2842015
ECLI:NL:RBMNE:2015:2849, Rechtbank MiddenNederland, 16/70282413 en 16/60003911 (TUL) (P
ECLI:NL:RBMNE:2015:2849 Instantie
Rechtbank MiddenNederland
Datum uitspraak
24042015
Datum publicatie
24042015
Zaaknummer
16/70282413 en 16/60003911 (TUL) (P
Rechtsgebieden
Strafrecht
Bijzondere kenmerkenEerste aanleg meervoudig Inhoudsindicatie
Een 25jarige man uit Utrecht is door de rechtbank Midden Nederland veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf voor het veroorzaken van de dood van zijn dochtertje van een maand oud in oktober 2013. De rechtbank achtte doodslag en mishandeling bewezen. Het meisje overleed op 22 oktober in het ziekenhuis aan een hersenletsel. Ze had bloedingen binnenin de hersenen, onder het hersenvlies, achterin het oog en breuken in de rib en knie. Uit onderzoek is gebleken dat zij door geweld om het leven is gekomen. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zijn dochtertje vier dagen eerder, op 17 oktober zo heftig heeft geschud, dat zij daardoor is overleden. Eind september kneep de verdachte het meisje, toen tien dagen oud, in haar wang. Zij liep hierdoor een blauwe plek op. Dit feit bevestigt voor de rechtbank dat de man niet in staat was om op goede manier om te gaan met zijn vermoeidheid en het onbekende dat hoort bij het prille vaderschap. De verdachte had moeten kunnen weten dat als je een baby blootstelt aan ernstige geweldshandelingen, zoals het schudincident, de kans groot is dat het kind hieraan komt te overlijden. Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd en met het feit dat de man eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. Naast de drie jaar gevangenisstraf wordt ook een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden ten uitvoer gelegd.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Uitspraak
RECHTBANK MIDDENNEDERLAND Afdeling Strafrecht Zittingslocatie Utrecht
Parketnummers: 16/70282413 en 16/60003911 (TUL) (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 24 april 2015,
in de strafzaak tegen
[verdachte], geboren te Utrecht op [1989], wonende te [woonplaats], [adres].
1 Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2015 en 2 april 2015. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBMNE:2015:2849
1/22
2842015
ECLI:NL:RBMNE:2015:2849, Rechtbank MiddenNederland, 16/70282413 en 16/60003911 (TUL) (P
2 Tenlastelegging
De tenlastelegging is op de zitting 2 april 2015 gewijzigd. De tenlastelegging is, met wijziging, als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1 primair: opzettelijk in de periode van 16 oktober 2013 tot en met 17 oktober 2013 zijn dochter van ongeveer één maand oud heeft gedood door haar heftig te schudden en/of (daarbij) haar hoofd tegen een hard voorwerp te slaan en/of haar hard tegen het hoofd te slaan, waardoor bloedingen in de hersenen en onder het harde hersenvlies zijn ontstaan; subsidiair: opzettelijk in de periode van 16 oktober 2013 tot en met 17 oktober 2013 zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan zijn dochter van ongeveer één maand oud, ten gevolge waarvan zij is overleden;
Feit 2 primair: opzettelijk in de periode van [2013] tot en met 2 oktober 2013 zijn levensgezel zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door haar met kracht tegen een oor te slaan; subsidiair: opzettelijk in de periode van [2013] tot en met 2 oktober 2013 zijn levensgezel heeft mishandeld door haar meermalen tegen het hoofd te slaan;
Feit 3 opzettelijk op of omstreeks 28 september 2013 zijn dochter van 10 dagen oud heeft mishandeld door haar met kracht in haar wang te knijpen.
3 Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 Waardering van het bewijs 4.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan. De officier van justitie baseert zich daarbij op de in het dossier bevindende bewijsmiddelen en hetgeen ter terechtzitting is verklaard. Het standpunt van de officier van justitie met betrekking tot feit 1 primair houdt kort weergegeven het volgende in: Het slachtoffer [slachtoffer] is overleden aan bloedingen in haar hoofd. Aan letsels zijn aangetroffen bloeduitstortingen onder het harde hersenvlies, een bloeding in de linkerhersenhelft en uitgebreide netvliesbloedingen. Daarnaast zijn beiderzijds in totaal in elk geval acht ribfracturen en een metafysaire hoekfractuur (in het linker bovenbeen) aangetroffen. De officier van justitie gaat er op basis van de rapportages en verklaringen van de deskundigen ter terechtzitting vanuit dat de bij het slachtoffer aangetroffen mutatie in het COL4A1 gen als veroorzaker van het hersenletsel moet worden uitgesloten en dat ook niet is komen vast te staan dat de bij het slachtoffer geconstateerde mutaties enige rol hebben gespeeld in het verdere verloop van de letsels en het uiteindelijke intreden van de dood. Daarom blijft over dat het aangetroffen letsel nietaccidenteel ofwel toegebracht letsel betreft, waarbij de deskundigen spreken over een acceleratiedeceleratietrauma (schudincident) al dan niet gecombineerd met een forse impact / contacttrauma. Het causaal verband tussen het menselijk handelen dat dit letsel heeft veroorzaakt en het latere overlijden van het slachtoffer is daarmee volgens de officier van justitie een gegeven. Alle letsels zijn afzonderlijk van elkaar te verklaren door één of meerdere geweldsincident(en) en de deskundigen concluderen dat alle bevindingen tezamen in ogenschouw dienen te worden genomen. De precieze datering van de ribbreuken en de metafysaire hoekfractuur is niet mogelijk.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBMNE:2015:2849
2/22
2842015
ECLI:NL:RBMNE:2015:2849, Rechtbank MiddenNederland, 16/70282413 en 16/60003911 (TUL) (P
In geval van toegebracht hersenletsel wordt geconcludeerd dat de klinische symptomen direct ontstaan na een gewelddadige handeling. Het gaat daarbij om een ordegrootte van seconden. Dit impliceert dat op 17 oktober 2013 vlak voor het optreden van de bij het slachtoffer geconstateerde ernstige klinische verschijnselen een traumatisch incident moet hebben plaatsgevonden. Verdachte heeft de desbetreffende ochtend de zorg voor het slachtoffer overgenomen van [de moeder], de moeder. Op het moment van de overname vertoonde het slachtoffer geen enkel signaal dat erop zou kunnen duiden dat er iets mis met haar was. Wanneer de moeder wakker wordt, vertoont het slachtoffer ineens buitengewoon ernstige verschijnselen. Deze verschijnselen worden door de deskundigen omschreven als verschijnselen die passen bij ernstig traumatisch hersenletsel bij baby’s. Omdat deze verschijnselen zich direct na het ontstaan van het hersenletsel manifesteren, moet het traumatische incident kort hiervoor hebben plaatsgehad en op dat moment was alleen verdachte bij het slachtoffer aanwezig. De officier van justitie concludeert dat voldoende bewijs aanwezig is om bewezen te verklaren dat verdachte het slachtoffer op 17 oktober 2013 met kracht heeft vastgepakt en met kracht heeft vastgehouden en vervolgens heftig heeft geschud en daarbij haar hoofd tegen een hard oppervlak heeft geslagen of gestoten, waardoor bloedingen in de hersenen en onder het harde hersenvlies zijn ontstaan ten gevolge waarvan het slachtoffer is overleden. Het met kracht schudden van een baby van een maand oud, al dan niet in combinatie met een impact / contacttrauma, kan naar de uiterlijke verschijningsvorm worden beschouwd als zo zeer te zijn gericht op het toebrengen van dodelijk letsel aan het slachtoffer dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard. Daarmee is volgens de officier van justitie sprake van voorwaardelijk opzet van verdachte op de dood van zijn dochter. 4.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de aan verdachte ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman kort gezegd de volgende argumenten naar voren gebracht. Voor een bewezenverklaring is vereist dat kan worden uitgesloten dat andere oorzaken dan menselijk handelen een onmisbare schakel hebben gevormd hij het ontstaan van het fatale letsel bij het slachtoffer. Volgens de verdediging is dat in dit geval niet mogelijk. Het gebruik van de term ‘Abusive Head Trauma’ of ‘Shaken baby syndrome’ is alleen aangewezen indien sprake is van een onomstotelijke ooggetuigenverklaring of een onomstreden bekentenis van de dader dat een dergelijk mechanisme heeft plaats gevonden, zo volgt uit het rapport van het FPKM van forensisch arts Spooren. Daarvan is in deze zaak geen sprake. Genetisch onderzoek dat op initiatief van kinderarts Benders, van het Wilhelmina Kinderziekenhuis te Utrecht heeft plaatsgevonden, heeft uitgewezen dat het slachtoffer mutaties had in het COL4A1 gen. De consequenties van deze mutaties zijn niet bekend. Het COL4A1 gen zorgt voor de opbouw van het bindweefsel in de bloedvaten, met name in de hersenvaten. Als daar iets mis gaat met de opbouw van bindweefsel kunnen de bloedvaten gemakkelijker scheuren. Daardoor kan een bloeding ontstaan. Prof. dr. Milroy, forensisch patholoog, heeft verklaard dat niet kan worden uitgesloten dat de bloeding bij het slachtoffer als gevolg van de aangetroffen genetische afwijking is ontstaan. Afgezien van het feit dat op basis van het voorgaande niet zonder meer kan worden vastgesteld dat het een menselijke gedraging moet zijn geweest die een noodzakelijke factor is geweest voor het intreden van het gevolg, bestaat onduidelijkheid over de vraag op welk tijdstip de verschillende aandoeningen zijn ontstaan. Volgens de verdediging volgt uit de jurisprudentie dat lang niet altijd direct klinische verschijnselen zichtbaar zijn in het geval van hersenletsel zoals dat bij het slachtoffer is vastgesteld. Indien het tijdstip van het ontstaan van het letsel niet onomstotelijk is vast te stellen, kan niet worden vastgesteld wie op dat moment in aanraking is of zijn geweest met het slachtoffer en kan niet boven redelijke twijfel worden verheven dat verdachte verantwoordelijk is voor haar dood. De verdediging heeft dan ook verzocht verdachte vrij te spreken van het onder 1 primair ten laste gelegde feit. De argumenten die de raadsman heeft aangevoerd ten aanzien van de feiten 2 en 3 zal de rechtbank bespreken in haar bewijsoverweging op de plaats waar dat relevant is en daarbij enkel ingaan op die standpunten die deugdelijk zijn onderbouwd en zijn voorzien van een ondubbelzinnige conclusie. 4.3 Het oordeel van de rechtbank De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van feiten en omstandigheden 1 uit die zij hierna zal weergeven. Per onderwerp zullen steeds de bewijsmiddelen en vervolgens (waar nodig) de bewijsoverwegingen en een eigen conclusie van de rechtbank worden vermeld. Feit 1 primair: In het kader van het onderzoek naar de vraag of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag, dan wel zware mishandeling met de dood tot gevolg, zal de rechtbank achtereenvolgens ingaan op:
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBMNE:2015:2849
3/22
2842015
ECLI:NL:RBMNE:2015:2849, Rechtbank MiddenNederland, 16/70282413 en 16/60003911 (TUL) (P
1. De aanleiding van het onderzoek en de doodsoorzaak; 2. De letsels en de oorzaak daarvan; 3. Het moment van ontstaan van de letsels in relatie tot de symptomen; 4. De mogelijke betrokkenheid van verdachte bij het ontstaan van de letsels; 5. De bewezenverklaring. 1. De aanleiding van het onderzoek en de doodsoorzaak Bewijsmiddelen Het procesverbaal van bevindingen van 19 oktober 2013 vermeldt zakelijk weergegeven het volgende. Op 18 oktober kwam een melding binnen van het advies meldpunt kindermishandeling (hierna: AMK). Deze melding hield in dat in het Wilhelmina Kinderziekenhuis (hierna: WKZ) te Utrecht een baby was opgenomen. Het volgende letsel was geconstateerd: geen hersenactiviteit, retinabloedingen en botbreuken. De baby was genaamd: [slachtoffer], geboren op [2013] te [geboorteplaats]. [slachtoffer] was op 17 oktober 2013 opgenomen in het Diakonessenhuis te Utrecht in verband met ontroostbaar huilen en ernstig overstrekken. In verband met de noodzakelijk gespecialiseerde zorg is [slachtoffer] in de avond van 17 oktober 2013 opgenomen in het WKZ. Wij hoorden de arts zeggen dat [slachtoffer] een zeer ernstige hersenbloeding heeft waardoor er geen hersenactiviteiten waar te nemen zijn. In het linker oog zijn retinabloedingen te zien.2 De ouders van [slachtoffer] wonen op de [adres] te [woonplaats].3 Het uittreksel uit een overlijdensakte van 24 oktober 2013 vermeldt dat op 22 oktober 2013 is overleden [slachtoffer], geboren op [2013] te Utrecht.4 Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) naar aanleiding van het pathologisch onderzoek met betrekking tot de overledene [slachtoffer] van 26 maart 2014, opgesteld door dr. A. Maes, arts en patholoog, NFIdeskundige Forensische Pathologie, vermeldt zakelijk weergegeven als volgt: De schedelhersenletsels verklaren het overlijden zonder meer door functieverlies van de hersenen.5 Het rapport van het NFI met de beantwoording van nadere vragen van de rechtbank naar aanleiding van het overlijden van [slachtoffer] van 21 januari 2015, opgemaakt door drs. W.A. Karst, forensisch arts, NFIdeskundige Forensische Geneeskunde, vermeldt zakelijk weergegeven als volgt: [slachtoffer] is overleden aan de gevolgen van ernstig hersenletsel, waarbij hersencellen zijn afgestorven als gevolg van zuurstoftekort en waarbij hersenen zijn gaan zwellen.6 Bewijsoverweging Vastgesteld kan worden dat [slachtoffer] (geboren op [2013]) op 22 oktober 2013 is overleden aan de gevolgen van ernstig hersenletsel.
2. De letsels en de oorzaak daarvan Hersenletsels (intracerebraal en subduraal): bewijsmiddelen De verslaglegging schouw door schouwarts J.L. Verweij, forensisch arts, lijkschouwer van de gemeente Utrecht, vermeldt zakelijk weergegeven het volgende. Informatie van dr. M. Benders, neonatoloog van het WKZ met betrekking tot de overleden [slachtoffer]: (onder meer) bloed in de hersenholtes links en in het hersenweefsel, bloeding onder het spinnenwebvlies en onder het harde hersenvlies en zwelling van het hersenweefsel met verplaatsing over de middenlijn.7 Het pathologisch rapport van Maes vermeldt zakelijk weergegeven als volgt. Er waren zeer weke en gezwollen hersenen. Er was een grote hersenbloeding links in de grote hersenen / in de hersenkamer en er was bloed onder het harde hersenvlies (subduraal). Bij neuropathologisch onderzoek werden in de hersenen globale tekenen van zuurstofgebrek gevonden.8 Oorzaak van de intracerebrale bloeding: bewijsmiddelen Neuropatholoog dr. B. Kubat, NFIdeskundige forensische pathologie, heeft ter terechtzitting van 2 april 2015 als deskundige zakelijk weergegeven het volgende verklaard. Het optreden van hersenbloedingen zonder de combinatie van inwerkend geweld is in de literatuur niet beschreven bij zuigelingen / kinderen. Het optreden van hersenbloedingen bij kinderen in het kader van geweldsinwerking op het hoofd komt voor, maar is niet frequent. Het is waarschijnlijker dat het optreden van deze bloeding werd veroorzaakt door geweldsinwerking op de hersenen dan dat het niet werd veroorzaakt door geweldsinwerking op de hersenen.9
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBMNE:2015:2849
4/22
2842015
ECLI:NL:RBMNE:2015:2849, Rechtbank MiddenNederland, 16/70282413 en 16/60003911 (TUL) (P
Oorzaak van de intracerebrale bloeding: bewijsoverweging De rechtbank zal bij haar overwegingen ten aanzien van oorzaak van de hersenbloeding ingaan op de mogelijke rol die de mutatie in het COL4A1 gen daarbij heeft gespeeld. Bij het slachtoffer is DNA onderzoek verricht op het COL4A1 gen. De uitslag van dit DNA onderzoek door het Erasmus MC van 12 december 2013 vermeldt dat een mutatie is gevonden in dit gen, namelijk de mutatie c.2705C>G, p.Pro902Arg. De onderzoekers spreken over een “ons onbekende missense variant”. Klinisch geneticus van het Erasmus MC, dr. G.M.S. Mancini, heeft in haar beantwoording van vragen van de rechtercommissaris van 4 september 2014 verklaard dat een pathogene (ziekte veroorzakende) mutatie in de opbouw van het COL4A1eiwit leidt tot verzwakking van de bloedvatwand, die onder invloed van bijkomende schadelijke factoren kan scheuren met een bloeding als gevolg. Het effect van de COL4A1 variatie van het slachtoffer in deze zaak is niet bekend. In het geval van [slachtoffer] heeft de variatie in het COL4A1 gen niet de status van een pathogene mutatie gekregen. Oogpatholoog dr. R.M. Verdijk, verbonden aan de afdeling pathologie van het Erasmus MC te Rotterdam, heeft de beide oogbollen van het slachtoffer onderzocht op de hem bekende afwijkingen die samen kunnen hangen met de COL4A1 genmutatie en heeft geen aanwijzingen voor die afwijkingen kunnen vinden. Prof. dr. C.M. Milroy, forensisch patholoog en als zodanig verbonden aan de University of Ottawa, Canada, heeft in zijn rapport van 15 maart 2015 uiteengezet dat de mutatie in het COL4A1 gen verzwakking van het basaalmembraan van bloedvaten kan veroorzaken en dat dit kan leiden tot vaatziekten en bloedingen en dat dit onder andere kan resulteren in afwijkingen in de hersenen. Trauma/letsel kan een trigger zijn voor dergelijke bloedingen, maar: ook spontane bloedingen zijn beschreven. Het zou volgens Milroy zo kunnen zijn dat de mutatie in het COL4A1 gen geen symptomen veroorzaakte bij [slachtoffer], maar dat het hersenletsel wel gerelateerd zou kunnen zijn met deze mutatie omdat de mutatie in verband is gebracht met hersenbloedingen. Ter terechtzitting heeft Milroy hierover verder nog verklaard dat hij in de literatuur één geval heeft gevonden van een kind dat een intracerebrale bloeding had gekregen terwijl het op de trampoline aan het springen was. Dat kind bleek een COL4A1gen afwijking te hebben. Kubat heeft ter terechtzitting verklaard dat in de literatuur over de COL4A1gen mutatie in grote lijnen de volgende vier patronen te herkennen zijn: (1) hersenbloeding aangetoond voor de geboorte, (2) hersenafwijking aangetoond na de geboorte, die vermoedelijk het gevolg is van een bloeding voor de geboorte (3) hersenafwijking (geen bloeding) op jong volwassen leeftijd en (4) bloedingen als gevolg van een HANAC syndroom, waarbij sprake was van kronkelende oogvaten met in enkele gevallen ook netvliesbloedingen. De eerste drie patronen kunnen in deze zaak worden uitgesloten, omdat deze bij het slachtoffer niet zijn vastgesteld en bij deze patronen in de literatuur nooit melding is gemaakt van netvliesbloedingen en een bloeding onder het hersenvlies, terwijl deze verschijnselen juist wel bij het slachtoffer zijn waargenomen. Volgens Kubat resteert dan de mogelijkheid van een HANAC syndroom. Als er sprake was geweest van deze afwijking ten gevolge van de mutatie in het COL4A1 gen, was dit wel zichtbaar geweest voor de oogpatholoog. Hij had dan een kronkelig verloop van de bloedvaten in het oog moeten zien, zoals die in de literatuur bij het HANAC syndroom wordt beschreven. Een dergelijk beeld had hem moeten opvallen. Kubat heeft verder het volgende verklaard. In de door Milroy beschreven studie van de 14 jarige met een afwijking in het COL4A1 gen die een hersenbloeding opliep tijdens het springen op een trampoline, was sprake van acceleratie / deceleratiekrachten ten gevolge van het springen. De studie laat zien dat in geval van een mutatie in het COL4A1 gen, een trauma kan zorgen voor complicaties. Als ten gevolge van deze mutatie een bloeding optreedt, moet daar een trauma aan ten grondslag liggen. Daarover bestaat algemene consensus. Het ontstaan van spontane bloedingen ten gevolge van een mutatie in het COL4A1 gen, staat niet in de literatuur beschreven. Mogelijk is dat de omvang van de bloeding in de hersenen wel is beïnvloed door de mutatie. In geval van de aanwezigheid van een mutatie in het COL4A1 gen, kan heftig trauma werken als katalysator. Op grond van de hiervoor aangehaalde deskundig rapportages en verklaringen van deskundigen luidt de conclusie van de rechtbank als volgt. De gemotiveerde onderbouwing van het standpunt van Kubat sluit uit dat de mutatie in het COL4A1 gen van doorslaggevende betekenis is geweest bij het ontstaan van de hersenbloeding bij het slachtoffer. Er moet volgens Kubat dus sprake zijn geweest van een trauma die de hersenbloeding heeft veroorzaakt. De stelling van Milroy dat niet uitgesloten kan worden dat de hersenbloeding uitsluitend ten gevolge van de mutatie in het COL4A1 gen is ontstaan, is onvoldoende onderbouwd en (daardoor) niet aannemelijk geworden. De enige bij hem bekende casus waarbij deze mutatie daadwerkelijk in verband is gebracht met een bloeding in de hersenen, is die van de 14 jarige persoon die dit letsel heeft opgelopen na het springen op een trampoline. Daarbij was echter ook sprake van een zeker trauma van buitenaf. Verder zijn in de literatuur ook geen gevallen bekend waarin een bloeding in de hersenen veroorzaakt door een gen mutatie gecombineerd gaat met een subdurale hersenbloeding en/of retinabloedingen in het oog, verschijnselen die wel bij het slachtoffer zijn waargenomen. Concluderend moet er dus sprake zijn geweest van een trauma dat de hersenbloeding heeft veroorzaakt. Dat dit trauma onder invloed van de mutatie in het COL4A1 gen mogelijk als katalysator heeft gewerkt, maakt dit oordeel niet anders. Het verweer van de raadsman op dit punt wordt daarom verworpen.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBMNE:2015:2849
5/22
2842015
ECLI:NL:RBMNE:2015:2849, Rechtbank MiddenNederland, 16/70282413 en 16/60003911 (TUL) (P
De rechtbank gaat aldus er vanuit dat de hersenbloeding is ontstaan door geweldsinwerking op de hersenen. Oorzaak van de subdurale hersenbloeding: bewijsmiddelen Het rapport van het FPKM van 13 juni 2014, opgemaakt door L.M. Spooren, forensisch arts van de Forensische Polikliniek Kindermishandeling (FPKM), vermeldt zakelijk weergegeven het volgende. Een bloeding onder het harde hersenvlies (subdurale bloeding) ontstaat wanneer bloedvaten in de schedel, de zogenaamde ankervenen, afscheuren. De ankervenen, die het bloed dat de hersenen van zuurstof voorzien, weer afvoeren, kunnen scheuren als de schedel en de hersenen ten opzichte van elkaar bewegen. Krachten waarbij afscheuring van de ankervenen kan optreden, zijn herhaalde voor en achterwaartse bewegingen van het hoofd (acceleratiedeceleratietrauma). Zonder plausibele verklaring is het scheuren van ankervenen in het bijzonder kenmerkend voor een schudincident, al dan niet met impact door of tegen een hard voorwerp. Dergelijke condities kunnen optreden wanneer een kind krachtig wordt omvat en wordt ‘geschud’.10 De combinatie van afwijkende bevindingen bij [slachtoffer] is, zonder plausibele verklaring voor het ontstaan van deze bevindingen, verdacht voor Abusive Head Trauma (toegebracht schedel /hersenletsel) als gevolg van een acceleratiedeceleratietrauma (schudincident), een stomp contacttrauma van het hoofd of een combinatie van beide. Er bestaan vrijwel geen andere verklaringen voor het vóórkomen van deze combinatie van bevindingen.11 Milroy heeft ter terechtzitting zakelijk weergegeven het volgende verklaard. De bron van de subdurale bloeding zijn de ankervenen. Deze lopen tussen het membraam over de hersenen.12 Het rapport van Maes vermeldt zakelijk weergegeven het volgende. De hersenletsels zijn het gevolg van bij leven opgelopen uitwendig inwerkend geweld op het hoofd waarbij acceleratie / deceleratie / impact trauma (heftig schudden en botsend geweld) als eerste worden overwogen.13 Het rapport van W.A. Karst, forensisch arts en als zodanig verbonden aan het NFI, vermeldt zakelijk weergegeven het volgende. De bloeduitstorting onder het harde hersenvlies ontstaat door schade aan afvoerende bloedvaten, als gevolg van forse impact (zoals een val van meerdere verdiepingen hoogte, of het met vergelijkbare krachten forceren van impact op of met het hoofd), als gevolg van repeterend acceleratiedeceleratie bewegingen (een heftig schudincident) of een combinatie van beide, of als gevolg van beweging van schedeldelen (zoals bij het ontstaan van een schedelbreuk of de geboorte).14 Het fatale hersenletsel is veel waarschijnlijker bij een nietaccidentele oorzaak (een heftig schudincident, forse impact, of de combinatie van beide), dan bij een accidentele oorzaak, gebruikelijke verzorgingshandelingen of een medische aandoening.15 Kubat heeft ter terechtzitting zakelijk weergegeven het volgende verklaard. Subduraal bloed is traumatisch van origine, tenzij er aanwijzingen zijn dat sprake is van stollingsproblemen. Dat is in dit geval uitgesloten.16 Oorzaak van de subdurale bloeding: bewijsoverweging Op basis van verklaringen van diverse deskundigen kan worden uitgesloten dat een geboortetrauma de oorzaak is voor de subdurale bloeding. Ook een onderliggende medische aandoening kan worden uitgesloten. Het letsel past evenmin bij gebruikelijke verzorgingshandelingen, noch bij een accidentele oorzaak. In geval van een accidentele oorzaak zou alleen gedacht kunnen worden aan een val van meerdere verdiepingen hoogte, maar daarvoor bestaan in het dossier geen aanwijzingen. Milroy heeft ter terechtzitting verklaard dat de subdurale bloeding kan zijn ontstaan doordat het bloed uit de hersenen door het oppervlakte van de hersenen heen is gebroken. Dat kan als sprake is van een zogenaamde ‘burst lobe’ (een gescheurde hersenkwab). Op radiologische uitslagen zou je moeten kunnen zien of zo’n ‘uitbarsting’ van bloed mogelijk is, of dat zich een rand bevindt rondom de inwendige bloeding. Indien sprake is van zo’n ‘uitbarsting’, kan een bloeding ontstaan in de subdurale ruimte. Volgens Milroy kan bloed in zo’n geval vanuit de binnenkant van de hersenen naar de subdurale ruimte gaan. De subdurale bloeding is dan secundair aan de (intracerebrale) hersenbloeding. Als voorbeeld heeft Milroy twee casus genoemd waarbij dit verschijnsel is vastgesteld. Het ging in die casus om volwassenen. Bij een kind heeft hij dit verschijnsel niet eerder gezien. Milroy heeft ook verklaard dat het subdurale bloed van een ander mechanisme afkomstig moet zijn, als uitgesloten kan worden dat de bloeding van binnen naar buiten is gegaan. Karst heeft ter terechtzitting verklaard dat in de literatuur niet is beschreven dat bloed vanuit de hersenen naar de subdurale ruimte kan lopen. Kubat heeft ter terechtzitting verklaard dat op de CT en MRIbeelden is te zien dat geen doorbraak vanuit de hersenen naar de subdurale ruimte heeft plaatsgevonden. Op basis van de bevindingen van Kubat kan voorbij worden gegaan aan de stelling van Milroy dat de subdurale bloeding secundair is aan de hersenbloeding. Deze stelling bevindt geen bevestiging in de CT en MRIbeelden en vindt evenmin steun in de literatuur. Het ontstaan van de subdurale
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBMNE:2015:2849
6/22
2842015
ECLI:NL:RBMNE:2015:2849, Rechtbank MiddenNederland, 16/70282413 en 16/60003911 (TUL) (P
bloeding op de door Milroy beschreven wijze kan daarom eveneens worden uitgesloten. Geconcludeerd kan daarom worden dat sprake is geweest van fors van buiten komend geweld, waardoor de ankervenen door Karst uitgelegd als de afvoerende vaten zijn gescheurd en de subdurale bloeding is ontstaan. Netvliesbloedingen: bewijsmiddelen De verslaglegging schouw door Verweij vermeldt zakelijk weergegeven het volgende. Informatie van dr. M. Benders, neonatoloog van het WKZ met betrekking tot de overleden [slachtoffer]: (onder meer) netvliesbloeding linker oog.17 Het rapport van Maes vermeldt zakelijk weergegeven het volgende. Kort samengevat vond de oogpatholoog dr. R.M. Verdijk netvlies bloedingen, bloedingen in de oogzenuwen, bloedingen rondom de linkeroogbol en bloedingsresten in de vorm van ijzer deposities in de netvliezen en in de oogzenuwscheden.18 Het verslag van Verdijk gericht aan Maes van 28 oktober 2013 vermeldt zakelijk weergegeven het volgende: In het linkeroog worden verspreid in de retina ontelbare bloedingen gezien. In het rechteroog waren geen bloedingen te zien.19 Oorzaak van de netvliesbloedingen: bewijsmiddelen Het rapport van Spooren vermeldt zakelijk weergegeven het volgende. De meest waarschijnlijke verklaring voor het ontstaan van de netvliesbloedingen lijken de fysieke krachten te zijn die door de afwisseling van acceleratie (versnelling) en deceleratie (vertraging) ontstaan.20 Netvliesbloedingen worden vaak gezien bij kinderen van wie bekend is dat zij slachtoffer zijn van met kracht schudden: Netvliesbloedingen komen voor bij 75 tot 90 % van de kinderen, van wie bekend is dat zij slachtoffer zijn van het met kracht schudden, al dan niet met stomp hoofdtrauma, of van stomp hoofdtrauma zonder schudden. In sommige studies komen nog hogere percentages voor (tot vrijwel 100%).21 Er kan gesteld worden dat netvliesbloedingen, bij afwezigheid van een voorafgaand ernstig traumatisch incident (zoals een verkeersongeval of een val van grote hoogte) of van een verklarende medische aandoening, vrijwel bewijzend zijn voor een niet accidenteel hersentrauma.22 Het verslag van Verdijk van 28 oktober 2013 vermeldt zakelijk weergegeven het volgende: Deze bevindingen, hoewel asymmetrisch, kunnen passen bij een acceleratie / deceleratie trauma.23 Het rapport van Karst vermeldt zakelijk weergegeven het volgende: Netvliesbloedingen hebben, met name wanneer ze groot in aantal, meerlagig en over een groot oppervlak verspreid zijn, een sterke relatie met toegebracht hersenletsel. Een asymmetrisch beeld (een verschil in linker en rechteroog, zoals in onderhavige casus) is relatief gebruikelijk, waarbij de meeste krachten mogelijkerwijs aan de zijde van de meest ernstige netvliesbloedingen zijn vrijgekomen. Er is een positieve relatie tussen de mate van impact (bij een contacttrauma) of krachten (bij repeterend acceleratie / deceleratie trauma) en de combinatie van hoeveelheid en uitgebreidheid van netvliesbloedingen.24 Ter terechtzitting heeft Karst hierover zakelijk weergegeven verklaard: Het is de ernst, de uitgebreidheid, van de netvliesbloedingen aan de linkerkant die een sterke relatie heeft met toegebracht letsel.25 Kubat heeft ter terechtzitting ten aanzien van de aangetroffen netvliesbloedingen zakelijk weergegeven het volgende verklaard: Het is bekend dat dergelijke bloedingen optreden als gevolg van trauma. Er werden geen andere afwijkingen gevonden die de bloedingen zouden kunnen verklaren. Het is veel waarschijnlijker dat de bloedingen het gevolg waren van trauma dan dat zij niet het gevolg waren van trauma. Het is niet te verwachten dat de bloedingen in het oog verband houden met de mutatie in het COL4A1 gen. Voor zover beschreven in de literatuur kan deze mutatie alleen leiden tot beperkte netvliesbloedingen. De bij het slachtoffer aangetroffen netvliesbloedingen waren zeer uitgebreid. Zoals hiervoor beschreven zijn buiten publicaties over het HANAC syndroom geen publicaties bekend waarbij netvliesbloedingen worden beschreven in verband met deze mutatie en had oogpatholoog Verdijk in geval van dit syndroom een kronkelig verloop van de vaten moeten waarnemen. Het bij het slachtoffer aangetroffen beeld past hier niet bij.26 Milroy heeft hierover ter terechtzitting zakelijk weergegeven verklaard: Het eerste ontstaansmechanisme wat betreft retinabloedingen is een direct trauma door schudden. We kunnen concluderen dat hoe groter de retina bloedingen zijn, hoe groter het daaraan ten grondslag liggende trauma. De tweede verklaring is dat netvliesbloedingen secundair zijn. Met gezwollen hersenen kun je netvliesbloedingen krijgen als gevolg van toegenomen druk. Het kan dus zijn dat de retinabloedingen secundair zijn aan de bloeding in de hersenen. Er zijn niet heel veel van dit soort gevallen beschreven. Ik denk dat het waarschijnlijker is dat de retinabloedingen zijn ontstaan door een trauma.27
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBMNE:2015:2849
7/22
2842015
ECLI:NL:RBMNE:2015:2849, Rechtbank MiddenNederland, 16/70282413 en 16/60003911 (TUL) (P
Oorzaak van de netvliesbloedingen: bewijsoverweging De diverse deskundigen hebben verklaard dat de geboorte als oorzaak van de netvliesbloedingen kan worden uitgesloten. Netvliesbloedingen ten gevolge van de geboorte worden zelden een maand na de geboorte nog aangetroffen. Bovendien zijn netvliesbloedingen ten gevolge van de geboorte niet zo uitgebreid als de bloedingen die bij het slachtoffer in deze zaak zijn aangetroffen. In het geval van het slachtoffer waren de bloedingen in alle lagen van het netvlies aanwezig. Nu door Verdijk geen kronkelig beeld van de vaten in het netvlies is aangetroffen, kan de mutatie in het COL4A1 gen ten slotte eveneens als oorzaak van de uitgebreide retinabloedingen worden uitgesloten. Op basis van het voorgaande kan worden vastgesteld dat het beeld van de retinabloedingen in het linker oog van het slachtoffer past bij een toegebracht heftig trauma. Bloeding langs de oogzenuw (nervus opticus): bewijsmiddelen Het verslag van Verdijk van 28 oktober 2013 vermeldt zakelijk weergegeven het volgende: Oog links: In het orbitale vetweefsel rond de nervus opticus wordt een rood bruine kleuring gezien verdacht voor bloedingen. Bij doornemen van de nervus opticus worden binnen de opticus schede eveneens bruinrode verkleuringen gezien passend bij bloeding.28 Het rapport van Maes vermeldt zakelijk weergegeven het volgende. Er was een zichtbare bloeduitstorting in weke delen naast de linker oogzenuw. Er waren bloedingen in de oogzenuwen en er waren bloedresten (ijzerpigmentdeposities) passend bij een ouderdom van enkele dagen.29 Oorzaak van de bloeding langs de oogzenuw: bewijsmiddelen Bloed langs de oogzenuw (de nervus opticus) wordt enkel na (accidenteel of nietaccidenteel) trauma na de geboorte aangetroffen.30 Oorzaak van de bloeding langs de oogzenuw: bewijsoverweging Gelet op de ouderdom van de bloeding(sresten) kan worden uitgesloten dat het letsel van de geboorte afkomstig is. Het voorgaande wijst op letsel ten gevolge van toegebracht trauma. Botbreuken: bewijsmiddelen Het rapport van Maes vermeldt zakelijk weergegeven het volgende. Bij voorlopige beoordeling in het Groene Hartziekenhuis te Gouda werd in het linkerbovenbeen een mogelijke breuklijn net boven de knie waargenomen (metafysiare hoekfractuur). Bij herbeoordeling van de beelden werden ook ribbreuken waargenomen, zowel door de radioloog in het Groene Hartziekenhuis als door dr. R.R. van Rijn, kinderradioloog van het AMC.31 De bij sectie uitgenomen ribben en lange pijpbeenderen werden nader macroscopisch en microscopisch onderzocht. Er waren beiderzijds in totaal in elk geval acht recente ribfacturen. Op grond van het microscopisch beeld passen de fracturen bij een ouderdom van enkele dagen oud.32 Het aanvullend verslag van L.A.C. Rietveld, radioloog van het Groene Hartzienkenhuis te Gouda, gericht aan Maes, van 22 oktober 2013, vermeldt zakelijk weergegeven als volgt. De bij skeletstatus reeds zichtbare metafysaire fractuur van de distale femur links, wordt nog eens bevestigd.33 Botbreuken: bewijsoverweging Het standpunt van de verdediging dat niet vaststaat dat sprake is geweest van ribfracturen wordt, gelet op de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, verworpen. Oorzaak van de botbreuken: bewijsmiddelen Het rapport van Karst vermeldt zakelijk weergegeven het volgende. Ribbreuken aan de achterzijde naast de wervelkolom passen bij het heftig omvatten van de borstkas, doorgaans in combinatie met heftige schudbewegingen.34 Ribbreuken zijn zeer zeldzaam bij jonge kinderen vanwege de flexibiliteit van de borstkas. Ze kunnen ontstaan ten gevolge van een direct hevig (accidenteel) trauma of in het kader van toegebracht letsel. Compressie in voorachterwaartse richting geeft aanleiding tot breuken achterwaarts van ribben. Ribbreuken ontstaan nooit bij het vastpakken van kinderen in normale omgangssituaties. Voor het ontstaan van een ribbreuk is een aanzienlijke hoeveelheid kracht nodig.35 Het rapport van Milroy vermeldt zakelijk weergegeven het volgende. Dit patroon van ribfracturen wordt gezien bij compressie van de borstkas. Dergelijke compressie is kenmerkend voor toegebracht (nietaccidenteel) letsel.36 Het rapport van Karst vermeldt zakelijk weergegeven het volgende. De zogenaamd metafysaire hoekfractuur van het linkerbovenbeen moet zijn ontstaan door plotse tegendruk op een bewegende ledemaat, zoals bijvoorbeeld kan ontstaan bij het bewegen van een kind door het slechts vast te pakken aan één ledemaat en (in één of meerdere bewegingen) te “rammelen”, of bij een heftig schudincident. Slechts het trekken en schudden aan een ledemaat bij een keizersnede en de behandeling van een klompvoet zijn in de literatuur beschreven als
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBMNE:2015:2849
8/22
2842015
ECLI:NL:RBMNE:2015:2849, Rechtbank MiddenNederland, 16/70282413 en 16/60003911 (TUL) (P
alternatieve verklaring.37 Het rapport van Milroy vermeldt zakelijk weergegeven het volgende. Metafysaire fracturen worden in verband gebracht met trauma. Ze worden doorgaans toegeschreven aan het trekken aan of verdraaien van het ledemaat.38 Oorzaak van de botbreuken: bewijsoverweging Op basis van het voorgaande kan worden vastgesteld dat de botbreuken het gevolg zijn van toegebracht trauma. De combinatie van de letsels in het licht van de oorzaak daarvan: bewijsmiddelen Het rapport van Spooren vermeldt zakelijk weergegeven het volgende. De combinatie van afwijkende bevindingen bij [slachtoffer] is, zonder plausibele verklaring voor het ontstaan van deze bevindingen, verdachte voor Abusive Head Trauma (toegebracht schedel /hersenletsel) door acceleratie / deceleratietrauma (schudincident), een stomp contacttrauma van het hoofd of een combinatie van beide. Er bestaan vrijwel geen andere verklaringen voor het vóórkomen van deze combinatie van bevindingen.39 Ter terechtzitting heeft Milroy zakelijk weergegeven het volgende verklaard: Uit het microscopisch onderzoek van de hersenen blijkt dat de hersencellen waren gestorven door gebrek aan zuurstof. De combinatie van bloedingen in het oog, de subdurale bloeding over het oppervlak van de hersenen en het zuurstofgebrek in de hersenen wordt in de context van het ‘shaken baby syndrome’ vaak de triade genoemd omdat het uit drie kenmerkende elementen bestaat.40 Het rapport van Milroy vermeldt zakelijk weergegeven als volgt. Het algehele patroon is er een van toegebracht (nietaccidenteel) letsel en de eenvoudigste verklaring voor het mechanisme dat ten grondslag ligt aan deze pathologische bevindingen is zonder meer dat één enkele episode van toegebracht letsel de botletsels en de hersenpathologie heeft veroorzaakt.41 Maes heeft bij de rechtercommissaris zakelijk weergegeven het volgende verklaard: De combinatie van nietaccidenteel schedel / hersenletsel met posterieure ribfracturen, dus naast de wervelkolom en metafysaire hoekfracturen aan de lange pijpbeenderen is vrijwel bewijzend voor kindermishandeling.42 Ter terechtzitting heeft Maes zakelijk weergegeven het volgende verklaard. Ook zonder de breuken heb ik een ziekelijke oorzaak uitgesloten en blijf ik erbij dat sprake is van een trauma.43 Het rapport van Karst vermeldt zakelijk weergegeven als volgt. De bloeduitstorting onder het harde hersenvlies, de netvliesbloedingen, de ribbreuken, de metafysiare hoekfractuur en de huidletsels vormen afzonderlijk, maar zeker in combinatie de gevraagde aanwijzing voor een nietaccidenteel trauma als oorzaak.44 Ter terechtzitting heeft Karst zakelijk weergegeven het volgende verklaard. Op pagina 22 van mijn rapport kom ik tot de conclusie dat de combinatie van bevindingen zeer veel waarschijnlijker is bij een nietaccidentele oorzaak (een heftig schudincident, forse impact of de combinatie van beide), dan bij een accidentele oorzaak (zoals het stoten van een elleboog tegen het hoofd of een val van een speelgoedauto op het hoofd), gebruikelijke verzorgingshandelingen of een medische aandoening. Deze uitspraak geldt zowel voor de bevindingen samen als voor de bevindingen afzonderlijk.45 De combinatie van alle letsels in het licht van de oorzaak daarvan: bewijsoverweging De deskundigen zijn het erover eens dat de combinatie van letsels kenmerkend is voor een heftig toegebracht trauma. Om te komen tot de vaststelling dat de letsels gecombineerd en dus gelijktijdig zijn ontstaan, moeten zij ook gelijktijdig kunnen worden gedateerd. Dat is wat betreft de botbreuken niet mogelijk. Deze kunnen volgens de deskundigen ook zijn ontstaan maximaal een dag voor de openbaring van de klinische noodsituatie. De deskundigen zijn het daarover ook eens. Er is daarom geen wettig bewijs aanwezig dat de botbreuken in verband staan met de overige letsels, althans gelijktijdig zijn toegebracht. Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen en overwegingen volgt echter nog niet dat de overige letsels niet kunnen worden verklaard door een heftig trauma, zoals een schudincident. De bespreking van de diverse letsels laat zien dat zij niet alleen gezamenlijk, maar ook afzonderlijk passen bij een dergelijk trauma. Alles overziend kan worden vastgesteld dat een heftig toegebracht geweldsincident heeft plaatsgevonden. Gelet op de uitgebreide netvliesbloedingen, de hersenbloeding en de subdurale bloeding is van dat geweld een effect uitgegaan op de hersenen. Niet van belang is of een genafwijking aan dat effect heeft bijgedragen of niet. Voor zover van een genafwijking enige werking is uitgegaan, zal dat alleen zijn geweest in een versterkende vorm. De mutatie kan tot zwakkere vaten hebben geleid waardoor het toegebrachte geweld eerder tot een bloeding heeft geleid. Ten gevolge van de genafwijking zal, zo oordeelt de rechtbank, geen spontane bloeding zijn ontstaan. Het ontstaan van het effect op de hersenen zal allereerst in het toegebrachte geweld
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBMNE:2015:2849
9/22
2842015
ECLI:NL:RBMNE:2015:2849, Rechtbank MiddenNederland, 16/70282413 en 16/60003911 (TUL) (P
hebben gelegen.
3. Het moment van ontstaan van de letsels in relatie tot de symptomen De laatste symptoomvrije momenten: bewijsmiddelen De moeder van [slachtoffer], [de moeder], heeft bij de politie zakelijk weergegeven het volgende verklaard. Toen ik op 17 oktober 2013 om 8 uur à half 9 het flesje gaf, was [slachtoffer] gewoon normaal. Ze dronk de fles leeg. Het was goed met [slachtoffer]. Ze was gewoon vredig en rustig.46 Ik ging om 09:00 uur naar bed en [slachtoffer] ging naar [verdachte].47 Verdachte heeft bij de politie zakelijk weergegeven het volgende verklaard. Op 17 oktober 2013 was ik omstreeks 08:45 uur weer thuis. Ik heb [slachtoffer] in de schommelwieg gelegd. Ze lag toen 1 à 1,5 uur rustig om zich heen te kijken. Omstreeks 09:15 uur belde mijn schoonmoeder en vroeg of ik een fotootje wilde maken en via What’s app wilde versturen.48 Verdachte heeft ter terechtzitting zakelijk weergegeven het volgende verklaard: Toen ik om 09:30 uur die foto maakte ging het goed met [slachtoffer].49 De schoonmoeder van verdachte, [A], heeft bij de politie zakelijk weergegeven het volgende verklaard. Ik belde die donderdag, 17 oktober 2013. Ik kreeg hem aan de lijn en toen zei hij: Ik zit met [slachtoffer] op en ze is al 1,5 uur wakker’. Ik zei: Stuur een foto’. Hij stuurde een foto en toen lag ze zo: ‘Helemaal lief en kijkend’.50 De waargenomen symptomen die passen bij het aangetroffen letsel In het procesverbaal van bevindingen met betrekking tot het verhoor van [de moeder] van 21 oktober 2013 wordt zakelijk weergegeven het volgende gerelateerd. [verdachte] heeft haar om 11:22 uur wakker gemaakt. Zij wist het tijdstip zo precies omdat zij op de wekker had gekeken.51 [de moeder] heeft bij de politie zakelijk weergegeven het volgende verklaard. [verdachte] heeft mij wakker gemaakt. Ik hoorde [slachtoffer] hierna heel raar huilen. Ik vond het een muizenhuiltje. Ik ben naar [verdachte] gelopen en vroeg wat er was. Ze lag bij [verdachte] op de bank. Ik vond dat ze heel stijf was.52 [de moeder] heeft verder zakelijk weergegeven het volgende verklaard. Ik kijk op mijn telefoon en het is 11:22 uur. Ik hoor mijn dochter zo raar huilen. Zo raar. Ik ben mijn bed uitgesprongen en zij zat in de hoek van de bank. Kussen in de bank en zij zat erin gedrukt. Jef zat er zo naast. Hij zegt: ik weet niet waarom ze huilt. Ze huilt de hele tijd al.53 Als moeder hoor je het verschil wat voor huiltje het is een pijn huiltje of een aanstellerhuiltje of als het honger heeft of als het een volle luier heeft dat herken je gewoon. En dit was heel anders.54 Ze bleef huilen heel raar ik kan het niet echt huilen noemen het was meer kreunen en af en toe een krijsje echt een heel hard krijsje waar ik van schrok en de fles dronk ze niet. Ze heeft uiteindelijk niks gedronken van de fles. Ik merkte dat ze haar benen aan het verstijven was en met haar handjes heel raar aan het doen was. Aan haar gezichtje zag ik dat ze met haar ogen aan het draaien was. De kleur van haar gezichtje was best wel wit.55 Verdachte heeft bij de politie zakelijk weergegeven het volgende verklaard. Ik maakte [de moeder] wakker en pakte [slachtoffer] uit de schommelstoel. Ik zette haar op de hoek van de bank en wachtte tot [de moeder] er was. Op dat moment huilde [slachtoffer] en het was een flink drammerig huiltje. [slachtoffer] wilde niet drinken. Ze kreunde alleen maar.56 Om 11:30 uur kwam [B] van de reclassering. Wij zagen al snel dat het verkeerd ging met [slachtoffer]. We zagen dat [slachtoffer] haar armpjes met gebalde vuisten vooruitstrekte en heel erg kreunde. Dit herhaalde zich een keer of 5, 6. Het was een naar gezicht. Het leek alsof ze onder stroom werd gezet.57 Ik had [slachtoffer] in de hoek van de bank gezet tegen een kussen aan.58 Dat was op het moment dat ik [de moeder] wakker maakte. Voor mijn gevoel was [slachtoffer] humeurig toen ik haar op de bank neerzette. Ze was aan het huilen, drammerig. Het huilen begon toen ik haar oppakte uit de schommelstoel.59 Verdachte heeft ter terechtzitting van 2 april 2015 zakelijk weergegeven het volgende verklaard. Het horen van dat huiltje is het ergste wat me ooit is overkomen.60 Waarnemend huisarts [C] heeft zakelijk weergegeven het volgende verklaard. Op 17 oktober 2013 zijn de ouders rond 13:45 uur in de praktijk gekomen.61 [slachtoffer] lag in de wagen. Ik zag een bleek meisje. Ik heb haar uit de wagen gehaald en heel even op mijn onderarm gelegd. Ze was niet stijf en ook niet slap. Haar oogjes gingen even open. Ik heb haar verder niet onderzocht.62
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBMNE:2015:2849
10/22
2842015
ECLI:NL:RBMNE:2015:2849, Rechtbank MiddenNederland, 16/70282413 en 16/60003911 (TUL) (P
Bij de rechtercommissaris heeft [C] als getuige zakelijk weergegeven het volgende verklaard. Volgens mij had ze haar ogen dicht. Ik schrijf namelijk: ze ligt te slapen.63 In het patiëntendossier van het Diakonessenhuis heeft verpleegkundige [D] het volgende vermeld. Op 17 oktober 2013 kwam [slachtoffer] vanaf de huisarts gelijk naar de afdeling. Toen ik binnenkwam zag ik een heel bleek kind dat kreunde. Ik heb de pupilcontrole gedaan. De linker pupil was wijder dan de rechter pupil en reageerde niet.64 In het patiëntendossier van het Diakonessenhuis heeft kinderarts [E] het volgende vermeld. Op 17 oktober 2013 om 15:00 uur ben ik samen met artsassistent [F] door de verpleegkundige met spoed bij [slachtoffer] gevraagd. Hierbij een zeer bleek, kreunend, insuff ademend kind aangetroffen in opistotonus. Linker pupil niet reactief. Zeer bolle fontanel.65 [E] heeft bij de politie zakelijk weergegeven het volgende verklaard. Ik trof een ernstig ziek meisje aan. Ik hoorde haar huilen en kreunen. Ik zag dat ze wisselend ademhaalde en zeer bleek was. Ze overstrekte zich ernstig.66 Artsassistent [F] heeft bij de politie zakelijk weergegeven het volgende verklaard. Er was geen contact met [slachtoffer] te krijgen. Ze hield haar tenen, voeten, vingers en handen verkrampt.67 Het ontstaansmoment van de letsels: bewijsmiddelen Het rapport van Spooren vermeldt zakelijk weergegeven het volgende. Bij kinderen die hersenletsel hebben is het mogelijk om bij benadering vast te stellen wanneer het letsel is ontstaan. Dit geldt met name bij kinderen die ernstig (fataal of bijna fataal) hersenletsel hebben. Onderzoek bij kinderen die zijn overleden ten gevolge van hoofdletsels laat zien dat er sprake is van direct ontstaan van symptomen aansluitend op het ontstaan van gemiddeld tot ernstiger diffuus (verspreid) hersenletsel. De verschijnselen die deze kinderen vertonen, zijn onder andere een onmiddellijke daling van het bewustzijnsniveau (lethargie of bewusteloosheid), onregelmatige ademhaling, moeilijkheden bij het ademen of ademstilstand en frequente insulten). Deze verschijnselen komen alarmerend over en zullen in normale omstandigheden bij de begeleiders van het kind leiden tot het zoeken van medische hulp.68 Op 17 oktober 2013 was sprake van een acute medische noodsituatie bij [slachtoffer] en werden onder meer bloedingen in het hoofd bij [slachtoffer] vastgesteld. De symptomen van hersenletsel ontstaan doorgaans direct aansluitend aan het incident.69 Het rapport van Karst vermeldt zakelijk weergegeven als volgt. Vanuit medische logica en vanuit medischwetenschappelijke literatuur (waarin onder meer gekeken is naar het verhaal van bekennende daders) kan geconcludeerd worden dat klinische verschijnselen (ademhalingsproblemen en een bewustzijnsstoornis, zich onder meer uitend in slapte, met soms trekkingen) direct aansluitend (ordergrootte: seconden) aan het veroorzakend mechanisme moet hebben voorgedaan. Het ontstaansmechanisme moet hebben plaatsgevonden na het laatste moment van normaal functioneren (zoals het relatief probleemloos leegdrinken van een fles, reageren op aanspreken, adequate spierspanning) en voor het moment van de klinische noodsituatie (bewustzijnsstoornis en ademhalingsproblemen), zoals beschreven lijkt te zijn door de ouders van [slachtoffer] op 17 oktober 2013 aan het einde van de ochtend.70 Baby’s met ernstig traumatisch hersenletsel zullen een bewustzijnsdaling (zoals bewustzijnsvermindering, bewusteloosheid of coma, merkbaar door spierslapte en niet reageren op aanspreken of aanraken), ademhalingsproblemen (zoals onregelmatig ademhalen, steunen of kreunen, of ademstilstand, eventueel leidend tot een witte of grauwe gelaatskleur) en eventueel spiertrekkingen hebben. Afhankelijk van de ernst van het letsel zijn huilgedrag (soms beschreven als anders dan gebruikelijk, of opvallend hoog) en zuigbewegingen (op basis van een zuigreflex) mogelijk. Het op gebruikelijke wijze drinken van een fles, of het geheel opdrinken van de gebruikelijke hoeveelheid melk, is met ernstig traumatisch hersenletsel niet mogelijk. De beschreven zichtbare veranderingen zullen vermoedelijk ook voor nietmedisch geschoolde aanwezigen merkbaar zijn. Ondergetekende kan echter niet uitsluiten dat bepaalde personen de veranderingen niet als zorgelijk en/of afwijkend zullen herkennen.71 Dat de huisarts niets heeft opgemerkt aan [slachtoffer] (huisarts heeft haar ook niet onderzocht) betekent niet dat er geen symptomen waren op dat moment: Ondergetekende kan echter op basis van de beschikbaar gestelde gegevens niet uitsluiten dat het door de huisarts geconstateerde slaapgedrag van [slachtoffer] feitelijk een bewustzijnsvermindering betrof.72 Het rapport van Spooren vermeldt verder nog zakelijk weergegeven het volgende. De auteurs van een publicatie van Starling et al.73 bestudeerden de gegevens van bekennende daders van een schudincident. Bij 57 van deze daders konden de gegevens over het ontstaan van de klinische verschijnselen bij het kind worden achterhaald. Bij 52 van de 57 was sprake van een onmiddellijk begin van klinische verschijnselen (de noodsituatie). Bij vijf kinderen was het moment van het ontstaan van de verschijnselen minder duidelijk, waarbij de auteurs opmerken dat van deze vijf kinderen geen goede observaties vlak na het schudincident voorhanden zijn.74 Het rapport van Karst vermeldt hierover nog zakelijk weergegeven als volgt. Bij 5 van de 57 kinderen was geen sprake van een geobjectiveerde periode zonder symptomen (de kinderen waren symptomatisch zodra een ander dan de verdachte bij het kind was), of er was sprake van een inhoudelijk wisselende (en daarmee onbetrouwbare veronderstelde) verklaring. Bij
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBMNE:2015:2849
11/22
2842015
ECLI:NL:RBMNE:2015:2849, Rechtbank MiddenNederland, 16/70282413 en 16/60003911 (TUL) (P
geen van de 57 kinderen was sprake van een geobjectiveerde symptoomloze periode na het toegegeven gewelddadige moment.75
Het ontstaansmoment van de letsels: bewijsoverweging De bij het slachtoffer geconstateerde letsels waren zodanig dat volgens de deskundigen sprake was van een acute noodsituatie. Alle waargenomen symptomen zijn gelijktijdig tot uiting gekomen. Vanaf het moment dat [de moeder] wakker is geworden, is het slachtoffer niet meer symptoomvrij geweest. [de moeder] heeft symptomen beschreven die passen bij de aangetroffen letsels. Ook verdachte heeft deze symptomen gezien. De huisarts heeft niet uitdrukkelijk beschreven dat zij passende symptomen heeft waargenomen, maar zij heeft het slachtoffer ook niet nader onderzocht. De waarneming van de huisarts dat het slachtoffer sliep lijkt wel te passen bij een bewustzijnsvermindering. De waarneming van de symptomen door de verpleegkundige, de kinderarts en de artsassistent sluit ten slotte eveneens aan bij hetgeen vanaf 11:22 uur door [de moeder] en verdachte is gesignaleerd. Door verdachte is niet weersproken dat alle symptomen vanaf dat moment zichtbaar waren. Gesteld kan daarom worden dat alle symptomen zich vanaf dat eerste moment hebben geopenbaard. De acute noodsituatie was direct aanwezig, terwijl kort daarvoor nog sprake was geweest van een normale situatie. Verdachte heeft zelf uitdrukkelijk verklaard dat het die ochtend goed ging met [slachtoffer] en ook [de moeder] heeft verklaard dat [slachtoffer] gewoon normaal was toen [slachtoffer] naar verdachte ging. In gevallen waarin de acute noodsituatie direct aanwezig is, kan worden geconcludeerd dat het letsel en de daarbij behorende symptomen zijn ontstaan direct na het toebrengen van het daaraan ten grondslag liggende geweld. Dat blijkt uit de rapporten van Spooren en Karst zoals hiervoor aangehaald. Nu de symptomen van de klinische noodsituatie vanaf 11:22 uur zijn waargenomen, moet het geweld dus kort voor dat tijdstip zijn toegebracht. Volgens de verdediging volgt uit de jurisprudentie dat lang niet altijd direct klinische verschijnselen zichtbaar zijn in het geval van hersenletsel zoals dat bij het slachtoffer is vastgesteld. De verdediging wijst daarbij op de uitspraak van de rechtbank Groningen d.d. 10 april 2008 76, die net als Spooren en Karst verwijst naar de publicatie van Starling. Op basis van deze publicatie wordt in die jurisprudentie geconcludeerd dat in circa 10% van de onderzochte gevallen het moment van het ontstaan van de verschijnselen naar aanleiding van een schudincident minder duidelijk was. De verschijnselen ontstonden in dat geval in ieder geval binnen 24 uur na het schudincident. De rechtbank heeft zelf kennisgenomen van de publicatie van Starling en is van oordeel dat deze moet worden uitgelegd op de wijze zoals in de rapporten van Spooren en Karst uiteen is gezet. Kort gezegd houdt deze uitleg in dat in alle gevallen waarbij de situatie direct na het schudincident op basis van geobjectiveerde gegevens bekend was, de verschijnselen van het ernstige hersenletsel direct zijn ingetreden. Er zijn gevallen in de jurisprudentie waarin de verschijnselen zich pas later openbaarden, maar duidelijk wordt dat de aard van het letsel in die gevallen ook anders was. Het letsel nam geleidelijk aan ernstiger vormen aan en er was geen sprake van een acute noodsituatie. De rechtbank verwijst voor een dergelijk geval naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam d.d. 16 april 2013.77 Gelet op het voorgaande wordt het verweer van de raadsman op dit punt verworpen.
4. De mogelijke betrokkenheid van verdachte bij het ontstaan van de letsels Bewijsmiddelen Het procesverbaal van bevindingen met betrekking tot onderzoek naar telecommunicatie d.d. 6 december 2013 vermeldt zakelijk weergegeven het volgende. In onderzoek ‘09maand13’ is op onderstaande telefoonnummers een onderzoek telecommunicatie gestart: [de moeder], moeder van [slachtoffer]: tel. [telefoonnummer] en [telefoonnummer] [verdachte], vader [slachtoffer]: tel. [telefoonnummer].78 In het procesverbaal van verhoor verdachte van 5 november 2013 wordt aan verdachte het volgende voorgehouden: Uit het onderzoek van jouw telefoon blijkt dat jij die ochtend van 17 oktober 2013 vanaf ongeveer 09:30 uur tot 11:01 uur veel aan het Whatt’s appen was. We hebben de Whatt’s apps geteld die jij tussen deze tijdstippen hebt verstuurd. Dat waren 38 uitgaande Whatt’s app berichten. Om 11:01 uur heb jij de laatste Whatt’s app verstuurd en dan pas weer om 11:20 uur, terwijl je vóór 11:01 uur veel aan het Whatt’s appen was.79 In het procesverbaal van bevindingen van 4 november 2013 wordt zakelijk weergegeven het volgende gerelateerd. Op 2 november 2013 heb ik getuige [getuige 1] gehoord. Tijdens het verhoor liet [getuige 1] mij een aantal Whatt’s app berichten lezen voorzien van een datum en tijdstip. Later in het verhoor is gebleken dat de eerder genoteerde tijden niet correct bleken te zijn. Voor de duidelijkheid hieronder de Whatt’s app berichten vermeld met daarbij de correcte data en tijdstippen: 17 oktober 2013 te 10:25 uur: [verdachte] stuurt een app naar [getuige 1] met als inhoud een grappig berichtje over Sinterklaas. 17 oktober 2013 te 10:34 uur: [verdachte] stuurt een app naar [getuige 1] met als inhoud
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBMNE:2015:2849
12/22
2842015
ECLI:NL:RBMNE:2015:2849, Rechtbank MiddenNederland, 16/70282413 en 16/60003911 (TUL) (P
“ha ha ik vond hem wel grappig”.80 17 oktober 2013 te 10:54 uur: [verdachte] stuurt een bericht naar [getuige 1] met als inhoud: “app me maar vanaf hoe of wat”. [getuige 1] verklaarde dat [verdachte] daarmee bedoelde het samen sporten met [getuige 1]. 17 oktober 2013 te 10:59 uur: [verdachte] stuurt een app naar [getuige 1] met als inhoud: “uurtje of 7 of 6”. 17 oktober 2013 te 11:00 uur: [verdachte] stuurt een app naar [getuige 1] met als inhoud: “ok tot vanaaf gap”.81 Het procesverbaal van bevindingen van 31 oktober 2013 maakt melding van het volgende What’s app bericht: 17 oktober 2013 te 09:01 uur UTC (device): [verdachte] stuurt een app naar [getuige 1] met als inhoud: Gaat verders goed alleen wat verhoging soms en drammerig. 17 oktober 2013 te 09:20 uur UTC (device): [verdachte] stuurt een app naar [getuige 1] met als inhoud: Een bijsluiter had het gemakkelijk gemaakt.82 In het procesverbaal Sporenonderzoek d.d. 20 oktober 2013 wordt zakelijk weergegeven het volgende gerelateerd. De volgende sporen / stukken van overtuiging werden in het belang van de bewijsvoering en / of nader onderzoek veiliggesteld: simkaart met telefoonnummer [telefoonnummer], afkomstig uit GSM Galaxy gts5300 met sin aage3876nl. In het onderzoeksrapport staan de tijdstippen in UTC vermeld. Om vanuit UTC de Nederlandse tijd te berekenen, dient er bij de UTC twee uur te worden opgeteld.83 Het procesverbaal van bevindingen d.d. 23 oktober 2013 vermeldt zakelijk weergegeven het volgende. De telefoon van [de moeder] [de moeder] is onderzocht door de digitale recherche. Dit betreft een telefoontoestel met telefoonnummer [telefoonnummer]. De berichten die bekeken zijn dateren van 27 september 2013 om 19:45:55 uur UTC (device) tot en met 9 oktober 2013 om 08:55:12 UTC (device). 29 september 2013 te 09:37 uur: [verdachte] stuurt een app naar [de moeder] met als inhoud: Voel me echt schuldig ken ook niet plaatsen dat ik me zo ver heb laten gaan. 29 september 2013 te 09:39 uur: [de moeder] stuurt een app naar [verdachte] met de volgende inhoud: Ik neem gwn vaker van je over werk jij ma eerst aan jezelf.84 Het procesverbaal Whatt’s app Xperia d.d. 31 oktober 2013 vermeldt zakelijk weergegeven het volgende. De telefoon van [verdachte] is veiliggesteld door de digitale recherche. Dit betreft een telefoon met het telefoonnummer [telefoonnummer]. De berichten die bekeken zijn dateren vanaf 12 augustus 2013 om 20:54:14 uur UTC (device). 29 september 2013 te 09:37 uur UTC (device) [verdachte] stuurt een app naar [de moeder] met als inhoud: Voel me echt schuldig ken ook niet plaatsen dat ik me zo ver heb laten gaan. 29 september 2013 te 09:39 uur UTC (device): [de moeder] stuurt een app naar [verdachte] met de volgende inhoud: Ik neem gwn vaker van je over werk jij ma eerst aan jezelf.85 Bewijsoverweging Vastgesteld kan worden dat verdachte de ochtend van 17 oktober 2013 vanaf 09:00 uur de zorg over het slachtoffer heeft overgenomen van [de moeder]. Vanaf dat moment tot aan het moment dat [de moeder] wakker is geworden om 11:22 uur, is niemand anders bij het slachtoffer aanwezig geweest. Eerder is geconcludeerd dat het op het slachtoffer toegepaste geweld kort voor 11:22 uur moet hebben plaatsgevonden. Het kan daarom niet anders zijn dan dat het verdachte is geweest die verantwoordelijk is voor deze geweldstoepassing. Deze conclusie past bij de gedragingen van verdachte die ochtend. Tot 11:00 uur is verdachte druk bezig geweest met Whatt’s app verkeer op zijn telefoon. In het verhoor van verdachte d.d. 5 november 2013 wordt hem voorgehouden dat hij tussen 09:30 uur en 11:01 uur 38 Whatt’s apps heeft verstuurd. Daarna ligt het telefoonverkeer 20 minuten stil. Vervolgens valt uit het What’s appbericht om 11:20 uur af te leiden dat zich een moeilijke situatie met betrekking tot het slachtoffer heeft voorgedaan. ‘Een bijsluiter had het gemakkelijker gemaakt’, zo schrijft verdachte. Eerst vindt dus een periode plaats waarin verdachte veel met zijn telefoon bezig is en daarna valt er een gat. Juist in de tijdspannen van dat gat, moet de geweldsuitoefening door verdachte hebben plaatsgevonden. Met betrekking tot de tijdstippen van de Whatt’s app berichten overweegt de rechtbank nog het volgende. De politie heeft aan verdachte voorgehouden dat hij om 11:01 uur een Whatt’s app bericht heeft verstuurd en vervolgens weer om 11:20 uur. De berichten aan [getuige 1] laten eenzelfde tijdsverloop zien, maar dan twee uur eerder. Verdachte heeft een bericht aan [getuige 1] verstuurd om 09:01 uur en een volgend bericht om 09:20 uur. Achter de tijdsaanduiding van deze berichten staat echter UTC vermeld. In het procesverbaal van onderzoek naar de telefoon van [de moeder] staat expliciet vermeld dat vanuit UTC de Nederlandse tijd berekend kan worden door er twee uur bij op te tellen. De rechtbank gaat ervan uit dat dit voor de telefoon van verdachte ook geldt. Dit volgt ook uit de weergave van de Whatt’s app berichten die tussen verdachte en [de moeder] zijn verstuurd op 29 september 2013. Op beide telefoons is dezelfde uitwisseling van berichten van deze datum te vinden met daarachter ook dezelfde tijdsaanduiding in UTC vermeld. Vastgesteld kan daarom worden dat de berichten van verdachte aan [getuige 1] zijn verstuurd op 11:01 uur en 11:20 uur Nederlandse tijd. Dat de tijdsweergave van de berichten van verdachte niet steeds volgens de Nederlandse tijd was, blijkt ook uit het proces verbaal van bevindingen met betrekking tot het verhoor van [getuige 1] d.d. 4 november 2013.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBMNE:2015:2849
13/22
2842015
ECLI:NL:RBMNE:2015:2849, Rechtbank MiddenNederland, 16/70282413 en 16/60003911 (TUL) (P
5. Bewezenverklaring Het ontstane letsel kan worden verklaard door uitsluitend een schudincident. Gescheurde ankervenen passen hierbij. Spooren heeft dat in zijn rapport beschreven. Het toebrengen van een contacttrauma tegen het hoofd naast het schudincident is niet nodig om het ontstane letsel te verklaren. In het dossier bevinden zich ook geen aanwijzingen dat een dergelijk contacttrauma heeft plaatsgevonden. Voor zover de tenlastelegging inhoudt dat de verdachte het slachtoffer met haar hoofd tegen een hard oppervlak heeft geslagen en/of tegen haar hoofd heeft geslagen, zal de rechtbank verdachte daarom vrijspreken. Gelet op de feiten en omstandigheden die in de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen zijn vervat, kan wettig en overtuigend worden bewezen dat het verdachte is geweest die het slachtoffer heftig heeft geschud waardoor bloedingen in de hersenen en onder het harde hersenvlies zijn ontstaan, ten gevolge waarvan [slachtoffer] [slachtoffer] is overleden. Niet bewezen kan worden dat verdachte boos opzet had op de dood van het slachtoffer. Nergens uit blijkt en ook niet aannemelijk is dat verdachte, als vader van het slachtoffer, de dood van [slachtoffer] heeft beoogd. Voor een bewezenverklaring van de tenlastegelegde doodslag is echter voorwaardelijk opzet voldoende. Daarvan is sprake indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden. Daartoe is vereist dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden en die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard, dat wil zeggen op de koop toe heeft genomen. De aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht zijn daarbij van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Het is algemeen bekend, en dus ook bij verdachte, dat, als een vier weken oude baby wordt blootgesteld aan ernstige geweldshandelingen, zoals het hier bewezenverklaarde heftige schudincident, de kans groot, in ieder geval aanmerkelijk is dat het kind ten gevolge van die handelingen komt te overlijden. Door het slachtoffer bloot te stellen aan een ernstige geweldshandeling in de zin van een heftig schudincident heeft verdachte die kans ook op de koop toegenomen. Hoewel de rechtbank de overtuiging heeft dat verdachte niet de dood van zijn dochter heeft beoogd, zodat van vol opzet geen sprake is, kan aldus juridisch gesproken worden geoordeeld dat verdachte het slachtoffer opzettelijk (in de zin van voorwaardelijk opzet) van het leven heeft beroofd. Feit 2: De mishandeling van [de moeder] Aangeefster [de moeder] heeft bij de politie verklaard dat [verdachte] haar een keer heeft mishandeld. Hij heeft haar hard op haar oor geslagen, waardoor zij doof is geworden aan één oor. [verdachte] sloeg met zijn vlakke handpalm vol op haar oor en niet zo zachtjes ook. Tegen de huisarts had zij gezegd dat haar letsel was ontstaan ten gevolge van een stoeipartij met [verdachte]. De huisarts geloofde dit niet. In het ziekenhuis werd geconstateerd dat er een gat in haar trommelvlies zat. De moeder van aangeefster, [A], en de tante, [G], hebben beiden verklaard dat aangeefster hen heeft verteld over de klap tegen haar oor door verdachte. Ook de buurvrouw, [H 1], heeft verklaard dat ze van aangeefster heeft gehoord dat ze door verdachte is geslagen op haar oor. De verklaring van aangeefster vindt steun in een medische verklaring. Verdachte heeft bekend dat hij aangeefster tijdens een stoeipartij heeft geraakt, maar hij betwist dat hij de klap aan aangeefster heeft gegeven ten gevolge waarvan het letsel is ontstaan. Er zijn geen getuigen die uit eigen waarneming over de mishandeling hebben verklaard. Dat het letsel medisch wellicht onmogelijk te verklaren is uit een greep tijdens een worsteling, blijkt niet uit het dossier en kan ook niet worden aangemerkt als een feit van algemene bekendheid. De mededeling van aangeefster dat de huisarts niet geloofde dat zij het letsel tijdens een stoeipartij had opgelopen, is een verklaring die uit de mond van aangeefster zelf is gekomen. Daarmee wordt de verklaring van aangeefster alleen bevestigd door ‘de audituverklaringen’ (verklaringen ‘van horen zeggen’) en bevindt zich in het dossier geen steunbewijs voor die onderdelen van de verklaring van aangeefster die door verdachte worden betwist. In een later stadium heeft aangeefster over dit incident geen nadere verklaring meer willen afleggen. Ze heeft een beroep gedaan op haar verschoningsrecht. De verklaring die aangeefster in eerste instantie heeft afgelegd, zou daarom beslissend zijn in geval van een bewezenverklaring van de ten laste gelegde zware mishandeling. De verdediging is, als gevolg van het (latere) beroep op het verschoningsrecht door aangeefster, niet in de gelegenheid geweest haar over die beslissende verklaring te ondervragen. Als die gelegenheid ontbreekt, moet op grond van jurisprudentie van het EHRM86 aan de verdachte die de verklaring op betrouwbaarheid wil toetsen compensatie worden geboden. De verdediging moet haar recht op verdediging immers ook in zo’n geval op een behoorlijke en effectieve manier kunnen uitoefenen. Dit klemt temeer, omdat de voor verdachte belastende verklaringen zijn afgelegd na de dood van zijn dochter [slachtoffer]. De verdenking van deze dood lag op dat moment al bij verdachte en niet uitgesloten kan worden dat de verklaringen met betrekking tot de mishandeling van aangeefster hierdoor zijn beïnvloed. Er heeft in dit geval geen compensatie voor verdachte plaatsgevonden in het bieden van
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBMNE:2015:2849
14/22
2842015
ECLI:NL:RBMNE:2015:2849, Rechtbank MiddenNederland, 16/70282413 en 16/60003911 (TUL) (P
effectieve procedurele maatregelen. De verklaring van aangeefster, die onder genoemde omstandigheden als ‘sole and decisive’ moet worden aangemerkt, is daarom onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het aan hem onder 2 ten laste gelegde feit. Feit 3: Het knijpen van [slachtoffer]: bewijsmiddelen Aangeefster [de moeder] heeft zakelijk weergegeven het volgende verklaard. Ik heb in mijn verklaring van 11 november 2013 verklaard over een blauwe plek op de wang van [slachtoffer]. [verdachte] heeft die blauwe plek bij haar veroorzaakt.87 [de moeder] heeft verder zakelijk weergegeven het volgende verklaard. Het kind is 10 dagen oud. Ik lig op bed en hoor haar kei en kei hard gillen dus ik vlieg mijn bed uit en ik zag [verdachte] met zijn pink in haar mond in de schommelstoel.88 Hij zegt tegen mij heb je dr wang gezien. Hij zegt ik heb haar geknepen. Ik draaide haar hoofdje en keek en ze had zo’n plakkaat. Toen ben ik naar de buurvrouw toegelopen en ik ben in huilen uitgebarsten.89 Getuige [H 1], buurvrouw van [de moeder], heeft zakelijk weergegeven het volgende verklaard. Ik weet niet meer precies wanneer dit is gebeurd. Er werd aangebeld. Ik zag dat [de moeder] en [slachtoffer] voor mijn deur stonden. Ik zag dat [de moeder] overstuur was. [de moeder] vertelde mij dat [verdachte] in de wang van [slachtoffer] geknepen had. [slachtoffer] had hierdoor een blauwe plek gekregen. Ik zag dat er een blauwe plek op de wang van [slachtoffer] zat.90 Verdachte heeft bij de politie zakelijk weergegeven het volgende verklaard. In de eerste week had [slachtoffer] een blauwe plek op haar wang. Dat kwam door mij. Ik weet niet hoe je een baby moet sussen. Ik ben toen een beetje geïrriteerd geraakt van de vermoeidheid. Ik heb toen met mijn vingers haar wang gepakt. [slachtoffer] bleef huilen. Ik wilde een waarschuwing geven.91 Verdachte heeft ter terechtzitting zakelijk weergegeven het volgende verklaard. Bij de politie ben ik open en eerlijk geweest over dat wangetje. Daar blijf ik bij.92
Overwegingen rechtbank Gelet op de feiten en omstandigheden in de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 3 aan hem ten laste gelegde feit, de mishandeling van [slachtoffer]. Verdachte heeft bekend dat hij het slachtoffer in de wang heeft geknepen en dat zij ten gevolge daarvan een blauwe plek heeft gekregen. Niet alleen door [de moeder] is vervolgens een blauwe plek op de wang van het slachtoffer waargenomen, maar ook door diverse getuigen. Anders dan door de verdediging is betoogd kan de bij het slachtoffer waargenomen blauwe plek op het wangetje worden aangemerkt als letsel in de zin van artikel 300 Wetboek van Strafrecht. Een wangetje van een baby van enkele weken oud is teer en kwetsbaar. Als hierin zodanig wordt geknepen dat daardoor een blauwe plek ontstaat, kan worden aangenomen dat dit knijpen gepaard is gegaan met pijn. Dit kan ook worden afgeleid uit de reactie van het slachtoffer. [de moeder] hoorde het slachtoffer hard gillen. De uiterlijke verschijningsvorm van het knijpen in een wangetje is zozeer gericht op het toebrengen van pijn en letsel, dat in die handeling het opzet is gelegen. [de moeder] heeft verklaard dat het knijpen in de wang is gebeurd toen het slachtoffer 10 dagen oud was. Volgens verdachte heeft hij in de eerste week na de geboorte van het slachtoffer een blauwe plek bij haar veroorzaakt. De exacte datum waarop het knijpincident heeft plaatsgevonden kan niet worden vastgesteld. Daarom zal worden bewezen verklaard dat dit omstreeks 28 september 2013 is gebeurd.
5 Bewezenverklaring
De hiervoor ten aanzien van de feiten 1 en 3 weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBMNE:2015:2849
15/22
2842015
ECLI:NL:RBMNE:2015:2849, Rechtbank MiddenNederland, 16/70282413 en 16/60003911 (TUL) (P
Primair
op 17 oktober 2013 te Utrecht opzettelijk zijn dochter [slachtoffer] (geboren op [2013] [2013]) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer]
met kracht vastgepakt en met kracht vastgehouden en vervolgens heftig geschud
waardoor bloedingen in de hersenen en onder het harde hersenvlies zijn ontstaan, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op 22 oktober 2013 is overleden;
3.
omstreeks 28 september 2013 te Utrecht, opzettelijk mishandelend zijn kind, te weten zijn dochter [slachtoffer] (geboren op [2013] [2013]), met kracht in een wang heeft geknepen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6 De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als:
Feit 1 primair: doodslag
Feit 3: mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn kind
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7 De strafbaarheid van verdachte
Bij de stukken van het dossier bevindt zich een rapport naar aanleiding van een multidisciplinair gedragsdeskundig tripleonderzoek van 3 mei 2014, opgesteld door C.J. van Gestel, psychiater, K. de Wijs, GZpsycholoog en L. van der Wielen, forensisch milieuonderzoeker. Deze deskundigen komen op grond van hun onderzoeken met betrekking tot de verdachte tot de conclusie dat sprake is van een afhankelijkheid van amfetamines en cocaïne, alsook een psychotische stoornis met wanen ten gevolge van deze middelen. Deze stoornissen zijn beide in remissie. Verder is bij betrokkene een posttraumatische stressstoornis vastgesteld. Ten slotte zien de deskundigen een onrijpe, weinig belastbare persoonlijkheid, maar dit beeld bereikt vooralsnog niet het niveau van een persoonlijkheidsstoornis.
De posttraumatische stress stoornis is ontstaan na het ten laste gelegde.
Omdat verdachte het aan hem onder 1 ten laste gelegde ontkent, is het voor de deskundigen niet mogelijk enige causaliteit tussen de middelenafhankelijkheid en de psychotische stoornis enerzijds en het ten laste gelegde anderzijds vast te stellen.
De deskundigen hebben daarom geen advies kunnen uitbrengen met betrekking tot de
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBMNE:2015:2849
16/22
2842015
ECLI:NL:RBMNE:2015:2849, Rechtbank MiddenNederland, 16/70282413 en 16/60003911 (TUL) (P
toerekenbaarheid van de verdachte.
Aangezien er geen aanwijzingen voor zijn dat verdachte (verminderd) ontoerekeningsvatbaar is, worden de bewezenverklaarde feiten door de rechtbank volledig aan de verdachte toegerekend.
Nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit, is hij strafbaar voor zijn daden.
8 Motivering van de straffen en maatregelen 8.1. De eis van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door onder 1 primair, 2 primair en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren, met aftrek van het voorarrest. 8.2. Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de rechtbank niet toekomt aan strafoplegging omdat vrijspraak moet volgen. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank tot een lagere strafoplegging moet komen, gelet op de strafmaat die in vergelijkbare zaken is opgelegd. 8.3. Het oordeel van de rechtbank De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het doden van zijn dochter van op dat moment één maand oud. Hij heeft zijn dochter, het slachtoffer, zo heftig geschud dat zij daardoor ernstig hersenletsel heeft opgelopen. Aan de gevolgen van dit ernstige hersenletsel is het slachtoffer enkele dagen na het schudincident komen te overlijden. Op een eerder moment heeft verdachte het slachtoffer, van toen slechts een dag of tien oud, in de wang geknepen. Zij heeft hierdoor een blauwe plek opgelopen. Dit feit bevestigt dat verdachte niet in staat was om op goede wijze om te gaan met de vermoeidheid en het onbekende dat hoort bij het prille vaderschap. Zijn vermoeidheid en irritatie vanwege het op die leeftijd normale huilgedrag van het slachtoffer, heeft hem ertoe gebracht geweld toe te passen. In plaats van hulp te zoeken op momenten dat zijn irritatie hoog opliep, om op gepaste wijze met zijn pas geboren dochter om te gaan, heeft hij zich laten gaan, met alle onomkeerbare gevolgen van dien. Het doden van een kind is een ernstig strafbaar feit. Het is een feit waardoor de maatschappij ernstig geschokt raakt. In dit geval heeft verdachte zijn eigen kind gedood. Dat een vader op zijn eigen kind zo een heftig geweld kan uitoefenen dat het kind daardoor komt te overlijden, is moeilijk te begrijpen. Achteraf zal verdachte dit zelf ook niet begrijpen. Hij zal het enorme verlies voelen, dat hij niet alleen zichzelf, maar alle andere naasten van het slachtoffer, waaronder met name de moeder, heeft aangedaan. Dit is een onbeschrijflijk en onherstelbaar leed. De wetenschap dat hij degene is geweest die dit leed heeft veroorzaakt, zal hij de rest van zijn leven met zich moeten dragen. Deze wetenschap alleen al zal voor verdachte voelen als een zware last. Toch is het noodzakelijk ook strafrechtelijk op de gedragingen van verdachte te reageren. Gelet op de ernst en het karakter van hetgeen verdachte heeft aangericht, is strafrechtelijk gezien de oplegging van een gevangenisstraf de enige passende reactie. De oplegging van een gevangenisstraf geldt als een afrekening voor verdachte. Vanuit het oogpunt van generale preventie, gaat bovendien alleen vanuit een dergelijke straf het juiste signaal naar de samenleving uit. Daarbij wordt rekening gehouden met het feit dat verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsmisdrijven, zoals blijkt uit zijn justitiële documentatie van 19 maart 2014. Verdachte liep nog in een proeftijd van één van die veroordelingen. Ook wordt rekening gehouden met de vrijspraak voor feit 2. Alle omstandigheden afwegend bestaat aanleiding een aanzienlijk lagere straf op te leggen dan de door de officier van justitie geformuleerde eis, namelijk een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaren. Deze straf is in dit geval passend en geboden. Bij de bepaling hiervan is rekening gehouden met straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd.
9 Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBMNE:2015:2849
17/22
2842015
ECLI:NL:RBMNE:2015:2849, Rechtbank MiddenNederland, 16/70282413 en 16/60003911 (TUL) (P
Bij de stukken bevindt zich de op 7 maart 2014 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement MiddenNederland, locatie Utrecht, in de zaak met parketnummer 16/60003911 betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 4 mei 2011 van de meervoudige strafkamer in het voormalige arrondissement Utrecht, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 8 maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bij vonnis van de politierechter van het arrondissement MiddenNederland van 6 juni 2013 is verdachte veroordeeld tot een werkstraf en daarbij is een gedeelte van de bij vonnis van 4 mei 2011 opgelegde straf al ten uitvoer gelegd in de vorm van een werkstraf van 120 uren. Daarnaast is de proeftijd verlengd met één jaar. Omdat dit vonnis nog niet onherroepelijk is, heeft de officier van justitie opnieuw de gehele tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 4 mei 2011 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 8 maanden gevorderd.
Gebleken is dat verdachte zich aan strafbaar feiten heeft schuldig gemaakt, voor het einde van de proeftijd. Deze proeftijd is onderbroken geweest door een periode van detentie in het kader van de gevangenisstraf die is opgelegd bij vonnis van 4 mei 2011. De veroordeling voor feiten die verdachte heeft gepleegd tijdens de proeftijd blijkt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de gehele tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf te gelasten. De voorwaardelijke straf is opgelegd in verband met een veroordeling voor afpersing en twee overvallen. Omdat deze feiten net als de feiten waarvoor verdachte bij dit vonnis wordt veroordeeld met geweld gepaard zijn gegaan, bestaat voldoende verband tussen de twee veroordelingen om tot deze beslissing te komen.
10 Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14g, 57, 287, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
11 Beslissing
De rechtbank:
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1 primair: doodslag
Feit 3: mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn kind
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van drie jaren.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBMNE:2015:2849
18/22
2842015
ECLI:NL:RBMNE:2015:2849, Rechtbank MiddenNederland, 16/70282413 en 16/60003911 (TUL) (P
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 4 mei 2011 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk een gevangenisstraf van 8 maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Oostendorp, voorzitter, mrs. J.F. Haeck en J.P.H. van Driel van Wageningen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W.M. MaaseRaedts, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 april 2015.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1. Primair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 oktober 2013 tot en met 17 oktober 2013 te Utrecht, althans in het arrondissement MiddenNederland, opzettelijk zijn dochter [slachtoffer] (geboren op [2013] [2013]) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk voornoemde [slachtoffer] (een of meermalen)
met kracht vastgepakt en/of met kracht vastgehouden en/of ( vervolgens) heftig geschud en/of ( daarbij) met haar hoofd tegen een (hard) oppervlak geslagen en/of gestoten en/of op/tegen haar hoofd geslagen en/of gestompt,
waardoor een of meer bloedingen in de hersenen en/of onder het harde hersenvlies is/zijn ontstaan, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op 22 oktober 2013 is overleden;
Subsidiair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 oktober 2013 tot en met 17 oktober 2013 te Utrecht, althans in het arrondissement MiddenNederland, aan zijn dochter [slachtoffer] (geboren op [2013] [2013]) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een of meer bloedingen in de hersenen en/of onder het harde hersenvlies en/of een metafysaire hoekfractuur en/of een of meerdere ribfracturen) heeft toegebracht, door (telkens) opzettelijk die [slachtoffer] een of meermalen (telkens)
met kracht vast te pakken en/of met kracht vast te houden en/of ( vervolgens) heftig te schudden en/of ( daarbij) met haar hoofd tegen een (hard) oppervlak te slaan en/of te stoten en/of op/tegen haar hoofd en/of haar lichaam te slaan en/of te stompen,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op 22 oktober 2013 is overleden;
2. Primair
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBMNE:2015:2849
19/22
2842015
ECLI:NL:RBMNE:2015:2849, Rechtbank MiddenNederland, 16/70282413 en 16/60003911 (TUL) (P
hij in of omstreeks de periode van [2013] tot en met 2 oktober 2013 te Utrecht, althans in het arrondissement MiddenNederland, aan [de moeder] (zijnde zijn levensgezel) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een trommelvliesperforatie), heeft toegebracht, door voornoemde [de moeder] opzettelijk met kracht op/tegen een oor te slaan/stompen;
Subsidiair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van [2013] [2013] tot en met 2 oktober 2013 te Utrecht, althans in het arrondissement MiddenNederland, (telkens) opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, althans een persoon, te weten [de moeder], (telkens) meermalen met kracht op/tegen het hoofd en/of het gezicht en/of de nek en/of een oor heeft geslagen/gestompt, waardoor deze (telkens) letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij op of omstreeks 28 september 2013 te Utrecht, althans in het arrondissement MiddenNederland, opzettelijk mishandelend zijn kind, althans een persoon, te weten zijn dochter [slachtoffer] (geboren op [2013] [2013]), met kracht in een wang heeft geknepen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier met nummer 2013235336bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processenverbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Daar waar een rapportage of ander stuk geen onderdeel uitmaakt van het genummerde procesdossier, wordt bij de verwijzing naar een pagina het nummer van het desbetreffende stuk vermeld.Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344.1.5° Wetboek van Strafvordering, worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen. 1
2
Procesverbaal van bevindingen d.d. 19 oktober 2013 opgemaakt door P.M. den Hartigh, pag. 25.
Procesverbaal van bevindingen d.d. 19 oktober 2013 opgemaakt door P.M. den Hartigh, pag. 26, onder het midden. 3
Uittreksel uit een overlijdensakte met nummer 2WO791 d.d. 24 oktober 2013 ten name van [slachtoffer], pag. 44. 4
Het rapport van het NFI naar aanleiding van het pathologisch onderzoek met betrekking tot de overledene [slachtoffer] d.d. 26 maart 2014, opgesteld door dr. A. Maes, pag. 55. 5
Rapport van het NFI met de beantwoording van nadere vragen van de rechtbank naar aanleiding van het overlijden van [slachtoffer] d.d. 21 januari 2015, opgemaakt door drs. W.A. Karst, pag. 6 van het rapport. 6
7
Verslaglegging schouw door schouwarts J.L. Verweij d.d. 23 oktober 2013, pag. 45.
Het rapport van het NFI naar aanleiding van het pathologisch onderzoek met betrekking tot de overledene [slachtoffer] d.d. 26 maart 2014, opgesteld door dr. A. Maes, pag. 54. 8
9
Het procesverbaal van de terechtzitting van 2 april 2015.
10
Rapport van het FPKM d.d. 13 juni 2014, opgemaakt door L.M. Spooren, pag. 27 van het rapport.
11
Rapport van het FPKM d.d. 13 juni 2014, opgemaakt door L.M. Spooren, pag. 67 van het rapport.
12
Procesverbaal van de terechtzitting van 24 maart 2015, pag. 3.
Het rapport van het NFI naar aanleiding van het pathologisch onderzoek met betrekking tot de overledene [slachtoffer] d.d. 26 maart 2014, opgesteld door dr. A. Maes, pag. 54. 13
Rapport van het NFI met de beantwoording van nadere vragen van de rechtbank naar aanleiding van het overlijden van [slachtoffer] d.d. 21 januari 2015, opgemaakt door drs. W.A. Karst, pag. 6 van het rapport. 14
Rapport van het NFI met de beantwoording van nadere vragen van de rechtbank naar aanleiding van het overlijden van [slachtoffer] d.d. 21 januari 2015, opgemaakt door drs. W.A. Karst, pag. 7 van het rapport. 15
16
Procesverbaal van de terechtzitting van 2 april 2015.
17
Verslaglegging schouw door schouwarts J.L. Verwey d.d. 23 oktober 2013, pag. 45.
Het rapport van het NFI naar aanleiding van het pathologisch onderzoek met betrekking tot de overledene [slachtoffer] d.d. 26 maart 2014, opgesteld door dr. A. Maes, pag. 53 bovenaan. 18
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBMNE:2015:2849
20/22
2842015
ECLI:NL:RBMNE:2015:2849, Rechtbank MiddenNederland, 16/70282413 en 16/60003911 (TUL) (P
Verslag afdeling pathologie van het Erasmus MC Rotterdam met betrekking tot [slachtoffer], 19
opgesteld door R.M. Verdijk en gericht aan dr. Maes, d.d. 28 oktober 2013, pag. 72.
20
Rapport van het FPKM d.d. 13 juni 2014, opgemaakt door L.M. Spooren, pag. 52 van het rapport.
21
Rapport van het FPKM d.d. 13 juni 2014, opgemaakt door L.M. Spooren, pag. 57 van het rapport.
22
Rapport van het FPKM d.d. 13 juni 2014, opgemaakt door L.M. Spooren, pag. 58 van het rapport.
23
Verslag afdeling pathologie van het Erasmus MC Rotterdam met betrekking tot [slachtoffer],
opgesteld door dr. R.M. Verdijk en gericht aan dr. Maes, d.d. 28 oktober 2013, pag. 73. 24
Rapport van het NFI met de beantwoording van nadere vragen van de rechtbank naar aanleiding
van het overlijden van [slachtoffer] d.d. 21 januari 2015, opgemaakt door drs. W.A. Karst, pag. 11 van het rapport. 25
Procesverbaal van de terechtzitting van 24 maart 2015, pag. 12 van het procesverbaal.
26
Procesverbaal van de terechtzitting van 2 april 2015.
27
Procesverbaal van de terechtzitting van 24 maart 2015, pag. 16 van het procesverbaal.
28
Verslag afdeling pathologie van het Erasmus MC Rotterdam met betrekking tot [slachtoffer],
opgesteld door dr. R.M. Verdijk en gericht aan dr. Maes, d.d. 28 oktober 2013, pag. 73. 29
Het rapport van het NFI naar aanleiding van het pathologisch onderzoek met betrekking tot de
overledene [slachtoffer] d.d. 26 maart 2014, opgesteld door dr. A. Maes, pag. 54. 30
Rapport van het NFI met de beantwoording van nadere vragen van de rechtbank naar aanleiding
van het overlijden van [slachtoffer] d.d. 21 januari 2015, opgemaakt door drs. W.A. Karst, pag. 12 van het rapport. Het rapport van het NFI naar aanleiding van het pathologisch onderzoek met betrekking tot de overledene [slachtoffer] d.d. 26 maart 2014, opgesteld door dr. A. Maes, pag. 50 onderaan, pag. 52 bovenaan. 31
Het rapport van het NFI naar aanleiding van het pathologisch onderzoek met betrekking tot de overledene [slachtoffer] d.d. 26 maart 2014, opgesteld door dr. A. Maes, pag. 51 onder B8. 32
Aanvullend verslag van L.A.C. Rietveld, radioloog van het Groene Hartzienkenhuis te Gouda, gericht aan Maes, d.d. 22 oktober 2013, pag. 1 van het verslag. 33
Rapport van het NFI met de beantwoording van nadere vragen van de rechtbank naar aanleiding van het overlijden van [slachtoffer] d.d. 21 januari 2015, opgemaakt door drs. W.A. Karst, pag. 7 van het rapport. 34
Rapport van het NFI met de beantwoording van nadere vragen van de rechtbank naar aanleiding van het overlijden van [slachtoffer] d.d. 21 januari 2015, opgemaakt door drs. W.A. Karst, pag. 9 van het rapport. 35
Vertaling van het rapport van prof. dr. C.M. Milroy, d.d. 15 maart 2015, onder punt 6 van het rapport. 36
Rapport van het NFI met de beantwoording van nadere vragen van de rechtbank naar aanleiding van het overlijden van [slachtoffer] d.d. 21 januari 2015, opgemaakt door drs. W.A. Karst, pag. 7 van het rapport. 37
Vertaling van het rapport van prof. dr. C.M. Milroy, d.d. 15 maart 2015, onder punt 7 van het rapport. 38
39
Rapport van het FPKM d.d. 13 juni 2014, opgemaakt door L.M. Spooren, pag. 67 van het rapport.
40
Procesverbaal van de terechtzitting van 2 april 2015.
Vertaling van het rapport van prof. dr. C.M. Milroy, d.d. 15 maart 2015, onder punt 14 van het rapport. 41
Procesverbaal van verhoor van deskundige A. Maes bij de rechtercommissaris d.d. 16 september 2014, pag. 8 van dit procesverbaal. 42
43
Procesverbaal van de terechtzitting van 24 maart 2015, pag. 19 van het procesverbaal.
Rapport van het NFI met de beantwoording van nadere vragen van de rechtbank naar aanleiding van het overlijden van [slachtoffer] d.d. 21 januari 2015, opgemaakt door drs. W.A. Karst, pag. 24 van het rapport. 44
45
Procesverbaal van de terechtzitting van 24 maart 2015, pag. 14 van het procesverbaal.
46
Procesverbaal van verhoor [de moeder] d.d. 11 november 2013, pag. 1049 onderste helft.
47
Procesverbaal van verhoor [de moeder] d.d. 11 november 2013, pag. 1050.
48
Procesverbaal van verhoor verdachte d.d. 19 oktober 2013, pag. 929 onderste helft.
49
Procesverbaal van de terechtzitting van 2 april 2015.
50
Procesverbaal van verhoor [A] d.d. 12 november 2013, pag. 363, boven het midden.
Procesverbaal van bevindingen met betrekking tot het verhoor van [de moeder] d.d. 21 oktober 2013, pag. 1013 onderaan. 51
52
Procesverbaal van verhoor [de moeder] d.d. 19 oktober 2013, pag. 1010.
53
Procesverbaal van verhoor [de moeder] d.d. 11 november 2013, pag. 1044 onderaan.
54
Procesverbaal van verhoor [de moeder] d.d. 11 november 2013, pag. 1051 halverwege.
55
Procesverbaal van verhoor [de moeder] d.d. 11 november 2013, pag. 1053.
56
Procesverbaal van verhoor verdachte d.d. 19 oktober 2013, pag. 929 onderaan.
57
Procesverbaal van verhoor verdachte d.d. 19 oktober 2013, pag. 930 bovenaan.
58
Procesverbaal van verhoor verdachte d.d. 19 oktober 2013, pag. 938 onderaan.
59
Procesverbaal van verhoor verdachte d.d. 19 oktober 2013, pag. 939
60
Procesverbaal van de terechtzitting van 2 april 2015.
61
Procesverbaal van verhoor [C] als getuige, d.d. 22 oktober 2013, pag. 238 onderaan.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBMNE:2015:2849
21/22
2842015
ECLI:NL:RBMNE:2015:2849, Rechtbank MiddenNederland, 16/70282413 en 16/60003911 (TUL) (P
62
Procesverbaal van verhoor [C] als getuige, d.d. 22 oktober 2013, pag. 239.
63
Procesverbaal van verhoor [C] bij de RC d.d. 18 september 2014, pag. 2 van het procesverbaal.
64
Patiëntendossier van [slachtoffer] [slachtoffer], geboren op [2013], pag. 112.
65
Patiëntendossier van [slachtoffer] [slachtoffer], geboren op [2013], pag. 111.
66
Procesverbaal van verhoor [E] bij de politie, d.d. 17 oktober 2013, pag. 57.
67
Procesverbaal van verhoor [F] bij de politie, d.d. 5 november 2013, pag. 66.
68
Rapport van het FPKM d.d. 13 juni 2014, opgemaakt door L.M. Spooren, pag. 48 van het rapport.
69
Rapport van het FPKM d.d. 13 juni 2014, opgemaakt door L.M. Spooren, pag. 67 van het rapport.
70
Rapport van het NFI met de beantwoording van nadere vragen van de rechtbank naar aanleiding
van het overlijden van [slachtoffer] d.d. 21 januari 2015, opgemaakt door drs. W.A. Karst, pag. 7 van het rapport. 71
Rapport van het NFI met de beantwoording van nadere vragen van de rechtbank naar aanleiding
van het overlijden van [slachtoffer] d.d. 21 januari 2015, opgemaakt door drs. W.A. Karst, pag. 10 van het rapport. 72
Rapport van het NFI met de beantwoording van nadere vragen van de rechtbank naar aanleiding
van het overlijden van [slachtoffer] d.d. 21 januari 2015, opgemaakt door drs. W.A. Karst, pag. 13 van het rapport. 73
Analysis of Perpetrator Admissions to Inflicted Traumatic Brain Injury in Children, Suzanne P.
Starling, MD e.a.., May 2004. Rapport van het FPKM d.d. 13 juni 2014, opgemaakt door L.M. Spooren, pag. 48 onderaan en pag. 49 bovenaan van het rapport. 74
Rapport van het NFI met de beantwoording van nadere vragen van de rechtbank naar aanleiding van het overlijden van [slachtoffer] d.d. 21 januari 2015, opgemaakt door drs. W.A. Karst, pag. 10 van het rapport. 75
76
ECLI:NL:RBGRO:2008:BC9249
77
ECLI:NL:RBAMS:2013:CA0429
78
Procesverbaal van bevindingen opgemaakt door [H 2] d.d. 6 december 2013, pag. 731.
79
Procesverbaal van verhoor verdachte d.d. 5 november 2013, pag. 976.
80
Procesverbaal van bevindingen opgemaakt door [I] d.d. 4 november 2013, pag. 550.
81
Procesverbaal van bevindingen opgemaakt door [I] d.d. 4 november 2013, pag. 551.
82
Procesverbaal van bevindingen opgemaakt door [J] d.d. 31 oktober 2013, pag. 703.
83
Procesverbaal van Sporenonderzoek opgemaakt door [K] d.d. 20 oktober 2013, pag. 571 en 572.
84
Procesverbaal van bevindingen opgemaakt door [L] d.d. 23 oktober 2013, pag. 587.
85
Procesverbaal Whatt’s app Xperia opgemaakt door [J] d.d. 31 oktober 2013, pag. 700
86
EHRM 10 juli2012, app. No. 29353/06 (Vidgen vs The Netherlands)
Procesverbaal van aangifte door [de moeder] d.d. 4 december 2013, pag. 1061 onderaan en pag. 1062 bovenaan. 87
88
Procesverbaal van verhoor [de moeder] d.d. 11 november 2013, pag. 1039 onderste helft.
89
Procesverbaal van verhoor [de moeder] d.d. 11 november 2013, pag. 1040 bovenaan.
90
Procesverbaal van verhoor [H 1], d.d. 24 oktober 2013, pag. 516 onderaan.
91
Procesverbaal van verhoor verdachte d.d. 23 oktober 2013, pag. 963 onder het midden.
92
Procesverbaal van de terechtzitting d.d. 2 april 2015.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBMNE:2015:2849
22/22