2322015
ECLI:NL:RBAMS:2006:AX6237, voorheen LJN AX6237, Rechtbank Amsterdam, 13/52320705
ECLI:NL:RBAMS:2006:AX6237 Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
30052006
Datum publicatie
30052006
Zaaknummer
13/52320705
Rechtsgebieden
Strafrecht
Bijzondere kenmerkenEerste aanleg meervoudig Inhoudsindicatie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk het 73jarige slachtoffer van het leven heeft beroofd.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Uitspraak RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/52320705 Datum uitspraak: 30 mei 2006 op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, zesde meervoudige kamer D, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965, ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het [adres], gedetineerd in het Huis van Bewaring “Demersluis” te Amsterdam.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 20 december 2005, 7 maart 2006 en 16 mei 2006.
1. Telastelegging Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals deze ter terechtzitting is gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlagen 1 en 2 aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
2. Voorvragen …
3. Waardering van het bewijs 3.1. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen impliciet primair is telastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. 3.2. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ten aanzien van het impliciet subsidiair telastegelegde in de periode 11 juni 2005 tot en met 14 juni 2005 te Nederland, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet meermalen met kracht, met zijn vuisten en met meerdere harde voorwerpen, te weten een asbak en een hamer en een bahco, op en tegen het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer] geslagen, waardoor die [slachtoffer] zodanige verwondingen heeft opgelopen, dat voornoemde [slachtoffer] daaraan (door de combinatie van hersenschade en bloedverlies) is overleden.
4. Het bewijs De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBAMS:2006:AX6237
1/5
2322015
ECLI:NL:RBAMS:2006:AX6237, voorheen LJN AX6237, Rechtbank Amsterdam, 13/52320705
5. De strafbaarheid van het feit Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf en maatregel De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte zal worden vrijgesproken ten aanzien van het hem primair telastegelegde en dat hij ter zake van het door hem subsidiair bewezen geachte feit (doodslag) zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van voorarrest en daarnaast oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De verdediging heeft zich ter terechtzitting verzet tegen de hoogte van de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf. De raadsman heeft zich daarbij beroepen op de volgende omstandigheden die zijns inziens nopen tot een aanzienlijk lichtere straf dan die is geëist door de officier van justitie:
Het verblijf in Veldzicht was een bron van frustratie voor verdachte. Uit de beschikbare rapportage, informatie en verklaringen van behandelaars en verdachtes toenmalige echtgenote blijkt dat verdachte moeite had met de traagheid van de behandeling die hem het gevoel gaf dat hij aan het lijntje werd gehouden. Die frustratie deed bij verdachte de behoefte om te vluchten toenemen. Kort na zijn ontvluchting werd verdachte geconfronteerd met een opsporingsmethode die zich kenmerkte door voortvarendheid en een zekere agressie. Veldzicht wilde anders dan de vorige keren dat verdachte niet (tijdig) was teruggekomen na een proefverlof niet met hem onderhandelen over mogelijke vrijwillige terugkomst. In het opsporingsbericht en in de kort na zijn ontvluchting verschenen berichten in de media werd verdachte omschreven als onbehandelbaar en levensgevaarlijk. Verdachte kreeg via zijn toenmalige echtgenote te horen dat indien hij zich niet zou melden bij Veldzicht hij op zondag met foto op de televisie zou worden vertoond bij “Opsporing Verzocht”. Deze omstandigheden zijn, zoals ook uit de rapportage van het Pieter Baan Centrum blijkt, van invloed geweest op de psychische toestand van verdachte en hetgeen is voorgevallen. De publiekelijke vernedering, in combinatie met de druk die werd uitgeoefend op de toenmalige echtgenote van verdachte en haar kinderen, heeft de spanning bij verdachte verder doen oplopen. Een kat in het nauw maakt rare sprongen. De confrontatie met het slachtoffer is uit de hand gelopen omdat het slachtoffer een denigrerende opmerking maakte over vrouwen, die bij verdachte in het verkeerde keelgat schoot. Deze opmerking zette bij verdachte kwaad bloed. Toen het slachtoffer verdachte uitlachte, ging deze door het lint. Uit de omstandigheid dat verdachte nog 2 dagen met het stoffelijk overschot van [slachtoffer] aan bord gebleven is, blijkt dat hij verkeerde in een verwarde psychische toestand en dat hij niet berekenend te werk is gegaan. De media aandacht die deze zaak heeft gekregen en nog steeds krijgt heeft verdachte ernstig beschadigd. Zijn hele leven zal hij bekend staan als de ontsnapte tbs’er die een man heeft gedood. Door zijn handelen zijn alle verloven van tbs’ers destijds ingetrokken, en is er een commissie ingesteld die zich opnieuw buigt over de tbs. Het openbaar ministerie heeft zijn volledige personalia naar buiten gebracht. Het regime van detentie waarin verdachte zich thans meer dan 10 maanden bevindt is bezwarend. Dit houdt in dat hij 23 van de 24 uur alleen doorbrengt in zijn cel. Verdachte heeft al die tijd nauwelijks contact gehad met andere mensen. De geëiste straf staat niet in verhouding met straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd, aldus de raadsman.
De rechtbank zal bij het bepalen van de strafoplegging rekening houden met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. Verdachte is toevallig in contact gekomen met de 73jarige [slachtoffer] en is met hem op diens boot gaan varen. Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] enkele uren na de kennismaking een op zichzelf weinig belangwekkende opmerking maakte, die bij verdachte helemaal verkeerd gevallen is. Verdachte, die in de uren voor de ontmoeting een behoorlijke hoeveelheid alcohol had geconsumeerd, is door het lint gegaan en heeft [slachtoffer] op zeer brute wijze van het leven beroofd, door op zijn hoofd en lichaam te slaan met een asbak, een hamer en een bahco. Deze aanval, waartegen [slachtoffer] kansloos was, leverde een bloedbad op en [slachtoffer] is als gevolg van het ontstane hersenletsel en bloedverlies vermoedelijk vrijwel meteen overleden. Door zijn handelen heeft verdachte onherstelbaar verlies toegebracht en iemand het meest waardevolle, namelijk zijn leven, ontnomen. Bij de strafmaat wordt tevens betrokken wat deze zinloze en zeer gewelddadige dood moet hebben betekend voor de nabestaanden. Daarnaast zijn er in de samenleving in brede kring gevoelens van onrust, angst en onveiligheid veroorzaakt, waarbij mede een rol speelde dat verdachte reeds geruime tijd in het kader van een tbs werd behandeld in een inrichting en zich tijdens zijn proefverlof onttrok aan het over hem gestelde gezag. Uit het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 4 mei 2006 blijkt dat verdachte een historie van ernstige geweldsdelicten heeft, in verband waarmee hij reeds in 1989 een tbs opgelegd gekregen had.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBAMS:2006:AX6237
2/5
2322015
ECLI:NL:RBAMS:2006:AX6237, voorheen LJN AX6237, Rechtbank Amsterdam, 13/52320705
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van de rapportage, d.d. 9 maart 2006, opgemaakt door A.J. de Groot, psycholoog, en T.A. Wouters, psychiater, beiden werkzaam bij het Pieter Baan Centrum. De rapporteurs hebben kort en zakelijk weergegeven als volgt geconcludeerd en geadviseerd.
Conclusie: Op grond van het bovenstaande zijn rapporteurs van mening dat onderzochte ten tijde van het plegen van het hem tenlastegelegde feit weliswaar de ongeoorloofdheid hiervan heeft kunnen inzien, doch in mindere mate dan de gemiddeld normale mens in staat is geweest zijn wil in vrijheid overeenkomstig een dergelijk besef te bepalen.
Onderzochte was ten tijde van het plegen van het hem tenlastegelegde feit lijdende aan een zich zodanig gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens, dat dit feit indien bewezen hem slechts in verminderde mate kan worden toegerekend.
Advies Betr. stelde zich in het contact soms moeizaam, maar voldoende onderzoekbaar op. Op grond van het onderzoek concludeert het onderzoekend team dat betr. een man is met een persoonlijkheidsstoornis met antisociale, narcistisch ontwijkende, passiefafhankelijke en passiefagressieve trekken. Tevens is sprake van alcoholafhankelijkheid, in gedwongen remissie. Deze beschrijvende, ‘uiterlijke kenmerken’ van betr.’s persoonlijkheidsproblematiek kunnen begrepen worden vanuit zijn voorgeschiedenis die wordt gekenmerkt door affectieve en pedagogische verwaarlozing, gepest worden en, waarschijnlijk, seksueel misbruik. Door het gemis aan voldoende veilige omgevingsfactoren is betr. niet in staat geweest een stevig en positief gekleurd zelfgevoel op te bouwen. Hij bleef een in wezen angstig persoon dat de wereld slechts vanuit een zekere basale achterdocht tegemoet kan treden. Hoewel betr. in de loop van zijn leven een bepaalde ‘modus vivendi’ heeft ontwikkeld hoe met zichzelf en zijn omgeving om te gaan, kan hij nauwelijks in staat geacht worden tot het aangaan van een gelijkwaardige relatie. Omdat betr. (inmiddels) voortdurend devaluatie en afwijzing van zijn persoon verwacht, bestaat bij hem de angst voor finale vernedering van het resterend positief zelfgevoel, al lijkt zijn inzet gedurende zijn laatste intieme relatie zeker authentiek. Betr. heeft het vermogen tot problematiseren, confrontatie en probleemoplossing nooit ontwikkeld en blijft interpersoonlijke spanning in gelijkwaardig contact zoveel mogelijk vermijden. Wanneer een voortdurende stroom van bevestiging en aandacht uitblijft, zal hij geneigd zijn een conflict aan te gaan over zijn autonomie. Het autoriteitsconflict verschaft hem een zekere identiteit (schijnstevigheid) en het zich vastbijten daarin de mogelijkheid tot het indirect reguleren van de opgeroepen frustratie. De met de frustraties gepaard gaande agressie neigt hierbij geseksualiseerd te raken en uitgeageerd te moeten worden.
De kernproblematiek is sinds de eerste rapportages in de jaren tachtig wezenlijk onveranderd gebleven. Door externe factoren als institutionalisatie, hospitalisatie en ‘gewenning’ aan psychotherapeutische behandeling in de tbs, heeft de agressieregulatieproblematiek zich geleidelijk aan meer aan het oog onttrokken en staat thans in het contact vooral zijn introversie, de passiviteit in het contact, de misantrope verwachtingen en de passieve controlebehoefte centraal. Tijdens zijn behandelingsperiode in de tbs ontsnapt betr. met enige regelmaat. De bovenbeschreven persoonlijkheidsdynamiek ligt hieraan ten grondslag. Betr. gedijt het best in een behandelomgeving als er sprake is van structurele begeleiding op (emotionele) afstand, zonder dat er op hem een beroep wordt gedaan op constructieve betrokkenheid, wat een zekere gelijkwaardigheid in het contact met betr. veronderstelt. Intensivering van contact of behandeling, maar ook dreigend verlies van de mogelijkheid hiertoe als resocialisatie in gang is gezet, genereert spanning en initieert als vanzelf onherroepelijk de neiging zich aan de greep van toezicht te moeten onttrekken. Spanningsontlading wordt na de ontsnapping gefaciliteerd door alcoholgebruik. Betr. onderschat sterk eerdere delicten ten spijt de mate waarin hij frustraties (agressie) opbouwt en dat deze tot uitbarsting zouden kunnen komen. Betr. is ervan overtuigd dat het thans tenlastegelegde de tbskliniek en de overheid te verwijten valt, daar eerdere ontsnappingen geen levensdelicten tot gevolg gehad hebben. Betr. gaat daarmee voorbij aan zijn eigen rol in het delictscenario.
Het is voor rapporteurs niet mogelijk geweest het tenlastegelegde ‘en detail’ met betr. besproken te krijgen. Ook het feitenonderzoek laat niet goed toe te reconstrueren hoe de toedracht van het delict precies geweest is. In de lange aanloop tot het tenlastegelegde spelen in gedragskundige zin zeker vier aspecten een rol, die vooral de narcistische kant van zijn persoonlijkheidsstoornis hebben geraakt. Het gaat daarbij om: betr’s innerlijke drang zich te moeten onttrekken aan de tbsklniek, de invloed van de houding van de tbskliniek om niet met betr. ‘in onderhandeling’ te gaan over vrijwillige terugkeer en de algemene druk van de mediaaandacht, het weliswaar onjuiste besef van betr. dat hij met foto reeds ook via de televisie bekend gemaakt was, en de invloed van de houding van betr.’s partner na de ontsnapping (die de relatie bij ontsnapping mogelijk zou beëindigen). Deze aspecten, die deels dus reeds aan zijn ontsnapping voorafgingen, zijn dusdanig klemmend geweest dat hij in tenminste mindere mate dan de gemiddelde mens in staat is geweest zijn wil in vrijheid te kunnen bepalen om tot gezondere gedragsalternatieven te komen dan waar hij thans van wordt verdacht. De extreme verwondingen van het slachtoffer en de sterk gedepersonaliseerde toestand waarin betr. later werd aangetroffen, wijzen op een enorme woedeuitbarsting die zich vermoedelijk niet alleen laat verklaren door de antisociaal narcistische aspecten van betr.’s persoonlijkheid. Het is niet onaannemelijk dat de trigger tot een doorbraak van gestuwde agressie gefaciliteerd door alcoholgebruik vanuit de aan betr.’s persoonlijkheid gerelateerde alcoholafhankelijkheid gevormd werd door de ontgoochelende grijns van ongeloof die betr. bij het slachtoffer meende te zien (mogelijke realiteitsvervalsing) nadat hij het slachtoffer van zijn intenties had proberen te overtuigen, aldus betr. in zijn verklaringen in de stukken en tegenover de rapporteurs.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBAMS:2006:AX6237
3/5
2322015
ECLI:NL:RBAMS:2006:AX6237, voorheen LJN AX6237, Rechtbank Amsterdam, 13/52320705
De kans op herhaling van een feit als het thans tenlastegelegde is substantieel en onmiddellijk, uitgaande van een delictscenario waarbij betr. zich opnieuw zou onttrekken aan het toezicht en voortvluchtig geraakt. Hierbij zij opgemerkt dat de kans op ontvluchting aanwezig zal blijven, zeker nu het zicht op vrijheid en autonomie verder weg is dan ooit. De recidivekans voor zijn tbsdelict uit de jaren tachtig is verhoogd, mocht betrokkene zonder justitieel kader in de vrije samenleving komen te verblijven. Dit recidiverisico kan niet als onmiddellijk worden aangemerkt, maar geldt wel voor de middellange tot lange termijn. Ook gestructureerde klinische risicotaxatie door middel van de HCR20 verwijst naar een verhoogde kans op gewelddadig gedrag in de toekomst. Dit zowel op basis van het verleden (historische indicatoren), het heden (klinische indicatoren zoals geringe persoonlijke steun, hoog stressniveau bij geringe psychische draagkracht, misantropie, gebrekkig zelfinzicht, impulsiviteit, niet profiteren van behandeling) alsook de toekomst (risicohanteringsindicatoren). Tenslotte wordt opgemerkt dat gelet op de beschreven persoonlijkheidsproblematiek de behandelbaarheid, zeker wat betreft de mogelijkheden van resocialisatie, als marginaal worden ingeschat. Het is op basis van de ernst van de persoonlijkheidsstoornis, de doorwerking in het tenlastegelegde feit en de gevaarlijkheid voor recidivering in gewelddadige delicten dat het onderzoekend team adviseert om aan betr. de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op te leggen.
De rechtbank neemt deze conclusie en dit advies over. De verdediging heeft ter terechtzitting aangegeven dat zij zich, als de rechtbank komt tot bewezenverklaring, kan vinden in de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de bovengenoemde feiten en omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd en dat een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren passend en geboden is. Terbeschikkingstelling Verdachte dient op grond van het vorenstaande ter beschikking gesteld te worden en van overheidswege te worden verpleegd, mede aangezien het bewezen geachte een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eist.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 37a(oud), 37b, 287 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing Verklaart het impliciet primair telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen dat verdachte het impliciet subsidiair telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Het impliciet subsidiaire bewezenverklaarde levert op:
doodslag
Verklaart het bewezene strafbaar. Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren. Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden. Gelast dat verdachte ter beschikking gesteld zal worden en beveelt dat hij van overheidswege verpleegd zal worden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.C. van Kamp, voorzitter,
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBAMS:2006:AX6237
4/5
2322015
ECLI:NL:RBAMS:2006:AX6237, voorheen LJN AX6237, Rechtbank Amsterdam, 13/52320705
mrs. L.C. Bachrach en J.F. Haeck, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van den Berg, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 mei 2006.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBAMS:2006:AX6237
5/5