1142015
ECLI:NL:RBGEL:2013:BZ8360, voorheen LJN BZ8360, Rechtbank Gelderland, 05/90063312
ECLI:NL:RBGEL:2013:BZ8360 Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
24042013
Datum publicatie
24042013
Zaaknummer
05/90063312
Rechtsgebieden
Strafrecht
Bijzondere kenmerkenEerste aanleg meervoudig Inhoudsindicatie
Wageningse gifmoord. Man vermoordde zijn echtgenote door vergiftiging met natriumazide. Gevangenisstraf van 18 jaar met aftrek.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Uitspraak RECHTBANK GELDERLAND Team strafrecht Zittingsplaats Arnhem Promis II
Parketnummer : 05/90063312 Data zittingen : 22 augustus 2012, 14 november 2012, 11 december 2012, 9 januari 2013, 6 maart 2013 en 10 april 2013 Datum uitspraak : 24 april 2013
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement OostNederland tegen
naam : [verdachte], geboren op : [geboortedatum], adres : [adres], plaats : [woonplaats],
thans gedetineerd in PI Arnhem De Berg, Arnhem Noord. Raadsman : mr. A.H.J.G. van Voorthuizen, advocaat te Ede. 1. De inhoud van de tenlastelegging Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering nadere omschrijving tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van oktober 2011 t/m 13 mei 2012, althans op 13 mei 2012 te Wageningen en/of te Arnhem, althans in Nederland, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte (telkens) opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans (telkens) na een (kort) tevoren genomen besluit, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van oktober 2011 t/m 13 mei 2012 die [slachtoffer] voornoemd (telkens) (middels voeding en/of drank) de giftige stof(fen) (natrium)azide heeft toegediend, althans aan (natrium)azide heeft blootgesteld, althans (natrium)azide heeft toegevoegd aan voeding en/of drank waarvan hij, verdachte wist dat die [slachtoffer] deze voeding en/of drank tot zich zou nemen, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij in of omstreeks de periode van oktober 2011 t/m 13 mei 2012, althans op 13 mei 2012 te Wageningen en/of te Arnhem, althans in Nederland, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door deze
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBGEL:2013:BZ8360
1/10
1142015
ECLI:NL:RBGEL:2013:BZ8360, voorheen LJN BZ8360, Rechtbank Gelderland, 05/90063312
opzettelijk op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van oktober 2011 t/m 13 mei 2012 die [slachtoffer] voornoemd (telkens) (middels voeding en/of drank) de giftige stof(fen) (natrium)azide heeft toegediend, althans aan (natrium)azide heeft blootgesteld, althans (natrium)azide heeft toegevoegd aan voeding en/of drank waarvan hij, verdachte wist dat die [slachtoffer] deze voeding en/of drank tot zich zou nemen, terwijl dat feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
2. Het onderzoek ter terechtzitting De zaak is laatstelijk op 10 april 2013 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. A.H.J.G. van Voorthuizen, advocaat te Ede. De officier van justitie, mr. C.Y. Huang, heeft gerekwireerd. Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De ontvankelijkheid van de officier van justitie De verdediging heeft betoogd dat het Openbaar Ministerie nietontvankelijk in de vervolging van de verdachte moet worden verklaard. Daartoe is, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd. Alle telefoongesprekken die verdachte in de Penitentiaire Inrichting te Arnhem (hierna: PI) heeft gevoerd, inclusief de vertrouwelijke gesprekken met de advocaat, zijn gedurende langere tijd opgenomen. Hoewel die vertrouwelijke gesprekken in het aanvullend procesverbaal niet zijn uitgewerkt, biedt dit geen garantie dat deze niet zijn afgeluisterd. Het opnemen en afluisteren van telefoongesprekken tussen verdachte en zijn advocaat is onrechtmatig. Dit levert een grove schending van het recht op een eerlijk proces op. Bovendien is het onderzoek onzorgvuldig geweest, omdat niet alle relevante informatie aan de verdediging is aangeleverd. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot verwerping van het verweer en heeft, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd. De telefoongesprekken die verdachte in de PI heeft gevoerd, zijn opgenomen door en onder verantwoordelijkheid van de PI en niet in het kader van het voorbereidend onderzoek. Voor zover deze opnames onrechtmatig zouden zijn, is dat niet een onrechtmatigheid van het Openbaar Ministerie. De opgenomen gesprekken, met uitzondering van de vertrouwelijke gesprekken tussen verdachte en zijn advocaat, zijn op verzoek van de raadsman opgevraagd met toepassing van artikelen 126nd en 126ud Wetboek van Strafvordering (Sv). Dat het onderzoek niet volledig zou zijn geweest, wordt bestreden en is ook niet gebleken. De raadsman is vanaf het begin zeer nauw betrokken geweest bij dit onderzoek en heeft geen verzoek gedaan om nadere informatie.
Beoordeling door de rechtbank De raadsman heeft gesteld dat er sprake is van grove schending van het recht op een eerlijk proces, nu het opnemen en afluisteren van al de telefoongesprekken van verdachte, waaronder de gesprekken tussen verdachte en zijn advocaat, onrechtmatig is.
De rechtbank stelt vast dat de telefoongesprekken die door verdachte in de PI zijn gevoerd, opgenomen zijn door en onder verantwoordelijkheid van de PI. De gesprekken die gedetineerden in een PI door gebruikmaking van de telefooncel voor contact met derden gebruiken, kunnen standaard worden opgenomen. Daarvan worden gedetineerden bij binnenkomst in de PI op de hoogte gesteld. Uit de inhoud van de gesprekken blijkt dat verdachte hiervan ook daadwerkelijk op de hoogte was. De rechtbank overweegt dat de gesprekken door de PI weliswaar zijn opgenomen, maar gesteld noch overigens is aannemelijk geworden dat de gesprekken zijn uitgeluisterd en in het opsporingsonderzoek zijn gebruikt. Na de zitting van 6 maart 2013 heeft de officier van justitie geconstateerd dat niet alle gevorderde telecommunicatie in het dossier was gevoegd. De onderhavige uitwerking van de telefoongesprekken van verdachte vanuit de PI zijn voorafgaand aan de zitting van 10 april 2013 in het dossier gevoegd. Gesprekken tussen verdachte en de raadsman zijn niet uitgewerkt. Bedoeld handelen van de PI kan niet worden begrepen onder een verzuim begaan "bij een voorbereidend onderzoek" in de zin van art. 359a in verbinding met art. 132 Sv, nu de telefoongesprekken immers niet zijn opgenomen in het onderzoek tegen de verdachte ter zake van het aan hem tenlastegelegde waarover de rechter die in art. 359a Sv wordt bedoeld, heeft te oordelen. Voorts is niet op enigerlei wijze tekortgedaan aan het recht van de verdediging om de opgenomen/beluisterde telefoongesprekken te betwisten. (vgl. HR 27 september 2011, LJN BQ3765, NJ 2011, 557). Het verweer wordt verworpen. Het verweer wordt gelet op het bovenstaande verworpen evenals de niet nader onderbouwde stelling van de verdediging dat het onderzoek niet volledig is geweest. De officier van justitie is ontvankelijk in haar vervolging.
4. De beslissingen inzake het bewijs
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBGEL:2013:BZ8360
2/10
1142015
ECLI:NL:RBGEL:2013:BZ8360, voorheen LJN BZ8360, Rechtbank Gelderland, 05/90063312
De feiten Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Mevrouw [slachtoffer] kreeg in oktober 2011 last van duizeligheid en vanaf februari 2012 last van polyneuropathie aan handen en onderste extremiteiten. Op 13 mei 2012 is mevrouw [slachtoffer] in het UMC St. Radboud Ziekenhuis te Nijmegen overleden als gevolg van een intoxicatie . In het lichaamsmateriaal van mevrouw [slachtoffer] is onder andere natriumazide aangetoond .
Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde moord, door zijn echtgenote, mevrouw [slachtoffer], opzettelijk en met voorbedachten rade meermalen te vergiftigen met natriumazide ten gevolge waarvan zij op 13 mei 2012 is overleden.
Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft een aantal bewijsverweren gevoerd en vrijspraak bepleit. Volgens de verdediging zijn er onvoldoende aanwijzingen voor moord begaan door verdachte, omdat uit het dossier niet duidelijk wordt wat er gebeurd is, wanneer en hoe. Daartoe heeft de verdediging, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
• De belastende verklaringen van mevrouw [betro[vriendin verdachte], dat zij twee maal van haar werk natriumazide heeft gestolen en deze aan cliënt heeft gegeven, kunnen niet tot bewijs dienen. Deze verklaringen zijn niet betrouwbaar, worden door cliënt betwist en worden niet gesteund door enig ander objectief bewijsmiddel. • De bevindingen van de deskundigen van het NFI mogen niet voor het bewijs worden gebruikt, om de volgende redenen: ? de rechtbank heeft zich onvoldoende vergewist van de deskundigheid van de deskundigen van het NFI; ? er is geen sprake geweest van een onbevooroordeeld onderzoek: bij het onderzoek is men er ten onrechte vanuit gegaan dat de overledene kort voor haar overlijden van de fles Berenburger, waarin natriumazide is aangetroffen, heeft gedronken; ? de medische voorgeschiedenis van de overledene is niet betrokken in het onderzoek; ? het ziekenhuis heeft, voorafgaand aan het strafrechtelijk onderzoek, foutief vastgesteld dat sprake was van een vergiftiging met ethyleenglycol. Het NFI had bij haar onderzoek geen gebruik mogen maken van de osmolgap, behorende bij die foute conclusie; ? de conclusie dat de overledene is overleden aan natriumazidevergiftiging wordt te gemakkelijk getrokken. ? de fles Berenburger mag niet voor het bewijs worden gebruikt, omdat er geen aanwijzingen zijn dat deze fles enige rol heeft gespeeld bij het overlijden van mevrouw [slachtoffer].
Beoordeling door de rechtbank De rechtbank ziet zich, mede gelet op het door de verdediging gevoerde verweren, gesteld voor de volgende vragen: kan wettig en overtuigend bewezen worden dat mevrouw [slachtoffer] is overleden ten gevolge van een vergiftiging met natriumazide, en zo ja, kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade zijn echtgenote natriumazide heeft toegediend.
Bij de beantwoording van bovengeformuleerde vragen, overweegt de rechtbank als volgt. De verdachte heeft van meet af aan elke betrokkenheid bij de dood op zijn echtgenote ontkend. De raadsman van verdachte heeft dienovereenkomstig verweer gevoerd. De door verdachte en zijn raadsman bepleite vrijspraak wordt weersproken door de bewijsmiddelen, zoals deze hieronder zullen worden opgenomen. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van die, van de lezing van verdachte afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen. In het bijzonder neemt het de rechtbank hierbij het volgende in aanmerking. Bewijsverweren De rechtbank acht de verklaring van mevrouw [betro[vriendin verdachte] betrouwbaar nu haar verklaring consistent en consequent is en niet alleen voor verdachte maar ook haar zelf erg belastend, zij heeft zichzelf niet gespaard of uit de wind gehouden. Haar verklaring wordt verder ook nog eens bevestigd door de tijdens het onderzoek in haar woning aangetroffen informatie over natriumazide; informatie die zij, volgens haar verklaring destijds al op internet heeft opgezocht. De deskundigen drs. [arts], arts en patholoog, Dr. [arts], arts en patholoog, en drs. [apotheker], apotheker, zijn allen werkzaam bij het NFI, een instituut waarvan het de rechtbank ambtshalve bekend is dat het een intern met een geaccrediteerd kwaliteitmanagementsysteem hanteert en waar jaarlijks externe audits worden gehouden. De verdediging heeft de deskundigen uitgebreid en kritisch
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBGEL:2013:BZ8360
3/10
1142015
ECLI:NL:RBGEL:2013:BZ8360, voorheen LJN BZ8360, Rechtbank Gelderland, 05/90063312
ter terechtzitting ondervraagd. Tijdens deze ondervraging heeft de verdediging geen vragen gesteld over de opleiding of de ervaring van de deskundigen. Ook thans wordt twijfel aan de deskundigheid van deze deskundigen niet nader onderbouwd. Het is juist dat er in een van de rapporten ten onrechte vanuit wordt gegaan dat mevrouw [slachtoffer] is overleden kort na het drinken van Beerenburg uit de fles waarin natriumazide is aangetroffen. Dit doet echter niet af aan het aantreffen van natriumazide in haar lichaamsmateriaal en de conclusies die de deskundigen mede op grond van het aantreffen van natriumazide hebben getrokken. Hetgeen overigens namens verdachte is aangevoerd ter ondersteuning van de bewijsverweren vindt weerlegging in de bewijsmiddelen en hetgeen hierna wordt overwogen dan wel behoeft, wegens onvoldoende, op gestelde feiten gebaseerde, onderbouwing, geen bespreking. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn ook overigens geen feiten en/of omstandigheden naar voren gekomen die zouden moeten leiden tot andere oordelen dan hiervoor gegeven. De rechtbank zal hierna onder het kopje “Azide in etenswaren en drank” ingaan op de bewijswaarde van de in de fles Beerenburg aangetroffen natriumazide. De overige verweren worden verworpen. Ziekteverloop en ziekteverschijnselen van mevrouw [slachtoffer] Mevrouw [slachtoffer] is in oktober 2011 plotseling ziek geworden. Verdachte heeft verklaard dat zijn echtgenote, mevrouw [slachtoffer], in oktober 2011 met een reisorganisatie op vakantie naar Turkije was gegaan en dat ze zich na die vakantie niet lekker voelde. Volgens verdachte ging het in januari 2012 minder goed met zijn echtgenote, zij had moeite met ademhalen, en in februari 2012 is zij in het ziekenhuis opgenomen omdat het steeds slechter ging . In een emailbericht dat mevrouw [slachtoffer] op 4 mei 2012 naar familie en vrienden heeft gestuurd, heeft zij een uiteenzetting gegeven van het verloop van haar medische klachten vanaf eind oktober 2011 . Zo schrijft mevrouw [slachtoffer] dat zij in het Revalidatie en Medisch Centrum Groot Klimmendaal is opgenomen met de diagnose Syndroom GuillainBarre, maar dat de allerergste symptomen zoals ademhalingsklachten haar gelukkig bespaard zijn gebleven. Verder schrijft zij dat de klachten eind oktober 2011 begonnen met draaiduizelingen ten gevolge van lage bloeddruk en dat zij in korte tijd van alles bij kreeg, zoals gevoelloosheid in handen, voeten en benen, afname van kracht tot verlamming aan toe. Uiteindelijk kon ze niet meer lopen, had ze veel last van zenuwpijn en was vaak erg moe. Mevrouw [slachtoffer] schrijft ook dat zij in Groot Klimmendaal de meest basale activiteiten, zoals jezelf wassen en aankleden, eten, voortbewegen, weer moet aanleren en dat haar dagen vol activiteiten zijn, zoals ergo en fysiotherapie, looptraining, Pilates en Thai Chi, zwemmen, uitjes en gesprekken met maatschappelijk werk en geestelijke verzorgers. Zij vermeldt ook dat zij in het weekeinde thuis is en dat zij en [verdachte] dan samen zijn en dat ontvangen van bezoek nauwelijks gaat. Aan het einde van haar bericht spreekt mevrouw [slachtoffer] de hoop uit dat zij met geduld, doorzettingsvermogen en haar best doen, na een jaar grotendeels zou herstellen. Volgens de huisarts, [huisarts], kreeg mevrouw [slachtoffer] in oktober 2011 last van duizeligheid en vanaf februari 2012 last van polyneuropathie aan handen en onderste extremiteiten . Van 9 februari tot en met 13 maart 2012 was zij opgenomen in het ziekenhuis Gelderse vallei vanwege gevoelsstoornissen (krachtsverlies) in de voeten. Op 13 maart 2013 werd mevrouw [slachtoffer] opgenomen in het RMC Groot Klimmendaal te Arnhem met de diagnose atypisch GuillainBarre met progressieve polyneuropathie. Volgens de revalidatiearts, drs. [revalidatiearts], waren de belangrijkste klachten van mevrouw [slachtoffer] bij de opname: neuropatische pijn in handen en benen, sensibiliteitsuitval, een verminderde belastbaarheid, problemen met balans, lopen en fijnmotorische vaardigheden, parese van armen en benen. In april 2012 ontstonden er duizeligheidklachten met misselijkheid welke in aanvallen leken te komen en spontaan weer herstelden . Door de NFIdeskundige, Dr. [arts], arts en patholoog, is bij de sectie op mevrouw [slachtoffer] neuropathologisch onderzoek verricht . In het rapport stelt de deskundige vast dat bij mevrouw [slachtoffer] sprake was van ernstige en nog actieve beschadiging van de middelste achterstreng (fasciculus gracilis) in het ruggenmerg, die het gevoel in (globaal genomen) de onderste helft van het lichaam verzorgt. Tevens zijn er geringere afwijkingen in andere ruggenmergsdelen aangetroffen, die echter niet voldoende uitgesproken zijn om de diagnose van GuillainBarre te kunnen stellen. Volgens de NFIdeskundige past de bevinding van sensibele polyneuropathie met voornamelijk verstoring van de gevoelzin aan de voeten, bij de aangetroffen zeer uitgesproken beschadiging van de fasciculus gracilis. Dit beeld kan, aldus de NFIdeskundige, passen bij een autoimmuunziekte, kanker en een intoxicatie. Tijdens de opname in het ziekenhuis is een autoimmuunziekte uitgesloten en noch tijdens de opname noch tijdens de sectie is kanker gevonden. Bij een intoxicatie zou het inname van een stof betreffen voorafgaande aan de eerste klachten, dus mogelijk reeds vanaf oktober 2011. Wegens het actieve karakter van de aandoening overweegt de NFIdeskundige dat het aannemelijk is dat er op latere tijdstippen ook nog inname heeft plaatsgevonden.
Gelet op het bovenstaande en in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden dat mevrouw [slachtoffer] in oktober 2011 plotseling ziek is geworden, dat mevrouw [slachtoffer], tijdens haar verblijf in Groot Klimmendaal, plotseling duizeligheidsklachten met misselijkheid kreeg op de dagen nadat zij een weekeinde thuis was geweest, alwaar zij alleen met haar echtgenoot was , dat de ernstige beschadiging van haar ruggenmerg, die haar symptomen verklaart, past bij een intoxicatie in oktober 2011 en op latere tijdstippen en sluit de diagnose van Syndroom van Guillain Barre uit, stelt de rechtbank vast dat mevrouw [slachtoffer] op meerdere tijdstippen in de periode van oktober
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBGEL:2013:BZ8360
4/10
1142015
ECLI:NL:RBGEL:2013:BZ8360, voorheen LJN BZ8360, Rechtbank Gelderland, 05/90063312
2011 tot mei 2012 is vergiftigd.
Azide in etenswaren en drank Dan rijst de vraag waarmee mevrouw [slachtoffer] is vergiftigd. De rechtbank neemt bij de beantwoording van deze vraag de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking. Mevrouw [slachtoffer] is van 4 oktober tot en met 19 oktober 2011 via een reisorganisatie in Turkije op vakantie geweest. Twee reisgenoten van mevrouw [slachtoffer], mevrouw [reisgenoot1] en mevrouw [reisgenoot2] , hebben (ieder voor zich) verklaard dat mevrouw [slachtoffer] tijdens de vakantie hen had verteld dat zij elke avond voor het slapen gaan op haar kamer een borreltje dronk van een fles drank die ze zelf had meegenomen. Mevrouw [reisgenoot2] heeft ook verklaard dat mevrouw [slachtoffer] tijdens de vakantie zich moe en niet lekker voelde. Mevrouw [slachtoffer] heeft in een notitieboek vanaf eind oktober 2011 tot en met 9 april 2012 bijgehouden wat de klachten en verschijnselen waren die zij had, en dat deze klachten zich voordeden alleen als zij alleen thuis was en altijd tijdens het eten. Mevrouw [slachtoffer] maakte melding dat het eten een metaalsmaak had en prikte op haar tong. Als verschijnselen heeft zij opgeschreven: wazig zien, zweten, verslapte (hand)spieren, trillende handen, benauwdheid, draaierig, koud, misselijk, moe .
De zus van mevrouw [slachtoffer], mevrouw [zus slachtoffer], heeft verklaard dat zij vaak met haar zus Beerenburg dronk. Verder heeft [zus slachtof[slachtoffer] verklaard dat zij op 6 januari 2012 op bezoek was bij mevrouw [slachtoffer] en dat deze een borrel Beerenburg voor haar had ingeschonken van een reeds aangebroken fles. Volgens [zus slachtof[slachtoffer] had zij een nipje genomen van de borrel waarna zij zich ontzettend duizelig voelde, heel koud werd en begon te trillen en veel pijn had. Ze kon ook niet zelfstandig opstaan. [zus slachtoffer) heeft verder verklaard dat mevrouw [slachtoffer] toen zei dat het leek alsof ze zichzelf zag omdat zij dit ook altijd had. De dochter van [zus slachtoffer], mevrouw [dochter van zus slachtoffer], die op dat moment ook aanwezig was, heeft bevestigd dat haar moeder na het drinken van een klein slokje Beerenburg meteen niet goed werd . [zus slachtoffer] had mevrouw [slachtoffer] om de fles Beerenburg gevraagd, omdat zij deze wilde laten onderzoeken. Volgens de heer [echtgenoot zus slachtoffer], de echtgenoot van [zus slachtoffer], heeft mevrouw [slachtoffer] de volgende dag de fles bij hem thuis gebracht. Volgens de heer [echtgenoot zus so] heeft hij ongeveer twee weken later de fles Beerenburg aan de leverancier, Hooghoudt, afgegeven voor het afnemen van een geurproef . De Quality Assurance officer van de Distilleerderij Hooghoudt B.V., [betrokkene2], heeft verklaard dat de heer [echtgenoot zus so] op 17 februari 2012 de fles heeft ingeleverd en dat zij een geurproef en een alcoholpercentagetest heeft gedaan, waarbij geen afwijkingen waren vastgesteld. De fles is vervolgens op 4 april 2012 door de dochter van de heer [echtgenoot zus so] opgehaald . Mevrouw [dochter van zus so], dochter van de heer [echtgenoot zus so], heeft verklaard dat zij de fles Beerenburg bij Hooghoudt had opgehaald en mee naar huis genomen en in een kast gezet. Verder heeft zij verklaard dat de fles Beerenburg pas uit de kast is gehaald toen haar echtgenoot deze aan de politie had overgedragen . De fles Beerenburg is op 15 mei 2012 door de politie in beslag genomen en op 21 mei 2012 door de politie aan het NFI overgedragen . Het NFI heeft de inhoud van de fles onderzocht en de vloeistof bleek 1,7 g/l natriumazide te bevatten .
De huishoudster van mevrouw [slachtoffer], mevrouw [huishoudster so], heeft verklaard dat zij op 15 maart 2012 knäckebröd heeft gegeten die zij in een bewaardoosje in de keukenla van mevrouw [slachtoffer] en verdachte heeft gevonden. Volgens mevrouw [huishoudster] proefde zij gelijk dat het knäckebröd anders smaakte dan normaal. Zij heeft verklaard dat zij zich tijdens het eten duizelig begon te voelen, heel erg begon te zweten, dat ze haar hart hevig voelde bonzen en dat ze bijna geen gevoel meer had vanaf haar ellebogen naar haar handen en vanaf haar knieën naar haar voeten . Deze verklaring wordt gedeeltelijk ondersteund door de verklaring van de buurvrouw van mevrouw [slachtoffer], mevrouw [buurvrouw so], die heeft verklaard dat zij op een donderdagochtend 112 had gebeld nadat de huishoudster van mevrouw [slachtoffer] op haar voordeur had gebonsd, vervolgens ineenzeeg, dreigde flauw te vallen en zei dat ze niets meer kon zien. Haar bloeddruk bleek extreem laag. .
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat van mevrouw [slachtoffer] kort voor haar dood geen met natriumazide vergiftigde Beerenburg heeft gedronken, maar gezien: de beschrijving van de ziekteverschijnselen van mevrouw [slachtoffer]; de overeenkomst tussen de ziekteverschijnselen van mevrouw [slachtoffer] en de verschijnselen die haar zuster mevrouw [zus slachtof[slachtoffer] en mevrouw [huishoudster] beschrijven na het nuttigen van drank of voedsel in de woning van mevrouw [slachtoffer]; het aantreffen van natriumazide in de fles Beerenburg; en het aantreffen van natriumazide in het lichaam van mevrouw [slachtoffer]; acht de rechtbank bewezen dat aan mevrouw [slachtoffer] gedurende langere tijd via voedsel en drank natriumazide is toegediend. In zoverre kan de met natriumazide vergiftigde Beerenburg voor het bewijs worden gebruikt. Ook dit verweer wordt verworpen.
Doodsoorzaak mevrouw [slachtoffer] Op 13 mei 2012 werd mevrouw [slachtoffer] in ernstige toestand opgenomen op de intensive care afdeling van het Radboud ziekenhuis te Nijmegen, alwaar zij omstreeks 20.30 uur overleed .
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBGEL:2013:BZ8360
5/10
1142015
ECLI:NL:RBGEL:2013:BZ8360, voorheen LJN BZ8360, Rechtbank Gelderland, 05/90063312
De intensivist heeft in een brief naar de huisarts van mevrouw [slachtoffer] onder meer vermeld, dat ten aanzien van mevrouw [slachtoffer] op 13 mei 2012 als differentiaal diagnose een intoxicatie werd overwogen op basis van de symptomen en dat uiteindelijk is geconcludeerd dat mevrouw [slachtoffer] is overleden aan een nietnatuurlijke dood . De forensische arts heeft verklaard er niet van overtuigd te zijn dat de dood van mevrouw [slachtoffer] ten gevolge van een natuurlijke oorzaak is ingetreden . Lichaamsmateriaal en spijtsera van mevrouw [slachtoffer] zijn vervolgens naar het NFI gestuurd voor nader onderzoek . In de spijtsera, glasvocht links en femoraalbloed is natriumazide aangetoond . De NFIdeskundige forensische toxicologie heeft naar aanleiding van het toxicologisch onderzoek in het lichaamsmateriaal van mevrouw [slachtoffer] geconcludeerd, dat de aangetoonde natriumazide waarschijnlijk een bijdrage heeft geleverd aan het overlijden en dat het bij uitsluiting van een andere doodsoorzaak, het overlijden kan verklaren . Volgens het onderzoek verricht door de forensische toxicologie van het NFI kunnen de gerapporteerde symptomen van mevrouw [slachtoffer] zoals genoemd in de bevindingen van patholoog drs. [pathaloog] en het lijkschouwverslag van forensische arts drs. [arts], waaronder longoedeem, verminderde mobiliteit, overgeven, coma, hemodynamische instabiliteit, lactaat acidose, duizeligheid, misselijkheid, hoofdpijn en hyperventilatie, deels passen bij een natriumazidevergiftiging. Uit het rapport van de NFI komt verder naar voren dat natriumazide relatief beperkt verkrijgbaar is, dat het menselijk lichaam geen (klinisch relevante hoeveelheden) natriumazide aanmaakt, dat het in het lichaam kan worden toegediend door injectie, na orale opname en via de luchtwegen en dat fatale doses liggen boven 10 mg/kg lichaamsgewicht . De patholoog van het NFI heeft bij sectie op het lichaam van mevrouw [slachtoffer] geconstateerd dat zij vochtrijke longen (longoedeem) had maar heeft geen anatomische doodsoorzaak gevonden. Er zijn macroscopisch en microscopisch geen ziekelijke orgaanafwijkingen gevonden waarmee het overlijden is te verklaren; er waren geen aanwijzingen voor een ernstige chronische ziekte noch voor een spierziekte. De conclusie is dat mevrouw [slachtoffer] is overleden als gevolg van vergiftiging met natriumazide . De patholoog heeft ter zitting herhaald dat er geen andere doodsoorzaak is vastgesteld dan natriumazidevergiftiging . Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat mevrouw [slachtoffer] op 13 mei 2012 is overleden ten gevolge van vergiftiging met natriumazide. Heeft verdachte de natiumazide toegediend? Rest de vraag of het verdachte is geweest die de natriumazide aan mevrouw [slachtoffer] heeft toegediend.
Verdachte ontkent mevrouw [slachtoffer] natriumazide te hebben toegediend en de raadsman heeft een tweetal alternatieve scenario’s gesuggereerd: Een ander heeft voedsel of drank van mevrouw [slachtoffer] vergiftigd. Veel personen beschikten over de sleutel van het huis en waren daartoe dus in de gelegenheid. Mevrouw [slachtoffer] kampte al een tijd met een slechte gezondheid en heeft zichzelf van het leven beroofd, mogelijk met hulp van verdachte, haar partner.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt: De beschikking over natriumazide
Mevrouw [vriendin verdachte] kent verdachte al jaren en heeft in de loop der jaren regelmatig contact met hem gehad . Mevrouw [vriendin verdachte] heeft verklaard dat verdachte spullen in haar woning bewaarde. Dit heeft verdachte ook beaamd . Bij doorzoeking van de woning van mevrouw [vriendin verdachte] is in een ladekast informatie aangetroffen over natrium en sodiumazide, waarin onder meer staat dat natriumazide “zeer giftig bij inname mond” is, dat “kleine hoeveelheden fataal [kunnen] zijn in korte tijd” en dat “sodium azide is an extremely toxic and powerful poison” . Hierover heeft mevrouw [betro[vriendin verdachte] verklaard dat het informatie betrof die zij naar aanleiding van het verzoek van verdachte om verdelgingsmiddelen, op internet had gezocht. Volgens mevrouw [vriendin verdachte] had verdachte haar verteld dat hij op het landbouwbedrijf in Marokko last had van ongedierte en muizen en vroeg hij om een vloeibaar middel waarmee de muizen snel gedood konden worden. Verder heeft mevrouw [vriendin verdachte], die destijds werkzaam was als analist in het UMC te Nijmegen, verklaard dat ze op aandringen van verdachte op haar werk had rondgekeken en natriumazide had gezien, dat zij verdachte dit had verteld en dat hij haar vervolgens had gevraagd om wat mee te nemen. Volgens mevrouw [betro[vriendin verdachte] heeft zij twee keer natriumazide aan verdachte gegeven. (De eerste keer was in het najaar van 2011, voordat verdachte naar Marokko ging. Verdachte is op 9 oktober 2011 in Marokko aangekomen en op 24 december 2011 uit Marokko vertrokken ) Toen heeft zij een concentraat van 7 mg natriumazide met demi water in een glazen potje met druppelaar en ongeveer 20 gram natriumazide in een plastic blauw buisje aan verdachte gegeven. Volgens mevrouw [vriendin verdachte] gaf verdachte, na zijn terugkeer uit Marokko, de lege buisjes aan haar terug en zei dat het niet had geholpen omdat de muizen er niet van dood gingen. De tweede keer dat mevrouw [[vriendin verdachte] natriumazide aan verdachte heeft gegeven was op 11 mei 2012 in Nijmegen. Bij die gelegenheid heeft zij meer meegegeven, omdat de oplossing de eerste keer niet sterk genoeg was, volgens verdachte. Zij heeft toen aan verdachte een blauw buisje
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBGEL:2013:BZ8360
6/10
1142015
ECLI:NL:RBGEL:2013:BZ8360, voorheen LJN BZ8360, Rechtbank Gelderland, 05/90063312
met daarin 2030 gram natriumazide gegeven, en een ander buisje met een oplossing van minimaal 8 gram in water. Verdachte heeft beaamd dat hij op 11 mei 2012 in Nijmegen was en dat hij aldaar mevrouw [vriendin verdachte] heeft ontmoet . Gelet op het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat verdachte in het najaar 2011 en op 11 mei 2012 beschikte over natriumazide.
Gelegenheid
Mevrouw [slachtoffer] heeft voor haar overlijden zelf een verband gelegd tussen de verslechtering van haar gezondheid en het nuttigen van eten en drinken bij haar thuis . Zij heeft geschreven in haar notitieboekje (“Old Amsterdam”): “Het gebeurt alleen als ik thuis ben als ik alleen ben altijd tijdens eten in de morgen/tussen de middag nooit 's avonds de hik/rommelige maag 12/11 1/2 boterham + koffie > direct foute boel 20/11 (...) 12.00 Neem griekse yoghurt + meusli 1e hap prikt op tong, metalig, word direct draaierig, prikkend voeten, koud 14.00 schele hoofdpijn (rechterdeel gezicht) mijn in oog/oor/neus.” Drs. [revalidatiearts], de revalidatiearts, heeft aangegeven dat de aanvallen van duizeligheidklachten met misselijkheid, waarvan mevrouw [slachtoffer] last had, zijn opgetreden op onder meer maandag en dinsdag 9 en 10 april 2012, maandag 16 april 2012, woensdag 18 april, in het weekeinde van 21 en 22 april en maandag 30 april 2012. Mevrouw [slachtoffer] mocht in de weekeindes naar huis. In het weekeinde van 24 maart 2012 is zij voor het eerst enkele uren thuis geweest. Hierna was zij op onder meer van 8 tot en met 10 april 2012, 13 tot en met 15 april, 21 en 22 april en 27 tot en met 30 april 2012 thuis geweest . Verdachte woonde met mevrouw [slachtoffer] in het zelfde huis. Hij was degene die mevrouw [slachtoffer] thuis verzorgde en had als geen ander de gelegenheid om haar natriumazide toe te dienen.
Motief
Verdachte heeft mevrouw [slachtoffer] in augustus 2006 in haar toenmalige boekenwinkel leren kennen . Al vrij kort daarna is hij bij haar ingetrokken en op 24 oktober 2008 zijn zij in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd . Verdachte drong er op aan dat dit huwelijk in gemeenschap van goederen zou zijn . Mevrouw [slachtoffer] heeft haar huwelijk maandenlang geheim gehouden voor haar familie en vrienden . Mevrouw [slachtoffer] heeft bij testament van 29 april 2008 aan verdachte haar woonhuis, haar aandelen in de besloten vennootschap “[BV]” en het bedrijfspand gelegateerd. Bij testament van 29 april 2009 heeft zij verdachte benoemd tot haar enige en algehele erfgenaam, met legaten aan haar broer, zus en de kinderen van haar expartner. Bij testament van 9 april 2010 heeft mevrouw [slachtoffer] verdachte, benoemd tot haar enige en algehele erfgenaam .
Voor en tijdens het huwelijk met mevrouw [slachtoffer] had verdachte veelvuldig contact met verschillende vrouwen, waarbij hij telkens hetzelfde patroon volgde: hij sprak de vrouwen in winkels of in de bibliotheek aan, nodigde ze uit voor een kop koffie en vroeg hen om hun emailadres of telefoonnummer. Mevrouw [vriendin verdachte] heeft verklaard dat het om tientallen vrouwen zou gaan en dat zij emails voor verdachte naar verschillende vrouwen heeft gestuurd vanuit haar eigen emailadres. Mevrouw [betro[vriendin verdachte] heeft mevrouw [slachtoffer] nooit ontmoet. Deze verklaring wordt bevestigd door het aantreffen van een aantal van deze emails op de computer van mevrouw [vriendin verdachte].
Enkele van die vrouwen, onder wie mevrouw [vriendin verdachte], hebben verklaard dat zij in de loop der jaren aan verdachte geld hebben gegeven. Verdachte zou geen werk hebben en een uitkering ontvangen. Volgens de heer [financieel adviseur] , die de financiële administratie van mevrouw [slachtoffer] deed, heeft verdachte grote sommen geld van de gezamenlijke rekening van verdachte en mevrouw [slachtoffer] opgenomen. Bij doorzoeking van de woning van mevrouw [vriendin verdachte] zijn op zolder tussen de spullen van verdachte 15 enveloppen met geld, met een totaalbedrag van € 150.000, aangetroffen. Uit de opnameformulieren blijkt dat dit bedrag grotendeels afkomstig is van de gezamenlijke rekening van mevrouw [slachtoffer] en verdachte . Mevrouw [vriendin verdachte] heeft verklaard dat verdachte haar had verteld dat hij veel ruzie met zijn echtgenote had en dat zijn echtgenote bemoeizuchtig was en dat hij daarom spullen bij mevrouw [vriendin verdachte] wilde bewaren. Ook post van verdachte werd bezorgd op haar huisadres. Verdachte had als enige ook een sleutel van haar huis.In juni 2009 heeft verdachte een pand in Rabat gekocht. Op de koopakte staat vermeld dat verdachte met mevrouw [betrokkene3] is gehuwd volgens de Islamitische wet. De heer [financieel adviseur] heeft verklaard dat verdachte en mevrouw [slachtoffer] ruzies hadden over geld en dat verdachte aan mevrouw [slachtoffer] had verteld dat hij het geld, dat hij had opgenomen van de gezamenlijke rekening, had gebruikt om een tandarts in Frankrijk mee te betalen.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat mevrouw [slachtoffer] overal van op de hoogte was, dat er niets ongebruikelijks was aan het contact dat hij met vrouwen had en dat het geldbedrag dat op zolder bij mevrouw [vriendin verdachte] was aangetroffen afkomstig was van de verkoop van een pand of appartement in Marokko. Verdachte heeft geen redelijke verklaring kunnen geven voor het feit dat hij dat geld niet op de gezamenlijke rekening van hem en zijn echtgenote heeft gezet. Gelet op de hierboven vermelde feiten en omstandigheden acht de rechtbank het echter niet aannemelijk dat mevrouw [slachtoffer] op de hoogte was van de contacten die haar echtgenoot onderhield met
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBGEL:2013:BZ8360
7/10
1142015
ECLI:NL:RBGEL:2013:BZ8360, voorheen LJN BZ8360, Rechtbank Gelderland, 05/90063312
diverse vreemde vrouwen, van het grote bedrag aan contant geld dat bij mevrouw [vriendin verdachte] op zolder is aangetroffen en van de aankoop door verdachte van onroerende goederen in Marokko. Geconcludeerd kan dan worden dat verdachte zijn contacten met vrouwen en zijn financiële zaken geheim heeft gehouden voor zijn echtgenote en dat hij, gezien het testament van mevrouw [slachtoffer], een financieel belang had bij haar overlijden. Conclusie
Het dossier bevat geen bewijsmiddel waaruit rechtstreeks blijkt dat het verdachte is geweest die de natriumazide aan mevrouw [slachtoffer] heeft toegediend. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, stelt de rechtbank echter vast dat: verdachte een motief had, hij heeft er sterk op aangedrongen dat zijn huwelijk met mevrouw [slachtoffer] in gemeenschap van goederen werd gesloten en daarna is het testament zo gewijzigd dat hij de enige begunstigde was; verdachte in oktober 2011 en op 11 mei 2012 de beschikking heeft gekregen over natriumazide, een gif dat maar zeer beperkt verkrijgbaar is; nadat verdachte in oktober 2011 de beschikking kreeg over de natriumazide werd mevrouw [slachtoffer] ziek; nadat verdachte op 11 mei 2012 de beschikking kreeg over de natriumazide werd mevrouw [slachtoffer] weer ziek, en is zij overleden; verdachte als geen ander in de gelegenheid was om mevrouw [slachtoffer] de natriumazide toe te dienen.
Daarom kan het niet anders dan dat het verdachte is geweest die de natriumazide aan mevrouw [slachtoffer] heeft toegediend. Dat verdachte mevrouw [slachtoffer] met voorbedachten rade heeft gedood, is een aan de aard van zijn handelen verbonden onontkoombare conclusie. Ten overvloede wijst de rechtbank erop dat de alternatieve scenario’s die de raadsman schetste, niet verder zijn gekomen dan geponeerde stellingen die op geen enkele wijze met feiten zijn gesteund. Mevrouw [slachtoffer] is tijdens haar vakantie in Turkije ziek geworden en haar gezondheidstoestand is daarna steeds verder verslechterd. Zoals hiervoor is overwogen, is bij de sectie op mevrouw een ernstige en nog actieve beschadiging van de middelste achterstreng (fasciculus gracilis) in het ruggenmerg vastgesteld, die werd veroorzaakt door eerdere niet fatale vergiftigingen. Zelfmoord vanwege haar slechte gezondheid is dan ook volstrekt niet aannemelijk. Haar gezondheid verslechterde immers door vergiftiging. Uit het dossier komt mevrouw [slachtoffer] naar voren als een gastvrij persoon, die thuis graag familie, vrienden en kennissen ontving. Natuurlijk zijn ook anderen dan verdachte in de gelegenheid geweest om haar eten en drinken te vergiftigen. Dat een ander enig motief had of, net als verdachte in de betreffende periodes over het relatief beperkt verkrijgbare natriumazide beschikte, is gesteld noch overigens aannemelijk geworden. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat: hij op 13 mei 2012 te Wageningen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte (telkens) opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van oktober 2011 t/m 13 mei 2012 de giftige stof((natrium)azide heeft toegevoegd aan voeding en/of drank waarvan hij, verdachte wist dat die [slachtoffer] deze voeding en/of drank tot zich zou nemen, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden; Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. Hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De kwalificatie van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op: moord Het feit is strafbaar.
6. De strafbaarheid van verdachte Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBGEL:2013:BZ8360
8/10
1142015
ECLI:NL:RBGEL:2013:BZ8360, voorheen LJN BZ8360, Rechtbank Gelderland, 05/90063312
7. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) jaren. De officier van justitie is tot deze eis gekomen vanwege de aard en ernst van het delict en de persoon van de verdachte.
Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank Bij de beslissing over de straf heeft de meervoudige kamer rekening gehouden met:
• de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan; • de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op: ? een reclasseringsadvies van Iriszorg, d.d. 11 oktober 2012, betreffende verdachte; ? een multidisciplinair rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, gedateerd 28 februari 2013. De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende. Verdachte heeft in ieder geval in het najaar 2011 het plan opgevat om zijn echtgenote, mevrouw [slachtoffer], van het leven te beroven. Hij heeft zijn vriendin, mevrouw [vriendin verdachte], verteld over een muizenplaag in zijn landbouwbedrijf in Marokko en haar zo ver gekregen dat zij hem van het vergif natriumazide heeft voorzien. In het najaar 2011 heeft mevrouw [vriendin verdachte], tegen de regels van haar werkgever in, natriumazide van haar werk meegenomen voor verdachte. Zo kwam verdachte in het bezit van het vergif natriumazide. Met dit vergif heeft hij etenswaren en drank in huis bewerkt, waarvan hij wist dat zijn echtgenote deze zou nuttigen. Hierna vertrok hij voor drie maanden naar Marokko. Zijn echtgenote is echter niet tijdens zijn afwezigheid overleden, maar wel zeer ernstig ziek geworden. Tegen mevrouw [vriendin verdachte] zei verdachte na zijn terugkomst uit Marokko dat het middel niet had geholpen omdat “de muizen niet waren dood gegaan” en dat hij daarom meer natriumazide nodig had. Op 11 mei 2012 heeft hij een grotere hoeveelheid natriumazide gekregen van mevrouw [vriendin verdachte]. Op 11 mei en 12 mei 2012 waren mevrouw [slachtoffer] en verdachte thuis. Verdachte gaf haar die dagen haar medicijnen, te eten en te drinken. Op 13 mei 2012 overleed zij aan natriumazidevergiftiging.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een gruwelijke moord van zijn echtgenote. Aan deze moord is voor het slachtoffer een ware lijdensweg voorafgegaan. Mevrouw [slachtoffer] heeft in haar notitieboekje (“Old Amsterdam”) en via een emailbericht aan familie en vrienden zelf aangegeven hoezeer zij leed onder haar “ziekte”. Zij heeft maandenlang pijn geleden en angsten doorstaan. Het welbewust en overdacht nemen van het leven van een ander – het hoogste goed waaraan iemand zich kan vergrijpen – is een dermate ernstig strafbaar feit dat daarvoor uitsluitend een vrijheidsbenemende straf van lange duur in aanmerking komt. Dat geldt eens te meer nu deze moord meedogenloze trekken heeft en op een voor mevrouw [slachtoffer] bijna martelende wijze is voltrokken. Met de moord heeft verdachte niet alleen onuitwisbare sporen nagelaten bij de nabestaanden, direct betrokkenen en ook de wijdere omgeving van mevrouw [slachtoffer], maar ook in ernstige mate de rechtsorde geschokt.
Hoe zwaar de familie lijdt onder het verlies en hoe hard deze moord bij de familie is aangekomen bleek ter terechtzitting ook uit de slachtofferverklaring die (mede namens de andere nabestaanden) werd afgelegd door mevrouw [zus slachtoffer], zus van het slachtoffer.
Ter terechtzitting heeft verdachte er op geen enkel moment blijk van gegeven de gevolgen van zijn handelen te overzien of zelf maar onder ogen te willen zien. Zijn houding stond uitsluitend in het teken van het vermeende onrecht dat hem door justitie en de familie van mevrouw [slachtoffer] zou zijn aangedaan. Deze houding sluit aan bij het beeld dat uit het multidisciplinair rapport van verdachte naar voren komt, namelijk van een man die weinig inzicht geeft op zijn gevoelsleven, motieven en overtuigingen en die, op grond van zijn score op de PCLR, persoonlijkheidseigenschappen heeft die kunnen worden samengevat als egoïstisch, ongevoelig en zonder wroeging gebruik maken van anderen. Er zijn sterke aanwijzingen dat verdachte een parasitaire levensstijl heeft. Uit het politieonderzoek en ook het milieuonderzoek ontstaat namelijk het beeld van een man die herhaaldelijk leugens verkondigt en er in slaagt om bij veelal kwetsbare en sociaal geïsoleerde vrouwen (soms behoorlijke) sommen geld afhandig te maken. Op grond van de onderzoeksbevindingen wordt een bestaande geestesstoornis uitgesloten.
Verdachte is dus toerekeningsvatbaar en wordt volledig verantwoordelijk gehouden voor deze moord. Gelet op de ernst van het bewezen verklaarde delict, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBGEL:2013:BZ8360
9/10
1142015
ECLI:NL:RBGEL:2013:BZ8360, voorheen LJN BZ8360, Rechtbank Gelderland, 05/90063312
en de persoon van de verdachte oordeelt de rechtbank dat voor de afdoening van de onderhavige zaak een gevangenisstraf van 18 jaar, zoals door de officier van justitie is gevorderd, passend en geboden is. De rechtbank is verder van oordeel dat het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven geldbedrag à € 150.000, toebehoort¬ aan de gemeenschappelijke boedel van verdachte en het slachtoffer en teruggegeven moet worden aan degene die verantwoordelijk is voor de verdeling van deze boedel, te weten de notaris.
8. De toegepaste wettelijke bepalingen De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27 en 289 van het Wetboek van Strafrecht. 9. De beslissing De rechtbank, rechtdoende: Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 4, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 5. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) jaren. Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Beveelt de teruggave van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedrag van € 150.000, aan rechthebbende.
Aldus gewezen door: mr. L.C.P. Goossens (voorzitter), mr. M.F. Gielissen en mr. J.J.H. van Laethem, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.P.H. Brinkman en mr. N.K. Engelbrecht, griffiers
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 april 2013.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBGEL:2013:BZ8360
10/10