2562015
ECLI:NL:RBOBR:2015:3336, Rechtbank OostBrabant, 01/87932314
ECLI:NL:RBOBR:2015:3336 Instantie
Rechtbank OostBrabant
Datum uitspraak
11062015
Datum publicatie
11062015
Zaaknummer
01/87932314
Rechtsgebieden
Strafrecht
Bijzondere kenmerkenEerste aanleg meervoudig Inhoudsindicatie
Medeplegen van moord en valsheid in geschrift (fraude aanvraagformulier levensverzekering). Verdachte heeft het initiatief tot de moord op haar partner genomen en anderen ingeschakeld voor de uitvoering. Opgelegd wordt een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren met aftrek van voorarrest. De eis van de officier van justitie was 20 jaar gevangenisstraf.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Uitspraak
vonnis RECHTBANK OOSTBRABANT Strafrecht Parketnummer: 01/87932314 Datum uitspraak: 11 juni 2015 Vonnis van de rechtbank OostBrabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [1987], thans gedetineerd te: PI Zuid Oost HvB Ter Peel. Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 september 2014, 18 november 2014, 10 februari 2015, 21 april 2015, 27 mei 2015 en 28 mei 2015. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht. De tenlastelegging. De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 24 juli 2014. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 27 mei 2015 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat: 1. zij op of omstreeks 27 februari 2014 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een of meer vuurwapen(s) (meermalen) een of meer kogel(s) in de richting van die [slachtoffer] afgevuurd, waarbij die [slachtoffer] door een of meer van die kogel(s) is getroffen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden; Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer andere perso(o)n(en) op of omstreeks 27 februari 2014 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft/hebben beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn/hun mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een of meer vuurwapen(s) (meermalen) een of meer kogel(s) in de richting van die [slachtoffer] afgevuurd, waarbij die [slachtoffer] door een of meer kogel(s) is getroffen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf zij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 01 november 2013 tot en met 27 februari 2014
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBOBR:2015:3336&keyword
1/18
2562015
ECLI:NL:RBOBR:2015:3336, Rechtbank OostBrabant, 01/87932314
te Eindhoven, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest door (telkens) opzettelijk ( telefonische) contacten te zoeken en/of te onderhouden met een of meer mededader(s) en/of inlichtingen te (doen) verstrekken in verband met een voorverkenning en/of inlichtingen te (doen) verstrekken omtrent de (reis)bewegingen en/of de verblijfplaats(en) van [slachtoffer] en/of een of meer betaling(en) te (doen) verrichten aan een of meer mededader(s) 2. zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 oktober 2013 tot en met 18 november 2013 te Eindhoven, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk een aanvraagformulier DELA LeefdoorPlan (aanvraag levensverzekering) en/of een DELA LeefdoorPlan gezondheidsverklaring, zijnde (telkens) (een) geschrift(en) dat/die bestemd is/zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, (telkens) valselijk heeft opgemaakt, althans heeft vervalst hebbende zij, verdachte toen daar (telkens) opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid het aanvraagformulier DELA LeefdoorPlan (ten behoeve van een aanvraag voor een levensverzekerking van 250.000 euro) op of omstreeks 9 november 2013 ondertekend als zijnde [slachtoffer] en/of de DELA LeefdoorPlan gezondheidsverklaring op of omstreeks 20 oktober 2013 ondertekend als zijnde [slachtoffer], (telkens) met het oogmerk om voormelde geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door een ander of anderen te doen gebruiken; De formele voorvragen. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging. Bewijs. Het standpunt van de officier van justitie. De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 27 februari 2014 samen met anderen [slachtoffer] heeft vermoord en dat zij valsheid in geschrift heeft gepleegd door het aanvraagformulier van het DELA LeefdoorPlan valselijk op te maken. Het standpunt van de verdediging. De raadsman pleit voor vrijspraak van alle tenlastelegde feiten. Ten aanzien van feit 1 is er geen wettig en overtuigend bewijs dat verdachte betrokkenheid heeft gehad bij de moord op [slachtoffer], noch dat zij daarin gefaciliteerd heeft. Ten aanzien van feit 2 is er volgens de raadsman geen bewijs dat verdachte de betreffende verklaringen heeft ondertekend. Het oordeel van de rechtbank.1 T.a.v. feit 1 primair:
Dodelijk schietincident.
Op 27 februari 2014 omstreeks 21:25 uur wordt gemeld dat [slachtoffer] is neergeschoten op de [adres 5] te Eindhoven. Het 112 alarmnummer wordt gebeld door de buurvrouw van [adres 5] [huisnummer ] te Eindhoven, [persoon 1] geheten, en de partner van [slachtoffer], [verdachte]. (De 112meldingen zijn te vinden op p. 867 – 877.) Op vragen van de meldkamer vertelt [persoon 1], dat de vriend van de buurvrouw is neergeschoten. Hij is geraakt in de rug en in de buik. Ze hoorde een motor of bromfietser wegrijden. Op vragen van de meldkamer vertelt [verdachte] dat haar man zojuist is neergeschoten. Hij is overal geraakt, in zijn hand, in zijn buik. Ze woont op de [adres 5] [huisnummer ]. Ze heeft zelf niets gezien, maar haar buurvrouw klopte op de deur en haar man ligt voor de deur. De buurvrouw hoorde een brommer wegrijden. Het gaat om 2 mensen.
[verbalisant 1] ontving op 27 februari 2014 omstreeks 21:25 uur de melding dat er iemand was beschoten op de [adres 5] te Eindhoven en ging ter plaatse. Voor de voordeur van de woning [adres 5] [huisnummer ] zag de verbalisant een persoon op de grond liggen met een blonde vrouw bij hem, die zijn vriendin bleek te zijn. Verbalisant herkende [slachtoffer] en zag dat hij bebloed was. Toen de verbalisant informatie over de daders vroeg, hoorde hij de blonde vrouw zeggen dat ze op [slachtoffer] hadden geschoten toen hij uit zijn auto stapte. Ze zei dat hij van het sporten kwam en dat ze 10 keer op hem geschoten hadden. Links van het dienstvoertuig van verbalisant stonden andere auto’s op de [adres 5]. Bij zijn dienstvoertuig trof hij hulzen aan en bloedsporen, die richting het pand gingen waar het slachtoffer lag. (procesverbaal van bevindingen p.880881).
Op 28 februari 2014 omstreeks 02:40 wordt vastgesteld dat [slachtoffer] is overleden in het Catharina Ziekenhuis in Eindhoven. (procesverbaal van bevindingen p. 899900.) De lijkschouw vindt plaats om 03:45 uur. De lijkschouwer deelt (na overleg met de chirurg) mede dat
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBOBR:2015:3336&keyword
2/18
2562015
ECLI:NL:RBOBR:2015:3336, Rechtbank OostBrabant, 01/87932314
sprake is van 8 á 9 schotverwondingen, onder andere in de buik. (forensisch dossier, p. 3710 e.v., bijlage 4).
Op 1 maart 2014 vindt een sectie plaats bij het NFI door artspatholoog M. Buiskool. Tijdens de sectie werden 3 projectielen uit het lichaam van [slachtoffer] verwijderd. Er werden 7 schotkanalen vastgesteld, 4 doorschotkanalen en 3 schotkanalen. [slachtoffer] is aan de gevolgen van zijn schotverwondingen overleden. In het definitieve sectierapport wordt geconcludeerd dat het intreden van de dood verklaard kan worden door verbloeding, veroorzaakt door inwerking van meervoudig uitwendig mechanisch perforerend geweld (forensisch dossier, p. 3710 e.v., bijlagen 5 en 16).
Getuigen plaats delict.
Uit het buurtonderzoek bleek dat meerdere omwonenden knallen hadden gehoord en een scooter na de knallen hadden horen wegrijden.
De [getuige 1][getuige 1], wonende aan de [adres 5] [huisnummer ] te Eindhoven (p. 17151716) hoorde op 27 februari 2014 omstreeks 21:20 uur een aantal knallen; ze hoorde 7 of 8 keer pang. Daarna hoorde ze een scooter met een rotgang langs haar huis rijden. Volgens de getuige kwam de scooter uit de richting van de parkeerplaats aan de [adres 5].
De [getuige 2][getuige 2], wonende aan de [adres 5] [huisnummer ] te Eindhoven (p. 16941695) hoorde op 27 februari 2014 omstreeks 21:30 uur knallen, ging naar buiten en keek in de richting van de parkeerplaats aan de [adres 5] omdat daar de knallen vandaan kwamen. Hij zag een man in witte trainingsbroek vanaf de parkeerplaats lopen. De man zei dat hij beschoten was en liep verder naar de woning aan de [adres 5] [huisnummer ]. Voordat hij de man had gezien, had hij een scooter horen wegrijden.
De [getuige 3][getuige 3], wonende aan de [adres 6] [huisnummer ] te Eindhoven (p. 16711672), verklaarde dat hij op 27 februari 2014 tussen 21:00 uur en 21:30 uur kloppende geluiden hoorde. Hij keek door de luxaflex aan de achterzijde van de woning. 15 tot 20 seconden na de kloppende geluiden, zag hij een scooter met daarop 2 personen met helmen op, rijden via het gangetje aan de achterzijde van de woning. Ze reden rechtsaf zonder af te remmen de [adres 7] op in de richting van Geldrop.
De [getuige 4], wonende aan de [adres 6] 9 te Eindhoven (p. 16731674) hoorde op 27 februari 2014 rond 21:25 uur eerst 2 knallen, daarna een korte pauze en toen nog 6 knallen. Daarna hoorde hij een brommer. Voor zijn gevoel reed de brommer over het pad dat van de [adres 5] achter de huizen aan de [adres 6] naar de [adres 7] loopt.
Onderzoek PD [adres 5] Eindhoven.
Op de [adres 5] wordt een sporenonderzoek ingesteld. Er worden in eerste instantie 8 hulzen aangetroffen. 2 van kaliber .32, 1 van kaliber 9 mm en 5 van kaliber 7.65mm. Munitie van het kaliber .32 en kaliber 7.65 mm kunnen worden verschoten met hetzelfde vuurwapen. Ook worden enkele manteldelen gevonden. Op de parkeerplaats worden ook bloedsporen gezien. (Forensisch dossier, p. 3707 e.v., bijlage 1). In de kleding van [slachtoffer] vindt men een geheel gave kogelpunt. (forensisch dossier, p. 3707 e.v., bijlage 9). Gelet op het sporenbeeld is [slachtoffer] neergeschoten op de plaats waar hij zojuist uit zijn auto was gestapt. Vervolgens heeft hij nog kans gezien naar de woning aan de [adres 5] [huisnummer ] te lopen, waar hij ineen is gezakt. (forensisch dossier p. 3707 e.v., bijlage 1) Op 28 februari 2014 wordt nog een huls van kaliber 7.65 mm gevonden op het trottoir van het voetgangersgebied tussen de [adres 5] en het [adres 8]. (forensisch dossier, p. 3707 e.v., bijlage 6 en 17).
Onderzoek PD [adres 9] Eindhoven.
Op 27 februari 2014 omstreeks 21:40 uur meldt een motoragent dat op de [adres 9] te Eindhoven een brandende scooter ligt. Ook worden daar hulzen gevonden. Deze plek ligt hemelsbreed op 1400 meter van de [adres 5] (procesverbaal bevindingen p. 901 en forensisch onderzoek, p. 3707 e.v.,
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBOBR:2015:3336&keyword
3/18
2562015
ECLI:NL:RBOBR:2015:3336, Rechtbank OostBrabant, 01/87932314
bijlage 2). Het betreft 1 huls van kaliber .32, 7 hulzen van kaliber 9 mm en 5 hulzen van kaliber 7.65 mm. De verscheidenheid aan munitie is dus hetzelfde als op de [adres 5] (forensisch dossier, p. 3707 e.v., bijlage 2). Later wordt hier nog een onverschoten patroon 9 mm aangetroffen (forensisch dossier, p. 3707 e.v., bijlage 6 en 17).
De uitgebrande scooter wordt onderzocht. Het betreft een motorscooter van het merk Piaggio, type LX. Het framenummer is vervalst. De motor heeft een cilinderinhoud van 125cc. Ook het motornummer is vervalst. (forensisch dossier, p. 3707 e.v., bijlage 8).
Verband [adres 5] – [adres 9].
Zowel op de [adres 5] als op de [adres 9] zijn hulzen en projectielen veilig gesteld. Op de [adres 5]: 9 hulzen, 2 kogelpunten en 1 projectiel Op de [adres 9]: 13 hulzen en 1 patroon. De hiervoor met kaliber .32 aangeduide hulzen blijken uit onderzoek door de afdeling Wapens en Munitie van het NFI van kaliber 7.65 mm te zijn; de aanduiding ’32.auto’ is hiervan een synoniem (forensisch dossier p. 3707 e.v., bijlage 17). De hulzen konden worden verschoten met vuurwapens van 2 kalibers: 8 hulzen met kaliber 9mm parabellum (1 op [adres 5] en 7 op [adres 9]); 14 hulzen met kaliber 7.65mm Browning (8 op [adres 5] en 6 op [adres 9]). Uit het lichaam van [slachtoffer] worden tijdens de sectie 3 kogelpunten verwijderd. Door de afdeling Wapens en Munitie van het NFI wordt na onderzoek aan de veiliggestelde hulzen en kogelpunten verder geconcludeerd dat: het waarschijnlijker is dat de hulzen van kaliber 9mm zijn verschoten met één vuurwapen dan met twee of meer vuurwapens. Waarschijnlijk betreft het vuurwapen een automatisch machinepistool of een afgeleide daarvan; het zeer veel waarschijnlijker is dat de hulzen van kaliber 7.65mm zijn verschoten met één wapen dan met twee of meer vuurwapens. Vermoedelijk betreft het vuurwapen een semiautomatisch pistool Sauer & Sohn, model 1913; het waarschijnlijker is dat de 3 kogelpunten uit het lichaam van [slachtoffer] en de twee kogelpunten en het projectiel (manteldeel) van de [adres 5] zijn verschoten uit dezelfde loop dan uit twee of meer lopen van hetzelfde kaliber.
Op grond van deze verklaringen en onderzoeksbevindingen stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] op 27 februari 2014 omstreeks 21:20 uur op de parkeerplaats van de [adres 5] te Eindhoven, terwijl hij net uit zijn auto was gestapt, door twee personen is neergeschoten. Hij is opgewacht. Deze personen of één van hen, maakten daarbij gebruik van tenminste twee vuurwapens. [slachtoffer] is zevenmaal geraakt en aan zijn verwondingen overleden. Nadat [slachtoffer] was neergeschoten, zijn de twee mannen met een motorscooter weggereden. Deze motorscooter hebben zij korte tijd later brandend achtergelaten op de [adres 9] te Eindhoven. De identiteit van de motorscooter was door de vervalste identificerende gegevens en de brand niet meer vast te stellen. Uit de wijze waarop [slachtoffer] om het leven is gebracht blijkt van een vooropgezet plan om hem te liquideren.
Bezigheden [slachtoffer] op 27 februari 2014.
Op 27 februari 2014 waren [slachtoffer] en [verdachte] met hun dochtertje rond 17:00 uur gaan eten bij McDonalds in Geldrop. Rond 19:20 uur ging [slachtoffer] vanaf [adres 5] [huisnummer ] te Eindhoven naar zijn moeder om zijn sportkleding op te halen. Aansluitend reed hij naar de sportschool, waar hij om 20:17 uur aankwam. Het betreft [sportschool] in Geldrop. Na het sporten reed hij om 21:12 uur weg. Om 21:17 belde hij met [verdachte] om te zeggen dat hij bijna thuis was. Op de [adres 5] werd [slachtoffer] beschoten en meerdere malen geraakt. Om 21:24 belden de buurvrouw en om 21.25 uur [verdachte] alarmnummer 112. (Verklaring [verdachte] d.d. 4 maart 2014, p. 448, verklaring moeder van [slachtoffer], p. 1995, procesverbaal 112meldingen, p. 867 e.v. en procesverbaal camerabeelden [sportschool], p. 923).
Telefonische contacten op 27 februari 2014.
In de bij [verdachte] in gebruik zijnde personenauto, een Fiat Idea met kenteken [kenteken], wordt
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBOBR:2015:3336&keyword
4/18
2562015
ECLI:NL:RBOBR:2015:3336, Rechtbank OostBrabant, 01/87932314
een Simkaart aangetroffen met nummer [nummer 1][nummer 1]. (procesverbaal van bevindingen, p. 3550 en verklaring [verdachte] p. 422423).
Het telecommunicatieonderzoek levert de volgende resultaten op (zie processenverbaal identiteit gebruikers: [verdachte] p. 2479 e.v. ([nummer 1][nummer 1] en [nummer 2][nummer 2]); [medeverdachte 2] p. 2821 e.v. ([nummer 3][nummer 3] en [nummer 4][nummer 4]); [medeverdachte 1] p. 2770 e.v. ([nummer 5][nummer 5] en [nummer 6][nummer 6]); [medeverdachte 3] p. 2479 e.v. ([nummer 7][nummer 7], [nummer 8][nummer 8] en [nummer 9][nummer 9]), procesverbaal bevindingen verkoopgegevens telefoon en imeinummers p. 997 e.v. en het procesverbaal bevindingen m.b.t. contacten van telefoonnummer [nummer 1] [nummer 1], p. 973975):
Het telefoonnummer [nummer 1][nummer 1] is bij [verdachte] in gebruik van 23 januari 2014 tot 27 februari 2014 te 21:18 uur. Uit historische printgegevens volgt dat dit toestel contact heeft met: [nummer 3][nummer 3]: in gebruik bij [medeverdachte 2] enkel op 27 februari 2014 tussen 16:35 uur en 22:04 uur. In die 5,5 uur heeft dit telefoonnummer contacten met [verdachte] ([nummer 1]), [medeverdachte 3] ([nummer 7]) en [medeverdachte 1] ([nummer 5]). Het toestel met dit nummer is door [medeverdachte 2] gekocht op 27 februari 2014 om 14:28 uur bij de [winkel] te Eindhoven. [nummer 5][nummer 5]: in gebruik bij [medeverdachte 1] enkel op 27 februari 2014 tussen 16:44 uur en 21:35 uur. In die vijf uur heeft dit toestel contacten met [verdachte] ([nummer 1]), [medeverdachte 3] ([nummer 7]) en [medeverdachte 2] ([nummer 3]). Het toestel met dit nummer is door [medeverdachte 1] gekocht op 27 februari 2014 om 14:25 uur bij dezelfde [winkel]; [nummer 7][nummer 7]: in gebruik bij [medeverdachte 3] tussen 19 februari 2014 en 27 februari 2014 te 22:04 uur. In die periode heeft dit telefoonnummer contacten met [verdachte] ([nummer 1]), [medeverdachte 4] ([nummer 10]), [medeverdachte 2] ([nummer 3]) en [medeverdachte 1] ([nummer 5]) en [medeverdachte 1] ([nummer 11]); [nummer 9][nummer 9]: in gebruik bij [medeverdachte 3] tussen 14 januari 2014 en 14 maart 2014, gebruikt in drie GSM’s; [nummer 10][nummer 10]: in gebruik bij [medeverdachte 4] tussen 19 februari 2014 en 21 maart 2014. In die periode heeft dit telefoonnummer contacten met [verdachte] ([nummer 1]), [medeverdachte 3] ([nummer 7]) en [medeverdachte 1] ([nummer 11]).
Op grond van de onderzoeken naar de gebruikers van deze nummers acht de rechtbank genoegzaam komen vast te staan dat [verdachte], [medeverdachte 3], [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] in de genoemde periode de gebruikers waren van die GSM toestellen en de telefoonnummers. De rechtbank is ook van oordeel dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] de telefoons met simkaarten eindigend op [nummer 3] en [nummer 5] voor zichzelf hebben aangeschaft. Uit de onderzoeksbevindingen volgt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 27 februari 2014 zeer kort na elkaar bij dezelfde [winkel] te Eindhoven de toestellen en simkaarten hebben gekocht. De telefoonnummers [nummer 3] en [nummer 5] zijn enkel in de uren daarna in gebruik geweest en hebben alleen contact gehad met elkaar, [medeverdachte 3] en [verdachte]. Als uitgangspunt heeft te gelden dat een persoon de telefoon en simkaart die hij aanschaft zelf gaat gebruiken, tenzij uit onderzoeksbevindingen het tegendeel blijkt. Daarvan is in de onderhavige zaak geen sprake. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben niet verklaard dat zij die telefoonnummers aan anderen ter beschikking hebben gesteld, noch is dat anderszins gebleken. Dat [medeverdachte 1] ook een GSM met simkaart heeft aangeschaft voor [medeverdachte 3] maakt dit niet anders. Veeleer volgt hier juist uit dat de GSM toestellen en nummers bestemd waren voor gebruik in kleine kring.
Uit de Excellijsten met daarin vermeld de contacten tussen (onder andere) voornoemde telefoonnummers blijkt ten aanzien van 27 februari 2014 het volgende (p. 4171 e.v.).
Op 27 februari 2014 in de periode 0:32 uur tot 01:19 uur heeft [verdachte] ([nummer 1]) een aantal malen contact met [medeverdachte 3] ([nummer 7]). [medeverdachte 1] ([nummer 6]) heeft om 2:21 uur contact met [medeverdachte 2] ([nummer 4]).
Op 27 februari 2014 tussen 7:46 uur en 11:30 uur zijn er vele contacten tussen [verdachte] ([nummer 1]) en [medeverdachte 3] ([nummer 7]). [medeverdachte 3] ([nummer 8]) heeft met dat nummer om 09:42 en 09:44 contact met [medeverdachte 1] ([nummer 6]). Om 11:14 uur en 11:41 heeft [medeverdachte 1] ([nummer 6]) contact met [persoon 2] ([nummer 13]). [slachtoffer] ([nummer 12]) heeft een aantal malen contact met [verdachte] ([nummer 2]). Om 13:50 uur heeft [medeverdachte 1] ([nummer 6]) contact met [medeverdachte 2] ([nummer 4]). Om 14:22 uur heeft [medeverdachte 1] ([nummer 6]) contact met [medeverdachte 3] ([nummer 8]).
Om 14:25 uur respectievelijk 14:28 uur kopen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de GSM toestellen die zijn gekoppeld aan de hiervoor genoemd telefoonnummers eindigend op [nummer 5] ([medeverdachte 1]) en [nummer 3]
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBOBR:2015:3336&keyword
5/18
2562015
ECLI:NL:RBOBR:2015:3336, Rechtbank OostBrabant, 01/87932314
([medeverdachte 2]). Op 27 februari 2014 tussen 14:31 uur en 16:12 uur heeft [medeverdachte 2] ([nummer 4]) 4 contacten met [medeverdachte 1] ([nummer 6]). Om 16:36 neemt [medeverdachte 2] ([nummer 3]) in gebruik en om 17:00 uur neemt [medeverdachte 1] ([nummer 5]) in gebruik.
Tussen 17:09 uur en 18:04 uur zijn [verdachte] en [slachtoffer] bij McDonalds in Geldrop. Om 18:20 uur verstuurt [medeverdachte 2] ([nummer 3]) een smsbericht aan [medeverdachte 3] ([nummer 7]).
Op 27 februari 2014 is er vanaf 18:20 uur erg veel SMScontact tussen [verdachte] ([nummer 1]), [medeverdachte 3] ([nummer 7]), [medeverdachte 1] ([nummer 5]) en [medeverdachte 2] ([nummer 3]).
Om 18:53 uur belt [slachtoffer] naar zijn moeder.
Om 19:13 uur verstuurt [medeverdachte 1] ([nummer 5]) een smsbericht aan [medeverdachte 3] ([nummer 7]) en om 19:15 uur verstuurt [medeverdachte 1] ([nummer 5]) een smsbericht aan [medeverdachte 2] ([nummer 3]). De telefoon van [medeverdachte 1] maakt daarvoor gebruik van de mast aan de [adres 9] te Eindhoven. Er zijn hierna nog enkele contacten.
Om 19:43:20 uur zoekt [verdachte] ([nummer 2]) contact met [slachtoffer] ([nummer 12]). Om 19:44:33 uur verstuurt [verdachte] ([nummer 1]) een smsbericht aan [medeverdachte 3] ([nummer 7]). 10 seconden later, om 19:43:43 verstuurt zij ([nummer 1]) een smsbericht aan [medeverdachte 1] ([nummer 5]). De telefoon van [medeverdachte 1] gebruikt daarvoor de mast aan de [adres 10] in Geldrop. Om 19:46:32 verstuurt [medeverdachte 1] ([nummer 5]) een smsbericht aan [medeverdachte 2] ([nummer 3]). Ook voor dit contact gebruikt het toestel van [medeverdachte 1] de mast aan de [adres 10] te Geldrop. Het toestel van [medeverdachte 2] gebruikt de mast aan de [adres 9] te Eindhoven. Rond 19:49 uur verstuurt [verdachte] ([nummer 1]) twee berichten aan [medeverdachte 3] ([nummer 7]). Direct daarna 19:49:19 verstuurt zij een smsbericht aan [medeverdachte 1] ([nummer 5]). In de periode tot 20:15 uur hebben [medeverdachte 1] ([nummer 5]) en [verdachte] ([nummer 1]) nog meer dan 25 maal smscontact met elkaar. [medeverdachte 1] toestel maakt daarvoor gebruik van de mast aan de [adres 10] te Geldrop. Ook heeft [verdachte] ([nummer 1]) in die periode meer dan 15 maal smscontact met [medeverdachte 3] ([nummer 7]) en tweemaal met [medeverdachte 2] ([nummer 3]).
Om 20:15 uur komt [slachtoffer] aan bij de sportschool in Geldrop.
Tussen 20:15 en 21:10 uur (het moment dat [slachtoffer] de sportschool verlaat), is er veelvuldig smscontact tussen [verdachte] ([nummer 1]) en [medeverdachte 3] ([nummer 7]) en driemaal sms contact tussen [medeverdachte 1] ([nummer 5]) en [medeverdachte 2] ([nummer 3]). Ook heeft [medeverdachte 1] ([nummer 5]) zesmaal contact met [medeverdachte 3] ([nummer 7]). [medeverdachte 1] straalt om 20:20 uur en 20:31 uur twee masten aan in Geldrop en om 20:54 uur de mast [adres 9] in Eindhoven.
Om 21:17:55 uur belt [slachtoffer] ([nummer 12]) met [verdachte] ([nummer 2]) en zegt volgens [verdachte] dat hij onderweg naar haar is. Direct daarna, 21:18:25 uur, stuurt [verdachte] een sms bericht naar [medeverdachte 3] ([nummer 7]). [medeverdachte 3] ([nummer 7]) stuurt om 21:18:37 uur een smsbericht terug aan [verdachte]. Om 21:18:58 uur verzendt [medeverdachte 3] ([nummer 7]) een smsbericht naar [medeverdachte 2] ([nummer 3]). De telefoon van [medeverdachte 2] straalt de mast [adres 11] [huisnummer ] te Eindhoven aan. De [adres 5] ligt binnen het dekkingsgebied van deze mast.
Om 21:24 uur is er de eerste 112melding van de schietpartij op de [adres 5] [huisnummer ].
Om 21:26 uur verstuurt [medeverdachte 3] ([nummer 7]) een smsbericht naar [verdachte] ([nummer 1]). Hierna volgen vele smscontacten tussen [medeverdachte 3] ([nummer 7]) en [medeverdachte 2] ([nummer 3]) en driemaal tussen [medeverdachte 3] ([nummer 7]) en [medeverdachte 1] ([nummer 5]). De telefoons maken gebruik van de masten [adres 11], [adres 9], [adres 12] en [adres 13] te Eindhoven.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBOBR:2015:3336&keyword
6/18
2562015
ECLI:NL:RBOBR:2015:3336, Rechtbank OostBrabant, 01/87932314
Om 21.40 uur wordt de brandende scooter aangetroffen op de [adres 9] te Eindhoven.
Na 22:04 uur gaan de telefoons ([nummer 1]), ([nummer 7]), ([nummer 3]) en ([nummer 5]) uit de lucht.
Uit vorenstaand overzicht volgt dat de vier verdachten op 27 februari 2014 voorafgaand aan en korte tijd na het dodelijke schietincident veelvuldig contact hebben gehad met elkaar. Het ging enkel om smsberichten die verstuurd werden van de een naar de ander. Telefonische contacten met derden vonden met andere bij verdachten in gebruik zijnde telefoonnummers plaats. De telefoons van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn pas op 27 februari 2014 aangeschaft en alleen die dag gedurende enkele uren gebruikt. De telefoon van [medeverdachte 1] bevond zich in Geldrop op momenten dat [slachtoffer] zich ook in Geldrop bevond. De telefoon van [medeverdachte 2] straalde enkele minuten voor de eerste melding van het schietincident aan op een zendmast binnen welk dekkingsgebied ook de [adres 5] is gelegen. Deze omstandigheden tezamen wijzen erop dat [verdachte], [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] met het oog op de aanslag op het leven van [slachtoffer] GSM toestellen en telefoonnummers hebben aangeschaft en voor dat doel hebben gebruikt.
[medeverdachte 2] vliegt op 28 februari 2014 vanaf Schiphol naar Turkije (p. 1124). Hij keert terug op 5 maart 2014. Uit de stukken van het rechtshulpverzoek volgt dat [medeverdachte 2] op 25 februari 2014 een heen en terugvlucht had geboekt (procesverbaal van bevindingen rechtshulpverzoek Turkije, p. 2 en bijlagen). De heenvlucht op 27 februari 2014 om 23:55 uur vanaf Schiphol heeft [medeverdachte 2] kennelijk gemist. [medeverdachte 2] heeft op 27 februari 2014 zowel voor als na de aanslag op het leven van [slachtoffer] met zijn ‘gewone’ nummer ([nummer 4]) telefonisch contact gehad met [persoon 3]. Beiden bevonden zich blijkens de mastgegevens in Nederland. De telefoon van [persoon 3] straalde masten in Utrecht aan om 21:36 uur, 21:45 uur en 21:49 uur. De telefoon in gebruik bij [medeverdachte 2] ([nummer 4]) bevond zich in het dekkingsgebied van de mast aan de [adres 9] te Eindhoven. [persoon 3] heeft verklaard (p. 2102 e.v.) dat [medeverdachte 2] een van zijn beste vrienden is en dat ze samen vakantie vierden in Turkije. Hij had [medeverdachte 2] overgehaald mee te gaan. Hem wordt voorgehouden dat [medeverdachte 2] hem op 27 februari 2014 om 21.36 uur zou hebben gebeld. [persoon 3] verklaarde daarop dat [medeverdachte 2] een dag later aankwam in Turkije. Zijn vliegticket, een enkeltje, is door [persoon 3] geboekt toen [persoon 3] met de trein naar Schiphol ging. [medeverdachte 2] heeft dat later aan hem terug betaald. [persoon 3] is op 10 maart 2014 teruggekomen naar Nederland. [medeverdachte 2] ging eerder terug.
[medeverdachte 3] was op 27 februari 2014 ten tijde van de aanslag op [slachtoffer] in [cafe] met vrienden. Daarover verklaren [persoon 4] (p. 1903), [persoon 5] (p. 1954 en 1957) en kastelein [persoon 6] (p. 1962, 19641965).
[persoon 7] (p. 2005 in samenhang met procesverbaal van bevindingen op p. 2018) en [persoon 8] (p. 20202021) hebben verklaard dat zij in opdracht van [verdachte] een simkaart en een telefoon hebben laten verdwijnen. Op 27 februari 2014 kreeg [persoon 7] in het ziekenhuis een telefoon en een verfrommeld simkaartje door [verdachte] toegestopt
Telefonische contacten na 27 februari 2014.
Voor wat betreft de periode na 27 februari 2014 levert het telecommunicatieonderzoek de volgende resultaten op (zie naast eerder genoemde processenverbaal identiteit gebruikers: [verdachte] p. 2251 e.v. ([nummer 2][nummer 2]), p. 2259 e.v. ([nummer 14][nummer 14]), p. 2323 e.v. ([nummer 15][nummer 15]) en p. 2479 e.v. ([nummer 1][nummer 1] en [nummer 2] [nummer 2]); [medeverdachte 3] p. 2486 e.v. ([nummer 16][nummer 16] en [nummer 17] [nummer 17]), p. 2598 e.v. ([nummer 18][nummer 18]) en p. 2707 e.v. ([nummer 19] [nummer 19]); [medeverdachte 2] p. 2806 e.v. ([nummer 20][nummer 20]):
Op 28 februari 2014 om 01:26 uur zoekt [medeverdachte 1] ([nummer 6]) contact met [medeverdachte 3] ([nummer 8]). Om 11:41 uur en 11:44 uur heeft [medeverdachte 2] ([nummer 4]) smscontact met [medeverdachte 1] ([nummer 6]). Daarna is er veel contact tussen [verdachte] ([nummer 15]) en [medeverdachte 3] ([nummer 16]).
Ook op 1 maart 2014 zijn er vele smscontacten tussen [verdachte] ([nummer 15]) en
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBOBR:2015:3336&keyword
7/18
2562015
ECLI:NL:RBOBR:2015:3336, Rechtbank OostBrabant, 01/87932314
[medeverdachte 3] ([nummer 16]), tussen [medeverdachte 2] (vanuit Turkije met [nummer 4]) en [medeverdachte 1] ([nummer 6]) en tussen [medeverdachte 1] ([nummer 6]) en [medeverdachte 3] ([nummer 8], gesprekken en sms).
Op 2 maart 2014 zijn er weer smscontacten tussen [medeverdachte 1] ([nummer 6]) en [medeverdachte 2] ([nummer 4]) en tussen [medeverdachte 1] ([nummer 6]) en [medeverdachte 3] ([nummer 19]). Ook [verdachte] ([nummer 15]) en [medeverdachte 3] ([nummer 16]) sturen elkaar smsberichten. Een deel van deze berichten kan worden uitgelezen. Uit het contact tussen [medeverdachte 3] en [verdachte] blijkt van een relatie tussen beiden. Ze maken afspraken over wat er gezegd dient te worden (zie p. 4179). “Ok als over vakantie gaat is dat wij samen op vakantie wilde gaan en hem op vakantie sturen was dat als hij los was weer aangeven als hij weer iets gedaan had”, “Ok hou je sterk komt goed schat” en “Jawel we hebben 2 weken gescharrelt maar werkte niet echt, hebben wel een beetje geappt want kennen wel gewoon goed met elkaar overweg”. “Ok maar als tel word uitgelezeb dan langer dab twee weken”. “Hebben we gewoon tijdje gescharrelt niks serieus”.
Op 3 maart 2014 zijn er weer smscontacten tussen [medeverdachte 1] ([nummer 6]) en [medeverdachte 3] ([nummer 19]). Ook heeft [medeverdachte 3] ([nummer 16]) smscontact met [verdachte] ([nummer 15]). Om 12:07 uur vraagt [medeverdachte 3] ([nummer 16]) aan [verdachte] ([nummer 15]): “Hoe is verhoor gegaan”. [verdachte] antwoordt: “Moet nu andere tel afgeveb.” [medeverdachte 3] sms’t: “Deze tel toch niet”. [verdachte]: “Nee deze niet”. [medeverdachte 3] vraagt om 12:45: “(..) hoelaat ga jij vanavond afgooien”. [verdachte] ([nummer 15]) antwoordt: “Moet ik ff kijken. Ze vinden me raar. Komt gosd”. Hierna is er tussen 13:36 uur en 13:39 uur een aantal malen smscontact tussen [medeverdachte 1] ([nummer 6]) en [medeverdachte 3] ([nummer 19]). Om 13:44 uur bericht [medeverdachte 3] ([nummer 16]) aan [verdachte] ([nummer 15]): “Laat ff weten als je n tijd weet hun blijven vragen ik heb deze tel niet heel de dag bij voor geval ze me aanhouden”. [verdachte] bericht terug: “Mensen hier da ik weg ga. Oke slim mop”. [medeverdachte 3] bericht haar: “Zeg dat je dan n tijd voor je eigen nodig hebt ofzo..” Om 14:53 neemt [medeverdachte 3] een nieuw 06nummer in gebruik ([nummer 17]) en laat dit om 15:53 uur aan [verdachte] ([nummer 15]) weten: “Even bevestigen als je dit gelezen hebt dan kan andere tel weg.” Als [verdachte] laat weten dat ze het gelezen heeft, vraagt [medeverdachte 3] haar ook een nieuwe te regelen. Om 19:15 uur is er een contact tussen [medeverdachte 3] ([nummer 19]) en [medeverdachte 1] ([nummer 6]). Om 23:06 uur vraagt [medeverdachte 3] ([nummer 17]) aan [verdachte]: “Laat effe zo snel mogelijk n tijd weten”.
Op 4 maart 2014 om 01:59 uur, 03:10 uur en 05:04 uur zijn er smscontacten tussen [medeverdachte 1] ([nummer 6]) en [medeverdachte 3] ([nummer 19]). Om 08:42 uur bericht [medeverdachte 3] ([nummer 17]) aan [verdachte] ([nummer 15]): “Ok regel wel alsjeblieft hun worden er echt niet vrolijk van.” Tussen 09:09 uur en 09:26 uur is er negenmal smscontact tussen [medeverdachte 3] ([nummer 19]) en [medeverdachte 1] ([nummer 6]). Om 09:55 uur vraagt [medeverdachte 3] ([nummer 17]) aan [verdachte] ([nummer 15]): “Ik ben vrij kan jij proberen vandaag wat meer te geven dan zijn hun ook blij want ze worden ongeduldig”. [verdachte] ([nummer 15]) bericht terug dat ze dat snapt, dat haar vader er boven op zit en dat ze nu het verhoor ingaat. Tussen 14:31 en 15:44 uur hebben [medeverdachte 2] ([nummer 4]) en [medeverdachte 1] ([nummer 6]) viermaal een gesprek. Tussen 16:14 en 16:57 uur is er 13 maal smscontact tussen [medeverdachte 1] ([nummer 6]) en [medeverdachte 3] ([nummer 19]). Om 17:11 uur laat [medeverdachte 3] ([nummer 17]) aan [verdachte] ([nummer 15]) weten: “Alsjeblieft Laat me niet zitten hun zijn zwaar over de zeik tegen mij.” Tussen 17:14 uur en 18:01 uur is er weer veelvuldig (33 maal) smscontact tussen [medeverdachte 1] ([nummer 6]) en [medeverdachte 3] ([nummer 19]). Om 18:24 uur bericht [medeverdachte 3] ([nummer 17]) aan [verdachte] ([nummer 15]): “Laat me snel iets weten dit Gaat niet goed” en om 19:34 uur: “Wanneer kom je brengen die mensen worden gek Laat aub wat weten”. Vanaf 19.48 uur tot 20:38 uur zijn er weer smscontacten tussen [medeverdachte 1] ([nummer 6]) en [medeverdachte 3] ([nummer 19]). Om 20:54 uur bericht [medeverdachte 3] ([nummer 17]) aan [verdachte] ([nummer 15]): “Kun je wat laten weten aub Ik heb ellende nu”. In de late avond en in de nacht van 4 op 5 maart 2014 hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] diverse malen smscontact, welk contact om 9:00 uur ’s ochtends verder gaat.
Op 5 maart 2014 om 09:20 uur bericht [medeverdachte 3] ([nummer 17]) aan [verdachte] ([nummer 15]): “Ik heb geprobeerd hun rustig te houden maar hier heb je het zelf naar gemaakt Ik heb men best gedaan wat er nu Gaat gebeuren heb jij zelf veroorzaakt.” Na dit smsbericht is er tussen 09:22 uur en 19:56 uur vele malen smscontact tussen [medeverdachte 1] ([nummer 6]) en [medeverdachte 3] ([nummer 19]). Daarna stuurt [medeverdachte 3] ([nummer 17]) tussen 20:34 uur en 20:47 uur aan [verdachte] ([nummer 15]) onder andere de volgende berichten: “Reageer gvd ff alsjeblieft ik heb zwaar probleem
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBOBR:2015:3336&keyword
8/18
2562015
ECLI:NL:RBOBR:2015:3336, Rechtbank OostBrabant, 01/87932314
Reageer ff” en “Dit word Mijn dood en niet alleen die van mij” en “Alsjeblieft Laat me niet zitten hun zijn zwaar over de zeik tegen mi” en “Laat me snel iets weten dit Gaat niet goed” en “Wanneer kom je brengen die mense worden gek Laat aub wat weten” en “Ik heb geprobeerd hun rustig te houden maar hier heb je het zelf naar gemaakt Ik heb men best gedaan wat er nu Gaat gebeuren heb jij zelf veroorzaakt” en “Dit word Mijn dood en niet alleen die van mij”. Om 20:49 uur laat [verdachte] ([nummer 15]) aan [medeverdachte 3] ([nummer 17]) weten: “Zeg tegrb hun da ik alles heb. Kom na mis afgooiwb. Kan geen kant op. P bewaking continue” Om 20:54 uur bericht [medeverdachte 3] ([nummer 17]) aan [verdachte] ([nummer 15]): “Ja afspraak was drie dagen later nu is zes dagen later die ene jongen is van kwaadheid terug uit Turkije gekomen” en om 20:58 uur: “Hun geloven jot wel maar hun moeten hun geld hebben want toen dat ene moest gebeuren toen was het ook snel snel” [verdachte] ([nummer 15]) reageert dat ze het snapt, dat [medeverdachte 3] zo snel mogelijk naar hem toe moet gaan en moet zeggen dat zij vrijdag alles hebben. Om 21:08 uur bericht [medeverdachte 3] ([nummer 17]) aan [verdachte] ([nummer 15]): “Die ene uit Turkije wil terug komen ja hij wil centen zien”. [verdachte] laat nogmaals weten dat ze er morgen heen gaat. Ze geeft het morgen in de middag af. Om 21:20 uur bericht [medeverdachte 3]: “Nee klopt ze wilden langs komen maar Ik krijg hun rustig als je alles naar die ene brengt net als vorige x weet je wat ik bedoel niet jou neef”. Om 21:26 uur bericht [verdachte] ([nummer 15]) aan [medeverdachte 3] ([nummer 17]): “Probeer die wie gek word uit te leggen da ik ook voor hun veiligheid niet eerder bem gekomen”. Om 21:43 uur bericht [medeverdachte 3] ([nummer 17]) aan [verdachte] ([nummer 15]) dat ze niks doen als ze morgen komt, dat ze [medeverdachte 3] niet moet laten vallen en dat ze niks aan haar neef moet geven maar alles aan die ene net als de eerste x. [medeverdachte 3] vraagt nog hoe laat het ongeveer wordt. Om 22:06 uur antwoordt [verdachte] ([nummer 15]) dat ze met etenstijd weg kan. Om 22:40 uur laat [medeverdachte 3] ([nummer 17]) aan haar weten dat ze naar het adres moet waar ze die eerste 5 heeft afgegooid. Na deze smsberichten zijn er nog contacten tussen [medeverdachte 3] ([nummer 17]) en [verdachte] ([nummer 15]) en [medeverdachte 1] ([nummer 6]) en [medeverdachte 3] ([nummer 19]). Om 23:05 uur is er een gesprek tussen [medeverdachte 1] ([nummer 6]) en [medeverdachte 2] ([nummer 4]). De telefoon van [medeverdachte 2] maakt dan gebruik van de mast NS Station Schiphol. Op 6 maart om 01:17 uur hebben zij weer een gesprek. [medeverdachte 2] is blijkens de mastgegevens weer binnen het dekkingsgebied van de mast aan de [adres 9] te Eindhoven.
De rechtbank merkt op dat uit het voorgaande volgt dat telkens als [medeverdachte 3] contact heeft gehad met [medeverdachte 1], hij contact zoekt met [verdachte] en dat hij haar dan bericht dat ze geen geduld meer hebben. [verdachte] moet iets brengen: geld, centen. De rechtbank gaat op grond van voornoemde berichten uit van een geldbedrag. Uit het hiervoor aangehaalde smsbericht van [medeverdachte 3] aan [verdachte] van 5 maart 2014 om 20:54 uur volgt dat er drie dagen na de aanslag op [slachtoffer] betaald had moeten worden en dat het inmiddels zes dagen later is en die jongen uit Turkije is teruggekomen. De datum van dit gesprek, 5 maart 2014, betreft zes dagen na de moord op [slachtoffer]. [medeverdachte 2] vertrekt op 5 maart 2014 in de avond vanuit Turkije naar Nederland. Op hem wordt naar het oordeel van de rechtbank dan ook gedoeld als er door [medeverdachte 3] gezegd wordt dat die ene jongen van kwaadheid terug komt uit Turkije en dat hij centen wil zien.
Op 6 maart 2014 hebben [medeverdachte 3] ([nummer 17]) en [verdachte] ([nummer 15]) ’s nachts contact met elkaar. Om 15:18 uur laat [medeverdachte 3] ([nummer 17]), na contacten met [medeverdachte 1] ([nummer 6]), weten dat de plannen zijn gewijzigd en dat [verdachte] om 5 uur naar de Turk moet komen waar zij wel eens is geweest. Om 17:38 uur vraagt [medeverdachte 3] ([nummer 17]) hoe laat ze er is. [verdachte] ([nummer 15]) laat achtereenvolgens weten dat ze er over 10 minuten is, vervolgens over 2 minuten, nog een minuut en daarna dat het geregeld is. [medeverdachte 3] vraagt dan nog: “Alles?”
Op 6 april 2014 is er smscontact tussen [medeverdachte 3] ([nummer 18]) en [verdachte] ([nummer 14]). [medeverdachte 3] vraagt “Had jij toevallig n datum ongeveer wat ik door kan geven aan tu.” [verdachte] vraagt waarom ze nu alweer beginnen. [medeverdachte 3] sms’t dat [verdachte] de vorige keer een maand heeft gezegd maar dat die tu hem sms’t of hij al meer weet. Hij vraagt aan [verdachte] wat hij kan zeggen. [verdachte] antwoordt: “Ja ok. Maar als ik zeg een maand. En das nog niet om. Dan waarom wringen hun zo. Heb vandaag gehoord da brief binnen is da ze het gaan uitkeren. Binnen nu en twee weken. Ik heb nog twee weken. Want alles is nu pas een maand geleden gebeurd. En da we maand zeiden heb ik net opgezocht en is twee weken geleden.”
De rechtbank leidt uit dit smscontact af dat de Turken, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], willen weten wanneer er weer betaald wordt. Kennelijk is een termijn van een maand afgesproken die pas over twee weken verloopt.
Op 12 april 2014 wordt [verdachte] ([nummer 2]) gebeld door [persoon 9] die zegt dat er een brief van Dela is. [verdachte] zegt dat ze die brief zo wel komt ophalen.
Op 15 april 2014 hebben [medeverdachte 1] ([nummer 6]) en [medeverdachte 2] ([nummer 4]) om 13:50 uur telefonisch contact met elkaar. Vervolgens zijn er tussen 13:52 en 13:57 uur meerdere contacten tussen [medeverdachte 1] ([nummer 6]) en [medeverdachte 3] ([nummer 19]). Ze
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBOBR:2015:3336&keyword
9/18
2562015
ECLI:NL:RBOBR:2015:3336, Rechtbank OostBrabant, 01/87932314
spreken met elkaar af. [medeverdachte 1] appt dat zij het deze week moeten hebben. Daarna appt [medeverdachte 3] ([nummer 19]) om 13:59 uur aan [verdachte] ([nummer 2]): “Heb jij brief al opgehaald die maat van mij is weer aan t zeuren”. [verdachte] appt terug dat ze na school meteen langs rijdt. Om 14:02 appt ze aan [medeverdachte 3] “Brief ophalen”. Om 17:14 uur heeft [verdachte] telefonisch contact met [persoon 9] (adres [adres 1] te Geldrop; moeder van [slachtoffer]). [verdachte] zegt dat ze langs wil komen om die brief op te halen. [persoon 9] zegt dat de brief nog bij haar ligt en ze vindt het goed dat [verdachte] die komt ophalen.
Bij de doorzoeking in de woning van [medeverdachte 1] wordt een brief van Dela, gericht aan de erven van [slachtoffer], aangetroffen (p. 3640). De rechtbank gaat er op grond van de hierboven weergegeven gesprekken en berichten vanuit dat deze brief door [verdachte] (al dan niet door tussenkomst van [medeverdachte 3]) aan [medeverdachte 1] is overhandigd om hem te laten zien dat zij verwachtte een aanzienlijk geldbedrag te incasseren.
In de periode vanaf 29 april 2014 tot en met 26 mei 2014 zijn er veelvuldig contacten tussen [medeverdachte 1] ([nummer 6]) en [medeverdachte 3] ([nummer 19]). [medeverdachte 1] vraagt of er vorderingen zijn. [medeverdachte 1] zegt dat hij die andere op de hoogte gaat stellen, want hij heeft het gevoel dat [medeverdachte 3] hem wil naaien en dat kan hij beter niet doen. [medeverdachte 3] wil hem weer een brief laten zien (p. 4202). [medeverdachte 1] is boos. Hij hoeft geen brief te lezen en sms’t op 26 mei 2014 dat het volgende week dinsdag tijd is, anders zet hij maar een wiethok bij hem boven. Dit dreigement herhaalt hij op 27 mei 2014.
Op 3 juni 2014 is [medeverdachte 3] ([nummer 19]) in de stress, want het belastinggeld staat er pas volgende week op, zo laat hij [verdachte] ([nummer 2]) weten. [medeverdachte 3] ([nummer 19]) en [medeverdachte 2] ([nummer 20]) hebben hierop contact en later heeft [medeverdachte 3] ([nummer 19]) contact met het nummer ([nummer 21]). De gebruiker van dit nummer wil geen uitstel meer. [medeverdachte 3] belooft dat zijn oma morgen naar de bank gaat en hij dan alles heeft. Vervolgens is er een contact tussen [medeverdachte 2] ([nummer 20]) en [medeverdachte 3] ([nummer 19]) waarin [medeverdachte 3] vraagt of [medeverdachte 2] het gehoord heeft van [medeverdachte 1], want daar had hij een berichtje naar gestuurd. [medeverdachte 3] zegt dat hij morgen alles van oma krijgt. Uit dit bericht leidt de rechtbank af dat de gebruiker van het nummer ([nummer 21]) [medeverdachte 1] betreft.
Op 4 juni 2014, omstreeks 11:00 uur heeft de oma van [medeverdachte 3], [getuige 5], € 6.250, gepind (p.1174). Zij heeft verklaard dat zij [medeverdachte 3] € 6.000, heeft geleend (p.1182 e.v.).
Op 4 juni 2014 omstreeks 12:45 uur belt [medeverdachte 3] ([nummer 19]) naar [medeverdachte 1] ([nummer 21]) of hij even langs komt. [medeverdachte 1] vraagt of hij dat ene heeft. Dat wordt bevestigd door [medeverdachte 3]. [medeverdachte 1] belt met [medeverdachte 2] en zegt dat hij naar die ene moet. Als [medeverdachte 2] binnen een half uur niets hoort, is er iets mis. [medeverdachte 3] zegt dan tegen [verdachte] dat [medeverdachte 1] nou hierheen komt en sms’t een kwartier later dat hij weg is. Daarop belt [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 2] en zegt dat hij alles heeft. Op 5 juni 2014 appt [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 3] dat ze quitte staan op die 500 na. [medeverdachte 3] zegt dat hij blij is dat hij er vanaf is.
De rechtbank leidt hieruit af dat dit de laatste betaling is die [verdachte] en/of [medeverdachte 3] hebben gedaan aan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]. Aanhoudingen.
Op 16 juni 2014 worden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aangehouden. Op 19 juni 2014 wordt [medeverdachte 3] aangehouden. Op 24 juni 2014 wordt [verdachte] aangehouden.
Zoekingen: pistool.
Na de aanhouding van [medeverdachte 1] op 16 juni 2014 wordt in de woning aan de [adres 2] te Eindhoven een pistool van het merk FN, model 1922, van kaliber 7.65 mm gevonden in een staande klok. (forensisch dossier, p. 3707 e.v., bijlage 12 en 19).
Ook wordt bij hem een aan de erven van [slachtoffer] gerichte brief van DELA aangetroffen (p. 3640).
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBOBR:2015:3336&keyword
10/18
2562015
ECLI:NL:RBOBR:2015:3336, Rechtbank OostBrabant, 01/87932314
Uit uitgeluisterde gesprekken blijkt dat [medeverdachte 1] ruzie heeft met de broers van zijn vriendin [persoon 10]. Hij wil daarom een vuurwapen om ze neer te schieten. Hij belt verschillende mensen. [medeverdachte 1] ([nummer 6]) belt onder andere het nummer ([nummer 13]), welk nummer in gebruik is bij [persoon 2] (p. 2099). In dat gesprek vraagt [medeverdachte 1] of de ander begrijpt wat hij bedoelt. De ander, [persoon 2], zegt: “Ja, zo’n ding wat jij al een keer bij mij hebt meegenomen”. (Zie p.1127 en 1144)
Uit onderzoek van de telefoongegevens blijkt dat [medeverdachte 1] ([nummer 6]) op de dag van de aanslag op [slachtoffer], te weten 27 februari 2014 om 11:41 uur, een contact van 226 seconden heeft met ([nummer 13]), gebruiker [persoon 2]. (Zie p. 4172 Excellijst). [verbalisant 2] merkt in een procesverbaal bevindingen (p. 1127 e.v.) op dat hij [persoon 2] kent uit de tijd dat hij buurtbrigadier was en dat van hem en zijn schoonvader [persoon 11] bekend was dat zij over vuurwapens konden beschikken. In 2010 zijn in de woonwagens van [persoon 11] en [persoon 2] aan de [adres 3] te Eindhoven vuurwapens gevonden. [persoon 2] (p.2097) heeft verklaard dat hij [medeverdachte 1] kent uit de cel in Vught. Ze hebben samen twee jaar lang gezeten. [medeverdachte 2] kent hij ook uit P.I. Vught. Telefoonnummer ([nummer 13]) is zijn nummer. Hij en [medeverdachte 1] belden elkaar als vrienden.
Uit onderzoek aan het aangetroffen wapen is gebleken dat dit niet het wapen is waarmee [slachtoffer] is neergeschoten. Dat wapen is niet gevonden.
De rechtbank leidt uit deze gesprekken af dat [medeverdachte 1] bij [persoon 2] informeerde naar een vuurwapen. Dat het zou gaan om een viagra pilletje, zoals [persoon 2] heeft verklaard, is ongeloofwaardig gelet op de andere gesprekken die [medeverdachte 1] voerde en waarin hij vroeg om een “Pipa” en zei dat hij ze ging neerschieten. [medeverdachte 1] heeft, gelet op het gesprek, eerder een vuurwapen opgehaald bij [persoon 2]. Op 27 februari 2014 had [medeverdachte 1] contact met [persoon 2] en voerde hij een telefoongesprek. Dit zou de eerste gelegenheid kunnen zijn geweest.
OVC.
Gedurende het onderzoek is op verschillende momenten vertrouwelijke communicatie opgenomen, onder andere op 16 juni 2014, de dag dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn aangehouden. [adres 4] TE [woonplaats] (= woning [medeverdachte 3]) p. 3329 e.v. 16 juni 2014: 160614193108.WAV Nn man komt binnen. Hij maakt bij binnenkomst meteen de opmerking dat de telefoons effe weg moeten.
V= NN man vader (van [medeverdachte 3]) [verdachte]= [verdachte] [medeverdachte 3]= [medeverdachte 3]
V: Luister goed, jullie moet het verhaal samen aan gaan passen helder. [medeverdachte 3]: hmm V: Dus [persoon 12] doet dat [medeverdachte 3]: Die praat niet V: Nee dat geloof ik ook niet, want als hij praat, dan praat hij zijn eigen TBS en dan komt hij nooit meer los [medeverdachte 3]: Die praat niet V: Dat denk ik ook niet, [medeverdachte 2] ook niet, die praten zijn eigen gewoon hoe da da die praat als ze praten dan gaat het fout. Jullie moeten wel zorgen dat je samen een verhaal hebt. [medeverdachte 3]: Hebben wij. V: Ik wil het verhaal ook niet weten, zorg dat het verhaal goed is, denkt er over na en hou dat vast. [medeverdachte 3]: Dan moet jij één ding dat we nou gewoon hebben afgesproken verder niks niet meer en niet minder.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBOBR:2015:3336&keyword
11/18
2562015
ECLI:NL:RBOBR:2015:3336, Rechtbank OostBrabant, 01/87932314
V: Ik schat in dat er niet gepraat wordt. [medeverdachte 3]: nee dat weet ik wel zeker V: Begrijp je wat ik bedoel, dus dat je verder niks [verdachte]: klopt ja we kennen nou nog niet opgepakt hè. V: Nee, denk ik niet [medeverdachte 3]: Allang gebeurd V: Nee dan waren ze vannacht geweest. [verdachte]: ja maar misschien wou ik zeggen ze moeten de telefoon niet oppakken V: Daar moeten een verhaal aanhangen. [medeverdachte 3]: Dat heb ik gezegd hè da dat is ons min punt voor de bevalling [verdachte]: maar dat betekent dus wel dat daar een dealer is en en dat die ..... [medeverdachte 3]:Ja V: Nee maar daar moet je een verhaal van maken.
160614193336.WAV Vorige gesprek loopt door. [medeverdachte 3]: Dat kwam over mijn internet V: dat kan ook, kan ook [medeverdachte 3]: ..... telefoon erin .... V: Dat kan ook [verdachte]: en gooi straks deze telefoon weg krijgen ze die niet te pakken V: Maar, ik denk dat er niets gebeurt. [medeverdachte 3]: Ik denk het ook niet. V: Want dan waren ze er vanmorgen al geweest. [medeverdachte 3]: En als we maar goed bij het verhaal blijven dan is er niks aan de hand. Ze kennen niks [verdachte]: Luister de telefoon hadden ze die ook uh toen uh .,.
160614194115.WAV Het voorgaande gesprek loopt door. [medeverdachte 3]: Die OT vangt alles .. die gaan je In de gaten houden V: ja dat is toch normaal [medeverdachte 3]: Hun luisteren dat ook af . ..... Dan moet je in elkaar .... . V: check goed als ze je in de gaten houden waarschuwen, hier binnen ook gewoon. En jij ...... en jij .... . Het onderlinge gesprek is niet verstaanbaar. Door de NN man wordt nog gezegd dat ze dan ook bij hun binnen waren geweest. Verder niet verstaanbaar. V: Geloof me nou. [verdachte]: Dat komt ze zegt ook moet eens goed luisteren .... [medeverdachte 3] ..... [medeverdachte 3] ... V: Natuurlijk is toch normaal [verdachte]: Ja V: ze laten jullie toch niet fucking los als jullie twee er iets mee te maken hebt [verdachte]: Ja of V: dat doen ze niet [verdachte]: Nee ..... V: en Ik denk luister goed hè ..... . [medeverdachte 3]: met niemand over praten, …
160614194232.WAV Begin is het stil Iemand loopt door de woning. Vader, [verdachte] en [medeverdachte 3] zijn in de woning. V:NNman [verdachte]:[verdachte] [medeverdachte 3]: [medeverdachte 3] ..... : onverstaanbaar
V: Dankje wel meid. [medeverdachte 3]: straks uh .. maar even kijken, hoe het allemaal gaat
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBOBR:2015:3336&keyword
12/18
2562015
ECLI:NL:RBOBR:2015:3336, Rechtbank OostBrabant, 01/87932314
[verdachte]: ja [medeverdachte 3]: ... .. naar oma gereden ..... dan is het klaar dan is de bal weer rond, niet dan [verdachte]: ja straks wel meer doen hè [medeverdachte 3]: ja [verdachte]: dan zal ik het ook gelijk ... ee [persoon 13] is oke maar .... bezig van over die inbraak bij ons pap ...... GSM .. . [medeverdachte 3]: ja dat was die andere telefoon die is al weg, daar stonden die gesprekken niet op ik heb uh, ik heb de gesprekken kon ik allemaal terug lezen vanaf wanneer hij die telefoon had. Want hij stuurt dit is mijn nieuwe nummer die ik vorige keer .... Dus dan moet je die andere telefoon hebben.
160614195704. W AV Vorige gesprek gaat verder.
V: wacht ik toch gewoon maar als hij gewoon zijn verhaaltje gaat doen [verdachte]: ....... V: Nee man, nee man, zoiets niet, als dat gebeurd zou zijn dan was het van nacht gebeurd. [verdachte]: ja maar dan zou het ..... V: Als ze vannacht alles rond hadden gehad zeg maar als ze hadden geweten dat gij er bij had gehoord dan was vannacht hier de voordeur er ook uit gegaan. [verdachte]: ja maar .... V: Nou niet meer. [verdachte]: het is wel ... dat hij denkt wacht even hè V: en zowiezo al niet maar [verdachte]: Nee maar .... V: ... dat gebeurt nou toch niet meer daar zijn ze nou al te laat mee [verdachte]: ja maar daar kom je .... V: ten hoogste wat zal gebeuren of die deur er bij jou ook uit moet of dat hij zijn eigen wil melden of hij krijgt een telefoontje of een brief thuis gestuurd van dat hij zich moet melden. [verdachte]: Maar niet meer hier rond om het huis ..... V: Nee Nee Nee [verdachte]: .......
Uit dit OVC gesprek tussen [verdachte], [medeverdachte 3] en de vader van [medeverdachte 3] leidt de rechtbank af, dat na de aanhouding van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] wordt besproken of beiden zullen verklaren of zullen zwijgen. Als ze praten gaat het voor [verdachte] en [medeverdachte 3] ook fout. Er wordt vanuit gegaan dat [medeverdachte 1] zal zwijgen anders wacht hem oplegging van de tbsmaatregel. Het gaat derhalve om een zwaar misdrijf, zoals een levensdelict, waarover hij dient te zwijgen. Ook wordt ingeschat dat [medeverdachte 2] zwijgt. Besproken wordt dat [verdachte] en [medeverdachte 3] hun verklaring klaar moeten hebben. [medeverdachte 3] zegt dat dit zo is. Het verband tussen hetgeen waarvoor [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn aangehouden en [verdachte] en [medeverdachte 3] blijkt verder uit de mededeling van de vader van [medeverdachte 3], dat als de politie alles rond had en wist dat gij ([medeverdachte 3]) er ook bij hoorde, was hij ([medeverdachte 3]) ook aangehouden (‘was de voordeur er hier ook uit gegaan’).
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat alle vier verdachten betrokken zijn geweest bij de liquidatie van [slachtoffer]. Voor en kort na de moord was er veelvuldig onderling contact met gebruikmaking van geheime telefoons. [medeverdachte 3], de nieuwe relatie van [verdachte], vormde een essentiële schakel tussen [verdachte] enerzijds en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] anderzijds. [medeverdachte 3] was bevriend met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. De laatste twee zijn naar het oordeel van de rechtbank de personen die op 27 februari 2014 [slachtoffer] op de [adres 5] hebben opgewacht en doodgeschoten. [verdachte], die opdracht had gegeven [slachtoffer] te vermoorden zoals blijkt uit de betalingen, was op dat moment in haar woning en [medeverdachte 3] bevond zich in café “[cafe]”. [verdachte] en [medeverdachte 3] zijn dus niet de schutters geweest. [medeverdachte 4] bevond zich blijkens de gegevens van zijn enkelband ten tijde van de aanslag thuis. Ondanks het feit dat de verdachten gedurende het opsporingsonderzoek en ter zitting van de rechtbank vele malen in de gelegenheid zijn gesteld te reageren op hen belastende onderzoeksbevindingen, hebben zij er voor gekozen dat niet te doen en zich te beroepen op hun zwijgrecht. Enkel [verdachte] heeft op enkele punten verklaard, maar heeft ook veelal gekozen geen uitleg te geven en gestelde vragen niet te beantwoorden. Dit zwijgen van de verdachten, terwijl aan hen één van de zwaarste misdrijven wordt tenlastegelegd die het Wetboek van Strafrecht kent, draagt bij aan de overtuiging van de rechtbank dat zij als medeplegers betrokken zijn bij de moord op [slachtoffer] [slachtoffer].
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBOBR:2015:3336&keyword
13/18
2562015
ECLI:NL:RBOBR:2015:3336, Rechtbank OostBrabant, 01/87932314
De rechtbank voelt zich in dit oordeel ook gesterkt door de motieven die [verdachte] had om [slachtoffer] te laten ombrengen: de beklemmende relatie met hem waaruit zij geen uitweg wist, de angst voor [slachtoffer] en haar overspelige relatie met [medeverdachte 3] en de levensverzekering die € 250.000, zou uitkeren en daardoor een einde zou maken aan haar grote financiële problemen. Dienaangaande wordt nog het volgende overwogen.
Motief.
Berichten: In september 2013 heeft de telefoon in gebruik bij [verdachte] ([nummer 22]) veel contact met de telefoon in gebruik bij [getuige 6] (6298) (p. 4162 e.v. en procesverbaal identiteit p. 3147 e.v.). Uit deze contacten blijkt dat [verdachte] ‘iets’ via [getuige 6] probeert te regelen. Op 12 september 2013 vraagt [getuige 6] of hetgeen [verdachte] wil een ‘gebruikte of een nieuwe’ moet zijn en ‘hoeveel ze er voor wil uitgeven’. Op 15 september 2013 antwoordt [verdachte] dat dat niet uitmaakt als ze er maar snel aan kan komen. [verdachte] trekt het echt niet meer. Op 16 september 2013 sms’t [verdachte] dat hij net een moslim is, ze moet alleen poetsen en ze weet niet meer wat ontspannen is. Op 18 september 2013 sms’t ze dat ze niets kan zolang hij rondloopt. Ze is bang, ze ligt tussen 6 planken echt. Op 22 september 2013 sms’t [verdachte] dat ze weer ruzie heeft. Het is gewoon weer een hoop ellende. Ze gaat gewoon gekke acties doen. Soms denkt ze gewoon .. ga wel acht jaar zitten. Het duurt zo lang. Op 23 september 2013 sms’t [getuige 6] dat hij waarschijnlijk iets voor [verdachte] heeft. Hij gaat zo snel mogelijk. [verdachte] antwoordt: ja aub gaat echt fout anders. Weer knallende ruzie, heeft weer alles kapot gegooid. Op 25 september 2013 sms’t [verdachte] aan [persoon 15] dat ze gisteren een telefoon en een sleutelbos tegen haar hoofd heeft gekregen. Ze heeft een dikke bult. [slachtoffer] was boos. Met [slachtoffer] bedoelt ze [slachtoffer] zegt ze. Op 26 september 2013 laat [getuige 6] weten dat hij er 2 kan kopen; 1 is een heel mooi kleintje. Op 27 september 2013 laat [verdachte] aan [persoon 15] weten dat [slachtoffer] boos was omdat ze te laat weg was met [persoon 16]. Ze moest naar huis komen, maar kon niet binnen omdat de knip op de deur zat. Ze sms’t dat ze weer vrijgezel wil zijn en dat ze haar leven verprutst.
Verklaringen: [getuige 6] (p. 17981800) verklaarde dat [verdachte] hem wel eens advies vroeg over wat zij met [slachtoffer] moest doen. Ze zei dat het niet ging. Als hem de smsberichten worden voorgelezen herkent hij [verdachte] daar wel in. Ze zei tegen hem dat ze gek werd van [slachtoffer] en dat ze van hem af wilde. Ze zei ook dat ze bang was voor [slachtoffer]. Ze zei dat [slachtoffer] haar niet wilde laten gaan. Ze heeft [getuige 6] wel eens gevraagd of hij iets kon regelen.
[getuige 7] (p. 17621763), een vriendin van [verdachte], heeft het over een relatie die niet goed liep. Bij een ruzie had [slachtoffer] een vuilnisbak stuk geschopt. [verdachte] had hem verteld dat [slachtoffer] vaker uitspattingen had.
[getuige 8] (p. 1792), een vriendin van [verdachte], zegt dat [verdachte] zo ongelukkig was. Ze kon er niet tegen dat hij haar leven zo beheerste. Ze was het zat dat [slachtoffer] haar leven bepaalde. Ze was bang dat hij haar kind [naam] zou afnemen. Van [verdachte] had de getuige gehoord dat ze door [slachtoffer] van de trap was geduwd toen ze zwanger was van [naam].
[getuige 9] (p. 1829) verklaarde dat haar broer [medeverdachte 3] in december (2013) berichtte dat hij een nieuwe vriendin had die [verdachte] heette.
Levensverzekering bij Dela: [getuige 10] verklaarde tegenover de rechtercommissaris dat er een verzekering was bij Reaal die al 10 jaar geleden was afgesloten. Ongeveer 2 weken na het overlijden van [slachtoffer] begon [verdachte] vragen te stellen over de Reaalverzekering en zij wilde het geld hebben. Een paar dagen of weken nadat ze over de Reaalverzekering was begonnen, zei [verdachte] tegen hem dat er nog een levensverzekering was en ze vroeg hoe dat dan moest.
Uit de bewijsmiddelen met betrekking tot de aan [verdachte] tenlastegelegde valsheid in geschrift, volgt dat zij in november 2013 een aanvraag voor een levensverzekering heeft vervalst. Het betreft een levensverzekering op naam van [slachtoffer]. Als hij zou komen te overlijden zou er € 250.000,
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBOBR:2015:3336&keyword
14/18
2562015
ECLI:NL:RBOBR:2015:3336, Rechtbank OostBrabant, 01/87932314
worden uitgekeerd.
Alternatieve scenario’s. [verdachte] heeft bij de politie verklaard dat [slachtoffer] en zij al langere tijd en ook ten tijde van de moord werden bedreigd en dat zij meermalen plotseling moesten vertrekken uit hun woning vanwege de bedreigingen. Ook kwamen er bedreigingen via papiertjes die werden afgesloten met [alias] Daarnaast zou ze een keer zijn achtervolgd door twee onbekende mannen bij de Jumbo supermarkt toen zij daar met haar zus [persoon 16] was. [verdachte] heeft ook verklaard dat zij werd gevolgd door twee mannen in een Lexus, met kenteken [kenteken]. Zij heeft een beschrijving gegeven van die personen aan de hand waarvan compositietekeningen zijn gemaakt. Op 11 maart 2014 heeft, naar later bleek [verdachte], een MMAmelding gedaan waarin zij meldt dat [persoon 17] mogelijk bij de moord op [slachtoffer] betrokken zou zijn. De politie heeft onderzoek gedaan naar o.a. de bedreigingen, [persoon 17], de Lexus en een man die [alias] werd genoemd (procesverbaal van bevindingen “hypotheses en scenario’s”, p. 1420 t/m 1436). Uit dit onderzoek zijn geen aanwijzingen naar voren gekomen die de verklaring van [verdachte] over de bedreigingen bevestigen, noch dat de door haar genoemde personen of auto iets met bedreigingen te maken hebben.
De rechtbank acht, mede gezien het feit dat [slachtoffer] zich binnen het criminele circuit begaf en bij hem in het verleden vuurwapens en een kogelwerend vest zijn aangetroffen, wel aannemelijk dat [slachtoffer] en [verdachte] mogelijk (geruime tijd voor de moord op [slachtoffer]) zijn bedreigd, maar niet dat deze bedreigingen te linken zijn aan de moord. [verdachte] heeft daarover wisselende verklaringen afgelegd, terwijl er geen concrete aanwijzingen voor bedreigingen ten tijde van de moord zijn gevonden door de politie. Zowel de vader van [verdachte], als haar zus [persoon 16] en haar man [persoon 18] hebben in hun verklaring bij de politie gezegd dat ze nooit iets hebben gehoord over bedreigingen van [verdachte]. [persoon 16] heeft verklaard dat ze het Jumboincident niet zag als een bedreiging. Aan haar latere verklaring bij de rechtercommissaris hecht de rechtbank, mede in het licht van de opmerking van deze getuige in bedoeld verhoor dat ‘haar zus allang thuis had moeten zijn’ en zij ’alles wat zij kan doen om daarin te helpen, zal doen’ weinig waarde.
Dat de door [verdachte] geschetste alternatieve scenario’s allerminst aannemelijk zijn, wordt naar het oordeel van de rechtbank bevestigd door de bevindingen met betrekking tot het telecommunicatie onderzoek en de MMAmelding. Nadat [verdachte] op 4 maart 2014 door de politie als getuige is gehoord en een verklaring heeft afgelegd over bedreigingen en op basis van haar verklaring een compositietekening is opgesteld, stuurt [verdachte] ([nummer 15]) aan [medeverdachte 3] ([nummer 17]) het bericht dat er iemand is opgepakt. Op de vraag van [medeverdachte 3] ‘naar welke hoek’ ze zouden gaan, antwoordt [verdachte]: ‘andere hoek, heb verkeerd gestuurd’ (p. 4188). Op 11 maart 2014 doet [verdachte] vervolgens een MMAmelding waarin ze aangeeft dat ze [persoon 17] in het café heeft horen praten over zijn voornemen om [slachtoffer] te vermoorden. [verdachte] geeft hierbij aan [slachtoffer] zelf niet te kennen. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het voorgaande dat [verdachte] de politie bewust op een dwaalspoor wilde brengen om het onderzoek van haar en [medeverdachte 3] af te leiden.
T.a.v. feit 2: De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte de papieren op verzoek van [slachtoffer] heeft ingevuld en dat zij die niet heeft ondertekend. Verdachte dient daarom volgens de raadsman vrijgesproken te worden van dit feit.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. Op 7 oktober 2014 is aangifte gedaan door DELA van valsheid in geschrift met betrekking tot onder meer het aanvraagformulier van het DELA LeefdoorPlan dat op 9 november 2013 is ondertekend met de naam [slachtoffer] (aangifte met bijlagen p. 3459 e.v.; aanvraagformulier bijlage 2, p. 3468). Uit de polis volgt dat de ingangsdatum 18 november 2013 betreft, dat sprake is van een verzekerd bedrag van 250.000, euro en dat [slachtoffer] de verzekerde is (bijlage 4, p. 3477). De deskundigen van onderzoeksbureau Forensicon dat door DELA is ingeschakeld, concluderen in hun rapport van 9 september 2014 dat het handschrift op het aanvraagformulier levensverzekering met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid afkomstig is van dezelfde auteur als het handschrift op de vragenlijst na overlijden (bijlage 6a, p. 3489). Verdachte was degene die die vragenlijst heeft ingevuld en ondertekend (bijlage 5b, p. 34823483). Het NFI heeft in het rapport van 19 mei 2015 geconcludeerd dat de hypothese dat de betwiste handtekening op het aanvraagformulier een vervalsing is waarschijnlijker is dan dat de handtekening een authentieke handtekening is. In de auto van [medeverdachte 3] worden in een damestas waarin ook het rijbewijs van [verdachte] zich bevindt, papieren aangetroffen met verschillende handtekeningen, gelijkend op de handtekening op het aanvraagformulier van DELA (p. 1051 e.v.). Na confrontatie met de papieren heeft verdachte verklaard dat zij met die handtekeningen heeft geoefend. De door haar daarvoor gegeven reden, te weten dat zij een arbeidsovereenkomst moest tekenen voor [slachtoffer] voor de zitting van 17 februari 2014 zodat [slachtoffer] vrij zou komen, acht de rechtbank niet geloofwaardig, nu
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBOBR:2015:3336&keyword
15/18
2562015
ECLI:NL:RBOBR:2015:3336, Rechtbank OostBrabant, 01/87932314
[slachtoffer] zelf op die zitting aanwezig was en het veel meer voor de hand ligt dat hij die handtekening zelf zou zetten.
Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aanvraagformulier van de levensverzekering, DELA LeefdoorPlan, valselijk en in strijd met de waarheid heeft opgemaakt en ondertekend als zijnde [slachtoffer], met het oogmerk om dit als echt en onvervalst te (doen) gebruiken. Het formulier is ondertekend op 9 november 2013. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de poststempel op het formulier van 13 november 2013 is. De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat de moeder van [slachtoffer], [persoon 19] of haar toenmalige vriend, de heer [persoon 20], het formulier mogelijk hebben ondertekend wordt weerlegd door hun verklaringen. [persoon 19] heeft verklaard dat zij met [slachtoffer] en verdachte heeft gesproken over het afsluiten van een levensverzekering voor [slachtoffer], maar dat zij niets heeft getekend voor Dela. De heer [persoon 20], heeft op 20 april 2015 bij de rechtercommissaris verklaard dat hij niets van de aanvraag bij Dela afweet.
De bewezenverklaring. Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1. primair op 27 februari 2014 te Eindhoven tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en haar mededaders met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met vuurwapens kogels in de richting van die [slachtoffer] afgevuurd, waarbij die [slachtoffer] door meer van die kogels is getroffen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2. op 9 november 2013 te Eindhoven, opzettelijk een aanvraagformulier DELA LeefdoorPlan (aanvraag levensverzekering), zijnde een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, hebbende zij, verdachte toen daar opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid, het aanvraagformulier DELA LeefdoorPlan (ten behoeve van een aanvraag voor een levensverzekering van 250.000 euro) op 9 november 2013 ondertekend als zijnde [slachtoffer], met het oogmerk om voormeld geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door een ander of anderen te doen gebruiken. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit. Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie. De officier van justitie eist een gevangenisstraf van 20 jaar met aftrek van voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht. Het standpunt van de verdediging. De raadsman heeft primair gepleit voor vrijspraak en verzocht om opheffing van de voorlopige hechtenis en onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte. Subsidiair wijst de raadsman op het eerder door hem overgelegde rapport van A.A.M. Koot d.d. 27 januari 2015 ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBOBR:2015:3336&keyword
16/18
2562015
ECLI:NL:RBOBR:2015:3336, Rechtbank OostBrabant, 01/87932314
Het oordeel van de rechtbank. Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van moord op haar toenmalige partner [slachtoffer]. Verdachte en haar mededaders zijn daarbij zeer planmatig te werk gegaan. De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] het initiatief heeft genomen en de opdracht heeft gegeven tot de moord via [medeverdachte 3] die fungeerde als tussenpersoon en bemiddelde tussen [verdachte] enerzijds en degenen die de moord daadwerkelijk hebben uitgevoerd, te weten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] anderzijds. Het slachtoffer is ’s avonds op straat vlak bij zijn woning neergeschoten, waarna hij korte tijd later in het ziekenhuis is overleden aan zijn verwondingen. Verschillende buurtbewoners hebben schoten gehoord en gezien dat het slachtoffer was neergeschoten. Verdachte heeft beschikt over andermans leven. Van handelen in een opwelling is geen sprake. Verdachte heeft er doelbewust voor gekozen een einde te maken aan het leven van haar levenspartner, de heer [slachtoffer]. Verdachte heeft de nabestaanden van het slachtoffer een onherstelbaar en diep leed aangedaan, zoals ook blijkt uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaringen. De rechtbank houdt er ook rekening mee dat door een delict als het onderhavige de rechtsorde zeer ernstig is geschokt; liquidaties als deze leiden tot maatschappelijke onrust en brengen in de maatschappij gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers teweeg. Tevens heeft verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van valsheid in geschrift.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf. De rechtbank acht uit oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verdachte niet heeft meegewerkt aan een psychologisch en psychiatrisch onderzoek. Van verminderde toerekeningsvatbaarheid is niet gebleken, zodat de rechtbank verdachte ten volle verantwoordelijk houdt voor de bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank neemt, net als de officier van justitie, als uitgangspunt voor een liquidatie/moord als de onderhavige een gevangenisstraf van 18 jaar. De rechtbank is van oordeel dat de bewezenverklaring van feit 2 niet wezenlijk bijdraagt aan de hoogte van de op te leggen straf. De rechtbank ziet ook overigens geen reden om van het uitgangspunt af te wijken.
De rechtbank zal daarom een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 18 jaar.
Beslag. De rechtbank zal de teruggave gelasten van het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerp aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp.
Toepasselijke wetsartikelen. De beslissing is gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 47, 57, 225, 289.
Voorlopige hechtenis. De rechtbank wijst gelet op het vorenoverwogene het verzoek van de raadsman tot opheffing van de voorlopige hechtenis af. DE UITSPRAAK
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBOBR:2015:3336&keyword
17/18
2562015
ECLI:NL:RBOBR:2015:3336, Rechtbank OostBrabant, 01/87932314
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1 primair: medeplegen van moord T.a.v. feit 2: valsheid in geschrift Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf. T.a.v. feit 1 primair, feit 2: Gevangenisstraf voor de duur van 18 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht. Teruggave inbeslaggenomen goederen aan verdachte, te weten: papier (PL22002014027172 G765061).
Dit vonnis is gewezen door: mr. J.G. Vos, voorzitter, mr. M. Senden en mr. S.J.W. Hermans, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. de Dooij, griffier, en is uitgesproken op 11 juni 2015.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een procesverbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een procesverbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren van de politie OostBrabant, Dienst Regionale Recherche, met procesverbaalnummer: 2014027172, ingekomen op 9 januari 2015, aantal doorgenummerde bladzijden: 4212. 1
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBOBR:2015:3336&keyword
18/18