1732015
ECLI:NL:RBDHA:2014:7500, Rechtbank Den Haag, 09/84229513
ECLI:NL:RBDHA:2014:7500 Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
19062014
Datum publicatie
19062014
Zaaknummer
09/84229513
Rechtsgebieden
Strafrecht
Bijzondere kenmerkenEerste aanleg meervoudig Inhoudsindicatie
De rechtbank Den Haag heeft een 46jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar voor het opzettelijk doden van zijn vrouw Gosia. Na haar dood heeft de man het lichaam in tien stukken gezaagd en die verpakt in onder andere een koffer en vuilniszakken, op verschillende plaatsen in de Haarlemmermeerpolder in het water gegooid. Bewijs De man heeft uiteindelijk op de zitting de laatste twee feiten bekend; het doden van zijn vrouw bleef hij ontkennen. Bij sectie op de lichaamsdelen van Gosia is geen doodsoorzaak aan het licht gekomen. Toxicologisch onderzoek heeft wel een aanwijzing (maar geen bewijs) opgeleverd voor geweld aan haar hals. De rechtbank betrekt in haar oordeel dat Gosia een vitale jonge vrouw was en dat is vastgesteld dat zij en haar echtgenoot op 19 mei ’s avonds hevig met elkaar hebben gevochten. De rechtbank spreekt daarom van zeer sterke aanwijzingen dat de echtgenoot zijn vrouw met geweld op haar hals van het leven heeft beroofd. Van groot belang is ook dat de man tegenover zijn exvrouw en de ouders van het slachtoffer de doodslag impliciet heeft toegegeven. Hogere straf De officier van justitie had een gevangenisstraf geëist van 14 jaar. De rechtbank oordeelt dat deze eis onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten en legt de man daarom vijftien jaar gevangenisstraf op.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/84229513
Datum uitspraak: 19 juni 2014
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte], geboren op [datum] 1968 te [plaats] (Polen), adres: [adres], thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2014:7500
1/15
1732015
ECLI:NL:RBDHA:2014:7500, Rechtbank Den Haag, 09/84229513
1 Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 3 februari 2014, 31 maart 2014, 19 mei 2014 en 5 juni 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N. Coenen en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. M.L. Groen, advocaat te Waddinxveen, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2 De tenlastelegging
Aan de verdachte is – na aanpassing van de tenlastelegging ter terechtzitting van 3 februari 2014 – ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 19 mei 2013 in Alphen aan den Rijn, althans in Nederland, [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, de hals van die [slachtoffer] dichtgedrukt en/of samengedrukt en/of omsnoerd en/of dichtgedrukt en/of samengedrukt en/of omsnoerd gehouden, althans (met kracht) een of meer vormen van (onbekend gebleven) uitwendig geweld op het lichaam van die [slachtoffer] uitgeoefend ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 mei 2013 te Alphen aan den Rijn, althans in Nederland, opzettelijk mishandelend de hals van zijn echtgenote, te weten [slachtoffer], heeft dichtgedrukt en/of samengedrukt en/of omsnoerd en/of dichtgedrukt en/of samengedrukt en/of omsnoerd heeft gehouden, althans uitwendig geweld op het lichaam van die [slachtoffer] heeft uitgeoefend, ten gevolge waarvan deze [slachtoffer] is overleden;
2. hij in de periode van 19 tot en met 20 mei 2013 in Alphen aan den Rijn, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk het stoffelijk overschot van [slachtoffer], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of haar nabestaande(n), in elk geval aan een ander of anderen dan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door met een zaag, althans een scherp (snij)voorwerp, het hoofd en/of de beide armen en/of de beide benen van de romp van die [slachtoffer] af te zagen en/of af te snijden en/of te scheiden en/of beide benen en/of de linkerarm in twee stukken te zagen en/of te snijden en/of te scheiden;
3. hij op of omstreeks 20 mei 2013 in Alphen aan den Rijn en/of Lisserbroek en/of Weteringbrug en/of Abbenes, althans in Nederland, het lijk van [slachtoffer] heeft weggemaakt met het oogmerk het feit en/of de oorzaak van het overlijden te verhelen door het lichaam in delen op verschillende plaatsen in het water te gooien.
3 Bewijsoverwegingen 3.1 Vaststaande feiten 1 Uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen is het volgende gebleken. Achtergrondinformatie. [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]), geboren op [datum] 1980, was sinds[datum] 2008 getrouwd met verdachte. Samen met hem had zij op 29 oktober 2012 een flatwoning aan de[adres] in [plaats] gekocht. Het advies over de financiering van de woning werd gegeven door [A] (hierna: [A]), met wie [slachtoffer] in de periode daarna een relatie kreeg. [slachtoffer] heeft enkele dagen na het tekenen van het koopcontract van de woning aan verdachte laten weten dat zij de relatie
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2014:7500
2/15
1732015
ECLI:NL:RBDHA:2014:7500, Rechtbank Den Haag, 09/84229513
wilde beëindigen. Op 7 januari 2013 heeft haar advocaat de echtscheiding aangezegd, het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend op 29 januari 2013. Vanaf eind december 2012 leefden [slachtoffer] en verdachte niettemin wel samen in de woning aan de[adres]; elk van hen had een eigen slaapkamer.
Laatste levensteken van [slachtoffer]. [slachtoffer] heeft de woning aan de[adres] op zondag 19 mei 2013 (eerste pinksterdag) om omstreeks 06:28 uur verlaten. Zij en [A] zijn die dag samen naar een duikcursus gegaan. In het dossier bevindt zich een foto van [slachtoffer] die bij het duiken is genomen.2 [slachtoffer] en [A] hebben na de duikcursus in de duinen met elkaar gevreeën. [A] heeft [slachtoffer] rond 17:45 uur terug naar haar auto gebracht die in Haarlem geparkeerd stond. [slachtoffer] is daarmee naar huis gereden. Daar kwam zij om ongeveer 18:25 uur aan, zoals blijkt uit de tag gegevens van de toegangsdeur van de flat aan de [adres].34 Daar trof zij verdachte. Vanaf dat moment zijn geen anderen dan verdachte en [slachtoffer] in de woning geweest. [A] heeft sinds de avond van 19 mei 2013 geen telefonisch contact meer kunnen krijgen met [slachtoffer], terwijl zij dagelijks meerdere keren telefonisch contact hadden met elkaar. Uit de WhatsApp berichten blijkt dat [A] op 19 mei 2013 om 21:44 uur, om 21:58 uur, tweemaal om 22:57 uur en tweemaal om 23:55 uur berichten heeft gestuurd naar [slachtoffer].5 Op maandag 20 mei 2013 (tweede pinksterdag) heeft [A] om 15:30 uur melding gemaakt van de vermissing van [slachtoffer].6 Toen de politie omstreeks 16:00 uur de woning van [slachtoffer] en verdachte via de balkondeuren betrad, werd er niemand aangetroffen. Op dinsdag 21 mei 2013, omstreeks 08:00 uur, meldde [A] bij de politie dat hij nog steeds geen contact met [slachtoffer] had gehad. [slachtoffer] was niet op haar werk verschenen. Er werd vervolgens een onderzoek ingesteld naar de vermissing van [slachtoffer]. Verdachte op 19 en 20 mei 2013. Verdachte is zondag 19 mei 2013 de hele dag thuis geweest.7 Hij heeft op die dag een email van de advocaat van [slachtoffer] in het kader van de echtscheidingsprocedure ontvangen, waarin hij werd gesommeerd de woning per 1 juni 2013 te verlaten.8Verdachte heeft deze email die dag gelezen.9 In de loop van de dag heeft hij regelmatig contact gehad (via Skype en/of telefoon) met zijn in Polen wonende exvrouw [B].10 Na de terugkomst van [slachtoffer] heeft verdachte tussen 21:19 uur en 21:41 uur nog enkele malen smscontact gehad met [B], waarin [B] verdachte vraagt bij hen (de rechtbank begrijpt: haar en de kinderen) terug te komen en verdachte aangeeft eind van het jaar terug te gaan (de rechtbank begrijpt: naar Polen). [B] sluit af met: “Ik zou je een kus voor welterusten willen geven, doei” 11 In de flat aan de [adres] is een berging aanwezig. Verdachte heeft de toegangsdeur van de bergingsgalerij op 19 mei 2013 om 22:35 uur geopend. Dit deed hij ook op 20 mei 2013 om 06:38 uur, 10:10 uur, 10:18 uur, 10:27 uur en 10:33 uur. Op 20 mei 2013 is het laatst geregistreerde gebruik van de tag van verdachte bij de toegangsdeur om 22:18 uur.12 Verdachte op 21 mei 2013. Verdachte is op dinsdag 21 mei 2013 naar zijn werk gegaan. Verdachte sms’t die ochtend om 06:41 uur aan [B]: “Want ik heb waarschijnlijk nog grotere problemen…ik weet niet wat ik moet doen”.13 Omstreeks 10:10 uur heeft de politie gebeld naar zijn werkgever en vervolgens ook kort met verdachte gesproken in verband met de vermissing van zijn vrouw.14 Hierna vindt er om 10:43 uur een telefoongesprek plaats tussen verdachte en [B]. Om 10:48 uur sms’t [B]: “Wat moet ik aan de kinderen en jouw naasten”. Vervolgens vindt er om 10:53 uur weer een telefoongesprek tussen verdachte en [B] plaats. Daarna sms’t [B] om 12:17 uur: “Vanaf 8 tot 25, zelfs levenslang. In een emotionele opwelling vanaf 1 tot 10”.15 Daarnaar gevraagd heeft [B] verklaard dat verdachte op dat moment bij haar had geïnformeerd hoeveel jaar men voor doodslag kan krijgen.16 Verbalisanten gingen omstreeks 14:30 uur naar het werk van verdachte om hem uit te nodigen op het politiebureau te komen in verband met de vermissing van [slachtoffer]. Bij aankomst zagen zij dat in de auto van verdachte achter de passagiersstoel een doorzichtige plastic zak met daarin in ieder geval een lege fles schoonmaakmiddel lag. Met de werkgever van verdachte werd afgesproken dat verdachte zich zo spoedig mogelijk zou melden bij het politiebureau. Hierop vatten de verbalisanten post bij de auto van verdachte. Zij zagen verdachte rond 15:13 uur instappen, wegrijden, vijftig meter verder uitstappen en iets in een vuilcontainer gooien. Het bleek de plastic zak met (naar bleek: meerdere) schoonmaakflessen te zijn.17 Verdachte reed daarna naar het politiebureau en werd vervolgens, omstreeks 16:18 uur, als getuige gehoord. Tijdens het verhoor werd geconstateerd dat hij in zijn gezicht en op zijn nek/hals enkele schrammen had en dat hij om diverse vingers pleisters droeg.18 Verdachte is tijdens dat verhoor aangehouden en in verzekering gesteld. Letsel verdachte. Door het NFI is op 22 mei 2013 onderzoek gedaan naar de letsels van verdachte. Er werden vier soorten letsels gezien met verschillende oorzaken. Er waren onder meer aan het hoofd en de nek veel kleine oppervlakkige streepvormige huidbeschadigingen van circa enkele dagen oud, bewerkstelligd door krassende beweging over de huid met een scherppuntig voorwerp of scherppuntig uitsteeksel van een voorwerp, lichaamsdeel of plant, etc. Er waren aan de strekzijde
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2014:7500
3/15
1732015
ECLI:NL:RBDHA:2014:7500, Rechtbank Den Haag, 09/84229513
van de handen oppervlakkige huidbeschadigingen van minimaal meerdere dagen oud, veroorzaakt door afschavende inwerking van een ruw oppervlak of (scherp)kantig object/lichaamsdeel. Er waren huiddefecten van minimaal meerdere dagen oud aan de buigzijde van twee vingers die meest waarschijnlijk het restant waren van blaren door mechanische geweldinwerking (zoals frictie), thermische geweldinwerking of chemische geweldinwerking. Er waren diverse bloeduitstortingen – voornamelijk op de bovenste lichaamshelft – veroorzaakt door inwerking van stomp botsend en/of samendrukkend geweld, zoals door slaan, schoppen, vallen, etc. Enkele blauwe plekken waren wat ouder, enkele wat recenter.19 Aantreffen van lichaamsdelen van [slachtoffer]. In de periode van 22 mei 2013 tot en met 15 juni 2013 zijn in de gemeente Haarlemmermeer in en bij het water op verschillende locaties bij de plaatsen Abbenes, Weteringbrug en Lisserbroek, verpakt in onder andere een koffer en vuilniszakken aangetroffen een romp, een rechterarm in twee delen 20, een linker onderbeen, een rechter bovenbeen, een rechter onderbeen, een linker bovenarm, een linker bovenbeen, een linker onderarm en een hoofd.21 Door middel van DNA onderzoek is vastgesteld dat alle lichaamsdelen van [slachtoffer] waren.22
Forensisch onderzoek aan de lichaamsdelen van [slachtoffer]. Bij de sectie is gebleken dat de klievingsvlakken van de lichaamsdelen van [slachtoffer] postmortaal zijn ontstaan.23 Bij de onderzoeken aan de lichaamsdelen werd geen anatomische doodsoorzaak aangetroffen.24 Er was geen sprake van ziekelijke afwijkingen die het intreden van de dood van [slachtoffer] zouden kunnen verklaren of hiervoor van betekenis zouden kunnen zijn geweest. Op grond van de resultaten van het toxicologisch onderzoek kan een bijdrage van ethanol (alcohol), drugs en/of geneesmiddelen het overlijden van [slachtoffer] evenmin verklaren.25 Uit toxicologisch onderzoek is gebleken dat bij [slachtoffer] sprake was van een verhoogde concentratie thyreoglobuline (hierna: tg) in het hartbloed, namelijk een waarde van 6812. Dit verhoogde tggehalte is passend bij beschadiging van de schildklier. De oorzaak van deze schade (zoals mechanisch of ziekelijk) kan op basis van het uitgevoerde biochemisch onderzoek niet worden vastgesteld.26 Arts en patholoog Van Driessche concludeert in zijn rapport tot “een toxicologische aanwijzing voor doorgemaakt geweld aan de hals”. De bevindingen kunnen volgens hem derhalve “mogelijk passen bij (doch zij zijn zeker niet bewijzend voor) een overlijden door verstikking door toegepast geweld aan de hals”.27 Deskundigen Van Driessche en Oosting, respectievelijk artspatholoog en apotheker, hebben ter terechtzitting van 31 maart 2014 aangegeven dat tg vrijkomt bij beschadigd schildklierweefsel. De oorzaak van een verhoogd tggehalte kan gelegen zijn in een ziekelijke aandoening, zoals een tumor, hersenletsel of een ontsteking aan de schildklier. Verhoogde tgwaarden kunnen ook een mechanische oorzaak hebben, bijvoorbeeld door verwurging of ophanging. Ook postmortale ontbinding kan het tggehalte beïnvloeden.28 Bij de sectie is voorts gebleken dat op zeven van de tien lichaamsdelen 29 van [slachtoffer] bloeduitstortingen en huidverkleuringen werden waargenomen die bij leven waren ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch stomp geweld, zoals door stoten, vallen en slaan.30 Deze letsels hebben volgens de artsenpathologen geen rol van betekenis gespeeld bij het intreden van de dood. Forensisch onderzoek in de woning. In de woning aan de[adres] te [plaats] is een omvangrijk forensisch onderzoek verricht. De woning bleek te zijn schoongemaakt. Door de hele woning, in bijna alle kamers en ruimten zijn vele bloedsporen, veegpatronen en dweilsporen met bloed en bloedspatten aangetroffen. Het profiel van het aangetroffen bloed komt (in bijna alle gevallen) overeen met het DNAprofiel van [slachtoffer] en (in een enkel geval) met het DNAprofiel van verdachte. Er zijn tevens in de badkamer twee dweilstokken met bloedsporen aan de voet31 en in de woonkamer een Black en Decker reciprozaag aangetroffen.32 Op het zaagblad van deze zaag zijn biologische sporen van [slachtoffer] aangetroffen.33 Alle bevindingen aan de klievingsvlakken van de lichaamsdelen van [slachtoffer] kunnen worden verklaard door een geweldinwerking met dit (of een vergelijkbaar) elektrisch aangedreven zaagblad. In combinatie met de DNAresultaten is het veel meer waarschijnlijk dat alle klievingsvlakken zijn opgeleverd door gebruik van dit zaagblad dan dat zij zouden zijn opgeleverd door gebruik van een ander voorwerp dan wel werktuig.34
3.2 De verklaringen van verdachte In het eerste contact dat de politie met verdachte had – hem werd op 21 mei 2013 om omstreeks 10:10 uur telefonisch gevraagd wanneer hij zijn vrouw voor het laatst gezien had – zei verdachte dat dat zaterdagavond was geweest, gevolgd door de woorden “scheiding, scheiding” en “Ik weet niet, ik weet niet”.35 Nadien is verdachte meermalen door de politie verhoord. Tijdens zijn eerste verhoor op 21 mei 2013 (waarbij hij als getuige is gehoord) heeft hij verklaard dat hij [slachtoffer] op zondag (de rechtbank begrijpt: 19 mei 2013) voor het laatst thuis had gezien. Van enig gebrek aan geheugen blijkt tijdens dit (weliswaar korte) verhoor niet. Dit verhoor is afgebroken, omdat de officier van justitie opdracht gaf hem als verdachte aan te houden.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2014:7500
4/15
1732015
ECLI:NL:RBDHA:2014:7500, Rechtbank Den Haag, 09/84229513
Na de aanhouding is verdachte in de avond van 21 mei 1013 verder gehoord. Op de vraag wat er met [slachtoffer] is gebeurd na haar thuiskomst op 19 mei 2013, antwoordt verdachte: “dingen in emotie is anders dan berekenend te werk gaan”. Verdachte is tijdens dit verhoor zeer emotioneel, zegt meermalen dat hij zich niets kan herinneren en geeft geen inhoudelijke antwoorden. Wel vraagt hij wat voor straf erop staat en zegt hij op de vraag wat er is gebeurd: “niets goeds”. Verdachte zegt niet te weten waar [slachtoffer] is en ontkent dat hij ervoor heeft gezorgd dat ze onvindbaar is. In de hierop volgende verhoren geeft verdachte wederom niet of nauwelijks antwoord op vragen over wat er op 19 mei 2013 na thuiskomst van [slachtoffer] is gebeurd. Hij geeft daarbij verschillende redenen aan: omdat hij het zich niet herinnert, omdat hij een emotionele blokkade heeft, omdat hij zoveel van [slachtoffer] houdt, omdat [slachtoffer] het niet verdient en/of omdat hij een beroep doet op zijn zwijgrecht. Op een aantal momenten verklaart verdachte wél (zij het in flarden of fragmenten) over wat er op 19 mei 2013 na thuiskomst van [slachtoffer] is gebeurd. In het verhoor op 23 mei 2013 verklaart verdachte dat hij [slachtoffer] alleen maar had gevraagd of hij tot het eind van het jaar in de woning mocht blijven en dat er toen “iets vreselijks” was gebeurd, dat [slachtoffer] veranderde in een monster en dat [slachtoffer] hem duwde. Er volgde een vechtpartij, verdachte is de kamer (de rechtbank begrijpt: van [slachtoffer]) uit gevlucht, heeft een paar glazen wodka gedronken en is in de woonkamer in slaap gevallen. Daarna is hij gaan slapen in zijn eigen kamer, hij werd op een gegeven moment wakker van een wekker in de kamer van [slachtoffer], hij deed die uit. Hij begreep dat er iets verschrikkelijks was gebeurd. Na enige tijd zwijgen, zei verdachte: “wat heb ik gedaan” en “ik kan het niet meer aan, laten we stoppen”.36 Op 29 mei 2013, toen enkele maar nog niet alle lichaamsdelen van [slachtoffer] waren gevonden, hebben verbalisanten met verdachte rondgereden. Verdachte heeft tijdens dat rondrijden verklaard dat hij op maandag (de rechtbank begrijpt: 20 mei 2013) uit huis is gevlucht en in paniek veel kilometers heeft gereden. Daar was niemand bij. Verdachte laat meerdere locaties aan verbalisanten zien waar hij destijds is gestopt. Op een locatie waar een lichaamsdeel van [slachtoffer] is aangetroffen, vragen verbalisanten wie haar hier heeft gebracht. Verdachte zegt dan: “Ik, wie anders?” Op een andere locatie geeft hij aan dat hij iets in het water heeft gegooid dat eruit zag als “de rest”.37 In het verhoor op 11 juni 2013 zegt verdachte over het gevecht met [slachtoffer] dat hij zich tegen haar heeft verdedigd en dat het een gevecht “op leven en dood” is geweest in haar kamer en dat de krassen in zijn gezicht in dat gevecht zijn ontstaan. Ook verklaart hij in dit verhoor dat hij, nadat hij had ontdekt dat zij was overleden, in paniek uit het huis was gevlucht en lichaamsdelen op verschillende plekken had gegooid.38 Op 4 november 2013 verklaart verdachte dat hij nu in de gevangenis zit “dankzij het feit dat ik naar die kamer ben gegaan”.39 Tijdens geen van deze verhoren heeft verdachte verklaard over (een herinnering aan) het in stukken zagen van het lichaam van [slachtoffer]. Ter terechtzitting van 31 maart 2014 heeft verdachte wederom verklaard over zijn verzoek aan [slachtoffer] langer in huis te mogen blijven wonen, waarna [slachtoffer] hem aanviel. Anders dan in zijn verklaring op 11 juni 2013 tegenover de politie zou hij [slachtoffer] slechts hebben geduwd. Over wat er daarna gebeurd was, verklaarde hij dat hij de kamer was uit gevlucht, alcohol had gedronken, in de woonkamer in slaap was gevallen, daarna naar zijn slaapkamer was gegaan, de volgende dag wakker werd van een wekker en toen [slachtoffer] dood in haar slaapkamer aantrof. Op nadere vragen hierover en over wat er daarna gebeurd was, bleef hij aanvankelijk het antwoord schuldig, zeggende dat hij zich niets meer kon herinneren. Na enkele uren verklaarde hij echter dat hij zich toch nog wél iets kon herinneren, namelijk dat hij [slachtoffer] met een zaag in stukken had gesneden, dat hij het huis misschien had schoongemaakt, dat hij de hele maandag met de auto had rondgereden en dat hij lichaamsdelen van [slachtoffer] op verschillende locaties in het water had gegooid. Hij zou dit alles hebben gedaan in paniek, omdat hij vreesde dat hij zou worden verdacht van het doden van [slachtoffer].40 Op veel nadere vragen van de rechtbank bleef verdachte ook toen nog het antwoord schuldig. Ter terechtzitting van 19 mei 2014 heeft verdachte zich bij alle vragen op zijn zwijgrecht beroepen. Een psychiater en een psycholoog hebben over verdachte gerapporteerd. Beiden zijn ter terechtzitting van 3 februari 2014 bevraagd over hun bevindingen. De conclusie uit hetgeen zij verklaard hebben, is dat het (beweerdelijke) herinneringsgebrek bij verdachte niet voortkomt uit een stoornis of een bijzondere gebeurtenis. Er zijn met andere woorden geen aanwijzingen om aan te nemen dat sprake is van zogeheten dissociatieve amnesie bij verdachte.41 Dat verdachte halverwege de zitting op 31 maart 2014 zich opeens nog wel iets kon herinneren, is te meer een aanwijzing dat hij geheugenverlies heeft voorgewend teneinde geen antwoord te (hoeven) geven op vragen over de hem verweten gedragingen. 3.3 De bewijsvraag Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd: moord (feit 1 primair, impliciet primair) dan wel doodslag (feit 1 primair, impliciet subsidiair) op [slachtoffer], het in stukken zagen van haar lichaam (feit 2) en het in het water gooien van haar lichaamsdelen (feit 3). Verdachte heeft ter zitting van 31 maart 2014 de feiten 2 en 3 bekend. De vraag die bij feit 1 resteert, is of hij haar ook (al dan niet met voorbedachten rade) om het leven heeft gebracht dan wel dat zij een natuurlijke dood is gestorven.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2014:7500
5/15
1732015
ECLI:NL:RBDHA:2014:7500, Rechtbank Den Haag, 09/84229513
Voor wat betreft feit 2 merkt de rechtbank op dat de Nederlandse wet geen strafbepaling kent ter zake van lijkschennis. Voor de bescherming van de onschendbaarheid van het lichaam van een overledene moet de rechtspraktijk zich behelpen met de delictsomschrijving van artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht, het artikel dat de vernieling of beschadiging van een stoffelijk voorwerp strafbaar stelt. 3.3.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte de onder 1 primair, impliciet subsidiair (doodslag), 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan.42 3.3.2 Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft zich – zoals verwoord in zijn pleitnotitie43 – op het standpunt gesteld dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 1 ten laste gelegde wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Verdachte moet daarom van het onder 1 ten laste gelegde worden vrijgesproken. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat, nu de artsenpathologen op grond van hun uitgevoerde sectie geen doodsoorzaak kunnen aantonen, er een ander hard bewijsmiddel voorhanden moet zijn om toch aan te nemen dat [slachtoffer] door gewelddadig handelen om het leven is gebracht. De raadsman heeft betoogd dat dit (kei)harde bewijs zich niet in het dossier bevindt. Hij heeft hiertoe uitgebreid stilgestaan bij de vraag hoe de verklaringen van verdachte en de uitlatingen van verdachte tijdens afgeluisterde telefoongesprekken moeten worden geduid. Volgens de raadsman is in geen geval sprake van een bekentenis van verdachte dat hij [slachtoffer] om het leven heeft gebracht. Voorts heeft de raadsman bepleit dat bij toxicologisch onderzoek een verhoogde concentratie tg in het hartbloed van [slachtoffer] is gemeten, hetgeen slechts een aanwijzing is voor toegepast geweld aan de hals, maar dat dit geen bewijs hiervoor oplevert. De oorzaak van de schade aan de schildklier kan niet worden vastgesteld. De raadsman heeft er in dit verband op gewezen dat bij [slachtoffer] geen letsel aan de hals en het strottenhoofd is waargenomen. Daar komt bij dat de oorzaak van een verhoogde concentratie tg blijkens de verklaring van deskundige Van Driessche ter terechtzitting van 31 maart 2014 ook gelegen kan zijn in postmortale ontbinding en ziekelijke afwijkingen. Ter terechtzitting van 31 maart 2014 heeft deskundige SoerdjbaliMaikoe verklaard: “Als een jonge vrouw overleden is en er is geen doodsoorzaak vast te stellen, dan zeg ik niet automatisch dat verstikking mogelijk is. Dan zou ik nog veel meer mogelijkheden moeten noemen, zoals een fatale hartritmestoornis.” Volgens de moeder van [slachtoffer] heeft [slachtoffer] een hartafwijking gehad. De raadsman is van mening dat de conclusie in het dossier dat geen sprake was van afwijkingen of ziekte aan het hart in redelijkheid niet kan worden getrokken. Het specialistenbericht van de cardioloog hieromtrent sluit het bestaan van een sluimerend hartprobleem niet uit en hartritmestoornissen kunnen in een sectie niet worden aangetoond. De raadsman heeft betoogd dat door stress in verband met de echtscheiding, de geheime relatie, de ruzie en de vechtpartij op 19 mei 2013 hartritmestoornissen kunnen zijn ontstaan en dat het kwetsbare hart van [slachtoffer] het hierdoor kan hebben begeven. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. 3.3.3 Het oordeel van de rechtbank Bij de sectie kon, zoals hierboven reeds is weergegeven, geen aanwijsbare doodsoorzaak worden vastgesteld. De rechtbank heeft het volgende in aanmerking genomen ter beantwoording van de vraag of moet worden uitgegaan van een natuurlijke dood dan wel een gewelddadige dood. De rechtbank stelt voorop dat [slachtoffer] een vitale jonge vrouw was. Zo wordt zij expliciet omschreven in een bericht van een cardioloog die haar op 1 februari 2012 heeft onderzocht. Uit een rapportage van de huisarts van [slachtoffer] blijkt niet van enige serieuze lichamelijke klacht.44 Aanleiding voor het onderzoek door de cardioloog was een bij haar bestaande bezorgdheid dat zij mogelijk een hartafwijking had. De conclusie van de cardioloog was kort gezegd dat alles met haar hart in orde was. Het beleid dat de cardioloog de huisarts adviseerde was: “geruststelling”, teneinde kennelijk ongegronde vrees weg te nemen.45 Bij de sectie zijn geen anatomische afwijkingen vastgesteld en bleek ook overigens niet van ziekelijke afwijkingen die het intreden van de dood van [slachtoffer] zouden kunnen verklaren of hiervoor van betekenis zouden kunnen zijn geweest. Op grond van de resultaten van het toxicologisch onderzoek kan ook worden uitgesloten dat het gebruik van alcohol, drugs en/of geneesmiddelen het overlijden van [slachtoffer] (mede) hebben veroorzaakt. De rechtbank acht de apriorikans dat een gezonde tweeëndertigjarige vrouw spontaan komt te overlijden ook als er mogelijk sprake is van stressvolle omstandigheden – uiterst gering. Verdachte heeft verklaard over een gevecht met [slachtoffer] in de avond van 19 mei 2013. In zijn verklaring hierover d.d. 11 juni 2013 heeft hij dit gevecht beschreven als een
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2014:7500
6/15
1732015
ECLI:NL:RBDHA:2014:7500, Rechtbank Den Haag, 09/84229513
“gevecht op leven en dood”. Dat dit gevecht hevig is geweest, vindt bevestiging in zowel de letsels welke bij verdachte zijn waargenomen als de letsels welke zijn waargenomen bij het forensisch onderzoek op (de lichaamsdelen van) [slachtoffer]. Verdachte heeft erkend dat zijn verwondingen zijn ontstaan tijdens het gevecht. Een andere aannemelijke verklaring (dan een hevig gevecht) voor de bij [slachtoffer] op zeven van de tien lichaamsdelen waargenomen bloeduitstortingen en huidverkleuringen, is er niet. Dat deze letsels op een eerder moment op 19 mei 2013 zijn ontstaan, zoals verdachte ter terechtzitting van 31 maart 2014 heeft gesuggereerd, kan redelijkerwijs worden uitgesloten. [A], die een groot deel van 19 mei 2013 met [slachtoffer] heeft doorgebracht, heeft niets verklaard waaruit de juistheid van verdachtes suggestie zou kunnen blijken. Ook de tot het dossier behorende foto van [slachtoffer], genomen op 19 mei 2013 voor haar thuiskomst, duidt niet in die richting. De letsels duiden integendeel op excessief toegepast geweld op bijna het gehele lichaam van [slachtoffer] na haar thuiskomst. Wie met het gevecht begonnen is, is voor de vraag waar het hier om gaat niet van belang. De rechtbank heeft in het dossier echter wel verklaringen aangetroffen van verschillende personen aan wie [slachtoffer] verteld had dat zij door verdachte werd bedreigd en dat zij bang voor hem was.46 Deze verklaringen worden ondersteund door diverse email, Skype, WhatsApp en smsberichten.47 De moeder van [slachtoffer] heeft tevens verklaard dat verdachte een alcoholprobleem had, dat verdachte ziekelijk jaloers was, dat deze jaloezie de laatste twee maanden steeds sterker werd, dat verdachte het niet eens was met de scheiding en dat [slachtoffer] steeds banger voor hem werd.48 In het licht hiervan komt de verklaring van verdachte dat [slachtoffer] hèm heeft aangevallen weinig geloofwaardig voor. De deskundigen hebben, zoals hierboven is vermeld, een verhoogd tggehalte vastgesteld hetgeen past bij beschadiging van de schildklier. De oorzaak van deze schade (zoals mechanisch of ziekelijk) kan op basis van het uitgevoerde biochemisch onderzoek niet worden vastgesteld, maar Van Driessche concludeert wel dat er een toxicologische aanwijzing is voor geweld aan de hals en dat zijn bevindingen mogelijk passen bij een overlijden door verstikking door toegepast geweld aan de hals. De rechtbank wijst erop dat de deskundige deze conclusies heeft getrokken zonder daarbij te betrekken dat er een hevig gevecht heeft plaatsgevonden tussen verdachte en [slachtoffer]. De rechtbank betrekt deze omstandigheid uiteraard wel in haar beoordeling. Dit belangrijke gegeven mede in aanmerking nemend concludeert zij dat er gesproken kan worden van een zeer sterke aanwijzing van doorgemaakt geweld aan de hals. Verdachte blijkt in sommige uitlatingen er ook zelf van uit te gaan dat de dood van [slachtoffer] het gevolg is van het gevecht in haar slaapkamer. De rechtbank begrijpt in deze zin zijn opmerking in het verhoor op 4 november 2013 dat hij nu in de gevangenis zit, omdat hij naar haar kamer is gegaan. Verdachte heeft zich in gelijke zin uitgelaten tegenover de psychiater en in enkele telefoongesprekken met [B]. Zo zegt hij op 15 juni 2013 onder meer: “als ik van tevoren had geweten, dat als ik naar haar toe zou gaan om te vragen of ik in die woning nog een paar maanden mocht blijven, in de gevangenis zou belanden” 49, op 9 augustus 2013: “waarom, ben ik daar, verdomme, ingegaan… in die kutkamer van haar…50 en op 10 augustus 2013: “ik ben er naartoe gegaan en ik heb mijn hele leven verspeeld, omdat ik naar die teef ging om iets te vragen.” 51 Verdachte heeft tegenover de politie en ter terechtzitting ontkend [slachtoffer] te hebben gedood. De rechtbank zal thans onderzoeken of hij dit in uitlatingen jegens anderen, zoals in brieven en telefoongesprekken, (impliciet) wel heeft toegegeven. Verdachte heeft in de penitentiaire inrichting te Alphen aan den Rijn onder meer de volgende gesprekken gevoerd en brieven geschreven:52 Gesprek op 7 juni 2013:53 Verdachte: “En ik dan?! Ik zit in de gevangenis…. en heb 10 of 15 jaar uit te zitten gvd… Jullie zijn allemaal beangstigend….jullie wilden altijd alleen maar geld van mij.” [B]: “Nee dat is niet waar…Toen ik daarover op het internet las….dat was een shock..” Verdachte: “Wat wordt op het internet geschreven?” [B]: “Dat je haar in stukken hebt gesneden… alles…” (…) [B]: “En jouw moeder is zo gek geweest, dat zij gisteren aan [C] (toevoeging rechtbank: de dochter van verdachte) heeft verteld wat er speelt…” Verdachte: “Wat dan?” [B]: “Dat je haar hebt vermoord…. [C] heeft de hele nacht gehuild… Jouw moeder is echt gek geworden.” Verdachte: “Nou goed, dat is niet belangrijk…Wat hebben zij nog meer gezegd?” [B]: “Niets, ik heb het op het internet gevonden.” (…) [B]: “Vertel mij nu, waarom heb je dat gedaan, [verdachte]?” Verdachte: “Omdat zij mij heeft aangevallen.” (…) [B]: “Maar waarom heb je lijkschennis gepleegd op haar lichaam?” Verdachte: “Omdat ik in paniek was geraakt gvd…” De rechtbank heeft verdachte ter zitting van 19 mei 2014 voorgehouden dat het uiterst
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2014:7500
7/15
1732015
ECLI:NL:RBDHA:2014:7500, Rechtbank Den Haag, 09/84229513
bevreemdend is dat hij niet weerspreekt dat hij iemand vermoord heeft als hem gezegd wordt dat zijn moeder dit aan zijn dochter heeft verteld, indien dit onjuist zou zijn. Verdachte heeft hierop niet willen antwoorden. De rechtbank stelt bovendien vast dat [B] in de laatste vier regels van het hierboven weergegeven gesprek eerst aan verdachte vraagt waarom hij [slachtoffer] heeft gedood en na zijn antwoord daarop vraagt waarom hij vervolgens lijkschennis heeft gepleegd. Verdachte antwoordt op beide vragen. In zijn antwoord op de eerste vraag ligt besloten dat hij erkent [slachtoffer] te hebben gedood. De “waarom”vraag vooronderstelt immers een positieve beantwoording van de (impliciet) daaraan voorafgaande “of”vraag. Verdachte heeft in een brief d.d. 9 juni 2013 aan de ouders van [slachtoffer] het volgende geschreven:54 ‘Ik bied jullie mijn excuses aan voor wat ik jullie dochter (…) en mijn vrouw [slachtoffer], mijn liefste zonnetje, heb aangedaan. Ik weet niet of jullie het mij zullen vergeven. Het zal zeer moeilijk zijn. (…) Ik kan er helaas niets meer aan veranderen. Nogmaals mijn excuses voor alles, ik vraag jullie mij te vergeven.” De rechtbank heeft deze passage aan verdachte voorgehouden ter zitting van 31 maart 2014 en hem gevraagd waarvoor hij zijn excuses had aangeboden. Verdachte heeft toen geantwoord dat dit uitsluitend was voor het in stukken zagen van het lichaam van [slachtoffer] en het wegmaken van haar lichaamsdelen. De rechtbank heeft ter zitting van 19 mei 2014 verdachte geconfronteerd met het volgende gesprek met de moeder van [slachtoffer]:55 De moeder van [slachtoffer]: “Luister eens, ik kan het wel begrijpen als iemand iets in opwelling doet….maar dat je later het lichaam nog verminkt……dan moet iemand echt een steekje los in zijn hoofd hebben.” Verdachte: “Ja, natuurlijk.” (…) Verdachte: “… Sorry voor alles.” De rechtbank heeft verdachte voorgehouden dat de moeder van [slachtoffer] de excuses van verdachte kennelijk niet zo beperkt heeft opgevat als hij ter zitting van 31 maart 2014 de rechtbank heeft willen doen geloven. De moeder spreekt hier over het doden van [slachtoffer] door verdachte (in een opwelling) en het daarna verminken van haar lichaam door hem. Verdachte heeft in dit telefoongesprek niet aangegeven dat hij voor dat eerste niet en voor dat laatste wel zijn excuses had aangeboden. Sterker nog: verdachte biedt hier nogmaals zijn excuses aan “voor alles”. De rechtbank slaat vervolgens ook acht op het volgende gesprek met [B] op 15 juni 2013 56: [B]: “Waarom heb je haar gedood dan?” Verdachte: “Omdat wij begonnen te vechten…en klaar was kees…” De rechtbank stelt vast dat verdachte ook in dit gesprek erkent dat hij [slachtoffer] heeft gedood. Ten slotte acht de rechtbank het volgende gesprek tussen verdachte en [B] op 23 augustus 2013 van belang:57 Verdachte: “Trouwens, zij verdenken mij van moord en voor een moord krijg je hier levenslang of 30 jaar.” [B]: “Donder op, [verdachte]. En je had zo gehoopt, dat het…” Verdachte: “Ja, maar een andere hier heeft ook (cursivering van de rechtbank) zijn ex vrouw vermoord en heeft 9 jaar gekregen, dus hij komt na 6 jaar vrij, want ze verminderen hier één derde.” De rechtbank heeft ook deze passage ter zitting van 19 mei 2014 aan verdachte voorgehouden. Verdachte heeft gezwegen. Deze uitlatingen, in onderling verband en samenhang bezien, zijn te beschouwen als een bekentenis van verdachte dat hij [slachtoffer] om het leven heeft gebracht. Verdachte heeft, hoewel daartoe nadrukkelijk in de gelegenheid gesteld, geen andere verklaring daarvoor gegeven. In het licht van het bovenstaande komt geen enkel geloof toe aan de lezing van verdachte dat hij eerst op de ochtend van maandag 20 mei 2013 [slachtoffer] dood in haar kamer aantrof en haar vervolgens in stukken heeft gezaagd en zich heeft ontdaan van de lichaamsdelen uit angst dat hij ten onrechte zou worden beschuldigd haar te hebben gedood. De rechtbank heeft reeds opgemerkt dat verdachte geheugenverlies heeft geveinsd teneinde aan een straf te ontkomen. De lezing die hij hier geeft over wat er op 19 en 20 mei 2013 is gebeurd, dient kennelijk datzelfde doel. De rechtbank neemt hierbij ook nog in aanmerking dat de feitelijke handelingen van verdachte in die dagen allerminst duiden op een paniekreactie, maar veeleer op een weloverwogen handelen, gericht op het aan zichzelf verzekeren van straffeloosheid na het begaan van een strafbaar feit. Verdachte heeft immers op zondagavond nog uitgebreid smscontact met [B], hij heeft rondom ongeveer 22:30 uur de woning verlaten en kennelijk iets opgehaald uit de berging, hij heeft het lichaam van [slachtoffer] in tien stukken gezaagd, de stukken verpakt, is meermalen met
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2014:7500
8/15
1732015
ECLI:NL:RBDHA:2014:7500, Rechtbank Den Haag, 09/84229513
lichaamsdelen vanuit zijn woning naar zijn auto gelopen, is met de auto gaan rijden en heeft de lichaamsdelen op verschillende plaatsen in het water gegooid. Ook heeft hij de woning grondig schoongemaakt. Conclusie De conclusie moet dus zijn dat verdachte op 19 mei 2013 [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door geweld uit te oefenen op haar hals. De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat uit het dossier niet volgt dat verdachte na ‘kalm beraad en rustig overleg’ [slachtoffer] van het leven heeft beroofd. Verdachte zal dan ook van de onder 1 primair (impliciet primair) ten laste gelegde moord worden vrijgesproken. De rechtbank acht gelet op bovengenoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd en dat hij zich derhalve schuldig heeft gemaakt aan doodslag, zoals onder 1 primair (impliciet subsidiair) ten laste is gelegd. Voorts acht de rechtbank de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
3.4 De bewezenverklaring De rechtbank verklaart bewezen dat: 1. hij op 19 mei 2013 in Alphen aan den Rijn [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met kracht een of meer vormen van (onbekend gebleven) uitwendig geweld op de hals van die [slachtoffer] uitgeoefend ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden; 2. hij in de periode van 19 tot en met 20 mei 2013 in Alphen aan den Rijn opzettelijk en wederrechtelijk het stoffelijk overschot van [slachtoffer], toebehorende aan een ander of anderen dan verdachte, heeft vernield door met een zaag het hoofd en de beide armen en de beide benen van de romp van die [slachtoffer] af te zagen en beide benen en de linkerarm in twee stukken te zagen; 3. hij op 20 mei 2013 in Lisserbroek en Weteringbrug en Abbenes het lijk van [slachtoffer] heeft weggemaakt met het oogmerk het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen door het lichaam in delen op verschillende plaatsen in het water te gooien.
4 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5 De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6 De strafoplegging 6.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht. 6.2 Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft verzocht, nu slechts de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezenverklaard, een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest. 6.3 Het oordeel van de rechtbank
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2014:7500
9/15
1732015
ECLI:NL:RBDHA:2014:7500, Rechtbank Den Haag, 09/84229513
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zijn echtgenote [slachtoffer], een jonge vrouw, in de kracht van haar leven, met nog een hele toekomst voor zich, opzettelijk van het leven beroofd. Hij heeft [slachtoffer] het meest fundamentele recht, haar recht om te leven, ontnomen. Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan één van de zwaarste misdrijven die de Nederlandse strafwet kent. Het handelen van verdachte getuigt van een volkomen gebrek aan respect voor de waarde van het menselijk leven. Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een langdurige gevangenisstraf. Verdachte heeft voorts, om ontdekking van de door hem begane doodslag te voorkomen, het lichaam van [slachtoffer] weggemaakt door het in stukken te zagen en de lichaamsdelen, verpakt in onder andere een koffer en plastic zakken, op diverse plaatsen in het water te gooien. Verdachte is aldus op een gruwelijke en respectloze wijze omgegaan met het lichaam van [slachtoffer]. Dit is uitermate schokkend geweest voor de nabestaanden. Maar niet alleen voor hen: ieder die hiervan op enigerlei wijze kennis heeft genomen, heeft met afschuw hierop gereageerd. De onschendbaarheid van het lichaam ook dat van een overledene is een belangrijk rechtsgoed. Verdachte heeft hier in zeer ernstige mate inbreuk op gemaakt. Aan de nabestaanden is groot en onherstelbaar leed toegebracht. Dit is treffend tot uitdrukking gekomen in de aangrijpende slachtofferverklaring die ter terechtzitting namens de moeder van [slachtoffer] is voorgelezen. Bij het bepalen van de duur van de op te leggen gevangenisstraf is tevens in aanmerking genomen dat verdachte tot op de dag van vandaag geen openheid van zaken heeft gegeven over wat hij [slachtoffer] heeft aangedaan. Hij heeft zich verscholen achter voorgewend geheugenverlies en voornamelijk ontwijkende antwoorden gegeven. Hierdoor blijven de nabestaanden gissen naar de reden en de toedracht van haar overlijden. Zij blijven in onzekerheid over de vraag wat er precies met hun dierbare is gebeurd. De rechtbank weegt tevens mee dat verdachte – blijkens zijn eigen verklaringen en de brieven die hij, onder andere aan de familie van [slachtoffer], heeft gestuurd – zich wentelt in zelfbeklag en de schuld geheel buiten zichzelf legt. Verdachte benadrukt steeds maar weer op stuitende wijze dat hem door [slachtoffer] en haar minnaar onrecht is aangedaan. Van enig inzicht in het strafwaardige karakter van zijn eigen handelen is niet gebleken. De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel Justitieel Documentatieregister d.d. 23 mei 2014, waaruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld ter zake van misdrijven. Uit de over verdachte opgemaakte rapporten van psycholoog O.C. van der Bent van 11 september 2013 en van psychiater K. Foeken van 22 augustus 2013 volgt dat geen sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van verdachte. De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat de bewezenverklaarde feiten volledig aan verdachte kunnen worden toegerekend. Dit betekent dat de op te leggen gevangenisstraf in het bijzonder, naast vergelding, zal strekken tot langdurige bescherming van de samenleving tegen verdachte die immers kennelijk als gevolg van woede en frustratie en/of een ziekelijke jaloezie tot gruwelijke daden is gekomen. Gelet op het voorgaande doet de vordering van de officier van justitie onvoldoende recht aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en acht de rechtbank na te melden gevangenisstraf passend en geboden.
7 De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
[D], de moeder van [slachtoffer], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 4.575,28.
De vordering bestaat uit de volgende posten: reiskosten mei 2013 € 691,36 verblijfkosten mei 2013 € 674,00 reiskosten juli 2013 € 124,94 verblijfkosten juli 2013 € 99,25 reiskosten februari 2014 (nodeloos gemaakt) € 117,42 reiskosten maart 2014 € 164,46 verblijfkosten maart 2014 € 401,86 reiskosten mei 2014 € 116,31 verblijfkosten mei 2014 € 317,24 kosten van lijkbezorging € 1.868,44
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2014:7500
10/15
1732015
ECLI:NL:RBDHA:2014:7500, Rechtbank Den Haag, 09/84229513
De benadeelde partij heeft verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en het totale schadebedrag te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 19 mei 2013 tot en met de dag van algehele voldoening.
Voorts heeft de benadeelde partij verzocht verdachte te veroordeling in de proceskosten ad € 1.283,00.
7.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. 7.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft verzocht de benadeelde partij nietontvankelijk te verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, nu de verdediging tot vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde feit heeft geconcludeerd. 7.3 Het oordeel van de rechtbank De vordering is door en namens verdachte niet (inhoudelijk) betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal derhalve de vordering in haar geheel toewijzen. De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 19 mei 2013 is ontstaan. Dit brengt mee dat de verdachte ook dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op € 1.283,00, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken. Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 4.575,28, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 19 mei 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [D].
8 De inbeslaggenomen goederen 8.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage A aan dit vonnis is gehecht) onder 6, 14 en 15 genummerde voorwerpen zullen worden vernietigd en dat de onder 1 t/m 5, 7 t/m 13 en 16 t/m 20 genummerde voorwerpen zullen worden teruggegeven aan de rechthebbende, te weten verdachte. 8.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft geen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ingenomen met betrekking tot de inbeslaggenomen goederen. 8.3 Het oordeel van de rechtbank De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 6, 9, 14 en 15 genummerde voorwerpen, verbeurdverklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien deze voorwerpen aan verdachte toebehoren en het onder 3 bewezenverklaarde feit vermoedelijk met behulp van deze voorwerpen is begaan of voorbereid. Op grond van het onderzoek ter terechtzitting kan met betrekking tot de op de beslaglijst onder 1, 2, 3, 4, 5, 7, 8, 10, 11, 12, 13, 16, 17, 18, 19 en 20 genummerde voorwerpen geen persoon als rechthebbende worden aangemerkt. De rechtbank zal daarom de bewaring van deze voorwerpen ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
9 De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op artikelen 24, 33, 33a, 36f, 57, 151, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2014:7500
11/15
1732015
ECLI:NL:RBDHA:2014:7500, Rechtbank Den Haag, 09/84229513
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair (impliciet primair) tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair (impliciet subsidiair), 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair (impliciet subsidiair): doodslag;
ten aanzien van feit 2: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
ten aanzien van feit 3: een lijk wegmaken, met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden, te verhelen;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) JAREN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij[D] toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan[D], een bedrag van € 4.575,28, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 19 mei 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, begroot op € 1.283,00, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 4.575,28, ten behoeve van [D];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt onder handhaving van voormelde verplichting vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 55 dagen;
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2014:7500
12/15
1732015
ECLI:NL:RBDHA:2014:7500, Rechtbank Den Haag, 09/84229513
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
verklaart verbeurd de op de beslaglijst onder 6, 7, 14 en 15 genummerde voorwerpen;
gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de op de beslaglijst onder 1, 2, 3, 4, 5, 7, 8, 10, 11, 12, 13, 16, 17, 18, 19 en 20 genummerde voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Elkerbout, voorzitter, mrs. S.M. Krans en I.J.K. van der Meer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F. Verkijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 juni 2014.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een procesverbaal, wordt tenzij anders vermeld bedoeld een ambtsedig procesverbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van een uit verschillende onderdelen bestaand procesverbaal met kenmerk 2013067889 (onderzoek 'Mike') van de Politie Eenheid Den Haag, met bijlagen: een hoofd procesverbaal (H), genummerd pagina 1 tot en met 44, een dossier buurtonderzoek (BO), genummerd pagina 1 tot en met 148, een getuigendossier (G), genummerd pagina 1 tot en met 512, een beslagdossier (BS), genummerd pagina 1 tot en met 200, een forensisch dossier (F), genummerd pagina 1 tot en met 1286, een zaakdossier (Z), genummerd pagina 1 tot en met 1209, een verdachte dossier, genummerd pagina 1 tot en met 181, en een aantal nietdoorgenummerde bijlagen. 1
Verdachtedossier: een procesverbaal van bevindingen, d.d. 30 mei 2013, p. 77 en een foto, als bijlage 1 bij dit procesverbaal gevoegd, p. 86. 2
Zaaksdossier: een procesverbaal van bevindingen; Taggegevens [adres], d.d. 13 juni 2013, p. 47 50 en 53. 3
De toegangsdeur van deze flat opent door middel van een tag. Om de flat te verlaten hoeft de tag niet te worden gebruikt. 4
Zaaksdossier: WhatsApp berichten, als bijlage gevoegd bij een procesverbaal WhatsApp tussen [slachtoffer] en [A], d.d. 22 juli 2013, p. 190 en 351. 5
Zaaksdossier: een procesverbaal van bevindingen, d.d. 23 mei 2013, p. 2834; Getuigendossier: een geschrift, te weten een identiteitskaart, als bijlage gevoegd bij een procesverbaal van verhoor getuige [D], d.d. 28 mei 2013, p. 266. 6
7
Een procesverbaal ter terechtzitting van 31 maart 2014, de verklaring van verdachte, p. 18 en 43.
Getuigendossier: een brief, als bijlage gevoegd bij een procesverbaal van verhoor getuige [getuige], d.d. 3 juni 2013 p. 360. 8
Een procesverbaal ter terechtzitting van 31 maart 2014, de verklaring van verdachte, p. 19 en 40; Verdachtedossier: een procesverbaal Verhoor verdachte [verdachte], d.d. 5 november 2013, p. 171, een procesverbaal van bevindingen, d.d. 23 mei 2013, p. 65. 9
Zaaksdossier: een procesverbaal Analyse historische gegevens 19 mei 2013, d.d. 18 juni 2013, p. 98103, met bijlage, p. 111; een procesverbaal Aantreffen log bestanden Skype, p. 352, met bijlage, p. 356; alsmede een (los) geschift, te weten een tijdlijn.xls van operationeel analist [operationeel analist], p. 7. 10
Zaaksdossier: een procesverbaal Analyse historische gegevens 19 mei 2013, d.d. 18 juni 2013, p. 98103, met bijlage, p. 111. 11
Zaaksdossier: een procesverbaal van bevindingen; Taggegevens [adres], d.d. 13 juni 2013, p. 47 50 en 54. 12
Zaaksdossier: een procesverbaal Analyse historische gegevens 21 mei 2013, d.d. 26 juni 2013, p. 106109, met bijlage, p. 117118. 13
14
Zaaksdossier: een procesverbaal van bevindingen, d.d. 23 mei 2013, p. 32.
Zaaksdossier: een procesverbaal Analyse historische gegevens 21 mei 2013, d.d. 26 juni 2013, p. 106109, met bijlage, p. 117118. 15
Getuigendossier: een procesverbaal van getuigenverhoor, d.d. 9 juli 2013, p. 443; een proces verbaal van bevindingen, d.d. 13 januari 2014, p. 508. 16
17
Zaaksdossier: een procesverbaal van bevindingen, d.d. 21 mei 2013, p. 4042.
Verdachtedossier: een procesverbaal van bevindingen, d.d. 21 mei 2013, p. 27, met bijlagen, p. 2838; Zaakdossier: een procesverbaal van bevindingen, d.d. 21 mei 2013, p. 42. 18
Forensisch dossier: een geschrift, te weten een rapport van het NFI, betreft: Beoordeling van letsels bij de heer [verdachte], geboren [datum] 1968, d.d. 4 juli 2013, p. 11221125; een proces verbaal ter terechtzitting van 31 maart 2014, de verklaring van de getuigedeskundige D. Botter, 19
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2014:7500
13/15
1732015
ECLI:NL:RBDHA:2014:7500, Rechtbank Den Haag, 09/84229513
forensisch arts, p. 3. 20
Forensisch dossier: een geschrift, te weten een rapport van het NFI, betreft: Voorlopig
onderzoeksrapport pathologie onderzoek, d.d. 24 mei 2013, p. 132134. 21
Dossier buurtonderzoek: een procesverbaal Plaatsen aantreffen lichaamsdelen, d.d. 13 september
2013, p. 128129. 22
Forensisch dossier: geschriften, te weten een rapport van het NFI, betreft: DNAonderzoek naar
aanleiding van het aantreffen van een hoofd in Lisserbroek op 17 juni 2013, d.d. 19 juni 2013, p. 318319; een rapport van het NFI, betreft: Onderzoek naar biologische sporen en DNAonderzoek naar aanleiding van het aantreffen van een stoffelijk overschot in Lisserbroek op 20 mei 2013, d.d. 24 mei 2013, p. 331332; een rapport van het NFI, betreft: DNAonderzoek naar aanleiding van het aantreffen van lijkdelen, d.d. 25 juni 2013, p. 357358; een rapport van het NFI, betreft: Onderzoek naar biologische sporen, DNAonderzoek en DNAverwantschapsonderzoek naar aanleiding van het aantreffen van een stoffelijk overschot in Lisserbroek op 20 mei 2013, d.d. 29 mei 2013, p. 348351. 23
Een procesverbaal ter terechtzitting van 31 maart 2014, de verklaring van de getuigedeskundige
V. SoerdjbaliMaikoe, arts en patholoog, en de verklaring van de getuigedeskundige P.M.I. van Driessche, arts en patholoog, p. 14; Forensisch dossier: geschriften, te weten een rapport van het NFI, betreft: Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, d.d. 28 mei 2013, p. 180; een rapport van het NFI, betreft: Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, d.d. 18 september 2013, p. 303. 24
Forensisch dossier: geschriften, te weten rapporten van het NFI, namelijk: Voorlopig sectierapport,
d.d. 24 mei 2013, p. 122125; Voorlopig onderzoeksrapport pathologie onderzoek, d.d. 24 mei 2013, p. 128130; Voorlopig onderzoeksrapport pathologie onderzoek, d.d. 24 mei 2013, p. 132134; Voorlopig onderzoeksrapport pathologie onderzoek, d.d. 24 mei 2013, p. 136139; Voorlopig onderzoeksrapport pathologie onderzoek, d.d. 24 mei 2013, p. 141143; Voorlopig onderzoeksrapport pathologie onderzoek, d.d. 24 mei 2013, p. 145147; Voorlopig onderzoeksrapport pathologie onderzoek, d.d. 31 mei 2013, p. 173175; een rapport van het NFI, betreft: Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, d.d. 28 mei 2013, p. 176182, met bijlage Uit en inwendige schouwing, p. 183188; een rapport van het NFI, betreft: Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, d.d. 18 september 2013, p. 298305, met bijlage Uit en inwendige schouwing, p. 306309; een rapport van het NFI, betreft: Toxicologisch onderzoek in lichaamsmateriaal van [slachtoffer], d.d. 17 september 2013, p. 310317. Forensisch dossier: geschriften, te weten een rapport van het NFI, betreft: Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, d.d. 28 mei 2013, p. 176182, met bijlage Uit en inwendige schouwing, p. 183188; een rapport van het NFI, betreft: Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, d.d. 18 september 2013, p. 298305, met bijlage Uit en inwendige schouwing, p. 306309; een rapport van het NFI, betreft: Toxicologisch onderzoek in lichaamsmateriaal van [slachtoffer], d.d. 17 september 2013, p. 310317. 25
Forensisch dossier: een geschrift, te weten een rapport van het NFI, betreft: Toxicologisch onderzoek in lichaamsmateriaal van [slachtoffer], d.d. 17 september 2013, p. 310317. 26
Forensisch dossier: een geschrift, te weten een rapport van het NFI, betreft: Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, d.d. 18 september 2013, p. 305. 27
Een procesverbaal ter terechtzitting van 31 maart 2014, de verklaring van de getuigedeskundige R. Oosting, apotheker, en de verklaring van de getuigedeskundige P.M.I. van Driessche, arts en patholoog, p. 713. 28
Namelijk: de rug, het rechter bovenbeen, het linker onderbeen, de rechter bovenarm, de linker bovenarm, het rechter onderbeen en het linker bovenbeen. 29
Forensisch dossier: geschriften, te weten rapporten van het NFI, namelijk: Voorlopig sectierapport, d.d. 24 mei 2013, p. 123124; Voorlopig onderzoeksrapport pathologie onderzoek, d.d. 24 mei 2013, p. 129; Voorlopig onderzoeksrapport pathologie onderzoek, d.d. 24 mei 2013, p. 133134; Voorlopig onderzoeksrapport pathologie onderzoek, d.d. 24 mei 2013, p. 137; Voorlopig onderzoeksrapport pathologie onderzoek, d.d. 24 mei 2013, p. 142; Voorlopig onderzoeksrapport pathologie onderzoek, d.d. 24 mei 2013, p. 146147; Voorlopig onderzoeksrapport pathologie onderzoek, d.d. 31 mei 2013, p. 174; een rapport van het NFI, betreft: Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, d.d. 28 mei 2013, p. 176182, met bijlage Uit en inwendige schouwing, p. 185. 30
Forensisch dossier: een procesverbaal Sporenonderzoek badkamer, d.d. 2 augustus 2013, p. 422 en 423. 31
Forensisch dossier: een procesverbaal Sporenonderzoek woonkamer, d.d. 2 augustus 2013, p. 408. 32
Forensisch dossier: een geschrift, te weten een rapport van het NFI, betreft: Onderzoek naar biologische sporen en DNAonderzoek naar aanleiding van het aantreffen van een stoffelijk overschot in Lisserbroek op 20 mei 2013, d.d. 6 juni 2013, p. 889890. 33
Forensische dossier: een geschrift, te weten een rapport van het NFI, betreft: Beantwoording van aanvullende vragen in verband met sectie, d.d. 24 oktober 2013, p. 919920. 34
35
Zaaksdossier: een procesverbaal van bevindingen, d.d. 23 mei 2013, p. 32.
36
Verdachtedossier: een procesverbaal van bevindingen d.d. 23 mei 2013, p. 66.
37
Verdachtedossier: een procesverbaal van bevindingen d.d. 30 mei 2013, p. 7984.
38
Verdachtedossier: een procesverbaal van bevindingen d.d. 14 juni 2013, p. 104121.
39
Verdachtedossier: een procesverbaal van bevindingen d.d. 5 november 2013, p. 171.
Een procesverbaal ter terechtzitting van 31 maart 2014, de verklaring van verdachte, p. 2627, 2930, 32, 34, 36, 40 en 45. 40
Een procesverbaal ter terechtzitting van 3 februari 2014, de verklaring van de getuigedeskundige K. Foeken, psychiater en de verklaring van de getuigedeskundige O.C. van der Bent, p. 36. 41
Het schriftelijk requisitoir van de officier van justitie, dat aan de voorzitter is overgelegd en aan het procesverbaal van de terechtzitting d.d. 19 mei 2014 zal worden gehecht. 42
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2014:7500
14/15
1732015
ECLI:NL:RBDHA:2014:7500, Rechtbank Den Haag, 09/84229513
43
De pleitnotitie van de raadsman van verdachte, dat aan de voorzitter is overgelegd en aan het procesverbaal van de terechtzitting d.d. 19 mei 2014 zal worden gehecht.
44
Een procesverbaal (vervolg) TGO Mike 13, met bijlage, te weten een overzicht van de huisarts
aangaande [slachtoffer]. 45
Een (aanvullend) procesverbaal van bevindingen, d.d. 1 februari 2014, met bijlage, te weten een
specialistenbericht van dr. [...]. 46
Getuigendossier: een procesverbaal van verhoor getuige E. Oglaza, d.d. 28 mei 2013, p. 255; een
procesverbaal van verhoor getuige[A], d.d. 22 mei 2013, p. 2931; een procesverbaal van verhoor getuige [getuige], d.d. 3 juni 2013, p. 340. 47
Getuigendossier: een mailwisseling, als bijlage gevoegd bij een procesverbaal van bevindingen, d.d.
26 juni 2013, p. 4852; een mailwisseling, als bijlage gevoegd bij een procesverbaal van verhoor getuige [getuige], d.d. 3 juni 2013 p. 348; Zaaksdossier: logbestanden Skype, als bijlage gevoegd bij een procesverbaal Aantreffen log bestanden Skype, d.d. 30 juli 2013, p. 352 en 363367; WhatsApp berichten, als bijlage gevoegd bij een procesverbaal WhatsApp tussen [slachtoffer] en [A], d.d. 22 juli 2013, p. 190351; smsberichten, als bijlage gevoegd bij een procesverbaal Uitlezen telefoon [slachtoffer], d.d. 8 januari 2014, p. 628 en 646. 48
Getuigendossier: een procesverbaal van verhoor getuige E. Oglaza, d.d. 28 mei 2013, p. 256258.
49
Weergave telefoongesprek, 15 juni 2013, p. 675677, als bijlage gevoegd bij het procesverbaal
Verstrekking geluidsbestanden verdachte P.I. Alphen aan den Rijn, d.d. 7 juli 2013, p. 676. 50
Weergave telefoongesprek, p. 798.
51
Weergave telefoongesprek, p. 802.
Zaaksdossier: een procesverbaal Verstrekking geluidsbestanden verdachte P.I. Alphen aan den Rijn, d.d. 7 juli 2013, p. 656657. 52
Weergave telefoongesprek, 7 juni 2013, p. 660662, als bijlage gevoegd bij het procesverbaal Verstrekking geluidsbestanden verdachte P.I. Alphen aan den Rijn, d.d. 7 juli 2013, p. 656657. 53
54
Zaaksdossier: geschrift op blz. 398 en 399.
Weergave telefoongesprek, 5 juli 2013, p. 708, als bijlage gevoegd bij het procesverbaal van bevindingen, d.d. 19 juli 2013, p. 702. 55
Weergave telefoongesprek, 15 juni 2013, p. 675677, als bijlage gevoegd bij het procesverbaal Verstrekking geluidsbestanden verdachte P.I. Alphen aan den Rijn, d.d. 7 juli 2013, p. 656657. 56
Weergave telefoongesprek, 23 augustus 2013, p. 841, als bijlage gevoegd bij het procesverbaal van bevindingen, d.d. 28 augustus 2013, p. 835836. 57
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2014:7500
15/15