Regi ospeci f i ekear chi t ect uur Dui del i j kant woor dofzwakcompr omi s?
Wi j nhaven -Rot t er dam
Zor gboer der i j-Har en
Br andevoor t-Hel mond
Ter mi nalgat e-Schi phol
f acul t ei tBouwkunde MscAr chi t ect ur e-®MIT scr i pt i eGeschi edeni sAr 3A150^AR begel ei der :Dr .O.Máčel sept ember2007
Jur r i j n Tack b1130315
Voorwoord
In het kader van de scriptie geschiedenis heb ik gekozen om het begrip regiospecifieke architectuur nader te onderzoeken. Dit mede omdat ik voor mijn afstudeerproject te maken heb met een gevoelige plek waarbij zeker uitgangspunten voor de locatie uit de directe omgeving voortkomen. Ik wil mijn vader bedanken voor zijn redactionele adviezen; het was het erg leuk om samen de onderzochte projecten te bezoeken. Ook gaat mijn dank uit naar mijn begeleider de heer Máčel. Jurrijn Tack Rotterdam, september 2007
De fotocollage op de omslag laat vier projecten zien die representant zijn van de vier architecturale houdingen die in de scriptie worden besproken (v.l.n.r.): ♦ ♦ ♦ ♦
Woningen aan de Wijnhaven in Rotterdam Zorgboerderij te Haren De uitbreidingswijk Brandevoort bij Helmond Een van de vele gate terminals op Schiphol
1
Inhoudsopgave Voorwoord...............................................................................................1 1
Inleiding en samenvatting ..............................................................3
2
Regiospecifieke architectuur; verkenning van het begrip..........5 2.1 Ontwerponderzoek en uitgangspunten......................................5 2.2 Houdingen: ontwerponderzoek ‘Regiospecifieke architectuur’ en kritiek................................................................................................6 2.3 Uiteenlopende interpretaties ......................................................9 2.4 Kritisch regionalisme................................................................11 2.4.1 Kritisch regionalisme; een vergelijking .............................11 2.4.2 Kritiek op het begrip ‘kritisch regionalisme’ ......................12
3 Dilemma’s, spanningsvelden en valkuilen binnen het idee van regiospecifieke architectuur ...............................................................13 3.1 Dimensie: Plaats => verandering in schaalverschuiving; tussen plaatsgebonden en plaatsloos ............................................................13 3.1.1 De noodzaak van een ‘plaats’ om te wonen.....................13 3.1.2 De opkomst van plaatsloosheid in het (niet-gebonden) modernisme.....................................................................................14 3.1.3 Het beeld stemt niet meer overeen met de realiteit..........15 3.2 Dimensie: Tijd => verleden, heden en toekomst .....................15 3.2.1 Zoeken naar oplossingen voor het probleem verleden en toekomst..........................................................................................15 3.2.2 Hedendaags traditionalisme .............................................16 3.2.3 Reconstructie en belang van het beeld ............................17 3.3 Conclusie van hoofdstuk 2 en 3...............................................17 4
Analyse: Regiospecifiek bouwen anno 2007 .............................21 4.1 De projecten.............................................................................21 4.2 Conclusie: plananalyse ............................................................30 4.2.1 Dijkwoningen in Papendrecht: ..........................................30 4.2.2 Woningen in Oud-Empel:..................................................30 4.2.3 Woningen in Vijfhuizen: ....................................................30 4.3 Samenvattend en concluderend overzicht van hoofdstuk 4 ....31
5
Eindconclusies ..............................................................................32
2
1
Inleiding en samenvatting
In de laatste jaren is een zoektocht gaande naar nieuwe betekenisvolle architectuur die geïnspireerd is op de context zonder terug te grijpen naar historiserende referenties. Zo is in 2003 een start gemaakt met het ontwerponderzoek “regiospecifieke architectuur” 1 om de mogelijkheden van deze vorm van architectuur nader te verkennen. Architectuurcriticus Hans Ibelings merkt op, in Onmoderne Architectuur; hedendaags traditionalisme in Nederland, dat critici historiserende architectuur grotendeels afdoen als niet relevant voor het hier en nu. Hij stelt dat het: “.. een commerciële en populistische knieval voor de behoudende smaak van een groot publiek is. Omdat het nostalgisch, retro, historiserend en anachronistisch is; veel clichés om het hedendaagse traditionalisme niet serieus te nemen”. 2 Als reactie op dit soort argumenten is het idee van regiospecifieke architectuur ontstaan. Dat dit idee nog lang niet is uitgekristalliseerd maken PeterMichiel Schaap en Ivan Nio duidelijk in hun inleidend essay van het ontwerponderzoek ‘Tussen globalisering en regionalisering – regiospecifieke architectuur als opgave’. Ze stellen dat “.. het probleem van veel regiospecifieke projecten en studies is dat men de beoogde variatie te gemakkelijk reduceert tot een variatie in het beeld..().. Regiospecifieke architectuur kan juist een progressieve connotatie krijgen door minder op de vorm en meer op het programma in te zetten”. 3 Hoe ziet deze vorm van architectuur eruit? Welke kenmerken heeft deze manier van denken? Onder de term ‘regiospecifiek’ gaat overigens een breed scala van benaderingen schuil. Dat beseffen Schaap en Nio terdege: “regiospecificiteit kent verscheidene interpretaties: van gedegen landschapsstudies..().. via antropologisch onderzoek en beelden
en verhalen van kunstenaars..().. tot meer smalle interpretaties, die zich beperken tot stijlkenmerken van regionale typologieën”. 4 Zelfs stelt Piet Vollaard in het jaarboek Architectuur 2003>2004: “Regiospecifiek bouwen is eigenlijk een tautologie, al het bouwen is in meer of mindere mate regiospecifiek. ..().. Bouwen verstoort echter ook altijd het bestaande en brengt altijd een zekere vreemdheid in”. 5 Hiermee blijkt al het nodige verschil van opvatting over wat het begrip ‘regiospecifiek’ inhoudt. Dan is er ook nog het z.g. ‘kritisch regionalisme’, een eerdere opvatting die sterk lijkt op het idee van regiospecifieke architectuur. Hoe kunnen we vat krijgen op dit begrip? Om tot een relevante bijdrage in de begripsvorming van regiospecifieke architectuur te komen heb ik mijn scriptie in een theoretisch deel en plananalytisch deel opgesplitst. Het hoofddoel is om inzicht in het begrip ‘regiospecifiek’ te krijgen en de huidige betekenis daarvan. De hoofdstukken 2 en 3 gaan in op de theoretische achtergrond van dit begrip en daaraan verwante begrippen en ideeën. Tevens wordt onderzocht wat de spanningsvelden -dilemma’s- zijn binnen het idee van regiospecifieke architectuur. De dimensies ‘plaats’ en ‘tijd’ blijken belangrijk te zijn om fundamentele verschillen in architecturale houding een plaats te geven. Zo ontstaat een kader waarbinnen regiospecifieke architectuur als houding te plaatsen valt ten opzichte van drie andere houdingen: hedendaags traditioneel, (niet-plaatsgebonden) modernistisch en reconstructief. In deze scriptie wordt hoofdzakelijk gekeken naar hoe in deze houdingen met ‘plaats’ en ‘tijd’ wordt omgegaan. Daarmee laten we bewust veel andere kanten van deze houdingen onderbelicht, waarmee we dus niet helemaal recht doen aan de vele nuances en andere verschillen die er nog zijn. Dit kader met vier houdingen is tevens bruikbaar als analyseinstrument. In hoofdstuk 4 worden aan de hand daarvan
3
drie recent uitgevoerde projecten geanalyseerd. Deze zijn geselecteerd vanwege het feit dat ze op het eerste oog niet historiserend lijken en ook omdat ze op een eigentijdse manier omgaan met de locatie. Vastgesteld wordt in welke mate de ontwerpers erin zijn geslaagd hun mogelijk regiospecifieke pretentie waar te maken en in hoeverre ze de ‘valkuilen’ van de drie andere houdingen hebben weten te vermijden. De ondertitel van de scriptie stelt de vraag of regiospecifieke architectuur als benadering tot een duidelijk antwoord leidt of niet verder komt dan een slap compromis. De eindconclusie, in hoofdstuk 5, luidt dat het laatste vooralsnog het geval lijkt te zijn, zowel in het wetenschappelijke debat als in de praktijk: - Wat de begripsvorming betreft: alleen al het woord ‘regio’ geeft aanleiding tot veel verwarring, zoals uit de discussies blijkt die in de literatuur is aangetroffen. Gezocht moet worden naar een andere term die meer recht doet aan de -brederecontext van de bouwlocatie. - Wat de praktijk betreft: het blijkt heel moeilijk -in elk geval in de drie onderzochte projecten- om te ontsnappen aan de aantrekkingskracht van vooral twee andere houdingen; te weten de hedendaags traditionele en de (nietplaatsgebonden) modernistische houding.
4
2
Regiospecifieke architectuur; verkenning van het begrip
In dit hoofdstuk wordt het begrip ‘regiospecifieke architectuur’ verkend. Ten eerste aan de hand van het inleidend essay dat is geschreven voor het hiervoor al genoemde ontwerponderzoek. Dat levert drie belangrijke uitgangspunten op. Ten tweede door uitspraken van anderen daaraan toe te voegen. Dan blijkt dat er zeer uiteenlopende interpretaties mogelijk zijn. En ten derde een korte reflectie op de ontwerpen uit het ontwerponderzoek. Als laatste wordt een vergelijking gemaakt naar de uitgangspunten die van het idee van ‘kritisch regionalisme’. 2.1
Ontwerponderzoek en uitgangspunten
Door de Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting (SEV), het Directoraat-generaal Wonen (ministerie van VROM) en het Stimuleringsfonds voor Architectuur werd in 2003 een onderzoeksproject opgezet om de kansen en mogelijkheden en de dilemma’s van regiospecifieke architectuur te onderzoeken. Bij dit onderzoek is een zestal architectenbureaus gevraagd om een ontwerp (zie het overzicht in tabel 1) te maken voor verschillende regio’s voor honderd tot vijfhonderd woningen. Locatie
Naam project
Fries weidegebied
Op de Wierden
Architectenbureau Onix
Oost-Groningse veenkoloniën Twente
Autarkie in de Koloniën
Ruimtelab
Rurbania!
Daf-architecten
West-Betuwe
Wonen in wetlands
Oost-Brabant
Krèk wa’k wou
Scape, 2012 & Stealth Urban affairs
Walcheren in Zeeland
Alledaags Walcheren
Krill i.s.m. C. Linders Tabel 1: De zes ontwerpen die zijn gemaakt in het kader van het ontwerponderzoek in 2003 van de Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting
Het ontwerponderzoek wordt ingeleid door een essay van PeterMichiel Schaap en Ivan Nio. Hierin stellen zij de doelen, uitgangspunten en opgave vast voor het ontwerponderzoek. Ook behandelen ze de Nederlandse ontwikkelingsgeschiedenis van de regio’s en waarom regiospecifieke architectuur zou moeten bijdragen aan verandering in de houding bij het regionale ontwerp. Doelen Schaap en Nio geven aan dat het ontwerponderzoek naar regiospecifieke architectuur ten doel heeft “het vinden van eigentijdse vormen voor woonbebouwing, geïnspireerd door cultuurhistorische en landschappelijke elementen”. 6 Het heeft daarbij ook de pretentie een stap verder te zetten door te zoeken naar een grotere verscheidenheid in de gebouwde omgeving. En niet ten doel “esthetisering van de leefomgeving”. 7 Als legitimatie voor het zoeken naar een grotere verscheidenheid stellen ze dat bij veel regiospecifieke projecten en studies 8 : “men de beoogde variatie te gemakkelijk reduceert tot een variatie in het beeld. In de meeste beperkte vertalingen is het regiospecifieke louter als historische stijl opgevat, ..().. Ondanks die vermeende regiospecifieke stijlen blijken woningen vaak een traditionele woningplattegrond te hebben”. 9 Uitgangspunten Daarnaast richt het ontwerponderzoek zich op typologische en programmatische vernieuwingen per regio. Deze vernieuwingen zouden kunnen inspelen op verschillende landschapstypen, geschiedenissen, maar ook op verschillende economische en sociaal-culturele processen, zoals vergrijzing, verjonging, multiculturalismering, mentaliteit, nieuwe leefstijlen en woonvormen in de regio. Omdat oude typologieën vaak hun oorspronkelijke betekenis hebben verloren stellen Schaap en Nio dat het verleden wel bruikbaar is als er maar een brug kan worden geslagen naar de toekomst. Als andere inspiratiebron
5
wordt “de sterke moderne traditie in Nederland” 10 aangehaald. Ze doelen daarbij op thema’s uit het modernisme zoals collectiviteit en transparantie maar ook op eigentijdse programma’s zoals de netwerkstad, nieuwe woonconcepten, het optimaal benutten van communicatie en transportnetwerken en het gebruikmaken van de culturele betekenis van landschappen en plekken. Dit resulteert in de uitgangspunten om de opgave zowel te richten op “de traagheid van het landschap en de geschiedenis als op de verandering in levenswijzen”. 11 Nieuwe typologieën Tevens geven Schaap en Nio aan dat bij “het voortbouwen op bestaande tradities ruimte nodig is voor nieuwe culturele expressies, die voortvloeien uit veranderingsprocessen en behoeften van de toekomstige samenleving”. 12 Een eigentijdse interpretatie van een regionale identiteit vraagt om kruisbestuivingen tussen verleden en toekomst, tussen globaliteit en regionaliteit. Op deze grensvlakken vinden vernieuwingen plaats. De vernieuwende oplossingen kunnen ontstaan door te kiezen voor een vertrekpunt vanuit het lokale of juist vanuit het globale. “Toch hebben regio’s over het algemeen een beperkt historisch vocabulaire” 13 stellen ze, als men zich beperkt tot de premoderne tijd. “Daarom is het zaak dat ontwerpers zich niet bij voorbaat vastleggen op regionale typen of stijlkenmerken. De nieuwe fase van de regio’s, ingebed als ze zijn in nationale en mondiale netwerken, vormt de legitimatie van nieuwe typologieën”. 14 Weerstand Als laatste maken ze nogmaals duidelijk dat het belangrijk is een nieuwe relatie tussen verleden en toekomst te leggen met meer inhoudelijke betekenis. Schaap en Nio zien dat dit kan vanuit een vorm van verzet, waarbij vooral het landschap en de geschiedenis centraal staan of juist vanuit een vorm van vernieuwing waarbij
het programma voorop staat zonder dat deze elkaar hoeven uit te sluiten. Hierbij is verzet tegen een globaliserende wereld volgens Schaap en Nio zinloos, maar wel is weerstand nodig tegen de ongefilterde en uniformerende versie van globalisering. Concluderend: volgens de inleiders van het ontwerponderzoek zijn er drie belangrijke uitgangspunten zijn waaraan een geslaagd regiospecifiek ontwerp moet voldoen. Ten eerste dient te worden gezocht naar een grotere verscheidenheid in de omgeving, mogelijk geïnspireerd door cultuurhistorische, hedendaagse culturele en/of landschappelijke elementen. Vervolgens dient er rekening te worden gehouden met hedendaagse niet-tastbare elementen in de regio waarop het ontwerp programmatisch en typologisch in kan spelen. En als laatste uitgangspunt is het belangrijk een brug te slaan tussen het verleden en de toekomst waardoor mogelijk weerstand kan worden geboden tegen de ongefilterde en uniformerende versie van globalisering. 2.2
Houdingen: ontwerponderzoek ‘Regiospecifieke architectuur’ en kritiek
Het lijkt niet zinvol om de projecten één voor één te beoordelen op hun architecturale uitwerking, want die is van project tot project totaal verschillend. Interessanter is te zien of en hoe er is gereageerd op de uitgangspunten die in het inleidend essay van Schaap en Nio ter sprake komen. De projecten zijn ten opzichte van die uitgangspunten geanalyseerd. Tabel 2 op de volgende pagina geeft het resultaat van die analyse weer. Overzichtsblad 1, op de pagina daarna, bevat afbeeldingen van de projecten en geeft daarvan zo een visuele indruk.
6
Naam /architect/project: Onix – Op de wierden
Ruimtelab – Autarkie in de koloniën
Daf-architecten – Rurbania!
Uitgangspunt 1: Verscheidenheid elementen
Uitgangspunt 2: Typologisch vernieuwend
-Landschappelijk kenmerk van leegte; concentratie van nieuwe woningen groeiend naar bestaande dorpen. -Gebaseerd op de morfologie van de wierde.
-Huis met haakse hoeken en een schuine zijde. -Kap met minimaal twee schuine dakvlakken. -Omgevouwen kleilandschap -> tuin als interieur.
-Landschappelijke inpassing in lintbebouwing en leegte. -Keuze specifieke doelgroep: jonge starters.
-Transformatie van traditionele Oldambster boerderijtype in woonwerk-woningen, zelfvoorzienend met gebruik van passieve energie en goedkope materialen.
- Verschillende varianten van ‘urban farm’ tot ‘rural villa’.
-Het traditionele boerenerf als uitgangspunt.
- Gebruik van meerdere Twentse typologieën als het Löshoes, varkensstal of woning met bedrijfshal maar dan in opgeblazen schaal.
- Nieuwe ruilverkaveling; bestaande kavels opdelen t.b.v. nieuw groen en intensivering van het programma.
-idee van een ‘vliering’ als rechte opgetilde strip over het erf als uitwijkmogelijkheid bij hoogwater, stroomdam en wachttoren. -Pijlerwoning en sluiswoning.
Kiezen voor een drietal standaard verscheidene typologische oplossingen.
- Brabants stedenhuis. Transformatie van een conventioneel rijtjeshuis in een stedenbouwkundige uitleg, die kenmerkend is voor het stedelijk landschap. De losse steden vormen de woonruimten in een grote spouw. - Reageert op de seizoenen. Gebouwd voor toeristen. - Een zogenaamde POP (Persoonlijke OntmoetingsPlaats). Is ‘s zomers een volwaardige vakantiewoning en ’s winters een open pleisterplaats voor enkele campers. - De POPs zijn gelijkmatig verdeeld over Walcheren.
- Niet van toepassing.
-Mogelijkheid tot overstroomgebied in de Scape, 2012 & vorm van een groene droogstaande rivier. Stealth – -Transformatie naar een wetland. Wonen in wetlands -Ontstaan van een soort woonenclaves. -Typische Brabantse leefstijl. Urban affairs – Krèk wa’k wou
Krill i.s.m. C. Linders – Alledaags Walcheren
- Oprekking van de suburbane opzet waarbij nog sprake is van een open landschap. - Op zoek naar een nieuwe identiteit en reputatie op basis van een zeer divers programma: wonen = werken = landbouw = recreëren = toerisme = natuur
Uitgangspunt 3: Weerstand tegen ongefilterde versie van globalisatie -Individuele keuze mogelijkheid in combinatie met collectieve regels van de woningen.
- Heeft een zeer divers programma.
Overige opmerkingen: -Ontwerp naar aanleiding van de Fryske DogmA, een 10-tal regels als architectuurvariant van de Dogme’95 van cineast Lars von Trier. -De architectuur dient een product te zijn van het ‘NU’. -Opmerkelijke uitspraak: “streekeigen architectuur komt niet voort uit het verleden maar laat zich 15 construeren in de toekomst”. -Introductie van de term ‘rurbaan’; dwz. “een gebied met onderling afhankelijke rurale elementen en urbane elementen”. 16 -De uitdaging van het regiospecifiek bouwen is volgens Daf-architecten “niet het vermijden van nostalgie. Het is eerder het inzetten van die nostalgie in de zoektocht naar een verloren regionale identiteit om de huidige generieke ruimtelijke ordening te nuanceren en te 17 contextualiseren”. -“Scape vindt dat regiospecifiek bouwen niet moet historiseren, maar anticiperen op actuele en toekomstige regiospecifieke woonvormen”. 18 - Volgens Urban affairs is de landelijkheid van de regio Brabant een arcadische mythe, die niet aansluit bij de realiteit. Dit ontwerp is gebaseerd op de methodiek uit het project ‘Pseudo=event’ van C. Linders.
Tabel 2: Kenmerkende houdingen in de zes ontwerpen ten opzichte van de uitgangspunten van het ontwerponderzoek
7
Over zi chtpr oj ect en ont wer ponder zoekr egi ospeci f i ekear chi t ect uur
Oni xOpdeWi er den
Rui mt el ab-Aut ar ki ei ndekol oni ën
Daf ar chi t ect en-Rur bani a!
Scape,2012ar chi t ect en& St eal t hgr oup -Woneni nwet l ands
Ur banaf f ai r s-Kr ekwa’ kwou
Kr i l li . s. m.C.Li nder s-Al l edaagsWal cher en
Wat meteen opvalt, is dat de ontwerpers niet allen het kenmerkende landschap van de regio als uitgangspunt gebruiken. Onix zet juist wel in op de morfologie van een kenmerkende wierde en de leegte in het landschap. Ruimtelab maakt in Groningen gebruik van inpassing de lintbebouwing. Dafarchitecten maakt gebruik van het traditionele erf en ruilverkaveling. Urban affairs is ook uitgesproken door juist te zoeken naar een Brabantse leefstijl, al blijkt niet echt hoe ze dit doen. Ze kiezen ervoor het ‘inmiddels karakteristieke’ rijtjeshuis te transformeren naar een open huis. Kennelijk is het mogelijk volgens de ontwerpers niet-tastbare kenmerken van een regio te gebruiken voor betekenisvolle architectuur. Gesteld kan worden dat ze allen op een bepaalde manier typologisch vernieuwend proberen te zijn maar ook hierbij geldt dat niet altijd wordt uitgegaan van bestaande typologieën uit de regio. Daf-architecten is hierin het meest nostalgisch met getransformeerde typisch Twentse boerderijtypen. Opmerkelijk is ook de uitspraak van Ruimtelab dat streekeigen architectuur zich laat construeren in de toekomst terwijl ze zelf voortbouwen op een Oldambster boerderijtypologie. Urban affairs en Krill transformeren bestaande universele typologieën om nieuwe betekenissen met de regio te krijgen. Ook proberen ze allen een bepaalde relatie aan te gaan met de huidige regionaal maatschappelijke en culturele context. Hierin is Ruimtelab het meest uitgesproken met woningen voor starters. Ook Krill zet duidelijk in op de meer programmatische kant waarbij het toerisme als belangrijk onderdeel wordt gezien van Walcheren. Weerstand tegen de vorm van een ongefilterde versie van globalisatie blijkt een niet veel gebruikt uitgangspunt. Onix gaat daar wel vrij gedetailleerd mee om door voor te stellen de bewoners een eigen keuze te geven in vorm van hun huizen. Echter lijkt niet duidelijk hoe ze omgaan met de regionale, maatschappelijke en culturele context. In een reactie op dit
onderzoek in Bouw komt architect Peter Drijver tot dezelfde constatering. In een interview, eveneens in Bouw, geeft Alex van de Beld van Onix architecten aan dat dit een “Klei-mentaliteit” 19 was. Wat dit inhoudt, is niet duidelijk. Het blijkt dus moeilijk een dergelijke uitgangspositie waar te maken op papier of beeld. Drijver stelt dat de opgave van Schaap en Nio teveel eenzijdig wordt benaderd om maar vooral vernieuwend te zijn. De conclusie van Schaap en Nio dat niet bij voorbaat moet worden uitgegaan van regionale typen of stijlkenmerken gaf volgens hem aanleiding om”..opgave en subsidie terug te geven en over te gaan tot de orde van de dag maar (dit) bleek echter het moeizame uitgangspunt van de ontwerpers”. 20 Volgens hem was het een gemiste kans om tot een polemische stellingname te komen waar bij de opgave ook architecten betrokken hadden kunnen worden die “smaakvol en schijnbaar moeiteloos de streekeigen toon naar de hand weten te zetten”. 21 Hij legitimeert dit door te verwijzen naar de consument die zich zou willen identificeren met hun huis, hun buurt en hun streek. Drijver lijkt hier kennelijk mee te doelen op een traditionele benadering van de opgave. De afwezigheid van commentaar van Schaap en Nio op de resultaten van het ontwerponderzoek is niet sterk. Zij formuleerden wel vooraf de uitgangspunten hebben de projecten achteraf niet getoetst. Concluderend kan worden gezegd dat het moeilijk blijkt zowel tastbare (vanuit landschap) als niet-tastbare (hedendaagse culturele, programmatische) kenmerken uit de regio te vertalen naar betekenisvolle architectuur. Ook wordt duidelijk dat de uitwerking niet per definitie alleen hoeft te worden gezocht in tastbare kenmerken van de regio. 2.3
Uiteenlopende interpretaties
In een radio-interview over regiospecifieke architectuur in het VPRO-programma “De avonden” 22 stelt Peter-Michiel Schaap dat
9
er heel verschillende interpretaties zijn over regiospecifieke architectuur. Volgens hem zijn er drie benaderingswijzen. De eerste is een beeldgerichte benadering, vaak door de consument, waarbij iets al regiospecifiek genoemd wordt als “dakhelling, rieten dak of bepaalde kleur baksteen” 23 in de omgeving voorkomt. Een sprekend voorbeeld hiervan is de mening van een wethouder in het Zeeuwse Tholen volgens wie een Zeeuws project via historische referenties herkenbaar moet blijven en dient om Zeeland een eigen gezicht terug te geven, want “zo blijft Zeeland Zeeland”. 24 Een andere benadering heeft betrekking op naamgeving. Schaap verwijst als voorbeeld naar de zogeheten “Borchwoningen in Slochteren” 25 , een naam die door projectontwikkelaars is bedacht en moet refereren aan grote burchten uit het verleden, maar wat eigenlijk gewoon een nieuwbouwwijk is. Volgens hem is bij de voorgaande benaderingen zeker geen sprake van regiospecifieke architectuur, want “het doet niks met wat er al is”. 26 Hij bepleit een wijze van bouwen die “z’n wortels heeft in wat er al is, maar die tevens een uiting is van het huidige”. 27 Deze laatste benadering is het meest relevant om verder op in te gaan, want op dit principe is het ontwerponderzoek gefundeerd. In het jaarboek 2003>2004 bespreekt Piet Vollaard de opgave van het ontwerponderzoek waarbij hij de vraag stelt: “hoe streekeigen architectuur en stedenbouw kan ontstaan in een dialoog tussen het hedendaagse, modernistische vormidioom en contextuele eigenschappen, zonder daarbij te vervallen in historiserende interpretaties en imitaties”. 28 Vervolgens interpreteert hij de uitvoering van de opgave: “want aan de regionaal opererende architect wordt kennelijk gevraagd een ‘anders-modernistische’ positie in te nemen tussen het lokale en globale, tussen de veronderstelde authenticiteit van de plaatselijke context en de mogelijk vervreemdende effecten van de modernisering, de technologie en het consumentisme, tussen het vertrouwde en het vreemde”. 29 Hij heeft het over 'andersregionalisme’. Hij verwijst daarbij naar het ‘kritisch regionalisme’
dat in de jaren ‘80 in de architectuur aan de orde werd gesteld. Hierop gaan we aan het slot van dit hoofdstuk verder op in. In een interview in de Pantheon zegt Allart Vogelzang van architectenbureau Onix dat ze binnen dat bureau spreken over “regiogeneriek” in plaats van regiospecifiek. Daarmee bedoelt hij “dat wat de regio aanbiedt, wat de regio genereert”. 30 Volgens hem is het bijna niet aan te duiden wat de regio specificeert. Alex van de Beld vult daarbij aan dat ..”als er niet veel voorhanden is, moet je ‘het nieuwe niet schuwen’ om koste wat kost regionaal te willen ontwerpen. Maar als het mogelijk is, gaat het erom iets te zoeken dat bruikbaar is in een bepaald programma. Dat kan op regionaal niveau maar ook heel lokaal, in de situatie”. 31 Een sprekend voorbeeld is de door Onix ontworpen Zorgboerderij ‘De Mikkelhorst’ in Haren. Op de locatie van een voormalige rioolzuiveringsinstallatie is een boerderij gebouwd. De vroegere waterbekkens zijn opgevuld en is een speelplaats een onderdeel van het ontwerp geworden. Onder een dak zijn de functies gegroepeerd. Door de aaneenschakeling van de daken krijgt het gebouw een vervreemdende uitstraling.
Afbeelding 1: zorgboerderij ‘De Mikkelhorst’
10
2.4.1 Een ander bureau, Drost+van Veen architecten, spreekt niet van regiospecifieke architectuur, maar ze zijn wel expliciet in hun mening hoe ze hun ontwerpen benaderen in relatie met de context. In een interview in de Bouw zegt Simone Drost dat een door hen ontworpen gebouw “reageert op de omgeving, en niet zomaar een blackbox is die overal kan staan”. 32 Er wordt gezocht naar continuïteit tussen het bestaande en het nieuwe. Hierop vult Evelien van Veen aan “dat wordt gezocht naar een spanning die zit in een verassende eigen vertaling van de omgeving”. 33 Een voorbeeld hiervan is: ‘De kleine kikker’, een kinderdagverblijf op de universiteitscampus in Utrecht. Het gebouw is naast een bestaande historische boerderij gebouwd. De hellingshoek is uitgangspunt geweest om op aan te sluiten, maar dat is niet het enige. Zo is op de verdieping een zeer herkenbaar balkon met platdak gemaakt wat uitzicht heeft op het weidegebied.
Afbeelding 2: kinderdagverblijf ‘De kleine kikker’, www.drostvanveen.nl
2.4
Kritisch regionalisme
In het essay van Peter-Michiel Schaap en Ivan Nio wordt enkele malen gesproken over het kritisch regionalisme. 34 In deze paragraaf zal de nadruk worden gelegd op de opvallendste overeenkomsten en verschillen met het idee van regiospecifieke architectuur.
Kritisch regionalisme; een vergelijking
Schaap en Nio verwijzen naar de typologische vernieuwingen die volgens architectuurhistorici Alexander Tzonis en Liane Lefaivre nodig zijn om een kritisch regionale architectuur te kunnen maken. Schaap en Nio zeggen op “die kritische traditie” 35 te willen voortbouwen in het onderzoek naar regiospecifieke architectuur, maar gaan hier niet verder op in. Tzonis en Lefaivre introduceerden in 1981 het begrip ‘kritisch regionalisme’. Het is nadien door Kenneth Frampton overgenomen in zijn essay Towards a Critical Regionalism. Six Points for an Architecture of Resistance uit 1983. Dit presenteert hij als een kritische reactie op de modernisering en daarbij zoekt naar tektonische en plaatsgebonden factoren zoals topografie, klimaat, licht en ook het gebruik van tektonische en tactiele eigenschappen van materialen voor het ontstaan van nieuwe betekenissen. Frampton begint zijn essay over kritische regionalisme met een citaat van de Franse filosoof Paul Ricoeur om aan te geven wat de kern is van het idee van kritisch regionalisme. Tekenend in de passage is: “…whence the paradox: on the other hand, it has to root itself in the soil of its past, forge a national spirit, and unfurl this spiritual and cultural revindication before the colonialist’s personality. But in order to take part in modern civilization, it is necessary at the same time to take part in scientific, technical, and political rationality, something which very often requires the pure and simple abandon of a whole cultural past. It is a fact: every culture cannot sustain and absorb the shock of modern civilization. There is the paradox: how to become modern and return to the sources; how to revive an old, dormant civilisation and take part in de universal civilisation”. 36 Opvallend is dat ook Peter-Michiel Schaap in het radio-interview lijkt te verwijzen naar de bovengenoemde paradox. Frampton beschrijft in zijn boek Moderne architectuur, een kritische geschiedenis een zevental gemeenschappelijke 11
karaktertrekken van de houdingen die van toepassing zijn bij het idee van kritisch regionalisme. Deze kunnen onafhankelijk van elkaar gebruikt worden. Om deze alle uitgebreid te vergelijken met de regiospecifieke benadering is niet relevant. We behandelen hier alleen de grootste verschillen en overeenkomsten met regiospecifieke architectuur. Het eerste punt van Frampton komt overeen met het idee van regiospecifieke architectuur. Dit is de kritische houding tegenover modernisering. Schaap en Nio sluiten hierbij niet de progressieve kant uit van het modernisme. Het kritisch regionalisme is zich bewust van de plaats waarop gebouwd wordt. Hierbij wordt verwezen naar Martin Heidegger die volgens Frampton een kritisch standpunt inneemt tegenover het fenomeen van universele plaatsloosheid 37 . Hij wil hier een weerstand oproepen met een duidelijke ‘plaats-vorm’. Het idee van regiospecifieke architectuur lijkt niet alleen op deze manier die weerstand op te zoeken. Verder roept Frampton op tot weerstand tegen een ‘universele civilisatie’. Dit lijkt bij het idee van regiospecifieke architectuur meer vertaald te zijn in een weerstand tegen een ongefilterde vorm van globalisatie en lijkt daardoor niet negatief tegenover ’universele civilisatie” te staan. Ook blijkt dat het kritisch regionalisme zich verzet tegen het betekenisloze beeld of “scenografische episoden” 38 in de woorden van Frampton. Hij gebruikt hierbij de begrippen ‘tektoniek’ en het ‘tactiele’. Vooral via tactiele eigenschappen kan een gebouw ook op andere manieren ervaren worden dan puur op het visuele. Over de toepassing van deze laatste begrippen laten Schaap en Nio zich niet uit in hun essay.
2.4.2
Kritiek op het begrip ‘kritisch regionalisme’
Naar aanleiding van het symposium ‘Context and modernity’ in juni 1990 aan de TU-Delft stelt Hans van Dijk in Archis dat -na tien jaar- het begrippenpaar kritisch regionalisme “...teveel negatieve en verkeerde bijbetekenissen aangekleefd kreeg om als betrouwbaar voertuig voor een idee – laat staan voor een houding, ethiek of een bron van hoop en verwachting – dienst te doen”. 40 Wel duidelijk wordt dat hij denkt dat er nog hoop is dat de authenticiteit van een plaatsgebonden context of traditie, de identiteit van een locale cultuur, nog het vermogen heeft verzet te bieden. Wat kennelijk een punt van verwarring heeft opgeleverd, is de verwijzing van Frampton naar Heidegger die volgens Van Dijk de moderniteit negatief beoordeelt en de techniek, de natuur, de media en het individu vernietigt. Tekenend is de reactie van Tzonis waarbij hij duidelijk maakt dat het idee van kritisch regionalisme niet antitechnologisch is. 41 Ook Vollaard haalt dit symposium aan ter illustratie dat volgens hem het idee van kritisch regionalisme weinig zuivere voorbeelden oplevert. En daarbij ook een zaak was die zich slechts afspeelde binnen het architectuurdebat en nauwelijks in de architectuurpraktijk. 42 Tot zover de verkenning van het begrip ‘regiospecifiek’, waaruit blijkt dat er uiteenlopende interpretaties en spanningen zijn. Daarop gaan we in het volgende hoofdstuk dieper in.
Volgens Frampton is het kritische regionalisme geen “sentimentele nabootsing van inheemse architectuur” 39 en daarbij blijkt een grote overeenkomst met het idee van een regiospecifieke architectuur. 12
3
Dilemma’s, spanningsvelden en valkuilen binnen het idee van regiospecifieke architectuur
Schaap en Nio signaleren in hun essay dat drie belangrijke dilemma’s de boventoon voeren. Op twee van deze wordt in deze scriptie de nadruk gelegd; te weten het dilemma van schaalverschuiving in de regio en het dilemma van het spanningsveld tussen verleden en toekomst. Deze dilemma’s zijn te koppelen aan de dimensies ‘tijd’, ‘plaats’ en ‘identiteit’. De laatstgenoemde is niet onafhankelijk is van de eerste twee. Daarom wordt alleen op die twee nader ingegaan. Aan de hand van deze dimensies ontstaat een schema waarin het begrip ‘regiospecifieke architectuur’ als ontwerphouding kan worden afgezet tegen andere architecturale houdingen. 3.1
3.1.1
Dimensie: Plaats => verandering in schaalverschuiving; tussen plaatsgebonden en plaatsloos De noodzaak van een ‘plaats’ om te wonen
Dat plaats en regio niet meer als zodanig alleen met elkaar verbonden zijn, is eerder ter sprake gekomen. Schaap en Nio -daarbij verwijzend naar Castells- stellen: “Nu veel mensen niet meer gebonden zijn aan een bepaalde plek, winnen plekken weer aan betekenis en worden sociale en culturele factoren meer bepalend in de zoektocht naar onder andere woonmilieus”. 43 Volgens Castells kan daarbij het gevaar zijn dat er allerlei regionale tegenbewegingen ontstaan, die hun territoriale autonomie en culturele identiteit willen versterken. Eind jaren ’70 is een idee ontstaan waarbij de plek een prominente rol speelt en daarbij de basis is van het wonen. Er wordt hier gesproken over zogenaamde fenomenen, tastbare maar ook ontastbare verschijnselen die de “de geest van die plek; de genius loci” 44 vormen. Geïnspireerd door Heidegger beschrijft
Christian Norberg-Schulz in Genius Loci: towards a phenomenology of architecture een fenomenologie van de architectuur. Hij observeert en beschrijft het landschap niet op wetenschappelijke maar op filosofische wijze. Volgens hem ontlenen plaatsen hun identiteit aan de geschiedenis van de plek. Architectuur is “in staat om een plaats te maken, architectuur geeft de plaats bestaansrecht en verbindt er betekenis aan”. 45 De begrippen ‘ruimte’ en ‘karakter’, naast ‘oriëntatie’ en ‘identificatie’ staan centraal in zijn gedachtegang. Volgens Norberg-Schulz kunnen mensen zich uitsluitend ergens thuis voelen wanneer zij zich kunnen oriënteren en identificeren met hun directe omgeving. Hij was de eerste die verkondigde dat de cultuurhistorische betekenis van een plek bij kan dragen aan de beleving ervan en dat architectuur in staat is een relatie met het omringende landschap aan te gaan en het karakter ervan te benadrukken. Tevens wil hij duidelijk stellen dat de unieke eigenschappen van iedere plek zorgvuldig dienen te worden benut en dat het de taak van de architect is om betekenisvolle plekken te maken; architectuur helpt mensen om te wonen. Het is dus volgens hem van belang onderscheid te zien tussen het natuurlijke landschap en door de mens gemaakte plaatsen. Genius loci was overigens bij verschijning niet meteen een bestseller en er werd destijds niet bijzonder veel aandacht aan besteed. Maar echt nauwkeurig lijkt er niet altijd met de geschiedenis te worden omgesprongen; een verleden – en identiteit – wordt vaak geconstrueerd en heeft dan weinig tot niets meer te maken met de werkelijkheid. Want er zijn niet altijd concrete en tastbare aanknopingspunten in de directe omgeving te vinden die de genius loci kunnen ondersteunen. Een veel aangehaald voorbeeld hiervan is de Helmondse wijk Brandevoort. Deze komt verderop aan bod in de paragraaf over het hedendaags traditionalisme.
13
3.1.2
De opkomst van plaatsloosheid in het (niet-gebonden) modernisme
Schaap en Nio stellen: “in de huidige tijd leeft men in spagaat: met één been in de regio en met het andere been elders. Een nieuwe vorm van lokaal bewustzijn is ontstaan, maar men leeft geografisch ongebonden”. 46 Hans Ibelings gebruikt in het boekje Supermodernisme, architectuur in het tijdperk van globalisering het begrip supermodernisme om te verwijzen naar een sensibiliteit, die hij in de ‘nieuwe architectuur’ signaleert. Het is algemeen te karakteriseren als een gevoeligheid voor “het neutrale, het onbestemde, het impliciete”. 47 Deze eigenschappen zijn niet alleen te vinden in de architectuur maar komen ook sterk tot uitdrukking in een nieuwe ruimtelijke sensibiliteit. Hij verwijst daarbij naar werk van Jean Nouvel, Dominque Perrault, Philippe Starck, Rem Koolhaas (OMA), Toyo Ito en Herzog & De Meuron. Opmerkelijk verwijst Ibelings ook naar een supermodernistische houding met betrekking op een meer aan de historiserende context gerelateerde architectuur. Een voorbeeld hiervan is Batavia-stad bij Lelystad van VHP architecten. Hij doelt hiermee op een houding die in zekere zin plaatsloos is, maar ook te verwarren valt met het postmodernisme. Terugkomend op ‘de niet-plaatsen’ geeft Rem Koolhaas in 1995 een beschouwing ten beste in zijn befaamde S,M,L,XL over de generische stad, die als veralgemenisering van de niet-plaatsen mag worden beschouwd. Volgens hem is de generische stad bevrijd van identiteit, plaats en geschiedenis. Ze bevindt zich overal en nergens, maar kan wel heel precies worden beschreven. Hij constateert: “the in-transit condition is becoming universal” 48 Dit zou betekenen dat volgens hem het fenomeen ‘plaats’ achterhaald zou zijn en dat plaatsloosheid het niet te vermijden lot is van de stedelijke conditie. Tot de conclusie van een ‘plaatsloosheid’ is ook de antropoloog Marc Augé gekomen in zijn publicatie Non-lieux; introduction à
une anthropologie de la surmodernité (Parijs, 1992). Hij stelt dat een steeds groter deel van de ruimte betekenis in de klassieke antropologische zin ontbreekt, omdat niemand zich ermee verbonden voelt. Augé wijst op een overvloed aan ruimte, individualisering en tekens. Waarbij het laatstgenoemde slaat op het gegeven dat in de huidige maatschappij iedereen voortdurend met een stortvloed aan informatie te maken heeft. Deze drie vormen van overvloed tekenen de supermoderne conditie. Kenmerkend voor deze wereld zijn de plaatsen waarmee niemand een bijzondere binding heeft en die niet op een traditionele manier fungeren als ontmoetingsplaats. Augé noemt deze plekken niet-plaatsen (non-lieux). Augé definieert op antropologische wijze: “een plaats is een herkenbare plek, met identiteit, een plek die inzicht geeft in de relaties tussen haar bewoners, een plek waar de geschiedenis is neergeslagen”. 49 Volgens hem bestaat de wereld in toenemende mate uit dit soort niet-plaatsen, die vooral te vinden zijn op het terrein van de mobiliteit en consumptie. Veiligheid wordt niet langer geboden door sociale controle, maar door betaalde surveillance. Voorbeelden van dit soort plaatsen zijn vliegvelden, supermarkten, winkelcentra en hotels. Deze komen overal ter wereld voor en zien er overal hetzelfde uit. Naast Augé meent ook Paul Virilio dat steden steeds meer doorgangsruimten worden. Het zijn als het ware permanente transitieruimten. De stad verliest daarbij haar vorm en centraliteit. 50 Architectenbureau Onix uit Groningen stelt dat een gebouw veelal niet meer wordt ontworpen als een ruimte om in te bewegen, maar als een serie beelden die voorbij komen. In hun maNUfest, wachten op betekenis constateren ze: “Als in een computerspel roept de sequentie van beelden een gevoel op van verdwaald zijn in de generieke ruimte, die zich manifesteert als een oneindige aaneenschakeling van interieurs. De interieurs zijn naar binnen gekeerd; ze verhouden zich niet meer tot een omgeving. Ruimten 14
zijn niet meer verbonden, hebben geen centra en bieden niet langer de mogelijkheid tot oriëntatie.” 51 Als antwoord hierop zoekt Onix naar een omkering van het wonen, waardoor het als interieur weer connecties kan aangaan met de omgeving. “Dat kan een verbinding zijn met de directe omgeving, maar ook met plaatsen elders. Deze architectuur verbindt de traagheid van lokale plaatsen met de snelheid van globale ruimte, door middel van fysieke en mentale middelen”. 52 Op de vraag hoe dan wel alternatieven worden geboden voor het centrum dat niet meer centraal staat in een gebouw, gaan de schrijvers van Onix verder niet in. 3.1.3
context te maken heeft en in feite gewoon letterlijk geïmporteerd is. Ze wijzen er daarbij op dat het een keus is geworden van de consument om in een bepaald type huis te wonen om zo een bepaalde herinnering te koesteren. Als voorbeeld geven ze hierbij de Zweedse villa die wordt meegenomen uit Scandinavië na een heerlijke vakantie. Ook een sprekend voorbeeld is van architect Erik Seur van INBO architecten en stedenbouwers die in Houten woningen zelfs als “regiogebonden” 56 benoemt die hij zelf refereert aan vissershuizen van rond het IJsselmeer en waarin hij Noorwegen en Denemarken wil combineren.
Het beeld stemt niet meer overeen met de realiteit
Janny Rodermond stelt in een artikel over regionalisme in de Architect dat: “Veel zogenaamde regionale architectuur uitsluitend gebaseerd is op oppervlakkige waarneming van enkel geselecteerde stijlkenmerken. Deze zijn simpelweg te ontlenen aan geschiedenisboeken, monumentenatlassen of een eendaagse excursie in de omgeving van de bouwplaats. Voor een architectuur die van werkelijke architectonische betekenis is, zal het echter noodzakelijk zijn dat architecten zich verdiepen in de plaatselijke problemen en potenties”. 53 Zoals eerder aangegeven in de inleiding, is er ook kritiek vanuit de architectenwereld. Alex van de Beld van Onix architecten, tevens deelnemend architect aan het ontwerponderzoek, geeft aan dat het bij het onderzoek van belang is te vermijden “…woningbouw in de regio op te zadelen met een fetisjerend of historiserend beeld. Dan dringt zich vrij snel het idee van de authenticiteit op, als een hang naar het echte, het eerlijke, het vanzelfsprekende, dat uiteindelijk een even gevaarlijke valkuil voor de architect kan blijken als de rationele zoektocht naar regiospecificiteit”. 54 Waarom die rationele zoektocht een valkuil blijkt laat Onix vooralsnog buiten beschouwing. Schaap en Nio gebruiken het begrip “footloose bebouwing” 55 om aan te geven dat bepaalde bebouwing helemaal niets met de
Afbeelding 3: Woningbouwplan plan De Knip in Houten, www.inbo.nl
3.2 3.2.1
Dimensie: Tijd => verleden, heden en toekomst Zoeken naar oplossingen voor het probleem verleden en toekomst.
Een nieuwe vorm van verbondenheid met de regio zou zowel op fysieke als op sociale kwaliteiten gericht moeten zijn. Als legitimatie voor het begrip ‘regio’ stellen Schaap en Nio dat het begrip ‘streek’ een minder programmatische en progressieve 15
betekenis heeft. Ze verwijzen naar de ontwikkeling van en het voortbouwen op regionale cultuur. Als mogelijk antwoord op plaatsloosheid hebben in 1999 de vier ministeries van VROM, OCW, LNV en V&W de Nota Belvedère opgesteld waarin een respectvolle omgang met het cultuurhistorische verleden in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in Nederland wordt voorgestaan. Uitgangspunt is “behoud door ontwikkeling”. Zo werd het belang van cultuurhistorie bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen eindelijk erkend en op de politieke agenda gezet 57 . Opvallend is dat Schaap en Nio in dit in hun inleidend essay dit veranderd hebben in “behoud door vernieuwing”. Vermoedelijk hebben ze dit gedaan om zo het progressieve karakter van het ontwerponderzoek mede te versterken. Volgens Hans Ibelings is de genius loci van Norberg-Schulz “één van de motivaties geweest van het beleid dat de rijksoverheid onder de noemer Belvedère is gaan voeren”. 58 Bedoeling is dat rekening wordt gehouden met de karakteristieken van een bepaald gebied en dat zodoende de kwaliteit van de inrichting van Nederland wordt vergroot. Het is met nadruk geen wet, eerder een inspiratiebron en kwaliteitsimpuls voor toekomstige ontwikkelingen. Het beleid biedt ruimte voor interventie in de aangewezen Belvedère-gebieden. 3.2.2
Hedendaags traditionalisme
Bouwen naar historische voorbeelden is in de geschiedenis van de architectuur geen onbekend verschijnsel. Vooral in de negentiende eeuw werd het kopiëren of imiteren van bestaande gebouwen alom gewaardeerd. De omkeer kwam in het eerste kwart van de twintigste eeuw toen architecten van de Delftse School met een romantisch alternatief kwamen voor de negentiende-eeuwse neostijlen. 59 Men wilde terug naar de Europese stad van vóór de industrialisering en er
werd nostalgisch verwezen “naar het ideaalbeeld van een arcadische, harmonische samenleving” 60 . Het traditionalisme van de jaren twintig en dertig ontstond uit een zekere onvrede over de snel veranderende wereld die volgens hen door de industrialisatie was veroorzaakt; de opkomende verstedelijking en individualisering waren daar onder meer de gevolgen van. Ook het argument dat je het wiel niet opnieuw moet willen uitvinden werd verwoord door architect en stedenbouwkundige Grandpré Molière. Hij zei: “dat als er eenmaal gebaande paden zijn, het vanzelfsprekend is dat je er niet mee begint om nieuwe wegen door het veld te banen. Hoe en waarom die paden precies zijn ontstaan doet er niet zoveel toe, ze zijn er nu eenmaal en dat is voldoende reden om ze te volgen”. 61 Volgens Ibelings is “de essentie van elk traditionalisme dat conventies en gewoontes de basis zijn voor architectonische ontwikkeling, waarbij niet het streven naar vernieuwing voorop staat, maar de aansluiting bij het voorgaande, niet de discontinuïteit maar continuïteit”. 62 Het verleden en de traditie zouden centraal moeten komen te staan. Er werd bij het ontwerpproces relatief veel aandacht besteed aan de beleving van het individu en de invulling van de openbare ruimte, die als belangrijke aspecten voor de leefomgeving werden beschouwd. Men stond een kleinschalige, ambachtelijke en eenvoudige architectuur voor waarbij traditionele materialen werden toegepast, wat resulteerde in de typische Hollandse baksteenarchitectuur. Er was geen sprake van het willen imiteren van voorbeelden uit het verleden. De traditionalisten wilden juist aansluiten op het bestaande, wat zwaarder woog dan het streven naar vernieuwing. 63 Zo heeft Rob Krier de karakteristieke kenmerken van een oud Brabants dorp, let wel: die karakteristieken die híj met een oud Brabants dorp associeerde, gebruikt om Brandevoort de sfeer van een dorp te geven. De wijk is geen letterlijke kopie van een bestaand dorp maar is geconstrueerd uit bestaande en nietbestaande beelden. Brandevoort ziet er oud uit, maar het nieuwe 16
beeld is geïdealiseerd en geabstraheerd naar een verloren gegaan beeld uit het verleden. Daardoor is er feitelijk sprake van een valse beleving van authenticiteit en originaliteit door de hedendaagse bewoner, maar wat mogelijk niet als zodanig door de bewoner wordt ervaren. 3.2.3
Reconstructie en belang van het beeld
In de al eerder geciteerde radio uitzending van ‘De avonden’ wijst Schaap op twee valkuilen bij het restaureren van een vervallen gebouw of krot. Aan de ene kant het gevaar het oude gebouw te verheerlijken, weer strak te trekken en zo weer als nieuw te maken waarbij een zogenaamde ‘botox-architectuur’ ontstaat. Aan de andere kant is er het gevaar -bij nieuwbouw op dezelfde plaats- dat het gebouw na algehele sloop weer geheel nieuw wordt herbouwd. 64 Dit komt door het nostalgische verlangen naar een gebouw dat niet meer bestaat. Soms lijkt het geïmiteerde ‘echter’ over te komen dan het origineel en is daardoor als het ware hyperréel, om de bekende term van de Franse filosoof Jean Baudrillard te gebruiken. Wim Denslagen haalt in zijn boek Romantisch modernisme Baudrillard aan om te verklaren dat het imiteren van bestaande vormen niet per definitie slecht hoeft te zijn. Volgens Denslagen is nabootsing in de architectuur “een eerbetoon aan het origineel en de herhaling een ‘feest der herkenning’ “, want “..().. iets van de schoonheid van het origineel straalt altijd af op de nabootsing en daaraan ontleent deze haar waarde. Dat geldt voor de kopie, maar ook voor de emulatie, de vrije navolging met als doel het nagevolgde te evenaren. Dit laatste behoorde tot de artistieke conventies van het classicisme”. 65 Een groeiend aantal ontwerpers maakt tegenwoordig gebruik van al bestaande gebouwtypologieën voor hun nieuwe ontwerpen. Volgens architect Sjoerd Soeters is het letterlijk neerzetten van een metafoor om een bepaalde sfeer te creëren dé manier om de kracht ervan uit te drukken. De vraag is echter in hoeverre de verwijzing naar een bepaald beeld waar de metafoor van is
afgeleid nog voldoende uitdrukking heeft in de nieuwe versie. Volgens Soeters is de associatie die een beeld of een vorm oproept bij mensen echter al voldoende om het gewenste effect te bereiken. Dit komt overeen met wat Bart Verschaffel beweert, namelijk dat het in de architectuur niet hoeft te gaan om de echtheid, maar om de geloofwaardigheid van het gebaar. 66 Wanneer een gebouw in meerdere opzichten, bijvoorbeeld in de detaillering en de vormgeving op een middeleeuws vestingstadje lijkt, zullen mensen het ook sneller associëren en interpreteren als een vestingstadje. Gebruikmaken van beeldbepalende stijlkenmerken kan voldoende zijn om een gevoel van herkenning, ofwel gevoelens van nostalgie, en daarmee sfeer bij mensen op te roepen. Daarnaast kan reconstructie een therapeutische werking hebben. Zo is in het Duitse Dresden in de Tweede Wereldoorlog de bekendste stadsicoon, de Frauenkirche, geheel verwoest. Recent is deze weer aan de hand van oude foto’s geheel gereconstrueerd. Uiteraard is hierom heel veel te doen geweest.
3.3
Conclusie van hoofdstuk 2 en 3
Algemeen Concluderend kan worden gezegd dat er momenteel in Nederland hoofdzakelijk twee houdingen zijn ten aanzien van regiospecifieke architectuur. Algemeen kan zeker gesteld worden dat er kennelijk een sterke behoefte bestaat aan een (nieuwe) identiteit en een terugkerende houding naar de regio, maar anderzijds ook juist daarbuiten. De duidelijkste houding naast het idee van regiospecifieke architectuur blijkt de hedendaags traditionele architectuur. Beide zijn gericht om in te spelen om het sociaal-geografische begrip regio maar wel op totaal verschillende wijzen. Opmerkelijk is het fundamentele verschil in omgang met de dimensies ‘plaats’, ‘tijd’ 17
en ‘identiteit’. Zo legt de regiospecifieke architecturale houding van Schaap en Nio in eerste instantie de nadruk op abstracte en nieuwe betekenissen in het heden, zonder symboliek die direct gekoppeld is aan het verleden. Echter blijkt uit meerdere projecten van het ontwerponderzoek dat wel degelijk gebruik kan worden gemaakt van het historische elementen, voornamelijk beperkt tot de gebouwvorm en typologie. Zo gaat DAF architecten uit van het traditionele Twentse boerenerf uit nostalgische overwegingen. Wel is een belangrijk verschil met hedendaagse traditionele architectuur dat regiospecifieke architectuur ook zoekt naar een relatie met onderliggende landschappelijke en stedenbouwkundige elementen en/of cultureel(historische) elementen. Opvallend is hierbij de drang naar eerlijke architectuur. Hedendaagse traditionele architectuur zet juist in op historiserende middelen om herkenbaarheid te verkrijgen ten dienste van de consument. Daartegenover staat (niet-plaatsgebonden) modernisme dat vooral herkenbaar is aan plaatsloosheid en de houding dat nietplaatsen steeds meer de overhand zullen krijgen. Kennelijk zijn er zeer verschillende benaderingen gerelateerd aan het idee van regiospecifieke architectuur en worden de dilemma’s en valkuilen niet door elke benadering zo ervaren. De term ‘regiospecifiek’ lijkt daarom ongelukkig gekozen, gezien de verwarring en de fundamentele verschillen in denken die het met zich meebrengt. Zo stelt Vollaard zelfs dat regiospecifiek bouwen een tautologie is en dat alle vormen van bouwen per definitie in een bepaalde mate regiospecifiek zijn. Verder willen Schaap en Nio met het idee van regiospecifieke architectuur teruggrijpen op of in ieder geval behouden van het idee van een regionale cultuur om daarop voort te bouwen. Dit is eigenlijk ook een vorm van nostalgie, omdat ze daarmee verwijzen naar het verleden van voor de industriële revolutie waarbij regio’s nog zeer sterk verschilden. Ze zien daarbij kennelijk toch een mogelijkheid in een regio, deels bestaande uit
moderne heterogene gebouwen, specifieke tastbare en/of niettastbare elementen te gebruiken voor een nieuwe architectuur. Het voorgaande roept nieuwe vragen op die in deze scriptie niet worden behandeld. We noemen ze slechts: - In hoeverre is diversiteit nodig om te kunnen spreken van regiospecifieke architectuur? - Welke rol speelt de factor tijd in het feit of iets als vanzelfsprekend kan worden gezien? De tijd vormt het geheugen van een plek en deze krijgt zo pas betekenis. Architectenbureau Onix maakt de kantekening dat het idee van regiospecifieke architectuur vooral berust op bouwen in de directe omgeving. Daarbij hoeft niet altijd sprake te zijn van regiospecifiek bouwen; Onix spreekt over regiogeneriek bouwen. Hier komen we op de vraag of het woord ‘regio’ niet meer verwarring schept dan duidelijkheid. Onix bijvoorbeeld geeft aan dat op verschillende schaalniveaus gekeken kan worden dus niet per definitie een specifiek element uit de regio hoeft te worden gebruikt. Architecturale houdingen in hun onderlinge verband In het voorgaande hebben we twee redeneringen ontwikkeld over respectievelijk ‘plaats’ en ‘tijd’ en hoe de ontwerper daarmee omgaat. Het streven van regiospecifieke architectuur is om valkuilen in dat omgaan te vermijden dan wel om een ander antwoord te vinden dan bestaande benaderingen bieden. Zowel ten aanzien van plaats als ten aanzien van tijd zijn extreme benaderingen denkbaar: • •
plaatsgebonden versus plaatsloos gericht op het verleden versus gericht op heden en toekomst.
Met plaatsgebonden bedoelen we de verbintenis van een plek met een centraal geografisch punt wat in de schaalorde (van lokaal tot globaal) aan de kant van het lokale moet worden 18
gezocht. Het is mogelijk een plek te relateren aan tastbare (bijv. landschappelijke, topografische) elementen, maar ook aan niettastbare elementen (bijv. cultureel en maatschappelijk) of in de combinatie van beide soorten elementen. Een van de fundamentele verschillen tussen de architecturale houdingen zit in de interpretatie van het begrip plaats. Bij interpretatie van ‘plaats’, gerelateerd aan tastbare en niet-tastbare elementen op hoger schaalniveau, is steeds meer sprake van het globale en van plaatsloosheid. De identiteit van de plaats is dan zeer pluriform en niet meer aan te duiden. Op hoe deze combinatie werkt, wordt in deze scriptie niet verder ingegaan. Een ander fundamenteel verschil tussen de houdingen zit in de omgang met tijd waarin de betekenis ontstaat die architectonische elementen verkrijgen. Met gerichtheid op verleden bedoelen we de manier van omgaan met en betekenis van architectonische elementen zoals die in het verleden betekenis verkregen hebben. Er blijkt een groot verschil in interpretatie van hedendaagse architectonische elementen en hun feitelijke betekenis. Hiermee zijn twee dimensies benoemd die in hun combinatie vier architecturale aanduiden. Het volgende schema laat de houdingen in hun onderlinge verband zien. Tijd Gericht op Verleden
Gericht op heden/toekomst
Plaatsgebonden
Reconstructief
Regiospecifiek
Plaatsloos
Hedendaags traditioneel
(niet-plaatsgebonden)
Plaats Modernistisch
Tabel 3: Architecturale houdingen ten aan zien van plaats en tijd
De vier houdingen als zijn volgt te typeren in relatie tot ‘tijd’ en ‘plaats’. Reconstructief Deze houding is genoemd om de volledige plaatsgebondenheid vanuit de tastbare kant te benaderen. Deze is geheel gericht op het verleden. Het uitgangspunt is datgene wat er ooit is geweest. De opgave is dat zo goed mogelijk, liefst perfect, weer terug te brengen. Als sprekend, zij het extreem voorbeeld: de al eerder genoemde Frauenkirche in Dresden die bij het beruchte bombardement in 1945 is verwoest en die in 2003 geheel in de oude staat is herbouwd. Kritiek van ‘klakkeloos kopiëren’ kan worden beantwoord door te wijzen op het therapeutische effect dat de ontwerper vanuit deze houding kan bereiken en dat kan, ondanks kritiek, als een niet gering pluspunt worden aangemerkt. Hedendaags traditioneel Vanuit deze houding wordt het gegeven bestaande en tastbare genegeerd en komt de nadruk op het niet-tastbare: op geschiedenis, desnoods een geconstrueerde geschiedenis. Een bepaalde ontwikkeling wordt terzijde geschoven en vervangen door een benadering gericht op het verleden. Hierin ligt het verschil met de reconstructieve houding. Kenmerkend is het gebruik van ornamenten alsof ze vandaag nog steeds worden gemaakt bijvoorbeeld van gietijzer of gips, desnoods nu van kunststof. Tegenover de te verwachten kritiek van ‘kitsch’ en vervalsing staat het gegeven dat veel consumenten vaak heel gecharmeerd zijn van deze benadering die tegemoet komt aan nostalgisch verlangen. Een voorbeeld is Brandevoort. (Niet-plaatsgebonden) modernistisch De modernistische houding is wellicht het moeilijkst te omschrijven, vanwege de vele nuances. Een fundamenteel kenmerk van de niet-plaatsgebonden modernistische houding is plaatsloosheid zowel in tastbare als in niet-tastbare zin. We doelen hier uitdrukkelijk niet op het begrip ‘supermodernisme’ van Ibelings, omdat dit ook te verwarren is met een ‘postmoderne’ 19
houding die wel de neiging heeft tot een relatie met de historische en geografische context. De (niet-plaatsgebonden) modernistische houding is gericht op het heden en toekomst vanuit vernieuwingsdrang. Uitgaan van betekenissen uit het verleden is niet aan de orde. Functionaliteit en eenvoudige vormen staan voorop. Betekenis wordt niet ontleend aan een band met de vertrouwde omgeving of het verleden, maar ontstaat in de confrontatie met abstracte ruimten. Dat komt tot uiting in de uniformiteit van het eindeloos herhalen van gebouwtypen. Een voorbeeld is een vliegveld als Schiphol. Regiospecifiek Deze benadering zoekt een ander antwoord dan de drie hiervoor staande. Vanuit deze houding is de vraag aan de orde hoe aan de plaats recht te doen (dus niet als niet-plaatsgebonden modernistisch antwoord plaatsloos te zijn) maar een nieuwe of bestaande relatie te hebben met de regionale cultuur en of landschappelijke elementen. Daarbij wordt uitgegaan van hedendaagse programma’s en typologieën en dus niet van teruggrijpen naar het verleden vanwege het beeld (in de richting van reconstructie) of zelfs tegelijk de binding met de plaats te verliezen (en dan te vervallen in het hedendaags traditionele gedachtegoed). Afrondend: in de praktijk zal het vaak zo zijn dat een van de vier houdingen om allerlei redenen in een gerealiseerd bouwwerk niet tot in het extreme is doorgevoerd. Het concrete resultaat kan wel worden geanalyseerd in de termen die we hierboven met elkaar in verband hebben gebracht. Dan dus wordt onderzocht welke architecturale houding dominant is of welke mix van houdingen in het bouwwerk te herkennen is. Hierdoor is na te gaan in welke mate de ambitie om regiospecifiek te zijn ook echt is gelukt. Dit wordt gedaan in het volgende hoofdstuk: drie in de praktijk gerealiseerde projecten die mogelijk als ‘regiospecifiek’ zijn aan te merken, worden geanalyseerd met behulp van het bovenstaande begrippenkader. 20
4.1 4
De projecten
Analyse: Regiospecifiek bouwen anno 2007
In dit hoofdstuk worden drie woningbouwprojecten geanalyseerd. Doel van de analyse is om te onderzoeken in welke mate deze projecten als regiospecifiek te bestempelen zijn door ze te plaatsen binnen het kader van de architecturale houdingen wat in het vorige hoofdstuk is ontwikkeld. Bekeken wordt de omgang met de dimensies ‘tijd’ en ‘plaats’ waarbij aan de hand van de typeringen van de architecturale houdingen worden getoetst en hoe het ontwerp te plaatsen valt binnen deze groep houdingen. De projecten hebben alledrie in diverse architectuurpublicaties gestaan waarbij opvalt dat de architect beoogde een relatie met de (directe) context aan te gaan zonder daarbij te vervallen in historiserend bouwen. De architecten laten zich niet uit over het idee van regiospecifieke architectuur volgens Schaap en Nio omdat de woningen deels al gebouwd waren voor de publicatie uitkwam met het ontwerponderzoek. De onderdelen zijn verdeeld in tastbare en niet-tastbare thema’s. Interessant is om inzicht te krijgen hoe de woningen ten opzichte van elkaar gesitueerd zijn en een relatie aangaan met de omgeving. Bij het onderdeel locatie wordt beschreven waar en hoe de woningen staan. In het onderdeel landschappelijke en stedenbouwkundige context wordt kort ingegaan op de tastbare karakteristieken van het gebied. In het onderdeel typologie beschrijf ik het type woning en de kenmerken. De vorm van de woningen en materialen worden ook apart behandeld. Een apart onderdeel met de niet-tastbare elementen is de maatschappelijke en culturele context. Aangezien dit van wezenlijk belang voor het idee van regio specifieke architectuur kan zijn, kijken we ook naar deze metafysische aspecten.
Project 1: Dijkwoningen in Papendrecht (2003) van Kingma Roorda architecten Locatie: De Visschersbuurt is een lange bochtige straat op de dijk aan de Kooihaven in Papendrecht. Aan de dijk staan tevens bedrijfsgebouwen, buitendijks gelegen aan een haven. Binnendijks, achter de huizen, loopt een wandelpad en daar weer achter is een woonwijk gesitueerd.
Landschappelijke en stedenbouwkundige context: De dijk moest worden verzwaard, waarbij bestaande huizen moesten worden afgebroken. Het landschap heeft zowel een stedelijk als een industrieel karakter. Typologie: In schaal en vorm zijn de woningen zeer herkenbaar als type dijkwoning. Vernieuwend is de mogelijkheid om op verschillende manieren aanbouwen, serres en dakkapellen aan de achter- en zijgevel toe te voegen. Verder bestaat de mogelijkheid de huizen op te vijzelen bij een eventuele toekomstige dijkverhoging. Er blijken zes verschillende varianten te zijn, uitgaande van een basisvorm (grijs). De hoofdingang is aan de straatzijde en op de begane grond is bij alle varianten de hal met toilet op dezelfde manier geplaatst. Ook de trap en badkamer maken deel uit van het basisdeel. Vorm: De huizen staan dwars aan de straat en hebben een zadelkap. Opvallend zijn de uiteenlopende aanbouwen, serres en dakkapellen aan de achterzijde. De voorgevel kenmerkt zich door een lage gootlijn. Aan deze zijde zijn standaard op de verdieping twee dakkapellen geplaatst.
21
Pr oj ect :Di j kwoni ngen i n Papendr echt-Ki ngmaRoor daar chi t ect en
Vi s s c her s buur t ;z ui dwest el i j k er i c ht i ng Vi s s c her s buur ti nnoor doos t el i j k er i c ht i ng
N Kooi hav en
s i t uat i e BenedenMer wede
Di j k hui s
wandel pad
N
z i chtopKooi hav en
woonwi j k
Pr oj ect :Di j kwoni ngen i n Papendr echt-Ki ngmaRoor daar chi t ect en
z i j gev elt y pe1
bas i s woni ngt y pe6
v i j z el
z i j gev el t y pe3
ac ht er gev el t y pe1
z ol der
v er di epi ng
door s nede
s c haal 1: 500
beganegr ond 1
2
3
4
5
6
Materialisering: De gevels zijn deels van baksteen, deels van gepotdekselde houten planken. Kenmerkend zijn de wit geschilderde kozijnen. Aan de straatzijde heeft de gevel een uniform karakter terwijl deze juist aan de achterzijde vanwege de vele soorten uitbouwen en terrassen een meer informeel karakter heeft. Maatschappelijke en culturele context: De woningen zijn door de bewoners op maat te maken en zijn vermoedelijk in particulier bezit.
Project 2: Woningen in Oud-Empel (2007) van Hilberink Bosch architecten Locatie: Oud-Empel is een typisch Brabants dijkdorp even ten noorden van Den Bosch aan de Maas gelegen, dat uit slechts 22 huizen bestaat. Op de plek van de nieuwe woningen stond bebouwing die is afgebroken. Landschappelijke en stedenbouwkundige context: Het landschap kenmerkt zich door het dijklichaam met aan de buitenzijde een soort uiterwaard met relatief veel nat grasland en vervolgens de rivier de Maas. Er staat tamelijk veel groen op de dijk. Het karakter van het terrein binnendijks is vrij open met ook veel grasland. Typologie: Kenmerkend aan de bebouwing van het dorp is dat op de dijk (aan de buitendijkse kant) een kleiner type bakstenen huizen staat. Lager (aan de binnendijkse kant) staat een groter type bebouwing waaronder ook boerenschuren.
Type 1: Herenhuis Opvallend is de centrale hal met trappenhuis en vier slaapkamers. In de woonkamer is rekening gehouden met uitzicht vanuit een erker over het grasland in zuidelijke richting. Het huis heeft twee verdiepingen. Type 2 & 3: Stalwoning a&b Stalwoning a kenmerkt zich door een kelder en is deels gebouwd in het talud van de dijk. Hierin zijn zes slaapkamers gesitueerd. Kenmerkend is de grote woonkamer op het zuiden met een groot terras. De hoofdingangen zijn gelegen aan het erf. De afmetingen van de stalwoningen zijn vrijwel identiek. Bij stalwoning b is de kop grenzend aan de straat maar de hoofdingang is aan het erf. Type 4: Schuurwoning Deze woningen zijn lager gelegen op het terrein. Ze zijn niet direct toegankelijk aan de straatzijde. Vorm: Type 1: Herenhuis De zadelkap met twee grote schoorstenen aan kopse zijden is heel opvallend, net als de vijf dakkapellen aan beide zijden van het dak. Zeer herkenbaar en aansluitend in schaal en vorm is dit type huis aan de straat gelegen. Type 2&3: Stalwoning a&b Beide hebben een heldere en eenvoudige vorm met zadelkap. Typerend is het de overkapping bij de ingang en het terras.
24
Pr oj ect :W oni ngen i n OudEmpel-Hi l ber i nken Bosch ar chi t ect en
Empel sedi j k
zi chtopdeMaas
Empel sedi j k
Empel sedi j k,zui del i j ker i cht i ng
Maas A1
OudEmpel
DenBos c h
N
Boer ener f
Pr oj ect :W oni ngen i n OudEmpel-Hi l ber i nken Bosch ar chi t ect en
k j i ed s l pe Em
s t al woni ngb
st al woni ngb s c huur woni ng
her enhui s st al woni nga
schuur woni ng s t al woni nga ges l ot env l ak z i cht l i j n i ngang s c haal :1: 500 her enhui s
N
Type 4: Schuurwoning Deze bestaat uit twee smalle volumes met een zelfde zadeldak verbonden door een gang met platdak.
Landschappelijke en stedenbouwkundige context: De wijk is opgezet aan de rand van de Haarlemmermeerpolder met zijn vlakke landschap en brede verkaveling.
Materialisering: Type 1: Herenhuis Kenmerkend is het gebruik van de bakstenen gevels en schoorstenen waarbij een gefelst zinken dak is toegepast.
Typologie: Alle vier typen woningen hebben een vierkante plattegrond met minimaal twee gesloten zijden. Eén zijde is dan open met veel glas. Kenmerkend aan de vrijstaande woningen is de niet centrische situering van het trappenhuis en sanitaire voorzieningen. Bij de twee-onder-één-kapwoningen zorgen deze juist voor een scheiding in de woning waarbij aan beide zijden kamers zijn gesitueerd. Bij de vier-onder-één kap woningen geldt dezelfde positie ten opzichte van het geheel. Het grote woongebouw bestaat uit zestien huurwoningen, verschillend in grootte.
Type 2&3: Stalwoning a&b De houten draagconstructie is duidelijk zichtbaar in de langsgevel waarbij de kopgevels uit baksteen zijn gebouwd. Het meeste glas is toegepast bij de langsgevels. Opvallend is een zinken strook en heeft verder een pannendak. Type 4: Schuurwoning De schuur met het woongedeelte is aan drie zijden zeer transparant. Het andere deel bestaat juist uit een zeer gesloten bakstenen gevel. De daken zijn bedenkt met gefelst zink. Maatschappelijke en culturele context: Pierijn van der Putt stelt in de Architect dat dorpen als Oud-Empel snel vergrijzen. De nieuwe woningen trekken jonge gezinnen aan en dragen dus bij aan verjonging van het dorp 67 .
Vorm: De vorm is monolithisch waarbij de kap aan vier zijden naar elkaar toeloopt. Het grote woongebouw is in tweeën gedeeld waarbij een soort spleet door de massa de doorgang vormt voor de ontsluiting. Materialisering: De gevels zijn met leien bedekt. Rondom zijn de kozijnen bedekt met kunststof. Opvallend is het uniforme oranjeachtig kleurgebruik.
Project 3: Woningen in Vijfhuizen (2001) van Marlies Rohmer Locatie: De wijk Stellinghof is een Vinex-locatie in het dorp Vijfhuizen ten zuidwesten van Haarlem. De wijk is verdeeld in acht clusters met verschillende typen woningen. Twee van die clusters, ontworpen door Rohmer, zullen we behandelen. Deze zijn verdeeld in zestien en achttien sculpturale massa’s. Een cluster bestaat één groot herkenbaar woongebouw met daarom heen losse vieronder-één-kap-, twee-onder-één-kap en vrijstaande woningen.
Maatschappelijke en culturele context: De vrijstaande woningen zijn bedoeld als dure koopwoningen. De andere typen zijn als middeldure en premiekoopwoningen op de markt gebracht. In het grote woongebouw zijn sociale huurwoningen ondergebracht 68 .
27
Pr oj ect :W oni ngen i n Vi j f hui zen -Mar l i esRohmer
z i chtv anafs peel wi j de
v i er onder éénk apwoni ng( l i nk s )
v r i j s t aandewoni ng
s oc i al ehuur woni ngen
3dbeel d
s c haal :1: 10000
N
t weeonder éénk apwoni ng( r ec ht s )
Vr i j st aandewoni ng
soci al ehuur woni ngen
t weeonder éénkap
N vi er onder éénkap
4.2
Conclusie: plananalyse
Bij elk van de drie projecten is uitgegaan van een bestaande typologie en is deze getransformeerd naar een nieuw bruikbaar type. Er zijn duidelijke verschillen in de vertaalwijze. 4.2.1
Dijkwoningen in Papendrecht:
Typerend aan deze woningen is dat ze zeer herkenbaar zijn als dijkwoning. Dit komt in het bijzonder tot uiting in kleuren, schaal en vorm. Vervreemdend werken de uitbreidingen zoals dakkapellen en uitbouwsels. Vanuit de reconstructie gedachte kan worden concludeerd dat er weliswaar dijkwoningen hebben gestaan en dus in die zin wel zijn herbouwd, maar dat absoluut geen sprake is van een kopie. Toch is er ook wel iets van een hedendaags traditionalistische houding te bespeuren in met name de rode kleur en de houten gepotdekselde gevel evenals in de daklijst. Ook is er sprake van modernistische kenmerken wat blijkt uit de uniforme uitstraling vanaf de straatzijde. Het regiospecifieke zit vooral in de manier waarop de woningen zich aan de dijk hebben ‘geworteld’. En waarbij zelfs de mogelijkheid bestaat de woningen op te vijzelen bij een eventuele dijkophoging. Echt typologisch vernieuwend zijn ze in beperkte mate, zo hebben de woningen nog steeds een vrij traditionele plattegrond. 4.2.2
Woningen in Oud-Empel:
De stalwoningen zijn vanaf het boerenerf niet als zodanig te herkennen. Het huis met de twee schoorstenen daarentegen is van verre, helemaal vanaf de snelweg A2, duidelijk herkenbaar. Van reconstructie is geen sprake. Ook hier zijn woningen gebouwd op plaatsen van vroegere bebouwing. De twee overgedimensioneerde schoorstenen en de voordeur van het herenhuis zouden als hedendaags-traditionele uitingen kunnen worden opgevat. Echter het materiaalgebruik is modern te noemen. Tevens zijn er modernistische thema’s op te merken zoals in de transparantie en collectiviteit van het erf. Het
regiospecifieke zit voor een deel in de herkenbare schaal van de bebouwing, behoud van de diepe verkaveling en visuele relaties met de tuin en het landschap. Woonhuizen, ontworpen voor jonge gezinnen, lijken vanuit een regiospecifieke gedachte een legitiem thema indien dit gekozen is als doel tegen vergrijzing in de dijkdorpen. Echter het zijn grote huizen waarvan bijvoorbeeld stalwoning-a maar liefst zes slaapkamers heeft en dus niet voor jonge gezinnen bestemd lijkt. De schuurwoning is het meest getransformeerd en kan ook typologisch gezien als vernieuwend worden ervaren, want een schuurwoning verdeeld in twee schuren, is bijzonder. 4.2.3
Woningen in Vijfhuizen:
Deze woningen zijn gebouwd op een Vinex-locatie. Ze zijn op zichzelf gezien zeer herkenbaar vanwege de monolithische vorm. Van reconstructie is geen sprake want er heeft geen eerdere bebouwing gestaan. Er zijn duidelijk geen hedendaagstraditionele thema’s gebruikt. Er is gebruik gemaakt van leisteen en dat heeft als zodanig niets met enig materiaal uit de omgeving te maken. De huizen hebben een vrij uniform karakter en daarmee meer een modernistische inslag. Typologisch gezien zijn de woningen bijzonder, want ze hebben slechts aan één zijde per kamer daglicht. Randvoorwaarden uit het masterplan waren landelijke kenmerken en een dorps karakter. 69 Volgens Borch en Tilman zouden de clusters met ‘stolpboerderijen’ bijdragen aan een ‘dorpse uitstraling’ 70 . Dit blijkt ver te zoeken gezien de hoge dichtheid en vooral nietszeggendheid van het centrale gebouw wat toch geen centrale sociale functie heeft zoals een kerk. Verder is het idee van een stolpboerderij zeer geabstraheerd, niet meer herkenbaar en zelfs vervreemdend. Dit is een legitiem uitgangspunt maar met de eigenheid van het polderlandschap wordt op deze manier weinig gedaan. Uit de analyse naar zichtlijnen blijkt dat de woningen juist naar binnen zijn gekeerd. De vraag is zelfs of stolpboerderijen in feite niet geheel vreemd zijn aan de Haarlemmermeer; ze komen voort uit een noordelijker deel van Noord-Holland en zijn dus op deze locatie in feite ‘footloose’. 30
4.3
Samenvattend en concluderend overzicht van hoofdstuk 4
Onderstaand overzicht (tabel 4) geeft de mix van ontwerphoudingen per project die uit de voorgaande analyse naar voren komt. Hieruit kan worden geconcludeerd, zij het voorzichtig, dat een combinatie van een modernistische en een hedendaags traditionele houding leidt tot een regiospecifieke houding.
Project
Papendrecht
Oud-Empel
Vijfhuizen
Reconstructief
-
-
n.v.t.
Hedendaagstraditioneel
++
+
0/+
(niet-plaatsgebonden) Modernistisch
+
+
++
Regiospecifiek
0/+
0/+
0/-
Houding
Tabel 4: De drie geanalyseerde projecten, onderling vergeleken voor wat betreft hun mate van regiospecificiteit. Legenda: - , 0/+ , + , ++ = houding is resp. niet aanwezig, enigszins aanwezig, aanwezig, sterk aanwezig
verschijningsvorm laat een hedendaags-traditionele houding zien vanwege het herkenbare materiaalgebruik. Het materiaalgebruik en de thematiek bij de woningen in OudEmpel laten een moderne inslag zien. De weerstand tegen ongefilterde uniformiteit komt wel enigszins tot uiting bij deze woningen gezien de variëteit aan typologieën en verkaveling. Dat is maar nauwelijks het geval bij de stolpwoningen in Vijfhuizen. Hier is sprake van een kunstmatig gebouwd dorp dat zeker niet berust op een geconstrueerde geschiedenis vanuit hedendaags-traditionele houding. Bij de stolpwoningen ontbreekt de verbinding met de locatie. Er is niet ingegaan op de verkaveling of enig bestaand landschappelijk thema maar ook niet op een specifieke problematiek van de regio. Kortom, bij elk van de drie projecten ontbreekt het vooral aan vernieuwende culturele en programmatische uitgangspunten uit het heden wat een wezenlijk onderdeel vormt van het idee van regiospecifieke architectuur. Wel kan gesteld kan worden dat dit op kleiner schaalniveau is gedaan. Ook aan de weerstand tegen ongefilterde uniformiteit wordt nauwelijks gehoor gegeven. Eigenlijk blijken de projecten dus op een te klein schaalniveau gekozen te zijn en hebben ze nauwelijks betekenis in de regionale maatschappelijke en culturele context maar eerder in de directe landschappelijke en stedenbouwkundige context.
De dijkwoningen in Papendrecht lijken enige weerstand te bieden tegen ongefilterde uniformiteit door het bieden van aanbouwmogelijkheden om zo keuzevrijheid te geven aan de bewoner. Maar bij deze woningen blijkt geen duidelijke aanknopingspunt aan regionale cultuur of programma. De
31
5
Eindconclusies
Tekenend voor het begrip regiospecifieke architectuur is de grote verwarring die dit oproept. Het idee dat regiospecifieke architectuur een geheel nieuwe gedachte is, lijkt vooralsnog een te stap te ver. De onderzochte projecten in de regio blijken nog niet duidelijk in programmatisch opzicht een nieuwe eigen identiteit te kunnen ontwikkelen met betrekking tot de regio, terwijl dat wel de hoofdinzet was volgens Schaap en Nio. De geanalyseerde projecten spelen zeker in op de directe omgeving en transformeren een bestaand en herkenbaar type zoals dijkwoningen(Papendrecht), dorpshuizen (Oud-Empel) en stolpwoningen (Vijfhuizen) naar een nieuw functioneel type inspelend op hedendaagse wensen. Het kritisch regionalisme blijkt overigens grotendeels dezelfde uitgangspositie te hebben als regiospecifieke architectuur alleen de maatschappijkritische houding komt in de laatste niet naar voren. Kritisch regionalisme blijkt een stuk fundamenteler te zijn dan regiospecifieke architectuur. Het zet meer in op het tektonische en tactiele in de architectuur om betekenis te scheppen. Critici van het kritisch regionalisme hekelen vooral het gebrek aan uitgevoerde projecten, maar bij regiospecifieke architectuur bestaat net zo goed het bezwaar dat ook hiervan nog geen heldere uitgevoerde voorbeelden bestaan. De voorstanders van de regiospecifieke benadering lijken trouwens de term kritisch regionalisme te mijden vanwege de kennelijk negatieve ondertoon die daarin doorklinkt. De regiospecifieke architectuur is in de uitgevoerde en in deze scriptie geanalyseerde projecten vooralsnog een zwak compromis. De verwarring die ontstaat binnen de grenzen van de regionale schaal zouden beter gedefinieerd moeten worden. Dit is lastig zoals blijkt uit het ontwerponderzoek regiospecifieke architectuur. Dat betekent dat er kritisch naar een nieuwe term gezocht moet worden die meer recht doet aan de directe context
van de bouwlocatie. Of er moet eerst worden gezocht op landschappelijk schaalniveau naar bepaalde regiospecificiteit om daarop vervolgens voort te bouwen op stedenbouwkundig en architectonisch niveau. Schaap en Nio geven aan dat er bij diverse stedenbouwkundige plannen kritisch is omgegaan met de regio 71 , daarom is het opmerkelijk dat er voor het ontwerponderzoek niet is gekozen om juist daar te zoeken naar locaties voor een regiospecifieke architectuur. Het in deze scriptie ontwikkelde kader van architecturale houdingen zou nog kunnen worden versterkt door meer projecten te analyseren waardoor meer houdingen naar voren komen en deze te toetsen zodat een fijnmaziger systeem van criteria kan ontstaan. Belangrijk is om ook dan de dimensies tijd en plaats te handhaven. Ook zou in vervolgonderzoek nog nader gekeken kunnen worden naar de maatschappelijke en culturele context omdat die ook deel uit maakt van de mogelijkheden van regiospecifieke architectuur. Gezien het vervreemdende karakter van regiospecifieke architectuur valt zeker te verwachten dat deze niet altijd door de gebruiker of toeschouwer wordt herkend. De grens tussen vanzelfsprekend en vervreemdend ligt zeer nauw. De factor ‘tijd’ lijkt een fundamenteel onderdeel voor de hechting van een plaats in het geheugen van de locatie. In geval van een vervreemdend ontwerp zal de tijd moeten leren of dit zich kan hechten en nieuwe betekenis kan krijgen. Naarmate iets vanzelfsprekender lijkt kan het sneller hechten bij mensen. De vraag of men zich moeten kunnen identificeren met een locatie om zich ergens thuis te kunnen voelen, blijft vooralsnog een interessant onderwerp in het architectuurdebat.
32
Literatuurlijst
Onix, Wachten op betekenis, manNUfest voor een authentieke architectuurervaring, NAi Uitgevers, Rotterdam, 2005
Onderzochte projecten: Papendrecht > (P) ; Oud-Empel > (O-E) ; Vijfhuizen > (V)
Boeken Barbieri, S. U. et al, Honderd jaar Nederlandse architectuur, 19012000.Tendensen, hoogtepunten, Sun, Nijmegen, 1999
Artikelen, boekbijdragen Assche, K.A.M. van, ‘Iets dorps in Vijfhuizen’. Blauwe Kamer, 3, (2004), p. 62-65
Canizaro, V.B., (ed.), Architectural regionalism, collected writings on place, identity, modernity and tradition, Princeton Architectural Press, New York, 2007
Beld, A. van de, ‘Vreemd vertrouwen, over regiospecifiek bouwen en architectuur van het nu’. Archis, 4, (2003), p. 92-95
Crone, J., (eindred.), Regiospecifieke architectuur, sprekend of vanzelfsprekend?, Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting, Rotterdam, i.s.m. De Balie, Amsterdam, 2003 Denslagen, W., Romantisch modernisme, nostalgie in de monumentenzorg, Sun, Amsterdam, 2004 Frampton, K., Moderne architectuur, een kritische geschiedenis, 4e dr., Sun, Amsterdam, 2001 Frampton, K., Labour, work and architecture, collected essays on architecture and design, Phaidon, Londen, 2002 Ibelings, H., Supermodernisme, architectuur in het tijdperk van globalisering. NAi Uitgevers, Rotterdam, 1998 Ibelings, H., Het kunstmatig landschap, Hedendaagse architectuur, stedenbouw en landschapsarchitectuur in Nederland. NAi Uitgevers, Rotterdam, 2000
(V)
Boer-van Burg, A. en M. Dashorst, ‘Onix en ….’. pantheon//, 9, (2006), p. 19-22 Borch, I, ter, ‘Zware jongens blijken lichtgewicht’. detail in architectuur, (juni 2003), p. 18-21 (V) Crone, J., ‘Drost + van Veen architecten, zoeken naar spanning’. Bouw, 6, (2004), p. 6-11 Drijver, P., ‘Een slecht compromis, publicatie over regiospecifieke architectuur’. Bouw, 12, (2003), p. 6-7 Dijk, H. van, ‘Het banier ‘kritisch regionalisme’ gestreken’. Archis, (7-90), p. 3-4 Faber, B., ‘Polder, dijk, stolp, schuur, Stellinghof herontdekt dorpse wonen’. Stedenbouw (606), p. 122-125
(V)
Keuning, D., ‘Traditionalisme met consumptieve trekjes’. detail in architectuur, (juli/augustus 2003), p. 22-25
Ibelings, H., Onmoderne architectuur, hedendaags traditionalisme in Nederland, NAi Uitgevers, Rotterdam, 2004
Heynen, H., ‘De opkomst van de plaatsloosheid’. In: Heynen, H. et al. (red), Dat is architectuur, Uitgeverij 010, Rotterdam, 2001, p. 762-765
Kleijer, E., Instrumenten van de architectuur, de compositie van gebouwen, Sun, Amsterdam, 2004
Mulder, H. en J. Knudsen, ‘Onix, principieel maar niet dogmatisch’. Bouw, 8, (2004), p. 6-11
Lefaivre, L., and A. Tzonis, Critical regionalism, architecture and identity in a globalized world, Prestel, München, 2003
NN, ‘Marlies Rohmer, woningbouw’. In: Ibelings, H. et al., Het kunstmatig landschap, NAi Uitgevers, Rotterdam, 2000, p. 187
(V)
33
Willems, M., ‘Nostalgie is ook niet meer wat het geweest is’. detail in architectuur, (juli/augustus 2003), p. 46-47
NN, ‘Het gelijk van Krier’. In: Hoogewoning, A. et al., Architectuur in Nederland, jaarboek 2000>01, NAi Uitgevers, Rotterdam, 2001, p. 8-11 NN, ‘Kingma Roorda, Dijkwoningen’. In: Hoogewoning, A. et al., Architectuur in Nederland, jaarboek 2003>04, NAi Uitgevers, Rotterdam, 2004, p. 82-85
(P)
NN, ‘Onix, Ecologische boerderij’. In: Hoogewoning, A. et al., Architectuur in Nederland, jaarboek 2003>04, NAi Uitgevers, Rotterdam, 2004, p. 158-161 Norberg-Schulz, C., ‘Genius loci; naar een fenomenologie van de architectuur’. Heynen, H. et al. (red), Dat is architectuur, Uitgeverij 010, Rotterdam, 2001, p. 530-533 Priemus, H., ‘Verrassende stedelijke variatie, vinex-uitleglocaties minder monotoon dan gedacht’. de Architect, (november 2006), p. 34-39 Putt, P. van der, ‘Geschiedenis vertaald naar nieuw idioom, woningbouw in Oud-Empel door Hilberink Bos architecten’. de Architect, (juni 2007), p. 58-63 (O-E) Rodermond, J., ‘Regionalisme is geen stijl, praktijken van architect Harry Abels’. de Architect, (november 2001), p. 38-48
Wissink, E., Nederland. Supermodern, doctoraalscriptie UvA / Faculteit der Geesteswetenschappen / Kunstgeschiedenis en Archeologie, Amsterdam, december 2004
Websites Dijk, J. van, Verbeelding, woningbouwplan De Knip in Houten van Erik Seur, d.d. 30.08.2006, http://www.inbo.nl/Inbo/nlNL/Themas/Verbeelding/#, geraadpleegd d.d. 29.08.2007 Schaap, P.-M., geïnterviewd door Martin Minkema. In: De avonden, radio uitzending van de VPRO te Hilversum, d.d. 15.06.2004, http://www.vpro.nl/programma/deavonden/afleveringen/17106714/ , geraadpleegd d.d. 29.08.2007 Visser, P., ‘Regiospecifieke woningen op volwassen Vinex‘, d.d. 27.09.2006, http://www.bouwwereld.nl/web/Woningbouw/2-onder-1kap/RegiospecifiekeWoningenOpVolwassenVinex.htm?jumpto=intro&sh owall=true#intro , geraadpleegd d.d. 29.08.2007 (V)
Schaap, P.-M., en I. Nio, m.m.v. Verhave, B., ‘Tussen globalisering en regionalisering’. In: Crone, J., (eindred.), Regiospecifieke architectuur, sprekend of vanzelfsprekend?, Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting, Rotterdam, i.s.m. De Balie, Amsterdam, 2003, p. 8-33 Tilman, H., ‘Alternatief voor wild wonen, woningbouw in Vijfhuizen van Marlies Rohmer’. de Architect (juli-augustus 2003), p. 56-61
Scripties Sondervan, A., De mythe van Brandevoort; oprechte waardering voor het verleden of gemakzuchtige citatenarcitectuur, bachelorscriptie UvA / Algemene Cultuurwetenschappen, Amsterdam, juli 2005
(V)
Verschaffel, B., ‘Architectuur is (als) een gebaar’. In: Heynen, H. et al. (red), Dat is architectuur, Uitgeverij 010, Rotterdam, 2001, p. 641-645 Vollaard, P., ‘Anders-regionalisme’. In: Hoogewoning, A. et al., Architectuur in Nederland, jaarboek 2003>04, NAi Uitgevers, Rotterdam, 2004, p. 59-63
(V)
34
Afbeeldingen: Voorkant: Vier projecten zijn afgebeeld die de volgende houdingen weergeven (v.l.n.r): • •
• •
Woningen aan de Wijnhaven in Rotterdam. Deze zijn gereconstrueerd na de aanleg van een spoortunnel. Foto: www.rotterdam010.nl De zorgboerderij te Haren volgens een ontwerp van Onix, gebouwd over het bekken heen van een voormalige rioolzuivering. Het is een vermeende vorm van regiospecifieke architectuur. Foto: Jurrijn Tack De uitbreidingswijk Brandevoort bij Helmond vanuit hedendaags traditionalistiche houding ontworpen door Rob Krier. Foto: www.hureninhelmond.org Een van de vele Gate terminals op Schiphol ontworpen door Benthem en Crouwel. De ultieme vorm van een in-transit conditie en dus geheel plaatsloos modernistisch. Foto: www.schiphol.nl
Overzichtsblad projecten van het ontwerponderzoek regiospecifieke architectuur: Crone (2003), p.38, 44, 53, 58, 68 en 79
Overzichtsblad woningen Vijfhuizen 1: www.Googleearth.com, kaart 1:10000 Topografische dienst, Emmen uit 2000. 3d-beeld uit Ibelings (2000), p.187 Overzichtsblad woningen Vijfhuizen 2: plattegronden uit Tilman (2003), p. 57. Overige foto’s zijn gemaakt door Jurrijn Tack tenzij anders staat vermeld.
De ontwerpers van de drie geanalyseerde projecten -
Kingma Roorda architecten (P) http://www.kingmaroorda.nl/ http://www.kingmaroorda.nl/papendrecht/index.html http://www.kingmaroorda.nl/news/Jb04_papendrecht.pdf
-
Hilberink Bosch Architecten http://www.hb-a.nl/
(O-E)
-
Architectenbureau Marlies Rohmer http://www.rohmer.nl/
(V)
Afbeelding 1: Jurrijn Tack Aflbeelding 2: www.drostvanveen.nl Afbeelding 3: www.inbo.nl Overzichtsblad dijkwoningen Papendrecht 1: www.Googleearth.com, situatie uit Hoogewoning et al. (2004, p. 62) Overzichtsblad dijkwoningen Papendrecht 2 :plattegronden en exploded view uit Hoogewoning et al. (2004, p. 63) Overzichtsblad woningen Oud-Empel 1: www.Googleearth.com Overzichtsblad woningen Oud-Empel 2: plattegronden uit Putt, van der, p. 58-63, foto’s schuurwoning en stalwoning a uit website www.hb-a.nl
35
Eindnoten 1
Crone (2003). Het inleidend essay in dit boek van Schaap en Nio is het inhoudelijke vertrekpunt van het theoriedeel van deze scriptie. Er wordt frequent op teruggegrepen en vandaaruit het verband met andere auteurs gelegd. 2 Ibelings (2004), p.10 3 Schaap en Nio (2003), p.14 4 Ibidem 5 Vollaard (2004), p. 60 6 Schaap en Nio (2003), p.13 7 Idem, p.14 8 Ibidem. Ze verwijzen naar een STAWON-studie “Ontspannen wonen”. Die studie was niet gericht op typologische vernieuwingen vanuit de veronderstelling, dat de woningtypen binnen het huidige aanbod van catologusbouwers voldoende vernieuwend zijn. 9 Ibidem 10 Idem, p.22 11 Ibidem, p.22. Ze verwijzen naar de Franse historicus Fernand Braudel, die uitgaat van een gelaagd tijdsbegrip, van de gelijktijdige werkzaanheid van de trage en snelle ritmes in de geschiedenis. 12 Idem, p.17 13 Idem, p.21 14 Ibidem, p.21 15 Ruimtelab in (Crone 2003), p. 41 16 Daf-architecten in (Crone 2003), p. 48 17 Daf-architecten in (Crone 2003), p. 48 18 Scape in in (Crone 2003), p. 48 19 Mulder, H. en J. Knudsen (2004), p. 8 20 Drijver (2003), p.6 21 idem, p.7 22 Schaap (2004), radio-interview 23 Ibidem 24 Schaap en Nio (2003), p.21 25 Schaap (2004), radio-interview 26 idem 27 ibidem 28 Vollaard (2004), p. 60 29 Ibidem 30 Boer-van Burg (2006), p.19-22 31 idem, p.19-22 32 Crone (2004), p.6-9 33 Idem, p.6-9 34 Volgens Schaap en Nio (2003) is dit idee al een tijd op enkele plekken in de Nederlandse stedenbouw gebruikt met name rond Rotterdam. Waarbij wordt verwezen naar Frits Palmboom en het werk van Maurits de Hoog en H+N+S, p30 35 Schaap en Nio (2003), p.22 36 Ricoeur in Frampton (2002), p.77-78 37 Frampton (2001), p. 403
38
Frampton (2001), p.403 Frampton (2001), p.403 40 Dijk H. van, (1990), p.3 41 Dijk H. van, (1990), p.4 42 Vollaard (2004), p. 62 43 Schaap en Nio (2003), p.18 44 Norberg-Schulz (2001), p.530-533 45 Ibidem 46 Schaap en Nio (2003), p.18 47 Ibelings (1998), P.62 48 Koolhaas in: idem, p.762 49 Augé, in: Heynen (2001), p.764 50 Virilio, in: ibidem 51 Onix (2005), p.1; onderdeel 3: “vind een weg in het gebouw door te dwalen” 52 Ibidem 53 Rodermond (2001, p. 38 54 Beld, van de (2003), p. 93 55 Idem, p.26 56 Dijk, J. van (2006); website met daarop het woningbouwplan De Knip te Houten van Erik Seur 57 Bij grote nieuwbouwprojecten in Nederland stuitte men op de fundamenten en structuren van oude resten van Romeinse nederzettingen. Vaak werden noemenswaardige archeologische ontdekkingen gedaan en werd in veel gevallen Monumentenzorg of een andere instantie erbij gehaald om het gevonden erfgoed te beschermen. 58 Ibelings (2005), p.84 59 Schaap en Nio (2003), p.29 60 Barbieri (1999) p.7 61 Ibelings (2005), p.18 62 Idem, p.17 63 Ibidem 64 Schaap (2004), radio-interview 65 Denslagen (2004), p.179 66 Verschaffel (2001), p.641-645 67 Putt, van der (2007), p.60 68 Tilman (2003) 69 Borch (2003), p.18 70 Zowel Borch (2003), Faber (2003) als Tilman (2003) maken in hun artikelen een vergelijking met het type stolpboerderij. Het is niet duidelijk of Marlies Rohmer bewust van dit type is uitgegaan. Ook wordt gesproken over een dorps karakter 71 Schaap en Nio (2003), p.30 39
36