ECLI:NL:RBAMS:2014:3151 Uitspraak RECHTBANK AMSTERDAM VONNIS Parketnummers: 13/730006-13 (Promis) en 23/006553-07 (TUL) Datum uitspraak: 4 juni 2014 Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen [verdachte] , geboren te [plaats 1] (Roemenië) op [geboortedatum], zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, gedetineerd in het Huis van Bewaring “[locatie]” te [plaats 2]. 1 Het onderzoek ter terechtzitting Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 mei 2014. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.F. de Boer, en van wat verdachte en haar raadsman, mr. R.H. Wormhoudt, naar voren hebben gebracht. 2 Tenlastelegging Aan verdachte is na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 21 mei 2014 – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich in de periode van 1 december 2010 tot en met 13 april 2011 heeft schuldig gemaakt aan medeplegen van mensenhandel ten aanzien van [persoon 1] (hierna: [persoon 1]) en medeplegen van gewoontewitwassen van onder meer geldbedragen die zijn verdiend door [persoon 1] met door haar verrichte prostitutiewerkzaamheden. De tekst van de integrale, gewijzigde, tenlastelegging is opgenomen in een bijlage, die aan dit vonnis is gehecht, en geldt als hier ingevoegd. 3 Voorvragen 3.1 Geldigheid van de dagvaarding
Bij de onder feit 1 op de tenlastelegging opgesomde feitelijke gedragingen is onder meer vermeld dat verdachte die [persoon 1] (meermalen) onder druk heeft gezet en/of er (zodoende) toe aangezet en/of gebracht om in Nederland in de prostitutie/escort te gaan werken en/of te blijven werken. De gedraging „onder druk zetten en/of aanzetten tot en/of er toe brengen om‟ is, zo begrijpt de rechtbank, in de tenlastelegging opgenomen ter concretisering van door verdachte gebruikte dwang(middelen). De termen „onder druk zetten‟, „aanzetten tot‟ en „er toe brengen om‟ geven naar het oordeel van de rechtbank echter geen omschrijving van feitelijke gedragingen, maar slechts een abstracte omschrijving van het begrip „dwang(middel)‟. Aan die abstracte omschrijving komt onvoldoende feitelijke betekenis toe om als concretisering van „dwang(middel)‟ te kunnen dienen. Gezien het voorgaande is onvoldoende duidelijk welke concrete, feitelijke gedraging verdachte wordt verweten. Daarom zal de rechtbank dit onderdeel van het onder 1 ten laste gelegde nietig verklaren. Voor het overige is de dagvaarding geldig. 3.2 Overige voorvragen
Deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten, de officier van justitie is ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. 4 Waardering van het bewijs 4.1 Inleiding
De rechtbank gaat op grond van de in de bijlage weergegeven inhoud van de bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden, die overigens niet zijn betwist. Verdachte is in de in de tenlastelegging vermelde periode met [persoon 1] met de bus van Engeland naar Nederland gereisd. Verdachte heeft bijgedragen aan de bekostiging van het ticket van [persoon 1]. Vervolgens hebben [persoon 1] en verdachte in Nederland gezamenlijk op adressen in Amsterdam verbleven. [persoon 1] heeft in Nederland prostitutiewerkzaamheden verricht en zich daarbij laten vervoeren door een vriend van verdachte, te weten taxichauffeur [persoon 10] (hierna: [persoon 10]). [persoon 1]
werkte vanuit een bar in Amsterdam, waar verdachte ook regelmatig aanwezig was en [persoon 1] bijstond bij het leggen van contact met mannen. Op 13 april 2011 is de politie naar de woning aan de [adres 1] te Amsterdam gegaan na een melding dat in die woning een Roemeense vrouw zou zijn die zou zijn gedwongen in de prostitutie. In de woning zijn [persoon 2] (hierna: [persoon 2]), de bewoner, en [persoon 1] aangetroffen. 4.2 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 ten laste gelegde mensenhandel en het onder 2 ten laste gelegde witwassen, met uitzondering van het ten laste gelegde „medeplegen‟, kan worden bewezen. Hiertoe heeft zij het volgende aangevoerd, kort samengevat. Als toetsingskader ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde geldt dat niet elke handeling meer dan één bewijsmiddel behoeft, mits er steun is voor essentiële onderdelen. De aangifte van [persoon 1] wordt op zodanige wijze ondersteund door de verklaringen van [persoon 2], [persoon 10] en verdachte (ter terechtzitting) en de analyse van telefoongegevens dat het onder 1 ten laste gelegde kan worden bewezen. Er kan worden bewezen dat verdachte de dwangmiddelen „dwang‟, „geweld‟, „dreiging met geweld‟, „misleiding‟, „misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht‟ en „misbruik van een kwetsbare positie‟ (artikel 273f, eerste lid, onder 1 en 4, Sr.) heeft toegepast. Verder kunnen de handelingen „werven‟, „vervoeren‟ en „huisvesten‟ (artikel 273f, eerste lid, onder 1, Sr.) en „aanwerven‟ en „medenemen‟ (artikel 273f, eerste lid, onder 3, Sr.) worden bewezen. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde is sprake van het door verdachte betalen van kosten van levensonderhoud en huur van de woning, waar [persoon 1] met verdachte verbleef, met geld dat afkomstig was van de uitbuiting van [persoon 1]. Er is dan ook sprake van verhulling van de criminele herkomst van de verdiensten van [persoon 1]. 4.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder 1 en 2 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft hij per feitelijke gedraging gemotiveerd betoogd dat er onvoldoende bewijs is voor bewezenverklaring van die feitelijke gedraging om vervolgens te concluderen dat verdachte van het onder 1 (en 2) ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Kern van het betoog is dat meer waarde moet worden toegekend aan de ontlastende verklaringen van verdachte dan aan de belastende verklaringen van [persoon 1].
Meer in het bijzonder heeft hij ten aanzien van de verklaringen van [persoon 1] gesteld dat zij niet eensluidend zijn en aanleiding geven tot vraagtekens. In dit kader heeft de raadsman opgemerkt dat verdachte er vanuit gaat dat [persoon 1] aangifte heeft gedaan om uitzetting naar Roemenië vanwege het - als illegaal in Nederland verblijvende vrouw - bedrijven van prostitutie, te voorkomen. De raadsman heeft, zo begrijpt de rechtbank, geconcludeerd dat de verklaring van [persoon 1] als ongeloofwaardig en onbetrouwbaar terzijde moet worden geschoven voor het bewijs. 4.4 Het oordeel van de rechtbank
4.4.1 Gedeeltelijke vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
4.4.1.1 Vrijspraak medeplegen Het dossier bevat aanwijzingen dat [persoon 2] was betrokken bij het huisvesten van [persoon 1] en verdachte in Nederland. Verder blijkt dat [persoon 10] betrokken was bij het ophalen van [persoon 1] en verdachte na hun aankomst vanuit Engeland, het huisvesten van [persoon 1] en verdachte in Nederland en het vervoeren van [persoon 1] in Nederland bij haar prostitutiewerkzaamheden. Voor de vaststelling dat hierbij sprake was van de voor bewezenverklaring van „medeplegen‟ vereiste „nauwe en bewuste samenwerking‟ tussen verdachte enerzijds en [persoon 2] en [persoon 10] anderzijds, biedt het dossier echter onvoldoende concrete aanknopingspunten. Gezien het voorgaande kan niet worden bewezen dat verdachte de hierna bewezen verklaarde mensenhandel tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd en zal verdachte van dat onderdeel worden vrijgesproken. 4.4.1.2 Vrijspraak ten aanzien van (bedreiging met) geweld Ten aanzien van het bewijzen van de feitelijke gedragingen is van belang dat het bewijsminimum zoals neergelegd in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv.) voor de gehele tenlastelegging geldt, niet voor elk onderdeel ervan. Verder laat de vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv. is voldaan, zich niet in algemene zin beantwoorden; dit vergt een beoordeling van het concrete geval (zie onder meer: ECLI:NL:HR:2012:BQ6144). De rechtbank zal bij de toepassing van voormeld criterium in deze zaak als ondergrens hanteren dat een feitelijke gedraging slechts op grond van de verklaring van één getuige kan worden bewezen, indien die verklaring niet op zichzelf staat. In dat verband zal de rechtbank onder meer de bewezen verklaarde feitelijke gedragingen in onderlinge samenhang beoordelen, bezien in het licht van de dwangmiddelen als bedoeld in artikel 273f Sr., waarvan die feitelijke gedragingen (veelal) de concretisering vormen. Of al dan niet sprake is van een bepaald dwangmiddel leidt de rechtbank in dat
geval dus niet uitsluitend rechtstreeks af uit individuele in de tenlastelegging vermelde feitelijke gedragingen. Ten aanzien van de ten laste gelegde feitelijke gedragingen die zien op de dwangmiddelen geweld en bedreiging met geweld geldt dat slechts [persoon 1] hierover heeft verklaard. Nu het toepassen van en dreigen met geweld niet zonder meer in het verlengde van de overige bewezen verklaarde feitelijke gedragingen (en dwangmiddelen) ligt, is in zoverre op dit punt geen sprake van ondersteuning voor het bewijs. Gelet hierop en aangezien uit het voorhanden dossier niet naar voren komt dat verdachte zich in de bewuste periode anderszins gewelddadig heeft gedragen, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van deze feitelijke gedragingen en dwangmiddelen. 4.4.1.3 Vrijspraak ten aanzien van artikel 273f, eerste lid, onder 4, tweede deel, Sr. Artikel 273f, eerste lid, onder 4 Sr. bepaalt dat strafbaar is: hij die een ander met een dwangmiddel dwingt of beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, dan wel hij die onder de in lid 1 onder 1 genoemde omstandigheden enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten. Het eerste gedeelte ziet op de dader die met dwangmiddelen het slachtoffer brengt tot het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van arbeid of diensten. Het tweede gedeelte ziet, zo legt de rechtbank deze bepaling uit, op degene die in een door een andere gecreëerde uitbuitingssituatie enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten. De rechtbank acht bewezen dat verdachte dwangmiddelen heeft gebruikt. De rechtbank acht echter niet bewezen dat zij onder de omstandigheden als bedoeld in het eerste lid onder 1 enige handeling heeft verricht, gelet op voormelde uitleg die aan dit deel van de bepaling moet worden gegeven. Niet is gebleken dat de uitbuitingssituatie waarin het slachtoffer verkeerde door een ander is gecreëerd dan verdachte. 4.4.3 Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in het als bijlage bij dit vonnis gevoegde bewijsmiddelenoverzicht vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte,
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde, in de periode van 1 december 2010 tot en met 13 april 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, en/of in Engeland [persoon 2] door dwang en feitelijkheden en door misleiding en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie heeft vervoerd en gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting van die [persoon 2] (lid 1 sub 1) en voornoemde [persoon 1] heeft medegenomen met het oogmerk die [persoon 1] in een ander land, te weten in Nederland, ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (lid 1 sub 3) en die [persoon 2] met voornoemde middelen heeft gedwongen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten: prostitutie- en/of escortwerkzaamheden) (lid 1 sub 4) en opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [persoon 2] (lid 1 sub 6) en die [persoon 1] met voornoemde middelen heeft gedwongen haar, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [persoon 1] met of voor een derde, (lid 1 sub 9) immers heeft zij, verdachte, (terwijl zij, verdachte, wist, dat die [persoon 2] de Nederlandse en Engelse taal niet of nauwelijks machtig was en geen (sociaal) netwerk had om op terug te vallen en geen relevante schoolopleiding had en niet kon beschikken over zelfstandige woonruimte en een legaal inkomen en in Nederland geen tot weinig andere bestaansmogelijkheden had) • die [persoon 1] naar Nederland meegenomen om in de prostitutie te gaan werken en • de reis van Engeland naar Nederland voor die [persoon 1] geregeld en/of betaald en • die [persoon 1] in Nederland onderdak verschaft en/of onderdak voor die [persoon 1] geregeld en • die [persoon 1] meermalen naar een bar gebracht en/of laten brengen, alwaar zij, verdachte, klanten voor die [persoon 1] regelde en
• die [persoon 1] ertoe aangezet een groot gedeelte van haar verdiensten uit de prostitutie en/of escort-werkzaamheden
aan
verdachte
te
laten
afstaan
en/of
de
verdiensten
uit
prostitutiewerkzaamheden van die [persoon 1] afgepakt en • die [persoon 1] tijdens haar prostitutiewerkzaamheden gecontroleerd door met die [persoon 1] mee te gaan naar een klant en door die [persoon 1] door dezelfde taxichauffeur bij een klant op te laten halen en • die [persoon 1] gedwongen te (blijven) werken ondanks haar menstruatieperiode en • die [persoon 1] slechts kost en inwoning verschaft en • de werktijden van die [persoon 1] bepaald en bepaald dat die [persoon 1] 7 dagen per week beschikbaar moest zijn voor het verrichten van prostitutiewerkzaamheden en • (nadat die [persoon 1] tegen haar, verdachte, had gezegd dat zij terug wilde gaan naar Roemenië) de identiteitskaart van die [persoon 1] afgepakt en tegen de wil van die [persoon 1] onder zich gehouden en • tegen die [persoon 1] gezegd dat zij niet alleen naar buiten mocht en/of de woning niet zelfstandig mocht verlaten; ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde, in de periode van 1 december 2010 tot en met 13 april 2011 te Amsterdam van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft zij, verdachte, in genoemde periode bij wijze van gewoonte, (contante) geldbedragen, te weten: - een groot deel van de verdiensten uit de door [persoon 2] verrichte prostitutiewerkzaamheden, omgezet, terwijl zij wist dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit misdrijf. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad. 4.4.4 Nadere bewijsoverwegingen
4.4.4.1 Waardering van de geloofwaardigheid/betrouwbaarheid van de verklaringen De rechtbank stelt voorop dat in zijn algemeenheid zorgvuldig moet worden omgegaan met verklaringen van getuigen in strafzaken. Met name in mensenhandel zaken is behoedzaamheid op zijn plaats. De betrouwbaarheid van belastende verklaringen van vermeende slachtoffers in mensenhandel zaken kan onder druk staan vanwege wraakgevoelens, het belang dat het slachtoffer heeft bij het verkrijgen van een vergunning in het kader van de verblijfsregeling mensenhandel (hoofdstuk B8,
paragraaf 3 van de vreemdelingencirculaire) of het vooruitzicht op voorzieningen als onderdak en begeleiding. Ook de betrouwbaarheid van ontlastende verklaringen van vermeende slachtoffers kan overigens negatief beïnvloed worden door gevoelens van angst of loyaliteit of vanwege het hanteren van andere normen en waarden dan die welke ten grondslag liggen aan de strafwetgeving ten aanzien van mensenhandel. De rechtbank acht de verklaringen van [persoon 1] geloofwaardig en betrouwbaar. In dit verband is van belang dat zij op hoofdlijnen consistent heeft verklaard. Verder worden haar verklaringen ten aanzien van verschillende feitelijkheden ondersteund door de verklaringen van [persoon 2], [persoon 10] en verdachte. Dat de twee laatstgenoemden, vooral verdachte, aan hun verklaringen geen belastende lading hebben gegeven, in die zin dat zij van mening zijn dat geen sprake is van mensenhandel, neemt niet weg dat hun verklaringen over een aantal feitelijkheden objectief gezien de lezing van [persoon 1] ondersteunen. Hierbij verdient opmerking dat verdachte aanvankelijk alles heeft ontkend, maar in latere verklaringen over steeds meer feitelijkheden heeft verklaard. Dit doet afbreuk aan de overtuigingskracht van haar verklaring dat zij zich niet schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. Verdachte heeft verklaard dat [persoon 1] haar valselijk heeft beschuldigd omdat zij bang zou zijn uit Nederland te worden uitgezet omdat zij prostitutiewerkzaamheden zou hebben verricht terwijl zij illegaal in Nederland zou hebben verbleven. Ook heeft zij verklaard dat [persoon 1] daartoe opdracht zou hebben gekregen van [persoon 2] in verband met de aanwezigheid van een hennepplantage in de woning van [persoon 2] waarvan verdachte op de hoogte zou zijn geweest. De rechtbank acht deze verklaringen niet aannemelijk. Als [persoon 1] vanuit voornoemde motieven belastend zou hebben verklaard, lag het immers in de rede dat zij dit meteen had gedaan tijdens haar intakegesprek. Zij heeft in eerste instantie echter weliswaar verklaard in Nederland in de prostitutie te hebben gewerkt, maar daarbij geen voor verdachte belastende verklaring afgelegd. Nadat de verbalisanten tegen haar hadden gezegd dat zij haar verhaal vreemd vonden, heeft [persoon 1] pas een voor verdachte belastende verklaring afgelegd. Deze gang van zaken wijst er eerder op dat [persoon 1] onder druk stond van verdachte. Daar komt nog bij dat [persoon 1] legaal in Nederland verbleef zolang zij haar prostitutiewerkzaamheden als zelfstandige verrichtte. 4.4.4.2 Ten aanzien van de feitelijke gedragingen In rubriek 4.4.1.2 heeft de rechtbank het gehanteerde toetsingskader voor het bewijzen van de feitelijke gedragingen vermeld. De verklaringen van [persoon 1] zijn redengevend voor alle bewezen verklaarde feitelijke gedragingen. Ten aanzien van de bewezen verklaarde feitelijke gedragingen, met uitzondering van: het dwingen van [persoon 1] te (blijven) werken ondanks haar menstruatieperiode; -
het bepalen van de werktijden en het bepalen dat [persoon 1] 7 dagen per week beschikbaar moest zijn voor het verrichten van prostitutiewerkzaamheden; het tegen [persoon 1] zeggen dat zij niet alleen naar buiten mocht en/of de woning niet zelfstandig mocht verlaten , geldt dat de verklaringen van [persoon 1] (op onderdelen) ondersteuning vinden in verklaringen van andere getuigen, zoals blijkt uit het bewijsmiddelenoverzicht.
De drie voormelde feitelijke gedragingen, waarover dus slechts [persoon 1] heeft verklaard, zien op dwang/controle door verdachte. Zij liggen zodanig in het verlengde van de dwang/controle die is bewezen verklaard met andere feitelijke gedragingen, zoals „het meegaan naar een klant‟ en „op laten halen door dezelfde taxichauffeur‟, dat daarin voldoende steun kan worden gevonden voor bewezenverklaring. Tot slot behoeft de bewezenverklaring van „het afpakken van [persoon 1] en/of tegen de wil van [persoon 1] onder zich houden van de identiteitskaart van [persoon 1]‟ nadere motivering. De rechtbank stelt allereerst vast dat [persoon 1] op het moment dat zij door de politie werd aangetroffen niet in het bezit was van haar identiteitskaart, terwijl verdachte daar wel over beschikte. Zij heeft de identiteitskaart immers aan [persoon 10] gegeven toen [persoon 1] op het politiebureau was, wat volgt uit de verklaringen van [persoon 1], [persoon 2], [persoon 10] zoals bij de politie afgelegd en verdachte zoals ter terechtzitting afgelegd. Dat verdachte de identiteitskaart van [persoon 1] uit een tas van [persoon 1] in haar kleding heeft gepakt, daarmee ontkennend dat zij de identiteitskaart had ingenomen, is niet aannemelijk. Wanneer [persoon 1] vrij over haar identiteitskaart had kunnen beschikken, lag het immers voor de hand dat zij die identiteitskaart ook bij zich had op het moment dat zij door de politie werd aangetroffen. Zeker van een persoon die als vreemdeling in Nederland verblijft, zoals [persoon 1], mag worden verwacht dat zij haar identiteitskaart altijd bij zich draagt. Verder raakte verdachte volgens [persoon 2] in paniek toen hij haar telefonisch vertelde dat [persoon 1] bij de politie was en heeft [persoon 10] korte tijd na dit telefoongesprek de identiteitskaart van [persoon 1], nadat hij die van verdachte had gekregen, naar [persoon 2] gebracht om die kaart naar het politiebureau te brengen. Deze “panieksituatie” duidt er eveneens op dat verdachte de identiteitskaart had ingenomen. De rechtbank stelt tenslotte vast dat verdachte wisselend verklaard heeft over de gang van zaken. Bij de rechter-commissaris heeft zij op 5 februari 2013 verklaard dat zij het identiteitsbewijs aan [persoon 2] (de rechtbank begrijpt: [persoon 2]) heeft gegeven, ter terechtzitting van 21 mei 2014 dat zij het aan [persoon 10] heeft gegeven. Dat maakt de verklaring van verdachte dat zij het identiteitsbewijs (in een tas) tussen de kleren van [persoon 1] had gevonden er ook niet geloofwaardiger op. 4.4.4.3 Oogmerk als bedoeld in artikel 273f, eerste lid, onder 1, Sr. In relatie tot de seksindustrie spreken de wetgever en de Hoge Raad van een uitbuitingssituatie indien de betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige
prostituee in Nederland pleegt te verkeren (zie HR 5 februari 2002, LJN: AD5235, waarin wordt verwezen naar de memorie van antwoord bij het wetsvoorstel waarmee art. 250ter (oud) Sr werd geïntroduceerd. Art. 250ter (oud) en art. 250a (oud) Sr zijn voorlopers van het huidige art. 273f Sr.) De aard van het te verrichten werk is in deze uitleg van groot gewicht. Bij gedwongen tewerkstelling in de seksindustrie is per definitie sprake van uitbuiting, de lichamelijke integriteit is dan altijd in het geding. Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat verdachte [persoon 1] heeft gedwongen(met toepassing van verschillende in artikel 273f Sr. vermelde dwangmiddelen) prostitutiewerkzaamheden te verrichten. Reeds hierom kan uitbuiting van [persoon 1] door verdachte worden bewezen. Dat verdachte het oogmerk op uitbuiting had bij het vervoeren en huisvesten van [persoon 1] volgt uit de omstandigheid dat zij zelf degene was die vervolgens [persoon 1] onder haar dwang de prostitutiewerkzaamheden liet verrichten. Dat [persoon 1] vrijwillig voor de prostitutie had gekozen en/of daarin al eerder werkzaam was geweest, maakt een en ander niet anders. 4.4.4.4 Oogmerk als bedoeld in artikel 273f, eerste lid, onder 3, Sr De rechtbank acht eveneens bewezen dat verdachte [persoon 1] vanuit Engeland mee naar Nederland heeft genomen met het oogmerk haar ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling. Uit de verklaring van [persoon 1] leidt de rechtbank af dat [persoon 1] voordat zij met verdachte naar Nederland ging al het plan had opgevat in Nederland in de prostitutie te gaan werken en dat verdachte daarvan op de hoogte was. Daar komt bij dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat zij wist dat [persoon 1] voordat zij naar Engeland kwam reeds in Spanje in de prostitutie had gewerkt en dat zij wist dat [persoon 1] in Engeland ook in de prostitutie werkte. Gelet hierop en nu de rechtbank ook bewezen acht dat verdachte na aankomst in Nederland [persoon 1] die prostitutiewerkzaamheden onder haar dwang liet uitvoeren, kan worden bewezen dat verdachte bij het meenemen van [persoon 1] naar Nederland vorenbedoeld oogmerk had. 4.4.4.5 Algemene beschouwing ten aanzien van de bewezen verklaarde mensenhandel De essentie van de bewezen verklaarde mensenhandel door verdachte laat zich als volgt omschrijven. Voor [persoon 1] geldt dat zij zich zowel in Engeland, toen zij verdachte leerde kennen, als in Nederland in een kwetsbare positie bevond. Verdachte heeft misbruik gemaakt van die kwetsbare positie. Zij heeft zich aanvankelijk opgeworpen als degene die [persoon 1] zou helpen met haar reis naar en verblijf in Amsterdam en aannemelijk is dat zij ook in het kader van de door [persoon 1] in Nederland te verrichten prostitutiewerkzaamheden haar hulp had aangeboden. Echter, tijdens het verblijf van [persoon 1] in Nederland, heeft verdachte niet slechts hulp geboden maar de touwtjes in handen genomen en [persoon 1] onder haar voorwaarden en dwang prostitutiewerkzaamheden laten verrichten en haar gedwongen haar verdiensten vrijwel volledig aan verdachte af te staan. Concluderend was [persoon 1] in de ten laste gelegde periode allerminst vrij zelf te beslissen over de invulling van haar werkzaamheden als prostituee en haar verdiensten. 5 De strafbaarheid van de feiten
Het bewezen geachte is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. 6 De strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar. 7 Motivering van de straf 7.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest. Bij het bepalen van haar strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte een veroordeling voor mensenhandel op haar strafblad heeft staan. De officier van justitie ziet verdachte als een soort madam in de wereld van de prostitutie, die met gebruikmaking van haar netwerk in diverse landen zelf als pooier vrouwen uitbuit. Verder rekent zij verdachte vooral aan dat zij misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie van [persoon 1] en zich op geen enkele wijze heeft bekommerd om haar lot. De strafmaat heeft de officier van justitie gebaseerd op de „Richtlijn voor strafvordering mensenhandel in de zin van seksuele uitbuiting‟, daarbij uitgaande van het uitbuiten van één meerderjarig slachtoffer, recidive ten aanzien van mensenhandel en de omstandigheid dat [persoon 1] zeven dagen per week beschikbaar moest zijn. 7.2. Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd. 7.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft de persoonlijke vrijheid van [persoon 1] geschonden en een inbreuk gemaakt op haar lichamelijke en geestelijke integriteit. Verder heeft zij misbruik gemaakt van de kwetsbare positie waarin [persoon 1] verkeerde om daar zelf (financieel) voordeel uit te trekken. Verder heeft zij zich schuldig gemaakt aan witwassen, wat een ernstige bedreiging van de integriteit van het financiële en economische verkeer oplevert. Uit het strafblad van verdachte blijkt dat zij in de periode van vijf jaar voorafgaand aan het strafbare feit in deze strafzaak (uitgaande van de aanvangsdatum van de pleegperiode, te weten 1 december 2010), bij arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 9 maart 2010, is veroordeeld voor een soortgelijk delict. Dat is een strafverzwarende omstandigheid. Ook is zorgwekkend dat verdachte zich relatief kort na voormelde veroordeling door het gerechtshof wederom schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel, terwijl zij in een proeftijd liep. Verdachte was namelijk in 2004 in Roemenië al eens voor soortgelijke misdrijven veroordeeld. Daar komt bij dat verdachte ter terechtzitting geen medeleven met het slachtoffer heeft getoond en, mede daardoor, evenmin enig inzicht in het kwalijke van haar handelen heeft laten zien. Verdachte lijkt hardnekkig te kiezen met mensenhandel geld te verdienen. Gezien het voorgaande is oplegging van een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden gelet op de ernst van de feiten en om verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw aan soortgelijke feiten schuldig te maken. De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie, niet bewezen dat verdachte geweld en bedreiging met geweld heeft toegepast tegen [persoon 1], zodat aanleiding bestaat bij de straftoemeting naar beneden af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. 8 Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling Bij de stukken bevindt zich de op 3 april 2014 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 23/00655307, betreffende het onherroepelijk geworden arrest van 9 maart 2010 van het gerechtshof te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 32 maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 12 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Tevens blijkt uit de stukken dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, aan verdachte is toegezonden. Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten.
9 Toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 273f en 420ter van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte. 10 Beslissing De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing. Verklaart de dagvaarding nietig ten aanzien van de volgende onder 1 ten laste gelegde zinsnede: - die [persoon 1] (meermalen) onder druk gezet en/of er (zodoende) toe aangezet en/of gebracht om in Nederland in de prostitutie/escort te gaan werken en/of te blijven werken.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 (overigens) en het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4.3 is vermeld. Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Het in rubriek 4.4.3 bewezen verklaarde levert op: ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde: - mensenhandel;
en aanzien van het onder 2 ten laste gelegde: - van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar. Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 22 maanden . Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden. Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd arrest van 9 maart 2010, te weten een gevangenisstraf van 12 maanden . Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter, mrs. B.E. Mildner en H.G. van der Wilt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 juni 2014. Mr. H.G. van der Wilt is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen. Bijlage: Tenlastelegging inzake [verdachte], 13/730006-13 Aan verdachte [verdachte], is, na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 21 mei 2014, ten laste gelegd dat feit 1: zij in of omstreeks de periode van 1 december 2010 tot en met 13 april 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, en/of in Engeland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, [persoon 2] door dwang en/of geweld en/of één of meer andere feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of door dreiging met één of meer andere feitelijkheden en/of door afpersing en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [persoon 2] (lid 1 sub 1) en/of voornoemde [persoon 1] heeft aangeworven en/of medegenomen met het oogmerk die [persoon 1] in een ander land, te weten in Nederland, ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (lid 1 sub3) en/of die [persoon 2] (telkens) met één van de voornoemde middelen heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten: prostitutie- en/of escortwerkzaamheden) en/of onder voornoemde omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan zij en/of haar mededader(s) wist(en) en/of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [persoon 2] zich daardoor beschikbaar stelde tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten: prostitutie- en/of escortwerkzaamheden)
(lid 1 sub 4) en/of opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [persoon 2] (lid 1 sub 6) en/of die [persoon 1] met één of meer van de voornoemde middelen heeft gedwongen en/of bewogen haar, verdachte, en/of (één of meer van) haar mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [persoon 1] met of voor een derde, (lid 1 sub 9) immers heeft zij, verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen (terwijl zij, verdachte, en/of één of meer van haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [persoon 2] de Nederlandse en/of Engelse taal niet of nauwelijks machtig was en/of geen (sociaal) netwerk had om op terug te vallen en/of geen relevante schoolopleiding had en/of niet kon beschikken over zelfstandige woonruimte en/of een legaal inkomen en/of in Nederland geen tot weinig andere bestaansmogelijkheden had) • die [persoon 1] naar Nederland meegenomen en/of laten komen en/of gebracht (om in de prostitutie te gaan werken) en/of • de reis van Engeland naar Nederland voor die [persoon 1] geregeld en/of betaald en/of • die [persoon 1] in Nederlands onderdak verschaft en/of onderdak voor die [persoon 1] geregeld en/of • die [persoon 1] (meermalen) onder druk gezet en/of er (zodoende) toe aangezet en/of gebracht om in Nederland in de prostitutie/escort te gaan werken en/of te blijven werken en/of • die [persoon 1] (meermalen) naar een bar gebracht en/of laten brengen, alwaar zij, verdachte, klanten voor die [persoon 1] regelde en/of • die [persoon 1] ertoe aangezet (een groot gedeelte van) haar verdiensten uit de prostitutie en/of escort-werkzaamheden aan verdachte en/of haar mededader(s) te laten afstaan en/of de verdiensten uit prostitutiewerkzaamheden van die [persoon 1] afgepakt en/of • die [persoon 1] (telkens) tijdens haar prostitutiewerkzaamheden gecontroleerd en/of laten controleren, onder meer door met die [persoon 1] mee te gaan naar een klant en/of door die [persoon 1] (telkens) door dezelfde taxichauffeur naar een klant weg te laten brengen en/of op te laten halen en/of • die [persoon 1] gedwongen en/of aangemoedigd te (blijven) werken ondanks vermoeidheid en/of fysieke problemen en/of ziekte (waaronder tijdens haar menstruatieperiode) en/of
• die [persoon 1] geen dan wel een (zeer) laag salaris betaald en/of slechts kost en inwoning verschaft en/of • de werktijden van die [persoon 1] bepaald en/of bepaald dat die [persoon 1] 7 dagen per week beschikbaar moest zijn voor het verrichten van (prostitutie)werkzaamheden en/of • (nadat die [persoon 1] tegen haar, verdachte, had gezegd dat zij terug wilde gaan naar Roemenië) de identiteitskaart en/of de mobiele telefoon van die [persoon 1] afgepakt en/of tegen de wil van die [persoon 1] onder zich gehouden en/of • tegen die [persoon 1] gezegd dat zij niet alleen naar buiten mocht en/of de woning niet zelfstandig mocht verlaten en/of • die [persoon 1] mishandeld (onder meer door aan de haren van die [persoon 1] te trekken en/of door met haar, verdachtes, (vlakke) hand, meermalen, althans eenmaal in/tegen het gezicht, althans het hoofd van die [persoon 1] te slaan/stompen), nadat die [persoon 1] om geld (te weten: haar eigen verdiensten) had gevraagd om naar Roemenië te sturen en/of • tegen die [persoon 1] gezegd dat zij, verdachte, die [persoon 1] in elkaar zou slaan en/of af zou maken als zij aangifte bij de politie zou doen en/of als die [persoon 1] terug naar Roemenië zou gaan; feit 2: zij in of omstreeks de periode van 1 december 2010 tot en met 13 april 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft zij, verdachte, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in genoemde periode bij wijze van gewoonte, een of meer (contante) geldbedrag(en) en/of voorwerpen, te weten: (telkens)
een
groot
deel
van
de
verdiensten
uit
de
door
[persoon
2],
verrichte
prostitutiewerkzaamheden en/of een of meer geldbedra(a)g(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, terwijl zij (telkens) wist dat die/dat voorwerp(en) en of geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit misdrijf/misdrijven. Bijlage: Bewijsmiddelenoverzicht inzake [verdachte], 13/730006-13 Aantreffen [persoon 1] door politie
Een proces-verbaal met nummer 2011092577-7 van 13 april 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 3] en [persoon 4] (doorgenummerde pag. B01 000001- B01 000003). Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven: Op 13 april 2011 hebben wij aangebeld bij de woning aan de [adres 1]. Een man die later opgaf te zijn genaamd [persoon 2] deed de deur open. Ik, [persoon 4], heb een vrouw in de slaapkamer aangetroffen. De vrouw was de taal niet machtig en sprak alleen Roemeens. Zij gaf mij later op te zijn: [persoon 2]. Verklaring verdachte De verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: Op vragen van de rechtbank: Ik ben ruim 2 maanden in Amsterdam geweest. Ik heb [persoon 1] in Engeland bij een vriendin leren kennen. [persoon 1] zei dat ze in Nederland wilde werken. Ik was ongeveer vier jaar in Engeland toen ik [persoon 1] leerde kennen. Ik zei dat als ze wilde, zij mee kon gaan naar Nederland om te werken. De eerste keer dat ik haar zag was bij een bushalte, naast mijn huis. Zij zei dat ze naar Nederland wilde. Mijn vriendin heeft tegen [persoon 1] gezegd dat ik naar Nederland zou gaan en dat zij mee kon gaan als zij dat wilde. In 2011, toen ik naar Nederland kwam, kwam zij ook. Kort na het gesprek zijn we naar Nederland gegaan. -
[persoon 1] heeft verteld dat ze andere mensen in de gevangenis heeft gebracht in Spanje en dat ze in Engeland was weggevlucht bij pooiers. Ze vertelde dat ze blij was van die mensen af te zijn. Zij heeft dat verteld onderweg in de bus. Ze vertelde dat ze in Engeland in de prostitutie werkte. We zijn naar Amsterdam gegaan. [persoon 1] wilde werken om haar familie, in het bijzonder haar moeder, te onderhouden. Ze zei dat haar moeder geld nodig had voor een operatie. Ze kon de taal niet spreken. Ze sprak Spaans het best en Roemeens. Ze had niet voldoende geld. Ik heb een deel van haar ticket betaald. Ze kreeg eten van mij en sigaretten. Wij zijn door [persoon 10] opgehaald bij het busstation. We hebben daarna wat gegeten. Ik denk dat hij ons naar een vriend heeft gebracht of een hotel. Ik kan het mij niet goed herinneren. Het adres van die oudere man heb ik van [persoon 10] gekregen. Ik heb met haar in een hotel geslapen. Ik zei: “Als ik toch een hotel betaal, kan jij daar ook verblijven.” Ik weet niet hoe lang dat heeft geduurd. Ik denk dat wij daarna naar een huis zijn gegaan. [persoon 1] is ook meegegaan. Ik zei tegen haar dat ik haar kon helpen zolang ik in Nederland zou zijn. Ik heb een periode in een bar gewerkt. Dat was in de „[bar 1]‟. Ik heb in de bediening gewerkt. [persoon 1] had op een gegeven moment een vriend gevonden, [persoon 2]. Ze ging met mannen mee voor geld.
Als ze aan het praten was met mannen, was ik ook in de bar. Ze vroeg mij of ik haar wilde helpen omdat zij niet met de mannen kon praten vanwege de taal. Dat heb ik gedaan. Als ik niet met mijn vriend in de bar was, hielp ik haar. Ik heb haar geholpen. Ze vroeg of ze ook in het huis mocht logeren. Ik zei dat het oké was als ze geen onderdak had. Ik heb de identiteitskaart aan [persoon 10] gegeven. Ze at met mij mee. [verdachte] is mijn bijnaam. Ik heb met de telefoon van [persoon 1] gebeld. Verklaringen [persoon 1] Een proces-verbaal van verhoor van getuige van 7 februari 2014 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank. Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van de getuige [persoon 1], zakelijk weergegeven: Op vragen van de rc Ik ben ongeveer drie maanden in Amsterdam geweest. Ik heb die vrouw leren kennen die mijn ID heeft afgepakt zodat ik niet terug kon gaan. Ik weet niet of [verdachte] haar echte naam was. Zo noemde zij zichzelf. [verdachte] heeft mij geholpen bij mijn werk in de prostitutie. Ik heb haar gevraagd of zij mij wilde helpen naar Roemenië te gaan. Ik deed dat voor geld om naar Roemenië te gaan. -
Ik werkte elke dag. Ik begon op verschillende tijdstippen. Zij sprak met de klanten af. Ik spreek geen Nederlands. De klanten betaalden aan haar. Ik kreeg geen geld van [verdachte]. Ik kreeg alleen geld voor beltegoed. Ik kan mij niet herinneren waar ik woonde. Zij betaalde het eten. Ze gaf mij geen geld. Ik ben vanuit Engeland alleen met deze vrouw naar Nederland gekomen. Op vragen van de ovj Ik spreek Roemeens en Spaans. Geen Engels en geen Turks. Ik was in Nederland voor de jaarwisseling 2010-2011. [verdachte] is niet teruggegaan naar Londen. Zij heeft het ticket betaald van Engeland naar Nederland. Wij zijn opgehaald bij een busstation. Dat was een kennis van haar. Een Turk. Wij zijn met zijn vieren met deze Turkse man meegereden. Hij heeft een hotel geregeld voor de eerste nacht. Met [verdachte] heb ik vijftig/vijftig afgesproken. Ik deed dit omdat zij zei dat ze mij wilde helpen om geld te verdienen voor vertrek naar Roemenië. Ik heb gezegd dat ik dat niet wilde. U vraagt mij waarom ik toch geld heb afgestaan. Zij nam mijn geld af.
Ik heb één of twee keer zelf geld van een klant gekregen. Dat geld gaf ik aan [verdachte]. Zij nam het van mij af. Ik kon het niet zelf houden. Ze controleerde mij steeds, in mijn zakken en mijn tas. [verdachte] bepaalde of ik met een klant meeging. Ik mocht niet weigeren. Ze betaalde het eten en de huur met mijn geld. Op vragen van de raadsman Ik heb [verdachte] voor het eerst ontmoet in Engeland in een huis. Ik werkte in Londen in de prostitutie. Ik leerde [verdachte] kennen toen ik ongeveer twee weken in Londen was. Ik heb toen gevraagd of ze mij wilde helpen. Ik ben naar Spanje gegaan omdat er thuis geen geld was. Ik was toen 18 jaar. Mij was verteld dat ik daar eerlijk werk zou gaan doen. Een vrouw had dat geregeld. Het pakte echter anders uit. Ik ben in de prostitutie terechtgekomen. Ik ben twee keer in Spanje geweest. Een keer één jaar en een keer 8 maanden. Een vrouw uit Hirsova regelde alles. In Spanje had ik het paspoort zelf bij mij. Aan het begin was ik niet vrijwillig aan het werk. Daarna wel. In Londen heb ik geen afspraken om te gaan werken in een restaurant of in de schoonmaak. Uiteindelijk kwam ik daar ook in de prostitutie terecht. Ik ben van Roemenië naar Engeland met de bus gegaan. Dat kostte 100 euro. U vraagt mij of ik voor de terugreis niet 100 euro van iemand kon lenen. Ik zou niet weten van wie. Ik heb het niet aan
[verdachte] gevraagd. Ik dacht dat ze mij dat niet zou geven. Ik ben met haar naar Nederland gegaan omdat ik dacht ze mij wilde helpen om naar Roemenië te gaan. Mijn tarief was 50 euro per uur of 150 euro per nacht. Ik hoor u zeggen dat ik na twee klanten al genoeg geld had om terug te gaan naar Roemenië. Ik kon niet naar Roemenië omdat ik niet mocht vertrekken. Zij liet mij niet alleen. Ik werkte vanuit een bar. U vraagt mij wat ik deed als ik niet werkte. Dan was ik thuis. Als ik naar buiten ging naar de winkel dan ging [verdachte] mee. Ik mocht niet alleen naar buiten. Mijn spullen waren in het huis. Mijn ID was bij haar. Zij was bang dat ik weg zou gaan. Ik werd niet steeds door dezelfde taxi weggebracht. Ik ging soms ook lopend. [verdachte] betaalde de taxi. Ik heb zelf geen contact gehad met de taxichauffeur per telefoon. Ik hoor u zeggen dat uit het dossier het lijkt alsof er regelmatig contact is tussen een taxichauffeur en mijn telefoon. [verdachte] belde met de taxichauffeur. Ik kon ook niet met hem spreken vanwege de taal. Een proces-verbaal met nummer 2011092577 van 18 april 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 5] en [persoon 4] (doorgenummerde pag. F01 000012- F01 000019). Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 1] (op vragen van voornoemde verbalisanten die hieronder deels zijn weergegeven), zakelijk weergegeven: - Ik kom uit een arm gezin. Ik heb acht jaar basisschool gedaan en ik ben begonnen met de middelbare school maar na een jaar ben ik gestopt omdat ik ging samenwonen met iemand. Ik was toen 15 en een half. Ik ben toen ook zwanger geraakt. Verbalisanten zien dat [persoon 1] begint te huilen. Ik heb een abortus gehad. Kort hierna ben ik naar Spanje gegaan. Ik was toen achttien jaar. Er is een vrouw langsgekomen en die heeft met mij en mijn moeder gesproken en die zei dat ik in Spanje kon gaan werken in een restaurant. Bij aankomst in Spanje heeft zij mij op straat in de prostitutie laten werken. Ik heb daar meer dan 2 jaar gewerkt. Toen kon ik het niet meer aan en wilde naar huis. Ik ben toen ongeveer een maand thuisgebleven. In november 2010 ben ik samen met een man en een vrouw
naar Engeland gegaan om in de prostitutie te werken. De vrouw heet [persoon 6]. Ik heb dit zelf besloten. Mijn moeder had geld nodig voor een operatie. In Londen ging ik naar een woning van een kennis van [persoon 6] en haar man. De man van [persoon 6] wilde met mij naar bed. Ik heb dat geweigerd. Hij heeft mij toen geslagen en aan mijn haren getrokken. Ik kwam [persoon 7] tegen en die heeft gezegd dat [verdachte] langs zou komen en mij misschien zou kunnen helpen. [verdachte] kwam diezelfde dag nog langs. Ik vroeg aan [verdachte] of zij mij drie dagen kon helpen zodat ik genoeg geld kon verdienen om zelf mijn kamer te huren. Ik ben met [verdachte] meegegaan naar haar adres. Na vier dagen heeft zij gevraagd of ik mee wilde naar Nederland. Ze zei dat ik in de prostitutie kon gaan werken. We zouden 50-50 doen en ik ben hier mee akkoord gegaan. Ik kende in Engeland verder niemand. Ik was van haar afhankelijk en daarom ging ik akkoord met de 50-50 regeling. Ik kwam naar Nederland toe met de bus in januari 2011 samen met [verdachte]. [verdachte] had dit geregeld. We zijn om 00.00 uur aangekomen in Amsterdam en nog dezelfde nacht heeft [verdachte] mij naar een club gebracht om te werken. Ik mocht daar niet werken omdat ze dachten dat ik minderjarig was. Ik had geen geld dus toen heeft [verdachte] meteen geregeld dat ik op escort kon. Met dezelfde taxichauffeur ben ik met [verdachte] naar het huis van een Italiaan gegaan. Hij heeft 200 euro betaald, 100 euro voor [verdachte] en 100 euro voor de club. Ik heb daar geen cent van gekregen. Ik heb gevraagd waarom ik geen geld kreeg. Ze begon toen tegen me te schreeuwen. [verdachte] heeft mij na de escort opgewacht met dezelfde taxichauffeur en bracht ons naar een formule 1 hotel in Amsterdam. [verdachte] heeft de kamer betaald. Ik denk dat ze hierom ook mijn geld niet heeft gegeven. Ik werkte 7 dagen in de week met een gemiddelde van 2 klanten per dag. Een uur was 50 euro en voor de hele nacht was het 150 euro. Als de taxichauffeur die mij altijd bracht vrij was, dan bestelde ik een taxi. Dan werd ik opgehaald vanuit de [bar 1]. Ik werkte altijd vanuit deze bar. Ik werd gebracht door de taxichauffeur vanuit de [adres 2] naar de bar. Ze ging altijd mee. [verdachte] zocht de klanten voor mij. Ik heb bijna 3 maanden voor [verdachte] gewerkt. V: Dus als je 90 dagen twee klanten a 50 euro doet dan heb je 9000 euro verdiend. Hoeveel heb je hier zelf van gehouden? A: Ik heb 100 euro gekregen. [verdachte] heeft al mijn geld. [verdachte] kwam altijd mee en zij kreeg het geld. Ik moet hierom huilen. Ik heb beloofd om geld te sturen voor de operatie van mijn moeder maar dat is mij niet gelukt. V: We zijn je vergeten te vragen of je ook moest werken als je ongesteld was, hoe ging dat? A: Ja. Dan gebruikte ik natte doekjes. Ik moest werken van [verdachte].
Een proces-verbaal met nummer PL13MG 2011092577-1 van 14 april 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 4] en [persoon 3] (doorgenummerde pag. F01 000006-F01 000011). Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 1] (op vragen van voornoemde verbalisanten, die hieronder deels zijn weergegeven), zakelijk weergegeven: V: Wat is er na aankomst in Nederland gebeurd, waar zijn jullie naar toe gegaan? A: De woning in de [adres 2]. Er woont een Poolse vrouw, [verdachte] en ik. Ik heb daar een maand gewoond. Op de negende van deze maand zijn [verdachte] en ik naar de woning gegaan die ik heb aangewezen. Voor de [adres 2] hebben [verdachte] en ik in een Formule 1 hotel verbleven. [verdachte] betaalde het hotel. V: Wanneer ben je in Amsterdam in de prostitutie gaan werken en hoe ging dat? A: Vanaf het moment dat ik hier kwam ging ik werken, in allerlei bars. [verdachte] wist in welke bars ik kon werken. V: Weet je nog de namen van die bars? A: [bar 1] en [bar 2]. In de [straat 1] is een nachtbar, maar die naam weet ik niet. We gingen met een taxi naar de bars toe. Het was dezelfde taxi als gisteren. [verdachte] betaalde de taxi. V: Hoe kreeg je klanten? A: [verdachte] ging praatjes maken met mannen. Ze ging zeggen dat ze een meisje had en dan ging ik met ze mee. [verdachte] sprak het geldbedrag af en het geld werd aan [verdachte] gegeven. Een uur was 50 euro en de hele nacht 150 euro. V: Wat moest je hier voor doen? A: Ik moest met hen slapen. Ik wil het niet zeggen. Ik schaam me. V: Moest je neuken? Noot verbalisanten: Wij, verbalisanten, zien dat [persoon 1] ja schudt. V: Hoeveel dagen in de week werk je? A: Zeven dagen, ‟s avonds 18.00 uur tot laat. [verdachte] regelde dat. Zij bepaalde wanneer we weggingen. Ik ben drie maanden aan het werk voor [verdachte]. V: Hoeveel klanten heb je ongeveer gehad per dag? A: Soms maar 1 op een dag, soms twee. V: Hoeveel geld denk je dat je verdiend hebt?
A: Rond de honderd tot honderdvijftig per dag. Van dat geld heb ik 100 euro gekregen die ik naar mijn moeder heb gestuurd. Een proces-verbaal met nummer 2011092577-6 van 13 april 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 3] en [persoon 4] (doorgenummerde pag. F01 000001-F01 000005). Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 1], zakelijk weergegeven: Ik werk in de bar waar [verdachte] achter de bar werkt. Zij heeft mijn geld van mij afgepakt. Ik wil graag naar huis ik wil niet blijven omdat het heel zwaar is. Ik heb in deze maanden maar 100 euro kunnen overmaken naar Roemenië. Ik had 600 euro naar Roemenië moeten overmaken want dit kost de operatie van mijn moeder. De man met wie ik was, was een klant. Hij heeft mij meegenomen en ik heb er 150 euro gekregen. Het kaartje is van een taxi het nummer dat hierop staat is [telefoonnummer]. Als ik ergens ver weg ben dan moet ik bellen en dan wordt ik opgehaald. Maar ik heb ook het telefoonnummer van [verdachte]. Het nummer is [telefoonnummer verdachte] en dat is het nummer van [verdachte], ze heeft dit voor mij op een briefje geschreven. U mag het nummer houden. Verklaringen [persoon 2] Een proces-verbaal van verhoor van getuige van 22 november 2013 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank. Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van de getuige [persoon 2], zakelijk weergegeven: Op vragen van de raadsman: U vraagt mij hoe ik in contact ben gekomen met [persoon 1]. Dat was een meisje dat bij haar wandelde. Ik heb hen in een bar gezien. Dat was in [bar 1] in de [straat 2].
U vraagt mij hoe dat ging. Hoe ik contact kreeg met dat meisje. Ik was daar toevallig binnen. Ik zag die andere vrouw ook. [verdachte] kwam bij mij en vroeg aan mij: “Bestel maar een drankje voor ons”. Zo hebben wij kennis gemaakt. Toen ik binnenkwam waren zij daar al. [verdachte] kende ik al en [verdachte] heeft mij kennis laten maken met [persoon 1]. U vraagt mij wat voor contact ik had met [persoon 1]. Dat was voor betaalde seks. Ik zag haar één à twee keer per week. Ik heb vijf à zes keer betaalde seks met haar gehad. Als [persoon 1] bij mij was was dat meestal voor twee à drie of vier uurtjes en ik betaalde dan 150 euro of 200 euro. De volgende ochtend bracht ik haar dan altijd met mijn eigen auto naar [verdachte]. Ik kreeg dan te horen waar [verdachte] was en dan bracht ik haar daar naar toe. Ik kon niet met [persoon 1] communiceren omdat wij niet een gemeenschappelijke taal spreken. [verdachte] fungeerde als tolk. Wij spraken dan Turks en of Nederlands. [verdachte] was er altijd bij als ik [persoon 1] zag. [verdachte] ging niet mee naar mijn woning. Ik hoor u zeggen dat [persoon 1] en [verdachte] op enig moment even bij mij hebben gewoond. Dat klopt. Dat is één dag geweest. Op vragen van de officier van justitie: Op de avond dat ik [persoon 1] voor het eerst zag wist ik niet dat [verdachte] die avond daar ook was. Ik was er toevallig met vrienden van mij. U vraagt mij of ik toen al wist dat [verdachte] was veroordeeld voor mensenhandel. Ik wist wel dat ze was veroordeeld maar wist toen nog niet dat ze vast had gezeten. Na de eerste ontmoeting met [persoon 1] heeft zij mij hierover wel verteld. Ze vertelde dat ze vast had gezeten en ze was altijd in panieksituatie. Ik hoor u zeggen dat ik een paar dagen voor mijn aanhouding een paar keer telefonisch contact heb gezocht met [verdachte]. Dat was voor [persoon 1]. Dat was om te regelen dat [persoon 1] bij mij kwam voor seks. Ik hoor u zeggen dat ik na mijn aanhouding telefonisch contact heb gehad met [persoon 10]. Er is ook een afspraak met hem gemaakt. Dat was omdat [persoon 1] geen ID bij zich had en hij ging naar [verdachte] om de ID van [persoon 1] op te halen. Bij het politiebureau gaf hij de ID aan mij. Op nadere vragen van de raadsman: - Het klopt dat het contact tussen mij en [persoon 1] altijd tot stand kwam via [verdachte]. Zonder haar toestemming gebeurde dat niet. U vraagt mij waarom ik dan het nummer van [persoon 1] in mijn
telefoon had staan. Als er wat gebeurde dan kon ik haar bellen. In feite ging dat dan ook via [verdachte].
Een proces-verbaal met nummer PL135D 2011092577-9 van 14 april 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt
door
de
daartoe
bevoegde
opsporingsambtenaren
[persoon
8]
en
[persoon
9](doorgenummerde pag. E01 000001-E01 000007). Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 2], afgelegd op 14 april 2011, zakelijk weergegeven: Gisteren werd ik gebeld door de pooier van [persoon 1]. Ik noem haar [verdachte] of [verdachte]. Dit zijn niet haar echte namen. Haar echte naam is [verdachte] of zo iets. [verdachte] vroeg mij waar [persoon 1] was gebleven. Ik zei dat [persoon 1] bij de politie was. Ik hoorde dat [verdachte] in paniek raakte. Kort daarna werd ik opgebeld door de taxichauffeur [persoon 10]. Hij wilde mij ontmoeten in de [straat 1]. Daar aangekomen gaf hij mij het identiteitsbewijs van [persoon 1]. Hij had dit van [verdachte] gekregen en moest dit aan mij geven. Ik heb gevraagd of [persoon 10] wilde wachten zodat ik naar het politiebureau kon gaan om het identiteitsbewijs af te geven. Daarna zijn wij naar een eetcafé gegaan. Toen [persoon 10] terug kwam had hij [verdachte] bij zich. Vervolgens hebben wij met zijn drieën iets gegeten. Ik ken [verdachte] ongeveer 3 a 4 jaar. Ik weet dat zij een pooier is. Zij koopt en verkoopt meisjes alsof het broodjes zijn. Zij brengt meisjes in bars aan de man. Je komt een bar binnen en ziet een paar meisjes en dan ga je met [verdachte] onderhandelen over de prijs. Vandaag om 7.30 uur heeft [verdachte] mij weer gebeld. Zij vroeg mij om het meisje mee te nemen. Ik zei dat het meisje bij de politie was en [verdachte] begon te vloeken. Even later werd ik weer gebeld door [verdachte]. Zij vroeg mij wanneer ik het meisje kwam brengen en begon mij te bedreigen. Een proces-verbaal met nummer PL135D 2011092577-5 van 13 april 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt
door
de
daartoe
bevoegde
opsporingsambtenaren
[persoon
9]
en[persoon
8]
(doorgenummerde pag. B01 000010-B01 000013). Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 2] (op vragen van voornoemde verbalisanten, die hieronder zijn weergegeven), zakelijk weergegeven: V: Wie was de ander persoon in uw woning? A: Ze is een hoer. V: Hoe hebben jullie elkaar leren kennen?
A: Ik heb haar in de [bar 1] in de [straat 2] ontmoet. V: Hoe wist je dat ze prostituee was? A: Ik heb haar voor haar diensten betaald. V: Hoe is dat gegaan? A: Haar pooier was er. Ze werkt met een andere vrouw. Zij heet iets van [verdachte] (fonetisch). Het meisje dat u vandaag bij mij heeft aangetroffen noem ik [persoon 1]. Ik heb haar 3 a 4 weken geleden ontmoet. Ik moest 100 euro voor haar betalen. V: Als ik het goed begrijp sprak u met [verdachte] af om 100 euro te betalen voor de seksuele diensten van [persoon 1]. A: ja, normaal gesproken wel, maar nu hoefde ik niet voor haar te betalen. VV: Weet u wat het telefoonnummer is van [verdachte]? A: [telefoonnummer verdachte]. In mijn mobiel is de contactnaam [verdachte]. Dat heeft [verdachte] zelf in mijn mobiel geschreven. V: Als ik het goed begrijp hebt u eerder betaalde seks gehad met [persoon 1]. A: Ik heb haar 2 a 3 keer mee naar huis genomen en ik denk dat ik 1 a 2 keer voor haar heb betaald. V: Aan wie hebt u geld betaald? A: Ik heb 1 keer haar, [persoon 1], 50 euro betaald en 1 keer aan [verdachte], haar heb ik die 100 euro betaald. Verklaring [persoon 10] Een proces-verbaal van verhoor van getuige van 22 november 2013 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank. Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van de getuige [persoon 10], zakelijk weergegeven: Op vragen van de raadsman: Ik ken [verdachte] ongeveer vijf jaar. Zij is twee jaar lang mijn vriendin geweest. Dat was twee à drie jaar geleden. Ik weet dat [persoon 1] daar werkte in de prostitutie. U vraagt mij wat ik bedoel met „daar‟. Zij hebben geen vaste plek waar een bar is, is zij aan het werk.
Als wij het over [persoon 1] hebben weet ik wie u bedoelt. Ik weet niet precies exact wanneer ik haar voor het eerst heb gezien. Dat moet twee jaar geleden zijn geweest in de [bar 1]. Ze was daar met mensen aan het praten en drinken. Zij ging met mensen uit. Ik heb [persoon 1] wel eens gereden in mijn taxi. Ik heb haar nergens naar toe gebracht. Alleen opgehaald. Zij vroeg mij dan: “Pik mij op van dit adres”. U vraagt mij hoe dat dan ging. Ik spreek een beetje Engels. Haar Engels en Nederlands is slecht. U vraagt mij hoe dat dat ging als wij elkaar niet verstaan. Ze stuurde een sms met het adres. Als ik haar ophaalde bracht ik haar altijd naar de hoek op de [straat 3]. Daar stapte ze uit. Ze zei dat ze daar in de buurt woonde. Ik weet niet hoe [persoon 1] bij haar klanten kwam. Ik weet wel dat [verdachte] haar met dingen hielp. U vraagt mij hoe het dan zit met haar ID als zij vrij kon staan en gaan waar zij wilde. Ik hoor u zeggen dat ik het paspoort heb opgehaald en naar [persoon 2] heb gebracht bij het politiebureau. Iemand heeft dit aan mij meegegeven. U vraagt mij wie dat was. Er waren drie personen waarvan ik denk dat zij het paspoort hebben gegeven. Dat waren [verdachte], haar zoon of haar schoondochter. Ik kan het mij niet meer herinneren van wie. De eerste keer dat ik [persoon 1] zag samen met [verdachte] was in [bar 1]. Ik hoor u zeggen dat ik bij de politie op bladzijde B03 000028 heb verklaard dat ik [persoon 1] samen met [verdachte] heb opgehaald van de bus toen ze uit Engeland kwamen. Volgens mij was de schoondochter daar ook bij. Ik hoor de rechter-commissaris vragen of dat de eerste keer was dat ik [persoon 1] zag. Dat klopt dat was de eerste keer. Op vragen van de officier van justitie: Ik hoor u zeggen dat ik zojuist op vragen van de raadsman heb gezegd dat ik geen geld ontving voor mijn taxidiensten voor [persoon 1]. Het klopt dat ik dat heb gezegd. Ik hoor u zeggen dat ik bij de politie op bladzijde B03 00009 heb verklaard dat ik wel geld zou hebben ontvangen van [verdachte] voor het taxivervoer van [persoon 1] en [verdachte]. In de meeste gevallen kreeg ik geen geld. Van de vier keer kreeg ik één keer wel geld. Ik heb [persoon 1] twee keer opgehaald van adressen waar zij heeft gewerkt als prostituee.