232015
ECLI:NL:RBDOR:2007:BA7792, voorheen LJN BA7792, Rechtbank Dordrecht, 11/50070806
ECLI:NL:RBDOR:2007:BA7792 Instantie
Rechtbank Dordrecht
Datum uitspraak
21062007
Datum publicatie
21062007
Zaaknummer
11/50070806
Rechtsgebieden
Strafrecht
Bijzondere kenmerkenEerste aanleg meervoudig Inhoudsindicatie
De rechtbank heeft een 38jarige verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren en TBS met dwangverpleging wegens doodslag op zijn vrouw met wie hij in scheiding lag. Vrijspraak van moord. TBS met voorwaarden niet aan de orde.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Uitspraak RECHTBANK DORDRECHT MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak Parketnummer: 11/50070806 Zittingsdatum: 7 juni 2007 Uitspraak: 21 juni 2007
VERKORT STRAFVONNIS
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte], geboren in 1968, wonende te [adres en woonplaats], thans gedetineerd in de P.I. ZuidWest, locatie Dordtse Poorten, te Dordrecht.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.
1. De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij op of omstreeks 11 december 2006 te Sliedrecht opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en (al dan niet) na kalm beraad en rustig overleg, met twee, althans een of meer, mes(sen); meermalen gestoken en/of gesneden in het lichaam van die [slachtoffer] en/of (daarbij) (in) de keel van die [slachtoffer] gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2. De voorvragen
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDOR:2007:BA7792
1/6
232015
ECLI:NL:RBDOR:2007:BA7792, voorheen LJN BA7792, Rechtbank Dordrecht, 11/50070806
2.1 De geldigheid van de dagvaarding Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft het impliciet primair (moord) tenlastegelegde bewezen achtend gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren en dat aan hem de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt opgelegd.
3.2 De verdediging De verdediging heeft een bewijsverweer en een strafmaatverweer gevoerd.
4. De bewijsbeslissingen 4.1 De vrijspraak Op grond van de wettige bewijsmiddelen is de rechtbank niet tot de overtuiging gekomen dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, zodat hij zal worden vrijgesproken van hetgeen hem impliciet primair ten laste is gelegd (moord). De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. Op 11 december 2006 is verdachte naar de echtelijke woning gefietst, volgens zijn verklaring om met zijn echtgenote af te spreken wie wanneer naar het gemeentehuis zou gaan om te regelen dat verdachte in de Gemeentelijke basisadministratie niet zou worden uitgeschreven op het adres van de echtelijke woning. Verdachte en zijn echtgenote waren verwikkeld in een echtscheidingsprocedure en woonden feitelijk niet meer samen. Verdachte heeft bij de echtelijke woning aangeklopt, er is opengedaan en verdachte heeft verklaard dat hij vervolgens met zijn echtgenote is gaan praten. De als getuige gehoorde [betrokkene 1] en [betrokkene 2], kinderen van verdachte en zijn echtgenote, hebben bij de politie bevestigd dat hun ouders eerst met elkaar hebben gepraat (verklaring [betrokkene 1]: stuk 01.G7.10, bladzijde 5; verklaring [betrokkene 2]: stuk 01.G9.01, bladzijde 4). Dat verdachte ongewapend naar de echtelijke woning is gegaan en met zijn echtgenote is gaan praten, wijst niet in de richting dat hij tevoren had besloten zijn echtgenote om het leven te brengen. Dat verdachte een paar weken eerder op het gemeentehuis heeft gezegd dat hij zijn echtgenote zou “afmaken” als zij niet zou meewerken aan het ingeschreven blijven staan op het adres van de echtelijke woning en dat hij daar wel “een paar jaar” voor over had, leidt in dit verband niet tot een andere slotsom. Deze uitlatingen impliceren niet zonder meer dat verdachte had besloten zijn echtgenote om het leven te brengen, maar kunnen ook ondoordacht zijn gedaan als gevolg van een uitbarsting van woede.
Volgens de verklaring van verdachte heeft zijn echtgenote tijdens het gesprek op 11 december 2006 gezegd dat zij naar het gemeentehuis zou gaan als hij zou meewerken aan de echtscheiding. Verdachte zei vervolgens dat hij “liever gisteren dan vandaag” wilde scheiden, waarop zijn echtgenote boos werd en zei dat zij nergens aan zou meewerken. Dit was volgens verdachte het moment waarop hij in woede ontstak, waarna zijn echtgenote naar de tuin rende, verdachte haar achterna rende en onderweg naar de tuin in de keuken twee messen pakte, zijn echtgenote van de schutting aftrok waar zij overheen probeerde te klimmen en vervolgens op haar instak tot de dood erop volgde. Verdachte was naar eigen zeggen buiten zinnen van woede en kwam pas na het toebrengen van de messteken tot bezinning. Naar het oordeel van de deskundigen prof. dr. H.J.C. van Marle en dr. S.G. Vitale is sprake geweest van een tot uitbarsting komen van door verdachte opgekropte frustraties en ergernissen, waarbij verdachte onvoldoende in staat was zijn woede onder controle te houden. Gelet op de (vermoedelijke) gemoedstoestand van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde en gezien de zeer korte tijdsspanne tussen zijn beslissing messen te pakken en het steken van zijn echtgenote met deze messen, in samenhang bezien, kan het handelen van verdachte naar het oordeel van de rechtbank worden verklaard vanuit één heftige gemoedsbeweging bij verdachte. De rechtbank is er niet van overtuigd
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDOR:2007:BA7792
2/6
232015
ECLI:NL:RBDOR:2007:BA7792, voorheen LJN BA7792, Rechtbank Dordrecht, 11/50070806
dat verdachte de gelegenheid heeft gehad over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Dit laat onverlet dat verdachte zijn echtgenote opzettelijk heeft gestoken en dat bewezen kan worden verklaard hetgeen verdachte impliciet subsidiair ten laste is gelegd (doodslag).
4.2 De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
op 11 december 2006 te Sliedrecht opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met twee messen meermalen gestoken en gesneden in het lichaam van die [slachtoffer] en daarbij in de keel van die [slachtoffer] gestoken en gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.3 De bewijsmiddelen De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, lid 1 sub 5° van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen, waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. Het bewezenverklaarde levert op: ten aanzien van impliciet subsidiair: DOODSLAG.
6. De strafbaarheid van de verdachte
6.1 De rapporten van de deskundigen Uit het door hoogleraar forensische psychiatrie prof. dr. H.J.C. van Marle, verbonden aan het Erasmus Medisch Centrum te Rotterdam, omtrent verdachte uitgebrachte rapport d.d. 30 mei 2007 komt onder meer naar voren, verkort en zakelijk weergegeven: Verdachte vertoont een beperkt invoelend vermogen, een denken dat rond hem zelf gecentreerd is en rigide ideeën, passend bij een persoonlijkheidsstoornis met narcistische en dwangmatige trekken. Dit was ten tijde van het hem tenlastegelegde het geval. Deze stoornis verklaart verdachtes gedragskeuze c.q. gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde. Zijn persoonlijkheid waarbij hij niet in staat is anderen aan te voelen, rationeel is, een hoog streefniveau heeft en op zichzelf gericht is, in combinatie met de situatie waar verdachte zich in bevond, de chronische huwelijksproblematiek en de operatie waardoor hij niet kon werken, welke beiden krenkend voor hem waren, zorgden voor de agressieve impulsdoorbraak. Hij kan zich weinig herinneren van het delict, wat verklaard kan worden, doordat er op het moment van enorme woede sprake is geweest van een bewustzijnsvernauwing, waarin hij zelf geen controle meer had over zichzelf. Concluderend is er sprake van een verminderde toerekeningsvatbaarheid, aangezien de situatie en de aanloop ertoe tevens een grote rol hebben gespeeld.
Uit het door psycholoog dr. S.G. Vitale, verbonden aan het Erasmus Medisch Centrum te Rotterdam, omtrent verdachte uitgebrachte rapport d.d. 26 april 2007 komt onder meer naar voren, verkort en
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDOR:2007:BA7792
3/6
232015
ECLI:NL:RBDOR:2007:BA7792, voorheen LJN BA7792, Rechtbank Dordrecht, 11/50070806
zakelijk weergegeven: Verdachte heeft een persoonlijkheidsstoornis met narcistische en dwangmatige trekken, die maakt dat hij met name in intieme relaties bij verlies van controle en op momenten van krenkingen reageert met agressieve impulsen. Hij beschikt over onvoldoende interne controle mechanismen om deze agressieve impulsen te beheersen. Tijdens het tenlastegelegde was er sprake van een narcistische woedeuitbarsting en controleverlies als gevolg van het tegenwerken door het slachtoffer, waarbij verdachte narcistisch werd gekrenkt en de controle over de situatie verloor. De persoonlijkheidsstoornis met narcistische en dwangmatige trekken en de daaruit voortkomende narcistische woedeuitbarsting beïnvloedden zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde zodanig dat het tenlastegelegde daaruit verklaard kan worden. Verdachte had op het moment van de woedeuitbarsting onvoldoende interne controle mechanismen om zichzelf te beheersen en heeft in een moment van bewustzijnsvernauwing een mes/messen gepakt en het slachtoffer aangevallen. Men kan adviseren verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren.
6.2 Het oordeel van de rechtbank De rechtbank heeft kennis genomen van de conclusies van voornoemde deskundigen met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en neemt deze over op grond van de onderbouwing ervan.
Nu ook overigens uit het onderzoek ter terechtzitting geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is verdachte strafbaar voor het door hem gepleegde strafbare feit.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering De rechtbank heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte had met zijn vrouw met wie hij in scheiding lag jarenlang een soort haatliefde verhouding, waarin door verdachte (en zijn echtgenote) niet werd geschroomd geweld te gebruiken. De echtgenote van verdachte heeft zelfs een periode in een blijfvanmijnlijfhuis doorgebracht. In deze huwelijksproblematiek en in de periode van na de operatie, waardoor hij niet kon werken, heeft verdachte in een vlaag van razernij zijn vrouw op een gruwelijke en zeer gewelddadige wijze om het leven gebracht. Hij heeft haar met twee messen tientallen keren in het lichaam en de keel gestoken en gesneden. Het slachtoffer heeft letterlijk doodsangsten uitgestaan en moet, afgaande op de wijze waarop verdachte te werk is gegaan, veel pijn hebben geleden voordat zij is overleden. De directe aanleiding hiervoor was het feit dat het slachtoffer weigerde mee te werken aan een inschrijving van verdachte in de basisadministratie na een eerdere toezegging. De rechtbank rekent het verdachte zeer aan dat hij dit feit heeft gepleegd in bijzijn van hun drie kinderen. Dat zij weliswaar niets hebben gezien van de toedracht zelf, doet niets af aan de ernstige psychische gevolgen die dit voor hen meebrengt, te minder nu zij wel hebben gehoord dat hun moeder (in paniek en van pijn) gilde. Het leed dat verdachte aan zijn kinderen en de overige nabestaanden heeft toegebracht is immens. De kinderen zullen verder moeten leven zonder hun moeder. Zij moeten bovendien leven met de wetenschap dat hun moeder is gedood door hun eigen vader. De wetenschap van de gruwelijke wijze waarop het slachtoffer om het leven is gebracht zal het hen nog moeilijker maken dit verlies te verwerken. Het zeer gewelddadige handelen van verdachte heeft daarnaast ook veel maatschappelijke onrust teweeggebracht. Dergelijke feiten schokken de rechtsorde op buitengemeen grove wijze.
Voor wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de rapporten van voornoemde deskundigen, het rapport van Reclassering Nederland d.d. 27 april 2007, alsmede het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 11 april 2005, waaruit blijkt dat verdachte nog niet eerder met justitie in aanraking is gekomen. Zoals overwogen is verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te achten voor het door hem begane feit.
Uit het rapport van hoogleraar forensische psychiatrie prof. dr. H.J.C. van Marle, voornoemd, komt omtrent de afdoening van de zaak onder meer het navolgende naar voren, verkort en zakelijk weergegeven: Met name het feit dat verdachte instrumentele relaties aangaat en een egocentrisch, rigide beeld van de wereld heeft, zal ook zorgen voor frustraties in een volgende relatie en tevens in andere sociale relaties. Als verdachte niet leert zijn agressie beter te hanteren, is er gevaar op recidive. Risicofactoren zijn zijn gebrekkige beheersing van zijn gedrag, impulsiviteit, geen verantwoordelijkheid nemen voor zijn eigen gedrag, een parasitaire levensstijl, jeugdcriminaliteit en neiging tot verveling. Er waren tevens meerdere stress veroorzakende factoren aanwezig zoals zijn operatie, niet kunnen werken en het moeizaam verlopen van de scheidingsprocedure. Zijn persoonlijkheid met een egocentrisch, rigide beeld van de wereld maakt dat hij bij een situatie met meerdere stress veroorzakende factoren controle over zijn gedrag verliest.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDOR:2007:BA7792
4/6
232015
ECLI:NL:RBDOR:2007:BA7792, voorheen LJN BA7792, Rechtbank Dordrecht, 11/50070806
Het zal nodig zijn door behandeling verdachte meer inzicht te geven in zijn eigen handelen en dat van andere mensen om op grond daarvan zijn agressie beter te reguleren. Om dit te bereiken is een intensieve behandeling noodzakelijk die gecontroleerd is en gemakkelijk bereikbaar voor ouders en kinderen vanwege zijn isolement. Daarbij moet gedacht worden aan een gesloten en voldoende beveiligde psychiatrische setting. Ter beschikkingstelling met dwangverpleging in een tbskliniek, waarbij voldoende mogelijkheden zijn voor bezoek van zijn kinderen en zijn naasten heeft de voorkeur.
Uit het rapport van psycholoog S.G. Vitale, voornoemd, komt omtrent de afdoening van de zaak onder meer het navolgende naar voren, verkort en zakelijk weergegeven: Omdat verdachte vanuit zijn persoonlijkheidsstoornis agressief kan reageren op controle verlies en narcistische krenkingen zal de kans op recidive meer dan gemiddeld aanwezig zijn. Daarbij moet tevens in ogenschouw worden genomen dat verdachte sociale contacten op een functionele wijze aangaat en emotionele afstand probeert te bewaren. Met name binnen de intieme relationele sfeer is de kans groot dat de druk toeneemt en daarmee de kans op nieuwe agressieve impulsen aanwezig is. De partnerkeuzes van verdachte tot nu toe lijken dan ook grotendeels beïnvloed door zijn persoonlijkheid, zodat de controle en de emotionele afstand binnen deze relaties aanwezig waren. Het verdient aanbeveling verdachte verplicht op te nemen in een tbsinstelling, waar een behandeling kan worden gestart gericht op zijn persoonlijkheidsstoornis en zijn beperkte interne controle mechanismen. Gezien de kans op recidive dusdanig aanwezig is dat behandeling noodzakelijk is, zijn zowel een ambulante als een klinische behandeling in een psychiatrisch ziekenhuis geen werkelijke optie. Ter beschikking stelling met dwangverpleging in een tbskliniek heeft de voorkeur.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege dient te worden opgelegd, mede in aanmerking genomen dat bij verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde feit een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond; het bewezen verklaarde feit een misdrijf betreft als omschreven in artikel 37a, eerste lid aanhef sub 1° van het Wetboek van Strafrecht; de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel met verpleging eist.
Met name gezien de aard en ernst van de bij verdachte aanwezige stoornis van de geestvermogens en het naar het oordeel van de deskundigen Van Marle en Vitale gebrekkige eigen inzicht van verdachte in deze stoornis, acht de rechtbank het van groot belang dat verdachte niet alleen een behandeling ondergaat, maar dat ook voldoende mogelijkheden bestaan om te controleren in hoeverre deze behandeling vruchten afwerpt. Een ambulante behandeling biedt deze mogelijkheid naar het oordeel van genoemde deskundigen in het geval van verdachte onvoldoende. De rechtbank acht dit oordeel van de deskundigen toereikend onderbouwd en verenigt zich daarmee. Door de verdediging is aangevoerd dat het recidiverisico in de rapporten van de deskundigen onvoldoende is onderbouwd en dat deze onderbouwing ten dele feitelijke grondslag mist, bijvoorbeeld waar het de partnerkeuze van verdachte betreft. Naar het oordeel van de rechtbank kan er in dit verband niet aan worden voorbijgezien dat verdachte zich weliswaar gelukkig niet eerder schuldig heeft gemaakt aan een geweldsmisdrijf als hier aan de orde, maar dat hij het slachtoffer tijdens het huwelijk wel meermalen heeft mishandeld en dat zij gedurende een bepaalde periode in een blijfvan mijnlijfhuis heeft gezeten. De rechtbank ziet hierin een bevestiging van de juistheid van het oordeel van de deskundigen dat verdachte zijn agressie onvoldoende onder controle kan houden en dat dit een structureel en ernstig probleem is. Mede in dit licht bezien verenigt de rechtbank zich met de conclusie van de deskundigen aangaande het recidiverisico. Het door de verdediging genoemde alternatief van TBS met voorwaarden behoort gelet op artikel 38b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht uitsluitend tot de mogelijkheden als een vrijheidsstraf van ten hoogste drie jaar wordt opgelegd. Een gevangenisstraf van drie jaar doet naar het oordeel van de rechtbank volstrekt onvoldoende recht aan de aard en ernst van het door verdachte gepleegde misdrijf en de omstandigheden waaronder het is begaan. Reeds hierom is het opleggen van TBS met voorwaarden niet aan de orde. De rechtbank is van oordeel dat, met name gelet op het feit dat verdachte zijn vrouw in bijzijn van hun kinderen op gruwelijke wijze heeft omgebracht en de traumatische ervaringen die zijn kinderen hebben doorstaan en thans nog doorstaan, de door de officier van justitie gevorderde straf recht doet aan de ernst van het door verdachte begane feit en de omstandigheden waaronder dat feit is begaan. Zij zal verdachte dan ook tot deze straf veroordelen, ook al acht zij in tegenstelling tot de officier van justitie het impliciet primair (moord) tenlastegelegde niet bewezen.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf en maatregel zijn gegrond op de volgende wettelijke voorschriften: de artikelen 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDOR:2007:BA7792
5/6
232015
ECLI:NL:RBDOR:2007:BA7792, voorheen LJN BA7792, Rechtbank Dordrecht, 11/50070806
9. De beslissing
De rechtbank verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder impliciet primair is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij; verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals vermeld onder 4.2 van dit vonnis; verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij; verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5. vermelde strafbare feit oplevert; verklaart de verdachte hiervoor strafbaar; veroordeelt de verdachte wegens dit feit tot:
* een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 6 (zes) JAREN; beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht; * GELAST DAT DE VERDACHTE TER BESCHIKKING WORDT GESTELD; * BEVEELT DAT DE TER BESCHIKKING GESTELDE VAN OVERHEIDSWEGE WORDT VERPLEEGD.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.M.A. Hinfelaar, voorzitter, mr. R.R. Roukema en mr. B. van Velzen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. van Vugt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 juni 2007.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDOR:2007:BA7792
6/6