ECLI:NL:RBDHA:2015:4776 Instantie Datum uitspraak Datum publicatie
Rechtbank Den Haag 02042015 28042015
Zaaknummer Rechtsgebieden
VK14_26214 Vreemdelingenrecht
Bijzondere kenmerken Bodemzaak Eerste aanleg enkelvoudig Inhoudsindicatie
Vindplaatsen
intrekking verblijfsvergunning asiel, Libie, actuele situatie, geen artikel 15c situatie. Rechtspraak.nl
Uitspraak RECHTBANK DEN HAAG Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 14/26214 Vnummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 2 april 2015 in de zaak tussen
[naam], eiser, gemachtigde: mr. G.H.P. Buren,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, daaronder mede begrepen diens rechtsvoorgangers, verweerder, gemachtigde: mr. L. Beening.
Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 24 oktober 2014.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 9 februari 2014. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig B. Arabi, tolk Arabisch. Ter zitting is het onderzoek gesloten. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak eenmaal verlengd.
Overwegingen 1. Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedag] 1986 en de Libische nationaliteit te bezitten. Op 22 juli 2009 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij besluit van 4 januari 2010 heeft verweerder de gevraagde vergunning aan eiser verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), met ingang van 22 juli 2009 en geldig tot 22 juli 2014. Op 12 augustus 2013 heeft verweerder een voornemen kenbaar gemaakt tot intrekking van de verleende vergunning. Eiser heeft op 13 juni 2014 een aanvraag tot verlenging van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, tevens een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ingediend. Op 14 juli 2014 heeft verweerder een voornemen uitgebracht tot afwijzing van deze aanvraag. 2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met terugwerkende kracht ingetrokken tot 20 juli 2012 omdat de grond voor verlening is komen te vervallen. Verweerder heeft bij hetzelfde besluit de aanvraag tot verlenging van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat uit het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Libië van 25 mei 2012 blijkt dat de verandering van omstandigheden door de regimewijziging en de dood van Gadaffi een voldoende ingrijpend en niet voorbijgaand karakter heeft en er in het algemeen geen beperkingen voor Libiërs gelden om het land in en uit te reizen. Voorts heeft verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser op grond van zijn eerdere relaas (extunctoets) dan wel zijn huidige situatie (exnunctoets) niet in aanmerking komt voor een asielvergunning op een van de (overige) gronden bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000. Tot slot heeft verweerder bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor een ambtshalve te verlenen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. 3. Eiser heeft in beroep, onder verwijzing naar de zienswijze, aangevoerd dat de aan hem verleende asielvergunning ten onrechte is ingetrokken. Eiser vreest nog steeds de wraak van de vader van het kind dat bij een door eiser veroorzaakt verkeersongeval overleden is. Eiser heeft verder verklaard dat zijn naam ten tijde van het oude regime voorkwam op een lijst van gezochte personen. Hij heeft ter onderbouwing van deze stelling een kopie van een arrestatiebevel overgelegd. Eiser stelt verder dat de veiligheidssituatie in Libië is verslechterd en dat in Libië sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn 2011/95/EU, voorheen: 2004/83/EG (de Definitierichtlijn). Hij verwijst daartoe naar het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Libië van september 2013. Verder verwijst hij naar het Country Report van het US Department of State, een artikel van Human Rights Watch van 5 december 2014, een stuk van de UNHCR met de titel “UNHCR position on returns to Libya” van november 2014, artikelen van Vluchtweb, de brief van staatssecretaris Teeven van 16 januari 2015, gericht aan de Tweede Kamer en diverse artikelen (onder meer BBC News) van december 2014 en januari 2015. Eiser verwijst voorts naar recente jurisprudentie. Eiser beroept zich tot slot op het recht op eerbiediging van
zijn privéleven, zoals beschermd door artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiser voert hiertoe aan dat hij inmiddels geruime tijd in Nederland verblijft en inmiddels geïntegreerd is. 4. In artikel 29 van de Vw 2000 staat vermeld op welke gronden een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend. 5. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. In het tweede lid, aanhef en onder c, is bepaald dat bij het onderzoek naar de aanvraag mede wordt betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling niet beschikt over een voor toegang tot Nederland vereist document voor grensoverschrijding, tenzij hij zich onverwijld onder opgave van de plaats waar of waarlangs hij Nederland is binnengekomen heeft vervoegd bij een ambtenaar, belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen, en daar kenbaar heeft gemaakt dat hij asiel wenst. In het tweede lid, aanhef en onder f, is bepaald dat bij het onderzoek naar de aanvraag mede wordt betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
6. Ingevolge artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 kan de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden ingetrokken indien de grond voor verlening, bedoeld in artikel 29, is komen te vervallen. 7 . Ingevolge artikel 3.37e van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV 2000), voor zover hier van belang, wordt bij de beoordeling of een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, die is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000, wordt ingetrokken op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000, in aanmerking genomen of de wijziging van de omstandigheden een voldoende ingrijpend en nietvoorbijgaand karakter heeft om de gegronde vrees voor vervolging dan wel het reële risico op ernstige schade weg te nemen. De rechtsgrond voor verlening van de desbetreffende verblijfsvergunning heeft niet opgehouden te bestaan indien de vreemdeling dwingende redenen kan aanvoeren die voorvloeien uit vroegere vervolging dan wel uit vroegere ernstige schade, om te weigeren de bescherming in te roepen van het land waarvan hij de nationaliteit bezit, of, in het geval van een staatloze, van het land waar hij vroeger zijn gewone verblijfsplaats had.
De rechtbank overweegt als volgt.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er als gevolg van de regimewijziging in 2011 in Libië sprake is van een wijziging van omstandigheden in Libië van een voldoende ingrijpend en niet voorbijgaand karakter, in de zin van artikel 3.37e van het VV 2000. Verweerder heeft zich in dit verband kunnen beroepen op het algemeen ambtsbericht over Libië van de minister van Buitenlandse zaken van mei 2012 en op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 25 oktober 2013 met zaaknummer 201207680/1/V4 (www.raadvanstate.nl). Daarmee is de grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, op basis waarvan eiser op 4 januari 2010 een asielvergunning werd verleend, niet langer aanwezig. De rechtbank stelt vast dat eiser in beroep niet heeft bestreden dat verweerder aan de intrekking terugwerkende kracht heeft verleend tot 20 juli 2012. 9. Vervolgens staat ter beoordeling of verweerder terecht heeft geoordeeld dat eiser niet in aanmerking
komt voor verlening van een verblijfsvergunning asiel op één van de andere gronden van artikel 29 van de Vw 2000. Allereerst moet, gelet op de beroepsgronden, worden beoordeeld of eiser vanwege zijn individuele asielrelaas in aanmerking hoort te komen voor een asielvergunning. 10. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvragen met toepassing van het eerste lid van artikel 31 van de Vw 2000, gelezen in samenhang met artikel 31, tweede lid, aanhef, onder c en f, van de Vw 2000, afgewezen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser zich na aankomst in Nederland niet onverwijld heeft gemeld. Daarnaast stelt verweerder dat eiser toerekenbaar geen documenten heeft overgelegd om zijn nationaliteit, identiteit en reisroute te kunnen vaststellen. Het asielrelaas ontbeert volgens verweerder de vereiste positieve overtuigingskracht. 11. Vaststaat dat eiser bij zijn inreis in Nederland niet in het bezit was van een geldig document voor grensoverschrijding en zich niet onverwijld heeft gemeld. Hij is immers naar eigen zeggen op 27, 28 of 29 mei 2009 ingereisd en heeft zich op 4 juni 2009, minstens zeven dagen later, aangemeld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de reden van eiser om zich niet onverwijld te melden, te weten dat hem door de Libische kennis bij wie hij verbleef aangeraden was eerst wat te rusten, waarna deze hem naar Ter Apel zou brengen, niet verschoonbaar hoeven achten. Gelet op het voorgaande heeft verweerder het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 in redelijkheid aan eiser heeft kunnen tegenwerpen. 12. Verweerder heeft artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 eveneens aan eiser kunnen tegenwerpen nu eiser toerekenbaar geen documenten heeft overgelegd om zijn nationaliteit, identiteit, of reisroute te kunnen vaststellen. Eiser heeft slechts een kopie van enkele pagina’s van zijn paspoort, dat hij stelt al enige tijd geleden in Libië kwijt te zijn geraakt, overgelegd alsmede zijn rijbewijs. Eiser heeft verder verklaard dat hij vanuit Libië per auto met een visum naar Tunesië is gereisd waar hij zes maanden verbleven heeft en dat hij vanuit Tunis per vliegtuig met een vals paspoort naar Nederland is gereisd. Het paspoort en vliegticket heeft eiser naar zijn zeggen bij de Libische kennis in Nederland achtergelaten. Van eiser mag verwacht worden dat hij zijn verklaringen met documenten weet te staven. Niet is gebleken dat het onmogelijk was om deze documenten uiterlijk in de fase van de bestuurlijke besluitvorming naar voren te brengen. 13. Verweerder heeft dan ook terecht beoordeeld of van het asielrelaas van eiser positieve overtuigingskracht uitgaat. 14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het asielrelaas van eiser positieve overtuigingskracht mist. De rechtbank stelt vast dat verweerder geloofwaardig acht dat eiser gedetineerd is geweest vanwege het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeluk. Verweerder heeft niet geloofwaardig geacht dat de familie van één van de omgekomen kinderen bloedwraak wil, gegeven het feit dat eiser strafrechtelijk vervolgd en veroordeeld is. Verweerder acht evenmin geloofwaardig dat eiser ten tijde van het oude regime gesignaleerd zou hebben gestaan. De rechtbank volgt dit standpunt van verweerder. Niet valt in te zien waarom de autoriteiten eiser niet zouden hebben aangehouden bij het aanvragen van reisdocumenten eiser stelt immers dat hij is uitgereisd met een visum dan wel bij het doen van aangifte, nadat de oom van het slachtoffer van het verkeersongeluk geprobeerd had eiser aan te rijden. Eiser heeft verder verklaard dat hij aangifte heeft proberen te doen van de bedreigingen door de vader van het omgekomen kind, maar dat de politie dit bij gebrek aan bewijs weigerde. Daaruit hoefde verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet af te leiden dat eiser daadwerkelijk werd bedreigd. 15. Na het intrekkingsgehoor, op 22 oktober 2013, heeft eiser een kopie van een arrestatiebevel overgelegd, gedateerd 12 april 2013. De rechtbank acht bij de beoordeling daarvan van belang dat de inhoud van dat arrestatiebevel vaag is: het vermeldt slechts de naam van betrokkene zonder verdere aanduiding van geboortedatum of woonplaats. Niet valt in te zien waarom de autoriteiten het risico van persoonsverwisseling niet zouden willen uitsluiten. Daarnaast vermeldt het arrestatiebevel dat er sprake is van een openstaand procesverbaal van onderzoek, eveneens zonder nadere aanduiding van feiten en
omstandigheden. Dit roept de vraag op waarom in deze context een maatregel als het uitvaardigen van een arrestatiebevel toegepast zou worden. Verder is niet duidelijk hoe eiser in het bezit is gekomen van het arrestatiebevel. 16. Verweerder heeft zich gelet op het vooroverwogene, toetsend naar de situatie ten tijde van het inwilligend besluit en naar de situatie ten tijde van het bestreden besluit, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het niet aannemelijk is dat eiser gezocht wordt door de autoriteiten in zijn land van herkomst, noch dat hij te vrezen heeft voor bloedwraak van familie van één van de slachtoffers van het door eiser veroorzaakte verkeersongeval. 17. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser op grond van zijn individuele asielrelaas niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. 18. Vervolgens staat, gelet op de beroepsgronden, ter beoordeling of de veiligheidssituatie in Libië, of een deel daarvan, zodanig ernstig is verslechterd, dat thans sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. Deze bepaling is inmiddels geïmplementeerd in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vw 2000. 19. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak van Elgafaji tegen Nederland, van 17 februari 2009, C465/07, ECLI:EU:C:2009:94, vloeit het volgende voort. Artikel 15, aanhef en onder c, gelezen in samenhang met artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Definitierichtlijn, beoogt bescherming te bieden in de uitzonderlijke situatie dat de mate van willekeurig geweld in het aan de gang zijnde gewapend conflict dermate hoog is dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar het betrokken land of, in voorkomend geval, naar het betrokken gebied, louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op de in artikel 15, aanhef en onder c, bedoelde ernstige schade. 20. Artikel 3 van het EVRM ziet – gezien de daaraan door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens gegeven uitleg in het arrest van 17 juli 2008 in de zaak van NA. tegen het Verenigd Koninkrijk, nr. 25904/07, JV 2008/329 – ook op de uitzonderlijke situatie, beschreven in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. 21. Ter zitting heeft eiser desgevraagd verklaard dat hij voor zijn vertrek woonachtig was in de stad [plaats], gelegen op 350 km afstand van Tripoli, zijn geboortestad. Eiser is derhalve niet afkomstig uit één van de actuele conflicthaardgebieden. In het bestreden besluit heeft verweerder zich, onder verwijzing naar het algemene ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Libië van september 2013 en het UNHCRrapport van 4 september 2014, op het standpunt gesteld dat de situatie in Libië zorgwekkend is maar dat er geen sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 3 van het EVRM en artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. De rechtbank overweegt dat de Afdeling in de uitspraken van 27 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:786 en 780) geoordeeld heeft dat uit de in die zaak betrokken stukken niet kan worden afgeleid dat zich op 16 januari 2015 het moment van sluiting van het onderzoek ter zitting bij de Afdeling voormelde uitzonderlijke situatie in Tripoli of Benghazi voordeed. De door eiser overgelegde berichten en landendocumentatie uit 2014 geven geen wezenlijk ander beeld van de algemene veiligheidssituatie in Tripoli, Benghazi, of buiten de conflicthaardgebieden. Verweerder heeft derhalve terecht bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor een asielvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vw 2000. 22. De rechtbank komt tot de volgende conclusie. Verweerder heeft de verblijfsvergunning asiel van eiser terecht ingetrokken, nu de grond voor vergunningverlening is vervallen en er geen overige gronden zijn voor verlening van een asielvergunning. Dit brengt tevens met zich dat verweerder terecht heeft bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor verlening van een asielvergunning voor onbepaalde tijd, of voor verlenging van zijn asielvergunning voor bepaalde tijd. 23. Eiser beroept zich tot slot op het recht op eerbiediging van zijn privéleven zoals beschermd door artikel 8
van het EVRM. De rechtbank dient het standpunt van verweerder hierover enigszins terughoudend te toetsen. De rechtbank volgt verweerders standpunt dat er geen sprake is van schending van artikel 8 van het EVRM. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat eiser ten tijde van het bestreden besluit ongeveer zes jaar in Nederland heeft verbleven. Verder is niet gebleken dat eiser dusdanig in de Nederlandse samenleving is geïntegreerd dat hij niet meer zou kunnen aarden in zijn land van herkomst. Evenmin is gebleken dat eiser een intensief netwerk van persoonlijke, sociale en economische banden onderhoudt in Nederland. Het beroep van eiser op artikel 8 van het EVRM treft daarom geen doel. Verweerder heeft terecht bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor een ambtshalve te verlenen reguliere verblijfsvergunning op deze grond. 24. Het beroep is ongegrond. 25. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 april 2015.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.