te ondertekenen. 1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeldbedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar dossierpagina's of bijlagen, betreft dit de pagina's of bijlagen van het proces-verbaal met het nummer 2010174168, van de regiopolitie Haaglanden. 2 Proces-verbaal 6e verhoor verdachte, p. 909, 5e en 6e alinea's; proces-verbaal 7e verhoor verdachte, p. 999, 3e regel; proces-verbaal aangifte [A], p. 39, 1e alinea na kopje CHINA; proces-verbaal verhoor aangeefster [B], p. 88, 1e alinea na kopje Huisvesting en werkzaamheden. 3 Proces-verbaal aangifte [A], p. 39, laatste regel, p. 40, regels 1 en 2; proces-verbaal verhoor aangeefster [B], p.87, 4e alinea; verklaring verdachte ter terechtzitting van 7 juli 2011. 4 Proces-verbaal 6e verhoor verdachte, p. 909, 5e en 3e alinea's van beneden; proces-verbaal verhoor aangever [A], p. 47, 4e en laatste alinea; proces-verbaal verhoor aangeefster [B], p. 87, 3e alinea, p. 89, 5e alinea van beneden, p. 90 laatste alinea. 5 Aangifte [A], p. 39, 1e alinea na kopje CHINA; proces-verbaal verhoor aangeefster [B], p. 56 2e alinea en p. 88, 3e alinea van beneden. 6 Proces-verbaal 6e verhoor verdachte, p. 909, 5e, 4e en 3e alinea van beneden. 7 Proces-verbaal 6e verhoor verdachte, p. 911, halverwege; verklaring verdachte ter terechtzitting van 7 juli 2011. 8 Proces-verbaal aangifte [A], p. 40, na kopje WERK [hotel]; proces-verbaal verhoor aangever [A], p. 48, 4e alinea; proces-verbaal verhoor aangeefster p. 57, na kopje WERK [hotel]. 9 Proces-verbaal van bevindingen betreffende intake [A], p. 21, 2e alinea; proces-verbaal verhoor aangever [A], p. 48, laatste alinea; proces-verbaal van verhoor aangever [A], p. 236, 1e alinea; 10 Proces-verbaal 7e verhoor verdachte, p. 911, 3e alinea. 11 Proces-verbaal 7e verhoor verdachte, p. 911, halverwege; verklaring verdachte ter terechtzitting van 7 juli 2011. 12 Feit van algemene bekendheid, eenvoudig via internet na te gaan. 13 Proces-verbaal aangifte [A], p. 40, 3e alinea van beneden; proces-verbaal verhoor aangeefster [B], p. 240, halverwege. 14 Proces-verbaal 7e verhoor verdachte, p. 911, halverwege; verklaring verdachte ter terechtzitting van 7 juli 2011. 15 Feit van algemene bekendheid, eenvoudig via internet na te gaan. 16 Proces-verbaal verhoor aangeefster [B], p. 57, 4e alinea; proces-verbaal verhoor aangever [A], p. 235, halverwege. 17 Proces-verbaal aangifte [A], p. 40, 1e alinea na kopje EINDE WERKZAAMHEDEN HOTEL, p. 41, 2e alinea van beneden; proces-verbaal van bevindingen betreffende intake [B], p. 24, 3e alinea van beneden. 18 Proces-verbaal verhoor verdachte tegenover de rechter-commissaris op 27 en 28 juni 2011, punten 16, 17 en 18; verklaring verdachte ter terechtzitting van 7 juli 2011. 19 Proces-verbaal aangifte [A], p. 45, 3e alinea van beneden; proces-verbaal verhoor aangeefster p. 86, 2e alinea van beneden. 20 Proces-verbaal van bevindingen betreffende intake [A], p. 21; proces-verbaal van bevindingen betreffende intake [B], p. 33. 21 Zie feit 2 voor de bewijsmiddelen betreffende de verblijfsvergunningen. 22 Proces-verbaal aangifte [A], p. 40, 1e alinea na kopje WERK [hotel]; proces-verbaal verhoor aangeefster p. 56, 1e alinea na kopje NEDERLAND
23 Proces-verbaal aangifte [A], p. 41, 1e alinea; proces-verbaal verhoor aangeefster p. 54, 3e alinea van beneden. 24 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeldbedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar dossierpagina's of bijlagen, betreft dit de pagina's of bijlagen van het proces-verbaal met het nummer 2010174168, van de regiopolitie Haaglanden. 25 Geschrift p. 162. 26 Geschrift p. 173. 27 Geschrift p. 149. 28 Geschrift p. 186. 29 Geschrift p. 200. 30 Geschrift behorend bij aangifte IND, p. 98, 99, 100. 31 Proces-verbaal1e verhoor verdachte, p. 922, laatste alinea. 32 Verklaring verdachte ter terechtzitting van 7 juli 2011. 33 Proces-verbaal 7e verhoor verdachte, p. 999 onderaan. 34 Proces-verbaal 7e verhoor verdachte, p. 1000, 5e alinea. 35 Proces-verbaal van bevindingen betreffende [G], p. 412; proces-verbaal verhoor getuige [G], p. 749, 2e helft en p. 750 bovenaan. 36 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeldbedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar dossierpagina's of bijlagen, betreft dit de pagina's of bijlagen van het proces-verbaal met het nummer 2010174168, van de regiopolitie Haaglanden. 37 Bevindingen p. 342, onder het kopje AANLEIDING ONDERZOEK. 38 Proces-verbaal bevindingen intakegesprek [N], p. 342. 39 Proces-verbaal verhoor getuige [N], p. 343, bovenaan. 40 Proces-verbaal verhoor [N], p. 900 halverwege. 41 Proces-verbaal verhoor [N], p. 900, 2e helft. 42 Proces-verbaal verhoor [N], p. 900, 2e helft.