2032015
ECLI:NL:RBLIM:2013:4058, Rechtbank Limburg, 03/70600313 en 03/86616513
ECLI:NL:RBLIM:2013:4058 Instantie
Rechtbank Limburg
Datum uitspraak
03072013
Datum publicatie
03072013
Zaaknummer
03/70600313 en 03/86616513
Rechtsgebieden
Strafrecht
Bijzondere kenmerkenEerste aanleg meervoudig Inhoudsindicatie
Verdachte heeft zijn vriendin op 24 december 2012 op brute wijze van het leven beroofd. Hij heeft haar negen messteken toegediend, waaronder één door de tong. Deze steek heeft ook de halswervelkolom geraakt, waardoor zij verlamd is geraakt. Daarna heeft verdachte zijn vriendin onder haar bed gelegd en heeft hij de woning en de woonplaats verlaten zonder terug te keren. Forensisch onderzoek heeft uitgewezen dat zij door verbloeding om het leven is gekomen. Veertien dagen later heeft verdachte zich aangegeven bij de politie. Het lichaam van zijn vriendin heeft gedurende deze tijd levenloos in huis gelegen. Tijdens deze veertien dagen heeft verdachte de bankrekening van zijn vriendin leeggemaakt en zelfs geld opgenomen nadat een negatief saldo was ontstaan. Verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaren wegens doodslag en diefstal door middel van een valse sleutel.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Uitspraak
RECHTBANK Limburg Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummers : 03/70600313 en 03/86616513 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak : 3 juli 2013
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboortegegevens] gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting LimburgZuid De Geerhorst, Op de Geer 1 Sittard.
Raadsman is mr. R. Gijsen, advocaat te Maastricht.
1 Het onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 juni 2013.
De rechtbank heeft op 19 juni 2013 gehoord de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBLIM:2013:4058
1/12
2032015
ECLI:NL:RBLIM:2013:4058, Rechtbank Limburg, 03/70600313 en 03/86616513
2 De tenlastelegging De verdachte staat na wijziging van de tenlastelegging in de dagvaarding onder parketnummer 03/70600313 terecht ter zake dat:
hij in of omstreeks de periode van 24 december 2012 tot en met 7 januari 2013 in de gemeente Landgraaf opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp voorwerp, in de mond en/of de hals en/of de borst, althans in het lichaam, van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
en ten aanzien van de gevoegde tenlastelegging in de dagvaarding onder parketnummer 03/866165 13 ter zake dat:
hij in of omstreeks de periode van 24 december 2012 tot en met 7 januari 2013 in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeeigening heeft weggenomen (telkens) een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of[benadeelde 3], zijnde de nabestaanden van [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, immers heeft hij, verdachte, (telkens) betalingen verricht en/of geld van de rekening gehaald met gebruikmaking van de PINpas en de daarbij behorende PINcode van genoemde [slachtoffer].
3 De voorvragen De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie ten aanzien van het tenlastegelegde met parketnummer 03/86616513 nietontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Hij is van mening dat de vervolging in strijd is met de beginselen van een behoorlijke procesorde, in het bijzonder met het beginsel dat het oogmerk van handelen zuiver moet zijn; het beginsel dat een bevoegdheid niet mag worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven en het beginsel dat alle betrokken belangen in redelijkheid tegen elkaar moeten worden afgewogen, nu het openbaar ministerie verdachte heeft gedagvaard met kennelijk als enig doel tegemoet te komen aan het verzoek van de nabestaanden van het slachtoffer die hebben aangegeven via het strafproces hun schade op verdachte te willen verhalen.
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat niet alleen de belangen van (de nabestaanden van) het slachtoffer een rol hebben gespeeld bij de beslissing tot vervolging van de verdachte, maar ook de ernst van het tenlastegelegde.
De rechtbank overweegt als volgt. De feiten en omstandigheden geven geen aanleiding het woord van de officier van justitie, dat de verdachte voor dit feit wordt vervolgd op grond van een strafvorderlijk belang in twijfel te trekken. Nu aldus de feitelijke grond van het verweer als niet juist moet worden verworpen, moet het verweer eveneens als niet juist worden verworpen. Bij een beslissing tot vervolging dienen de belangen van de benadeelden te worden meegewogen, gezien het de wens van de wetgever is dat vorderingen tot vergoeding van schade die is ontstaan door een strafbaar feit, bij de rechter zullen kunnen worden aangebracht die tevens in de strafzaak beslist. De officier van justitie heeft immers niet alleen een taak op het gebied van preventie van recidive, maar ook op het gebied van herstel van rechtsbetrekkingen tussen in dit geval de verdachte en de benadeelden. De rechtbank vindt geen aanleiding om te oordelen dat de officier van justitie daarbij grenzen heeft overschreden. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
Nu ook overigens niet is gebleken van het bestaan van omstandigheden die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan, kan deze in de vervolging worden ontvangen.
4. De beoordeling van het bewijs1 4.1 Het standpunt van de officier van justitie Ten aanzien van het tenlastegelegde met parketnummer 03/70600313. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBLIM:2013:4058
2/12
2032015
ECLI:NL:RBLIM:2013:4058, Rechtbank Limburg, 03/70600313 en 03/86616513
vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, te weten: moord. De verklaring van verdachte, luidende dat hij heeft gehandeld in een opwelling, kan niet door bewijsmiddelen worden weerlegd. De officier van justitie heeft aangevoerd dat het subsidiair tenlastegelegde, te weten: doodslag, door de wettige middelen is bewezen. Als bewijsmiddelen merkt hij aan de verklaring van de verdachte, de bevindingen van de eerste politiepatrouille ter plaatse, de bevindingen van de forensische opsporing, de bevindingen van de patholoog en het vergelijkend onderzoek aan DNA dat is verkregen van lichaamseigen stoffen aangetroffen op in de berging bij de woning van het slachtoffer aangetroffen sokken. Ten aanzien van het tenlastegelegde met parketnummer 03/86616513 heeft de officier van justitie betoogd dat dit feit door wettige middelen bewezen is. Hij stoelt zijn mening op de bekennende verklaring van de verdachte, op de aangifte van [benadeelde 1], nabestaande van [slachtoffer], en op afschriften van de INGbankrekening op naam van [slachtoffer]. 4.2 Het standpunt van de verdediging De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van het tenlastegelegde met parketnummer 03/70600313 aangevoerd, dat hij van mening is dat niet bewezen is dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade. De geweldsuitbarsting van verdachte die heeft geleid tot het doden van het slachtoffer was het gevolg van een ogenblikkelijke gemoedsbeweging, teweeggebracht door verwensingen van het slachtoffer, waardoor de verdachte – zoals hij het zelf heeft gezegd – “door het lint” is gegaan. De verdachte heeft deze daad niet eerst gepland. Er is volgens de raadsman slechts zeer korte tijd verlopen tussen verdachtes besluit het slachtoffer van het leven te beroven en de uitvoering daarvan. Er is voor de verdachte geen gelegenheid geweest om na te denken over de implicaties van zijn handelen. Gelet op het voorgaande concludeert de raadsman tot vrijspraak voor moord. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde: te weten doodslag. Ten aanzien van het tenlastegelegde met parketnummer 03/86616513 heeft de raadsman aangevoerd, dat wel vaststaat dat de verdachte tussen 24 december 2012 en 7 januari 2013 een aantal keren geld heeft gepind ten laste van de ten name van [slachtoffer] bij de INGbank aangehouden rekening. Dat dit, zoals de dagvaarding vooropstelt, diefstal oplevert van geld dat toebehoort aan de kinderen van [slachtoffer] moet worden betwijfeld. De aanvaarding van de nalatenschap door de erfgenamen heeft namelijk eerst na 7 januari 2013 plaatsgevonden. De eigendom van goederen in de nalatenschap van [slachtoffer] gaat pas vanaf deze aanvaarding op hen over. De pintransacties zijn verricht op momenten dat de nalatenschap van mevrouw [slachtoffer] nog niet aan de nabestaanden toebehoorde en zij dus ook niet die ‘ander’ kunnen zijn aan wiens eigendommen via artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht wordt beoogd bescherming te bieden. Verder kan ten aanzien van geld dat is opgenomen terwijl de rekening van [slachtoffer] niet voldoende saldo had om deze opnamen te dekken niet worden gezegd dat het geld aan de nabestaanden van [slachtoffer] toebehoorde. Deze opnamen van geld hebben geleid tot een negatief saldo van deze rekening en in zoverre kan worden geconcludeerd dat de verdachte zonder toestemming van de rechthebbende heeft gebruikgemaakt van een kredietfaciliteit, niet dat het om geld gaat dat toebehoort aan de nabestaanden van [slachtoffer]. De raadsman is van mening dat nu onvoldoende duidelijk is aan wie de betreffende gelden toebehoorden, de verdachte moet worden vrijgesproken. 4.3 Het oordeel van de rechtbank Ten aanzien van het tenlastegelegde onder parketnummer 03/70600313 oordeelt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 24 december 2012 zijn vriendin, I.E. [slachtoffer], door haar met een mes te steken om het leven heeft gebracht. Tijdens het ontbijt die dag zijn er meningsverschillen ontstaan, waarbij [slachtoffer] verdachte – naar zijn zeggen – zwaar heeft beledigd door krenkende opmerkingen over zijn Molukse achtergrond te maken. Verdachte heeft verklaard dat hij achter [slachtoffer] is gaan staan en dat hij heeft geprobeerd haar te kalmeren. Ten gevolge van herhaalde beledigingen door [slachtoffer] is de situatie geëscaleerd. Verdachte is zo boos geworden dat het – zoals hij dat zegt – “zwart voor ogen werd”. Hij wilde dat [slachtoffer] ophield met hem te beledigen. In een opwelling heeft hij een broodmes van de ontbijttafel gegrist en [slachtoffer] hiermee twee à driemaal in de borst gestoken. Van méér steken kan de verdachte zich niets herinneren. De verdachte heeft verklaard dat, behalve mevrouw [slachtoffer] en hij, niemand in huis aanwezig was ten tijde dat de fatale messteken zijn toegebracht. Nadat hij [slachtoffer] in de borst had gestoken, bleef zij stil in de stoel zitten. De verdachte heeft haar uit de stoel getild en op de grond gelegd. Hij weet niet of zij toen nog leefde. Vervolgens heeft de verdachte – volgens zijn verklaring – de ogen van [slachtoffer] gesloten, haar in doeken gewikkeld en haar vanuit de woonkamer naar de slaapkamer gesleept en onder een bed gelegd. Daarna heeft hij de woning schoongemaakt. De bebloede stoel waarop [slachtoffer] zat toen zij werd gestoken, heeft verdachte naar de kelder gebracht, evenals de kleding die hij droeg toen hij haar stak. Ook deze kleding was bebloed. Daarna heeft de verdachte zich gedoucht en heeft hij de woning verlaten. De verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] niet heeft geslagen. Hij kan de blauwe plekken die op haar lichaam zichtbaar waren, niet verklaren.2 Nadat verdachte zich op 7 januari 2013 bij de politie in Barneveld heeft gemeld en een eerste bekennende verklaring had afgelegd, heeft ambtenaar van politie [verbalisant 1] de politie LimburgZuid verzocht een onderzoek in de woning, gelegen [adres] te Landgraaf, in te stellen.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBLIM:2013:4058
3/12
2032015
ECLI:NL:RBLIM:2013:4058, Rechtbank Limburg, 03/70600313 en 03/86616513
Verbalisant [verbalisant 2] controleerde dit adres en zag dat de verdachte en mevrouw [slachtoffer] als aldaar woonachtig staan ingeschreven.3 Politieambtenaren [verbalisant 2],[verbalisant 3] en[verbalisant 4] zijn vervolgens naar genoemde woning gegaan. Zij zagen in de slaapkamer onder een bed een stoffelijk overschot liggen, gewikkeld in gekleurde doeken. Beide voeten waren zichtbaar en hadden verkleuringen die zich normaliter voordoen wanneer de persoon in kwestie al enige dagen is overleden. Vervolgens hebben de ambtenaren de woning verlaten.4 Op 7 januari 2013 is door politieambtenaren[verbalisant 5], [verbalisant 6] en [verbalisant 7] een sporenonderzoek ingesteld aan het stoffelijk overschot. Nadat zij de woning [adres] te Landgraaf hadden betreden zagen zij onder het tweepersoons bed in de slaapkamer het stoffelijk overschot van een vrouw liggen. Rond en op het stoffelijk overschot waren diverse doeken en kledingstukken aanwezig. Aan de voeten en handen waren lijkvlekken en tekenen van indroging zichtbaar. Op de voeten was bloed aanwezig. De handen, en de kleding die zich rond de borstkas bevond, waren sterk bebloed. In de halsstreek van het slachtoffer zagen zij zes langwerpige huidbeschadigingen.5 Zij zagen dat op de voorzijde van het topje bloed aanwezig was. Dit bloed bevond zich rond de borsten van het slachtoffer. Verder zagen zij op de rechter onderarm, nabij de pols, hematomen en bebloeding op de rechterhand van het slachtoffer. Op de muis van de rechterhand was een verwonding zichtbaar. De linkerhand was eveneens bebloed.6 Na het verwijderen van het topje zagen zij in de linkerborst twee steekverwondingen. Bij onderzoek aan de rug van het slachtoffer zagen zij tussen de schouderbladen een bloedstroompje ontstaan. Tijdens het verwijderen van dit bloedstroompje zagen zij een zeer kleine huidbeschadiging tussen de schouderbladen. Door de forensische arts, genaamd [VH], werd de dood vastgesteld.7 Het stoffelijk overschot werd op 7 januari 2013 overgebracht naar het mortuarium van het Academisch Ziekenhuis Maastricht.8 Op 8 januari 2013 werd aanherkenning gedaan door een zoon en een broer van [slachtoffer]. Beiden verklaarden met zekerheid hun moeder/zus [slachtoffer] te herkennen.9 Op 8 januari 2013 is in de woning [adres] te Landgraaf door de verbalisanten[verbalisant 5] en [verbalisant 6] met luminol en ultraviolet licht een onderzoek verricht naar de aanwezigheid van bloedsporen. Verbalisanten zagen onder meer in de woonkamer op de vloer tussen de eetkamertafel en de deur naar de hal een ongeveer een bij twee meter grote blauwe verkleuring oplichten. Het betrof een grote vlek, die gezien de veegsporen zeer waarschijnlijk is ontstaan doordat op deze plaats bloed is weggepoetst. Tussen deze grote vlek en de ingang naar de slaapkamer lichtte een streepvormige blauwe verkleuring op. Het betrof waarschijnlijk een veeg of sleepspoor richting slaapkamer. In de slaapkamer zagen zij vanaf de ingang tot op de plaats waar het stoffelijk overschot van het slachtoffer onder het bed werd aangetroffen een streepvormige blauwe verkleuring. Op de plaats waar het slachtoffer had gelegen, was zichtbaar bloed aanwezig dat ook blauw oplichtte. Ook in de overige ruimtes van de woning lichtten vele plaatsen blauw op, het betrof zeer waarschijnlijk voetafdrukken en afdrukken op goederen.10 Op 9 januari 2013 is de woning [adres] te Landgraaf doorzocht. In de hal hing een jaarkalender, waarop de maand december, de dag maandag en de datum 24 waren omlijst.11 In het Academisch Ziekenhuis Maastricht werd een CTscan gemaakt van het stoffelijk overschot van [slachtoffer]. Hiervan werd een DVD gemaakt die is overgedragen aan dr. B. [K.], arts en patholoog, verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI).12 De forensisch arts [VH] heeft bericht dat hij er niet van overtuigd is dat de dood van [slachtoffer] ten gevolge van een natuurlijke oorzaak is ingetreden.13 Dr. [K.] verrichtte een pathologisch onderzoek naar aanleiding van een niet natuurlijke dood. Bij sectie is onder meer gebleken van: in totaal acht streepvormige scherprandige huidperforaties – steekletsel in de borst en hals, een steekletsel in de tong en een kleine perforatie aan de rug; enkele huidklievingen met een stomp en een puntig uiteinde; met deels uitgebreide en een enkele keer geringere omgevende bloeduitstortingen, waarvan twee steekletsels tot in de diepe delen van het lichaam; een insteek in de tong, doorsteek van de halswervelkolom naar letsel op de rug. geringe tekenen van inademing van bloed; aan beide handen oppervlakkige krasvormige huidbeschadigingen met omgevende onderhuidse bloeduitstorting; links en rechts zijwaarts op het hoofd en links op het achterhoofd onderhuidse bloeduitstortingen en oppervlakkige huidbeschadigingen met indroging; een beperkte bloedfilm onder het harde hersenvlies links en rechts. Dr. [K.] heeft deze resultaten als volgt geïnterpreteerd. Bij de sectie werden negen steekletsels aangetroffen, alle gelokaliseerd aan de voorzijde van het lichaam. Zij waren veroorzaakt door steken met één of meerdere puntige, platte en (deels) eenzijdig snijdende voorwerp(en), bijvoorbeeld één of meerdere messen. De letsels waren bij leven ontstaan en hebben geleid tot zeer ernstig inwendig en uitwendig bloedverlies en verbloeding. De bloedinademing was ontstaan vanuit de doorsteek door de tong. De krasvormige huidbeschadigingen aan de handen kunnen passen bij “afweerletsel”. De letsels aan het hoofd waren het gevolg van inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend geweld, zoals kan optreden ten gevolge van bijvoorbeeld slaan. De geringe bloeduitstorting onder het harde hersenvlies was in het kader van het geweld op het hoofd
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBLIM:2013:4058
4/12
2032015
ECLI:NL:RBLIM:2013:4058, Rechtbank Limburg, 03/70600313 en 03/86616513
ontstaan. Deze letsels waren bij leven toegebracht en hebben mogelijk geleid tot vermindering of verlies van het bewustzijn. Dr. [K.] concludeert dat het overlijden van[slachtoffer] wordt verklaard door verbloeding en weefselschade, opgetreden in het kader van steekletsels.14 Bij het radiologisch onderzoek werden beschadigingen geconstateerd ter plaatse van de 3e halswervel, alsmede de tussenwervelschijf tussen de 3e en de 4e halswervel met botfragmenten en luchtbelletjes in het ruggenmergkanaal, tevens werd een beschadiging van een deel van de 4e halswervel aan de rugzijde gezien.15 Op aanvullende vragen betreffende de sectie heeft dr. [K.] geantwoord: Uit de reconstructie van het letsel op basis van de bevindingen bij de sectie blijkt dat er een doorsteek is van de halswervel, van de voorzijde naar de rugzijde, dat uiteindelijk eindigt bij letsel in de bovenrug. In het kader van dit letsel, gelet op alle bevindingen tezamen, kan worden geconcludeerd dat er een onderbreking is van het ruggenmerg op het niveau van wervel C3. Een onderbreking van het ruggenmerg op dit niveau leidt tot een verlamming van alle spieren met uitzondering van enkele hals/nekspieren. Dat betekent dat het slachtoffer mogelijk net de schouders kan optrekken maar geen andere bewegingen meer kan maken. Gezien het feit dat de belangrijkste ademhalingspier niet door ruggenmergzenuwen wordt aangestuurd, valt de ademhaling niet uit. Omdat andere bij de ademhaling betrokken spieren wel vanuit het ruggenmerg worden aangestuurd, is de ademhaling wel minder efficiënt.1617 Op nadere aanvullende vragen heeft dr. [K.] schriftelijk geantwoord: Om een steekkanaal, zoals aangetroffen tussen de perforatie in de tong en het letsel in de bovenrug, te veroorzaken moet het hoofd ver naar achteren gebogen (krachtige retroflexie) zijn geweest ten tijde van het steken. Het is waarschijnlijker dat een dergelijke krachtige retroflexie van het hoofd verkregen wordt indien door een ander persoon het hoofd achterover wordt getrokken (onvrijwillig), dan dat het slachtoffer zelf het hoofd achterover buigt (vrijwillig).18 De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van verdachte over hetgeen is gebeurd op 24 december 2012 in de woning [adres] te Landgraaf, gezien de gedetailleerdheid van zijn verklaring over de toedracht, welke verklaring voorts steun vindt in de bevindingen van de politieambtenaren, weergegeven in hun procesverbaal van bevindingen over de situatie die zij bij binnenkomst in de woning aantroffen, alsmede in de bevindingen uit het sporenonderzoek. De verklaring van de verdachte over het aantal messteken dat hij aan het slachtoffer heeft toegebracht, is niet in overeenstemming met de bevindingen, zoals die uit het radiologisch en pathologisch onderzoek naar voren zijn gekomen. De verdachte heeft verklaard dat hij twee of driemaal in de borst van het slachtoffer heeft gestoken, terwijl op het lichaam van het slachtoffer negen steekwonden zijn aangetroffen. De rechtbank acht in dat verband de verklaring van de verdachte dat hij zich niet kan herinneren meer dan drie steken te hebben toegebracht, vanwege de door hem geschetste heftige emoties op het moment dat hij de steken toebracht, niet onaannemelijk. Ten aanzien van het letsel in de mond met een doorsteek door de wervelkolom overweegt de rechtbank dat het gezien het letsel en de verklaring van de deskundigen niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte het hoofd van [slachtoffer] naar achteren heeft getrokken en haar in de mond heeft gestoken met doorsteek door de halswervelkolom naar de bovenrug. [slachtoffer] is daardoor grotendeels verlamd geraakt, hetgeen verklaart waarom zij, hoewel aangevallen, zoals de verdachte heeft verklaard roerloos op de stoel is blijven zitten. De rechtbank moet aannemen dat de messteek door de tong de eerste messteek is geweest. Het slachtoffer kon zich daarna niet meer verweren, welk vermoeden bevestiging vindt in de zeer geringe “afweerletsels” op het stoffelijk overschot van [slachtoffer]. Behalve steekwonden zijn op het lichaam van het slachtoffer diverse blauwe plekken aangetroffen. Verdachte heeft pertinent ontkend dat hij het slachtoffer heeft geslagen en dat daardoor blauwe plekken op haar lichaam zijn veroorzaakt. Na het toebrengen van de steekwonden heeft verdachte het lichaam van het slachtoffer van de woonkamer naar de slaapkamer versleept. Volgens de patholoog dr. [K.] is door de verlamming, die is ontstaan door de steek door de tong, vervolgens door de halswervelkolom en verder tot in de rug, de ademhaling niet gestopt, doch minder efficiënt geworden. Daardoor is niet uit te sluiten dat het slachtoffer nog leefde op het moment dat zij verplaatst werd en dat zij ten gevolge van de versleping bij leven deze blauwe plekken heeft opgelopen. Met betrekking tot het handelen met voorbedachten rade overweegt de rechtbank het volgende. Voorbedachte raad wijst op een moment van kalm beraad en rustig overleg, voorafgaand aan de uitvoering van het feit. Dat kan zowel bestaan in het rustig maken van een echt plan, als ook in het niet op zijn schreden terugkeren van een in een opwelling genomen besluit, terwijl er wel voldoende tijd is om na te denken vóór de daadwerkelijke uitvoering van dat besluit. Gezien de psychische conditie waarin verdachte verklaart te hebben verkeerd, acht de rechtbank niet onaannemelijk dat verdachte in een zodanige gemoedstoestand verkeerde, dat het denken hem werd belet. Dat betekent dat, hoewel er – strikt genomen – wellicht wel tijd is geweest voor kalm beraad en rustig overleg, verdachte deze tijd niet heeft kunnen benutten, noch om een gericht plan te bedenken om zijn vriendin iets aan te doen, noch om, toen hij in een opwelling een broodmes van de tafel griste en daarmee achter haar ging staan, op zijn besluit om haar iets aan te doen terug te komen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling en acht niet bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBLIM:2013:4058
5/12
2032015
ECLI:NL:RBLIM:2013:4058, Rechtbank Limburg, 03/70600313 en 03/86616513
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte opzettelijk [slachtoffer] om het leven heeft gebracht, zoals subsidiair tenlastegelegd. Ten aanzien van het tenlastegelegde met parketnummer 03/86616513. Het feit dat de verdachte tussen 24 december 2012 en 7 januari 2013 een aantal pintransacties ten laste van de ten name van[slachtoffer] bij de INGBank aangehouden rekening heeft verricht staat onomstreden vast. De middelen die tot het bewijs daarvoor dienen zijn: de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 19 juni 2013; de aangifte van [benadeelde 1]19; de afschriften van de ING betaalrekening van mevrouw [slachtoffer]20. Naar aanleiding van het hiervoor onder 4.2 weergegeven verweer van de raadsman overweegt de rechtbank dat het voor de kwalificatie niet ter zake doet wie op het moment van de geldopname of de betaling op afstand in privaatrechtelijke zin eigenaar is van het geld. In het geval de diefstal wordt ten laste gelegd moet worden vastgesteld of het voorwerp van deze diefstal geheel of ten dele aan een ander dan aan de verdachte toebehoort. In dit geval staat vast dat het opgenomen geld of het op afstand betaalde geld in elk geval niet aan de verdachte toebehoorde. De verdachte had geen toestemming geld van de rekening van [slachtoffer] op te nemen of daar betalingen op afstand mee te doen. De verdachte heeft onbevoegd gebruik gemaakt van de betaalpas en bijbehorende pincode. Aldus is een valse sleutel gebruikt voor deze diefstallen. 4.4 De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding met het nummer 03/70600313 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij op 24 december 2012 in de gemeente Landgraaf opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een mes in de mond en meermalen in de hals en de borst van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding met het nummer 03/86616513 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij in de periode van 24 december 2012 tot en met 7 januari 2013 in Nederland meermalen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeeigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld, toebehorende aan een ander dan aan verdachte, waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, immers heeft hij, verdachte, telkens betalingen verricht en geld van de rekening gehaald met gebruikmaking van de PINpas en de daarbij behorende PINcode van [slachtoffer]. De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie 5.1 De strafbaarheid Het bewezenverklaarde is strafbaar. 5.2 De kwalificatie Het bewezenverklaarde levert op de navolgende misdrijven: ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 03/70600313: doodslag; en aanzien van de dagvaarding met parketnummer 03/86616513: diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel.
6 De strafbaarheid van verdachte Drs. [TH], gezondheidszorgpsycholoog, heeft een psychologisch onderzoek ingesteld naar de persoon van verdachte. Van dit onderzoek is een rapport opgemaakt, gedateerd 19 mei 2013. Het rapport vermeldt als beantwoording van de vraagstelling – zakelijk weergegeven: (…) Bij betrokkene kan worden gesproken van narcistische en theatrale persoonlijkheidstrekken. Dat was eveneens het geval ten tijde van het tenlastegelegde en beïnvloedde betrokkenes gedragskeuzes en gedragingen. Het is aannemelijk dat onderliggend zich al langere tijd spanningen bij betrokkene opbouwden in de periode voorafgaand aan het tenlastegelegde. De toenemende problemen en hiermee afhankelijkheid van zijn vriendin zal hij als falen hebben ervaren, alsmede het feit dat hij alle vastigheid had opgegeven, maar ook de relatie met het slachtoffer op de klippen leek te gaan lopen. Betrokkene lijkt,
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBLIM:2013:4058
6/12
2032015
ECLI:NL:RBLIM:2013:4058, Rechtbank Limburg, 03/70600313 en 03/86616513
onder meer vanuit zijn narcistische gevoeligheid en vermijdende coping, onvoldoende in staat te zijn geweest op een adequate wijze met deze gevoelens om te gaan. Zijn zelfgevoel kwam steeds meer aan het wankelen, waar betrokkene overigens op lijkt te reageren door naar buiten toe meer te pochen en op te scheppen. Hypothetisch kan gesteld worden dat (…) zich intern steeds meer spanningen en frustraties bij hem opbouwden. De krenkende en beledigende opmerkingen door het slachtoffer aan zijn adres, die vanwege de verhoogde krenkbaarheid en sterke gevoelens van trots bij betrokkene nog moeilijker te verdragen waren, waren de spreekwoordelijke druppel voor betrokkene. Hierdoor was hij niet langer in staat zijn agressieve impulsen onder controle te houden, leidend tot het tenlastegelegde delict. Dit gebeurde in enige mate.
Onderzoeker adviseert betrokkene als licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen voor de hem tenlastegelegde feiten.
De rechtbank begrijpt de conclusies van de deskundige en hoe hij tot zijn advies is gekomen, mede gezien de indruk die de rechtbank ter terechtzitting van de verdachte heeft gekregen. De rechtbank zal het advies overnemen en de verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen. Dat betekent dat, nu ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die verdachtes strafbaarheid opheft, de verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde.
7 De oplegging van straf 7.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte naar het oordeel van het openbaar ministerie moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde moord, maar dat hij kan worden veroordeeld wegens doodslag. Tevens acht de officier van justitie de tenlastegelegde diefstallen bewezen. Hij heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren, onder aftrek van de duur van het voorarrest. 7.2 Het standpunt van de verdediging De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat in zaken die een soortgelijke casus vormen, gewoonlijk een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van circa acht jaren wordt opgelegd. Hij is van mening dat in het voordeel van verdachte rekening moet worden gehouden met de volgende omstandigheden:
[verdachte] is niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten; [verdachte] is volgens de onderzoekend psycholoog licht verminderd toerekeningsvatbaar; het recidiverisico wordt laag ingeschat; [verdachte] is bereid psychologische en psychosociale hulp te aanvaarden.
Voorts heeft de raadsman verzocht aftrek van voorarrest toe te passen. 7.3 Het oordeel van de rechtbank Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Voorts heeft de rechtbank gelet op de mate waarin het bewezenverklaarde verdriet heeft teweeggebracht bij de nabestaanden van het slachtoffer. Verdachte heeft zijn vriendin, [slachtoffer], in haar eigen woning op brute wijze van haar leven beroofd. Hij heeft zich schuldig gemaakt aan een van de ernstigste misdrijven uit het Wetboek van Strafrecht. Hij heeft [slachtoffer] met een mes door de tong gestoken, welke steek ook de halswervelkolom heeft geraakt. Daardoor is zij verlamd geraakt en heeft zij zich niet meer kunnen verweren. Daarna heeft verdachte haar een aantal keren met een scherp mes in de borst en hals gestoken. Nadat hij haar onder het bed in de slaapkamer had verstopt en de woning had schoongemaakt, heeft hij de woning verlaten. Hij is naar vrienden en familie gegaan en heeft daar de kerstdagen en oud en nieuw doorgebracht, de schijn ophoudende dat er niets was gebeurd, onder meer door een geveinsd telefoongesprek met [slachtoffer]. De verdachte heeft de consequenties van zijn daad niet onmiddellijk aanvaard. Hij is direct erna gevlucht en heeft zich pas op 7 januari 2013 bij de politie gemeld. Daardoor heeft het slachtoffer twee weken onder het bed in haar woning gelegen. Verdachte heeft zich geen rekenschap gegeven van de kans dat familieleden haar levenloos in haar eigen woning zouden aantreffen en de impact die dit op hen zou hebben. Tijdens deze twee weken heeft hij de bankrekening van [slachtoffer] leeggemaakt. Hij heeft zelfs geld opgenomen nadat een negatief saldo was ontstaan. Veel van het opgenomen geld heeft hij vergokt. De verdachte heeft verklaard dat hij op 7 januari 2013 naar de politie is gegaan om zichzelf aan te geven. Hij heeft hiermee twee weken gewacht omdat hij in paniek was geraakt en omdat hij in eerste instantie van plan was zichzelf van het leven te beroven. Alvorens hiertoe over te gaan wilde hij eerst nog zijn familie zien. Omdat niemand mocht weten wat hij had gedaan, heeft hij tegen niemand iets gezegd. Hij deed zelfs verscheidene malen alsof hij een telefoongesprek met het slachtoffer voerde. Nadat hij op 6 januari 2013 naar een tweetal diensten van een Pinkstergemeente was geweest en op 7 januari 2013 in de ochtend het graf van zijn ouders had bezocht, is hij tot inkeer gekomen en heeft hij besloten geen zelfdoding te plegen, maar naar de politie te gaan om zich aan te geven. Dat de verdachte zich juist op 7 januari 2013 heeft gemeld bij het politiebureau, acht de rechtbank geen toeval maar berekening. Het slachtoffer moest, na de door haar opgenomen
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBLIM:2013:4058
7/12
2032015
ECLI:NL:RBLIM:2013:4058, Rechtbank Limburg, 03/70600313 en 03/86616513
vakantiedagen te hebben genoten, op die datum weer verschijnen op haar werk. Indien zij daar niet zou verschijnen zou dit snel tot het ontdekken van haar dood hebben geleid. De rechtbank neemt aan dat de verdachte begreep dat hij de schijn niet lang meer zou kunnen ophouden en weldra als verdachte zou worden gezocht. Dat verdachte geen weet zou hebben van de dag waarop het slachtoffer weer aan het werk moest, zoals hij heeft gezegd, acht de rechtbank niet aannemelijk nu verdachte en het slachtoffer samenwoonden. De verdachte heeft verder verklaard dat hij tot zijn daad is gekomen omdat de opmerkingen van zijn vriendin hem ernstig hebben gekwetst. De rechtbank is van oordeel dat feiten, zoals deze doodslag, nimmer gerechtvaardigd kunnen zijn enkel door kwetsende opmerkingen. De rechtbank vindt het handelen van de verdachte waardoor aan [slachtoffer] het leven is ontnomen, uiterst strafwaardig. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met het belang van een juiste normhandhaving en met de ernst van hetgeen bewezen is verklaard in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. In het hiervoor onder 6 aangehaalde rapport van drs. [TH] is ten aanzien van de kans op recidive vermeld –zakelijk weergegeven: De narcistische trekken in betrokkenes persoonlijkheid in de vorm van een verhoogde mate van trots en krenkbaarheid, alsmede zijn vermijdende coping, kunnen van belang zijn voor de kans op recidive. Verdere factoren en condities die hierbij in ogenschouw moeten worden genomen zijn de blanco justitiële voorgeschiedenis en de tot 2011 blanco hulpverleningsgeschiedenis. Pas in de laatste twee jaren zijn op psychisch en sociaalmaatschappelijk vlak de problemen ontstaan. Betrokkene zal na zijn detentie weer veel moeten opbouwen, wat een moeilijk proces zal zijn. Hij staat hierbij echter wel open voor hulp. Onderzoeker schat het recidiverisico in als gering. De rechtbank kan ook deze conclusie van de deskundige volgen. Dat brengt mee dat de duur van de hierna op te leggen straf niet direct gericht is op speciale preventie, maar vooral op vergelding. Bij de strafoplegging heeft de rechtbank ten voordele van verdachte in haar oordeel betrokken dat verdachte een blanco strafblad heeft.
Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren met aftrek van voorarrest moet worden opgelegd.
8 De benadeelde partij 8.1 De vordering van de benadeelde partij Ter terechtzitting is het formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering behandeld, waarbij [benadeelde 1] zich ter zake van haar vordering tot vergoeding van schade als benadeelde in het strafproces heeft gevoegd. Deze partij vordert een bedrag van € 24.797,17 ter zake de beide tenlastegelegde feiten. 8.2 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde [benadeelde 1] volledig moet worden toegewezen, nu deze op alle punten genoegzaam is onderbouwd. Ten aanzien van post 4 (grafrechten) deelt de officier van justitie mede dat hij het redelijk vindt dat deze kosten geheel worden vergoed, ook al betreft deze een periode van dertig jaren, nu de levensverwachting van [slachtoffer] – zou zij niet om het leven zijn gebracht – dertig jaar zou bedragen. Ten aan zien van post 8 (pinbetalingen) merkt hij op, dat niet vaststaat dat de INGbank het negatieve saldo zal kwijtschelden, zodat de mogelijkheid bestaat dat de nabestaanden dat saldo moeten aanzuiveren, in welk geval zij schade lijden. 8.3 Het standpunt van de verdediging Ten aanzien van het tenlastegelegde met parketnummer 03/70600313: De raadsman heeft aangevoerd dat post 3 (bloemstuk, € 58,41) dient te worden afgewezen dan wel dat in zoverre de vordering niet‑ontvankelijk moet worden verklaard, nu deze post niet kennelijk verband houdt met de kosten van de uitvaart. Betreffende post 7 (offerte grafsteen) heeft de raadsman het verweer gevoerd dat deze post uitsluitend wordt onderbouwd met een offerte. Deze offerte is gericht aan [benadeelde 2], niet aan de partij die zich als benadeelde heeft gevoegd. De raadsman concludeert tot niet ontvankelijkverklaring c.q. afwijzing van de vordering, voor betreffende de schadepost voor een grafsteen. Subsidiair heeft de raadsman het verweer gevoerd dat een bedrag van € 2.500, voldoet. De raadsman verwijst naar een kostenoverzicht van De Consumentenbond, waaruit blijkt dat in 2002 de gemiddelde prijs voor een grafsteen € 1.942, bedroeg. Na verhoging in verband met inflatie en prijsstijgingen komt dat neer op € 2.500,. Post 1 (Monuta) en post 4 (grafrechten) dienen volgens de raadsman te worden gematigd en naar
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBLIM:2013:4058
8/12
2032015
ECLI:NL:RBLIM:2013:4058, Rechtbank Limburg, 03/70600313 en 03/86616513
redelijkheid te worden vastgesteld, nu onder deze posten zowel begraafrecht, als ook grafrechten worden opgevoerd. De raadsman suggereert dat dit dezelfde rechten zijn. Bovendien trekt de raadsman in twijfel of het redelijk en billijk is dat de grafrechten ten laste van verdachte worden gebracht voor een periode van 30 jaar. Ten aanzien van het tenlastegelegde met parketnummer 03/86616513: De raadsman heeft betreffende de post sub 8 (pinbetalingen) aangevoerd dat de benadeelde in zoverre niet ontvankelijk moet worden verklaard omdat de verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, althans de behandeling van dit deel van de vordering van de benadeelde een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de vordering van de benadeelde in zoverre moet worden afgewezen omdat de benadeelde geen schade lijdt door deze pintransacties, doordat de schuld die daardoor aan INGbank is ontstaan, door deze bank zal worden kwijtgescholden althans op grond van het feit dat de benadeelde de nalatenschap zuiver heeft aanvaard in plaats van onder voorbehoud van boedelbeschrijving, in welk laatste geval de schade niet ten laste zou zijn gekomen van de benadeelde. De raadsman concludeert dat indien de rechtbank de vordering van de benadeelde toewijst, een totaalbedrag van € 9.223,67 niet kan worden overschreden. 8.4 Het oordeel van de rechtbank De rechtbank stelt op basis van het onderzoek ter terechtzitting vast dat aan voornoemde benadeelde door de bewezenverklaarde strafbare feiten rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Deze schade is door de benadeelde gespecificeerd aan de hand van acht onderscheiden posten. De rechtbank beoordeelt deze posten als volgt. Ten aanzien van de posten 1 (Monuta) en 4 (grafrechten): De rechtbank is van oordeel dat deze posten moeten worden toegewezen. Het verweer dat “begraafrecht” en “grafrecht” dezelfde rechten zijn, is onvoldoende onderbouwd. De vergoeding wegens grafrechten stelt de rechtbank naar billijkheid op het bedrag, zoals gevorderd, nu de levensverwachting van mevrouw [slachtoffer] – indien zij niet het slachtoffer van dit levensdelict zou zijn geweest – thans circa dertig jaar zou zijn geweest. Ten aanzien van de post 3 (bloemstuk): Deze post wordt door de rechtbank afgewezen. Blijkens de door benadeelde overgelegde (kopie van een) factuur is dit bloemstuk geleverd op 14 februari 2013. De uitvaart van [slachtoffer] heeft plaats gevonden op 15 januari 2013. De kosten van het bloemstuk kunnen aldus niet worden gerekend tot de kosten van de uitvaart.
Ten aanzien van post 7 (grafsteen): Gelet op het door de verdachte tegen de hoogte van de vordering gevoerde verweer en gelet op het feit dat door de benadeelde partij geen factuur, maar een offerte is overgelegd, zal de rechtbank deze schade betreffende de kosten van de grafsteen naar billijkheid vaststellen op € 6.000, inclusief BTW. Het resterende deel van deze vordering zal worden afgewezen. Ten aanzien van post 8 (pinbetalingen): Onder 4.4 overweegt de rechtbank dat bewezen is dat de verdachte het bij dagvaarding met het nummer 03/86616513 ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank is bovendien van oordeel dat de behandeling van dit onderdeel van de vordering geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, zodat het verweer dat de benadeelde in zoverre niet‑ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering moet worden verworpen. Het verweer dat de benadeelde geen schade lijdt, moet eveneens worden verworpen. De rechtbank verwijst in dat verband naar de verklaring van [benadeelde 1] van 17 juni 2013 tegenover de officier van justitie mr. J.J. Schreurs. Zij verklaart dat de nabestaanden van de zijde van INGBank niet hebben vernomen dat het negatieve saldo op de rekeningcourant niet behoeft te worden aangezuiverd. De stelling dat de INGBank (een gedeelte van) de schade voor haar rekening zal nemen door afstand te doen van een recht op aanzuivering van het negatieve saldo op de betreffende rekening is door de raadsman niet nader geadstrueerd. Aldus is dat feit niet komen vast te staan, zodat ook het verweer dat de benadeelde geen schade heeft van de hand moet worden gewezen. Tot slot het verweer dat de benadeelde de door de pintransacties veroorzaakte vermogensschade had kunnen voorkomen door af te zien van de zuivere aanvaarding van de nalatenschap van [slachtoffer]. De stelling van de raadsman, dat door beneficiaire aanvaarding aansprakelijkheid voor de schulden in de nalatenschap van [slachtoffer] had kunnen worden voorkomen is op zichzelf juist. Echter, of van de erfgenamen kan worden gevergd dat zij een keuze maken voor deze wijze van aanvaarding van de nalatenschap hangt naar het oordeel van de rechtbank af van meer feitelijkheden dan het saldo in rekeningcourant met INGBank op het moment van overlijden. Om ten aanzien daarvan een oordeel te kunnen geven moet inzicht bestaan in het totaal van het vermogen in deze nalatenschap. Een dergelijk inzicht ontbreekt, zodat de keuze van de erfgenamen voor een zuivere aanvaarding niet kan worden beoordeeld. Ook dit verweer dient daarom te worden verworpen. Nu overigens de vordering in zoverre niet is betwist, zal de rechtbank deze toewijzen. De posten 2, 5 en 6 zullen door de rechtbank eveneens worden toegewezen, nu deze niet zijn betwist. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde [benadeelde 1] toewijzen tot een bedrag van €
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBLIM:2013:4058
9/12
2032015
ECLI:NL:RBLIM:2013:4058, Rechtbank Limburg, 03/70600313 en 03/86616513
21.904,66 De rechtbank zal voorts de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
9 Het beslag 9.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven goederen te bewaren ten behoeve van de rechthebbenden. 9.2 Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft zich omtrent het beslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.3 Het standpunt van de rechtbank Ten aanzien van de inbeslaggenomen, maar nog niet teruggegeven voorwerpen, overweegt de rechtbank dat deze niet kunnen worden teruggegeven aan een persoon bij wie deze in beslag zijn genomen en dat niet geheel duidelijk is wie als rechthebbende moet worden aangemerkt. De rechtbank zal daarom de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
10 De wettelijke voorschriften De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 57, 287, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
11 De beslissingen De rechtbank:
Bewezenverklaring verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.4 is omschreven; spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd; Strafbaarheid verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert, zoals hierboven onder 5.2 is omschreven; verklaart verdachte strafbaar; Straffen veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren; bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraf; Beslag beveelt de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de navolgende voorwerpen: 2013002233 2 1 cdrom, kleur: chroom, TRAXDATA CdR 80, 2169599; 2013002233 3 1 vleesmes, VICTORINOX, 2161705, sin: aaef5467nl; 2013002233 4 1 broodmes, 2161708, sin: aaef5477nl; 2013002233 5 1 vleesmes, 2161710, sin: aaef5478nl; 2013002233 8 1 kledingstuk, 2161020, sin: aaex0845nl, blouse/overhemd; 2013002233 29 1 rode stoel, 2162408.
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde [benadeelde 1], [adresgegevens], te betalen een bedrag van € 21.904,66; wijst af de vordering van de benadeelde [benadeelde 1] inzake de post bloemstuk (€ 58,41); wijst gedeeltelijk af de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] inzake de post grafsteen, namelijk voor zover meer wordt gevorderd dan € 6.000; veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde 1] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil; legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 1] voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door 144 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBLIM:2013:4058
10/12
2032015
ECLI:NL:RBLIM:2013:4058, Rechtbank Limburg, 03/70600313 en 03/86616513
bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [benadeelde 1] vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster, voorzitter, mr. F.M. van Maanen Winters en mr. R.A.M.M. Gijselaers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Schuwirth, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 juli 2013.
RECHTBANK LIMBURG Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/70600313
procesverbaal van de openbare terechtzitting van de enkelvoudige strafkamer van de rechtbank van 3 juli 2013 in de zaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboortegegevens] gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting LimburgZuid De Geerhorst, Op de Geer 1 Sittard.
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig. Ter terechtzitting van 19 juni 2013 heeft hij afstand gedaan van zijn recht in persoon bij de uitspraak aanwezig te zijn.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan procesverbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman mr. R. Gijsen, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.
De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie LimburgZuid opgemaakte procesverbaal, genummerd 2013002233 d.d. 17 april 2013, en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van 1
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBLIM:2013:4058
11/12
2032015
ECLI:NL:RBLIM:2013:4058, Rechtbank Limburg, 03/70600313 en 03/86616513
Strafvordering. 2
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 19 juni 2013.
3
Het procesverbaal van bevindingen, pagina 436 van de doornummering.
4
Het procesverbaal van bevindingen, pagina 438 en 439 van de doornummering.
5
Het procesverbaal inzake forensisch onderzoek, pagina 746 van de doornummering.
6
Het procesverbaal inzake forensisch onderzoek, pagina 747 van de doornummering.
7
Het procesverbaal inzake forensisch onderzoek, pagina 745 van de doornummering.
8
Het procesverbaal inzake forensisch onderzoek, pagina 748 en 749 van de doornummering.
9
Het procesverbaal van bevindingen, pagina 447 van de doornummering.
10
Het procesverbaal inzake forensisch onderzoek, pagina 752 tot en met 756 van de
doornummering. 11
Het procesverbaal van doorzoeking, pagina 40 van de doornummering.
12
Het procesverbaal inzake forensisch onderzoek, pagina 750 van de doornummering.
13
Het verslag betreffende nietnatuurlijke dood, pagina 951 van de doornummering.
14
Het pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, pagina 988 tot en
met 992 van de doornummering. 15
Bijlage 1, Uit en inwendige schouwing, pagina 993 jo het radiologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood d.d. 5 maart 2013 van dr. [PH], pagina 1023 van de
doornummering. Brief van dr. B. [K.] aan mr. Schreurs, officier van justitie, d.d. 8 februari 2013, pagina 1014 tot en met 1016 van de doornummering. 16
Het radiologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood d.d. 5 maart 2013 van dr. [PH], pagina 1028 van de doornummering. 17
Brief van dr. B. [K.] aan mr. Schreurs, officier van justitie, d.d. 21 februari 2013, pagina 1017 en 1018 van de doornummering. 18
19
Het procesverbaal van aangifte van [benadeelde 1], pagina 733 en 734 van de doornummering.
De schriftelijke bescheiden, opgenomen in het procesverbaal, pagina 735 tot en met 738 van de doornummering. 20
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBLIM:2013:4058
12/12