2722015
ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ9794, voorheen LJN BZ9794, Rechtbank Den Haag, 09/71117812
ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ9794 Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
08052013
Datum publicatie
08052013
Zaaknummer
09/71117812
Rechtsgebieden
Strafrecht
Bijzondere kenmerkenEerste aanleg meervoudig Inhoudsindicatie
Doodslag. Verdachte heeft op 30 augustus 2012 omstreeks 18:00 uur het toen 29jarige slachtoffer op de openbare weg met vijf kogels gedood door op korte afstand op zijn hoofd, hals en borst te schieten. De rechtbank vindt het zorgwekkend dat verdachte in een fractie van een seconde tot het plegen van dit zeer ernstige geweldsdelict in staat is geweest. Uit het rapport van het PBC blijkt dat verdachte op dit punt een verleden heeft waarbij de aard van het geweld dat hij toepast steeds ernstiger vormen aanneemt. Over een mishandeling op 21 december 2001 heeft hij toentertijd verklaard dat hij het ineens zat was en dat het zwart werd voor zijn ogen waarna hij het slachtoffer met een hand waarin hij nog een glas had, een klap heeft gegeven. Bij een incident in 2002 sloegen bij verdachte de stoppen door toen hij een klap kreeg, waarop hij met een zwaard een ruit heeft ingeslagen en meerdere bedreigingen heeft geuit. In 2004 heeft verdachte zich, naar eigen zeggen, zodanig geïrriteerd en geprovoceerd gevoeld door een hem onbekende jongen, dat hij een pistool heeft gehaald en het slachtoffer tweemaal door het hoofd heeft geschoten. Nu verdachte geweigerd heeft mee te werken aan het onderzoek bij het PBC heeft de rechtbank geen inzicht gekregen in zijn psychische gesteldheid ten tijde van het plegen van de onderhavige doodslag. De vraag hoe kan worden voorkomen dat verdachte zich in de toekomst wederom aan zo’n ernstig geweldsdelict zal schuldig maken, kan dan ook niet worden beantwoord. Onder deze omstandigheden rest de rechtbank niets anders dan te kiezen voor maximale bescherming van de maatschappij tegen deze verdachte. Gevangenisstraf 14 jaar. Schadevergoeding tbv moeder slachtoffer 4266,03 euro.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Uitspraak RECHTBANK DEN HAAG Strafrecht Meervoudige strafkamer Parketnummer 09/71117812 Datum uitspraak: 8 mei 2013 Tegenspraak (Promis) De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats], [adres] thans preventief gedetineerd in de [penitentiaire inrichting]
1. Het onderzoek ter terechtzitting Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 24 april 2013. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. van Geloven en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. A.H. Westendorp, advocaat te 'sGravenhage,
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ9794
1/8
2722015
ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ9794, voorheen LJN BZ9794, Rechtbank Den Haag, 09/71117812
en door de verdachte naar voren is gebracht. [moeder van het slachtoffer] en [vriendin slachtoffer] hebben ter terechtzitting gebruik gemaakt van het spreekrecht.
2. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd dat: 1. hij op of omstreeks 30 augustus 2012 te 'sGravenhage opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer]van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen vijf, althans een of meer kogel(s) afgevuurd in het hoofd en/of de hals en/of de borstkast, althans in/op het lichaam van die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde voornoemde [slachtoffer] is overleden; Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 30 augustus 2012 te 'sGravenhage opzettelijk [slachtoffer]van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een vuurwapen vijf, althans een of meer kogel(s) afgevuurd in het hoofden/of de hals en/of borstkast, althans in/op het lichaam van die [slachtoffer], Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 30 augustus 2012 te 'sGravenhage opzettelijk [slachtoffer]van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een vuurwapen vijf, althans een of meer kogel(s) afgevuurd in het hoofden/of de hals en/of borstkast, althans in/op het lichaam van die [slachtoffer],tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden; 2. hij op of omstreeks 30 augustus 2012 te 'sGravenhage een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool (merk Walther, type P 22, kaliber .22,en/of munitie van categorie III, te weten een of meerdere kogelpatro(o)n(en), voorhanden heeft gehad.
3. Bewijsoverwegingen 3.1 Inleiding Onderstaande feiten en omstandigheden hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag. Op 30 augustus 2012 omstreeks 17:54 uur is bij de politie gemeld dat schoten waren gehoord op de [astraat] te Den Haag. Ter plaatse wordt [slachtoffer] op een parkeerplaats aangetroffen met schotletsel. Omstreeks 18:23 uur is geconstateerd dat hij is overleden. In zijn lichaam zijn vijf schotwonden aangetroffen: drie in de borstkas, één in de hals en één in het hoofd. De dood van [slachtoffer] is het gevolg geweest van weefselschade, opgelopen door deze schotletsels.
Die dag omstreeks 18:33 uur heeft verdachte zich op het hoofdbureau van politie gemeld en gezegd dat hij zojuist iemand had doodgeschoten. Ook heeft verdachte gezegd dat hij een wapen bij zich had; dit wapen is in de jaszak van verdachte aangetroffen. Verdachte heeft bekend dat [slachtoffer] degene is die hij met dat wapen heeft neergeschoten. Het blijkt te gaan om een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool van het merk Walther, type P22, kaliber .22. Het wapen was doorgeladen met één patroon in de kamer en twee patronen in het patroonmagazijn. Dit betreft munitie van categorie III.
Voorgeschiedenis Een maand voor het schietincident is de relatie tussen [slachtoffer] en zijn [vriendin slachtoffer] verstoord geraakt en is [vriendin van slachtoffer] samen met hun twee kinderen ingetrokken bij haar moeder [moeder van vriendin van slachtoffer] en haar partner, verdachte. [slachtoffer] heeft vervolgens veelvuldig contact opgenomen met [vriendin van slachtoffer]. Enkele dagen voor het schietincident heeft tijdens een ontmoeting tussen [slachtoffer] en [vriendin van slachtoffer] een woordenwisseling plaatsgevonden. In de nacht voorafgaand aan het schietincident heeft [slachtoffer] herhaaldelijk telefonisch contact gezocht met [vriendin van slachtoffer]. Hij is vervolgens naar de woning gegaan waar [vriendin van slachtoffer] verbleef. Verdachte heeft daarop met [slachtoffer] gesproken, waarna [slachtoffer] weer is vertrokken. De bewuste middag, donderdag 30 augustus 2012 omstreeks 17.00 uur, heeft [slachtoffer] telefonisch contact gehad met [vriendin van slachtoffer], waarin hij aankondigde dat hij naar haar toe zou komen. [vriendin van slachtoffer] heeft daarop samen met haar moeder [moeder van vriendin van slachtoffer] en de kinderen de woning verlaten. Na de komst van [slachtoffer] bij de woning is verdachte met hem in de buurt gaan wandelen en hebben zij met elkaar gesproken. Tijdens deze wandeling heeft [slachtoffer] telefonisch contact gehad met de telefoon van [vriendin van slachtoffer]. Het laatste telefonische contact eindigde om 17.53 uur. Vervolgens is omstreeks 17:54 uur bij de politie de melding van een
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ9794
2/8
2722015
ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ9794, voorheen LJN BZ9794, Rechtbank Den Haag, 09/71117812
schietincident binnengekomen waarbij zes à zeven schoten zouden zijn gehoord. Ter plaatse wordt [slachtoffer] door de politie, liggend op een parkeerplaats, aangetroffen.
De belangrijkste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is de vraag of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan moord op [slachtoffer] of aan doodslag van [slachtoffer]. 3.2 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van de moord op [slachtoffer] en dat de rechtbank bewezen zal verklaren dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de doodslag van [slachtoffer] en aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. 3.3 Het standpunt van de verdediging Ook de verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken moet worden van moord nu niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Volgens de verdediging is wel bewijs aanwezig voor de doodslag. 3.4 De beoordeling van de tenlastelegging 3.4.1 Moord; voorbedachte raad? Ten aanzien van de vraag of verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, acht de rechtbank het volgende van belang.
Verdachte heeft ter terechtzitting – samengevat – verklaard dat hij die namiddag samen met [slachtoffer], die continu aan het schelden en tieren was, is gaan rondlopen om [slachtoffer] tot rust te laten komen. Tijdens het lopen waren er telefonische contacten tussen [slachtoffer], [vriendin van slachtoffer] en [moeder van vriendin van slachtoffer]. Tijdens het laatste telefonisch contact tussen [slachtoffer] en [moeder van vriendin van slachtoffer] liep het helemaal uit de hand. Toen zei [slachtoffer]: “Ik vermoord jullie allemaal”. Hij heeft daarop tegen [slachtoffer] gezegd: “Als je zo doet, komt het nooit meer goed. Dan krijg je [vriendin van slachtoffer] nooit terug”. In reactie daarop schoof [slachtoffer], aldus verdachte, terwijl hij met zijn linkerhand zijn mobiele telefoon nog bij zijn oor hield, met zijn rechterhand zijn shirt omhoog. Hij zei daarbij tegen verdachte: “Ik schiet je dood, kankerlijer”. Bij het omhoog schuiven van het shirt zag verdachte een wapen in de broeksband van [slachtoffer]. Verdachte heeft in een flits dat wapen gepakt en geschoten.
Op basis van deze door de verdachte beschreven toedracht niet kan worden geoordeeld dat sprake is geweest van een weloverwogen en doordachte actie van verdachte. Er lijkt geen moment te zijn geweest van (mogelijkheid tot) bezinning. Vast staat dat verdachte zevenmaal heeft geschoten en daarbij [slachtoffer] vijf maal heeft geraakt. Slechts twee getuigen, te weten [getuige A.] en [getuige B.], beschrijven een pauze tussen de verschillende schoten. Deze verklaringen vinden echter geen steun in het dossier en verschillen teveel van elkaar om tot elkaars steunbewijs te kunnen dienen. Daarnaast duiden de verklaringen van de getuigen [getuige C.] en [getuige D.] er ook veeleer op dat verdachte in een opwelling heeft geschoten. Volgens hen zou verdachte immers kort na het schieten hebben geroepen: “Oh God wat heb ik gedaan, oh God wat heb ik gedaan” en “Oh God, oh God”.
Het dossier bevat verder geen bewijsmiddelen waaruit een andere toedracht dan de door verdachte beschreven toedracht blijkt of die maken dat deze toedracht niet aannemelijk is. Met name sluit het forensisch onderzoek waarbij aan de buitenkant van het wapen en op de patroonhouder het DNA profiel van verdachte is aangetroffen, niet uit dat het wapen afkomstig is van [slachtoffer]. De verklaring van verdachte dat zijn DNAmateriaal daar is aangetroffen omdat hij na het schieten de patroonhouder uit het wapen heeft gehaald, is immers niet onaannemelijk en kan op basis van het dossier niet worden weerlegd. Ook de omstandigheid dat op het wapen geen DNAmateriaal van [slachtoffer] is aangetroffen, sluit niet uit dat hij het wapen bij zich heeft gedragen. De rechtbank is op grond van al het voorgaande – met de officier van justitie en de raadsman van verdachte –van oordeel dat geen bewijs voorhanden is dat bij verdachte sprake is geweest van kalm beraad en rustig overleg alvorens hij [slachtoffer] heeft doodgeschoten. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van moord. 3.4.2 Doodslag Op grond van de onder 3.1 weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 30 augustus 2012 te Den Haag schuldig heeft gemaakt aan doodslag van [slachtoffer] door vijf kogels af te vuren in het hoofd, de hals en de borstkas van [slachtoffer], tengevolge waarvan [slachtoffer] is overleden. 3.4.3 Het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie Op grond van de onder 3.1 weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank eveneens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 30 augustus 2012 te Den Haag schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ9794
3/8
2722015
ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ9794, voorheen LJN BZ9794, Rechtbank Den Haag, 09/71117812
3.5 De bewezenverklaring De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte: 1. subsidiair op 30 augustus 2012 te 'sGravenhage opzettelijk [slachtoffer]van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een vuurwapen vijf kogels afgevuurd in het hoofd en/of de hals en/of borstkast van die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden; 2. op 30 augustus 2012 te 'sGravenhage een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Walther, type P 22, kaliber .22) en munitie van categorie III, te weten meerdere kogelpatronen, voorhanden heeft gehad.
4. De strafbaarheid van de feiten Beroep op noodweer De verdediging heeft met betrekking tot de doodslag aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer. In aansluiting op de onder 3.4.1 weergegeven toedracht heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij vreesde dat [slachtoffer] het vuurwapen zou pakken en hem daarmee zou doden. Om die reden heeft hij het vuurwapen afgepakt en geschoten. De rechtbank verwerpt dit verweer. Het is allereerst nog maar de vraag of [slachtoffer] daadwerkelijk aanstalten heeft gemaakt om het wapen te pakken. Hij heeft immers, zo heeft verdachte verklaard, slechts het vuurwapen getoond door zijn shirt op te tillen. Niet gebleken is dat hij op dat moment ook een beweging heeft gemaakt om dat wapen daadwerkelijk te trekken. Dat lijkt overigens een moeizame manoeuvre nu hij zijn andere hand met daarin een telefoon nog aan zijn oor had. Nog belangrijker is echter dat verdachte op het tonen van het wapen direct heeft gereageerd door het wapen uit de broeksband van [slachtoffer] te pakken. Daarmee heeft hij op adequate wijze een einde gemaakt aan een voor hem potentieel bedreigende situatie. Dat betekent dat op het moment van schieten in ieder geval geen sprake meer was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding als bedoeld in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht en daarmee van een noodweersituatie. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen. Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5. De strafbaarheid van de verdachte Beroep op noodweerexces De verdediging heeft ook (naar de rechtbank begrijpt: subsidiair) een beroep gedaan op noodweerexces, zonder dit nader te onderbouwen. Ook dit verweer kan niet slagen, in de eerste plaats omdat, zoals hiervoor overwogen, ten tijde van het schieten geen sprake was van een noodweersituatie. Daarnaast is niet aangevoerd of gebleken dat verdachte heeft gehandeld ten gevolge van een hevige gemoedsbeweging, als bedoeld in artikel 41 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. De strafoplegging 6.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. 6.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft zich ten aanzien van de strafmaat gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. 6.3 Het oordeel van de rechtbank Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Voorts heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De ernst van de feiten
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ9794
4/8
2722015
ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ9794, voorheen LJN BZ9794, Rechtbank Den Haag, 09/71117812
Verdachte heeft op een zomerse dag omstreeks 18:00 uur de toen 29jarige [slachtoffer] op de openbare weg met vijf kogels gedood door op korte afstand op zijn hoofd, hals en borst te schieten.
Het benemen van iemands leven is de meest ernstige en onomkeerbare aantasting van het grootste recht dat een mens heeft. Daarmee heeft verdachte de ouders, broers, vriendin en de drie jonge kinderen van [slachtoffer] groot leed aangedaan. De pijn en het verdriet van dit volkomen onverwachte verlies is door de moeder van [slachtoffer] en zijn vriendin helder en krachtig tot uitdrukking gebracht in de nabestaandenverklaring die zij beiden ter zitting hebben voorgelezen. Het zal voor hen hun leven lang voelbaar blijven. Geen enkele strafrechtelijke reactie zal kunnen weerspiegelen hoe groot de schade is die verdachte met zijn handelen heeft aangericht.
Maar ook anderen zijn hierdoor getroffen. Meerdere mensen, waaronder zelfs kinderen van 11 en 12 jaar, die zich in de nabije speeltuin bevonden, zijn ongewild getuige geweest van dit schietincident en weten dat daarbij iemand het leven heeft verloren. Zij hebben ofwel verdachte zien schieten ofwel de afgevuurde schoten gehoord. De ervaring leert dat getuigen hiervan nog langdurig psychische schade kunnen ondervinden. De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de feiten een vrijheidsstraf van lange duur rechtvaardigt. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van die straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die onder meer blijken uit het strafblad van verdachte en het over hem uitgebrachte rapport door de deskundigen. De persoon van verdachte Uit het strafblad van verdachte van 3 september 2012 volgt dat verdachte in 2006 tot acht jaren gevangenisstraf is veroordeeld voor een poging tot moord – waarbij dat slachtoffer door verdachte twee maal in zijn hoofd was geschoten – en het bezit van een vuurwapen. Voor dit feit heeft verdachte daadwerkelijk zes jaren in detentie doorgebracht. Deze langdurige gevangenisstraf heeft hem er blijkbaar niet van kunnen weerhouden wederom met een vuurwapen zo´n ernstig geweldsdelict te plegen, nu met dodelijke afloop. Immers slechts anderhalf jaar na zijn vrijlating heeft verdachte deze onderhavige feiten gepleegd. Verdachte is geobserveerd – omdat hij geen medewerking wenste verlenen aan het onderzoek –door deskundigen verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie, locatie Pieter Baan Centrum (hierna: PBC). Zij hebben gerapporteerd dat de beperkingen aan het onderzoek, als rechtstreeks gevolg van de weigering van verdachte om daaraan zijn medewerking te verlenen, van dien aard zijn dat zij geen valide diagnostische conclusies hebben kunnen trekken over de psychische toestand van verdachte in de periode van het onderzoek, laat staan over die toestand tijdens het hem ten laste gelegde. Als gevolg hiervan kunnen de deskundigen geen oordeel geven over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Gelet hierop gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar is voor de door hem gepleegde doodslag De rechtbank vindt het zorgwekkend dat verdachte in een fractie van een seconde tot het plegen van dit zeer ernstige geweldsdelict in staat is geweest. Uit het rapport van het PBC blijkt dat verdachte op dit punt een verleden heeft waarbij de aard van het geweld dat hij toepast steeds ernstiger vormen aanneemt. Over een mishandeling op 21 december 2001 heeft hij toentertijd verklaard dat hij het ineens zat was en dat het zwart werd voor zijn ogen waarna hij het slachtoffer met een hand waarin hij nog een glas had, een klap heeft gegeven. Bij een incident in 2002 sloegen bij verdachte de stoppen door toen hij een klap kreeg, waarop hij met een zwaard een ruit heeft ingeslagen en meerdere bedreigingen heeft geuit. In 2004 heeft verdachte zich, naar eigen zeggen, zodanig geïrriteerd en geprovoceerd gevoeld door een hem onbekende jongen, dat hij een pistool heeft gehaald en het slachtoffer tweemaal door het hoofd heeft geschoten. Nu verdachte geweigerd heeft mee te werken aan het onderzoek bij het PBC heeft de rechtbank geen inzicht gekregen in zijn psychische gesteldheid ten tijde van het plegen van de onderhavige doodslag. De vraag hoe kan worden voorkomen dat verdachte zich in de toekomst wederom aan zo’n ernstig geweldsdelict zal schuldig maken, kan dan ook niet worden beantwoord. Onder deze omstandigheden rest de rechtbank niets anders dan te kiezen voor maximale bescherming van de maatschappij tegen deze verdachte. Op doodslag staat een maximale gevangenisstraf van 15 jaren. Alles afwegende, waarbij de rechtbank ten voordele van verdachte nog mee laten wegen dat verdachte zich korte tijd na het doodschieten van [slachtoffer] zelf bij de politie heeft gemeld, acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf passend en geboden.
7. De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel 7.1 De vordering van de benadeelde partij [moeder van het slachtoffer] heeft zich door tussenkomst van haar advocaat mr. G.H. Fijma, advocaat te Den Haag, als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 6.766,03, bestaande uit een bedrag van € 4.266,03 voor materiële schade en een bedrag van € 2.500, als voorschot voor immateriële schade. 7.2 Het standpunt van de officier van justitie
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ9794
5/8
2722015
ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ9794, voorheen LJN BZ9794, Rechtbank Den Haag, 09/71117812
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 6.766,03. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. 7.3 Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. 7.4 Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten met betrekking tot de materiële schade, is door en namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit.
Immateriële schade Namens de benadeelde partij is gesteld dat sprake is van zogeheten shockschade, echter zonder dat dit nader is onderbouwd. Bij dit soort schade moet sprake zijn van geestelijk letsel waardoor iemand in zijn persoon is aangetast. Om te kunnen beoordelen of hiervan daadwerkelijk sprake is, is nader onderzoek noodzakelijk. Een dergelijk onderzoek zou naar zijn aard echter een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom voor dit deel van de vordering nietontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen. De rechtbank zal daarom de vordering toewijzen tot een totaalbedrag van € 4.266,03 voor materiële schade en de benadeelde partij voor het overige nietontvankelijk verklaren in haar vordering. Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 4.266,03 ten behoeve van [moeder van het slachtoffer].
8. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen: 24c, 36f, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9. De beslissing De rechtbank, verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij; verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt: ten aanzien van feit 1 subsidiair doodslag; ten aanzien van feit 2
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en munitie;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ9794
6/8
2722015
ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ9794, voorheen LJN BZ9794, Rechtbank Den Haag, 09/71117812
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij; veroordeelt de verdachte tot: een gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) jaren; bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
vordering van de benadeelde partij wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [moeder van het slachtoffer], een bedrag van € 4.266,03 voor materiële schade;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken; bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
schadevergoedingsmaatregel legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 4.266,03 ten behoeve van [moeder van het slachtoffer];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt onder handhaving van voormelde verplichting vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 52 dagen; bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A.G.M. van Rens, voorzitter, mr. M.A.J. van de Kar en mr. M.C. Bruining, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Moese, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 mei 2013.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een procesverbaal, wordt tenzij anders vermeld bedoeld een ambtsedig procesverbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het procesverbaal met het nummer PL 2012 184922 (zaak 15BRR12370 'Rietvink'), van de regiopolitie Haaglanden, met bijlagen. Het procesverbaal met bijlagen bestaat uit een toetsingsdossier (p. 115), een voorgeleidingsdossier (p.1140), een drietal vervolgdossiers (p. 141 p. 497), een verdachtendossier (p. 330), een methodiekendossier (p. 1259), een forensisch dossier (p. 1209), een zaakdossier vuurwapen Rietvink (p. 29) en een aantal nietdoorgenummerde bijlagen. 2 Procesverbaal van bevindingen, voorgeleidingsdossier, p. 39. 3 Een geschrift, te weten een rapport Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, gedateerd 6 september 2012, opgemaakt en ondertekend door dr. V. Soerdjbalie Maikoe, arts en patholoog, als deskundige forensische pathologie verbonden aan het NFI; forensisch dossier, p. 42. 4 Procesverbaal van verhoor getuige, voorgeleidingsdossier, p. 70. 5 Procesverbaal van aanhouding, voorgeleidingsdossier, p. 1516. 6 Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 24 april 2013. 7 Procesverbaal WEN nummer 441/2012, 1e vervolgdossier, p. 153155. 8Procesverbaal van verhoor getuige [vriendin slachtoffer], voorgeleidingsdossier, p. 8384. 9Procesverbaal van verhoor getuige [vriendin slachtoffer], voorgeleidingsdossier, p. 84, proces verbaal van verhoor getuige [moeder vriendin slachtoffer], voorgeleidingsdossier p. 88;verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 24 april 2013. 10Procesverbaal van verhoor getuige [vriendin slachtoffer], blz. 84, procesverbaal van verhoor getuige [moeder vriendin slachtoffer], blz. 88 11Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 24 april 2013. 12Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 24 april 2013; procesverbaal van verhoor
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ9794
7/8
2722015
ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ9794, voorheen LJN BZ9794, Rechtbank Den Haag, 09/71117812
getuige [vriendin slachtoffer] voorgeleidingsdossier, p. 84. 13Procesverbaal uitlezen mobiele telefoon [slachtoffer], 2e vervolgdossier p. 207. 14 Procesverbaal, 2e vervolgdossier, p. 207. 15 Procesverbaal van bevindingen, voorgeleidingsdossier, p. 41. 16 Procesverbaal van bevindingen, voorgeleidingsdossier, p. 36. 17 Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 24 april 2013. 18Procesverbaal forensisch technisch onderzoek, forensisch dossier, p. 10. 19 Procesverbaal van verhoor getuige, p. 105 ([B.]) en p. 162 (A.] 20 Procesverbaal van verhoor getuige, p. 75 ([C.]). 21 Procesverbaal van verhoor getuige, p. 80 ([D.]).
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ9794
8/8