1142015
ECLI:NL:RBLEE:2008:BC8562, voorheen LJN BC8562, Rechtbank Leeuwarden, 17/88033206 VON
ECLI:NL:RBLEE:2008:BC8562 Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Datum uitspraak
03042008
Datum publicatie
03042008
Zaaknummer
17/88033206 VON
Rechtsgebieden
Strafrecht
Bijzondere kenmerkenEerste aanleg meervoudig Inhoudsindicatie
Medeplegen van doodslag, diefstal, poging afpersing, lijfelijke betrokkenheid, fysiek geweld, observatie
Wetsverwijzingen
Wetboek van Strafrecht 36b, geldigheid: 20080403 Wetboek van Strafrecht 36c, geldigheid: 20080403 Wetboek van Strafrecht 36f, geldigheid: 20080403 Wetboek van Strafrecht 43a, geldigheid: 20080403 Wetboek van Strafrecht 43b, geldigheid: 20080403 Wetboek van Strafrecht 310, geldigheid: 20080403 Wetboek van Strafrecht 311, geldigheid: 20080403 Wetboek van Strafrecht 317, geldigheid: 20080403 Wetboek van Strafrecht 288, geldigheid: 20080403
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Uitspraak RECHTBANK LEEUWARDEN Sector straf
parketnummer 17/88033206 vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 april 2008 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], niet als ingezetene ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens en zonder bekende feitelijke woon of verblijfplaats, thans gedetineerd in P.I. Amsterdam, HvB Het Schouw te Amsterdam, H.J.E. Wenckebachweg 48.
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 20 maart 2008. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.O. den Otter, advocaat te Almere.
Telastelegging Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad. Op schriftelijke vordering van de officier van justitie ter terechtzitting is de telastelegging gewijzigd, zoals in die vordering staat omschreven. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van die vordering is aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan moet als hier ingevoegd worden beschouwd.
Vordering officier van justitie De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd: veroordeling voor het onder 1. primair, 2., 3., 4. primair en 5. telastegelegde; oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren; ter beschikkingstelling van verdachte met bevel tot verpleging van overheidswege; bewaring van de inbeslaggenomen goederen, zoals vermeld op de beslaglijst onder de nummers: 1, 613, 16 en 17, ten behoeve van een eventueel hoger beroep; onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen zoals vermeld op de beslaglijst onder de nummers: 4244; teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen goederen zoals vermeld op de beslaglijst onder de nummers 14, 15 en 3341; toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] tot een bedrag van € 7.560,28;
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBLEE:2008:BC8562
1/14
1142015
ECLI:NL:RBLEE:2008:BC8562, voorheen LJN BC8562, Rechtbank Leeuwarden, 17/88033206 VON
oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor dat bedrag; toewijzing van de vordering van de benadeelde [slachtoffer 2] tot een bedrag van € 14.000,00; oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor dat bedrag; toewijzing van de vordering van de benadeelde [slachtoffer 3] tot een bedrag van € 303,00; oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor dat bedrag.
Partiële vrijspraak Verdachte zal van het onder 4. primair telastegelegde worden vrijgesproken nu uit de onderhavige stukken blijkt dat verdachte met zijn handelingen niet heeft gepoogd een hoeveelheid geld toebehorende aan [slachtoffer 3] weg te nemen, maar dat hij middels bedreiging [slachtoffer 3] heeft willen bewegen tot afgifte van een geldbedrag.
Verdachte zal voorts van het onder 5. telastegelegde worden vrijgesproken. Uit de stukken blijkt dat er gedurende een periode van 9 augustus 2006 tot met 17 augustus 2006 meermalen bij [slachtoffer 4] is ingebroken en dat er meerdere personen als verdachte kunnen worden aangemerkt. Nu er veel onduidelijkheden zijn betreffende deze inbraken is de rechtbank met de raadsman van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte deze inbraak heeft gepleegd.
Bewijsmiddelen De rechtbank past met betrekking tot de telastegelegde feiten de volgende bewijsmiddelen toe:
Ten aanzien van het onder 1. primair telastgelegde:
1. het in wettelijke vorm opgemaakte procesverbaal, nr. 111006V0101 van 7 november 2006 (blz. 1231 tot en met 1232) onder meer inhoudende als verklaring van verdachte dat: hij zich vrijwillig heeft gemeld bij de politie; hij dit heeft gedaan omdat hij medeverantwoordelijk is voor de dood op de heer [slachtoffer 1].
2. het in wettelijke vorm opgemaakte procesverbaal, nr. 111006V0102 van 7 november 2006 (blz. 1233 tot en met 1235) onder meer inhoudende als verklaring van verdachte dat: hij niet meer op de zaak wil ingaan; hij al te veel heeft verklaard; hij van zijn 3e tot ongeveer zijn 14e levensjaar in [woonplaats] heeft gewoond; hij genoeg weet van de hele kankerzooi en van wat er met meneer [slachtoffer 1] is gebeurd; hij zich niet voor niets heeft aangegeven; hij zich vrijwillig heeft gemeld om te voorkomen dat hij later in zijn leven zou worden aangehouden; hij niet wil dat als hij 35 jaar is en vrouw en kinderen heeft hij door nieuwe technieken alsnog voor deze zaak wordt aangehouden.
3. het in wettelijke vorm opgemaakte procesverbaal, nr. 111006V0109 van 11 november 2006 (blz. 1274 tot en met 1281) onder meer inhoudende als verklaring van verdachte dat: hij geen antwoord wil geven op de vraag waar hij de laatste twee maanden is geweest; hij niet wil meewerken aan het geven van een alibi voor de tijdstip van de moord; het aan de agenten is om uit te zoeken waar hij was ten tijde van de moord op [slachtoffer 1].
4. het in wettelijke vorm opgemaakte procesverbaal, nr. 111006V1908 van 4 juni 2007 (blz. 1470 tot en met 1478) onder meer inhoudende als verklaring van [verdachte 2] dat: hij samen met [verdachte] en [verdachte 3] ongeveer drie weken voor de overval deze overval heeft besproken; er toen is afgesproken dat [slachtoffer 1] zou worden vastgebonden; ze tyraps, tape, schroevendraaiers, twee messen en een pistool mee hadden als gereedschap voor de overval; ze in het bezit waren van witte chirurgenhandschoenen; ze rechtstreeks op aanwijzingen van [verdachte] naar Haulerwijk zijn gereden; dat ze de auto op een parkeerplaats bij een voetbalveld hadden geparkeerd; ze op aanwijzingen van [verdachte] naar de tuin van [slachtoffer 1] zijn gelopen; ze langs bosjes en een greppel kwamen; ze via een plank over die greppel konden komen; ze over een hek moesten klimmen en dat ze toen in de tuin kwamen van [slachtoffer 1]; ze via de achterkant de tuin in zijn gegaan; ze eerst langs de woning van [slachtoffer 1] waren gereden en dat [verdachte] de woning toen heeft aangewezen;
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBLEE:2008:BC8562
2/14
1142015
ECLI:NL:RBLEE:2008:BC8562, voorheen LJN BC8562, Rechtbank Leeuwarden, 17/88033206 VON
5. het in wettelijke vorm opgemaakte procesverbaal, nr. 111006V1907 van 7 juni 2007 (blz. 1460 tot en met1467) onder meer inhoudende als verklaring van [verdachte 2] dat: hij instemde met het plan van [verdachte] en dat het hem om het geld te doen was; [verdachte] hem heeft gezegd dat hij voor vervoer moest zorgen naar Haulerwijk; hij [verdachte 3] kende en dat hij [verdachte 3] heeft gevraagd of hij vervoer kon regelen naar Haulerwijk; [verdachte 3] wel mee wilde omdat [verdachte 3] ook om geld zat te springen; [verdachte 3] later belde met de mededeling dat hij een auto had geregeld; [verdachte] heeft gezegd dat ze [slachtoffer 1] zouden gaan vastbinden met tape; [verdachte] de zaak goed had voorbereid en dat [verdachte] ook witte plastic handschoenen had geregeld; [verdachte] een pistool had geregeld; hij had gezien dat dit een alarmpistool was, maar dat dit bijna niet van echt was te onderscheiden; dit pistool een aantal dagen bij hem in de woning heeft gelegen; [verdachte] dit pistool ook heeft meegenomen naar [slachtoffer 1]; ze bij een Palestijn nog een soort van bivakmuts en twee messen ophaalden en dat deze spullen ook werden meegenomen naar [slachtoffer 1]; [verdachte] had verteld dat ze [slachtoffer 1] zouden vastbinden en dat ze daarna de kluis zouden meenemen; [verdachte] de weg wist naar de woning van [slachtoffer 1]; [verdachte] vertelde hoe alles er uit zou zien bij [slachtoffer 1] en dat er twee honden zouden zijn; [verdachte] vertelde dat ze via de achterdeur zouden gaan; ze de auto hadden geparkeerd bij een voetbalveld; ze achterelkaar aanliepen naar de woning van [slachtoffer 1] en dat [verdachte] voorop liep; ze via de voordeur de woning van [slachtoffer 1] zijn binnengegaan; ze met zijn drieën naar de slaapkamer van [slachtoffer 1] zijn gegaan; [slachtoffer 1] is gevraagd waar zijn geld was; [slachtoffer 1] meermalen op zijn hoofd is geslagen; het alarmpistool dichtbij [slachtoffer 1] is afgeschoten; [slachtoffer 1] met zijn handen en voeten is vastgebonden en dat de mond van [slachtoffer 1] is afgeplakt; [slachtoffer 1] met een mes in zijn rug is gestoken; toen ze na de overval weer in de auto zaten in het bezit waren van een portemonnee, rijbewijs en een fotocamera; [verdachte] op de terugweg meermalen heeft verklaard dat [slachtoffer 1] dood was;
6. het in wettelijke vorm opgemaakte procesverbaal, nr. 111006V2005 van 7 juni 2007 (blz. 1574 tot en met 1579) onder meer inhoudende als verklaring van [verdachte 3] dat: hij door [verdachte 2] is gevraagd voor een klus en of hij een auto kon regelen zodat hij als chauffeur kon dienen; de buit ongeveer € 50.000, zou zijn; ze de buit zouden delen; dat het plan van de overval van [verdachte] kwam; het plan van de overval tweemaal is besproken in de woning van [verdachte 2]; hij zag dat [verdachte] een pistool had; hij hoorde dat [verdachte] zei dat dit een alarmpistool was en dat het was bedoeld om [slachtoffer 1] schrik aan te jagen; hij op op het aanrecht zwarte tyraps, plakband en doktershandschoenen zag liggen; hij een mes zag dat verpakt was in kranten; dit mes ook is meegegaan naar [slachtoffer 1]; dit een groot mes was; hij had besloten om toch ook bij de woning van [slachtoffer 1] binnen te gaan, omdat hij [verdachte 2] en [verdachte] niet vertrouwde bij het verdelen van de buit;
7. het in wettelijke vorm opgemaakte procesverbaal, nr. 111006V2006 van 7 juni 2007 (blz. 1580 tot en met 1592) onder meer inhoudende als verklaring van [verdachte 3] dat: [verdachte] het huis van [slachtoffer 1] aanwees: hij toen hij uit de auto stapte vol met spanning zat; hij bang was dat het mis zou gaan en dat het uit de hand zou lopen; [verdachte] voorop liep; ze over een zandpad liepen; ze via een plank over een beekje konden komen; hij achter [verdachte] aanliep en dat hij alleen op [verdachte] lette omdat het zo donker was; ze over een stuk grasland zijn gelopen;
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBLEE:2008:BC8562
3/14
1142015
ECLI:NL:RBLEE:2008:BC8562, voorheen LJN BC8562, Rechtbank Leeuwarden, 17/88033206 VON
ze over een hek moesten klimmen; ze ook via een smal paadje langs een paardenschuur zijn gelopen; ze toen ze in de woning van [slachtoffer 1] waren, meteen naar boven gingen; [verdachte] meteen de slaapkamer van [slachtoffer 1] binnen ging; [verdachte 2] achter [verdachte] aanliep de slaapkamer van [slachtoffer 1] in; hij als laatste de slaapkamer van [slachtoffer 1] binnen ging; [slachtoffer 1] werd bedreigd; [slachtoffer 1] werd vastgegrepen, zodat [slachtoffer 1] niet weg kon en hij niet om zich heen kon slaan; [slachtoffer 1] zijn handen werden vastgebonden met tyraps en met tape; [slachtoffer 1] in bedwang werd gehouden door hem vast te maken; [slachtoffer 1] zijn voeten werden vastgebonden met tape; er steeds werd gevraagd om geld; [slachtoffer 1] op zijn hoofd werd geslagen; de mond van [slachtoffer 1] werd dichtgeplakt; [slachtoffer 1] zei dat hij geen geld had; ze na de steekpartij met zijn drieën naar beneden gingen; hij na de steekpartij in de keuken is geweest; hij in de keuken een fotocamera en een portemonnee heeft zien liggen.
8. het in wettelijke vorm opgemaakte procesverbaal, nr. 111006V2003 van 6 juni 2007 (blz. 1568 tot en met 1571) onder meer inhoudende als verklaring van [verdachte 3] dat: hij aanwezig was toen [slachtoffer 1] werd doodgestoken; hij door [verdachte 2] is gevraagd om mee te gaan een man te beroven; het plan van deze overval van een donkere jongen kwam en dat deze jongen had verklaard dat er wel € 50.000, in huis zou zijn; hij is meegegaan vanwege het geld en dat ze het geld met zijn drieën zouden verdelen; ze voor de overval nog langs de woning van [verdachte 2] zijn gereden en dat ze daar rubberen handschoenen en een alarmpistool hebben opgehaald; er ook een mes uit de woning van [verdachte 2] werd meegenomen; hij op de heenweg een mes heeft gezien in de auto; ze op de heenweg via Lelystad zijn gereden en dat ze de TomTom hadden ingesteld op Drachten omdat de donkere jongen dit had gezegd; de donkere jongen vanaf Drachten de weg wist; ze reden naar het door [verdachte] aangewezen dorp; ze door de voordeur de woning van [slachtoffer 1] zijn binnengegaan; de handen van [slachtoffer 1] met tyraps en/of tape zijn vastgebonden; er steeds vragen werden gesteld over waar de man zijn geld bewaarde; [slachtoffer 1] werd geslagen; het alarmpistool werd afgeschoten; [slachtoffer 1] één keer in zijn rug werd gestoken met een mes. hij heeft gezien dat er veel bloed was;
9. het in wettelijke vorm opgemaakte procesverbaal, nr. 111006V2004 van 6 juni 2007 (blz. 1572 tot en met 1573) onder meer inhoudende als verklaring van [verdachte 3] dat: ze de overval met zijn drieën hebben gepleegd; [verdachte] op de terugweg in de auto heeft verteld dat [slachtoffer 1] zeker dood zou gaan; hij zag dat de man nadat hij was neergestoken eerst nog leefde; hij geen bloed zag komen uit de wond op zijn rug; hij zag dat er bloed uit de mond van [slachtoffer 1] kwam; hij hoorde dat [slachtoffer 1] zei: "Ik ga dood";
10. het in wettelijke vorm opgemaakte procesverbaal, nr. 111006V2004, van 6 juni 2007 (blz. 1572 tot en met 1573) onder meer inhoudende als verklaring van [verdachte 3] dat: hij op enig moment [verdachte] zegt in plaats van die donkere jongen, omdat hij in een andere verklaring de naam [verdachte] had gelezen. hij eerder niet wist dat die donkere jongen [verdachte] heette.
11. het in wettelijke vorm opgemaakt deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut (blz. 240 248 dossier), nr. 2006.10.12.032, d.d. 8 december 2006, opgemaakt door F.R.W. van de Goot, arts en patholoog op algemene eed/belofte als vast gerechtelijk deskundige, hetwelk onder meer inhoudt: Bij de sectie op het lijk van [slachtoffer 1], geboren [geboortedatum] is het navolgende gebleken:
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBLEE:2008:BC8562
4/14
1142015
ECLI:NL:RBLEE:2008:BC8562, voorheen LJN BC8562, Rechtbank Leeuwarden, 17/88033206 VON
A. 3 Er was links aan de rug, op 145 cm van de voetzoolrand een scherprandige huidklieving van circa 2,5 cm. Hieronder was een steekkanaal dat gemeten aan het lichaam in horizontale en gestrekte positie van achteren naar voren verliep en schuin naar onderen. In het steekkanaal lag de 7e rib, de linker hoofdbronchus en de wand van de linker hartkamer. Het steekkanaal had een lengte van maximaal circa 14 cm. Rond het steekkanaal was een bloeduitstorting. 6 Er waren aan het hoofd verschillende kleine oppervlakkige huidbeschadigingen en onderhuidse bloeduitstortingen.
C. Letseldatering: datering van de verschillende letsels waaronder aan het hoofd (A6) en de rug (A3) toonde een dermate beeld dat geen twijfel bestaat dat deze letsels kort voor het intreden van de dood zijn opgelopen.
Conclusie Bij [slachtoffer 1] was het intreden van de dood het gevolg van bloedverlies, verstikking en weefselschade ten gevolge van steekletsel.
Ten aanzien van het onder 2. telastegelegde:
1. het in wettelijke vorm opgemaakte procesverbaal, nr. 111006A0201 van 2 mei 2006 (blz. 2357 tot en met 2365) onder meer inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] dat: er op 28 april 2006 in zijn woning aan de [adres] te Drachten is ingebroken; hij zag dat een ruit van zijn woning was vernield en men de hele woning had doorzocht; er geld, te weten een bedrag van in totaal 16.000 euro, twee laptops, twee digitale camera's, een rugzak, een Ipod, een filmcamera, een dvdspeler, twee horloges en sieraden zijn weggenomen.
2. het in wettelijke vorm opgemaakte procesverbaal, nr 111006A0203 van 21 november 2006 (blz. 2369 tot en met 2370) onder meer inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] dat: hij van een collega tandtechnicus uit Suriname wel geld ontvangt; hij op de dag van de inbraak naar Amsterdam is gegaan en daar een contant bedrag van 10.000 euro heeft opgehaald; de hem bekende [naam 1] later bij hem voor de deur stond en twee bij de inbraak weggenomen laptops bij zich droeg.
3. het in wettelijke vorm opgemaakte procesverbaal, nr. 111006V1912 van 18 juni 2007 (blz. 2455 tot en met 2458) onder meer inhoudende als verklaring van [verdachte 2] dat; [verdachte] hem vertelde over een inbraak bij de tandarts; dat dit een Surinaamse, Hindoestaanse man was; [verdachte] van zijn tipgever had gehoord dat er geld was; [verdachte] vertelde dat het gelukt was en dat hij zag dat [verdachte] ongeveer 7000 euro bij zich had; [verdachte] vertelde dat hij met een baksteen een raam had ingegooid; [verdachte] vertelde dat hij aan de tipgever twee laptops gegeven had en aan de tipgever had verteld dat hij geen geld had buitgemaakt.
4. het in wettelijke vorm opgemaakte procesverbaal, nr. 111006V011 van 4 december 2006 (blz. 2435 tot en met 2439) onder meer inhoudende als verklaring van [naam 2] dat: hij in de woning van [naam 1] was; hij zag dat er op de tafel twee laptops en een gouden horloge lagen; hij hoorde dat [naam 2] telefonisch sprak met, naar hij later van [naam 2] begreep, de rechtmatige eigenaar van die spullen; deze man aan de telefoon vertelde dat er ook een groot geldbedrag was gestolen; hij zag dat [naam 1] helemaal begon te flippen en hoorde dat [naam 1] zei: "Die [verdachte], ik krijg hem nog wel"; [naam 1] hem vertelde dat hij [verdachte] had getipt om bij de man in te breken en dat ze de gestolen spullen zouden delen. hij hoorde van [naam 1] dat [verdachte] zelf het gestolen geld had achtergehouden.
Ten aanzien van het onder 3. telastegelegde:
1. het in wettelijk vorm opgemaakte procesverbaal, nr. 111006A03, d.d. 26 juli 2006
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBLEE:2008:BC8562
5/14
1142015
ECLI:NL:RBLEE:2008:BC8562, voorheen LJN BC8562, Rechtbank Leeuwarden, 17/88033206 VON
(blz. 2480 tot en met 2484) onder meer inhoudende als verklaring van [slachtoffer 5] dat: er op 12 juli 2006 in haar woning aan de [adres] te Drachten is ingebroken; zij een manspersoon door de woning zag rennen en dat zij zag dat de voordeur openstond; er een dvdspeler, concertkaarten, een decoder en een zonnebril, fotocamera, sleutelbos, sporttas en een mobiele telefoon waren weggenomen.
Tevens blijkt uit dit procesverbaal: MOgegevens Hoe gepleegd : plaats van binnengaan raam bovenlicht Met behulp van : schroevendraaier
2. Het in wettelijke vorm opgemaakt procesverbaal van technisch onderzoek, nr. 111006AH093 0201, d.d. 17 juli 2006, op ambtseed opgemaakt door [naam 3], brigadier van politie (blz. 2523 tot en met 2524), hetwelk onder meer inhoudt:
Onderzoek: Op donderdag 13 juli 2006 stelde ik een forensisch technisch onderzoek in op het adres [adres] te Drachten, en werd door mij het volgende waargenomen en bevonden. Ik zag dat aan de linkerkant een bovenlicht was geforceerd en dat de schroeven van het uitzetijzer waren verwijderd. Aan de bovenzijde van het kozijn van dit bovenlicht, werden door mij dactyloscopisch poeder vingersporen (greepje) zichtbaar gemaakt en veiliggesteld. Gelet op de stand en de plaats van het spoor is het aannemelijk dat dit spoor is geplaatst door degene die via dit bovenlicht is ingeklommen.
Sporenlijst Dacty spoor Spoor : 61250 Tijdstip veiligstellen : 13/07/2006 Plaats aangetroffen : Kozijn (binnenzijde) inklimraam
3. het in wettelijk vorm opgemaakte procesverbaal, identificatie dactyloscopisch spoor, nr. 111006 AH00930202, d.d. 27 oktober 2006, op ambtseed opgemaakt en ondertekend door [naam 4], brigadier van politie, deskundigeA dactyloscopie (blz. 2525), hetwelk onder meer inhoudt: Op 10 oktober 2006 werd door mij een vergelijkend onderzoek ingesteld tussen: A: een dactyloscopisch spoor voorzien van het SVO nr. 61250. Dit spoor was op donderdag 13 juli 2006 veiliggesteld door de technisch rechercheur [naam 3], tijdens een door hem ingesteld sporenonderzoek, naar aanleiding van een diefstal door middel van verbreking/inklimming vanuit de woning [adres] te Drachten.
B. een in de dactyloscopische verzameling van de politie Frylân voorkomende signalement ten name van: Naam : [achternaam verdachte] (man) Voornamen : [voornamen verdachte] Geboren te : [geboorteplaats] Geboren op : [geboortedatum] Geboorteland : [geboorteland]
Bij deze vergelijking heb ik het onder A. genoemde spoor, voorzien van het SVO nr. 61250 geïdentificeerd op de afdruk van de linkerringvinger aanwezig op het onder B. genoemd signalement van [achternaam verdachte] voornoemd.
Ten aanzien van het onder 4. subsidiair telastegelegde:
1. het in wettelijke vorm opgemaakte procesverbaal, nr. 111006A0401 van 23 juli 2006 (blz. 2527 tot en met 2530) onder meer inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3] dat: hij op 23 juli 2006 te Drachten in het schuurtje achter op zijn erf zat te knutselen; er toen een man in de deuropening verscheen; deze man een pistool vasthield en dit pistool op hem richtte; hij hoorde dat de man iets tegen hem zei; hij de man hard tegen zijn borst duwde en hem achteruit het schuurtje uitduwde.
2. het in wettelijke vorm opgemaakte procesverbaal , nr. 111006V0703 van 20 december 2006 (blz. 2620 tot en met 2623) onder meer inhoudende als verklaring van [naam 5] dat:
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBLEE:2008:BC8562
6/14
1142015
ECLI:NL:RBLEE:2008:BC8562, voorheen LJN BC8562, Rechtbank Leeuwarden, 17/88033206 VON
hij met [naam 6] had gesproken over het feit dat [slachtoffer 3] over veel geld zou beschikken; [naam 6] toen met het idee kwam [slachtoffer 3] te overvallen; [naam 6] aan hem vroeg of hij een geschikte persoon wist die [slachtoffer 3] van zijn geld kon afhelpen; de naam [verdachte] toen is gevallen; [verdachte] en [naam 6] elkaar niet kenden, maar dat hij of [naam 1] ze met elkaar in contact had gebracht; dat hij had gehoord dat [verdachte] en [naam 6] telefoonnummers hadden uitgewisseld; dat hij op een avond naar de snackbar reed en van [naam 7] de snackbarhouder hoorde dat [slachtoffer 3] ongeveer één uur eerder die avond door een kleine zwarte man was overvallen; dat hij kort daarna [verdachte] zag lopen en dat [verdachte] hem vertelde dat hij eerder die avond wat had beleefd; dat [verdachte] vervolgens vertelde dat hij de man waarvan hij van [naam 6] de tip had gekregen wilde overvallen maar dat de man zich heftig had verzet en dat er een vrouw was begonnen te schreeuwen en [verdachte] toen was weggegaan.
3. het in wettelijke vorm opgemaakte procesverbaal, nr. 111006G122 van 16 augustus 2006 (blz. 2534 tot en met 2535) onder meer inhoudende als verklaring van [naam 8] dat: zij op 23 juli 2006 getuige was van de poging tot beroving op haar broer; dat dit gebeurde door een man met een donkere huidskleur; zij deze man herkende als zijnde de man die die dag eerder bij de woning was geweest; dat haar broer ook verklaarde dat dit de man was geweest die die dag al eerder bij de woning was geweest; zij op 12 augustus 2006 bij de supermarkt deze zelfde man weer zag;
4. het in wettelijk vorm opgemaakte procesverbaal, Verslag van Fotoconfrontatie, nr. 111006AH 09402, d.d. 16 augustus 2006, op ambtsbelofte opgemaakt door [naam 9], hoofdagent van politie, hetwelk onder meer inhoudt:
Ik toonde aan de getuige: Naam : [naam] Voornamen : [voornaam] Adres : [adres] Plaats : [woonplaats]
een aantal foto’s van geselecteerde personen van wie de signalementen overeenkwamen met het signalement van de vermoedelijke dader.
Getuige voornoemd verklaarde het volgende: “Ik herken foto 3 als zijnde de persoon die mijn broer heeft overvallen. Ik heb deze man afgelopen week ook bij de supermarkt gezien. Ik herken die persoon aan zijn ogen, mond en haardracht.”
De door getuige aangewezen foto nummer 3 betrof de foto van: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats].
Ten aanzien van het onder 2., 3. en 4. subsidiair telastegelegde: 1. Een uittreksel Justitiële Documentatie, d.d. 9 november 2006, waaruit blijkt dat verdachte op 24 april 2006 door de politierechter te Amsterdam wegens artikel 310 Wetboek van Strafrecht is veroordeeld tot 4 weken gevangenisstraf, waarvan 2 weken gevangenisstraf voorwaardelijk. De straf is op 9 mei 2006 onherroepelijk geworden. Bovenstaande wettige bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang beschouwd houden de redengevende feiten en omstandigheden in waarop de beslissing van de rechtbank steunt dat verdachte de hierna bewezenverklaarde feiten heeft begaan.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
Betrokkenheid verdachte [verdachte] [verdachte] heeft ter zitting verklaard dat hij blijft bij zijn eerdere verklaringen waarin hij heeft aangegeven dat hij niet lijfelijk betrokken is geweest bij de overval op [slachtoffer 1]. [verdachte] geeft aan dat hij zich in november 2006 heeft gemeld bij de politie en dat hij destijds heeft verklaard dat hij zich verantwoordelijk voelde voor de dood van het slachtoffer. Deze verantwoordelijkheid moet volgens [verdachte] niet worden opgevat in de zin van betrokkenheid, maar moet beperkt worden gezien, in die zin dat hij zich verantwoordelijk voelt nu hij als "tipgever" zijdelings bij de zaak betrokken is.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBLEE:2008:BC8562
7/14
1142015
ECLI:NL:RBLEE:2008:BC8562, voorheen LJN BC8562, Rechtbank Leeuwarden, 17/88033206 VON
[verdachte] geeft aan dat hij eerder, al lange tijd geleden, heeft gesproken over het feit dat er geld zou zijn te halen bij ene boer [naam 10] te Haulerwijk en dat het volgens hem zo is dat [verdachte 2] samen met [verdachte 3] naar aanleiding van deze informatie naar Haulerwijk is getogen, teneinde een beroving op [naam 10] te bewerkstelligen, maar dat ze uiteindelijk bij [slachtoffer 1] terecht zijn gekomen. [verdachte] verklaart dat het geven van de "tip" zijn enige betrokkenheid is geweest bij de overval op [slachtoffer 1]. Hij ontkent dat hij samen met [verdachte 2] en [verdachte 3] naar Haulerwijk is gegaan om de overval te plegen.
[verdachte 2] en [verdachte 3] geven beiden in hun verklaringen aan dat zij samen met [verdachte] de overval op het slachtoffer hebben gepleegd. Uit de verklaringen van [verdachte 2] en [verdachte 3] valt op te maken hoe zij vanaf Drachten naar Haulerwijk zijn gereden, dat de auto werd geparkeerd nabij de voetbalvelden en dat ze lopend door weilanden en tuinen de woning van [slachtoffer 1] hebben bereikt. Nu de woning van [slachtoffer 1] afgelegen ligt, vereist de in de nachtelijke uren afgelegde route, vanaf de geparkeerde auto naar de woning van [slachtoffer 1], kennis van het dorp Haulerwijk, zodat de rechtbank het niet geloofwaardig acht dat twee Amsterdamse mannen op eigen gelegenheid op deze wijze de woning van [slachtoffer 1] hebben kunnen vinden. Nu de rechtbank de verklaringen van [verdachte 2] en [verdachte 3] geloofwaardig acht met betrekking tot de betrokkenheid van [verdachte] en gezien het feit dat er gebiedskennis vereist was, om de woning van [slachtoffer 1] te vinden, is de rechtbank van oordeel dat gesteld kan worden dat [verdachte] de derde persoon is geweest die betrokken was bij de overval op [slachtoffer 1].
Het verweer van de raadsman, dat de verklaringen van de beide medeverdachten ten aanzien van de lijfelijke betrokkenheid van [verdachte] bij de overval, niet tot bewijs kunnen dienen, nu deze verklaringen innerlijk tegenstrijdig zijn, verwerpt de rechtbank nu zij van oordeel is dat deze verklaringen met betrekking tot hetgeen is verklaard over de afgelegde route en uitleg van de te lopen route juist erg gedetailleerd en consistent zijn.
Het onder 1. primair telastegelegde Voor een bewezenverklaring van artikel 288 Wetboek van Strafrecht (gekwalificeerde doodslag) is het nodig dat de doodslag in onmiddellijk verband staat met enig ander strafbaar feit, in dit geval de diefstal met geweld. Voor een bewezenverklaring is tevens van belang dat de (mede)pleger van de doodslag ook een aandeel heeft gehad in het andere strafbare feit, zoals gezegd in dit geval de diefstal met geweld.
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat verdachten het plan hadden opgevat een overval te plegen waarbij geweld niet uit de weg zou worden gegaan. Dit blijkt uit het feit dat verdachten vooraf afspraken hebben gemaakt over het vastbinden en het bedreigen van [slachtoffer 1].
Verdachten waren hiertoe ook uitgerust, nu zij hiervoor bewust gereedschap hadden meegenomen, bestaande uit tyraps, tape, een alarmpistool en messen. Vanwege het feit dat verdachten al op voorhand afspraken hadden gemaakt over het toepassen van geweld vastbinden en bedreigen van [slachtoffer 1] en ze, zoals aangegeven, hiertoe ook uitgerust waren, is de rechtbank van oordeel dat een ieder van de verdachten bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er ook fysiek geweld zou worden gebruikt tegen [slachtoffer 1]. Het was immers te verwachten dat [slachtoffer 1] zich niet zomaar gewonnen zou geven en enig verzet zou plegen. Dat één van de drie in de hectiek van het moment meer of ernstiger geweld heeft gebruikt dan wellicht vooraf besproken, in dit geval geweld met een fatale afloop, komt dan ook voor rekening van allen.
Na binnenkomst in de woning van [slachtoffer 1] zijn verdachten meteen met zijn drieën naar de slaapkamer van [slachtoffer 1] gegaan en hebben daarmee direct de confrontatie opgezocht. Aan [slachtoffer 1] werd gevraagd waar hij zijn geld bewaarde en hij werd daarbij meermalen op zijn hoofd geslagen. De handen en voeten werden met behulp van tyraps en tape vastgebonden en ook de mond van [slachtoffer 1] werd getaped. Om de bedreigingen nog meer kracht bij te zetten werden er messen getoond en werd er een schot gelost met het alarmpistool. Toen [slachtoffer 1] vertelde dat hij geen geld had en de bedreigingen en het geweld derhalve niet hadden geleid tot het beoogde resultaat, werd [slachtoffer 1] met een mes in zijn rug gestoken. Deze messteek heeft uiteindelijk tot de dood van [slachtoffer 1] geleid. Nu deze messteek, volgens verklaringen, direct volgde op het geweld, kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat deze doodslag in direct verband staat met het geweld dat is gebruikt om het slachtoffer te bewegen tot afgifte van geld. Dat voorts het geweld en de doodslag in direct verband staan met de diefstal blijkt temeer nu verdachten na de fatale messteek niet direct de woning hebben verlaten, maar dat ze naar de keuken van de woning zijn gegaan en vanuit de keuken een fotocamera en een portemonnee hebben meegenomen.
Uit verklaringen van [verdachte 2] en [verdachte 3] valt af te leiden dat [verdachte] deze dodelijke messteek zou hebben toegebracht en dat dit zo onverwachts gebeurde dat deze steek niet aan hen kan worden toegerekend. Over de gang van zaken rond de fatale steekpartij bestaan opvallende verschillen tussen de verklaringen van [verdachte 2] en [verdachte 3]. Zo is niet duidelijk of [verdachte] gedurende de tijd dat [slachtoffer 1] werd bedreigd en mishandeld de slaapkamer heeft verlaten. Evenmin is duidelijk hoe [verdachte] [slachtoffer 1] heeft kunnen tapen, nu hij volgens zijn medeverdachten steeds het pistool en het mes in zijn handen heeft gehad en er is ook geen duidelijkheid te krijgen over wat [verdachte] zou hebben gedaan na het toebrengen van de dodelijke steek, nu de een verklaart dat [verdachte] boos en agressief was en de ander aangeeft dat
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBLEE:2008:BC8562
8/14
1142015
ECLI:NL:RBLEE:2008:BC8562, voorheen LJN BC8562, Rechtbank Leeuwarden, 17/88033206 VON
[verdachte] na de bewuste messteek op zijn gemak tegen de muur is gaan leunen om te kijken hoe [slachtoffer 1] doodging. De rechtbank sluit derhalve niet uit dat [verdachte 2] en [verdachte 3] zichzelf een minder zware rol willen toedichten. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld wie van de verdachten [slachtoffer 1] met het mes heeft gestoken. Wie de dodelijke steek ook heeft toegebracht, vaststaat dat verdachten met zijn drieën naar de woning van [slachtoffer 1] zijn gegaan. Ook staat vast dat [slachtoffer 1] door de steek met het mes om het leven is gebracht. Omdat verdachten een zodanige hechte, intensieve en planmatige nauw samenwerkende dadergroep vormden, is het naar het oordeel van de rechtbank niet van belang wie uiteindelijk de fatale messteek heeft toegebracht, maar kan elk van hen, zowel voor de diefstal als de doodslag, als medepleger en mitsdien als dader worden aangemerkt.
Bewezenverklaring De rechtbank acht het onder 1. primair, 2., 3. en 4. subsidiair. telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
1. primair hij in de periode van 8 oktober 2006 tot en met 9 oktober 2006, te Haulerwijk, in de gemeente Ooststellingwerf, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededaders met dat opzet die [slachtoffer 1] met een mes in diens rug gestoken, ongeveer 14 centimeter diep, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd en vergezeld van enig strafbaar feit, te weten het
in de periode van 8 oktober 2006 tot en met 9 oktober 2006, te Haulerwijk, in de gemeente Ooststellingwerf, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, om circa 01:00 uur 'snachts, in een woning gelegen aan de [adres] aldaar tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeeigening wegnemen van een portefeuille, met inhoud en een rijbewijs en een fotocamera, toebehorende aan [slachtoffer 1], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte tezamen met die mededaders, die [slachtoffer 1] stevig hebben vastgepakt en in bedwang gehouden en die [slachtoffer 1] aan de enkels en polsen hebben gekneveld en die [slachtoffer 1] tape over de mond hebben geplakt en die [slachtoffer 1] messen en een vuurwapen hebben voorgehouden en getoond en met een vuurwapen een patroon hebben afgeschoten naast die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 1] meermalen hebben geslagen en gestompt
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken;
2. hij op 28 april 2006, te Drachten, in de gemeente Smallingerland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeeigening uit een aldaar aan de [adres] gelegen woning heeft weggenomen ondermeer een hoeveelheid geld en een aantal laptops en digitale camera’s en een rugzak en een Ipod en een filmcamera en een dvdspeler en horloges en sieraden, toebehorende aan [slachtoffer 2], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak, en inklimming, zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
3. hij op 12 juli 2006 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeeigening uit een aldaar aan de [adres] gelegen woning heeft weggenomen een DVD speler en concertkaarten en een decoder en een zonnebril en een fotocamera en een sleutelbos en een sporttas en een mobiele telefoon, toebehorende aan [slachtoffer 5], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak en inklimming, zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
4. subsidiair hij op 23 juli 2006 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, ter uitvoering van het door
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBLEE:2008:BC8562
9/14
1142015
ECLI:NL:RBLEE:2008:BC8562, voorheen LJN BC8562, Rechtbank Leeuwarden, 17/88033206 VON
verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld een persoon genaamd [slachtoffer 3] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, toebehorende aan [slachtoffer 3], zich naar de woning van die [slachtoffer 3] heeft begeven en vervolgens die [slachtoffer 3] onverhoeds heeft benaderd door ongevraagd en plotseling in de deuropening van het schuurtje te verschijnen, alwaar die [slachtoffer 3] zich op dat moment alleen bevond en die [slachtoffer 3] mondeling enkele woorden heeft toegevoegd, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, duidelijk zichtbaar voor die [slachtoffer 3] een pistool in zijn hand vast heeft gehouden en dat pistool op die [slachtoffer 3] heeft gericht, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid, zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Kwalificatie Het bewezene levert op de misdrijven:
1. primair: Medeplegen van doodslag, vergezeld en gevolgd van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken. 2. Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming, zulks terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan. 3. Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming, zulks terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan. 4. subsidiair: Poging tot afpersing, zulks terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.
Strafbaarheid verdachte De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking: de aard en de ernst van de gepleegde feiten; de omstandigheden waaronder deze zijn begaan; de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, het rapport van drs. A. Tatliciogli, klinisch psycholoog, het rapport van dr. T.W.D.P. van Os, psychiater/psychoanalyticus en het rapport wat is opgemaakt door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie; het pleidooi van de raadsman.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gekwalificeerde doodslag, waarbij het leven van het slachtoffer is opgeofferd aan de zucht naar geld van de verdachten. Het betreft hier een van de zwaarste delicten die het Nederlandse strafrecht kent. Het is moeilijk te peilen wat een mensenleven in de beleving van de verdachten nu eigenlijk waard is.
Het plan om het slachtoffer te overvallen is enige weken van te voren opgezet en weloverwogen voorbereid. Verdachte was op de hoogte van de plaatselijke situatie bij de woning van het slachtoffer in Haulerwijk en kwam met het verhaal dat het slachtoffer veel geld in huis zou hebben. Verdachten kochten tyraps en tape en nadat zij bij een kennis twee messen hadden opgehaald zijn zij vanuit Amsterdam naar de woning van het slachtoffer in Haulerwijk vertrokken waar zij 's nachts aankwamen. Vervolgens zijn verdachten de woning binnengedrongen en meteen doorgelopen naar de slaapkamer van het slachtoffer die daar op dat moment lag te slapen. Het slachtoffer werd in zijn slaap overweldigd en vastgebonden en daarna op een afschuwelijke wijze in een volstrekt machteloze situatie mishandeld. Het slachtoffer is vele malen op zijn hoofd geslagen, terwijl zijn mond was getaped om hulpgeroep te voorkomen en kreten van pijn niet te hoeven horen.
Een van de verdachten heeft met een op een echt pistool gelijkend alarmpistool in de richting van het hoofd van het slachtoffer geschoten. De laatste momenten in het leven van het slachtoffer moeten verschrikkelijk zijn geweest. Het slachtoffer is midden in de nacht in zijn slaapkamer, het privédomein bij uitstek waar men zich veilig moet kunnen wanen, in de meest kwetsbare positie als slapende, op brute wijze overvallen. Vanuit
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBLEE:2008:BC8562
10/14
1142015
ECLI:NL:RBLEE:2008:BC8562, voorheen LJN BC8562, Rechtbank Leeuwarden, 17/88033206 VON
het diepste van zijn slaap is hij oog in oog komen te staan met drie mannen in vermomming met wapens, wat uiterst angstaanjagend geweest moet zijn. Dat hij daarna in weerloze toestand, geboeid en getaped, mishandelingen heeft moeten ondergaan om vervolgens, na een fatale messteek, langzaam dood te gaan door verstikking en bloedverlies, is een situatie die met geen pen te beschrijven is. De medeverdachten konden hiertegenover weinig anders stellen dan dat zij wel wat extra geld konden gebruiken. Dat op een dergelijk delict een langdurige gevangenisstraf dient te volgen, spreekt vanzelf.
Ten aanzien van de eis van de officier van justitie overweegt de rechtbank het volgende. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte de maatregel van TBS met dwangverpleging zal worden opgelegd. Verdachte is ter observatie geplaatst in het Pieter Baan Centrum. Uit het rapport van het Pieter Baan Centrum blijkt dat verdachte heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan het milieuonderzoek, het lichamelijk, psychologisch en psychiatrisch onderzoek. Omdat verdachte wel heeft deelgenomen aan de diverse activiteiten van het dagprogramma op de verblijfsafdeling, is observatie wel mogelijk geweest. Uit het milieuonderzoek komt naar voren dat er sprake is geweest van een ernstige psychische verstoring van de vroegkinderlijke ontwikkeling, waarbij het verdachte in verregaande mate heeft ontbroken aan continuïteit en veiligheid. Er lijkt sprake te zijn van ernstige hechtingsstoornis waardoor verdachte slechts oppervlakkige relaties kan aangaan en er is sprake van een basaal gebrek aan vertrouwen in de medemens. De onderzoekers achten het waarschijnlijk dat er bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Zij merken voorts op dat de verslagen van diverse behandelaars en onderzoekers van verschillende instellingen en observaties op de verblijfsafdeling van het PBC sterk wijzen in de richting van genoemde stoornissen, zodat het moeilijk voorstelbaar is dat deze diagnostiek niet op verdachte van toepassing zou zijn. De deskundigen merken daarbij echter op dat door de weigering van verdachte aan het onderzoek deel te nemen het niet mogelijk was om op basis van eigen onderzoek de aanwezigheid van de genoemde hechtingsstoornis en antisociale persoonlijkheidsstoornis te bevestigen. De deskundigen achten zich bovendien niet in staat een uitspraak te doen over de mate van toerekeningsvatbaarheid en kunnen evenmin een gedragskundige uitspraak doen over de kans dat verdachte zich in de toekomst opnieuw schuldig maakt aan soortgelijke delicten en of behandeling vanuit dit perspectief noodzakelijk is.
De rechtbank dient voor de eventuele oplegging van de TBSmaatregel de vraag te beantwoorden of bij verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. De onderzoekers van het Pieter Baan Centrum hebben aangegeven dat zij geen onderzoek hebben kunnen doen naar de geestvermogens van verdachte. Om die reden konden zij ook geen antwoord geven op de vraag of verdachte ten tijde van het plegen van het delict lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Ook op grond van de zich in het procesdossier bevindende stukken kan niet tot een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis geconcludeerd worden. In dit verband verwijst de rechtbank naar het rapport van de psychiater dr. T.W.D.P. van Os. Deze psychiater concludeert dat er geen aanwijzingen zijn voor een ziekelijke stoornis der geestvermogens en dat dit zeer waarschijnlijk ook niet het geval was ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit. Wel zou er zeer waarschijnlijk sprake zijn van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens maar conclusies rond de persoonlijkheid van verdachte waren niet te trekken. Volgens de psychiater is het duidelijk dat er een antisociale ontwikkeling tot stand is gekomen en ook dat er sprake is van narcistische problematiek, maar het is volgens hem niet aan te geven hoe diep deze problematiek is verankerd. De psychiater acht duidelijkheid ten aanzien van dit aspect van belang voor het bepalen van de prognose en behandelbaarheid van verdachte. De klinisch psycholoog drs. A.Tatlicioglu is door de weigering van verdachte beperkt gebleven in zijn mogelijkheden tot onderzoek. Hij is vooralsnog niet tot de conclusie gekomen dat er sprake is van psychiatrische symptomen.
De officier van justitie is van mening dat, gelet op de aanwezige rapporten de maatregel van TBS kan worden opgelegd, daarbij onder meer verwijzend naar een arrest van het Hof Den Bosch van 26 februari 2008 (LJN BC 5105), waarin onder meer is bepaald dat, in geval van weigering van de observandus, acht geslagen mag worden op eerdere rapportages. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat inderdaad acht geslagen mag worden op eerdere rapportages, hetgeen overigens reeds door de Hoge Raad in zijn arrest van 16 december 1997 (NJ 1998,334) is bepaald. Voor zover de officier van justitie in dit verband verwijst naar een rapport van het Ambulatorium uit 2002, heeft de rechtbank moeten vaststellen dat dit rapport niet bij de processtukken is gevoegd, zodat de rechtbank daar geen kennis van heeft kunnen nemen. De rapporten van de psychiater Van Os en psycholoog Taticioglukan geven geen aanleiding om aan te nemen dat er ten tijde van het plegen van het delict sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Nu ook het Pieter Baan Centrum dit niet op basis van eigen onderzoek heeft kunnen vaststellen zal, juist gezien het arrest waarnaar de officier van justitie heeft verwezen, de rechtbank tot de conclusie moeten komen dat het opleggen van de TBS maatregel niet tot de mogelijkheden behoort.
Ten aanzien van de op te leggen straf overweegt de rechtbank het volgende. Gelet op de eerder aangehaalde rapporten zal de rechtbank uitgaan van volledige toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Zijn rol in de overval te Haulerwijk is uiterst kwalijk. Verdachte was een van de initiatiefnemers tot het plegen van het delict; immers hij is degene geweest die heeft voorgesteld om het slachtoffer te Haulerwijk te beroven. Hij heeft een actieve rol bij
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBLEE:2008:BC8562
11/14
1142015
ECLI:NL:RBLEE:2008:BC8562, voorheen LJN BC8562, Rechtbank Leeuwarden, 17/88033206 VON
de voorbereiding gespeeld en heeft er mede voor gezorgd dat er wapens en andere attributen voor de beroving werden meegenomen. Verdachte wist de weg naar het slachtoffer. Het is vrijwel zeker dat het slachtoffer niet beroofd zou zijn als verdachte zijn mededaders niet op dat spoor gezet zou hebben. Verdachte heeft zich door met een overmacht aan mankracht ten opzichte van het toen nog slapende slachtoffer en gewapend met messen, tyraps en tape, in een uiterst risicovolle situatie begeven die uiteindelijk voor het slachtoffer een fatale afloop had. Het is daarbij moeilijk te accepteren dat geld de drijfveer voor dit alles was, terwijl verdachte zich op geen enkele manier aantoonbaar heeft ingespannen om op een normale en legale wijze een inkomen te verkrijgen. Door zijn cryptische uitspraken bij de politie, heeft hij zichzelf misschien wel tot een in zijn visie boeiende verdachte gepromoveerd maar een bijdrage in de rouwverwerking voor de nabestaanden van het slachtoffer heeft hij daarmee niet geleverd. Nu verdachte ervoor gekozen heeft om geen openheid van zaken te geven over de bij hem mogelijke aanwezige psychische problematiek, rest de rechtbank niet anders dan, gelet op het zeer ernstige delict, verdachte te veroordelen tot een langdurige gevangenisstraf.
Inbeslaggenomen goederen De officier van justitie heeft de bewaring gevorderd ten aanzien van de goederen vermeld op de beslaglijst onder de nummers 1, 613, 16 en 17 in verband met een eventueel in te stellen hoger beroep. Nu de rechtbank ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen een beslissing dient te nemen en hetgeen door de officier van justitie is gevorderd, niet tot de wettelijke mogelijkheden behoort, zal de rechtbank deze goederen onttrekken aan het verkeer nu deze goederen in samenhang beschouwd in een nauwe relatie staan tot het strafbare feit. Nu de beslissingen ten aanzien van het beslag pas geëxecuteerd kunnen worden wanneer het vonnis onherroepelijk is, zal deze beslissing geen nadelige gevolgen hebben voor een eventueel hoger beroep.
De rechtbank acht de inbeslaggenomen goederen vermeld op de beslaglijst onder de nummers 4244 eveneens vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu zij bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten zijn aangetroffen en zij kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten, terwijl het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of het algemeen belang. De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen goederen vermeld op de beslaglijst onder de nummers 14, 15 en 3341 kunnen worden teruggegeven aan verdachte. Benadeelde partijen [benadeelde partij 1] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1. primair telastegelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet danwel onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar. De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
[slachtoffer 2] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2. telastegelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat een deel van de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet danwel onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve deels gegrond en voor toewijzing vatbaar. De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
[slachtoffer 3] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 4. subsidiair telastegelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet danwel onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar. De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBLEE:2008:BC8562
12/14
1142015
ECLI:NL:RBLEE:2008:BC8562, voorheen LJN BC8562, Rechtbank Leeuwarden, 17/88033206 VON
Toepassing van wetsartikelen De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 36f (oud), 43a, 43b, 45, 47, 57 (oud), 310, 311, 317 en 288 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE: Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 4. primair en 5. is telastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart het onder 1. primair, 2., 3. en 4. subsidiair telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt verdachte te dier zake tot: Een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren. Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen goederen zoals vermeld op de beslaglijst onder de nummers: 1, 613, 16, 17 en 4244. Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven zoals vermeld op de beslaglijst onder de nummers: 15, 15 en 1341. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1], wonende te [adres], toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 7.560,28 (zegge: zevenduizend vijfhonderdzestig euro en achtentwintig eurocent), in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1], te betalen een som geld ten bedrage van € 7.560,28 (zegge: zevenduizend vijfhonderdzestig euro en achtentwintig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 67 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van € 7.560,28 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2], wonende te [adres], toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 7000,00 (zegge: zevenduizend euro). Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], te betalen een som geld ten bedrage van € 7000,00 (zegge: zevenduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 65 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van € 7000,00 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen. Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3], wonende te [adres], toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 303,00 (zegge:
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBLEE:2008:BC8562
13/14
1142015
ECLI:NL:RBLEE:2008:BC8562, voorheen LJN BC8562, Rechtbank Leeuwarden, 17/88033206 VON
driehonderd en drie euro). Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3], te betalen een som geld ten bedrage van € 303,00 (zegge: driehonderd en drie euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 6 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van € 303,00 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen. Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. G.C. Koelman en mr. J. van Bruggen, rechters, bijgestaan door H. Pool, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 april 2008.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBLEE:2008:BC8562
14/14