1732015
ECLI:NL:GHARN:2007:BA6257, voorheen LJN BA6257, Gerechtshof Arnhem, 2400241306
ECLI:NL:GHARN:2007:BA6257 Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
17042007
Datum publicatie
06062007
Zaaknummer
2400241306
Rechtsgebieden
Strafrecht
Bijzondere kenmerkenHoger beroep Inhoudsindicatie
Verdachte heeft samen met twee anderen [slachtoffer] van het leven beroofd. Aanleiding hiervoor waren de problemen rondom het huwelijk en de scheiding tussen het slachtoffer en de zus van verdachte. Door de gedragingen van [slachtoffer] ten opzichte van zijn zus, waren de gemoederen bij verdachte zodanig hoog opgelopen, dat hij een confrontatie met [slachtoffer] aan wilde gaan om hem duidelijk te maken dat hij zijn zus met rust moest laten. Samen met zijn vrienden, medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1], beraamde hij een plan om [slachtoffer] met messen en een roerstok te bedreigen op een industrieterrein. Bij de uitvoering van dit plan is de situatie geëscaleerd en hebben verdachte en [medeverdachte 1] met messen op [slachtoffer] ingestoken. Het slachtoffer werd enige malen geraakt. [medeverdachte 2] heeft hem met een roerstok en met de blote vuist geslagen. [slachtoffer] is de volgende morgen overleden aan zijn verwondingen.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Uitspraak Parketnummer: 2400241306 Parketnummer eerste aanleg: 0763013406
Arrest van 17 april 2007 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank ZwolleLelystad van 10 oktober 2006 in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], [adres], thans verblijvende in PI Overijssel, HvB Karelskamp, Almelo te Almelo,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. E.N. Mulder, advocate te Putten.
Het vonnis waarvan beroep De rechtbank te Zwolle heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, hem maatregelen opgelegd en beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel De officier van justitie is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Hij heeft dit hoger beroep aan verdachte doen betekenen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaatgeneraal De advocaatgeneraal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen ter zake van het primair ten laste gelegde en hem een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar zal opleggen, met aftrek van de periode doorgebracht in voorarrest. Voorts heeft de advocaatgeneraal gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen zullen worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor het gehele bedrag, met uitzondering van de kosten voor rechtsbijstand.
De beslissing op het hoger beroep
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHARN:2007:BA6257
1/5
1732015
ECLI:NL:GHARN:2007:BA6257, voorheen LJN BA6257, Gerechtshof Arnhem, 2400241306
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging Aan dit arrest is gehecht een fotokopie van de inleidende dagvaarding. De inhoud van de tenlastelegging wordt geacht hier te zijn overgenomen.
Overweging met betrekking to het bewijs Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van doodslag, subsidiair medeplegen van zware mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.
Uit de gedingstukken en de terechtzitting in hoger beroep leidt het hof zakelijk weergegeven de volgende feitelijke gang van zaken af. Aanleiding voor de gebeurtenissen waren langslepende problemen in de familiesfeer. Het latere slachtoffer [slachtoffer] was getrouwd met de zus van verdachte, welke relatie zeer problematisch verlopen was en vóór de gebeurtenissen op 23 en 24 april 2006 inmiddels beëindigd was. Voornoemde zus was weer bij haar vader en tweelingbroer (verdachte) gaan wonen alwaar [slachtoffer] haar regelmatig lastig viel. Op 23 april 2006 had [slachtoffer] de voicemail van verdachte ingesproken en beledigingen aan het adres van diens zus geuit. Verdachte wilde naar aanleiding van dit voicemail bericht de confrontatie aangaan met [slachtoffer] en zijn hechte vrienden medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], wilden hem hierin bijstaan. Verdachte was daarbij geëmotioneerd, hetgeen aan de medeverdachten bekend was. Het drietal heeft met elkaar besproken dat zij [slachtoffer] zouden bedreigen op een afgelegen industrieterrein in [plaats]. Deze locatie is bewust gekozen om er zeker van te zijn dat de actie ongestoord uitgevoerd kon worden. De mannen spraken af dat verdachte en [medeverdachte 1] een mes zouden meenemen en [medeverdachte 2] een roerstok, om de bedreigingen kracht bij te zetten. Verdachte nam telefonisch contact op met [slachtoffer] en sprak af hem met de auto op te komen halen. Voordat verdachte [slachtoffer] ging ophalen, zette hij zijn beide vrienden zoals afgesproken af op het industrieterrein. Deze werkwijze werd gevolgd, om te voorkomen dat [slachtoffer] argwaan kreeg indien zij zich met zijn drieën in de auto zouden bevinden. Verdachte heeft [slachtoffer] opgepikt, is vervolgens naar het industrieterrein gereden en gestopt op de plek waar zijn vrienden stonden te wachten. Verdachte stapte uit. [medeverdachte 1] heeft het portier aan de passagierszijde geopend en [slachtoffer] vastgepakt. Verdachte liep naar het portier waar [slachtoffer] door [medeverdachte 1] werd vastgehouden. Zowel [medeverdachte 1] als verdachte hadden het door ieder van hen meegebrachte mes inmiddels in de hand. Beide mannen maakten met het mes stekende bewegingen in de richting van het slachtoffer. [medeverdachte 2] was op dat moment een aantal meters van hen verwijderd en zag vanaf de achterkant van de auto dat verdachte een slaande beweging naar [slachtoffer] maakte. Op het moment dat [medeverdachte 2] [slachtoffer] aanstalten zag maken om via de bijrijderstoel naar de bestuurderstoel te schuiven om met de auto te kunnen vluchten, liep hij naar het bestuurderportier en heeft hij [slachtoffer] met de door hem meegebrachte roerstok op de arm geslagen. Toen [medeverdachte 2] hem sloeg, zag hij bloed in het gezicht van [slachtoffer]. Vervolgens heeft [medeverdachte 2] [slachtoffer] enkele klappen met de vuist op het achterhoofd gegeven. [slachtoffer] is daarna met de auto weggereden. Een klein uur later is hij gevonden, nadat hij met de auto een tuin was ingereden. De volgende morgen overleed [slachtoffer] aan de gevolgen van bloedverlies naar aanleiding van steekwonden. De raadsvrouw van verdachte heeft ter zitting betoogd dat haar in eerste aanleg gevoerde verweren als herhaald dienen te worden beschouwd. Bij de rechtbank heeft zij aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, aangezien niet bewezen kan worden dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Het hof overweegt hieromtrent dat verdachte en de twee medeverdachten handelden naar aanleiding van een vooropgezet en doordacht plan, inhoudende de bedreiging van het slachtoffer met onder meer messen op een afgelegen locatie. Verdachte was daarbij geëmotioneerd, hetgeen de kans op escalatie aanmerkelijk vergroot. Die escalatie heeft ook plaatsgevonden. Immers door verdachte en [medeverdachte 1] zijn stekende bewegingen naar het slachtoffer gemaakt en het slachtoffer is daarbij zodanig geraakt dat de dood door bloedverlies een te verwachten gevolg was. Verdachte heeft door zich bewust in de bovenomschreven situatie te begeven en in die situatie te handelen als voormeld zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het gebeuren zou uitmonden in het overlijden van het slachtoffer. Het hof zal derhalve bewezen verklaren dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde, te weten medeplegen van doodslag.
Bewezenverklaring Het hof acht het aan verdachte primair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 23 april 2006 tot en met 24 april 2006 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededaders met dat opzet meermalen messen in het gezicht en de rechterschouder en de rechterbovenarm en het rechterbovenbeen van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden. Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHARN:2007:BA6257
2/5
1732015
ECLI:NL:GHARN:2007:BA6257, voorheen LJN BA6257, Gerechtshof Arnhem, 2400241306
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
primair: medeplegen van doodslag.
Strafbaarheid Omtrent verdachte is door R.J.H. Winter, psychiater, d.d. 6 juli 2006 een psychiatrisch rapport uitgebracht. Voorts is er door J.A.M. Gresnigt, klinisch psycholoogpsychotherapeut, d.d. 7 juli 2006 een psychologisch rapport uitgebracht.
In beide rapportages wordt geconcludeerd dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het hem ten laste gelegde feit geen ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond. Wel concluderen zij dat het feit verdachte slechts in licht dan wel enigszins verminderde mate kan worden toegerekend. Het hof neemt deze conclusies niet over. Het hof is van oordeel dat het feit geheel aan de verdachte kan worden toegerekend, nu er bij verdachte geen sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis tengevolge waarvan het feit hem niet volledig kan worden toegerekend. Gelet hierop en voorts in aanmerking genomen strafuitsluitingsgronden niet aanwezig worden geacht, acht het hof verdachte strafbaar.
Strafmotivering De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en zes maanden. De officier van justitie is tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen. De advocaatgeneraal heeft ter zitting van het hof net als de officier van justitie in eerste aanleg een gevangenisstraf gevorderd voor de duur van zes jaren. De raadsman van verdachte is primair van oordeel dat verdachte vrijgesproken dient te worden en subsidiair dat aan hem een lagere straf zal worden opgelegd.
Het hof heeft de straf bepaald op grond van de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder gelet op het volgende. Verdachte heeft samen met twee anderen [slachtoffer] van het leven beroofd. Aanleiding hiervoor waren de problemen rondom het huwelijk en de scheiding tussen het slachtoffer en de zus van verdachte. Door de gedragingen van [slachtoffer] ten opzichte van zijn zus, waren de gemoederen bij verdachte zodanig hoog opgelopen, dat hij een confrontatie met [slachtoffer] aan wilde gaan om hem duidelijk te maken dat hij zijn zus met rust moest laten. Samen met zijn vrienden, medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1], beraamde hij een plan om [slachtoffer] met messen en een roerstok te bedreigen op een industrieterrein. Bij de uitvoering van dit plan is de situatie geëscaleerd en hebben verdachte en [medeverdachte 1] met messen op [slachtoffer] ingestoken. Het slachtoffer werd enige malen geraakt. [medeverdachte 2] heeft hem met een roerstok en met de blote vuist geslagen. [slachtoffer] is de volgende morgen overleden aan zijn verwondingen. Het leed dat verdachte en zijn medeverdachten aan de nabestaanden van het slachtoffer hebben toegebracht is immens. Uit de schriftelijke slachtofferverklaringen van één van de kinderen van het slachtoffer, [benadeelde partij 1], en van zijn echtgenote, verdachte's zus, [echtgenote] blijkt hoe zeer de gebeurtenissen het leven van de nabestaanden hebben veranderd en hoe groot het verdriet en het gemis is. Uit het huwelijk van het slachtoffer met verdachte's zus is zijn jongste dochtertje [dochtertje] geboren, nu anderhalf jaar oud. Zij zal moeten leven met de wetenschap dat haar vader is gedood door haar oom en twee van diens vrienden. Het gebeuren heeft daarnaast ook maatschappelijk veel onrust teweeggebracht, vanzelfsprekend in [plaats], maar ook ver daarbuiten. Het hof acht geboden dat ter vergelding van het leed dat het slachtoffer en de nabestaanden is aangedaan en ter effening van de schok die aan de rechtsorde is toegebracht aan verdachte een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van lange duur zal worden opgelegd. Het hof houdt voorts rekening met de jonge leeftijd van verdachte en met de omstandigheid dat verdachte geen uitgebreid strafrechtelijk verleden heeft, zoals blijkt uit een uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 9 februari 2007. Het hof zal een lagere straf opleggen dan door de advocaatgeneraal is gevorderd en overweegt daartoe het volgende. Het feit vond plaats binnen het kader van een langslepende familieproblematiek, waar verdachte blijkens de uitgebrachte rapporten aanzienlijke tijd ernstig onder heeft geleden en waarbij de gemoederen hoog zijn opgelopen. Uit de rapportages komt naar voren dat verdachte onder druk van een aanzienlijke hoeveelheid emotionele stress van de afgelopen jaren tot deze agressiedoorbraak is gekomen. Ondanks de omstandigheid dat verdachte een leidende rol in het geheel heeft gehad, dient naar het oordeel van het hof gelet op het voorgaande aan hem geen hogere straf te worden opgelegd dan aan medeverdachte [medeverdachte 1]. Het hof acht bovendien aannemelijk geworden dat geen van de drie verdachten hoewel zij zich bewust hebben blootgesteld aan de mogelijkheid dat het gebeuren zodanig zou escaleren het dodelijk gevolg van het feit tevoren bij het maken van de plannen heeft gewild. Alles tezamen genomen en in onderlinge samenhang beschouwd zal het hof conform het vonnis van de rechtbank een gevangenisstraf van na te noemen lange duur opleggen.
Motivering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHARN:2007:BA6257
3/5
1732015
ECLI:NL:GHARN:2007:BA6257, voorheen LJN BA6257, Gerechtshof Arnhem, 2400241306
In het geding in eerste aanleg hebben [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] zich door middel van een voegingsformulier gevoegd als benadeelde partij en 3.174,84 euro gevorderd, bestaande uit uitvaartkosten (2640,45 euro), grafsteenkosten (187,50 euro) en rechtsbijstandskosten (tot dan toe begroot op 346,89 euro). De rechtbank heeft deze vordering geheel toegewezen. Derhalve is de gehele vordering aan het hoger beroep onderworpen.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft ter terechtzitting door middel van overlegging van een bankafschrift aangetoond dat hij een bedrag van € 1058,28 heeft overgemaakt aan de derdenrekening van de benadeelde partij. Het hof zal dit deel van de vordering afwijzen. De raadsman van verdachte heeft de vordering slechts in zoverre weersproken dat hij het feit niet bewezen acht. Het hof acht aannemelijk geworden dat de nabestaanden, die zich op grond van artikel 51a, tweede lid, als benadeelde partij hebben gevoegd, als gevolg van het bewezen verklaarde feit schade hebben geleden in de zin van de gevorderde uitvaart en grafsteenkosten. Het hof zal deze kosten met uitzondering van het reeds door verdachte betaalde bedrag dan ook geheel toewijzen. Ten aanzien van de post rechtsbijstand is het hof van oordeel dat dit geen rechtstreekse schade in de zin van artikel 51a van het Wetboek van Strafrecht is. Dit valt onder de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten. Het hof is van oordeel dat de verdachte veroordeeld dient te worden in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, door het hof tot op heden begroot op 231,26 euro (tweederde van 346,89 euro), en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. Het hof acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gerechtvaardigd.
Motivering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij In het geding in eerste aanleg heeft [benadeelde partij 4] zich door middel van een voegingsformulier gevoegd als benadeelde partij en 942,65 euro gevorderd, bestaande uit uitvaartkosten (880,15 euro) en grafsteenkosten (62,50 euro). De rechtbank heeft deze vordering geheel toegewezen. Derhalve is de gehele vordering aan het hoger beroep onderworpen.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft ter terechtzitting door middel van overlegging van een bankafschrift aangetoond dat hij een bedrag van € 314,22 heeft overgemaakt op de rekening van de benadeelde partij. Het hof Het hof zal dit deel van de vordering afwijzen. De raadsman van verdachte heeft de vordering slechts in zoverre weersproken dat hij het feit niet bewezen acht. Het hof acht aannemelijk geworden dat de nabestaande, die zich op grond van artikel 51a, tweede lid, als benadeelde partij heeft gevoegd, als gevolg van het bewezen verklaarde feit schade hebben geleden in de zin van de gevorderde uitvaart en grafsteenkosten. Het hof zal deze kosten met uitzondering van het reeds door medeverdachte betaalde bedrag dan ook geheel toewijzen. Het hof is voorts van oordeel dat de verdachte veroordeeld dient te worden in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. Het hof acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gerechtvaardigd.
Toepassing van wetsartikelen Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak HET HOF, RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende: verklaart het verdachte primair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar; veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en zes maanden; beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij; wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde partij 4], [adres] [woonplaats], tot een bedrag van zeshonderdachtentwintig euro en drieënveertig cent; met dien verstande, dat indien één of meer van de mededaders van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd; wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHARN:2007:BA6257
4/5
1732015
ECLI:NL:GHARN:2007:BA6257, voorheen LJN BA6257, Gerechtshof Arnhem, 2400241306
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken; legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van zeshonderdachtentwintig euro en drieënveertig cent ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 4], [adres] [woonplaats]; beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van twaalf dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt; met dien verstande, dat indien één of meer van de mededaders van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd; bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen; wijst toe de vordering van de benadeelde partijen, [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3], [adres] [woonplaats], tot een bedrag van duizend achthonderdvijfentachtig euro en dertig cent; met dien verstande, dat indien één of meer van de mededaders van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd; wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde; veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt tot aan deze uitspraak begroot op tweehonderdeenendertig euro en zesentwintig cent en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken; met dien verstande, dat indien één of meer van de mededaders van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van duizend achthonderdvijfentachtig euro en dertig cent ten behoeve van de nabestaanden [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3], [adres] [woonplaats]; beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van zevenendertig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
met dien verstande, dat indien één of meer van de mededaders van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd; bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen. Dit arrest is aldus gewezen door mr. K. Lahuis, voorzitter, mr. H.H.A. Fransen en mr. B.F. Keulen, in tegenwoordigheid van mr. M. Pier als griffier, zijnde mr. Keulen voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHARN:2007:BA6257
5/5