2542015
ECLI:NL:RBDHA:2015:4658, Rechtbank Den Haag, Parketnummer: 09/77722814
ECLI:NL:RBDHA:2015:4658 Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
24042015
Datum publicatie
24042015
Zaaknummer
Parketnummer: 09/77722814
Rechtsgebieden
Strafrecht
Bijzondere kenmerkenEerste aanleg meervoudig Inhoudsindicatie
De rechtbank Den Haag veroordeelt een 16jarige scholier voor moord omdat hij op 10 oktober 2014 op het Corbulo College in Voorburg een 15jarige medescholier met een mes om het leven heeft gebracht. Bij de minderjarige dader zijn stoornissen vastgesteld die een belangrijke rol hebben gespeeld bij het delict en waardoor hij verminderd toerekeningsvatbaar is. Hij krijgt daarom niet de maximale jeugddetentie maar, conform de eis van het Openbaar Ministerie, een celstraf van twintig maanden. Om te voorkomen dat zijn stoornissen, waaronder een gedragsstoornis, ertoe leiden dat hij nog een keer een ernstig feit begaat, krijgt hij daarnaast verplichte behandeling, een zogenoemde jeugdtbs. Verder moet hij de kosten van de begrafenis van het slachtoffer betalen aan de nabestaanden.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/77722814
Datum uitspraak: 24 april 2015
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte], geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats], adres: [adres 1] te [woonplaats], thans preventief gedetineerd in [jeugdinrichting].
1 Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 19 januari 2015 en 9 en 10 april 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C. Rijnaarts en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. H. Weisfelt, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:4658
1/15
2542015
ECLI:NL:RBDHA:2015:4658, Rechtbank Den Haag, Parketnummer: 09/77722814
2 De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 oktober 2014 te Voorburg [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer] met een mes, althans een steekwapen, althans een puntig voorwerp in de hals/nek gestoken, althans tegen de hals/nek geslagen terwijl hij een mes, althans een steekwapen, althans een puntig voorwerp in zijn hand had, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
3 Bewijsoverwegingen 3.1 Inleiding Op 10 oktober 2014 is [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) in Voorburg overleden. Niet ter discussie staat dat [slachtoffer] is overleden door toedoen van [verdachte] (hierna: de verdachte). De vragen die de rechtbank dient te beantwoorden zijn of het handelen van de verdachte kan worden gekwalificeerd als moord of doodslag en voorts of en zo ja in welke mate, dit handelen aan de verdachte kan worden toegerekend. 3.2 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich – kort samengevat – op het standpunt gesteld dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dient te verklaren dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de moord op [slachtoffer]. 3.3 Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft zich – kort samengevat – primair op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde, nu bij de verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, aanwezig was op de dood van [slachtoffer]. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat geen sprake was van voorbedachte raad, zodat de rechtbank in ieder geval niet tot een bewezenverklaring van moord kan komen. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu sprake was van putatief noodweer(exces). 3.4 De beoordeling van de tenlastelegging1 3.4.1 Toedracht van het delict Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat de rechtbank uit van de volgende toedracht van het delict. Melding en eerste bevindingen plaats delict Op vrijdag 10 oktober 2014 te 13.24 uur kwam er bij de politie een melding binnen dat op het Corbulo College, gelegen aan de [adres 2] Voorburg, een steekpartij had plaatsgevonden. Nadat verbalisanten ter plaatse waren gekomen, begrepen zij van omstanders dat zich binnen in de school een slachtoffer van de steekpartij bevond.2 Van de aanwezige medewerkers van school hoorden de verbalisanten dat het slachtoffer – naar later bleek [slachtoffer] – de kamer van de adjunctdirecteur in was komen lopen terwijl hij onder het bloed zat. Kort hierna was [slachtoffer] bewusteloos op de grond gevallen, waarna men was begonnen met reanimeren. Vervolgens meldde zich bij een van de op school aanwezige verbalisanten een jongen, genaamd[naam]), die vertelde dat hij had gezien dat [slachtoffer] en de verdachte ruzie hadden in een nis grenzend aan de binnenplaats van de school. Hij verklaarde te hebben gezien dat de verdachte een mes in zijn hand had en dat de verdachte daarmee [slachtoffer] in zijn nek had gestoken. Ook had hij gezien dat [slachtoffer], nadat hij was gestoken, met een hand op zijn keel naar binnen was gerend en dat hij hevig bloedde. [naam] verklaarde ook dat de ruzie tussen [slachtoffer] en de verdachte al was begonnen in de klas en dat [slachtoffer] en de verdachte hadden afgesproken om na schooltijd met elkaar te gaan vechten. Ook verklaarde op dat moment een andere jongen, genaamd [naam], tegenover een van de verbalisanten dat in de nis een ruzie tussen [slachtoffer] en de verdachte had plaatsgevonden, waarbij [slachtoffer] in zijn nek was gestoken door de verdachte.3 Overlijden [slachtoffer] Naast medewerkers van de school hebben achtereenvolgens verbalisanten, ambulance personeel en leden van het Mobiel Medisch Team [slachtoffer] gereanimeerd. In het kader van die reanimatie is door de leden van het Mobiel Medisch Team een incisie in de borstkas (thoracotomie) van [slachtoffer] gemaakt. Omstreeks 13.47 uur bleek dat (verdere)
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:4658
2/15
2542015
ECLI:NL:RBDHA:2015:4658, Rechtbank Den Haag, Parketnummer: 09/77722814
medische handelingen niet meer mochten baten en dat [slachtoffer] overleden was.4 Aanhouding verdachte Om 14.26 uur meldde zich vervolgens een persoon, die later bleek te zijn [naam], met de mededeling dat zij de jongen die had gestoken achter in haar auto had zitten. Zij verklaarde dat de jongen nadat hij had gestoken haar dochter, [naam]), had gebeld en dat hij haar alles had verteld. Zij had haar dochter en de jongen opgehaald in een bos in Rijswijk en was vervolgens naar de school gereden. De vrouw deelde mee dat de jongen die achterin haar auto zat [verdachte] heette. Hierop leidde de vrouw enkele verbalisanten naar haar auto, die even verderop stond geparkeerd. Daar vond om 14.42 uur de aanhouding van de verdachte plaats. Op de vraag van een van de verbalisanten of de verdachte nog scherpe voorwerpen bij zich had verklaarde de verdachte: “Waarmee ik het gedaan heb, heb ik al weggegooid.” 5 Mes Op aanwijzing van de verdachte is in de avond van 10 oktober 2014 in een bossage aan de Prinses Mariannelaan te Voorburg het mes aangetroffen waarmee de verdachte [slachtoffer] had gestoken en dat hij kort daarna daar in de grond had gestoken.6 Volgens de verdachte had hij dit mes van een vriend van hem, genaamd [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]), gekregen en had hij het mes ongeveer een maand.7 Forensisch onderzoek Bij de schouw van het lichaam van [slachtoffer] werd, naast de thoracotomie die was uitgevoerd door het medisch personeel, als enig letsel een 1,5 tot 2 centimeter grote streepvormige diepe steekverwonding gezien aan de rechterzijde van de hals. Deze steekverwonding bevond zich heel laag in de hals net achter het rechtersleutelbeen. Afweerletsel aan de handen/armen van [slachtoffer] werd niet gezien, hetgeen past bij een (mogelijke) onverwachte aanval op [slachtoffer].8 Uit het pathologie onderzoek d.d. 17 oktober 2014 is gebleken dat [slachtoffer] is overleden aan de gevolgen van de verwikkelingen bij een steekpartij. Bij hem werd rechts in de hals een scherprandige huidperforatie geconstateerd van 1,7 x 0,9 centimeter met het aspect van een steekwond. In relatie met deze steekwond was er een steekkanaal te herleiden van hoofd naar voetwaarts en van rechts naar links reikend tot in de rechterborstholte. De lengte van het steekkanaal was circa 8 cm.9 Camerabeelden Door medewerkers van het Corbulo College zijn videobeelden verstrekt, afkomstig van de beveiligingscamera’s die op diverse plekken zowel binnen als buiten de school bevestigd zijn. Deze beelden zijn door verbalisanten bekeken en de bevindingen daaromtrent zijn neergelegd in twee processenverbaal.10 Een compilatie van de beelden is ter terechtzitting van 9 april 2015 aan de rechtbank getoond. De rechtbank heeft waargenomen dat de verdachte na de les rustig over de gangen liep, dat hij vervolgens zijn spullen in zijn locker deed en zich daar verkleedde, dat hij hierna naar zijn fiets liep en vervolgens richting het hek fietste.11 Verklaring medeverdachte [medeverdachte] Uit onderzoek van de politie is gebleken dat de verdachte na het plegen van het delict als eerste [medeverdachte] heeft gebeld.12 [medeverdachte] heeft over dit telefoongesprek verklaard dat de verdachte tegen hem zei dat hij [slachtoffer] in zijn nek had gestoken.13 Verder heeft [medeverdachte] verklaard dat de verdachte hem eerder weleens had verteld over zelfmoordpogingen die hij had gedaan en dat de verdachte tegen hem had gezegd dat hij steeds depressiever werd.14 WhatsApp en chatgesprekken Ook is uit onderzoek gebleken dat de verdachte met verschillende personen in de periode voorafgaand aan het delict (in de maanden september en oktober 2014) diverse WhatsApp en chatgesprekken heeft gevoerd. De rechtbank zal hierna enkele gesprekken, voor zover relevant voor beantwoording van de voorliggende vragen, weergeven. Op 5, 6, 24 en 30 september 2014 vonden chatgesprekken plaats tussen de verdachte en [medeverdachte]. In deze gesprekken is, voor zover relevant, het volgende besproken: “Op 05092014 vanaf 14:24:23 uur [verdachte] [medeverdachte] [naam] is bij Ah [verdachte] [medeverdachte] Steek hem aub [verdachte] [medeverdachte] Hij daagt me uit [medeverdachte] [verdachte] Sla hem zelf [verdachte] [medeverdachte] Ben aan werk15 “Op 692014 17:52:49 from live: [naam]_1 [naam] [naam] Hij moe dood.” 16 “Op 24092014 vanaf 7:37:12 uur [verdachte] [medeverdachte] Volgende keer maak ik hem af man [verdachte] [medeverdachte] Fack [naam] hij gaat gwn tussen de planken [verdachte] [medeverdachte] Kkr homo
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:4658
3/15
2542015
ECLI:NL:RBDHA:2015:4658, Rechtbank Den Haag, Parketnummer: 09/77722814
[verdachte] [medeverdachte] Wrm hielp je gisteren niet [verdachte] [medeverdachte] Waren tot van plan om hem dr kkr in te slaan [verdachte] [medeverdachte] Volgende keer steek ik hem wel gelijk” 17 “Op 30092014 vanaf 14:38 […] [medeverdachte] [verdachte] Als we hem tegenkomen dan gaan we hem wel slaan [verdachte] Ik snij hem dan en drink zijn bloed als hij nog leeft hahs [medeverdachte] Nee we gaan hem niet steken [verdachte] [medeverdachte] Weet ik [verdachte] [medeverdachte] Doe ik ook ni [verdachte] [medeverdachte] Wel snijden [medeverdachte] [verdachte] Nee ook niet [verdachte] [medeverdachte] Ja dat is een verschil [verdachte] [medeverdachte] Wrm ni [medeverdachte] [verdachte] Omdat ik niet voor zo kanker mongool ga vast zitten [verdachte] [medeverdachte] We zulle Ni zitten.” 18 In de periode van 1 oktober 2014 tot 4 oktober 2014 vonden er WhatsAppgesprekken plaats tussen de verdachte en [naam]. In deze gesprekken is, voor zover relevant, het volgende besproken (opmerking rechtbank: de door de verdachte geappte teksten staan steeds in de linkerkantlijn weergegeven): “Ik sloop nog alleen nog maar mensen Of steek dingen Zoals bomen Maar ik ben wel veel erger geworde hoir Hoor Agressiever […] En als iemand dan de ballen heeft of mij uit te dagen dan geeft hij geen ballen meer Ik ben paranoie geworden […] Weet je wat een fijn gevoel is Nou Als je weet dat je binnenkort flipt en in de bak komt te Zitte Dat laatste lijkt me niet fijn Dat heb ik dagelijks Dat eerste wel Vraag maar aan [naam] hoe gek ik geworden ben […] Naar als ze je echt stressen kan je wel iets lenen [FOTO MES] […] Ik ga binnenkort denk ik flippen Denk je dat als ik vast kom te zitten dat ik geen mensen kwets Hoezo? Ik denk dat ik ga flippen hoor het eigenlijk gwn ni Mensen en het leven stressen mij Geen zin meer in iets Maar als je hoort van [naam] Daf iemand op school is neergestoken was ik het niet hoor (3 emoticons) […] Als je van [naam] hoort van ja me neefje heeft iemand in elkaar geslagen dan ben ik het wel hoor (2 emoticons) Als hij aangifte doet kom je ook vast te zitten En ik steek ni Minder lang Ik snij liever Een moord is maar 4 jaar En in bak kan je elke dag trainen Gratis En iemand in elkaar slaan is nog veel minder Ja maar 4 jaar zitten is tenminste beter Dan heb ik ni dat gezeik van mense
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:4658
4/15
2542015
ECLI:NL:RBDHA:2015:4658, Rechtbank Den Haag, Parketnummer: 09/77722814
[…] Ik laat gwn gebeuren als gebeurt Ik vecht ni Ik zal gelijk afmaken Ik steek/snijd niet Vechten is tijdverspilling […] Vechten is leuk maar duurt lang”.19 Verklaring [naam] Op 16 oktober 2014 is[naam], een medeleerling van het Corbulo College, als getuige gehoord. Hij heeft verklaard dat de verdachte twee weken voor het plegen van het delict tegen hem had gezegd dat “als er op het nieuws wordt gezegd dat er in Rijswijk iemand neergestoken zou zijn, dat hij dit dan gedaan zou hebben.” 20 Verklaring [naam] Op 7 november 2014 is [naam], een medeleerling van het Corbulo College, als getuige gehoord. Hij heeft verklaard dat hij een paar weken voor 10 oktober 2014 met de verdachte in de Jumbo was, dat zij daar met z’n tweeën aan het praten waren en dat de verdachte hem vertelde dat hij een pistool wilde kopen en een mes. [naam] vroeg hem wat de verdachte daarmee ging doen en hierop had de verdachte hem verteld dat hij iedereen op school en daarbuiten wilde gaan afknallen. Het ging hem vooral om de mensen die hij echt haatte op school en daarmee bedoelde hij [naam] en hij noemde ook de naam van [slachtoffer]. Op de vraag waarom de verdachte specifiek de naam van [slachtoffer] noemde, verklaarde [naam] dat de verdachte zei dat hij [slachtoffer] irritant vond, omdat hij in de pauze steeds snoep aan hem vroeg en dat hij dat irritant vond.21 Ter terechtzitting is de verdachte geconfronteerd met deze verklaring en is hem gevraagd hierop te reageren. De verdachte verklaarde daarop dat het klopte wat [naam] daarover had gezegd. Anderen vroegen ook wel eens snoep aan hem, maar [slachtoffer] pakte snoep zonder het te vragen en dat vond hij irritant.22
Verklaringen [naam] Enkele uren nadat het delict was gepleegd heeft [naam], een medeleerling van het Corbulo College, bij de politie een verklaring afgelegd. Uit deze verklaring blijkt dat [naam] omstreeks 13.30 uur bij zijn locker stond op de begane grond in de hal van school, dat de verdachte naast hem stond, en dat hij hoorde dat de verdachte zei dat hij [slachtoffer] zou gaan steken als [slachtoffer] op hem af zou komen lopen. [naam] herkende dit wel van de verdachte omdat hij dit wel vaker zei en sloeg verder geen acht op deze uitlating. Even later zag hij dat de verdachte zijn fiets neerzette en stoer/bedreigend op [slachtoffer] kwam aflopen. Vervolgens zag hij tot zijn grote schrik dat de verdachte [slachtoffer] met een voorwerp stak.23 Ongeveer een maand later heeft [naam] een gelijkluidende verklaring afgelegd, namelijk dat de verdachte bij zijn locker stond en hem gedag zei en toen zei “als hij me één keer wat zegt, dan steek ik hem dood”. Hij liet de verdachte toen maar praten omdat hij dat soort dingen wel vaker zei.24 Bij de rechtercommissaris heeft [naam] verklaard dat de verdachte zei: “Ik ga hem steken”, dat hij [slachtoffer] zou steken als [slachtoffer] iets zou zeggen en “ik ga [slachtoffer] steken”. Over het mes heeft [naam] verklaard dat hij niet goed heeft gezien wanneer de verdachte dat pakte, maar dat de verdachte het mes volgens hem in zijn broekzak had zitten en het pakte met zijn rechterhand en [slachtoffer] zo in zijn nek stak.25 Verklaringen [naam] en haar moeder [naam], die de verdachte enkele minuten na het delict in een bos in Rijswijk heeft ontmoet en daar met hem heeft gesproken, heeft in haar eerste verhoor bij de politie verklaard dat zij de verdachte hoorde zeggen dat hij iemand had neergestoken op school, dat hij niet wist of hij moest slaan of neersteken en dat hij [slachtoffer] toen in zijn nek had gestoken. Volgens [naam] had de verdachte direct na het delict tegen haar gezegd dat het “dit was of zelfmoord”.26 Eerder had de verdachte haar wel eens verteld over zijn problemen thuis en op school en dat hij zijn leven gewoon zat was.27 Bij de rechtercommissaris heeft [naam] verklaard dat de verdachte vanaf het moment dat hij het mes had, veranderde. Het leek alsof hij meer zelfvertrouwen kreeg. Ze konden hem niks maken en “hij had een grote bek tegen iedereen”.28 De moeder van [naam], getuige [naam], die de verdachte met haar dochter in het bos heeft opgehaald, heeft verklaard dat de verdachte aan haar had verteld dat hij die ochtend al niet lekker in zijn vel zat en dat hij zich opgefokt voelde. De verdachte had haar verteld dat er iets was gebeurd in de klas waardoor hij kennelijk nog meer gestrest raakte, dat hij het schoolplein op was gegaan, daar ruzie kreeg en had gestoken. Volgens getuige [naam] zei de verdachte tegen haar: “als je een keer iemand steekt, laat je zien dat er met jou niet te spotten valt, dan krijg je misschien 20 uur taakstraf, maar dan laat je niet met je sollen”.29 Bij haar verhoor door de politie op 10 oktober 2014 heeft zij verklaard dat de verdachte in antwoord op een vraag van haar dochter heel stellig had verklaard dat het geen woedeaanval was geweest, maar dat hij niet wist wat hij deed.30
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:4658
5/15
2542015
ECLI:NL:RBDHA:2015:4658, Rechtbank Den Haag, Parketnummer: 09/77722814
Verklaringen [naam] Eerdergenoemde [naam] heeft op 10 oktober 2014 bij de politie verklaard dat hij zag dat toen de verdachte en [slachtoffer] elkaar aankeken, dat de verdachte meteen een mes uit zijn rechterbroekzak pakte. De verdachte en [slachtoffer] botsten een paar keer met de borst tegen elkaar aan en bij de derde keer dat ze tegen elkaar wilden botsen, zag hij dat de verdachte met het mes een beweging maakte.31 Bij de rechtercommissaris heeft [naam] hierover gezegd dat de verdachte het mes al pakte toen hij op [slachtoffer] afstapte.32 Verklaring [naam] Op 10 oktober 2014 is ook [naam], een medeleerling van het Corbulo College, als getuige gehoord. Ook hij verklaarde dat de verdachte en [slachtoffer] elkaar aan het duwen waren en dat hij zag dat de verdachte echt boos werd en dat hij toen zijn mes pakte en uithaalde.33 Verklaringen verdachte Bij het verhoor in het kader van zijn inverzekeringstelling heeft de verdachte verklaard dat hij [slachtoffer] in zijn nek had gestoken en dat hij op dat moment eigenlijk niet wist wat hij deed.34 In zijn eerste verhoor bij de politie heeft de verdachte – kort samengevat – verklaard dat [slachtoffer] bij hem in de klas zat en altijd stoer deed, dreigde hem te slaan en hem de hele dag uitschold. Tijdens de laatste les Nederlands hadden [slachtoffer] en hij ruzie en [slachtoffer] had gezegd “jij gaat zien dadelijk, ik maak je dood”. Toen hij de school uitliep had hij bij de locker het mes van zijn linker broekzak in zijn linker vestzak gedaan. Verder heeft hij verklaard dat hij, toen hij buiten was, [slachtoffer] met zijn borstkas naar achteren had geduwd. Hij wist niet wat [slachtoffer] wilde doen, maar per ongeluk zat toen het mes in zijn hand in de nek van [slachtoffer]. Volgens de verdachte wilde hij [slachtoffer] eigenlijk slaan, maar was hij vergeten dat het mes in zijn hand zat.35 Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij [slachtoffer] sloeg met het mes in zijn hand en dat hij hem wilde slaan waar hij hem maar raken kon. De verdachte heeft daarbij laten zien hoe hij het mes vasthad toen hij uithaalde naar [slachtoffer]. Over de door hem gevoerde WhatsApp en chatgesprekken heeft de verdachte ter terechtzitting enerzijds verklaard dat hij merkte dat hij aan het veranderen was en meer dan voorheen voor zichzelf opkwam. Anderzijds heeft de verdachte verklaard dat het slechts bluf was en “stoerdoenerij”. De verdachte heeft verder, voor zover in dit kader relevant, verklaard dat hij die dag zwaar gestrest was en dat hij al het gevoel had dat er die dag zou worden gevochten. Hij had dat gevoel al de hele week omdat hij die week voor de tweede keer bij zijn werk was opgewacht door een groep jongens. Hij stopte het mes bij zijn locker in zijn vestzak omdat hij de situatie wantrouwde. Hij deed dit een beetje uit angst of wantrouwen of zoiets. Ter zitting heeft hij voorts verklaard dat hij niet kan zeggen of hij bang was of boos, omdat hij nooit weet wat hij voelt, hij vindt het moeilijk om zijn emoties te herkennen. Hij deed het mes in zijn zak omdat hij dacht dat er iets zou gebeuren, aldus de verdachte. Hij liep vervolgens naar buiten, haalde zijn fiets uit de fietsenstalling, fietste daarop naar het hek waar [slachtoffer] op hem stond te wachten en zette toen zijn fiets neer. Daarna volgde de confrontatie.36 In het navolgende zal de rechtbank conclusies verbinden aan het hiervoor beschrevene. De rechtbank zal eerst de vraag beantwoorden of sprake was van opzet op de dood van [slachtoffer], al dan niet in voorwaardelijke zin. Vervolgens zal de rechtbank ingaan op de vraag of er sprake was van voorbedachte raad. 3.4.2 ( Voorwaardelijk) opzet op de dood Door de verdediging is aangevoerd dat de verdachte [slachtoffer] slechts heeft willen slaan en dat hij zich daarbij niet bewust was van het feit dat hij het mes in zijn hand had. De raadsman heeft betoogd dat de verdachte [slachtoffer] dus niet bewust/opzettelijk met een mes heeft gestoken, zodat geen sprake is geweest van opzet op de dood van [slachtoffer], ook niet in voorwaardelijke zin. Het handelen van de verdachte zou volgens de raadsman gekwalificeerd kunnen worden als een mishandeling, de dood ten gevolge hebbend. Nu dit niet is ten laste gelegd heeft de raadsman vrijspraak bepleit. De rechtbank is van oordeel dat het verweer niet slaagt en overweegt daartoe het volgende. De rechtbank leidt uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden af dat de verdachte zich in de periode voorafgaand aan het feit al geruime tijd opgefokt voelde. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij zwaar gestrest was doordat hij twee keer door een groep jongens is opgewacht bij zijn werk. In verschillende chatgesprekken en WhatsApp berichten gaf de verdachte in toenemende mate uiting aan zijn agressieve fantasieën en gebruikte hij meerdere malen teksten als “(gelijk) (neer)steken”, “dood”, “moord”, “gelijk afmaken” en “afknallen”. Zijn vrienden [medeverdachte] en [naam] hebben verklaard dat de verdachte het had over problemen, thuis en op school. De verdachte heeft zelf ook verklaard dat hij merkte dat hij veranderde en steeds agressiever werd. In deze periode heeft de verdachte zich bewapend met een mes en hij leek daardoor het gevoel te hebben dat niemand hem wat kon maken. De rechtbank acht de hiervoor weergegeven uitingen, die meerdere keren zijn gedaan, in combinatie met het feit dat de verdachte zich bewust heeft bewapend niet onschuldig van aard en is van oordeel dat zulks niet enkel kan worden getypeerd als “stoerdoenerij”. Naar het oordeel van de rechtbank duidt een en ander erop – in ieder geval naar de uiterlijke verschijningsvorm – dat bij de verdachte het plan bestond om iemand fors geweld aan te doen. Dat de verdachte iemand iets wilde aandoen, leidt de rechtbank voorts ook af uit de verklaring van [naam] dat de verdachte direct na het delict tegen haar had gezegd dat het
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:4658
6/15
2542015
ECLI:NL:RBDHA:2015:4658, Rechtbank Den Haag, Parketnummer: 09/77722814
“dit was of zelfmoord”. Naar het oordeel van de rechtbank geeft ook dit aan dat de verdachte kennelijk een daad wilde stellen, dat er iets moest gebeuren. Een verdere ondersteuning voor haar oordeel op dit punt, ziet de rechtbank in hetgeen de verdachte vrijwel direct na het delict tegen de moeder van [naam] heeft gezegd, te weten: “als je een keer iemand steekt, laat je zien dat er met jou niet te spotten valt, dan krijg je misschien 20 uur taakstraf, maar dan laat je niet met je sollen”. De rechtbank acht in dit kader opvallend dat de verdachte in de periode voorafgaand aan het delict in een gesprek dat hij had met [naam] ook daadwerkelijk de naam van [slachtoffer] heeft genoemd als iemand die hij haatte en wilde afknallen. En voorts dat hij kennelijk tegen [naam] twee weken voor het plegen van het delict het volgende heeft gezegd: “als er op het nieuws wordt gezegd dat er in Rijswijk iemand neergestoken zou zijn, dat hij dit dan zou hebben gedaan”. Ook in de uren voorafgaand aan het delict hebben zich een aantal feiten en omstandigheden voorgedaan die van belang zijn voor de beantwoording van de vraag of ten aanzien van het handelen van de verdachte sprake is geweest van opzet op de dood van [slachtoffer], al dan niet in voorwaardelijke zin. De rechtbank acht in de eerste plaats van belang dat de verdachte heeft verklaard dat hij ruzie had met [slachtoffer] en dat hij het mes, dat hij al langere tijd dagelijks bij zich droeg in zijn broekzak, op de bewuste dag alvorens de school te verlaten, heeft verplaatst van zijn linker broekzak naar de linker zak van zijn vest. Voorts hecht de rechtbank in dit verband veel waarde aan de verklaring van [naam], namelijk dat de verdachte na afloop van de les, staande bij de lockers tegen [naam] heeft gezegd dat hij [slachtoffer] zou gaan steken als [slachtoffer] op hem af zou komen lopen. De verdachte heeft dus vlak voor de confrontatie bewust een handeling verricht met het mes, tegen de achtergrond van het conflict dat vlak daarvoor in de les had plaatsgevonden. Uit de hiervoor weergegeven getuigenverklaringen volgt bovendien dat de verdachte buiten op het schoolplein het mes uit zijn zak heeft gehaald op het moment dat hij op [slachtoffer] afliep, terwijl hij direct daarna uithaalde naar de hals van [slachtoffer]. De rechtbank plaatst de handelingen van de verdachte direct voorafgaand aan het delict in het licht van zijn uitlatingen over het plegen van een heftig geweldsdelict in de weken hieraan voorafgaand. Het is naar het oordeel van de rechtbank geen toeval dat de verdachte eerst gedachten heeft geuit over het neersteken van iemand en dat hij dit korte tijd later ook daadwerkelijk heeft gedaan. Het geheel overziende acht de rechtbank aannemelijk geworden dat de verdachte het mes bewust heeft gepakt en daarmee vervolgens ook bewust [slachtoffer] heeft gestoken. Dit oordeel laat geen ruimte voor het standpunt van de verdediging dat slechts geslagen is door de verdachte. Gezien de diepte van het steekkanaal constateert de rechtbank dat de verdachte [slachtoffer] met kracht in de hals heeft gestoken. Door aldus te handelen is naar het oordeel van de rechtbank de opzet van de verdachte op de dood van [slachtoffer] in voorwaardelijk zin gegeven. Immers, algemeen bekend is dat het steken met een mes in de hals van een ander dodelijk kan zijn (en in dit geval ook dodelijk is geweest), zodat kan worden gezegd dat de verdachte door [slachtoffer] met het mes in de hals te steken bewust de aanmerkelijk kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] daardoor zou komen te overlijden. De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat geen sprake is geweest van zogenaamd “boos” opzet bij de verdachte. De rechtbank acht daarbij van belang dat onvoldoende is komen vast te staan dat de verdachte [slachtoffer] doelgericht op de fatale plek in de hals heeft gestoken met de bedoeling [slachtoffer] ook daadwerkelijk te doden. 3.4.3 Voorbedachte raad Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad is volgens vaste jurisprudentie vereist dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Hierbij hangt het sterk af van de gelegenheid tot nadenken, maar ook van de overige feitelijke omstandigheden waaronder het feit is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit of de voorbedachte raad bewezen kan worden.37 Ten aanzien van de vraag of de verdachte zich op 10 oktober 2014 ook gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het genomen besluit om [slachtoffer] met het mes dat hij bij zich droeg te steken, overweegt de rechtbank als volgt. Op de bewuste dag in het lesuur Nederlands kreeg de verdachte ruzie met [slachtoffer] waarbij, zoals [naam] heeft verklaard, de verdachte en [slachtoffer] in de klas al afspraken dat zij het buiten zouden uitvechten. De verdachte is na de les naar de lockers gegaan en heeft daar het mes dat hij bij zich droeg verplaatst van zijn broekzak naar zijn vestzak. Daarbij heeft hij tegen [naam] gezegd dat hij [slachtoffer] zou gaan steken, als deze iets zou zeggen. Vervolgens is hij naar buiten gelopen, heeft hij zijn fiets uit de fietsenstalling gehaald, waarna hij naar het hek is gefietst waar [slachtoffer] stond. Ten slotte heeft hij zijn fiets neergezet en is hij in de richting van [slachtoffer] gelopen. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte sinds hij het mes bij de lockers verplaatste naar zijn vestzak tot het moment dat hij zijn fiets neerzette en op [slachtoffer] afliep, de gelegenheid heeft gehad zich te beraden op het besluit om [slachtoffer] met zijn mes te steken. In dit kader is relevant dat, zoals hiervoor aangegeven, de verdachte in de weken voorafgaande aan het delict agressieve gedachten had, die hij ook uitte en die sterke overeenkomsten vertonen met het uiteindelijk door hem gepleegde delict. De rechtbank acht niet aannemelijk geworden dat het besluit van de verdachte om [slachtoffer] te steken hem op het bewuste moment is overvallen, maar acht
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:4658
7/15
2542015
ECLI:NL:RBDHA:2015:4658, Rechtbank Den Haag, Parketnummer: 09/77722814
het veel waarschijnlijker dat de verdachte bezig was met de uitvoering van een eerder door hem bedacht plan om een daad te stellen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. De rechtbank is voorts van oordeel dat de verdachte niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Hiertoe komt de rechtbank nu uit de camerabeelden blijkt dat de verdachte na de les rustig over de gangen liep, dat hij vervolgens zijn spullen in zijn locker deed en zich daar verkleedde, dat hij hierna naar zijn fiets liep en vervolgens richting het hek fietste.38 Uit de camerabeelden blijkt verder dat de verdachte zelf het initiatief heeft genomen tot de confrontatie, nu hij met versnelde pas op [slachtoffer] afliep, die enkele meters van de verdachte vandaan, half omgedraaid stilstond. Te zien is dat de verdachte [slachtoffer] een borststoot/duw geeft en dat hij vrijwel direct na de eerste lichamelijke confrontatie met [slachtoffer], de naar later bleek, fatale steekbeweging maakt. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. 3.4.4 Conclusie met betrekking tot de tenlastelegging Nu de rechtbank van oordeel is dat zowel sprake is van (voorwaardelijk) opzet op de dood als van voorbedachte raad, concludeert de rechtbank dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de moord op [slachtoffer] en acht de rechtbank het (impliciet primair) ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. 3.5 De bewezenverklaring De rechtbank acht ten aanzien van de verdachte wettig en overtuigend bewezen dat: hij op 10 oktober 2014 te Voorburg [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer] met een mes, in de hals gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
4 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5 De strafbaarheid van de verdachte 5.1 Putatief noodweer(exces) 5.1.1 Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu volgens hem – kort gezegd – sprake was van een noodweer(exces) situatie, althans dat er voor de verdachte een voldoende ernstige bedreiging was om te kunnen spreken van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, en de verdachte verschoonbaar heeft gedwaald ten aanzien van de feiten dan wel het recht op zelfverdediging (putatief noodweer(exces)). De raadsman heeft in dit kader gewezen op de voorgeschiedenis van de verdachte, te weten dat hij volgens de raadsman zijn hele leven al is gepest, en dat hij in september en oktober 2014 werd bedreigd door een groep jongens. 5.1.2 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat het beroep op putatief noodweer(exces) niet kan slagen, nu de verdachte niet verschoonbaar heeft kunnen dwalen over het bestaan van een feitelijke of onmiddellijk dreigende aanranding. Volgens de officier van justitie kan uit de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van [slachtoffer] niet worden afgeleid dat [slachtoffer] gewelddadige bedoelingen had. [slachtoffer] stond op het punt om weg te gaan en het was juist de verdachte die naar [slachtoffer] toeliep, aldus de officier van justitie. Het verweer dient volgens de officier van justitie te worden verworpen. 5.1.3 Het oordeel van de rechtbank Uit de hierboven bij de vaststelling van het voorwaardelijk opzet en voorbedachte raad reeds uitvoerig besproken feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat het uiteindelijk juist de verdachte is geweest die gewapend met een mes de confrontatie heeft gezocht door met versnelde pas op [slachtoffer] af te lopen en hem vervolgens, min of meer onverhoeds, met dit mes in zijn hals te steken.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:4658
8/15
2542015
ECLI:NL:RBDHA:2015:4658, Rechtbank Den Haag, Parketnummer: 09/77722814
In verband hiermee is niet aannemelijk geworden dat ten aanzien van de verdachte sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding (of een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding), waartegen de noodzakelijke verdediging van verdachtes lijf of goed geboden was. Indien en voor zover de verdediging een beroep op noodweer heeft willen doen, verwerpt de rechtbank derhalve dit beroep. Voorts geldt dat geen sprake is geweest van een noodweerexces situatie. Van overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging als bedoeld in artikel 41 tweede lid van het Wetboek van Strafrecht kan immers eerst sprake zijn als de verdediging noodzakelijk was, hetgeen blijkens het voorgaande niet het geval was. Ook een beroep op putatief noodweer(exces) faalt. Er zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan de verdachte mocht menen dat hij zichzelf moest verdedigen dan wel dat hij zichzelf zou mogen verdedigen. De verdediging heeft gesteld dat de verdachte in een bijzondere gemoedstoestand verkeerde doordat hij al zijn hele leven is gepest en in de periode voorafgaand aan het incident in toenemende mate werd bedreigd. Dat de verdachte langdurig is gepest is een stelling van de verdediging, die niet voldoende is geconcretiseerd. Het door de politie op dit punt gedane onderzoek levert geen eenduidig beeld op. Dat de verdachte, doordat hij in september en oktober twee keer is opgewacht, in een verhoogde staat van agitatie, angst en alertheid verkeerde wil de rechtbank aannemen. Dit neemt echter niet weg dat objectief gezien in de feitelijke situatie rond het fatale incident geen enkele aanleiding te vinden is voor een (begin van een) vermoeden van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Dit geldt te meer nu [slachtoffer] niet behoorde tot de hiervoor genoemde groep. Het handelen van de verdachte moet naar het oordeel van de rechtbank worden gezien tegen de achtergrond van het hiervoor beschreven voorgenomen plan om een daad te stellen. De rechtbank kan niet anders dan concluderen dan dat de verdachte, wellicht mede door die verhoogde staat van agitatie, angst en alertheid, op de dag van het fatale incident de minste aanleiding heeft aangegrepen om zijn voorgenomen daad te stellen. In zoverre lijkt [slachtoffer] het willekeurige slachtoffer te zijn geworden van het voornemen van de verdachte. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer. 5.2. Verzoek contraexpertise 5.2.1 Het standpunt van de verdediging Indien en voor zover de rechtbank de verdediging niet zou volgen in het standpunt dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, althans dient te worden ontslagen van rechtsvervolging, heeft de raadsman de rechtbank verzocht een contraexpertise te laten uitvoeren. Voor dat verzoek is redengevend dat het rapport d.d. 16 maart 2015, dat is opgemaakt naar aanleiding van het multidisciplinair onderzoek van de verdachte op de observatieafdeling van [jeugdinrichting] (hierna: ForCa rapport) en dat is opgesteld door [naam], kinder en jeugdpsychiater en [naam], GZpsycholoog, naar de mening van de raadsman niet kan worden gebruikt voor de oplegging van een maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ‑maatregel). Volgens de raadsman worden de conclusies in het rapport niet gedragen door de inhoud van het rapport. Om te kunnen bepalen of er een straf en/of maatregel (en zo ja welke) aan de verdachte dient te worden opgelegd, heeft de raadsman de rechtbank verzocht een contraexpertise te laten uitvoeren. 5.2.2 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek tot contra‑expertise dient te worden afgewezen, nu – kort gezegd – niet is gebleken dat het ForCa rapport ondeugdelijk tot stand is gekomen. In dat kader heeft de officier van justitie opgemerkt dat twee gedragsdeskundigen van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) het gedane multidisciplinaire onderzoek hebben beoordeeld als een kwalitatief gedegen (diagnostisch) onderzoek. Er is volgens de officier van justitie geen noodzaak om een contraexpertise uit te laten voeren. 5.2.3 Het oordeel van de rechtbank De rechtbank begrijpt het verzoek van de raadsman tot contraexpertise aldus, dat hij de rechtbank verzoekt tot heropening van het onderzoek en tot het benoemen van deskundigen voor nader (gedrags)deskundig onderzoek naar de geestestoestand van de verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit. Een dergelijk verzoek is een verzoek aan de rechtbank om gebruik te maken van een in artikel 316 Wetboek van Strafvordering (Sv) omschreven bevoegdheid. Maatstaf voor de beslissing op een zodanig verzoek is of aan de rechtbank de noodzaak van het verzochte is gebleken. De rechtbank acht zich, gelet op alle zich in het dossier bevindende stukken, met name het rapport dat omtrent (de persoon van) de verdachte is opgemaakt (ForCa rapport), voldoende voorgelicht over (de persoon van) de verdachte en acht onvoldoende belang aanwezig bij het gevraagde onderzoek in het licht van de resultaten van het reeds verrichte onderzoek, zodat de rechtbank een contraexpertise niet noodzakelijk acht. Daarbij merkt de rechtbank op dat zij geen aanleiding heeft te twijfelen aan de deskundigheid van de opstellers van het ForCa rapport, ook niet daar waar het de gehanteerde methode voor onderzoek betreft. Niet is gebleken dat de verdachte op zodanige manier is bejegend door de onderzoekers dat daardoor de integriteit en de deskundigheid van de onderzoekers in het geding is gekomen of dat daardoor het onderzoek niet deugdelijk is verricht. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op hetgeen de Raad over het onderzoek heeft verklaard, te weten dat sprake is van een kwalitatief gedegen (diagnostisch) onderzoek. De rechtbank wijst het verzoek van de raadsman dan ook af.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:4658
9/15
2542015
ECLI:NL:RBDHA:2015:4658, Rechtbank Den Haag, Parketnummer: 09/77722814
5.3 Toerekeningsvatbaarheid 5.3.1 Het standpunt van de verdediging Over de vraag of de verweten gedraging aan de verdachte kan worden toegerekend heeft de raadsman geen nader standpunt ingenomen, gelet op het door hem gedane verzoek tot contraexpertise. 5.3.2 Het standpunt van de officier van justitie Ten aanzien van de vraag of de verdachte toerekeningsvatbaar is, heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat zij de redeneringen en conclusies uit het ForCa rapport volgt en dat zij de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar beschouwt. 5.3.3 Het oordeel van de rechtbank Uit het ForCa rapport blijkt dat bij de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een reactieve hechtingsstoornis, een gedragsstoornis en een identiteitsprobleem. Ook is gebleken dat sprake is van een verstoorde ouderkind relatie. De gebrekkige ontwikkeling heeft volgens de deskundigen bij de verdachte in de aanloop naar het ten laste gelegde feit in aanzienlijke mate doorgewerkt en het bewezenverklaarde feit kan daaruit (mede) worden verklaard. Ter onderbouwing van deze conclusie is onder andere het volgende in het rapport vermeld. De verdachte stelt zich vanuit zijn (schijn)identiteit in verzet provocerend op, zoekt snel het conflict en ziet daarbij niet in wat zijn eigen aandeel is. Vanuit zijn wantrouwen interpreteert hij het gedrag van anderen snel als negatief en gaat dan makkelijk de strijd met anderen aan. Doordat hij niet goed geleerd heeft met frustraties om te gaan heeft hij sterke agressieve fantasieën ontwikkeld. In de periode voorafgaand aan het delict heeft hij sterke agressieve fantasieën geuit over het iemand iets aandoen. Daarbij doelde hij op de jongens die hem, in zijn ogen, pestten. Tevens is gebleken dat bij hem een zwakke realiteitstoetsing aanwezig is, hetgeen inhoudt dat hij zijn fantasieën snel in werkelijkheid kan omzetten. Op de dag waarop het delict is gepleegd kreeg hij een conflict met [slachtoffer]. In de ontwikkeling van de agressieve fantasieën en het aangaan van het conflict met [slachtoffer] wordt een duidelijke en substantiële doorwerking van de problematiek gezien. Tevens komt uit het onderzoek naar voren dat de verdachte veel controle heeft over zijn agressie. Hij kan agressieve impulsen uitstellen en raakt er niet door overspoeld. Hij lijkt dan ook een zekere mate van handelingsvrijheid te hebben gehad. Zo heeft hij zich bewapend met een mes en kan uit diverse chatgesprekken worden afgeleid dat hij wist dat er iets te gebeuren stond. Na het feit heeft hij de tegenwoordigheid gehad om weg te fietsen, het mes af te vegen en weg te gooien en zijn vrienden te bellen. In het rapport is voorts aangegeven dat er geen aanwijzingen zijn voor een posttraumatische stressstoornis. Daartoe is aangevoerd dat uit de onderzochte gegevens onvoldoende aanwijzingen naar voren zijn gekomen voor ernstig gepest zijn en dat er evenmin aanwijzingen zijn voor herbelevingen of vermijding van trauma gerelateerde zaken. Ter zitting is door de deskundigen desgevraagd verklaard dat de verdachte het door hem gestelde pestgedrag in gesprekken nooit concreet heeft weten te maken. De deskundigen hebben verder toegelicht dat de verdachte door zijn gedragsproblematiek vaak over de grenzen van anderen heenging en dat hij als daar dan op gereageerd werd dit gedrag interpreteerde als pestgedrag. Hij is bovendien geneigd het gedrag van anderen snel negatief te interpreteren vanuit zijn wantrouwige houding. Gelet op het voorgaande adviseren de deskundigen de rechtbank de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Daarbij is gebruik gemaakt van de vijfpuntsschaal (volledig ontoerekeningsvatbaar, sterk verminderd toerekeningsvatbaar, verminderd toerekeningsvatbaar, licht verminderd toerekeningsvatbaar en volledig toerekeningsvatbaar). De rechtbank onderschrijft de conclusies uit het ForCa rapport en neemt deze over en acht de verdachte derhalve verminderd toerekeningsvatbaar. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte geheel uitsluiten.
6 De strafoplegging 6.1. De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 20 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en dat aan de verdachte wordt opgelegd een onvoorwaardelijke PIJmaatregel. 6.2. Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft primair vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit en zich subsidiair op het
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:4658
10/15
2542015
ECLI:NL:RBDHA:2015:4658, Rechtbank Den Haag, Parketnummer: 09/77722814
standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd, anders dan dat aan de verdachte op basis van het ForCa rapport geen onvoorwaardelijke PIJmaatregel dient te worden opgelegd. 6.3. Het oordeel van de rechtbank De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in acht genomen. De verdachte heeft zijn 15jarige klasgenoot [slachtoffer] om het leven gebracht, doordat hij hem met een mes in zijn hals heeft gestoken. De verdachte heeft door zijn handelen [slachtoffer] het meest fundamentele recht, het recht om te leven, ontnomen. Zoals is gebleken uit de op 9 april 2015 ter terechtzitting voorgedragen verklaring van de moeder van het slachtoffer zijn de ouders en familie van [slachtoffer] door zijn plotselinge overlijden zwaar getroffen. Het is voor hen niet te bevatten dat [slachtoffer] ’s ochtends gewoon naar school ging en er ’s middags niet meer was. Het gemis van [slachtoffer] is voor zijn ouders en andere naasten immens groot en zij moeten verder leven met de wetenschap dat zij hun leven en de gebeurtenissen daarin nooit meer zullen kunnen delen met [slachtoffer]. Voorstelbaar is dat zij blijven worstelen met de vraag waarom dit heeft moeten gebeuren. De dood van [slachtoffer] heeft niet alleen groot leed, verdriet en ontsteltenis veroorzaakt bij de nabestaanden en anderen in zijn omgeving, ook de samenleving is door het feit ernstig geschokt. Het feit heeft daarnaast geleid tot gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Aan die gevoelens van onveiligheid heeft niet alleen het steekincident zelf bijgedragen, maar ook de omstandigheid dat de verdachte kennelijk al enige tijd op school een mes bij zich droeg. De rechtbank rekent dit alles de verdachte zwaar aan. De rechtbank hecht eraan te benadrukken dat de impact van het feit ook voor het Corbulo College en de daar werkende leerkrachten en schoolgaande jongeren enorm is geweest. Het feit is voor de school niet voorzienbaar en daarom evenmin te voorkomen geweest. Blijkens diverse getuigenverklaringen en ook de eigen verklaring van de verdachte ging het sinds hij op het Corbulo College zat juist beter met hem. Verschillende getuigen hebben verklaard dat de verdachte niet werd gepest, maar dat het wel zo was dat de verdachte meer dan gemiddeld gevoelig was voor plagerijen en hier ook vaak disproportioneel op reageerde. Er was aandacht voor de problematiek van de verdachte en men leek op school een goede manier te hebben gevonden om hiermee om te gaan. Het is dan ook bijzonder wrang te noemen dat de verdachte juist op deze school tot zijn daad is gekomen. Uit een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 oktober 2014 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit. De verdachte heeft in zoverre te gelden als een “first offender”. De rechtbank heeft acht geslagen op het ForCa rapport, waaruit blijkt dat de verdachte op 5 december 2014 voor de duur van zeven weken ter klinische observatie is opgenomen op de observatieafdeling van [jeugdinrichting]. De verdachte heeft (beperkt) aan het rapport meegewerkt. Uit het rapport komt kort gezegd naar voren dat bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, die te omschrijven is als een reactieve hechtingsstoornis, een gedragsstoornis en een identiteitsprobleem. Ook blijkt uit het rapport dat sprake is van een verstoorde ouderkind relatie. Deze problematiek van de verdachte heeft in de aanloop naar het delict in aanzienlijke mate doorgewerkt. Anderzijds is ook enige mate van controle in het handelen bij de verdachte waargenomen. De rechtbank verwijst in dit kader naar hetgeen hiervoor onder 5.3.3 is vermeld ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid. De verdachte is vanuit zijn problematiek sterk geneigd om conflicten met derden te krijgen waarbij hij zijn eigen aandeel hierin niet ziet. In de opvoeding is sprake geweest van ernstige pedagogische verwaarlozing in de zin van onvoldoende grenzen stellen aan ongewenst gedrag, vergoelijken en externaliseren van ongewenst gedrag en voorleven van ongewenst gedrag. Hierdoor heeft hij niet kunnen leren van sociale situaties en is hij in conflicten blijven vervallen. Er is bij de verdachte sprake van agressieve fantasieën, die onvoldoende worden gekanaliseerd. De verdachte heeft een rigide denkpatroon en stelt zich oppositioneel in het contact met anderen op. Gelet hierop wordt het risico op nieuwe agressieve incidenten (recidive) hoog ingeschat. Er is volgens de deskundigen sprake van ernstige problematiek die een psychotherapeutische aanpak noodzakelijk maakt. De verdachte moet losgeweekt worden van zijn moeder. In verband met het bij hem aanwezige probleemgedrag zou bij voorkeur gestart moeten worden met een orthopedagogische aanpak op gedragsmatig niveau en dient er te worden gewerkt aan separatie van de verdachte en moeder. Binnen de behandeling moet de verdachte zicht krijgen op zijn eigen aandeel in sociale situaties. Geadviseerd wordt om de behandeling van de verdachte plaats te laten vinden in het kader van een onvoorwaardelijke PIJmaatregel. Een gedwongen kader is noodzakelijk vanwege het ontbreken van probleeminzicht bij de verdachte en zijn moeder. Een ambulante behandeling wordt niet mogelijk geacht, omdat de verdachte van moeder moet loskomen teneinde een eigen identiteit te kunnen ontwikkelen. De behandeling kan volgens de deskundigen plaatsvinden binnen een reguliere jeugdinstelling. Nu er bij de jeugdige verdachte sprake is van een onrijpe persoonlijkheidsontwikkeling wordt niet geadviseerd het meerderjarigenstrafrecht toe te passen. De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) d.d. 7 april 2015, waaruit blijkt dat de Raad de conclusies uit het ForCa rapport overneemt en het risico op recidive hoog inschat. De Raad adviseert eveneens om aan de verdachte een onvoorwaardelijke PIJmaatregel op te leggen.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:4658
11/15
2542015
ECLI:NL:RBDHA:2015:4658, Rechtbank Den Haag, Parketnummer: 09/77722814
Ambulante dan wel civielrechtelijke interventies zijn niet geïndiceerd, mede vanwege de hoge kans op recidive. Een maatregel anders dan de onvoorwaardelijke PIJmaatregel wordt door de Raad ontoereikend geacht voor de aanpak van de diepgewortelde en ernstige problematiek van de verdachte. Ten aanzien van de vraag of aan de verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie dient te worden opgelegd heeft de Raad in haar advies aangegeven dat een (on)voorwaardelijke jeugddetentie geen geschikte afdoening is, nu het gelet op de vermindering van de kans op recidive en voor de ontwikkeling van de verdachte van belang is dat de verdachte meteen behandeld zal worden. De rechtbank onderschrijft de conclusies uit voornoemde rapporten, maakt deze tot de hare en overweegt in dat kader als volgt. De rechtbank houdt er bij de strafoplegging rekening mee dat het handelen van de verdachte mede is te verklaren vanuit de bij hem aanwezige stoornissen, voor welke stoornissen de verdachte niet eerder is behandeld. Dit in combinatie met de door de deskundigen geconstateerde pedagogische verwaarlozing (in de zin van onvoldoende grenzen stellen aan ongewenst gedrag) hebben eraan bijgedragen dat bij de verdachte een beeld is ontstaan van een wereld waarin iedereen het altijd op hem gemunt zou hebben. Hierbij past de verklaring van de verdachte dat hij in zijn optiek al zijn hele leven is gepest. De rechtbank ziet in dat de dreiging die uitging van de groep jongens naar de verdachte in de periode voorafgaand aan het delict zijn sentiment hebben versterkt en hebben bijgedragen aan de opbouw van spanning bij hem. Daarbij komt dat de verdachte als gevolg van zijn zwakke realiteitstoetsing het verschil tussen werkelijkheid en fantasie niet altijd goed in ogenschouw heeft gehad. Rekening houdend met al het voorgaande en kijkend naar de strafmaatrichtlijnen die gelden in geval van een veroordeling van een jeugdige voor een levensdelict zoals moord, is de rechtbank van oordeel dat een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf, zoals ook door de officier van justitie is geëist, een passende straf is. Voorts is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke PIJmaatregel dient te worden opgelegd. De rechtbank stelt vast dat het gepleegde feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld (en waarop volgens het jeugdstrafrecht een maximale strafbedreiging van twee jaar jeugddetentie staat). Op grond van hetgeen de psycholoog, de psychiater en de Raad in de rapporten vermelden is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond en dat daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ maatregel eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte. De rechtbank overweegt dat de PIJmaatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
7 De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel
[nabestaande] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, groot € 15.129,38, bestaande uit een vergoeding voor de kosten van uitvaartbegeleiding De Wending ad € 14.024,38 en voor Daming natuursteen ad € 1.105,, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover. Daarbij heeft zij de rechtbank verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.1. De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de daarover gevorderde rente. 7.2. Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet wordt betwist, nu de verdachte heeft aangegeven dat de vordering van de benadeelde partij terecht is en dat hij bereid is de vordering te voldoen. De raadsman heeft de rechtbank wel verzocht een bedrag van € 7.500, in mindering te brengen op het gevorderde bedrag, nu dit bedrag reeds aan de benadeelde partij is uitgekeerd door het Schadefonds Geweldsmisdrijven. 7.3. Het oordeel van de rechtbank De vordering van de benadeelde partij De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij door en/of namens de verdachte niet is betwist en voldoende is onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank acht de vordering van € 15.129,38, die ziet op door de benadeelde partij materieel geleden schade, toewijsbaar. De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente ten laste van de verdachte toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 10 oktober
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:4658
12/15
2542015
ECLI:NL:RBDHA:2015:4658, Rechtbank Den Haag, Parketnummer: 09/77722814
2014 is ontstaan. De rechtbank ziet geen aanleiding om het bedrag van € 7.500, dat het Schadefonds Geweldsmisdrijven aan de benadeelde partij als voorschot heeft uitgekeerd, in mindering te brengen op het toegekende bedrag aan schadevergoeding. Daartoe is redengevend dat genoemd bedrag uitdrukkelijk voorwaardelijk is uitgekeerd en dat de benadeelde partij dit bedrag dient terug te betalen indien aan de voorwaarde, te weten een verhaalsmogelijkheid bij de dader van het strafbare feit, is voldaan. De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn stelling dat dit gedeelte van de vordering ten laste van de algemene middelen zou moeten komen. Het voorgaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken. De schadevergoedingsmaatregel Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 15.129,38, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 10 oktober 2014 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [nabestaande]. Indien en voor zover noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt zal – onder handhaving van voormelde verplichting – vervangende jeugddetentie worden toegepast voor de duur van dertig dagen.
8 De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77l, 77s, 77v en 289 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
moord;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar, met dien verstande dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar wordt beschouwd;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een jeugddetentie voor de duur van 20 maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
en legt voorts aan de verdachte op de maatregel van:
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:4658
13/15
2542015
ECLI:NL:RBDHA:2015:4658, Rechtbank Den Haag, Parketnummer: 09/77722814
plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe ten laste van de verdachte en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [nabestaande], een bedrag van € 15.129,38, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 10 oktober 2014 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 15.129,38, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 10 oktober 2014 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [nabestaande];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt – onder handhaving van voormelde verplichting – vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van dertig dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M.D. de Jong, kinderrechter, voorzitter, mr. C.F. Mewe, kinderrechter, en mr. C.L. Strop, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. K.K. Paap, griffier. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 april 2015.
Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven – delen van ambtsedige processenverbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met de naam KOOLUIL onderzoeksnummer 15BRR14420 van de politie, Eenheid Den Haag. 1
2
Procesverbaal van bevindingen, d.d. 10 oktober 2014,[kenmerk PV]
3
Procesverbaal van bevindingen, d.d. 10 oktober 2014, [kenmerk PV]
4
Procesverbaal van bevindingen, d.d. 10 oktober 2014, [kenmerk PV].
5
Procesverbaal van aanhouding, d.d. 10 oktober 2014, [kenmerk PV]
6
Procesverbaal aanwijzen en aantreffen gebruikt mes, d.d. 11 oktober 2014, [kenmerk PV].
Audiovisuele registratie van het 1e verhoor van de verdachte bij de politie, geregistreerd onder nummer[verslag]. 7
8
Het verslag betreffende een niet natuurlijke dood, [verslag]
Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, d.d. 17 oktober 2014, Forensisch [verslag]. 9
Procesverbaal van bevindingen, d.d. 12 oktober 2014, [kenmerk PV]; procesverbaal van bevindingen onderzoek beeldmateriaal, d.d. 23 oktober 2014, OPV Kooluil/AH/97100[kenmerk PV] (screenshots beelden op [kenmerk PV]. 10
11
Eigen waarneming rechtbank ter zitting van 9 april 2015.
Procesverbaal van bevindingen, d.d. 12 oktober 2014, [kenmerk PV]; procesverbaal vaststelling identiteit [medeverdachte], d.d. 12 oktober 2014, [kenmerk PV] en 40; procesverbaal van bevindingen d.d. 4 november 2014, [kenmerk PV]; procesverbaal, d.d. 14 oktober 2014, [kenmerk PV]. 12
13
Procesverbaal van verhoor medeverdachte [kenmerk PV]
14
Procesverbaal van verhoor verdachte, d.d. 13 oktober 2014,[kenmerk PV].
15
Procesverbaal van bevindingen, d.d. 3 november 2014, [kenmerk PV].
16
Procesverbaal van bevindingen, d.d. 5 november 2014,[kenmerk PV]
17
Procesverbaal van bevindingen, d.d. 3 november 2014 [kenmerk PV]
18
Procesverbaal van bevindingen, d.d. 3 november 2014, [kenmerk PV]
19
[kenmerk PV] procesverbaal van bevindingen, d.d. 24 november 2014, [kenmerk PV]
20
Procesverbaal van verhoor getuige [naam] d.d. 16 oktober 2014, [kenmerk PV].
21
Procesverbaal verhoor getuige Z.S. Krooder, [kenmerk PV]
22
Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 9 april 2015.
23
Procesverbaal van verhoor getuige [naam] d.d. 10 oktober 2014, [kenmerk PV]
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:4658
14/15
2542015
ECLI:NL:RBDHA:2015:4658, Rechtbank Den Haag, Parketnummer: 09/77722814
24
Procesverbaal van verhoor getuige[naam], d.d. 13 november 2014, [kenmerk PV].
25
Procesverbaal van verhoor [naam] bij de rechtercommissaris op 31 maart 2015.
26
Procesverbaal van verhoor getuige[naam] d.d. 10 oktober 2014, [kenmerk PV]
27
Procesverbaal van verhoor getuige [naam], d.d. 11 oktober 2014, [kenmerk PV].
28
Procesverbaal van verhoor[naam]bij de rechtercommissaris op 12 maart 2015.
29
Procesverbaal van verhoor [naam] bij de rechtercommissaris op 12 maart 2015.
30
Procesverbaal van verhoor getuige [naam] d.d. 10 oktober 2014, [kenmerk PV]
31
Procesverbaal van verhoor [naam], d.d. 10 oktober 2014, [kenmerk PV]
32
Procesverbaal van verhoor [naam]bij de rechtercommissaris op 31 maart 2015.
33
Procesverbaal van verhoor [naam] d.d. 10 oktober 2014, [kenmerk PV]
34
Procesverbaal van inverzekeringstelling, d.d. 10 oktober 2014, [kenmerk PV]
35
Procesverbaal 1e verhoor verdachte [naam](samenvatting), d.d. 11 oktober 2014, [kenmerk PV]
en audiovisuele registratie van dit verhoor, geregistreerd onder nummer [kenmerk PV]. 36
Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 9 april 2015.
37
Zie o.a. HR 15 oktober 2013, ECLI NL:HR:2013:963 en HR 5 november 2013,
ECLI:NL:HR:2013:1111. 38
Procesverbaal van bevindingen, d.d. 12 oktober 2014, [kenmerk PV] en 29; procesverbaal van
bevindingen onderzoek beeldmateriaal, d.d. 23 oktober 2014, [kenmerk PV] (screenshots beelden op [kenmerk PV]; eigen waarneming rechtbank, ter zitting van 9 april 2015.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:4658
15/15