ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ5633 Instantie Gerechtshof 's-Hertogenbosch Datum uitspraak 13-05-2011 Datum publicatie 23-05-2011 Zaaknummer 20-000686-09 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie Het gerechtshof legt een gevangenisstraf van 6 maanden op voor mensenhandel bestaande uit het bewegen tot bevoordeling uit de opbrengst van seksuele handelingen. Vindplaatsen Rechtspraak.nl
Uitspraak Parketnummer : 20-000686-09 Uitspraak : 13 mei 2011 TEGENSPRAAK Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof 's-Hertogenbosch gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 19 februari 2009 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 01-849212-08 en 01-840068-09, tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [1983], wonende te [woonplaats], [adres], waarbij: - verdachte werd vrijgesproken van het bij parketnummer 01-849212-08 onder 3. en het onder parketnummer 01-840068-09 ten laste gelegde; - verdachte ter zake van tweemaal “mensenhandel” werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren; - een aantal in het vonnis nader genoemde in beslag genomen voorwerpen werd teruggegeven aan de rechtmatige eigenaar. Hoger beroep De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Omvang van het hoger beroep Het hoger beroep moet, blijkens de appelaktes en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot hetgeen aan de verdachte bij parketnummer 01-849212-08 onder 1. en 2. en onder parketnummer 01-840068-09 is ten laste gelegd.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. De vordering van de advocaat-generaal houdt in dat het hof het beroepen vonnis, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, zal vernietigen en opnieuw rechtdoende: - verdachte zal vrijspreken van het hem bij parketnummer 01-849212-08 onder 2. ten laste gelegde; - verdachte voor de bij parketnummer 01-849212-08 onder 1. en onder parketnummer 01-840068-09 ten laste gelegde feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren; - zal beslissen op de in beslag genomen voorwerpen conform de beslissing van de rechtbank. De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit: - primair dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn vervolging; - subsidiair dat de verdachte van de gehele tenlastelegging zal worden vrijgesproken. Vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter. Tenlastelegging Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – ten laste gelegd dat: Parketnummer 01-849212-08 1. hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2007 tot en met 30 september 2007 te Eindhoven en/of 's-Hertogenbosch en/of Berlicum, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een ander, genaamd [betrokkene 1], door dwang en/of geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door dreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door afpersing en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft gedwongen en/of bewogen (A) zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, bestaande uit het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling, dan wel onder voornoemde omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist, in elk geval redelijkerwijs moest vermoeden, dat die [betrokkene 1] zich daardoor tot het verrichten van die arbeid of diensten beschikbaar zou stellen, en/of (B) hem te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met of voor een derde, immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s) (telkens) - die [betrokkene 1] onder zijn/hun invloedsfeer gebracht en/of
- die [betrokkene 1] opgedragen om als prostituee te gaan werken en/of op haar ingepraat teneinde haar te bewegen om als prostituee te gaan werken en/of haar voorgesteld om als prostituee te gaan werken en/of - die [betrokkene 1] medegedeeld dat zij met de inkomsten uit haar (eventuele) werk als prostituee haar financiële problemen kon oplossen en/of dat het werk in de prostitutie heel normaal werk was en/of dat zij met haar (eventuele) werk in de prostitutie 500 tot 1000 euro per dag kon verdienen en/of dat zij dit met normaal werk niet zou kunnen verdienen en dus nooit uit de schulden zou raken, althans heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) haar (een) mededeling(en) gedaan van gelijke aard en/of strekking, en/of - die [betrokkene 1] naar een plaats gebracht en/of laten brengen en/of laten gaan waar zij de prostitutie kon bedrijven en/of haar van die plaats opgehaald en/of laten ophalen en/of - een werkplek/raam geregeld voor die [betrokkene 1] en/of (één of meermalen) de huur van deze/dat werkplek/raam voldaan en/of - die [betrokkene 1] medegedeeld dat zij 30 euro moest vragen voor pijpen of neuken en 50 euro voor allebei en/of haar 50 euro gegeven en medegedeeld dat zij daarvoor condooms en glijmiddel moest kopen en/of - bij die [betrokkene 1] (telefonisch) navraag gedaan en/of laten doen naar haar verdiensten in de prostitutie en/of - gecontroleerd en/of laten controleren of die [betrokkene 1] werkzaamheden in de prostitutie verrichtte en/of - die [betrokkene 1] opgedragen en/of medegedeeld dat zij hard moest werken (in de prostitutie) en/of dat zij moest afvallen en/of dat zij zwarte lingerie moest aantrekken en/of dat zij zes dagen per week moest werken en/of - die [betrokkene 1] medegedeeld dat als zij op vakantie wilde gaan dat zij dan de helft van het door haar (in de prostitutie) verdiende geld moest afgeven en/of dat zij hem, verdachte, geld moest geven zodra zij haar financiën op orde had en/of dat hij recht had op de helft van het door haar (in de prostitutie) verdiende geld omdat hij veel voor haar had betekend de afgelopen maanden en/of dat hij er voor had gezorgd dat zij nu geld kon verdienen en/of dat hij haar werkplek/raam had geregeld en/of dat hij haar altijd had gehaald en gebracht naar haar werk en/of dat hij de enige vriend was die zij nog had en dat zij verder niemand had en/of dat hij de helft van het door haar (in de prostitutie) verdiende geld moest hebben en dat hij er anders voor zou zorgen dat zij niet meer (in de prostitutie en/of op het Baekelandplein te Eindhoven) kon werken en/of dat als zij hem niets zou geven zij moest stoppen met het werk (in de prostitutie) en/of dat hij haar uit de prostitutie zou halen als zij niet deed wat hij zei en/of dat hij genoeg mensen kende om te zeggen wat voor werk zij deed en/of dat hij haar familieleden kende en dat hij deze dan kon vertellen wat voor werk zij deed, althans heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) haar (een) mededeling(en) van gelijke aard en/of strekking gedaan, en/of - een gedeelte van) de verdiensten van die [betrokkene 1] (in de prostitutie) afgenomen en/of aangenomen en/of in ontvangst genomen en/of - die [betrokkene 1] (meermalen) uitgescholden en/of beledigd en/of bedreigd; 2. hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 21 augustus 2008 te 's-Hertogenbosch en/of Eindhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een ander, genaamd [betrokkene 2], door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft gedwongen en/of bewogen hem te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met of voor een derde, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) - die [betrokkene 2] onder zijn/hun invloedsfeer gebracht en/of
- die [betrokkene 2] (in strijd met de waarheid) medegedeeld dat hij, verdachte, een geldschuld had (bij zijn vader) en/of - die [betrokkene 2] (in strijd met de waarheid) medegedeeld dat de huur van hun flat 500 euro per maand bedroeg en/of dat hij dit geldbedrag maandelijks (in contanten) aan de verhuurder diende te voldoen; Parketnummer 01-840068-09 hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de maand september 2008 te Vught, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, zich opzettelijk mondeling jegens [betrokkene 3] heeft geuit, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) - (telefonisch) contact opgenomen met die [betrokkene 3] en/of - die [betrokkene 3] (telefonisch) opgedragen en/of medegedeeld dat hij (bij de politie) moest verklaren zoals hij, verdachte, het hem zei en/of dat hij (bij de politie) moest verklaren dat hij het geld van hem, verdachte, had ontvangen om aan vader te geven en/of dat hij (bij de politie) moest verklaren dat hij, verdachte, hem, [betrokkene 3], drie had gegeven en dat het hun niet aangaat wat hij, [betrokkene 3], er mee had gedaan en/of dat hij (bij de politie) moest verklaren dat het geld is van de verkoop van een auto en/of dat hij (bij de politie) moest verklaren dat hij het geld zou overhandigen aan zijn vader en het geld is verloren en/of dat hij (bij de politie) moest verklaren dat hij dingen vergeet en/of dat hij (bij de politie) moest verklaren dat het één of twee keer per maand voorkwam dat hij, [betrokkene 3], hem,verdachte, 50 of 100 euro gaf in de periodes dat hij, verdachte, geen werk had en/of dat hij (bij de politie) moest verklaren dat zij zijn broer om hulp gevraagd had om haar heen en weer te brengen en/of dat hij (bij de politie) alleen die dingen moet verklaren die hij, verdachte, hem net had doorgegeven en verder niets, althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of - die [betrokkene 3] (telefonisch) opgedragen en/of medegedeeld om (bij de politie) geen juiste datum of periode te noemen en/of om niets uit zichzelf te zeggen en de zaak te verprutsen en/of om doorlopend een beroep te doen op zijn vergeetachtigheid, althans woorden van gelijke aard en/of strekking, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie A. Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de strafvervolging, omdat er sprake is van grove veronachtzaming van de belangen van verdachte. Daartoe is aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat: 1. de officier van justitie misbruik heeft gemaakt van de aan hem ter beschikking staande bevoegdheid ex artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) tot het doen opnemen van telecommunicatie met een technisch hulpmiddel; 2. het opnemen van de telefoongesprekken van verdachte in de penitentiaire inrichting Vught in strijd was met artikel 39 van de Penitentiaire beginselenwet en aldus onrechtmatig was; 3. de opgenomen telefoongesprekken door de officier van justitie ten onrechte op grond van artikel 126nd Sv zijn gevorderd. Dienaangaande overweegt het hof als volgt. B.1 Met betrekking tot het hiervoor onder A. 1. gestelde:
B.1.1 Aan het verweer is ten grondslag gelegd dat het onderzoek gezien de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit het opnemen van telecommunicatie niet dringend vorderde, terwijl ook concrete feiten en omstandigheden op basis waarvan de betrokkenheid van verdachte bij strafbare feiten kon worden aangenomen, ontbrak. Derhalve had de officier van justitie niet mogen bevelen dat telecommunicatie van verdachte werd opgenomen. Immers, op 16 en 23 oktober 2007 is door [betrokkene 1] aangifte gedaan, waarna eerst op 13 maart 2008 een opsporingsonderzoek werd gestart. Op 1 juli 2008 beveelt de officier van justitie de stelselmatige observatie van verdachte. Toen dat niets opleverde, is op 10 juli 2008 het bevel tot het opnemen van telecommunicatie gegeven. Toen was het contact tussen [betrokkene 1] en verdachte echter al tien maanden verbroken. B.1.2 Uit het onderzoek ter terechtzitting is, wat er ook zij van de stelling dat er sprake is van een vormverzuim, geenszins aannemelijk geworden dat, door het aanwenden van de bevoegdheid tot het bevelen dat telecommunicatie wordt opgenomen, met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren een dermate ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Bijgevolg kan geen sprake zijn van de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging. B.2 Met betrekking tot het hiervoor onder A. 2. gestelde: B.2.1 Aan het verweer is ten grondslag gelegd dat in strijd met artikel 39 van de Penitentiaire beginselenwet alle telefoongesprekken die werden gevoerd vanuit de penitentiaire inrichting te Vught werden opgenomen. De officier van justitie heeft vervolgens welbewust gebruik gemaakt van gespreksopnamen waarvan hij wist dat ze onrechtmatig zijn verkregen, terwijl hem bekend moest zijn dat de penitentiaire inrichting al eerder is vermaand, maar desondanks doorgaat met onrechtmatig en zelfs strafbaar handelen. B.2.2 Uit het onderzoek ter terechtzitting is, wat er ook zij van de stelling dat er sprake is van een vormverzuim, geenszins aannemelijk geworden dat, door het opnemen van telefoongesprekken door de penitentiaire inrichting en het vervolgens vorderen van de inhoud van deze telefoongesprekken door de officier van justitie, met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren een dermate ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Bijgevolg kan geen sprake zijn van de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging. Het hof zal in de kolom “Vrijspraak” nog nader op het opnemen van de telefoongesprekken ingaan. B.3 Met betrekking tot het hiervoor onder A. 3. gestelde: B.3.1
Aan het verweer is ten grondslag gelegd dat artikel 126nd Sv strekt tot het mogelijk maken van het opvragen van historische gegevens. Het was niet de bedoeling van de wetgever om opgenomen gesprekken hieronder te laten vallen, aangezien gevoelige gegevens uitdrukkelijk worden uitgesloten van dit artikel en privé-telefoonverkeer als gevoelig kan worden omschreven. B.3.2 Artikel 126nd Sv luidde ten tijde van het vorderen van de gegevens – voor zover hier van belang – als volgt: “1. In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek van degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij toegang heeft tot bepaalde opgeslagen of vastgelegde gegevens, vorderen deze gegevens te verstrekken. 2. Een vordering als bedoeld in het eerste lid kan niet worden gericht tot de verdachte. Artikel 96a, derde lid, is van overeenkomstige toepassing. De vordering kan niet betrekking hebben op persoonsgegevens betreffende iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven of lidmaatschap van een vakvereniging. (…)” B.3.3 Naar het oordeel van het hof kunnen de door de penitentiaire inrichting opgenomen telefoongesprekken worden aangemerkt als opgeslagen of vastgelegde gegevens in de zin van artikel 126nd, eerste lid, Sv. In aanmerking genomen dat deze telefoongesprekken als zodanig niet persoonsgegevens betreffende iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven of lidmaatschap van een vakvereniging zijn, kon de officier van justitie derhalve op grond van artikel 126nd, eerste lid, Sv de verstrekking van de gespreksinhoud van deze telefoongesprekken vorderen. Bijgevolg is artikel 126nd Sv niet geschonden en is geen sprake van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. De niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging is alleen al daarom niet aan de orde. C. Naar ’s-hofs oordeel kunnen op grond van het bovenoverwogene de stellingen van de verdediging op zich, noch in samenhang met elkaar bezien, leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging. Evenmin zijn overigens gronden daartoe aannemelijk geworden. Bijgevolg wordt het verweer in al zijn onderdelen verworpen. Vrijspraak Parketnummer 01-849212-08 Het hof acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2. ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. Daartoe overweegt het hof dat het niet aan wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft kunnen ontlenen dat verdachte [betrokkene 2] heeft gedwongen en/of bewogen hem te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met of voor een derde. Parketnummer 01-840068-09 A. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het hem onder parketnummer 01-840068-09 ten laste gelegde. Daartoe is aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat de door verdachte vanuit de penitentiaire inrichting gevoerde
telefoongesprekken in strijd met artikel 39 van de Penitentiaire beginselenwet zijn opgenomen, zodat de schriftelijke uitwerking van die gesprekken van het bewijs moet worden aangesloten. B. De advocaat-generaal heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van het onder parketnummer 01840068-09 ten laste gelegde. Daartoe heeft de advocaat-generaal aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat de schriftelijke uitwerking van de door de officier van justitie opgevraagde opnamen van de door verdachte vanuit de penitentiaire inrichting gevoerde telefoongesprekken niet van het bewijs zouden moeten worden uitgesloten. Immers, volstaan zou kunnen worden met de enkele constatering dat een vormverzuim is begaan bij het opnemen van deze telefoongesprekken dan wel met strafvermindering. C.1 Artikel 39 van de Penitentiaire beginselenwet, zoals dat luidde ten tijde van het onder parketnummer 01-840068-09 ten laste gelegde, biedt een wettelijke regeling voor contact door gedetineerden met de buitenwereld via de telefoon. Het tweede lid biedt de directeur van een inrichting de mogelijkheid om op de gevoerde telefoongesprekken toezicht uit te oefenen. De betreffende bepaling stelt dat de directeur kan bepalen dat op de door of met de gedetineerde gevoerde telefoongesprekken toezicht wordt uitgeoefend, indien dit noodzakelijk is om de identiteit van de persoon met wie de gedetineerde een gesprek voert vast te stellen dan wel met het oog op een belang als bedoeld in artikel 36, vierde lid, te weten: de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting, de voorkoming of opsporing van strafbare feiten en de bescherming van slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij misdrijven. Het toezicht op door of met de gedetineerde te voeren telefoongesprekken kan omvatten het beluisteren of opnemen hiervan. C.2 Uit de stukken, en in het bijzonder uit het proces-verbaal d.d. 8 januari 2009 en de daarbij gevoegde “Reguliere Huisregels penitentiaire inrichtingen Vught, Nieuw Vosseveld” komt naar voren dat alle telefoongesprekken die door gedetineerden worden gevoerd in de inrichting, behoudens telefoongesprekken met geprivilegieerde contacten, worden opgenomen. C.3 Het in de penitentiaire inrichting gevoerde beleid is onverenigbaar met het uitgangspunt van de wetgever met betrekking tot het op het telefoonverkeer uit te oefenen toezicht. Immers, het wettelijk stelsel zoals neergelegd in de Penitentiaire beginselenwet noopt tot een beoordeling, door de directeur te maken, of ten aanzien van een bepaald telefoongesprek of bepaalde telefoongesprekken zich een of meer van de omstandigheden voordoen op grond waarvan toezicht kan worden uitgeoefend. Niet blijkt dat – anders dan bij de kennisneming van correspondentie – de wetgever deze beoordeling heeft willen beperken tot het daadwerkelijk beluisteren van reeds opgenomen gesprekken. Het hof houdt het er derhalve voor dat reeds ten tijde van de beslissing dat een gesprek/de gesprekken zal/zullen worden opgenomen, dient te zijn beoordeeld of aan de in de artikelen 39 juncto 36 van de Penitentiaire beginselenwet genoemde omstandigheden is voldaan. Aan het voorgaande kan de wijziging van artikel 39, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet per 1 januari 2011 noch de daaraan ten grondslag liggende parlementaire geschiedenis niet afdoen. C.4 Alles overziende is het hof van oordeel dat de directeur van de penitentiaire inrichting door het standaard opnemen van alle telefoongesprekken die door gedetineerden worden gevoerd in de
inrichting (en dus ook alle door verdachte gevoerde gesprekken), heeft gehandeld in strijd met de Penitentiaire beginselenwet. C.5 Nadat was gebleken dat verdachte, ondanks dat aan hem beperkende maatregelen waren opgelegd, telefoongesprekken had gevoerd vanuit de penitentiaire inrichting, heeft de officier van justitie op grond van artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering de gespreksinhoud van de uitgaande telefoongesprekken vanuit de penitentiaire inrichting naar het telefoonnummer in gebruik bij verdachtes vriendin [betrokkene 2] en het telefoonnummer in gebruik bij verdachtes broer [betrokkene 3] gevorderd. De inrichting heeft vervolgens de gevorderde gegevens, te weten: de opgenomen telefoongesprekken, verstrekt. C.6 Naar het oordeel van het hof heeft de directeur, zoals hiervoor overwogen, in strijd met de wettelijke regelingen alle telefoongesprekken van de verdachte opgenomen. Dit handelen kan naar het oordeel van het hof worden aangemerkt als onrechtmatig handelen van de (justitiële) overheid. C.7 Hoewel uit het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk is geworden dat opsporingsambtenaren of ambtenaren van het openbaar ministerie enige bemoeienis hebben gehad met het onrechtmatig handelen van de directeur van de penitentiaire inrichting, is naar het oordeel van het hof toch sprake van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De officier van justitie heeft namelijk op grond van artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering de gespreksinhoud van de uitgaande telefoongesprekken vanuit de penitentiaire inrichting naar bepaalde telefoonnummers gevorderd, terwijl het het openbaar ministerie niet vrij stond gebruik te maken van de in strijd met de wettelijke regelingen opgenomen telefoongesprekken van verdachte. Immers, er was sprake van onrechtmatig handelen van de (justitiële) overheid, terwijl daaraan meer eisen gesteld mogen worden dan aan natuurlijke of rechtspersonen naar burgerlijk recht. Bij zijn oordeel heeft het hof in aanmerking genomen dat ten tijde van het opnemen van de onderhavige telefoongesprekken op grond van bestaande jurisprudentie duidelijk was dat het door een penitentiaire inrichting opnemen van alle door en met gedetineerden gevoerde telefoongesprekken in strijd was met de wettelijke regelingen. De schriftelijke uitwerking van de door de officier van justitie opgevraagde opnamen van de door verdachte vanuit de penitentiaire inrichting gevoerde telefoongesprekken is een rechtstreeks gevolg van dit vormverzuim. C.8 Er is aldus sprake van schending van een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift. Gelet op het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt, ziet het hof geen ruimte voor het stellen van een andere sanctie op dit verzuim dan de voormelde schriftelijke uitwerking van het bewijs uit te sluiten. Bij gebreke aan voldoende ander bewijsmateriaal zal de verdachte van het hem bij parketnummer 01-840068-09 ten laste gelegde moeten worden vrijgesproken. D. Ten overvloede overweegt het hof nog het volgende. Artikel 39 van de Penitentiaire beginselenwet, zoals dat luidde ten tijde van het opnemen van de onderhavige telefoongesprekken, in samenhang met de “Reguliere Huisregels penitentiaire inrichtingen Vught, Nieuw Vosseveld”, inhoudende dat alle telefoongesprekken die door
gedetineerden worden gevoerd in de inrichting, behoudens telefoongesprekken met geprivilegieerde contacten, worden opgenomen, was naar het oordeel van het hof onvoldoende duidelijk en gedetailleerd ten aanzien van de omstandigheden waaronder de penitentiaire autoriteiten telefoongesprekken van gedetineerden mogen afluisteren, opnemen en bewaren, alsook ten aanzien van de te volgen procedures. De wet- en regelgeving was derhalve onvoldoende duidelijk en gedetailleerd om passende bescherming te bieden tegen willekeurige inmenging door de autoriteiten in verdachtes recht op respect voor zijn privéleven en correspondentie. Uit het voorgaande trekt het hof het gevolg dat de inmenging in de uitoefening door verdachte van zijn recht op respect voor zijn privéleven en zijn correspondentie, te weten: het (stelselmatig) opnemen van de door hem vanuit de penitentiaire inrichting gevoerde telefoongesprekken, niet bij de wet was voorzien, zodat deze inmenging in strijd was met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Aldus is naar het oordeel van het hof een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift in aanzienlijke mate geschonden, zodat ook om deze reden de schriftelijke uitwerking van de opgenomen telefoongesprekken van het bewijs zou moeten worden uitgesloten. Het bewijs 1. De aangifte van [betrokkene 1], voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt: Toen het uit was met [betrokkene 4], ergens in mei 2007 belde [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) mij op een dag op. [verdachte] vroeg hoe het met mij ging. Hij toonde interesse in mij. Ik vertelde dat ik [betrokkene 4] heel erg miste. Ik vertelde ook dat ik hier veel verdriet van had, dat ik me rot voelde en dat ik me afzonderde. Ik vertelde dat ik even geen zin meer had in het leven. Een week later belde hij weer en toonde weer interesse over hoe het met me ging. Ik vertelde [verdachte] dat ik ondertussen behoorlijke huurschulden had. Ik vertelde dat ik nog een week had om mijn huurschuld te betalen en dat ik erg aan het stressen was. Ik vertelde dat ik hoofdpijn had en dat ik het een niet meer wist. Ik vroeg aan [verdachte] of hij mij kon helpen. [verdachte] vroeg me of ik er nooit aan gedacht had om achter het raam te gaan werken. Ik vroeg aan hem wat hij bedoelde. [verdachte] zei me dat hij naar me toe zou komen en dat hij dan wel even met me zou praten. [verdachte] kwam omstreeks 18.30 uur naar me toe. Hij vertelde me dat achter het raam betekende seks hebben voor geld. Ik had op dat moment 2500 euro aan schulden. Dit heb ik ook tegen [verdachte] gezegd. Ik heb [verdachte] precies uitgelegd hoe mijn financiële situatie was en waar ik de schulden precies had. Op een zondag in mei kwam mijn huisbaas naar me toe. Hij zei me dat ik nog 2 dagen had om 220 euro voor de huur te betalen. Ik wist niet waar ik dat geld vandaan moest halen in twee dagen tijd. Niemand kon mij echter helpen. Ik moest toen iets, anders werd ik dinsdag op straat gezet. Ik zat helemaal stuk, ik wist echt niet meer wat ik moest doen. Ik was erg bang dat ik op straat gezet zou worden. In uiterste noodzaak heb ik toen [verdachte] gebeld. Ik heb toen diezelfde zondag naar [verdachte] gebeld. Ik weet nog dat ik zei: “ik doe het”. [verdachte] begon over het Baekelandplein in Eindhoven. Hij legde mij uit dat ik daar zou kunnen gaan werken. [verdachte] vertelde mij dat hij mij over twee uur kwam halen. Hij vertelde me dat ik mooie lingerie en mooie schoenen mee moest nemen. Dit voor het geval er plaats was en ik daar meteen zou kunnen gaan werken. [verdachte] stopte voor mijn deur, belde op mijn gsm dat hij er was en ik ben bij hem in de auto ingestapt.
In Eindhoven bij het plein aangekomen is [verdachte] uitgestapt. [verdachte] vertelde me dat hij een huis wist waar waarschijnlijk een plek vrij was waar ik kon gaan zitten en werken als prostituee. Hij zei dat hij daar ging vragen of dit nog vrij was. Na ongeveer vijf minuten kwam [verdachte] terug naar de auto en hij vertelde mij dat er een plek voor me vrij was bij pandnummer 16. Ik ben uitgestapt en naar dat huis gelopen samen met [verdachte]. [verdachte] en ik liepen naar nummer 16 en een meisje deed de deur open. Dit meisje stelde zich binnen voor als [betrokkene 5] (het hof begrijpt: [betrokkene 5]). [betrokkene 5] zei me dat de huur 100 euro kostte. [verdachte] gaf dat meisje vervolgens 100 euro. In de auto had hij ook al tegen mij verteld dat hij de huur zou betalen. Ik vroeg aan [verdachte] of ik dat terug moest betalen. Hij vertelde me toen dat ik dat niet terug hoefde te betalen, dat ik eerst maar mijn eigen leven op orde moest brengen. Ik ben naar de ruimte achter het raam gegaan en ben in een stoel gaan zitten. Toen ik daar even zat, belde [verdachte] mij op. Hij vroeg me hoe het ging. [verdachte] had me in de auto al verteld dat hij me rond 02.00 uur zou ophalen. Hij had me al eerder verteld dat hij me elke dag zou brengen en ophalen. Rond 24.00 uur belde [verdachte] weer om te vragen hoe het ging. [verdachte] zei “ik bedoel hoe gaat het op het plein”. Ik heb toen gezegd dat ik al een paar klanten had gehad. Hij vroeg hoeveel ik verdiend had. Ik zei dat ik 400 euro had verdiend. [verdachte] belde mij dat hij er was. Ik ben in de auto ingestapt. [verdachte] vroeg hoeveel ik verdiend had en ik zei 400 euro. Hij bracht mij naar huis. De volgende dag werd ik door [verdachte] gebeld. [verdachte] vertelde me dat ik naar het station in Den Bosch moest gaan en dat hij me daar zou ophalen. Op het station aangekomen zag ik [verdachte] in zijn personenauto zitten. Ik ben bij hem ingestapt en [verdachte] bracht mij naar Eindhoven .Hij reed naar het Baekelandplein. Ik ben vervolgens gaan werken. [verdachte] heeft mij die avond een paar keer gebeld. Hij belde mij dan met de vragen of het druk was, of ik al veel had verdiend, hoe het ging daar. Die nacht rond 2 uur ben ik gestopt met werken. [verdachte] heeft mij naar huis gebracht. Zo ging het de komende tijd door .[verdachte] bracht en haalde mij op het werk. Toen ik ongeveer 1 à 2 maanden hier werkte, vertelde ik tegen [verdachte] dat ik graag wilde stoppen met werken om op vakantie te gaan. [verdachte] vertelde mij dat als ik op vakantie wilde gaan ik hem dan de helft van het geld dat ik verdiende moest geven. [verdachte] had mij al eerder verteld dat ik zodra ik mijn financiën op orde had, ik hem geld moest geven. [verdachte] vond dat hij recht op de helft had omdat hij veel voor mij betekend had de afgelopen maanden. Hij vertelde mij dat hij ervoor gezorgd had dat ik nu geld kon verdienen. Hij vertelde dat hij de kamer op het Baekelandplein had geregeld .Hij vertelde dat hij mij altijd had gebracht en gehaald naar het werk. Hij vertelde dat hij de enigste vriend was die ik nog had en dat ik verder toch niemand had. Ik had op dat moment ook geen andere vrienden of mensen waar ik terug op kon vallen. Ik wilde mijn geld eigenlijk niet geven. [verdachte] vertelde dat hij de helft moest hebben en dat hij er anders voor zou zorgen dat ik niet meer hier kon werken. [verdachte] was voor mij een grote man. Voor mijn gevoel kon hij dit allemaal ook regelen. [verdachte] wilde de helft van het geld en als ik hem dat niet zou geven dan moest ik stoppen met het werk. Ik raakte in paniek. Ik begreep dat ik [verdachte] wel dat geld moest geven, anders had ik geen werk meer en zou ik financieel weer in de put komen.
Ik heb vervolgens na elke werkdag al mijn geld aan hem gegeven. Dit heb ik ongeveer twee weken gedaan. [verdachte] kwam ook vaak langs bij mijn werkplek. Ik liet hem dan binnen en nam hem mee naar boven. Bovengekomen wilde hij dan mijn geld hebben. Hij vroeg dan hoeveel ik verdiend had en nam dit mee. Na ongeveer twee weken al mijn geld te hebben afgegeven aan [verdachte] wilde ik dit niet meer. Vanaf dat moment gaf ik voortaan de helft van mijn geld aan [verdachte]. [verdachte] vertelde mij wel dat ik hard moest werken. [verdachte] zei dat ik hard moest werken, want dan verdiende ik meer geld. Hij vertelde mij ook dat ik moest afvallen. Ik zou dan mooier zijn en meer klanten kunnen krijgen. [verdachte] zei me ook dat ik zwarte lingerie aan moest trekken omdat ik dan beter zou opvallen. Ik mocht ook nooit een weekend vrij nemen of zo. Ik moest gewoon 6 dagen per week werken. Ik deed alles wat hij mij vroeg, tenminste bijna alles. Ik deed dit omdat ik bang voor hem was. Ik ben bang voor hem omdat hij heel goed kan schelden. Hij gebruikte goede woorden om iemand bang te maken. Hij zei: “ik haal je uit het werk. Dat hij genoeg mensen kende om te zeggen wat voor werk ik deed”. Hij zei dat hij mijn familieleden kende en dat hij deze dan kon vertellen wat voor werk ik deed. Hij vertelde dat hij zo kon zeggen waar mijn familie woonde. Dat vond ik best eng. [verdachte] belde mij geregeld om te horen of ik wel aan het werk was en als dat niet zo was dan zei hij dat ik moest gaan werken. Ik zou anders misschien klanten mislopen. [verdachte] liep ook wel eens met een vriend op het plein. Ik heb ook wel eens gezien dat hij bij een ander meisje naar binnen is gegaan. [verdachte] vertelde mij ook dat er een ander meisje op het plein was dat mij in de gaten hield. Ik ging daardoor nog meer stressen, omdat ik in de gaten gehouden werd of ik mijn werk wel goed deed. Op 15 en 16 september 2007 ging ik een weekend weg met mijn toenmalige vriend [naam] naar mijn ouders. Ik had aan [verdachte] gevraagd of ik een weekend vrij was. Ik moest altijd toestemming vragen om vrij te zijn. Ik mocht toen van [verdachte] het weekend weg maar moest wel beloven op tijd terug te zijn op maandag. Ik nam toen voor mezelf het besluit om [verdachte] niet meer te betalen. Ik was wel bang voor [verdachte] om dat te zeggen. Op 17 september 2007 kreeg ik een sms’je van [verdachte] met de tekst: “Hey op tijd vandaag zijn he niet zeggen ruzie op wat dan ook ok”. (noot verbalisanten: aangeefster toont ons deze sms) Op 18 september om 00.30 uur kreeg ik de volgende sms van [verdachte]: “Ik ben fucking boos vandaag telt mee 150 erbij ok en als je nee zegt dan word het 250”. [verdachte] bedoelde hiermee dat ik 150 euro extra aan hem moest geven omdat ik deze maandag te laat was begonnen. Ik was bang voor [verdachte]. Ik heb toen ook een paar dagen niet gewerkt. Ik was bang dat hij ineens voor het raam zou staan. Ik was als de dood voor hem. 19 september kreeg ik de volgende sms van [verdachte]: “Ik wil die 160 nog hebben”. Dat zou de helft zijn van mijn verdiende geld en ik sms’te terug dat ik dat geld niet meer had. Hierna kreeg ik de volgende sms terug van hem: “wat op die warren van mij ik wil ze volgende week of zo ok nu niet”. Ik heb terug ge-sms’t dat hij mij me met rust moest laten en dat ik anders wel naar de politie zou kunnen gaan. Op 19 september om 20.15 uur kreeg ik de volgende sms terug van [verdachte]: “Bedrijg me niet. Jij weet hoe ik ben. Die warren van mij klaar hoor je me. Fucking 160 maak het niet moeilijk voor 160 ik heb jefucking vaak geholpen ik moet die hebben”. Die dag kreeg ik nog diverse dreigende sms’jes van [verdachte], namelijk:
“Doe het en ga naar je vrienden als je denkt dat ze vrienden zijn jij weet ik ben van niemand bang ik wil mijn 160 klaar volgende week”. “Ok doe het lekker moeilijk voor 160 euro jij krijgt spijt van ik niet”. “Ga dan lekker naar politie mijn 160 wil ik hebben ook als je naar hemel gaat kom ik mijn geld halen onthou dat”. Ik voelde het als een bedreiging. Ik ben op 20 september naar de politie gegaan. Ik heb die donderdag [betrokkene 6] (de exploitant) verteld dat ik de helft van mijn geld moest aangeven aan [verdachte]. Diezelfde dag ben ik samen met [betrokkene 6] naar de politie gekomen. [verdachte] dwong mij om de helft van het door mij verdiende geld aan hem te betalen. Ik voelde me gedwongen en ik heb geprobeerd aan u uit te leggen waardoor. [verdachte] had voor mijn gevoel gewoon veel macht over me. Ook zat ik door mijn schulden in een kwetsbare positie. 2. De verklaring van [betrokkene 1], voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt: “Toen ik thuis kwam te zitten, raakte mijn relatie met [betrokkene 4] uit. Toen het uit was belde [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) mij op. Hij deed alsof hij mijn beste vriend was. Hij wist dat het uit was met [betrokkene 4] en hij wist dat ik heel kwetsbaar was op dat moment. [verdachte] vertelde mij toen dat als ik ooit in de penarie zou zitten ik hem moest bellen want hij had geld. Toen ik [verdachte] uiteindelijk belde omdat ik geld nodig had vanwege een huurachterstand, zei hij dat hij geen geld had. [verdachte] zei toen dat hij wel werk voor mij wist achter het raam. Hij zei dat hij prostitutie bedoelde. Mijn huisbaas kwam. Hij zei dat binnen enkele dagen hij geld van mij moest hebben vanwege mijn huurachterstand, anders zou ik op straat gezet worden. Toen heb ik beslist dat ik in de prostitutie wilde werken om mijn schulden te betalen. [verdachte] betaalde de eerste keer 100 euro voor de huur. [verdachte] bracht mij naar Eindhoven en haalde mij weer op. Ik ben door verschillende jongens naar Eindhoven gebracht. Ik kan mij een naam van een jongen herinneren. Deze jongen heette [naam]. Hij heeft mij een aantal keren gebracht. Er was ook nog een Chinese jongen. Hij heeft mij een keer weggebracht en opgehaald. Er is ook nog een Hollandse jongen geweest die mij een aantal keren heeft gehaald en gebracht. Soms moest ik gewoon naar ’s-Hertogenbosch gaan naar het NS station en dan werd ik daar opgehaald door een van die jongens. Soms ook bij de Kwik Fit. Ik kreeg dan van tevoren van [verdachte] een beschrijving van de persoon of van de auto met wie ik mee moest gaan. Toen ik [verdachte] de helft van mijn verdiensten af moest geven en hij kwam mij bijvoorbeeld die avond niet ophalen, dan moest ik het hem de volgende dag geven. [verdachte] zei dat er iemand op het plein was die mij in de gaten hield. [verdachte] heef mij een keer gebeld en gezegd “Het gaat lekker he?”. Ik had hem toen gezegd dat het helemaal niet goed ging. [verdachte] zei toen dat hij net gehoord had dat het wel goed ging met het aantal klanten. Daardoor ga ik er dus vanuit dat [verdachte] iemand op het plein had die mij voor hem in de gaten hield. Die lange Hollandse jongen reed wel eens samen met [verdachte] om mij op te komen halen. [naam] is ook wel eens meegereden. 3. De verklaring van [betrokkene 1], afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt: Ik heb de eerste twee maanden voor mezelf gewerkt. Toen zei [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) dat ik hem de helft moest gaan betalen. [verdachte] bracht me er heen en haalde me ook weer op.
Gevraagd naar wat er gebeurde als ik niet wilde werken kan ik zeggen dat [verdachte] dan begon te dreigen. Ik bedoel daarmee dat hij boos werd en ik wist dat hij een pistool had, want dat zei hij zelf vaak. Als [verdachte] dreigde, begon hij te schelden. Hij werd echt heel kwaad en agressief als ik zei dat ik wilde stoppen. [verdachte] belde me wel 80 keer op een avond. Hij vroeg dan hoe veel ik al verdiend had. Hij vertelde ook dat een meisje op het plein mij in de gaten hield. 4. De verklaring van [betrokkene 6], voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt: Een bekende van mij, genaamd [naam], is de exploitant van het pand aan het Baekelandplein [huisnummer] te Eindhoven. De panden worden gebruikt voor de zogenaamde raamprostititie. Ik doe als vriendin van [naam] wel eens wat vriendendienstjes voor hem. In die setting heb ik in juni 2007 leren kennen [betrokkene 1]. Toen [betrokkene 1] ongeveer één maand bij [naam] werkzaam was achter het raam, werd ik gebeld door meiden uit het huis dat [betrokkene 1] flink aan het huilen was. Ik ben toen naar het Baekelandplein [huisnummer] gekomen en trof daar [betrokkene 1] aan. Ik zag dat zij aan het huilen was en dat zij erg bang over kwam. Zij vertelde mij toen al huilend dat zij bedreigd werd door een Irakees. Hij was haar toen aan het bedreigen dat hij geldbedragen van haar moest krijgen anders zou hij haar daar weg komen halen en zou haar kapot schieten ook al kreeg ie 20 jaar daarvoor. Die uitspraken werden door hem gedaan op MSN en dan naar de persoon van [betrokkene 1] toe. Ik heb die berichten toen op het scherm van de computer in het pand Baekelandplein [huisnummer] gelezen. In overleg met haar heb ik toen naar de politie gebeld. Ik heb toen met [verbalisant] afgesproken dat wij de volgende dag samen naar het hoofdbureau van politie zouden komen voor een intakegesprek met [betrokkene 1]. Dat is toen ook gebeurd. Het viel mij op dat zij nimmer geld had, en dit terwijl zij wel 6 à 7 dagen in de week werkte op het plein. Dat was dus wel vreemd. Toen er door andere meiden gebeld was en ik vernam wat er gaande was, werd het niet hebben van geld van [betrokkene 1] voor mij ook duidelijk. Zij moest immers haar geld continu afdragen aan die [verdachte]. 5. De verklaring van [betrokkene 5], voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt: U vraagt mij wanneer [betrokkene 1] is komen werken op het Baekelandplein te Eindhoven. Volgens mij was het ergens in de zomer van 2007. Ik denk nu trouwens dat zij al vanaf het voorjaar 2007 op het plein werkte. U vraagt mij hoe dat toen gegaan is. Volgens mij stond er een jongen bij mij voor het raam. Hij zei dat hij een meisje in de auto had dat wilde werken op het plein. Ik heb toen tegen die jongen gezegd dat hij dat meisje dan maar zelf moest sturen. Hij is toen ook even weggegaan en kwam even later samen met een meisje, dat ik dus heb leren kennen als [betrokkene 1], naar het raam. Ik heb vanaf dag 2 al aan [betrokkene 1] gevraagd wat die jongen van haar moest. Hij bracht en haalde haar. [betrokkene 1] heeft mij ook gezegd dat zij van het geld dat zij verdiende, de helft aan die jongen gaf. [betrokkene 1] belde veel met die jongen. Ik hoorde het als die jongen belde of [betrokkene 1] zei tegen mij dat hij weer gebeld had. Hij moest dan weten hoeveel geld ze verdiend had. 6. De verklaring van [betrokkene 7], voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt: [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) vertelde mij dat hij een meisje had leren kennen. [verdachte] vertelde mij dat hij dit meisje wegbracht en ophaalde in Eindhoven in de hoerenbuurt. Zij ging daar dan als hoer werken. Op een bepaalde dag vroeg [verdachte] mij om een vriendendienst. Hij kon het meisje niet naar Eindhoven wegbrengen en vroeg ik dit voor hem wilde doen. [verdachte] heeft mij toen gevraagd of ik haar bij het station in Den Bosch kon ophalen. Toen het meisje bij mijn auto
kwam, stelde zij zich voor als [betrokkene 1]. Zij is ingestapt en wij zijn naar Eindhoven gereden, naar de hoerenbuurt. Ik heb [betrokkene 1] na deze gebeurtenis nog een drietal keren opgehaald. Ik was dan samen met [verdachte]. Ik was dan met mijn eigen auto. Dit deed ik op verzoek van [verdachte]. 7. De verklaring van [betrokkene 8] voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt: [betrokkene 1] is het meisje dat werkt als hoer. Zij werkt in Eindhoven. Ik heb haar een keer gebracht. [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) vroeg mij of ik haar naar Eindhoven wilde brengen. Ik wist dat [betrokkene 1] ging werken als hoer. [verdachte] heeft dat tegen mij verteld. Ik heb haar op het station in Den Bosch gehaald. Dit was in de auto van [verdachte]. 8. De verklaring van verdachte, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt: [betrokkene 1] belde mij op en zei dat zij huurachterstand had en de woning uit moest. Ik zei tegen haar: “Ga maar achter de ramen werken”. Ik ben met [betrokkene 1] naar Eindhoven gegaan. Ik vroeg op het Plein hoe het daar ging. Ik vroeg dit aan een vrouw die daar werkte. Die vrouw zei tegen mij dat dat meisje zelf moest komen als zij wil werken. [betrokkene 1] zat in de auto te wachten. Wij liepen samen naar die vrouw. Die vrouw legde uit hoe alles werkte. Nadat de uitleg was gedaan ben ik weggegaan en is [betrokkene 1] gaan werken. [betrokkene 1] had verder niemand. [betrokkene 1] had problemen met [betrokkene 4] en huurschuld bij de huisbaas. Ik vroeg weleens aan mijn vriend [naam] of hij [betrokkene 1] naar het plein wilde brengen. Ik haalde [betrokkene 1] altijd op. Ik heb samen met [naam], een vriend van mij, [betrokkene 1] ook wel eens opgehaald. 9. De verklaring van verdachte, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt: Wie had [betrokkene 1] nog meer kunnen vragen om hulp behalve jou? Ik zou het niet weten wie. Ze had verder niemand. Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs E. De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. F. Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat hij moet worden vrijgesproken van het hem bij parketnummer 01-849212-08 onder 1. ten laste gelegde, omdat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. Daartoe is aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat de verklaringen van [betrokkene 1] ongeloofwaardig zijn en van het bewijs moeten worden uitgesloten en dat de verklaringen die de rechtbank ter ondersteuning van haar verklaringen tot het bewijs heeft gebezigd niet bevestigen dat [betrokkene 1] is uitgebuit. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. De verklaringen van [betrokkene 1] zijn in de kern consistent en vinden op onderdelen bevestiging in de overige bewijsmiddelen. Op grond daarvan acht het hof de verklaringen van [betrokkene 1] geloofwaardig en bezigt het deze tot het bewijs. Het hof verwerpt mitsdien het verweer. Bewezenverklaring Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen (genoemd in de voetnoten), in onderling verband en
samenhang beschouwd, acht het hof het aan verdachte bij parketnummer 01-849212-08 onder 1. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat: hij op tijdstippen in de periode van 1 mei 2007 tot en met 30 september 2007 in Nederland een ander, genaamd [betrokkene 1], door dreiging met geweld en/of andere feitelijkheden en/of door door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft bewogen hem te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met of voor een derde, immers heeft hij - die [betrokkene 1] onder zijn invloedsfeer gebracht en - die [betrokkene 1] voorgesteld om als prostituee te gaan werken en - die [betrokkene 1] naar een plaats gebracht en laten brengen waar zij de prostitutie kon bedrijven en haar van die plaats opgehaald en/of laten ophalen en - bij die [betrokkene 1] (telefonisch) navraag gedaan naar haar verdiensten in de prostitutie en - gecontroleerd en laten controleren of die [betrokkene 1] werkzaamheden in de prostitutie verrichtte en - die [betrokkene 1] medegedeeld dat zij hard moest werken in de prostitutie en dat zij moest afvallen en dat zij zwarte lingerie moest aantrekken en dat zij zes dagen per week moest werken en - die [betrokkene 1] medegedeeld dat als zij op vakantie wilde gaan dat zij dan de helft van het door haar in de prostitutie verdiende geld moest afgeven en dat zij hem, verdachte, geld moest geven zodra zij haar financiën op orde had en dat hij recht had op de helft van het door haar in de prostitutie verdiende geld omdat hij veel voor haar had betekend de afgelopen maanden en dat hij er voor had gezorgd dat zij nu geld kon verdienen en dat hij haar werkplek/raam had geregeld en dat hij haar altijd had gehaald en gebracht naar haar werk en dat hij de enige vriend was die zij nog had en dat zij verder niemand had en dat hij de helft van het door haar in de prostitutie verdiende geld moest hebben en dat hij er anders voor zou zorgen dat zij niet meer in de prostitutie en op het Baekelandplein te Eindhoven kon werken en dat als zij hem niets zou geven zij moest stoppen met het werk in de prostitutie en dat hij haar uit de prostitutie zou halen als zij niet deed wat hij zei en dat hij genoeg mensen kende om te zeggen wat voor werk zij deed en dat hij haar familieleden kende en dat hij deze dan kon vertellen wat voor werk zij deed en - een gedeelte van de verdiensten van die [betrokkene 1] in de prostitutie aangenomen en - die [betrokkene 1] meermalen uitgescholden en bedreigd. Partiële vrijspraak Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Daartoe overweegt het hof als volgt. Het hof heeft, met betrekking tot het onder 1. sub A ten laste gelegde, geen bewijs aangetroffen dat verdachte [betrokkene 1] heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, bestaande uit het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling, dan wel dat hij enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [betrokkene 1] zich daardoor tot het verrichten van die arbeid of diensten beschikbaar zou stellen. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 273f, eerste lid, aanhef en onder 9, van het Wetboek van Strafrecht, zoals dat artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Strafbaarheid van de verdachte Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde. Op te leggen straf Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op: - de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; - de mate waarin het slachtoffer door verdachte is uitgebuit; - de omstandigheid dat door het bewezen verklaarde handelen van verdachte de geestelijke integriteit en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer zijn aangetast; - het gegeven dat verdachte zich van evengenoemde omstandigheden geen enkele rekenschap heeft gegeven en kennelijk slechts heeft gehandeld met het oog op eigen financieel gewin. Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof gelet op: - de omstandigheid dat verdachte, blijkens het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 29 maart 2011, niet eerder ter zake een soortgelijk feit door een strafrechter is veroordeeld; - de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Het hof heeft wat betreft de op te leggen strafsoort en hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de straffen die gebruikelijk door dit gerechtshof in gevallen vergelijkbaar met de onderhavige worden opgelegd. Aan de hand daarvan heeft het hof een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden tot uitgangspunt genomen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet van feiten en omstandigheden gebleken die aanleiding geven om van dit uitgangspunt af te wijken. Beslag De in beslag genomen en nog niet teruggegeven bankpas zal worden teruggegeven aan de hieronder te noemen persoon, zijnde degene die blijkens het onderzoek ter terechtzitting redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. Van hetgeen verder in beslag genomen en nog niet teruggegeven is, zal de teruggave aan de verdachte worden gelast. Toepasselijke wettelijke voorschriften De beslissing is gegrond op de artikelen 63 en 273f van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht. Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder bij parketnummer 01-849212-08 onder 2. en het onder 01-840068-09 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij parketnummer 01-849212-08 onder 1. ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij. Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert: Mensenhandel Verklaart verdachte strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden. Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Gelast de teruggave aan [betrokkene 2] van één goudkleurige Rabobank europas op naam van [betrokkene 2]. Gelast de teruggave aan verdachte van: - één Debitel simkaart; - één wit notitieblokje; - één grijze netwerkkaart, Sitecom USB; - één grijze Nokia, T-Mobile toestel; - één roze Samsung, T-Mobile toestel; - oranje notitievelletjes in envelop Postbank; - één schrijfmap in zwart kunstlederen kaft; - één grijszwarte computerkast. Aldus gewezen door mr. K. van der Meijde, voorzitter, mr. V.M. van Daalen-Mannaerts en mr. F.P.E. Wiemans, in tegenwoordigheid van mr. M.F.S. ter Heide, griffier, en op 13 mei 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken. mr. K. van der Meijde en mr. V.M. van Daalen-Mannaerts zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.