ECLI:NL:RBNHO:2015:1805 Uitspraak Vonnis
RECHTBANK NOORD-HOLLAND, LOCATIE HAARLEM Strafrecht
Datum uitspraak : 10 maart 2015
Parketnummer: 15/840083-08 (ontneming)
Vonnis ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de meervoudige strafkamer. Deze beslissing heeft betrekking op de vordering van de officier van justitie van 4 oktober 2010 ten aanzien van de feiten in de zaak onder bovenstaand parketnummer, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in de zaak tegen:
[veroordeelde], (hierna: veroordeelde), geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Roemenië), zonder vaste woon- of verblijfplaats hier ten lande, wonende te [adres], [plaats], [regio] (Roemenië).
1. De vordering De officier heeft bij vordering van 4 oktober 2010 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag als bedoeld in artikel 36e lid 5 van het Wetboek van Strafrecht zal vaststellen op € 107.250,00 en dat aan veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De officier van justitie baseert de vordering op het feit dat – in eerste aanleg – bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank te Haarlem van 23 april 2009 bewezen is verklaard en waarvoor veroordeelde bij genoemd vonnis is veroordeeld. 2. Het verloop van de procedure De officier van justitie heeft bovengenoemde vordering aanhangig gemaakt met de oproeping van veroordeelde om te verschijnen op de terechtzitting van de rechtbank Haarlem op 16 november 2012. Dit betrof een zogeheten regiezitting. Ter terechtzitting van 16 november 2012 zijn gehoord de raadsman van veroordeelde mr. H.G. Koopman, advocaat te Amsterdam en de officier van justitie mr. M. Kubbinga. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden voor onbepaalde tijd. Tevens zijn termijnen afgesproken in verband met de schriftelijke voorbereiding van de ontnemingszaak.
Ter terechtzitting van de rechtbank Haarlem van 17 september 2012 heeft de rechtbank beslist dat de oproeping niet op de wet voorgeschreven wijze is uitgebracht nu deze niet naar het adres van veroordeelde in Roemenië is verzonden, zodat de oproeping van veroordeelde nietig is verklaard. De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken waaronder het met deze vordering samenhangende strafdossier en de in het kader van de schriftelijke voorbereiding tussen de officier van justitie en de raadsman van veroordeelde gewisselde conclusies. De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van dinsdag 24 februari 2015. Veroordeelde is, hoewel behoorlijk opgeroepen op voornoemd Roemeens adres, niet ter terechtzitting verschenen. Wel waren ter terechtzitting aanwezig de niet uitdrukkelijk gemachtigde raadsman mr. H.G. Koopman, advocaat te Amsterdam en de officier van justitie mr. A. van Eck. Vervolgens is het onderzoek gesloten en is de uitspraak bepaald op dinsdag 10 maart 2015. 3. Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering voorgedragen en aan de hand van een ter terechtzitting overgelegde schriftelijke berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gepersisteerd bij de vordering ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van €107.250,00.
4. Het standpunt van de verdediging De raadsman van veroordeelde heeft zich – kort en zakelijk weergegeven en zoals vervat in zijn schriftelijke conclusie van antwoord van 14 januari 2011 – primair op het standpunt gesteld, dat [slachtoffer 1] haar verdiensten uit de prostitutie niet heeft afgestaan aan veroordeelde, zodat de vordering ten aanzien van de verdiensten groot € 20.000,00 dient te worden afgewezen. Ten aanzien van [slachtoffer 2] geldt de vordering ten aanzien van haar verdiensten groot € 88.000,00 op nihil dient te worden gesteld en aldus eveneens dient te worden afgewezen. Subsidiair heeft de raadsman van veroordeelde zich op het standpunt gesteld, dat bij het opstellen van de berekening ten onrechte ervan uit is gegaan dat alle verdiensten van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn afgedragen aan veroordeelde, zodat de vordering dient te worden gematigd. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd, dat met betrekking tot de € 10.660,00 welke door [slachtoffer
1]
door
middel
van
moneytransfers
naar
veroordeelde
zouden
zijn
overgemaakt, geldt dat een deel daarvan groot € 4.900,00 naar [betrokkene] en dus niet naar veroordeelde is overgemaakt en voor het overige deel groot € 5.760,00 geldt dat veroordeelde dit bedrag van [slachtoffer 1] heeft geleend. Voorts blijkt uit de verklaring van [slachtoffer 2] dat veroordeelde haar geen geld afhandig heeft gemaakt en zij haar geld mocht houden nu zij vrijwillig in de prostitutie werkzaam was. De moneytransfers verricht door [slachtoffer 2] en bestemd voor veroordeelde groot € 24.652,00 betreffen gelden die zij samen hebben uitgegeven nu zij als man en vrouw hebben geleefd en voorts is het geld niet naar veroordeelde gegaan, maar naar de vader van [slachtoffer 2].
5. De gronden voor de schatting van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel
1
5.1. Veroordeling Bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank te Haarlem van 23 april 2009 – welk vonnis bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 5 november 2009 in stand is gebleven – is veroordeelde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie (3) jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr, waarbij is bewezenverklaard dat: “hij op tijdstippen gelegen in de periode van 1 september 2006 tot en met 3 oktober 2008 te Amsterdam, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], telkens met het oogmerk van uitbuiting, telkens door geweld (ten aanzien van [slachtoffer 2]) of door andere feitelijkheden (ten aanzien van [slachtoffer 1]) en/of door bedreiging met geweld (ten aanzien van [slachtoffer 2] en ten aanzien van [slachtoffer 1]) en/of misleiding (ten aanzien van [slachtoffer 2]) heeft gedwongen dan wel bewogen - zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van prostitutiearbeid en –diensten en - hem verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1] met een derde, bestaande dat geweld en die feitelijkheden en die dreiging met geweld en die misleiding hierin dat hij, verdachte, in voornoemde periode, - die [slachtoffer 2] heeft verteld dat hij, verdachte, zou gaan scheiden van zijn vrouw om met haar, [slachtoffer 2], te huwen - die [slachtoffer 2] heeft verteld dat het door haar in de prostitutie verdiende geld door hem, verdachte, werd besteed aan een gezamenlijke woning in Roemenië en die [slachtoffer 2] een rooskleurige toekomst samen heeft voorgespiegeld - die [slachtoffer 2] over haar hele lichaam heeft geslagen, waardoor deze als gevolg daarvan niet heeft kunnen werken en in bed heeft moeten doorbrengen - die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1] heeft gedreigd met fysiek geweld en agressief bejegend om harder en beter te werken in de prostitutie zodat er meer geld zou worden verdiend - die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1] het door hen in de prostitutie verdiende geld (deels) aan hem, verdachte, heeft laten afgedragen en over laten maken naar Roemenië.” Op grond van deze veroordeling kan aan veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, verkregen door middel van of uit de baten van het ingevolge dat vonnis bewezen verklaarde strafbare feit.
5.2. De ontnemingsrapportage Op 26 maart 2009 heeft de verbalisant [verbalisant], financieel deskundige bij Bureau Financiële Recherche van de Brigade Recherche en Informatie, District Koninklijke Marechaussee te Schiphol, een rapport opgesteld betreffende het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit rapport zal hierna worden aangehaald als de ontnemingsrapportage. Bij het rapport zijn diverse bijlagen gevoegd, ontleend aan het dossier met betrekking tot de onderliggende strafzaak tegen veroordeelde. De rechtbank heeft bovendien de beschikking gehad over het volledige dossier van de strafzaak.
5.3. De beoordeling
2
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het onder voormeld parketnummer aangelegd straf- en ontnemingsdossier, alsmede op grond van het onderzoek ter terechtzitting in zowel de straf- als de ontnemingszaak, aannemelijk is geworden dat de veroordeelde door middel van het ten laste gelegde feit, waarvoor hij bij voornoemd arrest is veroordeeld, wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
Mensenhandel, meermalen gepleegd De rechtbank stelt op basis van het straf- en ontnemingsdossier alsmede op basis van voornoemd arrest van het gerechtshof en de ontnemingsrapportage vast, dat veroordeelde in de periode van 1 september 2006 tot en met 3 oktober 2008 [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met het oogmerk van uitbuiting heeft gedwongen en bewogen zich beschikbaar te stellen voor het verrichten van prostitutiearbeid en –diensten waarbij veroordeelde zichzelf heeft bevoordeeld uit de opbrengsten van de seksuele handelingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Aldus vindt het verweer van de raadsman van veroordeelde inhoudende, dat zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] hun verdiensten zelf mochten houden en niet aan veroordeelde dienden af te staan zijn weerlegging in voornoemd arrest. Aldus heeft veroordeelde zich schuldig gemaakt aan mensenhandel, meermalen gepleegd.
Moneytransfers Voorts is uit het onderzoek gebleken, dat [slachtoffer 2] in de periode van 9 september 2006 tot en met 4 augustus 2008 in totaal € 24.652,00 door middel van moneytransfers aan veroordeelde heeft overgemaakt. Tevens heeft [slachtoffer 1] in de periode 22 mei 2008 tot en met 25 september 2008 door middel van moneytransfers in totaal € 10.660,00 naar veroordeelde en deels naar [betrokkene] overgemaakt. [slachtoffer 1] heeft met betrekking tot de € 4.900,00 die aan [betrokkene] is overgemaakt verklaard, dat zij in opdracht van veroordeelde geld aan [betrokkene] diende over te maken en zij aan veroordeelde niet vroeg waarom ze geld aan [betrokkene] diende over te maken. Aldus vindt het verweer van de raadsman van veroordeelde, inhoudende dat voornoemde € 4.900,00 door veroordeelde van [slachtoffer 1] is geleend zijn weerlegging in de verklaring van [slachtoffer 1], nu zij niet zelf heeft bepaald wat er met die € 4.900,00 zou gaan gebeuren. Naast de moneytransfers van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] aan veroordeelde heeft veroordeelde in de periode van 31 oktober 2006 tot en met 19 juli 2008 in totaal € 26.654,00 aan zichzelf en of anderen overgemaakt. In totaal is er aldus € 61.966,00 door middel van moneytransfers naar veroordeelde overgemaakt, zodat het naar het oordeel van de rechtbank niet anders kan zijn dan dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hun verdiensten aan veroordeelde dienden af te staan. 3 Met betrekking tot het standpunt van veroordeelde en diens raadsman inhoudende, dat het geld dat door [slachtoffer 2] werd verdiend naar haar vader in Roemenië is verzonden is de rechtbank van oordeel, dat dit standpunt niet is onderbouwd. Het had dan ook op de weg van veroordeelde gelegen om gemotiveerd en met stukken onderbouwd te weerleggen dat een deel van de opbrengsten van [slachtoffer 2] naar haar vader zijn gegaan. Daar komt naar het oordeel van de rechtbank bij, dat zelfs indien de stelling van veroordeelde zou kloppen het door [slachtoffer 2] verstuurde geld vanaf het moment van verzending steeds in de beschikkingsmacht van veroordeelde en de vader van [slachtoffer
2] zijn geweest en [slachtoffer 2] aldus geen beschikkingsmacht over dat geld heeft gehad, zodat van een gemeenschappelijke bestemming of uitgave niet meer gesproken kan worden.
Periode van de verdiensten [slachtoffer 1] heeft op 11 september 2008 verklaard, dat zij haar vijf maanden in Nederland was hetgeen eveneens door [slachtoffer 2] met betrekking tot [slachtoffer 1] is verklaard, zodat bij de berekening dient te worden uitgegaan van vijf (5) maanden. [slachtoffer 2] heeft op 11 september 2008 verklaard dat zij sinds twee jaar in Nederland is en een aantal keer naar Roemenië is geweest, zodat over het jaar 2007 en 2008 drie maanden in mindering dienen te worden gebracht en van tweeëntwintig (22) maanden dient te worden uitgegaan.
4
Hoogte van de verdiensten Uit diverse afgeluisterde telefoongesprekken van [slachtoffer 2] is gebleken dat zij in de maand september 2008 minimaal € 9.642,50 heeft verdiend. [slachtoffer 2] heeft tijdens haar verhoor op 9 oktober 2008 verklaard dat zij gemiddeld € 5.000,00 per maand verdiende en bij de rechter-commissaris verklaarde zij op 13 november 2008 dat zij tussen de € 4.000,00 en € 6.000,00 per maand heeft verdiend. Door [slachtoffer 1] is op 9 oktober 2008 eveneens verklaard dat zij per maand ongeveer € 5.000,00 kon verdienen. Gelet op het voornoemde is daarom door de officier van justitie de minimale ondergrens van de verdiensten van beiden gesteld op € 4.000,00 per maand. bedrag niet te hoog geschat.
5
De rechtbank acht dit
Kosten voor het huren van een raam Voorts is uit de verklaring van [slachtoffer 2] van 11 september 2008 gebleken dat zij eenmalig een raam heeft gehuurd en daarvoor € 250,00 diende te betalen. [slachtoffer 1] verklaarde op 9 oktober 2008 dat zij twee keer een raam heeft gehuurd en daarvoor eveneens € 250,00 per dag en in totaal € 500,00 heeft betaald.
6
5.4. De berekening Op grond van hetgeen hierboven is overwogen komt de rechtbank tot de volgende berekening: Totale verdiensten: Verdiensten [slachtoffer 2]: 2006: 4 maanden ad € 4.000,00 per maand € 16.000,00 2007: 10 maanden ad € 4.000,00 per maand € 40.000,00 2008: 8 maanden ad € 4.000,00 per maand € 32.000,00 + ---------------Totale verdiensten [slachtoffer 2] in 22 maanden € 88.000.00 Verdiensten [slachtoffer 1]: 2008: 5 maanden ad € 4.000,00 per maand € 20.000,00 ---------------Totale verdiensten [slachtoffer 1] in 5 maanden € 20.000,00 + Totale verdiensten [slachtoffer 2] & [slachtoffer 1] € 108.000,00
Totale kosten: Kosten voor het huren van een raam [slachtoffer 2] € 250,00 Kosten voor het huren van een raam [slachtoffer 1] € 500,00 Totale kosten voor het huren van ramen [slachtoffer 2] & [slachtoffer 1] € 750,00 – ---------------Het wederrechtelijk verkregen voordeel bedraagt derhalve in totaal: € 107.250,00 6. Vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de maatregel ter ontneming van het wederrechtelijk voordeel moet worden opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat vooralsnog niet aannemelijk is geworden dat veroordeelde nu en in de toekomst over onvoldoende financiële draagkracht zal beschikken om aan een hem op te leggen betalingsverplichting te voldoen. Het feit dat veroordeelde blijkens het bericht van Interpol gedateerd 21 november 2014 thans over onvoldoende financiële middelen beschikte om vanuit Roemenië ter terechtzitting van heden in de rechtbank Noord-Holland te Haarlem te verschijnen doet naar het oordeel van de rechtbank daaraan niet af. Ook overigens is niet gebleken van feiten en omstandigheden, op grond waarvan het door veroordeelde te betalen bedrag lager zou moeten worden vastgesteld dan op het bedrag van het geschatte voordeel. De rechtbank zal gelet op het vorenstaande het door veroordeelde te betalen bedrag aan de Staat ter €107.250,00.
ontneming
van
wederrechtelijk
verkregen
voordeel
vaststellen
op
7. Toepasselijke wettelijke bepaling De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
8. Beslissing De rechtbank: legt op aan de veroordeelde [veroordeelde] de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 107.250,00 ter ontneming van door hem wederrechtelijk verkregen voordeel.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door: mr. A.C.M. Rutten, voorzitter, mr. R.A. Otter en mr. B.E.P. Myjer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.V. Ramdharie, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van dinsdag 10 maart 2015. Mr. B.E.P. Myjer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen. 1
De hierna door de rechtbank in de voetnoten als processen-verbaal aangeduide
bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2
De voordeelsrapportage – [veroordeelde] d.d. 26 maart 2009 opgemaakt door rapporteur
[verbalisant], financieel deskundige BFR/Brigade R&I district Koninklijke Marechaussee te Schiphol (pagina 1-13 en de daaraan toegevoegde bijlagen). 3
De voordeelsrapportage – [veroordeelde] d.d. 26 maart 2009 (pagina 8-11 en bijlagen
13-18). De voordeelsrapportage – [veroordeelde] d.d. 26 maart 2009 (pagina 5, 6, 7, 11 en 12 en bijlagen 1, 2, 3, 4 en 7). 4
De voordeelsrapportage – [veroordeelde] d.d. 26 maart 2009 (pagina 5, 6, 7 en 11 en bijlagen 1, 2, 3, 4, 7 en 19). 5
6
De voordeelsrapportage – [veroordeelde] d.d. 26 maart 2009 (pagina 5, 6 en 12 en
bijlagen 1 en 2).