Studeren in Amsterdam, maar aan welke universiteit?
Een onderzoek naar de universiteitskeuze van studenten aan de Vrije Universiteit en de Universiteit van Amsterdam
Yonne Huissoon Goudreinetstraat 127 2564 PP Den Haag
[email protected] Studentnummer: 5674409 Scriptiebegeleider: Aslan Zorlu
Voorwoord Ongeveer een jaar geleden ben ik begonnen met het schrijven van deze scriptie als afsluiting van mijn studie sociale geografie. Binnen het kader ‘universiteit en stad’ was ik vrij om een eigen onderwerp te kiezen. Toen ik zelf na de middelbare school voor een universiteitskeuze kwam te staan, was het meteen duidelijk dat deze zich in Amsterdam moest bevinden. De stad had de keuze voor de universiteit al bepaald. Nu waren er twee opties in Amsterdam, de UvA en de VU. Omdat de stad Amsterdam een duidelijke rol speelde in mijn keuze voor een universiteit, heb ik voor de Universiteit van Amsterdam en niet voor de Vrije Universiteit gekozen. Na een jaar kunstgeschiedenis studeren op de UvA ben ik een andere studie aan de Vrije Universiteit (VU) gaan doen. Het verschil tussen de UvA en de VU viel me meteen op, de fysieke omgeving, het universiteitsgebouw, maar ook de studenten. Toen het na een half jaar toch niets werd met mij en de VU, ben ik weer teruggekeerd naar de UvA om sociale geografie te studeren. Ik kwam tot de conclusie dat er allerlei redenen mee kunnen spelen waarom je wel voor de ene en niet voor de andere universiteit kiest. Ik heb dit keuzepunt zelf meerdere malen meegemaakt en steeds op verschillende redenen mijn universiteitskeuze gebaseerd. Na een jaar is dan hier het resultaat. Het schrijven van deze scriptie heeft langer geduurd dan het half jaar dat ervoor stond. Net na de eerste opzet van deze scriptie werd ik namelijk erg ziek, waardoor ik een tijdje uit de roulatie ben geweest zodoende duurde het hele traject iets langer dan gepland. Gelukkig is hij nu af. Rest mij alleen nog wat mensen te bedanken, zonder wie het schrijven van deze scriptie een stuk minder leuk was geweest en zonder wie het schrijven van deze scriptie nog veel langer had geduurd. Ten eerste mijn studiegenoot Myrthe Zeelen, met wie ik samen de data heb verzameld voor deze scriptie. Naast de vele gesprekken over de scriptie, waren er ook veel leuke momenten tussendoor, waarop we even goed koffie konden drinken in de Krater. Naast Myrthe, zijn er meerdere mensen van de studie, die altijd klaar stonden om delen van mijn scriptie door te lezen, of te helpen en vaak om ook een kopje koffie te drinken, mijn vriend Rein de Groot, voor het geduldig nalezen van mij scriptie, Ewout Urbach, Jonathan Dullemans, Michiel de Vries: dank voor alle goeie aanvullingen. Geen studiegenoot, maar wel een goede vriendin Miranda Pieron, die me met goede gesprekken ook altijd goed op weg kon helpen als ik even dreigde af te dwalen, wil ik ook erg bedanken. Daarnaast zijn er ook docenten bij wie ik altijd langs kon gaan voor raad, Sjoerd de Vos en Leo de Klerk, maar ook mijn scriptiebegeleider Aslan Zorlu wil ik hiervoor bedanken.
INHOUD 1
INLEIDING ............................................................................................................................ 4
2
THEORETISCH KADER ............................................................................................................ 6 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6
3
ONDERZOEKSOPZET ........................................................................................................... 14 3.1 3.2 3.3 3.4
4
CONCEPTUEEL SCHEMA .................................................................................................................. 14 ONDERZOEKSPOPULATIE ................................................................................................................ 15 METHODEN ................................................................................................................................. 15 OPERATIONALISATIE ...................................................................................................................... 17
BESCHRIJVENDE DATA ........................................................................................................ 21 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
5
KEUZE ........................................................................................................................................... 6 UNIVERSITAIRE ASPECTEN ................................................................................................................. 7 PERSOONLIJKE ACHTERGRONDEN ....................................................................................................... 9 OUDERLIJKE INVLOED..................................................................................................................... 11 HYPOTHESES ................................................................................................................................ 12 KERNBEGRIPPEN ........................................................................................................................... 12
VERDELING RESPONDENTEN OVER DE UNIVERSITEITEN ......................................................................... 21 HOE ZIEN DE PERSOONLIJKE KENMERKEN VAN DE RESPONDENTEN ERUIT?............................................... 22 AAN WELKE FACTOREN HECHTTEN DE RESPONDENTEN WAARDE IN HUN UNIVERSITEITSKEUZE?................... 27 HOE ZIET DE OUDERLIJKE ACHTERGROND VAN DE RESPONDENTEN ERUIT? ............................................... 31 DRIEDIMENSIONALE ANALYSES ........................................................................................................ 35
DE UNIVERSITEITSKEUZE VERKLAARD ................................................................................. 37 5.1 CORRELATIEMATRIX....................................................................................................................... 37 5.2 LOGISTISCHE REGRESSIEANALYSE ..................................................................................................... 39
6
CONCLUSIE ......................................................................................................................... 44
7
DISCUSSIE EN AANBEVELINGEN .......................................................................................... 48
8
LITERATUURLIJST................................................................................................................ 49
9
BIJLAGE I ENQUÊTE............................................................................................................. 52
1
Inleiding
Elk jaar wordt er in Nederland de nationale keuzegids van universiteiten uitgegeven. Hierin staan alle Nederlandse universiteiten gerangschikt van beste naar slechtste universiteit. In de meeste recente keuzegids staan de twee universiteiten van Amsterdam, de UvA (Universiteit van Amsterdam) en de VU (Vrije Universiteit) respectievelijk op de laatste en één na laatste plaats (Keuzegids universiteiten, 2012). Toch kiezen jaarlijks veel studenten voor de hoofdstad als universiteitstad. Wat de redenen zijn van studenten om te kiezen voor de UvA of voor de VU staat deze scriptie centraal. Het feit dat er twee universiteiten in één stad staan is een - voor Nederland - unieke situatie. Afgezien van het feit dat ze in dezelfde stad staan, zijn er veel verschillen. Als eerste hebben de universiteiten een verschillende achtergrond. De UvA is gesticht als een gemeentelijke universiteit, door de bestuurders van de stad. Hierdoor heeft zij haar naam “Universiteit van Amsterdam” gekregen. De VU is door een groep christenen onder leiding van Abraham Kuyper opgericht als particuliere universiteit. Nog steeds is de VU een christelijke universiteit. De grondbeginselen van de universiteiten zijn fundamenteel verschillend. Dat werkt ook tegenwoordig nog door in het imago van de universiteiten. De VU staat algemeen bekend als een strak georganiseerde universiteit, waar veel allochtone, gelovige studenten zitten. De UvA staat meer bekend als een chaotischere universiteit, waar religie meer een zaak voor thuis is. Naast deze verschillende grondbeginselen liggen beide universiteiten binnen de stad Amsterdam op verschillende locaties. De UvA is een universiteit in het centrum van de stad. De faculteiten zitten verspreid over de binnenstad en bevinden zich vaak in oude monumentale gebouwen. Dit geeft de universiteit een klassieke uitstraling. De UvA heeft plannen om – een deel – van haar faculteiten te verhuizen van het centrum naar andere locaties in de stad. Het is interessant om te bekijken hoe belangrijk de universiteitsgebouwen en de locatie van de UvA faculteiten zijn in de universiteitskeuze van studenten. Wellicht blijken UvA studenten gehecht aan de locaties en de universiteitsgebouwen en kan een verhuizing van invloed zijn op de universiteitskeuze. De VU bevindt zich aan de rand van de stad aan de Zuid-As dichtbij het moderne financiële centrum van de stad. De faculteiten van de VU zijn geclusterd op een campus. De VU heeft hierdoor een modernere en strakkere uitstraling. In de wetenschappelijke literatuur is weinig onderzoek gedaan naar universiteitskeuze van studenten (Chapman,1988). Veel van de literatuur die te vinden is over keuzes binnen het hoger onderwijs gaat over de studiekeuze die studenten maken, maar laten zich niet uit over de universiteitskeuze (Fernandez,2010). In dit scriptieonderzoek wordt de universiteitskeuze van studenten tussen twee universiteiten die in één stad liggen vergeleken. Dit is nog niet eerder gedaan. Met het onderzoek in deze scriptie hoop ik te kunnen bijdragen aan het wetenschappelijk onderzoeksveld dat universiteitskeuze onderzoekt. Deze scriptie kan van belang zijn voor de UvA en de VU, omdat zij zo inzicht krijgen in de motivatiekeuzes van de studenten. Wellicht kan er een grotere groep studenten aangesproken worden door de universiteiten, wanneer duidelijk wordt waarom studenten kiezen voor de UvA of de VU. Voor de UvA kan dit in het kader van de geplande verhuizingen extra interessant zijn. Om de factoren die de universiteitskeuze beïnvloeden te onderzoeken is gekozen om de grootste gelijkwaardige studies uit te kiezen die beide universiteiten aanbieden. Dit zijn economie, rechten en communicatiewetenschappen. Doordat de studies vergelijkbaar zijn op inhoud en niveau kunnen ze gehomogeniseerd worden. Zo kan de keuze voor een universiteit onderzocht worden.
Onderzoeksvraag Zoals hierboven aangegeven zijn er verschillende redenen om te kiezen voor een universiteit. Binnen het scriptiethema “universiteit en stad” leek het mij interessant om mij te richten op de universiteitskeuze binnen de stad Amsterdam. De onderzoeksvraag van deze scriptie luidt: “Welke factoren zijn van invloed op de universiteitskeuze van bachelor economie- rechten- en communicatie studenten voor de UvA of de VU?” Leeswijzer Deze scriptie bestaat uit zeven hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk is de inleiding. Hoofdstuk twee en drie omvatten het theoretisch kader en de onderzoeksopzet en –methode. Hoofdstukken vier en vijf presenteren de verworven data. In hoofdstuk zes worden conclusies getrokken en antwoord gegeven op de onderzoeksvraag. Als afsluiting wordt in hoofdstuk zeven op de gehele scriptie gereflecteerd en eventuele aanbevelingen voor volgend onderzoek gedaan.
2
Theoretisch kader
In dit hoofdstuk staat een uiteenzetting van eerder gedaan onderzoek naar de keuze van studenten voor een universiteit. Deze onderzoeken dienen als kader voor het onderzoek in deze scriptie. Volgens de literatuur zijn er verschillende factoren van invloed op de universiteitskeuze van studenten. Deze factoren zijn onder te verdelen in drie categorieën, “universitaire aspecten”, dit zijn factoren die vanuit de universiteit invloed hebben. “Persoonlijke kenmerken van de studenten”, zoals het geslacht en de religieuze achtergrond van de studenten. En ”de ouderlijke invloed”. Hieronder is per categorie vanaf paragraaf 2.2 beschreven op welke manieren deze factoren van invloed kunnen zijn op de keuze voor een universiteit en welke auteurs hier onderzoek naar hebben gedaan. 2.1
Keuze
Voordat de universiteitskeuze aan bod komt, is het van belang te kijken naar het maken van keuzes in het algemeen. Er zijn verschillende theorieën die het keuzegedrag beschrijven. Eén van de breedste theorieën is de “rationele keuzetheorie”(Ultee et al.,2003; Thiemeijer,2007). Deze theorie is vooral dominant in de economische wetenschappen en gaat uit van het optimaliseren van nut per individu. Het gaat om de vragen “wat kost het mij?” en “wat brengt het mij op?”. Het individu staat in deze theorie centraal. Waarin ze vooral voor de maximale winst gaat. Naast de “rationele keuzetheorie” is er de “sociale beïnvloedingstheorie” (Ultee et al., 2003). In deze theorie staat het individu centraal. De grote verklarende factor, voor de keuze die dit individu maakt, is de omgeving. De omgeving kan bestaan uit fysieke en sociale omgevingsfactoren (Ultee et al.,2003; Thiemeijer,2007). Beide theorieën stellen het individu centraal, de verklarende factor verschilt; bij de “rationele keuzetheorie” gaat het om de maximaal te behalen winst voor het individu, terwijl bij de “sociale beïnvloedingstheorie” de sociale en fysieke omgeving van het individu centraal staat. In deze scriptie zijn beide theorieën gebruikt. Er wordt onderzocht hoe individuele kenmerken, maar ook de sociale en fysieke omgevingsfactoren van het individu, van invloed kunnen zijn op de universiteitskeuze. Keuzeproces Jackson deed in 1982 als één van de eerste auteurs onderzoek naar beweegredenen van studenten voor een universiteitskeuze. Jackson onderzocht vooral de verschillende stadia van het keuzeproces. Hij beschrijft drie verschillende stadia, waarin in elk stadium verschillende factoren invloed hebben op de keuze van de student. In het eerste stadium spelen vooral ouderlijke achtergrond en sociale contacten zoals vrienden een rol. Vervolgens is er het stadium waarbij verschillende keuzes uitgesloten worden. Hierin spelen vooral kenmerken van de universiteit zelf een rol, zoals de collegegelden, de locatie van de universiteit en de academische reputatie. In het laatste stadium, het evaluatiestadium, komen de verschillen tussen de universiteiten aan bod en wordt de keuze voor één van de universiteiten gemaakt door middel van een vergelijkend schema (Jackson,1982). Wat duidelijk wordt uit het onderzoek van Jackson is dat er verschillende factoren, zowel als van de ouderlijke en sociale omgeving als persoonlijke kenmerken een rol spelen. Ook de universiteiten zelf hebben invloed op de keuze van de studenten. Aan de hand van het onderzoek van Jackson valt te
verwachten dat een combinatie van deze factoren ook invloed heeft op de keuze van de studenten voor de UvA of de VU.
2.2
Universitaire aspecten
De universiteit zelf heeft invloed op de universiteitskeuze door middel van tastbare en niet tastbare aspecten. Onder tastbare aspecten worden het universiteitsgebouw, de universiteitslocatie en de voorzieningen verstaan. Onder niet tastbare aspecten valt het imago van de universiteit (Oosterbeek et al.,1992; Chapman,1981). 2.2.1 Tastbare aspecten
Fysieke voorzieningen zoals bibliotheken, studieruimten, sportfaciliteiten en recreatieve faciliteiten, zijn voorbeelden van tastbare aspecten die invloed kunnen hebben op de universiteitskeuze van studenten (Price et al.,2003). De waarde die gehecht wordt aan deze voorzieningen verschilt per student. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat studenten die serieuzer met hun studie bezig zijn meer waarde te hechten aan educatieve faciliteiten. Studenten die minder serieus zijn met hun studie hechten meer waarde aan de fysieke uitstraling van het universiteitsgebouw en aan faciliteiten die samenhangen met de sociale omgang, zoals een mensa of een café bij de universiteit (Fernandez,2010; Seneca en Taussig,1987). Daarnaast blijken allochtone en autochtone studenten ook verschillende voorzieningen van de universiteit belangrijk te vinden. Uit onderzoek van Myrthe Zeelen (een studiegenote die gebruik maakte van dezelfde data) blijkt dat er verschil zit tussen allochtone en autochtone studenten en de waarde die zij hechten aan aspecten van de universiteit. Allochtone studenten hechten meer waarde aan studiegerelateerde zaken, zoals de academische reputatie van een universiteit. Autochtone studenten hechten in hun universiteitskeuze meer waarde aan de sfeer en de omgeving van de universiteit (Zeelen, 2012). In dit scriptieonderzoek wordt geen onderscheid gemaakt tussen autochtone en allochtonen studenten, maar wel tussen studenten met een religieuze achtergrond of zonder. Aangezien uit de onderzoeken van Fernandez, Seneca en Taussig en uit het onderzoek van Myrthe Zeelen blijkt dat studenten in hun keuze verschillende waarde hechten aan aspecten van de universiteit valt te verwachten dat de voorzieningen van de UvA en de VU ook van invloed zijn geweest op de universiteitskeuze van hun studenten. Locatie en omgeving Een ander tastbaar aspect van de universiteit is de locatie. Dit aspect van de universiteit is binnen het onderwerp universiteitskeuze niet vaak meegenomen als determinant voor de universiteitskeuze (Bechely,2004). Toch kan er aangenomen worden aan de hand van de psycho-geografie dat de locatie invloed kan hebben op de universiteitskeuze van studenten. De ‘psycho-geografie’ is een tak binnen de geografie die ervan uitgaat dat de geografie en de omgeving waar we ons in bevinden invloed heeft op ons denken en handelen (Debor,1955). In het kader van dit onderzoek betekent dit, dat de omgeving en de locatie van de universiteit invloed heeft op het denken en handelen van de studenten. Of studenten zich fijn voelen op een universiteit heeft met deze omgeving te maken, en zal dus van invloed zijn geweest op de keuze voor een universiteit (Ultee et al.,2003; Thiemeijer,2007).
Daarnaast kwam uit het onderzoek van Hooley en Lynch naar voren dat de locatie van de universiteiten een belangrijke rol speelde. Studenten kozen eerder voor een universiteit die dichtbij lag dan een universiteit die verder van het ouderlijk huis lag (Hooley en Lynch, 1981). Op stadsniveau bekeken liggen de UvA en de VU op een geheel andere locatie. Er kan onderscheid gemaakt worden in “stadsuniversiteiten” en “campusuniversiteiten” (Price et al.,2003). Stadsuniversiteit zijn universiteiten die in het centrum van de stad gevestigd zijn en vaak verschillende locaties verspreid over de stad hebben. De campusuniversiteiten hebben alle faculteiten bij elkaar geclusterd en bestaan uit een groot complex. Door de grotere omvang van de campusuniversiteit, staat deze vaker aan de rand van de stad. De UvA bevindt zich in het centrum van Amsterdam, verspreid over meerdere locaties. De VU is gevestigd aan de rand van de stad langs de Zuid-As. Zodanig kan de UvA kan behandelt worden als een “stadsuniversiteit” en de VU als een “campusuniversiteit”. Hoe deze verschillende omgevingen invloed hebben op de universiteitskeuze van studenten kan bekeken worden. Het zou zo kunnen zijn dat de universiteiten andere soorten studenten trekken door hun verschillende ligging. Studenten die kosmopolitisch zijn ingesteld en het gevoel willen hebben in een stad te studeren zouden hierdoor eerder voor de UvA kunnen kiezen dan voor de VU. Studenten die het stadse aspect minder belangrijk vinden zouden wellicht sneller voor de VU kiezen. In 2004 is door Saá, Flora en Rietveld onderzoek gedaan naar de keuze voor een universiteit in Nederland. In dit onderzoek lag de focus vooral op ligging van de universiteit. Wanneer de afstand tussen het ouderlijk huis en de universiteit groter werd, werd de kans dat de studenten kozen voor deze universiteit kleiner (Saá et al.,2004). Dit is in overeenstemming met het onderzoek van Holley en Lynch uit 1981. In de context van dit scriptieonderzoek zou dit beteken dat de UvA en de VU vooral studenten trekken uit de omliggende regio’s, en dat de studenten uit dezelfde regio’s zouden komen. De locatie kan dus bepalend zijn vanwege de omgeving dat deze met zich meebrengt (Debor,1955; (Ultee et al.,2003; Thiemeijer,2007), maar ook vanwege de afstand tot het huis van de studenten. (Hooley en Lynch,1981; Saá et al.,2004).Studenten zullen sneller voor een universiteit kiezen die dichtbij huis ligt. Aangezien de UvA en de VU beide in Amsterdam liggen, zullen zij niet concurreren op afstand tot het huis van de studenten en zal de afstand tot het huis van de studenten niet van invloed zijn geweest op de universiteitskeuze. Op basis van deze onderzoeken kan gezegd worden dat UvA en VU studenten uit dezelfde regio’s komen en evenveel waarde zullen hechten aan de nabijheid van hun eigen woonplaats. 2.2.2 Niet tastbare aspecten
Uit onderzoek van Saá et al. blijkt dat de universiteitskeuze van studenten in Nederland niet zozeer beïnvloed wordt door toekomstige baanperspectieven (Saá et al.,2004), maar wel door het imago van de universiteit (Saá et al.,2004; Al Fatall,2010; Kotler en Fox,1995). Het imago van de universiteit kan deels door de universiteit zelf gevormd worden en deels door verschillende invloeden van buiten af. Het imago wat een bedrijf of een instelling, zoals een universiteit, heeft directe invloed op de keuze voor deze instelling. Niet voor niets zijn bedrijven en onderwijsinstellingen bang voor een ‘slecht’ imago, zoals recentelijk bij In Holland of Windesheim, waarbij beide onderwijsinstellingen studenten verloren door een slechte imago.
In de literatuur over het imago van bedrijven en instellingen wordt onderscheid gemaakt tussen identiteit en imago. De identiteit van een instelling omvat de kenmerken van de instelling zelf , het imago is het beeld dat de omgeving van de instelling heeft (Bontje et al., 2008). De identiteit van de instelling wordt in deze scriptie vooral behandelt door de fysieke voorzieningen die de universiteit heeft. Zoals hiervoor al is aangegeven, valt inderdaad te verwachten dat deze van invloed zijn geweest op de universiteitskeuze. Het imago van de universiteit kan verschillend zijn voor verschillende doelgroepen. Niet alleen voor studenten heeft de universiteit een imago, ook bijvoorbeeld voor haar docenten en andere werknemers, waarbij andere aspecten belangrijk zullen zijn, zoals het salaris, de werkdruk en de collegialiteit (Siegbahn en Öman,2004). In dit scriptieonderzoek wordt alleen gekeken naar het imagobeeld wat de studenten van de universiteiten hebben. Andere doelgroepen zijn in dit onderzoek buiten beschouwing gelaten. Het concept imago valt als volgt te vertalen naar de context van dit onderzoek. Over het algemeen staat de VU bij de studenten bekend als een georganiseerde universiteit, waar het onderwijs schoolser is. Daarnaast heeft de VU, zoals eerder al gezegd is, een christelijke achtergrond. Dit christelijke aspect is in het imago van de VU terug te vinden in de religieuze inslag die de VU heeft, door bijvoorbeeld open te staan voor veel verschillende religies en een gebedsruimte te hebben voor verschillende geloven. Het imago van de UvA voor studenten staat algemeen meer bekend als een chaotische en “linkse” universiteit. De UvA heeft geen religieuze achtergrond en heeft hierdoor minder faciliteiten die het bedrijven van een geloof faciliteren. De UvA heeft, in tegenstelling tot de VU, geen speciale gebedsruimten bijvoorbeeld. Voor gelovige studenten zou de VU sneller interessant kunnen zijn omdat de handelswijze van de VU ook meer overeenkomt met hun eigen denkwijze. Deze verschillende imago’s zouden invloed kunnen hebben op de universiteitskeuze van de studenten.
Studie Een ander aspect van de universiteit is haar studieaanbod. Vele studenten kiezen de universiteit vanwege de studies die ze aanbieden (Chapman,1981;Jackson,1981;Lang,2008).In 1981 wordt door Hooley en Lynch onderzoek gedaan naar de universiteitskeuze in de VS. Hieruit blijkt dat de studie een belangrijke rol speelt. Zoals eerder al genoemd kan de rol van de studie in dit scriptieonderzoek geen invloed hebben op de universiteitskeuze, omdat het studieaanbod van de universiteiten in dit scriptieonderzoek gehomogeniseerd is.
2.3
Persoonlijke achtergronden
In disciplines die onderzoek naar keuze verrichten (zoals in de economie, de psychologie en de sociologie) wordt vrijwel altijd gekeken naar de individuele kenmerken van de personen die voor een keuze staan (Chapman,1981; Jackson,1982; Porter en Umbach,2006; Raposo en Alves,2007; Fernandez,2010). De individuele kenmerken die onderzocht worden verschillen per onderzoek, maar kunnen bestaan uit het geslacht van de respondenten, de leeftijd en religieuze voorkeur van de respondenten. Ook andere aspecten, zoals de haarkleur of de geboortedatum zijn voorbeelden van individuele kenmerken van de respondenten. De volgende paragraven beschrijven de individuele kenmerken van respondenten die vaak gebruikt in onderzoek naar universiteitskeuze. Voor elk aspect wordt gekeken of de toepassing ook voor dit scriptieonderwerp van toepassing is.
2.3.1 Religieuze en etnische achtergrond
In veel onderzoeken naar keuze binnen het hoger onderwijs komt naar voren dat studenten van allochtone afkomst andere keuzes maken dan autochtone. De etnische achtergrond van de studenten wordt vaak gekoppeld aan de religieuze achtergrond van de studenten. Zo blijkt dat studenten met een allochtone afkomst hechten meer waarde aan de bereikbaarheid en nabijheid van een universiteit, omdat uit huis gaan niet vanzelfsprekend is (Chapman,1981; Porter en Umbach,2006; Fernandez,2010). Daarnaast studeren er meer studenten met een religieuze achtergrond op de VU dan op de UvA (Nijman en Heijmans,2009). Deze studenten kiezen wellicht eerder voor de VU omdat de open staat voor verschillende religieuze achtergronden. Studenten met een religieuze achtergrond komen daarbij vaker uit een traditioneel gezin (Latten,2005). Aangezien er meer studenten met een religieuze achtergrond op de VU zitten, zou het zo kunnen zijn dat studenten uit traditionele gezinnen vaker voor de VU kiezen dan voor de UvA. 2.3.2 Geslacht
Uit een studie van Lang uit 2008bleek verschil te bestaan in universiteitskeuze tussen mannen en vrouwen in hun universiteitskeuze. Dit blijkt afhankelijk te zijn van de studies die de universiteiten aanboden. De technische universiteiten trokken meer mannelijke studenten dan andere universiteiten (Lang,2008). Aangezien de UvA en de VU beide geen technische universiteiten zijn, valt in dit scriptieonderzoek niet te verwachten dat het geslacht van de studenten invloed zal hebben op de universiteitskeuze. 2.3.3 Woonplaats en woonsituatie
Zoals eerder al is aangehaald blijkt uit onderzoek van Saá et al. dat studenten minder snel voor een universiteit kiezen die ver van hun oorspronkelijke woonplaats ligt (Saá et al.,2004). In dit scriptieonderzoek wil ik hier op ingaan en bekijken waar de geografische oorsprong van de UvA en VU studenten ligt. Tevens blijkt uit onderzoek van Hooley dat studenten eerder kiezen voor een universiteit die dichtbij het ouderlijk huis ligt (Hooley en Lynch, 1981). Wanneer niet op stadsniveau naar de UvA en de VU wordt gekeken, maar op een hoger schaalniveau, bijvoorbeeld regionaal, is er geen verschil in locatie tussen de universiteiten. Ze liggen immers beide in Amsterdam. De afstand tot het ouderlijk huis zal op regionaal of landelijk niveau niet verschillen voor UvA en VU studenten. Op basis van het onderzoek van Hooley en Lynch en Saá et al. Is te verwachten dat zowel de studenten van de UvA als van de VU oorspronkelijk uit de omgeving van Amsterdam komen. De afstand van de universiteit tot de ouderlijke of oorspronkelijke woonplaats zal niet verschillen voor studenten aan de UvA of de VU. Wanneer echter gekeken wordt naar de woonsituatie van de UvA en VU studenten blijkt dat VU studenten na hun universiteitskeuze vaker thuis wonen dan UvA studenten (Oosterbeek et al.,1992). Aannemende dat VU studenten door hun religieuze achtergrond niet zo snel uit huis zullen gaan wonen (Latten,2005; Nijman en Heijmans,2009) kan verwacht worden dat VU studenten meer uit de regio’s rondom Amsterdam komen zodat zij niet hoeven te verhuizen en uit huis moeten. Studenten van de UvA zullen iets minder vaak een religieuze achtergrond hebben en het uit huis wonen zal bij deze studenten wellicht makkelijker zijn dan bij de VU studenten.
Aangezien de UvA studenten in dit opzicht minder gebonden zouden zijn aan het ouderlijk huis, en naar Amsterdam verhuizen wel een optie is, zou verwacht kunnen worden dat de geografische oorsprong van deze studenten verder weg ligt van de stad Amsterdam dan van de VU studenten. Op basis van het onderzoek van Oosterbeek et al., en de gegevens van Nijman en Heijemans, en het feit dat studenten met een religieuze achtergrond niet snel uit huis gaan wonen, wordt dus de eerder aangenomen bewering op basis van de onderzoeken van Hooley en Lycnh en Sáa et al., - waarin gesteld wordt dat de UvA en de VU studenten uit dezelfde regio’s komen en evenveel belang hechten aan de nabijheid van de eigen woonplaats- ontkracht. 2.4
Ouderlijke invloed
Naast de universitaire aspecten en de persoonlijke kenmerken blijkt uit de literatuur dat studenten in hun universiteitskeuze vrijwel altijd beïnvloedt worden door hun ouders (Chapman,1981; Jackson,1982; Saá et al.,2004; Porter en Umbach,2006; Bechely,2006; Fernandez,2010). Cabrere en La Nasa tonen in hun onderzoek in 2000 naar universiteitskeuze aan dat de ouders op verschillende manieren van invloed zijn, namelijk motiverend en pro- actief. Wanneer ouders zelf gestudeerd hebben aan een hogere onderwijsinstelling zullen ze vaak ook proactief meewerken in de universiteitskeuze van hun kinderen, door met ze mee te gaan naar de universiteiten en in universiteitsplannen betrokken worden (Cabrere en La Nasa, 2000). Vooral in hoogopgeleide gezinnen, waarin verschillende opvolgende generaties naar een bepaalde universiteit gaan, is de kans groot dat de studenten ook voor de universiteit van hun ouders en grootouders kiezen (Porter en Umbach, 2006). Hiernaast spelen ook de sociale en economische achtergrond van de ouders een rol in de universiteitskeuze van studenten (Chapman,1981; Oosterbeek et al.,1992; Wajeeh en Micceri,1997; Latten,2005; Porter en Umbach,2006; Bechely,2007; Raposo en Alves,2007). Om aan te geven wat de sociale en economische achtergrond van de ouders is, wordt gewerkt met de term ‘Sociaal Economische Status’. Deze sociaal economische status (SES) combineert de beroepsstatus van de ouders met het onderwijsniveau van de ouders (Fernandez,2010; Reynders et all.,2004) en geeft aan hoe hoog de ouders zijn opgeleid en wat voor een inkomen ze hebben. Daarnaast blijkt uit veel onderzoeken die gedaan zijn in het buitenland naar de universiteitskeuze van studenten dat het inkomen van de ouders van invloed is op de keuze van studenten voor een universiteit aangezien de collegegelden in het buitenland vaak per universiteit verschillen(Chapman,1981; Seneca en Taussig,1987; Wajeeh en Micceri,1997; Porter en Umbach,2006; Bechely,2007; Raposo en Alves,2007). In Nederland is geen verschil in collegegelden tussen de universiteiten en zal puur het inkomen van de ouders op de universiteitskeuze waarschijnlijk geen rol spelen. Bechely doet in 2007 onderzoek naar de verschillen in locatie tussen onderwijsinstellingen en de sociale segregatie die hiermee samenhangt. De locatie blijkt van belang voor de keuze voor een onderwijsinstelling, maar wordt ook beïnvloed door de economische middelen van de ouders. Wanneer de ouders uit een slechte buurt het vervoer kunnen betalen naar een betere buurt, waar ‘betere’ scholen staan, wordt dit vaak gedaan (Bechely,2007). Aangezien in Nederland het openbaar vervoer voor voltijdstudenten aan een universiteit gratis is, hebben de economische middelen van de ouders in Nederland geen invloed op de reisafstand van en naar een universiteit.
De sociaal economische status zal in Nederland dus waarschijnlijk niet van directe invloed zijn op de universiteitskeuze van de studenten, gezien de gelijke collegegelden en het gratis openbaar vervoer voor studenten. Toch blijkt uit het onderzoek van Oosterbeek et al.(1992) dat UvA studenten over het algemeen hoger opgeleide ouders hebben dan VU studenten, een verklaring wordt hier niet voor gegeven. Aan de hand van het onderzoek van Oosterbeek et al.(1992) is het dus aannemelijk dat de sociaal economische status van ouders op de UvA en de VU toch verschillen. Verwacht kan worden dat de Sociaal Economische Status van de ouders van de UvA studenten ook hoger ligt dan bij de ouders van VU studenten in deze scriptie. 2.5
Hypotheses
Aan de hand van bovenstaand theoretisch kader kunnen een aantal verwachtingen opgesteld worden. Deze verwachtingen worden ook wel hypotheses genoemd. Een hypothese is een speculatie over een mogelijke relatie tussen twee variabelen (Bryman,2008). Er zijn een viertal hypotheses opgesteld. De concepten die in de hypotheses gebruikt zijn, worden in de paragraaf “kernbegrippen” nader toegelicht.
2.6
De eerste hypothese, die is opgesteld aan de hand van bovenstaand theoretisch kader, luidt: “Meer kosmopolitisch ingestelde studenten zullen vaker voor de UvA kiezen dan voor de VU.” Vanwege het verschil in locatie van de UvA en de VU en aan de hand de ‘psycho geografie’ en het onderzoek van Oosterbeek et al., valt dit te verwachten. De tweede hypothese die getoetst wordt is : ”De geografische oorsprong van VU studenten ligt vaker dichterbij Amsterdam, dan die van UvA studenten. ” Ervan uitgaande dat VU studenten vaker een religieuze achtergrond hebben dan UvA studenten zullen de VU studenten sneller een universiteit kiezen die dichtbij hun ouderlijke woonplaats ligt, zodat zij niet het huis uit hoeven. Voor UvA studenten zal de oorspronkelijke woonplaats geen beperkende factor zijn. De derde hypothese luidt: “Studenten uit traditionele gezinnen kiezen eerder voor de VU dan voor de UvA.” Aangezien er meer studenten met een religieuze achtergrond op de VU dan op de UvA zitten (Nijman en Heijmans,2009) en religieuze families vaker een traditionele rolverdeling tussen man en vrouw hebben (Latten,2005), kan verwacht worden dat er ook meer studenten uit traditionele gezinnen voor de VU hebben gekozen. De vierde hypothese is “ De Sociaal Economische Status van de ouders van UvA studenten zal hoger liggen dan die van de ouders VU studenten.” Uit eerder onderzoek van Oosterbeek et al., blijkt dat dit het geval was (Oosterbeek et al.,1992). In dit onderzoek is daarom getracht te kijken of dit beeld klopt. Kernbegrippen
In de hypotheses en in het theoretisch kader komen enkele begrippen voor waarvan het van belang is deze goed te definiëren aangezien ze een belangrijke rol spelen in de hypotheses of in het theoretisch kader. Hieronder zijn deze begrippen omschreven. Kosmopolitische studenten. Dit zijn studenten die stads georiënteerd zijn. De stad Amsterdam zal voor hun een belangrijke factor spelen in hun universiteitskeuze. Zij willen dan ook graag in de stad wonen en zullen niet zo gebonden zijn aan het ouderlijk huis. De stad als zodanig is voor deze studenten al een reden om te gaan studeren. Aangezien de UvA meer verweven is met de stad Amsterdam zal deze universiteit voor kosmopolitische studenten een interessantere keuze zijn dan de VU.
Geografische oorsprong. De geografische oorsprong van de studenten is de woonplaats van de studenten voordat zij de universiteitskeuze maakten. Traditionele gezinnen Met traditionele gezinnen wordt gedoeld op een traditionele rolverdeling tussen man en vrouw, in dit geval de ouders. De man zal hierbij een betaalde baan hebben, de vrouw niet en zal thuis zijn en voor de kinderen zorgen. De traditionaliteit van deze gezinnen wordt aan de hand van de werkstatus van de moeder gemeten.
3
Onderzoeksopzet
In de onderzoeksopzet wordt de opzet van het onderzoek dat ten grondslag ligt aan deze scriptie gepresenteerd. Het onderzoek dat gedaan is wordt schematisch weergegeven in het conceptueel schema. De verschillende variabelen uit dit schema worden vervolgens geoperationaliseerd. 3.1
Conceptueel schema
Aan de hand van het eerder beschreven theoretisch kader is een conceptueel schema opgesteld (figuur 1). Dit conceptueel schema is een schematische weergave van dit onderzoek. In figuur 1 is onderscheid gemaakt tussen zogenaamde ‘afhankelijke’ en ‘onafhankelijke’ variabelen. De onafhankelijke variabelen zijn de variabelen die invloed uitoefenen. De afhankelijke variabele is de variabele waarop invloed uitgeoefend word (Bryman, 2008). In het conceptueel schema van dit onderzoek is de afhankelijke variabele de universiteitskeuze. De verschillende onafhankelijke variabelen staan links in het schema. Het schema kan gelezen worden van links naar rechts. De variabelen links hebben volgens de gestelde hypotheses uit dit onderzoek invloed op de variabele rechts, de universiteitskeuze. In dit schema zijn er drie onafhankelijke variabelen: “universitaire aspecten”,“ouderlijke achtergrond van de studenten” en “persoonlijke kenmerken van de studenten”. Uitgaande van onderstaand schema zal uitgezocht worden of, en zo ja, op welke manier deze onafhankelijke variabelen de afhankelijke variabele beïnvloeden. De concepten uit het schema worden nader uitgelegd in de paragraaf ‘operationalisatie’ verderop in dit hoofdstuk.
Figuur 1 Conceptueel schema
Zoals eerder vermeld is de hoofdvraag van deze scriptie “Welke factoren zijn van invloed op de universiteitskeuze van bachelor economie- rechten- en communicatie studenten voor de UvA of de VU?”. Deze vraag zal beantwoord worden aan de hand van een drietal deelvragen. Deze deelvragen sluiten aan bij bovenstaande genoemde onafhankelijke variabelen. Welke eigenschappen van de universiteit zelf hebben invloed op de universiteitskeuze? Welke invloed heeft de ouderlijke achtergrond van studenten op hun universiteitskeuze? Welke persoonlijke kenmerken van studenten hebben invloed op hun universiteitskeuze? Deze deelvragen zullen tezamen met de opgestelde hypotheses een antwoord geven op de hoofdvraag in de scriptie. 3.2
Onderzoekspopulatie
De onderzoekspopulatie van deze scriptie bestaat uit economie-, rechten-, en communicatie studenten die in hun bachelorfase aan de UvA of de VU zitten. Deze studies zijn gekozen omdat dit de grootste studies zijn die aan beide universiteiten worden aangeboden en omdat de kwaliteit van de studies niet per universiteit verschilt. Door dezelfde studies te kiezen is de rol van de studie constant gehouden. Hierdoor wordt de studiekeuze gehomogeniseerd en wordt de universiteitskeuze onderzocht. In dit onderzoek zijn geen masterstudenten opgenomen omdat de masterprogramma’s per universiteit wel verschillen en dus niet gehomogeniseerd kunnen worden. Ook is er gekozen om geen internationale studenten mee te nemen in dit onderzoek, voor internationale studenten gelden andere motieven dan voor nationale studenten bij het kiezen voor een universiteit, aangezien zij in hun eigen land al een universiteitskeuze hebben gemaakt. 3.3
Methoden
In keuzegedrag zitten verschillende momenten. Vaak wordt er verschil gemaakt tussen de intentie en de attitude in een keuze. Beide aspecten meten andere momenten in het keuzegedrag. De “intentie ”onderzoekt de factoren die invloed hebben op de keuze voordat deze gemaakt is. De definitieve keuze is nog niet gemaakt, maar respondenten is gevraagd naar de keuze die ze denken te gaan maken. Bij de “attitude” is de daadwerkelijke keuze al wel gemaakt. Hierin staat de definitieve keuze centraal en worden de factoren die hier invloed op hebben gehad geprobeerd te achterhalen. Het werkelijke gedrag wordt gemeten en niet de intentie tot een keuze (Thiemeijer, Thomas en Prast, 2009). In deze scriptie is de attitude van de studenten te onderzocht. De keuze van de studenten voor de UvA of de VU is in deze scriptie dus al gemaakt en de factoren die hierop van invloed zijn worden achterhaald. Dit onderzoek heeft een explorerend karakter omdat er nog weinig onderzoek is gedaan naar de universiteitskeuze. Daarbinnen zijn de UvA en de VU ook nog niet vaak onderzocht en vergeleken en kan dit onderzoek gezien worden als een eerste verkenning van de universiteitskeuze in Amsterdam (Bryman,2008). Om een representatieve uitspraak te kunnen doen over een grote groep studenten van de UvA en de VU is gekozen voor een kwantitatief onderzoek. Hiertoe zijn veel studenten benadert en vragenlijsten ingevuld. Deze zijn later verwerkt in het statistische programma SPSS.
3.3.1 Enquêtes
Om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden is gewerkt met nieuwe data. Deze nieuwe data zijn verzameld door eind mei online enquêtes te versturen. Dit is gedaan samen met een studiegenoot, die dezelfde onderzoekspopulatie nodig had voor haar scriptie. De enquête die is verstuurd is te vinden in Bijlage I. De verschillende onderwijsbalies van de economie-, communicatie- en rechtenstudies zijn aangeschreven met de vraag of deze enquête op hun intranet gezet mocht worden. In alle gevallen is dit gebeurd. De studenten konden niet worden gemaild aangezien er in verband met privacy geen emailadressen werden verstrekt. Omdat dit niet genoeg respons opleverde zijn de enquêtes uitgeprint en uitgedeeld op de universiteiten, waarna deze later handmatig online ingevuld zijn. Door de enquêtes zelf te gaan verspreiden op de economie-, rechten- en communicatiefaculteiten is alsnog geprobeerd zoveel mogelijk mensen aselect te kiezen. Dit neemt niet weg dat de studenten die weinig fysiek aanwezig zijn op de universiteit in deze scriptie minder kans hebben gehad om geïnterviewd te worden. Daarnaast zijn er ook enquêtes via het sociale medium facebook en via de email verspreid. Omdat dit vaak vrienden van vrienden zijn is dit ook niet aselect. De onderzoekspopulatie is dus niet geheel aselect gekozen, maar door middel van het random uitdelen van enquêtes op de universiteiten zelf is toch geprobeerd de groep zo aselect mogelijk te houden. De vragen in de enquêtes zijn verschillend van aard, maar gezien de kwantitatieve aard van deze scriptie bestond de vragenlijst veelal uit gesloten vragen. Wanneer er in de vragen naar een mening van de respondenten werd gevraagd, werd een 5-punts Likertscale antwoordmodel gegeven. Alleen bij een vraag naar het imago van de universiteiten was er een mogelijkheid voor de respondenten om zelf hun ingevingen op te schrijven. Bij het analyseren van de data zijn de antwoorden van de 5-punts Likertscale soms gecategoriseerd naar twee of drie antwoorden. In totaal zijn er 217 online enquêtes ingevuld. Daarvan is er één verwijderd omdat deze niet volledig ingevuld was. De responsrate van de verstuurde enquêtes is niet uit te rekenen, omdat wij niet weten hoeveel respondenten de onderwijsbalies hebben benaderd. De enquêtes die wij zelf hebben verspreid zijn allemaal ingevuld en de reponsrate van de online enquêtes was zo’n 50%. Er is 3 weken nadat de eerste e-mails verstuurd waren nog een herinneringsmail verstuurd.
3.3.2 Onderzoekslocaties
Aangezien de UvA verschillende faculteiten in de stad heeft, die ook buiten het stadscentrum van Amsterdam liggen, is gekozen om alleen voor studies te kiezen die zich in het centrum van Amsterdam bevinden. Zo kunnen de locaties van de UvA en de VU goed vergeleken worden omdat de UvA als “stad universiteit” behandeld kan worden en de VU als “campus universiteit” (Price et al., 2003). De onderzochte locaties van de UvA en de VU zijn hieronder weergegeven. Zoals te zien is op de kaart hieronder ligt de VU buiten de ring aan de Zuid-As in Amsterdam. De UvA bevindt zich binnen het historisch centrum van Amsterdam met de eerste locatie op het binnengasthuis- en bushuis terrein en de tweede locatie op de Roetersstraat.
Figuur 2 Onderzoekslocaties
3.4
Operationalisatie
De concepten die gebruikt zijn in het conceptueel schema zijn op verschillende manieren te meten. Het meetbaar maken van de concepten in een onderzoek heet ‘operationalisatie’. Hieronder wordt elk concept uit het conceptueel schema geoperationaliseerd. 3.4.1
Universitaire aspecten
De eerste onafhankelijke variabele uit het conceptueel schema zijn de “universitaire aspecten”. Het gaat in deze variabele om de tastbare aspecten van de universiteit zelf, zoals de voorzieningen en het universiteitsgebouw, maar ook om het imago van de universiteit.
Imago Het imago van de universiteit is onderzocht door studenten te vragen welke drie woorden er bij de studenten naar boven kwamen wanneer zij aan hun eigen universiteit dachten. De vele verschillende antwoorden zijn vervolgens gecategoriseerd. Er zijn 4 categorieën gemaakt waarbinnen de woorden zo goed mogelijk geordend zijn. De verschillende antwoorden zijn gecategoriseerd onder “locatie”, “positieve imagowoorden”, “negatieve imagowoorden” en het woord “Amsterdam”. Onder de locatiewoorden is alleen gekeken hoe vaak daadwerkelijk het woord ‘locatie’ als zodanig is genoemd. Onder de positieve imagowoorden zijn alle positieve aspecten die over de universiteit
genoemd werden geschaard, zoals “gezellig”, “leuk”, “mooi”, “goede kwaliteit onderwijs”, “goede docenten”, “mooie gebouwen”. Onder de negatieve imagowoorden zijn “lelijk”, “saai”, “suf”, “ongezellig”, “bureaucratisch”, “rommelig”, “chaotisch”, “slecht georganiseerd”, “slechte kwaliteit onderwijs” en “slecht” gecategoriseerd. Onder het imagowoord Amsterdam is alleen gekeken naar dit woord op zich. Daarnaast is er een algemene vraag gesteld over andere aspecten die met het imago van een universiteit te maken kunnen hebben. Er is gevraagd naar het belang van de geloofsopvatting van de universiteit, de sfeer, de gestructureerdheid van de universiteit en de academische reputatie. Bij deze variabelen konden de respondenten ook aangeven op een 5-punt Likertscale in hoeverre dit van belang was op de keuze voor een universiteit. Ook zijn er een zevental stellingen aan de studenten voorgelegd, waarin verschillende tegenovergestelde woorden centraal stonden. De respondenten konden op een 5- puntslikertscale aangeven hoe zij over hun eigen universiteit denken. De stellingen die aan de respondenten voorgelegd zijn waren: “Ik vind mijn universiteit conservatief-progressief”, “Ik vind dat er op mijn universiteit een zeer goede-zeer slechte sfeer heerst”, “Ik vind mijn univeristeit zeer goed-zeer slecht geregeld”, “Ik vind mijn universiteit een zeer fijne sfeer-zeer slechte sfeer hebben”, ”Ik vind mijn universiteit zeer goed bereikbaar-zeer slecht bereikbaar”,”Ik vind dat er op mijn universiteit zeer leuke medestudenten zitten- zeer niet leuke medestudenten zitten”, “Ik vind dat mijn universiteit zeer goede-zeer slechte voorzieningen heeft”.
Locatie De locatie van de universiteit is eveneens een onderscheidende factor tussen de universiteiten. Deze variabele behoort ook tot de universitaire aspecten. Gevraagd is in hoeverre de locatie van belang was in de universiteitskeuze van de studenten. Ze konden hier antwoord geven op een 5puntslikertscale waarbij de antwoordmogelijkheden “zeer onbelangrijk”, “onbelangrijk”, “neutraal”, “belangrijk” en “zeer belangrijk”waren. Ook is gekeken hoe vaak het woord “locatie” als zodanig genoemd werd in de vraag over het imago van de universiteit.
Voorzieningen In de enquête is gevraagd naar het belang van de verschillende voorzieningen binnen de universiteitskeuze van studenten. Ook hierbij konden de studenten aangeven op een 5puntslikertscale in hoeverre de verschillende voorzieningen van belang waren op hun universiteitskeuze. Er is gevraagd naar het belang van recreatieve voorzieningen, waaronder de mensa van de universiteit valt, maar ook koffiegelegenheden. Ook is gevraagd naar het belang van sportfaciliteiten, studieruimten (waaronder studiezalen en computerruimtes), gebedsruimtes en er is gevraagd naar het belang van het universiteitsgebouw in de universiteitskeuze. Het universiteitsgebouw is geschaard onder de voorzieningen van de universiteit, omdat het ook als een faciliteit voor de studenten gezien kan worden. 3.4.2 Ouderlijke achtergrond
De tweede onafhankelijke variabele uit het conceptueel schema is de ouderlijke achtergrond van de studenten. Zoals in het theoretisch kader al naar voren kwam kan de Sociaal Economische Status van ouders een rol spelen in de universiteitskeuze. In dit onderzoek is de Sociaal Economische Status van de studenten berekend door te vragen naar de hoogst genoten opleiding van de vader en de moeder en naar de huidige werkzaamheden van de ouders van de studenten.
Sociaal Economische Status In de opleidingen van de ouders werd een onderscheidt gemaakt tussen “hoog” en “laag” opgeleide ouders. Tot een “hoge” opleiding worden universitair en HBO afgestudeerde ouders gerekend. De “lager” opgeleide ouders, zijn ouders die alleen een middelbare school diploma hebben, zoals een VWO, HAVO, MAVO of MBO diploma, of ouders die alleen een lagere school diploma hebben. Ouders die geen opleiding hebben gevolgd worden ook tot lagere opgeleiden gerekend. De huidige werkzaamheden van de ouders zijn opgedeeld in ouders die betaald werk deden of niet. Onder betaald werk wordt werk verstaan waarbij de ouders zelfstandig of voor een baas werkten, maar in ieder geval loon kregen voor hun werk. Vrijwilligerswerk, pensioen en mensen die door andere omstandigheden geen betaald werk konden doen, zijn gerekend tot “geen betaald werk”. De opleidingsstatus en de werkstatus zijn gecombineerd om de SES aan te geven. Om de hoogte van de Sociaal Economische Status aan te geven is een cijfer geconstrueerd tussen de vier en de acht. Een vier geeft een “lage” Sociaal Economische Status aan, waarbij beide ouders bijvoorbeeld een laag opleidingsniveau hebben en geen werk hebben. Een acht op deze schaal geeft een hoge Sociaal Economische Status aan. Hierbij zijn beide ouders hoog opgeleid en hebben beide een betaalde baan. Alles hiertussen in geeft een combinatie van deze mogelijkheden weer. Keuze voor universiteit Naast de Sociaal Economische Status is ook gevraagd of de ouders van de studenten op een universiteit hebben gestudeerd en zo ja, aan welke universiteit. Hier waren de antwoordmogelijkheden “niet aan een universiteit gestudeerd”, “de UvA”, “de VU”, “een andere Nederlandse universiteit” of “een buitenlandse universiteit”.
3.4.3
Persoonlijke kenmerken
De derde onafhankelijke variabele uit het conceptueel schema welke geoperationaliseerd wordt zijn de persoonlijke kenmerken van de studenten.
Religieuze achtergrond van studenten Eén van de persoonlijke kenmerken is de religieuze achtergrond van de studenten. Aan de respondenten is gevraagd of zij zichzelf tot een religie schaarden of niet. Er waren verschillende antwoordmogelijkheden waaruit de studenten konden kiezen, zoals Rooms-katholiek, Protestants of naar eigen invulmogelijkheid. Binnen dit onderzoek is gekozen om deze variabelen te hercoderen naar wel/niet religieus, aangezien de verschillen in religie in deze scriptie niet centraal staan. Hieruit is een variabele gemaakt die aangeeft of ze wel of niet gelovig zijn.
Geslacht Eén van de vaak onderzochte persoonlijke kenmerken is het geslacht van de respondenten. Zoals uit de literatuur bleek, is er verschil in de universiteitskeuze die mannen en vrouwen maken. Mannen kiezen vaker voor een technische universiteit dan vrouwen. In de enquête kon men invullen of men man of vrouw was en was er een ‘geen antwoord’ optie.
Woonplaats Studenten is ook gevraagd naar hun “originele woonplaats” en hun “huidige woonplaats”. De originele woonplaats is de woonplaats voordat ze de universiteitskeuze hadden gemaakt. De huidige woonplaats is hun woonplaats nu. De keuzemogelijkheden waren Amsterdam (waartoe ook Amstelveen en Diemen gerekend zijn), Noord-Holland (zonder Amsterdam), Randstad (waaronder
Zuid Holland, Utrecht en Flevoland zijn gerekend) en ‘overig Nederland’ waarmee de provincies Friesland, Groningen, Drenthe, Overijssel, Brabant, Limburg en Zeeland worden aangegeven. Onder het gebied “Randstad” is ook de provincie Flevoland gerekend, aangezien de grote forenzensteden Lelystad en Almere hiertoe ook gerekend worden. Noord Holland is als aparte provincie gerekend en niet tot de Randstad. Deze grove indeling in gebieden is gekozen omdat met het aantal respondenten een indeling op lager schaalniveau een te versnipperd beeld zou geven. Daarnaast is de studenten ook gevraagd in hoeverre de nabijheid van hun eigen woonplaats op het moment van de universiteitskeuze van belang was in hun keuze voor de universiteit. Deze woonplaats zal gelijk staan aan de “originele” woonplaats, aangezien hiermee de woonplaats wordt bedoeld voordat de respondenten de keuze voor de universiteit hadden gemaakt. Indien de woonplaats van de ouders en de woonplaats van de studenten voor de universiteitskeuze verschillend was, is in de enquête ook gevraagd naar het belang van de nabijheid van de woonplaats van ouders.
Woonsituatie De woonsituatie heeft betrekking op de manier van wonen, samenwonend, in een studentenhuis, thuis, of bij andere familie. De studenten is gevraagd hoe zij op dit moment wonen. De antwoordmogelijkheden waren bij deze vraag waren “bij ouders”, “alleen”, “met vrienden”, “Studentenhuis” ,“Bij andere familie” en een open optie “Anders, namelijk”. Bij deze laatste optie werd vaak “samenwonend met partner” ingevuld en is later ook als aparte categorie opgenomen. ook als aparte categorie opgenomen.
4
Beschrijvende data
In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de antwoorden die de UvA en VU studenten hebben gegeven op de vragen in de enquête. Door middel van deze beschrijvende analyse wordt er per universiteit bekeken of er verschillen en overeenkomsten zijn tussen de antwoorden die de studenten van beide universiteiten hebben gegeven. Aangezien de meeste data in dit hoofdstuk nominaal van aard zijn wordt Cramer’s V als samenhangsmaat gebruikt om de sterkte van het eventuele verband weer te geven. Allereerst wordt gekeken naar de verdeling van de respondenten per universiteit. Daarna volgt een beschrijving van de persoonlijke kenmerken van de studenten aan de UvA en de VU. Vervolgens wordt gekeken naar de factoren waar studenten waarde aan hechten bij hun keuze, waarna een beschrijving volgt van de ouderlijke achtergrond van de studenten. De getallen in dit hoofdstuk hebben alleen betrekking op de studenten die hebben meegedaan aan dit onderzoek en zeggen nog niets over de werkelijke populatie, dit komt in de volgende analyses aan bod. Wanneer “UvA studenten” of “VU studenten” gezegd wordt, heeft dit dus alleen betrekking op de studenten die de enquêtes hebben ingevuld en niet over alle UvA of VU studenten. 4.1
Verdeling respondenten over de universiteiten
Zoals in de methode al is genoemd is de enquête door 217 respondenten ingevuld, waarvan er 216 gebruikt zijn. De verdeling van deze respondenten over de twee universiteiten is hieronder weergegeven. 72 % van de studenten studeert op de UvA, tegen 28% op de VU.
Verdeling studenten per universiteit 80 70 60 50 40
UvA
30
VU
20 10 0 UvA
VU
Figuur 3 Verdeling onderzoekspopulatie in percentages over de universiteiten. N=216 Bron: Eigen Data
4.2
Hoe zien de persoonlijke kenmerken van de respondenten eruit?
4.2.1 Geslacht
In onderstaande tabel staan de gegevens over het geslacht van de UvA en VU studenten. Van de UvA studenten is 68,8 % vrouw en van de VU studenten is 56,7 % vrouw. Van de UvA studenten is 31,2 % man en van de VU studenten is 43,3 % man. De verhouding man/vrouw op de UvA en de VU is dus niet geheel gelijk. Het hogere percentage vrouwen op de UvA en VU zou kunnen komen doordat 2 van de 3 studies die onderzocht zijn, namelijk communicatiewetenschappen en rechten, procentueel ook meer vrouwen hebben (Nieman en Heijmans,2008). Tabel 1 Geslacht respondenten in percentages. N=214
Geslacht
UvA
VU
Totaal
Vrouw Man Totaal
68, 8 31,2 100
56,7 43,3 100
65, 4 34, 6 100
Bron: Eigen Data
4.2.2 Religieuze achtergrond
Eén van de aspecten van de persoonlijke kenmerken is de religieuze achtergrond van de studenten zelf. Verwacht wordt dat er meer studenten met een religieuze achtergrond op de VU zullen zitten dan op de UvA. Uit onderstaand tabel blijkt dat 77,3 % van de UvA studenten die de enquête hebben ingevuld niet religieus zijn, 22,7 % van de UvA studenten zegt wel religieus te zijn. Van de VU studenten uit dit onderzoek is 43,3% religieus en 56,7 % van de VU studenten heeft geen gelovige achtergrond. Tabel 2 Religieuze achtergrond studenten in percentages. N= 214
Religieuze achtergrond Nee Ja Totaal
UvA
VU
Totaal
77,3 22,7 100
56,7 43,3 100
71,5 28,5 100
Bron: Eigen Data.
Op beide universiteiten heeft meer dan de helft van de respondenten geen religieuze achtergrond. Uit deze cijfers blijkt wel dat op de VU meer respondenten zitten met een religieuze achtergrond dan op de UvA. Het verband tussen de religieuze achtergrond van de studenten en de universiteitskeuze is met Cramer’s V 0,205 redelijk sterk en blijkt ook significant. Dit komt overeen met het onderzoek van Nijman en Heijmans (Nijman en Heijmans,2009).
4.2.3 Hoe wonen de UvA en de VU studenten?
In tabel 3 is de huidige woonsituatie van de respondenten weergegeven. VU studenten in dit onderzoek wonen vaker thuis bij hun ouders en ook vaker samen met een partner dan UvA studenten uit dit onderzoek. Ook wonen VU studenten net iets vaker bij andere familieleden dan UvA studenten, dit komt overeen met het onderzoek wat Oosterbeek et al., in 1992 hebben uitgevoerd. UvA studenten wonen vaker alleen of samen met vrienden of in een studentenhuis en minder vaak in familieverband dan de VU studenten. Tabel 3 Woonsituatie respondenten weergegeven in percentages. N=214
Universiteit/ Woonsituatie Bij ouders Alleen Met vrienden Studentenhuis Bij andere familie Samenwonend met partner Totaal
UvA
VU
Totaal
37 20,8 14,3 18,8 1,9 7,1
53,3 11,7 8,3 8,3 3,3 15
41,6 18,2 12,6 15,9 2,3 9,3
100
100
100
Bron: Eigen Data
Uit deze gegevens blijkt dat er een significant verband is tussen de woonsituatie en de universiteitskeuze. Cramer’s V is in dit verband 0,238 wat aangeeft dat het verband redelijk sterk is. Aan de hand van onderstaande tabel kan worden gezegd dat VU studenten die de enquête hebben ingevuld vaker in familieverband wonen (met partner, bij ouders of bij overige familieleden) dan UvA studenten, die eerder alleen of met vrienden wonen. Verschil woonsituatie studenten met religieuze achtergrond en zonder religieuze achtergrond Om te bekijken of er inderdaad een verband zit tussen de woonsituatie van de studenten en hun religieuze achtergrond, is het verband tussen deze twee variabelen weergegeven in tabel vier. Te zien is, dat wanneer de respondenten een religieuze achtergrond hebben, zij vaker nog bij hun ouders wonen. Met een Cramer’s V van 0,314 blijkt dit verband ook sterk aanwezig en is tevens significant. Zoals eerder genoemd is het verschil in de woonsituatie van de UvA en VU studenten wellicht deels te verklaren door de religieuze achtergrond, die meer bij de VU studenten voorkomt dan bij de UvA studenten.
Tabel 3 Woonsituatie en religieuze achtergrond respondenten in percentages weergegeven. N= 216
Woonsituatie Bij ouders Alleen Met vrienden Studentenhuis Bij andere familie Samenwonend met partner Totaal
Religieus Nee 34,2% 20,6% 15,5% 18,1% 0,6% 11%
Ja 59% 11,5% 4,9% 9,8% 6,6% 8,2%
Totaal 41,2% 18,1% 12,5% 15,7% 2,3% 10,2%
100%
100%
100%
Bron: Eigen Data
Uit bovenstaande twee tabellen blijkt dus dat VU studenten vaker dan UvA studenten thuis wonen, en dat studenten met een religieuze achtergrond vaker thuis wonen dan studenten zonder religieuze achtergrond. 4.2.4 Waar wonen de respondenten?
Naast de woonsituatie is, zoals in de operationalisatie aangegeven, in de vragenlijst ook gevraagd naar de woonplaats van de studenten. Hierin is onderscheidt gemaakt tussen de oorspronkelijke woonplaats en de huidige woonplaats van de respondenten. Per universiteit wordt hieronder een beeld gegeven waar de studenten voor de universiteitskeuze woonden en waar ze na de universiteitskeuze woonden. Het verschil in woonplaats voor de keuze voor een universiteit en daarna is zo goed te zien. Eerst wordt de huidige en oorspronkelijke woonplaats van de UvA studenten weergegeven, waarna dit ook voor de VU studenten gedaan is. UvA respondenten In figuur 4 is de originele woonplaats van de UvA studenten weergegeven. In figuur 4 is te zien dat 27,5% van de UvA studenten van origine uit de Randstad komt. 22,9% woonden in Noord-Holland en 18,3% woonden van origine al in Amsterdam. 25,5% van de UvA studenten kwam uit “overig Nederland” en dus uit andere provincies dan de Randstad. De originele woonplaats van de UvA respondenten ligt vooral in de Randstad en in de provincies daarbuiten. In Noord-Holland en Amsterdam woonden minder UvA respondenten voor hun universiteitskeuze dan in de omliggende gebieden. Wel zijn de verschillen in de percentages erg klein en kan gezegd worden dat de UvA respondenten hun originele woonplaats evenredig over het hele land is verdeeld. De huidige woonplaats van de UvA respondenten is in figuur 5 te zien. Na de universiteitskeuze is er een duidelijke verschuiving van de woonplaats te zien naar Amsterdam. Woonden voor de universiteitskeuze nog 18,3 % in Amsterdam, na de universiteitskeuze is dit aantal gestegen tot 64,2 %.
Figuur 5. Percentages UvA studenten originele woonplaats per
Figuur 4. Percentages UvA studenten huidige woonplaats per regio (N=214)
regio (N=214) Cramer’s V: 0,181 Significantieniveau: 0,135
Na de universiteitskeuze woont 8,5% van de UvA studenten in overige delen van Nederland, 11,7% van de studenten in Noord-Holland en 15,6% in de Randstad. Op basis van deze gegevens kan gezegd worden dat de huidige woonplaats van de UvA studenten vooral in Amsterdam ligt, dat veel studenten na hun universiteitskeuze naar Amsterdam zijn verhuisd en dat de meeste studenten oorspronkelijk uit de Randstad en overige delen in Nederland komen. VU respondenten In figuur 6 is de oorspronkelijke woonplaats van de VU studenten weergegeven. Hieruit blijkt dat de meeste VU studenten (35%) uit de regio Noord-Holland komen. Gevolgd door de Randstad en Amsterdam met respectievelijk 23,3% en 21,7%. Twintig procent van de VU studenten komt uit andere delen in Nederland. De originele woonplaats van de VU respondenten ligt dus vooral in de provincie Noord-Holland en in de Randstad. Vergeleken met de originele woonplaats van de UvA studenten liggen de originele woonplaatsen van de VU studenten minder verspreid over Nederland en meer geconcentreerd rondom Amsterdam. In figuur 7 is de huidige woonplaats van de Vu studenten weergegeven. In deze kaart komt naar voren dat de meeste VU studenten na hun universiteitskeuze ook in Amsterdam zijn gaan wonen. Woonden voor de universiteitskeuze nog maar 21,7% van de VU respondenten in Amsterdam, na de universiteitskeuze is dit 50%. 16,7 % van de VU studenten woont na hun universiteitskeuze in NoordHolland en 25% van de respondenten woont in delen van de Randstad. 8,3 % van de VU studenten woont in overige delen van Nederland. Opvallend is dat er na hun universiteitskeuze meer respondenten in de Randstad zijn gaan wonen ten opzichte van voor hun universiteitskeuze (van 23,3% naar 25%).
Figuur 6. Percentages VU studenten originele woonplaats per regio
Figuur 7. Percentages VU studenten huidige woonplaats per
(N=214) Cramer’s V: 0,181 Significantieniveau: 0,135
regio(N=214)
Vergeleken met de UvA studenten hebben meer VU studenten hun huidige woonplaats in NoordHolland en de Randstad en minder in Amsterdam en in overige delen van Nederland. Het verschil in huidige woonplaats is vooral het grootste in Amsterdam: 64,2% van de UvA respondenten woont daar nu, tegenover 50% van de VU studenten. Wanneer hierbij in acht wordt genomen dat er procentueel minder UvA respondenten voor hun universiteitskeuze in Amsterdam woonden dan UvA studenten (18,3% van de UvA studenten woonde van origine in Amsterdam, ten opzichte van 35% van de VU studenten), blijkt dat de UvA respondenten ook vaker naar de stad Amsterdam zijn verhuisd dan de VU studenten. Op basis van deze gegevens kan gezegd worden dat UvA studenten in ieder geval vaker in de stad Amsterdam gaan wonen dan VU studenten. Of dit ook te maken heeft met de stad Amsterdam, zal uit volgende analyses moeten blijken. De tweede hypothese ”De geografische oorsprong van VU studenten ligt vaker dichterbij Amsterdam, dan die van UvA studenten. ” blijkt aan de hand van deze eerste gegevens te kloppen. De originele woonplaats van de VU studenten ligt dichterbij de stad Amsterdam dan die van de UvA studenten, die vaker uit overige delen in Nederland komen. Aangezien de gegevens niet geheel significant zijn, is de hypothese niet generaliseerbaar voor de gehele populatie.
4.3
Aan welke factoren hechtten de respondenten waarde in hun universiteitskeuze?
Zoals uit het theoretisch kader naar voren kwam, hebben de universitaire aspecten ook invloed op de keuze voor de universiteit. Deze aspecten van de universiteit kunnen fysiek zijn, zoals het universiteitsgebouw en de voorzieningen, maar kunnen ook aspecten zijn zoals het imago. In de enquête is een algemene vraag gesteld aan de respondenten welke aspecten belangrijk voor hun waren tijdens hun keuze voor de universiteit. Hierin waren verschillende aspecten opgenomen, zoals het universiteitsgebouw en de religieuze achtergrond van de universiteit, maar ook het belang van ouders en vrienden. De respondenten konden aangeven in welke mate deze factoren belangrijk waren binnen hun universiteitskeuze. Ze konden kiezen uit de opties “erg onbelangrijk”, “onbelangrijk”, “neutraal”, “belangrijk” en “erg belangrijk”. Deze antwoorden zijn later gecodeerd naar “belangrijk” en “onbelangrijk” (waarbij de optie “neutraal” tot “onbelangrijk” is gerekend). In onderstaande tabel is te zien welke factoren voor de UvA en de VU studenten van belang waren in hun universiteitskeuze. In de tabel is opgenomen voor hoeveel procent van de studenten de genoemde aspecten van belang waren. Daarnaast is er een tabel opgenomen waarin het verschil in de percentages is opgenomen. Tabel 5 Percentages UvA en VU respondenten die de aspecten belangrijk vonden in hun universiteitskeuze. Bron: Eigen Data
Aspecten van belang Vrienden Verhalen van vrienden Voorkeur docenten vorige opleiding Bereikbaarheid universiteit Locatie Nabijheid woonplaats ouders Nabijheid eigen woonplaats Voorzieningen Sfeer Academische reputatie Niveau docenten Type studenten Etnische mix van studenten Studieruimten Sportfaciliteiten Geloofsopvatting van universiteit Inrichting Studie Structurering van universiteit Aanwezigheid studieverenigingen Aanwezigheid gebedsruimte Niveau Studies Universiteitsgebouw N= 211
UvA
VU 21 42 14 75 84 30 44 58 81 74 54 54 20 26 15 12 58 35 13 3 82 68
19 28 15 67 67 42 64 35 63 72 58 50 33 25 5 15 62 73 7 7 80 35
Verschil UvA/VU Gemiddelde 2 20 14 35 -1 14,5 8 71 17 75,5 -12 36 -20 54 23 46,5 18 72 2 73 -4 56 4 52 -13 26,5 1 25,5 10 10 -3 13,5 -4 60 -38 54 6 10 -4 5 2 81 33 51,5
Er blijkt vooral verschil te zitten tussen de UvA en de VU respondenten in de waarde die ze aan de locatie, de woonplaats van hun ouders, de nabijheid van de eigen woonplaats, de voorzieningen, de sfeer, de structurering van de universiteit, de etnische mix van studenten op de universiteit en het universiteitsgebouw. Locatie De locatie van de universiteit is voor beide respondenten van belang geweest in hun universiteitskeuze, maar voor meer UvA studenten dan voor de VU studenten. Er blijkt een significante samenhang te zijn tussen de het belang dat studenten hechten aan de locatie van de universiteit en de universiteitskeuze, waar Cramer’s V 0,196 is. Nabijheid woonplaats ouders en eigen woonplaats De nabijheid van de woonplaats van de ouders was voor 30% van de UvA respondenten van belang in hun keuze voor de universiteit. Voor 40% van de VU respondenten was de nabijheid van de ouderlijke woonplaats belangrijk in hun keuze voor de universiteit. Dat de woonplaats van de ouders bij meer VU studenten van belang was in hun universiteitskeuze, komt overeen met de uitkomsten van tabel 3, waarin te zien is dat meer VU studenten nog bij hun ouders wonen dan dat UvA studenten dat doen. Tussen de keuze voor een universiteit en de nabijheid van de woonplaats van ouders is ook een significant verband gevonden, met een Cramer’s V van 0,115. Dit verband is dus niet heel sterk te noemen, maar geeft wel aan dat dit vooral voor de VU studenten van belang was ten tijde van de universiteitskeuze. De nabijheid van de eigen woonplaats blijkt ook vooral voor VU studenten van belang te zijn, meer dan voor UvA studenten. Voorzieningen en sfeer De voorzieningen en de sfeer blijken vooral voor een merendeel van de UvA respondenten van belang. Ook tussen de voorzieningen en de universiteitskeuze is een significant verband gevonden waar Cramer’s V 0,203 is. Tussen de sfeer en de universiteitskeuze zit een significant verband waar Cramer’s V 0,187 is. Deze aspecten zijn vooral de UvA respondenten van belang. Universiteitsgebouw Meer UvA respondenten dan VU respondenten hechtten waarde aan het universiteitsgebouw, 68% van de UvA respondenten vond het universiteitsgebouw belangrijk in hun universiteitskeuze, tegenover 35% van de VU respondenten. Het significante verband tussen de universiteitskeuze en het universiteitsgebouw is vrij groot, met een Cramer’s V van 0,301. Structurering Veel meer VU respondenten vonden de structurering van de universiteit belangrijk in hun keuze dan de UvA respondenten, namelijk 73% tegenover 35% op de UvA. Dit komt overeen met het imago van de VU, die –zeker ten opzichte van de UvA- bekend staat als een georganiseerde universiteit. Voor de respondenten was dit aspect van de VU ook belangrijk in hun keuze voor deze universiteit. De UvA respondenten vonden de gestructureerdheid van de universiteit ook beduidend minder belangrijk. Tussen de gestructureerdheid van de universiteit en de universiteitskeuze is ook een significant verband gevonden waar Cramer’s V met 0,348 hoog is. Het verband tussen deze variabelen is dus erg sterk. Dit viel dus ook te verwachten naar aanleiding van de verschillende imago’s van de universiteiten. Etnische mix De aanwezigheid van “etnische mix van studenten” blijkt vooral bij de VU studenten verband te houden met de universiteitskeuze. Wellicht vinden vooral VU studenten dit belangrijker, omdat er op de VU meer verschillende etniciteiten zitten (Nijman en Heijmans,2008).
Concluderend kan over de uitkomsten van deze tabel gezegd worden dat de UvA studenten vooral veel waarde hechten aan universitaire aspecten, de locatie, het gebouw, de sfeer en de voorzieningen. Voor de VU studenten blijken minder tastbare aspecten zoals de structurering, de aanwezigheid van de etnische mix de nabijheid van de woonplaats van de ouders en hun eigen woonplaats belangrijk geweest te zijn in hun universiteitskeuze. Zoals bleek uit tabel 2 zitten er meer studenten met een religieuze achtergrond op de VU dan op de UVA. Wat dan opvallend is aan uitkomsten van tabel 5 is dat de geloofsopvatting van de universiteit niet van belang is geweest in de universiteitskeuze van de UvA en de VU studenten. Te verwachten was, dat de geloofsopvatting van de VU vooral van belang zou zijn bij de universiteitskeuze van de VU studenten. Toch geven de respondenten zelf niet aan de religieuze achtergrond van de universiteit belangrijk was in hun universiteitskeuze. De geloofsopvatting van de universiteit heeft wellicht geen bewuste rol gespeeld in de universiteitskeuze van de VU studenten. 4.3.1
Hoe zien de studenten het imago van hun eigen universiteit?
In de enquête zijn verschillende vragen omtrent het imago gesteld. Er is één open vraag gesteld, waarin studenten zelf drie woorden konden opnoemen die ze associeerden met hun eigen universiteit. De gecategoriseerde antwoorden van de UvA en VU respondenten op deze vraag zijn hieronder weergegeven in figuur 8 en 9.
Imagowoorden UvA respondenten 3%
Negatieve Imagowoorden
13% 28%
56%
Positieve imagowoorden "Locatie" genoemd
Imagowoorden genoemd door VU respondenten 12% 41% 47%
"Amsterdam" genoemd Figuur 8. Percentages genoemde Imagowoorden UvA studenten. N=158 Bron: Eigen Data
Negatieve Imagowoorden
0%
Positieve imagowoorden "Locatie" genoemd "Amsterdam" genoemd
Figuur 7. Percentages genoemde Imagowoorden door VU studenten. N=60 Bron: Eigen Data
In beide figuren is te zien dat de UvA respondenten vaker “positieve imagowoorden” hebben ingevuld over hun universiteit dan dat de VU respondenten dit over hun universiteit hebben gedaan. De negatieve imagowoorden kwamen vooral bij de VU respondenten vaak voor. Uit bovenstaande diagrammen blijkt dat de VU respondenten meer negatieve imagowoorden dan de UvA respondenten hebben genoemd. Ook noemden de VU respondente minder vaak positieve imagowoorden dan de UvA studenten. UvA studenten hebben in 3 % van de gevallen wel het woord “locatie” genoemd; een woord wat door geen van de VU respondenten genoemd is. Toch blijkt uit tabel 4 dat de locatie voor veel van beide VU en UvA respondenten belangrijk was in hun universiteitskeuze. Het imago van de universiteiten lijkt hier alleen niet mee samen te hangen, aangezien het woord niet vaak genoemd is.
Wel wordt de stad Amsterdam als zodanig ongeveer even vaak door de UvA en de VU respondenten genoemd. De associatie van de universiteit in combinatie met de stad Amsterdam geldt voor beide respondenten bijna even sterk. Dit is opvallend, aangezien meer UvA studenten Uit deze cijfers lijkt naar voren te komen dat de UvA respondenten vaker positief over hun eigen universiteit dachten dan dat de VU respondenten dit over hun universiteit dachten. Naast een open vraag zijn de studenten ook verschillende stellingen voorgelegd om te zien hoe zij tegen hun eigen universiteit aankijken. In tabel zes zijn de antwoorden die de respondenten weergegeven. Vooral op de derde stelling blijkt een groot verschil te zitten tussen de antwoorden van de UvA en de VU respondenten. Op de vraag of de respondenten de universiteit goed geregeld vinden, antwoord 13,3% van de UvA studenten positief, tegenover 63,3% van de VU studenten. Van de UvA studenten vindt 61,3% de universiteit zelfs slecht geregeld. Slechts 13,3% van de VU studenten vindt dit van de VU. Hier wordt het algemene imagobeeld van de UvA en de VU bevestigd. Veel VU studenten vinden de VU ook daadwerkelijk een goed georganiseerde universiteit, en veel UvA studenten vinden de UvA een slecht geregelde universiteit. Deze stelling blijkt ook significant te zijn met een waarde van Cramer’s V van 0,533. Dit viel te verwachten naar aanleiding van de gegevens uit tabel vijf, waarin ook naar voren kwam dat vooral de gestructureerdheid van de universiteit belangrijk was voor de VU respondenten. Tabel 6 Antwoorden op stellingen door UvA en VU respondenten in percentages. N= 214 Bron: Eigen Data
Stelling 1: Ik vind mijn universiteit ConservatiefProgressief UvA VU Stelling 2: Ik vind mijn universiteit een Goede sfeer-Slechte sfeer hebben UvA VU Stelling 3: Ik vind mijn universiteit Goed-Slecht geregeld UvA VU Stelling 4: Ik vind mijn universiteit een Fijne-Geen fijne omgeving
Conservatief
Neutraal
Progressief
8,7 15 Goede sfeer
32,2 35 Neutraal
59,1 50 Slechte sfeer
77,5 81,7 Goed Geregeld
13,9 16,7 Neutraal
8,6 1,7 Slecht Geregeld
13,3 63,3 Fijne Omgeving
25,3 23,3 Neutraal
61,3 13,3 Geen fijne omgeving
UvA VU Stelling 5: Ik vind mijn universiteit Goed-Slecht bereikbaar UvA VU Stelling 6: Ik vind dat er op mijn universiteit Leuke-Geen leuke medestudenten zitten UvA VU Stelling 7: Ik vind dat er op mijn universiteit Slechte-Goede voorzieningen zijn UvA VU
85,3 68,3 Goed bereikbaar
5,3 20 Neutraal
9,3 11,7 Slecht Bereikbaar
86,1 76,7 Leuke medestudenten 76,5 78,3 Slechte voorzieningen 17,1 10,5
6,6 15 Neutraal
11 8,3 Geen leuke medestudenten 8,7 8,3 Goede voorzieningen 55,5 52,6
14,8 13,3 Neutraal 27,4 36,8
4.4
Hoe ziet de ouderlijke achtergrond van de respondenten eruit?
In de literatuur wordt veel gesproken over de Sociaal Economische Status (SES) van de ouders van de studenten en de invloed op de universiteitskeuze. Volgens het onderzoek van Oosterbeek et al. ligt de SES bij de ouders van de UvA studenten hoger dan die van de ouders van de VU studenten (Oosterbeek et al.,1992). Per universiteit zijn de gemiddelden van de Sociaal Economische Status van de ouders van de studenten berekend. Hierbij geeft 4 een lage Sociaal Economische Status aan en 8 een hoge Sociaal Economische Status. Zoals te zien is in onderstaande tabel ligt de Sociaal Economische Status van de ouders van de UvA respondenten gemiddeld hoger dan van de ouders van de VU respondenten. Tabel 7 Sociaal Economische Status van ouders
Universiteit Sociaal Economische Status van ouders (4-8)
UvA 7
VU 6.53
Bron: Eigen Data
Het verschil in de waarden zou gezocht kunnen worden in de verschillen in opleiding en werk van de ouders. Daarom is gekeken naar het opleidingsniveau en de werkstatus van de vaders en moeders van de UvA en VU respondenten. Dit kan wellicht meer inzicht geven in het verschil van Sociaal Economische Status van de ouders tussen de UvA en de VU ouders. 4.4.1 Opleidingsniveau vaders
In tabel 8 zijn de opleidingniveaus van de vaders van de UvA en VU studenten weergegeven. Hierin is te zien dat meer vaders van de UvA studenten hoog opgeleid zijn dan de vaders van de VU studenten. Dit verklaard wellicht een deel van het verschil in de SES uit tabel 7. Tabel 8 Opleidingsniveau vader in percentages N= 214
Vader
UvA
VU
Totaal
Laag opgeleid
37,7
45
39,7
Hoog opgeleid
62,3
55
60,3
Totaal
100
100
100
Bron: Eigen Data
4.4.2 Werkstatus vaders
Tabel 9 geeft naar de werkstatus van de vaders weer. Ongeveer een kwart van de vaders van de UvA en VU studenten doet geen betaald werk. Driekwart van de vaders heeft wel een betaalde baan. Ondanks het lichte verschil in opleidingsniveau tussen de vaders van de UvA en VU studenten blijkt dit niet samen te hangen met het wel of niet hebben van een betaalde baan. De werkstatussen van de vaders en de opleidingsniveaus blijken alleen geen significant verband te hebben met de universiteitskeuze .
Tabel 9 Werkstatus vader in percentages. N=214
Vader
UvA
VU
Totaal
Geen betaald werk
25,3
25
25,2
Betaald werk
74,7
75
74,8
Totaal
100
100
100
Bron: Eigen data
4.4.3 Opleidingsniveau moeders
Nu het opleidingsniveau van de vaders is bekeken, worden in tabel 10 het opleidingsniveau van de moeders weergegeven. Vergeleken met de vaders blijken bij beide universiteiten iets meer moeder laag opgeleid. Iets meer moeders van de UvA studenten zijn hoger opgeleid dan de moeders van de VU studenten, namelijk 56,5% moeders van de UvA respondenten tegenover 43,3% moeders van de VU respondenten is hoog opgeleid. Het verband heeft een Cramer’s V van 0,118 en is significant. Tabel 10 Opleidingsniveau moeder in percentages. N=214
Moeder
UvA
VU
Totaal
Laag opgeleid
43,5
56,7
47,2
Hoog opgeleid
56,5
43,3
52,8
Totaal
100
100
100
Bron: Eigen data
4.4.4 Werkstatus moeders
Ook aan de moeders is gevraagd of zij een betaald werk hadden of niet. In tabel 11 is weergegeven hoeveel moeders van de UvA studenten en van de VU studenten op dit moment betaald werk hebben. Bij de vaders was het percentage vaders dat betaald werk had op de UvA en de VU vrijwel gelijk, ondanks het lichte verschil in opleidingsniveau. Bij de moeders valt dus ook te verwachten dat – ondanks het opleidingsverschil- evenveel moeders een betaald baan hebben. Wanneer naar tabel 11 wordt gekeken is te zien dat er hier wel een groot verschil zit in de werkstatus van de moeders van de UvA en van de VU studenten. Is het bij de vaders van de UvA en VU respondenten nog zo, dat driekwart van de vaders van beide universiteiten een betaalde baan heeft, zo blijkt alleen bij de moeders van de UvA studenten dit getal in de buurt te komen. 72,7% van de moeders van de UvA studenten uit dit onderzoek heeft betaald werk. Van de moeders van de VU studenten uit dit onderzoek is dit 55%.
Dit is opvallend, aangezien de opleidingsniveaus tussen de moeders niet veel verschillen. Het verschil tussen hoog en laag opgeleide moeders bij de UvA en de VU is even groot als bij de vaders van de studenten. Ongeveer driekwart van de vaders van de UvA en de VU studenten heeft een betaalde baan, ongeacht het opleidingsniveau. Bij de moeders zou dit patroon dus ook verwacht kunnen worden, maar blijkt dat de moeders van de VU studenten minder vaak betaald werk hebben dan de moeders van de UvA studenten. Tabel 11 Werkstatus moeder in percentages. N=214
Moeder
UvA
VU
Totaal
Geen betaald werk
27,3
45
32,2
Betaald werk
72,7
55
67,8
Totaal
100
100
100
Bron: Eigen Data
Uit tabel 11 blijkt dat er statistisch verband is tussen de werkstatus van de moeder en de universiteitskeuze van de studenten. Met een Cramer’s V van 0,170 is dit verband redelijk sterk. Samenvattend kan gezegd worden dat er een significant verband bestaat tussen de werkstatus en het opleidingsniveau van de moeder en de universiteitskeuze. Dit is opvallend, omdat de werkstatus en het opleidingsniveau van de vaders geen significant verband laten zien met de universiteitskeuze van de studenten. De achtergrond van de moeders blijkt wel van invloed op de universiteitskeuze, die van vaders niet. Waarschijnlijk is er een derde variabele die intervenieert in het verband tussen de werkstatus van de moeders en de universiteitskeuze. Het zou zo kunnen zijn dat de religieuze achtergrond van de studenten samenhangt met de werkstatus van de moeders. Studenten uit religieuze gezinnen zullen vaker moeders hebben die geen betaald werk doen, maar werken in het huishouden. Gezien het grotere percentage VU studenten met een religieuze achtergrond, zou dit een verklaring kunnen zijn. Wanneer studenten een moeder hebben die laagopgeleid is en geen betaalde baan hebben kiezen ze vaker voor de VU dan voor de UvA. Dit verschil in deze getallen kan wijzen op een traditionele rolverdeling in de huishoudens van de ouders van de VU respondenten. Bij de UvA studenten hebben de vaders en moeders ongeveer even vaak een betaalde baan, namelijk driekwart van de tijd. Tussen de vaders en moeders van de VU studenten is een groter verschil te zien, hier heeft ook driekwart van de vaders een betaalde baan, en van de moeders maar iets meer dan de helft, namelijk 55%. Tussen de vaders was ook een verschil in opleiding, maar hieruit kwam geen verschil in het hebben van een betaalde baan uit voort. Bij de moeders van de UvA en VU respondenten is ongeveer hetzelfde verschil in opleidingniveau te zien als bij de vaders, maar zet dit patroon zich niet door in het hebben van een betaalde baan.
4.4.5 Traditionele rolverdeling ouders
Om te bekijken of de moeders van de VU studenten inderdaad vaker een traditionele rol hebben en dus vooral huishoudelijk werk doen, is hieronder een tabel weergegeven waarin de hoofdbezigheid van de moeder weergegeven wordt. Uit deze tabel blijkt dat de moeders op van de VU studenten inderdaad vaker huishoudelijk werk doen of voor de kinderen zorgen dan de moeders van de UvA studenten. Cramer’s V heeft hier een
waarde van 0,225 wat een redelijk sterke samenhang aangeeft, maar het verband is met een significantieniveau van 0,136 niet te vertalen naar de gehele populatie. Tabel 12 en 13 Hoofdbezigheid moeder en vader in percentages weergegeven. N=214
Hoofdbezigheid moeder
UvA
Doet huishoudelijk werk en/of verzorgt de kinderen Volgt een opleiding of stage Heeft betaald werk Doet vrijwilligerswerk Is arbeidsongeschikt Is werkzoekend Geen van bovenstaande situaties Geen antwoord Totaal
Hoofdbezigheid vader Doet huishoudelijk werk en/of verzorgt de kinderen Volgt een opleiding of stage Heeft betaald werk Doet vrijwilligerswerk Is arbeidsongeschikt Is werkzoekend Geen van bovenstaande situaties Geen antwoord Totaal
VU 15,2 0,6 72,7 5,5 1,5 1,3 2,6 0,6 100
UvA
Totaal 25,1 0 55 6,1 6,9 0 6,9 0 100
VU 1,9 74,4 0,6 2,6 0,6 14,9 2,6 2,4 100
20,2 0,3 63,9 5,8 4,2 0,7 4,8 0,3 100,0
Totaal 0 75 3,3 10 1,7 6,7 1,7 1,6 100
0,95 74,7 1,95 6,3 1,15 10,8 2,15 2 100
4.5
Driedimensionale analyses
Nu de verbanden tussen de afhankelijke en onafhankelijke variabelen besproken zijn is het ook van belang om te bekijken of de gevonden verbanden wellicht veranderen bij inbreng van een derde variabele. Wanneer bij inbreng van een derde variabele het bestaande verband niet verandert is er geen invloed van deze variabele. Wanneer het bestaande verband tussen de twee variabelen wel wegvalt bij het inbrengen van een derde variabele is er sprake van een zogenaamd schijnverband. Wanneer het verband verandert is er sprake van een interactiemodel (Bryman, 2008). 4.5.1 Gestructureerdheid universiteit belangrijk vinden en een religieuze achtergrond hebben
Studenten met een religieuze achtergrond gaven in de enquête aan dat de religieuze achtergrond van de universiteit geen rol speelde in hun universiteitskeuze. Wat echter wel zo kan zijn is dat de religieuze achtergrond van de VU doorspeelt in hun gestructureerde karakter. Studenten met een religieuze achtergrond zullen dit aspect daarom waarschijnlijk meer waarderen dan studenten die geen religieuze achtergrond hebben. Wanneer de variabele ‘religieus’ wordt ingebracht blijkt dat het verband verandert tussen het belang hechten aan de gestructureerdheid van de universiteit en de universiteitskeuze verandert. Als men wel religieus is Cramer’s V 0.407. Wanneer men geen religieuze achtergrond heeft wordt krijgt Cramer’s V de waarde 0.287. Hieruit blijkt dat studenten met een religieuze achtergrond inderdaad het gestructureerde aspect van de VU belangrijker vinden dan studenten die geen religieuze achtergrond hebben. Wellicht heeft de religieuze achtergrond van de VU dus toch via de gestructureerdheid van de universiteit invloed op de universiteitskeuze van religieuze studenten. Tabel 14 De invloed van de religieuze achtergrond van de studenten op het verband tussen de gestructureerdheid van de universiteit en de universiteitskeuze in percentages. N=212.
Religieuze achtergrond
Nee
Ja
Bron: Eigen Data
Gestructureerdheid universiteit belangrijk vinden Belangrijk Onbelangrijk Totaal Belangrijk Onbelangrijk Totaal
UvA
VU
Totaal
31,6 68,4 100 45,7 54,3 100
64,7 35,3 100 84,6 15,4 100
39,1 60,9 100 62,3 37,7 100
4.5.2 Werkstatus moeder en een religieuze achtergrond
Uit de tabellen 12 en 13 kwam naar voren dat meer moeders dan vaders huishoudelijk werk deden en voor de kinderen zorgden. Aangezien in religieuze gezinnen de rolverdeling tussen man en vrouw vaak traditioneler is, zou het zo kunnen zijn dat deze traditionele rolverdeling vaker voorkomt bij studenten die een religieuze achtergrond hebben –en in dit geval dus vaker bij VU studenten voorkomt-. Dit interactiemodel heeft te maken met het werk van de moeder en de universiteitskeuze. Het oorspronkelijke verband tussen deze laatste twee variabelen heeft een Cramer’s V van 0,196. Nadat de variabele “religieuze achtergrond” eraan is toegevoegd, is te zien dat het verband tussen de universiteitskeuze en de werkstatus van de moeder versterkt naar 0,225 en significant blijft. Wanneer de studenten niet religieus zijn verzwakt het verband licht naar 0,112 en is ook niet meer significant. Wanneer studenten religieus zijn blijkt er dus wel een verband te zitten tussen de werkstatus van de moeder en de keuze voor een universiteit. Uit onderstaande tabel blijkt dat dit verband is, dat religieuze studenten vaker een moeder hebben die geen betaald werk hebben. Deze studenten zitten vaker op de VU dan op de UvA. Dit verband kan verklaard worden door de religieuze achtergrond van de studenten. Wanneer deze er is zullen moeders minder vaak een betaalde baan hebben. Daarnaast kiezen religieuze studenten vaker voor de VU dan voor de UvA, en is er dus sprake van een schijnverband. Wel kan dit verband de opvatting over het traditionele gezin en de universiteitskeuze bevestigen. Tabel 15 De samenhang tussen de religieuze achtergrond van de studenten en de werkstatus van de moeders van de studenten in percentages. N=214
Religieuze achtergrond Nee
Ja
Bron: Eigen Data
Baan moeder Geen betaalde baan Wel betaalde baan Totaal Geen betaalde baan Wel betaalde baan Totaal
UvA
VU
Totaal
26,1 73,9 100 31,4 68,6 100
38,2 61,8 100 53,8 46,2 100
28,8 71,2 100 41 59 100
5
De universiteitskeuze verklaard
In het vorige hoofdstuk zijn de achtergronden van de respondenten weergegeven en verschillen in achtergronden tussen de UvA en VU studenten bekeken. In dit hoofdstuk wordt een verklaring gezocht voor de verschillende gevonden verbanden en gekeken naar de vraag welke factoren van invloed zijn op de universiteitskeuze van de UvA en de VU studenten. Eerst wordt er een correlatiematrix gemaakt van alle variabelen die uit hoofdstuk vier naar voren kwamen als variabelen die invloed zouden kunnen hebben op de universiteitskeuze. Daarna wordt door middel van een logistische regressieanalyse gekeken of en hoe deze variabelen de universiteitskeuze van de UvA en de Vu studenten hebben beïnvloedt. In het vorige hoofdstuk kwam uit tabel 5 naar voren dat er verschillen zaten in de factoren die de UvA en VU studenten belangrijk vonden tijdens hun universiteitskeuze. Twee factoren, namelijk de structurering van de universiteit en het universiteitsgebouw, blijken of vooral voor de UvA studenten, of vooral voor de VU studenten belangrijk geweest te zijn in hun universiteitskeuze. Het grootste verschil in belang zat hem ook in deze twee factoren. Te verwachten valt dan ook dat deze factoren van invloed zijn geweest op de universiteitskeuze van de studenten. Ook blijkt het belang dat de studenten hechtten aan de voorzieningen van de universiteit, de verhalen van vrienden, de etnische mix van studenten, de sportfaciliteiten, de sfeer, de locatie, de woonplaats van hun ouders en de nabijheid van de eigen woonplaats,significant verschillend te zijn tussen de UvA en de VU studenten. Ook deze factoren zijn daarom meegenomen in onderstaande correlatiematrix, om te bekijken of zij ook een verklarende factor zijn. Ook blijkt uit de beschrijvende analyse dat de achtergronden van de studenten verschillend zijn en verband houden met de universiteitskeuze van de studenten. Op de VU zitten meer studenten die een religieuze achtergrond hebben en blijkt ook de rol van de werkstatus van de moeder verband te houden met de universiteitskeuze van de studenten. Omdat deze factoren verband kunnen houden met de universiteitskeuze, zijn ook deze opgenomen in de verklarende analyses.
5.1
Correlatiematrix
Voordat de factoren die van invloed kunnen zijn op de universiteitskeuze door middel van een regressieanalyse geanalyseerd worden, is eerst een correlatiematrix van de verklarende variabelen gemaakt. Deze correlatiematrix bekijkt hoe de variabelen onderling met elkaar samenhangen. Correleren de variabelen sterk met elkaar dan zullen ze elkaar beïnvloeden in de regressieanalyse en minder verklarende kracht hebben. Wanneer meerder variabelen sterk samenhangen, zullen ze hetzelfde meten en dus geen extra verklarende kracht in het model toevoegen. Aangezien alle opgenomen variabelen dichotoom van aard zijn kan de maat Pearson’s R gebruikt worden om de samenhang vast te stellen.
-0,301* 0,205*
0,170*
-0,118
Religieuze achtergrond studenten
Opleiding moeder
Universiteitsgebouw belangrijk vinden
0,348
Etnische mix van studenten belangrijk vinden
-0,138*
Sfeer belangrijk vinden
0,203* 0,187* 0,144*
Werk moeder
0,115 0,179*
Voorzieningen belangrijk vinden
Nabijheid eigen woonplaats belangrijk vinden
Nabijheid woonplaats ouders belangrijk vinden vindenen
Locatie belangrijk vinden
-0,131 0,196*
Gestructureerdheid universitet belangrijk vinden
1,000
Sportfaciliteiten belangrijk viSpjjkjden
Universiteitskeuze Verhalen van vrienden belangrijk vinden Locatie belangrijk vinden Nabijheid woonplaats ouders belangrijk vinden Nabijheid eigen woonplaats belangrijk vinden Voorzieningen belangrijk vinden Sfeer belangrijk vinden Etnische Mix van studenten belangrijk vinden Sportfaciliteiten belangrijk vinden Gestructureerdheid van de universiteit belangrijk vinden Universiteitsgebouw belangrijk vinden Religieuze achtergrond studenten Betaalde baan hebben moeder Opleiding moeder
Verhalen van vrienden belangrijk vinden
Universiteitsskeuze
Tabel 16 Correlatiematrix afhankelijke variabelen, weergeven met Pearson’s R.
-0,131 0,196*
1,000
0,113
0,096
0,157*
0,173* 0,265*
0,201*
0,049
0,105
0,174*
0,016
0,116
0,017
0,113
1,000
0,232*
0,244*
0,196* 0,198*
0,035
0,088
-0,113
0,416*
-0,192
0,189*
0,072
0,115
0,096
0,232*
1,000
0,571*
0,027
-0,085
0,038
-0,030
0,010
0,101
0,000
0,043
0,047
0,179* 0,203* 0,187*
0,157*
0,244*
0,571*
1,000
0,132
-0,064
0,029
0,013
-0,009
0,034
-0,069
0,014
0,044
0,173*
0,196*
0,027
0,132
1,000
0,383*
-0,038
0,118
-0,101
0,369*
-0,128
0,135*
0,003
0,265*
0,198*
-0,085
-0,064
0,383*
1,000
0,153*
0,083
0,018
0,231*
-0,030
0,164*
0,007
0,144* 0,138*
0,201*
0,035
0,038
0,029
-0,038 0,153*
1,000
-0,010
0,111
0,040
0,098
-0,139
0,018
0,049
0,088
-0,030
0,013
0,118
0,083
-0,010
1,000
-0,039
0,148*
-0,052
-0,006
-0,005
0,348 0,301*
0,105
-0,113
0,010
-0,009
-0,101
0,018
0,111
-0,039
1,000
0,014
0,209*
-0,059
-0,052
0,174*
0,416*
0,101
0,034
0,369* 0,231*
0,040
0,148*
0,014
1,000
-0,058
0,202*
0,034
0,016
0,192*
0,000
-0,069
-0,128
-0,030
0,098
-0,052
0,209*
-0,058
1,000
-0,108
-0,189
0,116 0,017
0,189* 0,072
0,043 0,047
0,014 0,044
0,135* 0,164* 0,003 0,007
-0,139 0,018
-0,006 -0,005
-0,059 -0,052
0,202* 0,034
-0,108 -0,189
1,000 0,069
0,069 1,000
0,205* 0,170* -0,118
Bron: Eigen Data *is significantielevel < 0,05
Uit bovenstaande tabel blijkt dat er een aantal variabelen sterk met elkaar correleren. De fysieke aspecten van de universiteit, zoals het universiteitsgebouw, de locatie, de voorzieningen en de sportfaciliteiten blijken sterk samen te hangen. Dit is niet opvallend omdat zij dus allemaal een fysiek universitair aspect meten. Aangezien deze variabelen sterk samenhangen kan verwacht worden dat wanneer deze variabelen samen worden opgenomen in de regressieanalyse dat er weinig extra verklarende kracht bijkomt. Opvallend is dat vooral het belang dat wordt gehecht aan het universiteitsgebouw heel sterk samenhangt met het belang dat men hecht aan de locatie. Uit de beschrijvende analyse kwam al naar voren dat deze twee variabelen vooral voor de UvA studenten van belang waren in hun universiteitskeuze. De UvA studenten zullen de combinatie van deze twee variabelen wellicht belangrijk hebben gevonden in de keuze voor hun universiteitskeuze. Ook is te zien dat het belang dat men hecht aan het universiteitsgebouw samenhangt met de werkstatus van de moeder. Dit komt waarschijnlijk doordat meer moeders van UvA studenten een
betaalde baan hebben, en meer UvA studenten het universiteitsgebouw belangrijk vinden in hun universiteitskeuze. Ook blijkt de variabale “de nabijheid van de eigen woonplaats belangrijk vinden” en de variabele “de nabijheid woonplaats ouders belangrijk vinden” heel sterk samen te hangen. Dit kan komen doordat de eigen woonplaats op het moment van universiteitskeuze overeen komt met de woonplaats van de ouders. Aangezien deze twee variabelen zo sterk correleren en alleen de eigen woonplaats significant samenhangt met de universiteitskeuze, zal alleen de variabele “eigen woonplaats” meegenomen worden in de logistische regressieanalyse. Daarnaast blijken de variabelen”voorzieningen van de universiteit belangrijk vinden”,”sfeer belangrijk vinden”, “etnische mix studenten belangrijk vinden”,”sportfaciliteiten belangrijk vinden”, en de “gestructureerdheid van de universiteit belangrijk vinden”en de “religieuze achtergrond” van de studenten significant samen te hangen met de universiteitskeuze. Deze variabelen zullen daarom meegenomen worden in de logistische regressieanalyse, die zal bekijken hoeveel verklarende kracht deze afzonderlijke variabelen hebben op de keuze voor een universiteit. 5.2
Logistische regressieanalyse Om te bekijken of de factoren die verband houden met de universiteitskeuze ook van invloed zijn op de universiteitskeuze, is een logistische regressie analyse uitgevoerd. Het doel van een regressieanalyse te verklaren hoeveel van de variatie in de afhankelijke variabele wordt verklaard door de onafhankelijke variabelen (De Vocht, 2010). Aangezien de afhankelijke variabele, namelijk de universiteitskeuze, in dit onderzoek dichotoom van aard is (dat wil zeggen, dat deze uit twee opties bestaat, namelijk de keuze voor de UvA of de keuze voor de VU) wordt er geen ‘gewone’ regressie analyse uitgevoerd, maar een zogenaamde logistische regressie. Een logistische regressieanalyse heeft als doel om te achterhalen hoe groot de kans is dat iets gebeurt (De Vocht,2010). Alle variabelen in de logistische regressie analyse zijn binaire variabelen en hebben de kans 0 of de kans 1. In context van dit scriptieonderzoek wordt de kans geschat op “kiezen voor de VU”. De logistische regressieanalyse is in stappen uitgevoerd, waardoor de zien is wat voor effect de toegevoegde variabele heeft op de overige variabelen en op de verklarende kracht van het model. De verklarende kracht van het model wordt weergegeven door de “R van Nagelkerke”. De “R van Nagelkerke” geeft aan hoeveel van de te verklaren variantie in de afhankelijke variabele verklaard wordt door de onafhankelijke variabelen. Daarnaast wordt ook de odds/ratio van het model weergegeven als” Exp.B”. Deze odds/ratio geeft de verhouding aan tussen het wel kiezen voor de iets of het niet kiezen voor iets. In het geval van dit model wordt de odds/ratio geschat van de kans op het kiezen voor de VU. Voor alle variabelen die in het model zijn opgenomen kan gelezen worden “belangrijk vinden”. De eerste variabele uit het model betekent dus “universiteitsgebouw belangrijk vinden”.
Exp.B Sign.
Exp.B Sign.
Exp.B Sign.
Exp.B Sign.
Exp.B Sign.
Model 10
Model 9
Model 8
Model 6
Model 7 Exp.B Sign.
0,710 0,357 0,712 0,360 0,884 0,758 0,818 0,638 0,938 0,885 0,962 0,862 0,912 0,834
5. Locatie B.
0,995 0,915 1,039 0,932 0,666 0,411 0,639 0,373 0,673 0,438 0,693 0,476
6. Sfeer B. 7. Nabijheid eigen woonplaats B. 8. Etnische mix studenten B. 9. Sportfaciliteiten B. 10. Moeder heeft betaalde baan
R van Nagelkerke N
Exp.B Sign.
Exp. B
Sign. 1. Gestructureerdheid uni. B. 5,137 0,000 6,410 0,000 5,759 0,000 5,639 0,000 5,623 0,000 5,945 0,000 6,130 0,000 6,036 0,000 6,016 0,000 5,979 0,000 2. Universiteitsgebouw B. 0,200 0,000 0,203 0,000 0,227 0,000 0,230 0,000 0,235 0,000 0,242 0,001 0,211 0,001 0,228 0,001 0,238 0,002 3. Religieuze achtergrond hebben 1,986 0,083 1,851 0,097 1,893 0,106 1,877 0,098 1,962 0,098 1,845 0,141 1,771 0,173 1,729 0,195 4. Voorzieningen B.
Exp.B Sign.
Model 5
Model 4
Model 3
Model 2
Model 1 Exp.B Sign.
0,491 0,097 0,493 0,116 0,373 0,039 0,371 0,039 0,402 0,064 3,917 0,001 3,935 0,002 3,968 0,002 3,987 0,002 2,667 0,029 2,648 0,031 2,432 0,056 0,316 0,166 0,306 0,158 0,731 0,459
0,167
0,293
0,309
0,314
0,314
0,328
0,384
0,407
214 212 212 214 212 212 212 212 Tabel 17 Logistische regressienalyse in stappen uitgevoerd. Kans op kiezen voor de VU, odds/ratio’s. B.= belangrijk vinden
0,419 212
Bron: Eigen Data
Als eerste is gekozen om de variabele die volgens de correlatiematrix het sterkste samenhangt met de universiteitskeuze, “gestructureerdheid van de universiteit belangrijk vinden”aan het model toe te voegen. De odds/ratio van deze variabele is 5,137. Dit geeft aan dat wanneer studenten de gestructureerdheid van de universiteit belangrijk vinden, de kans dat zij voor de VU kiezen 5,137 keer zo groot is dan dat zij voor de UvA kiezen. De gestructureerdheid blijkt dus bij de VU studenten van invloed te zijn geweest op hun universiteitskeuze. Wanneer in model twee de variabele “universiteitsgebouw belangrijk vinden” wordt toegevoegd, stijgt de R van Nagelkerke van 0,167 naar 0,293. De verklarende kracht van het model is door de toevoeging van de variabele sterk toegenomen. Deze variabele is significant, maar de odds/ratio is hier kleiner dan 1. Dit geeft aan dat de kans op kiezen voor de UvA hier groter is dan dat studenten kiezen voor de VU wanneer deze variabele van belang is. De kans dat studenten voor de UvA kiezen is (1/0,200)5 keer zo groot dan dat zij voor de VU kiezen wanneer ze het universiteitsgebouw belangrijk vinden. In het derde model wordt de variabele “religieuze achtergrond hebben” aan het model toegevoegd. De verklarende kracht van het model stijgt hierdoor naar een R van Nagelkerke van 0,309. Ook hierbij is de odds/ratio groter dan 1, wat betekent dat de kans groter is dat de studenten voor de VU kiezen wanneer ze een religieuze achtergrond hebben. Dit komt overeen met de eerdere bevindingen uit de
0,422 201
beschrijvende analyse en met het onderzoek van Oosterbeek et al. Dit is ook niet verwonderlijk, aangezien de VU een universiteit is met een religieuze achtergrond. In model 4 en 5 worden de variabelen “voorzieningen belangrijk vinden” en “locatie belangrijk vinden” aan het model toegevoegd. De R van Nagelkerke verandert hierdoor vrijwel niet, waardoor blijkt dat deze variabelen weinig tot geen verklarende kracht toe voegen aan het model. Wanneer de variabele “locatie belangrijk vinden” in model 5 aan het model wordt toegevoegd, blijkt zelfs dat de R van Nagelkerke gelijk blijft. Dit viel te verwachten, aangezien uit de correlatiematrix al bleek deze variabele zeer sterk samenhangt met de variabele “universiteitsgebouw belangrijk vinden”. De variabelen hebben beide een odds/ratio van iets onder de 0, wat aangeeft dat de kans groter is dat studenten voor de UvA kiezen wanneer ze belang hechten aan deze aspecten. In model 6 wordt de verklarende kracht van het model iets groter door de toevoeging van de variabele “sfeer belangrijk vinden”. De R van Nagelkerke stijgt door toevoeging van deze variabele aan het model van 0,314 naar 0,328. De odds/ratio van dit model is kleiner dan 1 wat betekent dat wanneer studenten hier belang aan hechten is de kans groter dat ze voor de UvA kiezen dan voor de VU. In model 7 wordt de variabele “nabijheid eigen woonplaats” aan het model toegevoegd. Opvallend is dat de verklarende kracht van het model beduidend stijgt wanneer deze variabele in het model wordt gebracht. De verklarende kracht van het model stijgt van 0,328 naar 0,384. Wanneer studenten de nabijheid van hun eigen woonplaats belangrijk vinden wordt de kans dat studenten voor de VU kiezen meer dan drie keer zo groot dan dat zij voor de UvA kiezen. Deze variabele heeft dus een grote invloed op de universiteitskeuze van de studenten. Dit kan ook verklaren waarom studenten die voor de VU hebben gekozen dichterbij de stad Amsterdam woonden ten tijde van de universiteitskeuze ten opzichte van de UvA studenten. In model 8 wordt de variabele “etnische mix belangrijk vinden” aan het tabel toegevoegd, waardoor de R van Nagelkerke stijgt van 0,384 naar 0,407. Door toevoeging van deze variabele wordt de verklarende kracht van het model groter. De kans op kiezen voor de VU wordt groter wanneer de studenten belang hechten aan de etnische mix van de studenten die op de universiteit rondlopen. Dit is in overeenstemming met het verband tussen deze variabelen wat in de beschrijvende variabelen is gevonden. Door de variabele “sportfaciliteiten belangrijk vinden”aan het model toe te voegen in model 9 stijgt de R van Nagelkerke van 0,407 naar 0,419. De odds/ratio van deze variabele is kleiner dan 1, en geeft aan dat wanneer studenten hier waarde aan hechten, zij eerder voor de UvA zullen kiezen. In model 10 wordt de laatste variabele “moeder heeft betaalde baan” aan het model toegevoegd. Deze variabele voegt ook bijna geen extra verklarende kracht toe aan het model en is niet significant, zoals al te verwachten viel aan de hand van de beschrijvende analyse. Het verband tussen de “betaalde baan van de moeder” en de universiteitskeuze zal ergens anders gezocht moeten worden, maar zal geen directe relatie met elkaar hebben. Zoals in de driedimensionale analyse naar voren kwam, kan dit verband verklaard worden door de religieuze achtergrond van de studenten. Wanneer deze er is zullen moeders minder vaak een betaalde baan hebben. Daarnaast kiezen religieuze studenten vaker voor de VU dan voor de UvA, en is er dus sprake van een schijnverband. De uiteindelijk verklarende kracht van het model is behoorlijk hoog, de R van Nagelkerke is 0,422. Dit houdt in dat 42,2% van de variatie in de universiteitskeuze verklaard wordt door de variabelen die in het model gebruikt zijn.
Significante invloed Vijf van de toegevoegde variabelen blijken uiteindelijk van significante invloed te zijn geweest op de universiteitskeuze van de studenten(wanneer een significantieniveau van 0,10 wordt aangehouden). De eerste significante variabele die invloed heeft op de universiteitskeuze van de studenten is de gestructureerdheid van de universiteit. Wanneer studenten belang hechten aan het de gestructureerdheid van de universiteit wordt de kans dat studenten kiezen voor de VU bijna 6 keer zo groot (5,979) dan dat zij voor de UvA kiezen. In de beschrijvende analyse was al te zien dat de studenten van de VU de gestructureerdheid belangrijker vonden dan UvA studenten en ook in de vragen over het imago kwam naar voren dat de VU studenten de universiteit wel als gestructureerd ervaarden, terwijl dit voor UvA studenten niet zo was. Het algemene imagobeeld van de UvA als chaotische universiteit, en de VU als goed georganiseerde universiteit bevestigd. Naast dat dit beeld bevestigd werd in de beschrijvende analyse, blijkt nu ook dat de gestructureerdheid van de universiteit van significante invloed is op de universiteitskeuze van de studenten. De tweede variabele die significant van invloed is op de universiteitskeuze van de studenten is een kenmerk van de universiteit zelf, namelijk het universiteitsgebouw. Wanneer studenten waarde hechten aan het universiteitsgebouw en dit belangrijk vinden in hun universiteitskeuze is de kans (1/0,238) 4,2 keer zo groot dat ze voor de UvA kiezen in plaats van voor de VU. Aangezien de UvA – vooral op de onderzoekslocaties- hele bijzondere en karakteristieke gebouwen heeft, blijken deze van grote invloed te zijn op de universiteitskeuze van hun studenten. Nu de UvA een deel van deze oude panden wil verlaten, is het wellicht een punt van aandacht nu blijkt dat deze panden een positieve invloed hebben op de universiteitskeuze van UvA studenten. De derde significante variabele die invloed heeft op de universiteitskeuze is de “sfeer belangrijk vinden”. Studenten die aangeven dat de sfeer belangrijk is geweest in hun universiteitskeuze kozen 1/0,402) 2,5 keer eerder voor de UvA dan voor de VU. Uit de correlatiematrix blijkt dat deze variabele sterk samen te hangen met fysieke aspecten van de universiteit, zoals de locatie, het universiteitsgebouw en de voorzieningen. Schijnbaar hangt de sfeer samen met de omgeving van de universiteit en heeft dit vooral invloed op de keuze van de UvA studenten. Dat de omgeving en de sfeer van invloed is op de keuze voor een plek is in overeenstemming met de psycho-geografie (Debor,1955). Wanneer de studenten de nabijheid van hun eigen woonplaats belangrijk vinden kiezen zij bijna vier keer eerder voor de VU dan voor de UvA. Studenten die bij aanvang van hun universiteitskeuze hun eigen woonplaats belangrijk vinden, zullen waarschijnlijk niet snel verhuizen en een universiteit in de buurt zoeken waarvoor verhuizen niet nodig is. Aangezien VU studenten vaker de nabijheid van hun eigen woonplaats belangrijk vinden kan dit ook verklaren waarom uit de beschrijvende analyse bleek dat meer VU studenten bij het begin van hun universiteitskeuze dichterbij Amsterdam woonden dan de UvA studenten. De hypothese “De geografische oorsprong van VU studenten ligt vaker dichterbij Amsterdam, dan die van UvA studenten” blijkt hiermee verklaard. De gegevens van de geografische oorsprong van de studenten zijn niet significant bij een significantieniveau van 0,10. Deze hypothese moet voorzichtig benadert worden en kan niet als representatief gezien worden voor de gehele populatie. De laatste significante verklarende variabele die uit de analyse naar voren komt is de “etnische mix belangrijk vinden”. De kans dat studenten voor de VU kiezen wanneer ze de etnische mix op de universiteit belangrijk vinden is meer dan 2,4 keer zo groot dan dat zij kiezen voor de UvA. Opvallend in de analyse is dat de variabele “religieuze achtergrond hebben” in de eerste modellen significant is, maar in model 8 wanneer de variabele “etnische mix studenten belangrijk vinden”
wordt toegevoegd, niet meer significant blijkt. Door de toevoegingen van de daaropvolgende variabelen uit het model blijft deze variabele niet significant. Wanneer studenten de etnische mix op de universiteit belangrijk vinden, heeft dit dus niet te maken met het hebben van een religieuze achtergrond. Naar aanleiding van de uitkomsten van deze analyse kan antwoord gegeven worden op de hoofd- en deelvragen en kunnen de hypotheses die eerder in deze scriptie gesteld zijn aangenomen of verworpen worden.
6
Conclusie
Nu in de beschrijvende data de verschillende achtergronden van de studenten besproken en gepresenteerd zijn en in de verklarende data antwoord is geprobeerd te vinden op de vraag welke variabelen de universiteitskeuze hebben beïnvloedt, worden in dit hoofdstuk conclusies in beeld gebracht. Op basis van de gegevens uit dit onderzoek worden de hypotheses aangenomen of verworpen en wordt er antwoord gegeven op de deel- en hoofdvragen. Eventuele beperkingen die het onderzoek met zich meedraagt worden in het volgende hoofdstuk “discussie” besproken. Welke aspecten van de universiteit zelf hebben invloed op de universiteitskeuze? De eerste deelvraag die gesteld is aan het begin van deze scriptie is “Welke aspecten van de universiteit zelf hebben invloed op de universiteitskeuze?” Zoals naar voren kwam uit de literatuur en uit het conceptueel schema dat geconstrueerd is op basis van de literatuurbeschouwing zijn er verschillende facetten van de universiteit zelf die de keuze van de studenten kunnen beïnvloeden. Onderscheidt kan hierin gemaakt worden tussen de voorzieningen van de universiteiten, het imago en de locatie. Uit het de onderzoeken van Ulthee en Thiemeijer bleek dat de omgeving van invloed kan zijn op de keuze voor een universiteit. Ook vanuit de psycho-geografie kan aangenomen worden dat de sfeer en de omgeving invloed hebben op het gedrag en de keuzes die mensen maken (Debor,1955). In het kader van dit scriptieonderzoek kan geconcludeerd worden dat de omgeving vooral voor de UvA studenten van invloed is geweest op hun universiteitskeuze. Uit de logistische regressieanalyse blijkt dat de universiteitsgebouwen en de sfeer vooral invloed hebben op de universiteitskeuze van de UvA studenten. Het lijkt erop dat UvA studenten de omgeving van de universiteit – en dus het stads aspect- belangrijker vinden dan de organisatie van de universiteit. Ook de sfeer heeft een significantie invloed op de keuze voor de universiteit. Aangezien de sfeer en het universiteitsgebouw in de correlatiematrix sterk blijken samen te hangen met andere omgevingsaspecten – zoals met de locatie en de voorzieningen- kan gezegd worden dat de omgevingsfactoren vooral voor de UvA studenten van belang zijn geweest. Dat voor de UvA studenten vooral deze aspecten van significant belang zijn betekent dat studenten vaker voor de UvA kiezen vanwege de omgeving. Aangezien deze stads is, kan de hypothese “Meer kosmopolitische ingestelde studenten zullen eerder voor de UvA kiezen dan voor de VU” aangenomen worden. Voor de VU studenten blijkt uit de regressieanalyse dat er andere – minder fysieke- aspecten van de universiteit van invloed zijn geweest op de universiteitskeuze van deze studenten. De VU studenten hechten vooral belang aan de gestructureerdheid van de universiteit. Dat de VU bekend staat als een beter georganiseerde universiteit, bleek al uit de beschrijvende analyses, maar voor VU studenten is dit aspect van de universiteit dus van grote invloed geweest op hun universiteitskeuze. Daarnaast blijkt ook dat de etnische mix van studenten die op de universiteit rondloopt voor de VU studenten van belang is. Het meer gemêleerde gezelschap op de VU is dus een pluspunt voor deze universiteit.
Concluderend kan gezegd worden dat er voor de UvA en de VU studenten verschillende aspecten van de universiteit van invloed zijn geweest op hun universiteitskeuze. Voor de UvA geldt dat vooral de omgeving van de universiteit, de gebouwen en de sfeer maar ook de locatie van invloed zijn geweest op de keuze voor de UvA. Voor de VU geldt dat een deel van haar imago, namelijk de gestructureerdheid van de universiteit, van positieve invloed is op de universiteitskeuze van de studenten net zoals de etnische mix van studenten die op de VU rondloopt. Welke persoonlijke kenmerken van studenten hebben invloed op de universiteitkeuze? De tweede deelvraag van deze scriptie is “Welke persoonlijke kenmerken van studenten hebben invloed op hun universiteitskeuze?” . Vanuit de literatuur zijn verschillende factoren opgesteld die van invloed kunnen zijn op de universiteitskeuze van studenten. Het geslacht, de leeftijd, de oorspronkelijke en huidige woonsituatie en de religieuze achtergrond van de studenten zijn de verschillende persoonlijke kenmerken die van invloed kunnen zijn op de universiteitskeuze van de studenten. Ook zijn de hypotheses “Studenten uit traditionele gezinnen kiezen eerder voor de VU dan voor de UvA” en “De geografische oorsprong van VU studenten ligt vaker dichterbij Amsterdam, dan die van UvA studenten” aan de hand van deze literatuur opgesteld. De eerste hypothese is opgesteld aangezien er meer studenten met een religieuze achtergrond op de VU dan op de UvA zitten (Nijman en Heijmans,2009) en religieuze families vaker een traditionele rolverdeling tussen man en vrouw hebben (Latten,2005). De tweede hypothese is opgesteld ervan uitgaande dat VU studenten vaker een religieuze achtergrond hebben dan UvA studenten (Nijman en Heijmans,2009) zullen de VU studenten sneller een universiteit kiezen die dichtbij hun ouderlijke woonplaats ligt, zodat zij niet het huis uit hoeven. Voor UvA studenten zal de oorspronkelijke woonplaats geen beperkende factor zijn. In overeenstemming met het onderzoek van Oosterbeek et al. uit 1992 blijkt in de beschrijvende analyses dat er meer VU studenten met een religieuze achtergrond zijn dan UvA studenten met een religieuze achtergrond. Daarnaast is gekeken naar de rolverdeling tussen de ouders van de studenten. Hieruit bleek dat de rolverdeling bij VU studenten vaker traditioneel was dan bij UvA studenten. Op basis van deze gegevens kan de hypothese “Studenten uit traditionele gezinnen kiezen eerder voor de VU dan voor de UvA” en “De geografische oorsprong van VU studenten ligt vaker dichterbij Amsterdam, dan die van UvA studenten” aangenomen worden. Ook bleek dat de werkstatus van de moeder samenhing met de universiteitskeuze. Deze samenhang bleek beïnvloed te worden door de religieuze achtergrond van de studenten. De werkstatus van de moeder (waaraan de traditionaliteit van de gezinnen werd gemeten) bleek in de logistische regressie echter niet van significante invloed op de universiteitskeuze. Dit viel te verwachten, aangezien het verband tussen de werkstatus van de moeders en de universiteitskeuze afhangt van de religieuze achtergrond van de studenten. Een directe relatie tussen de werkstatus van de moeders en de universiteitskeuze zou ook niet logisch zijn: dit zou betekenen dat wanneer de moeder in een gezin wordt ontslagen, dit van directe invloed zou zijn op de universiteitskeuze. Met de variabele “religieuze achtergrond” van de studenten erbij blijkt de relatie logisch te worden. Uit de regressieanalyse blijkt dat de religieuze achtergrond van de studenten alleen een significante invloed heeft op de universiteitskeuze wanneer er niet gecorrigeerd wordt voor “etnische mix belangrijk vinden”. Wanneer deze variabele in het model toegevoegd wordt, is de religieuze achtergrond van de studenten niet meer significant van invloed. Toch valt op basis van de beschrijvende analyse en de correlatiematrix wel aan te nemen dat er invloed is van de religieuze achtergrond.
Er is namelijk wel significante samenhang tussen de woonsituatie van de studenten, en de religieuze achtergrond die ze hebben gevonden in de beschrijvende analyse. Studenten die een religieuze achtergrond hebben, wonen vaker thuis of bij andere familieleden dan studenten die geen religieuze achtergrond hebben. De verschillen in woonsituatie tussen de UvA en VU studenten vallen wel te verklaren uit de religieuze achtergrond van de studenten. Uit de regressieanalyse blijkt ook de nabijheid van de eigen woonplaats van significante invloed te zijn op de universiteitskeuze. Aangezien VU studenten vaker de nabijheid van hun eigen woonplaats belangrijk vinden kan dit ook verklaren waarom uit de beschrijvende analyse bleek dat meer VU studenten bij het begin van hun universiteitskeuze dichterbij Amsterdam woonden dan de UvA studenten. De hypothese “De geografische oorsprong van VU studenten ligt vaker dichterbij Amsterdam, dan die van UvA studenten” blijkt hiermee verklaard. Zoals eerder al is gezegd, zijn de gegevens van de geografische oorsprong van de studenten uit de beschrijvende analyse niet significant. De hypothese “De geografische oorsprong van VU studenten ligt vaker dichterbij Amsterdam, dan die van UvA studenten” kan op basis van deze gegevens dus niet aangenomen worden en wordt verworpen. De huidige woonplaats van de studenten blijkt uit de beschrijvende analyse ook te verschillen. Na hun universiteitskeuze zijn meer UvA studenten verhuisd naar de stad Amsterdam dan dat VU studenten dat hebben gedaan. VU studenten zullen minder vaak verhuisd zijn vanwege het belang dat ze hechten aan hun eigen woonplaats. Concluderend kan gezegd worden dat de woonsituatie en woonplek van de studenten samenhangt met de universiteitskeuze. Wanneer de waarde wordt gehecht aan de nabijheid van de woonplaats, kiezen studenten eerder voor de VU dan voor de UvA. Er kan echter aan de hand van dit onderzoek niet aangetoond worden dat VU studenten significant dichterbij Amsterdam woonden voor hun universiteitskeuze dan UvA studenten en daarom kan de hypothese “De geografische oorsprong van VU studenten ligt vaker dichterbij Amsterdam, dan die van UvA studenten” niet aangenomen worden. Daarnaast heeft de religieuze achtergrond van de studenten ook invloed op de universiteitskeuze, wanneer niet gecorrigeerd voor de “etnische mix” van studenten. Welke invloed heeft de ouderlijk achtergrond van studenten op de universiteitskeuze? De derde deelvraag in deze scriptie luidt “Welke invloed heeft de ouderlijke achtergrond van studenten op hun universiteitskeuze?” Uit de literatuur blijkt dat vooral de invloed van de sociaal economische status van de ouders van de studenten van invloed kan zijn op de keuze voor een universiteit. Aangezien in Nederland de collegegelden voor elke universiteit hetzelfde zijn, zal dit minder van invloed zijn dan voor studenten in het buitenland. Wel blijkt uit het onderzoek van Oosterbeek et al. dat de Sociaal Economische Status van de ouders van de VU studenten lager lag dan die van de UvA studenten (Oosterbeek et al.,1992).Naar aanleiding van dit onderzoek is ook de laatste hypothese “De Sociaal Economische Status van de ouders van UvA studenten zal hoger liggen dan van de ouders van VU studenten” opgesteld. Uit de beschrijvende data blijkt dat de SES van de ouders van de UvA studenten inderdaad iets hoger ligt dan van de ouders van de VU studenten, maar dat dit niet significant is. De hypothese wordt op basis van deze resultaten dus niet aangenomen en verworpen. Dat de sociaal economische status van de ouders van de UvA studenten iets hoger dan van de ouders van de VU studenten, blijkt te verklaren uit het feit dat de moeder van de VU studenten minder vaak een betaalde baan hebben, en minder vaak hebben gestudeerd. Dit blijkt echter ook niet statistisch significant en kan dus niet als zodanig geponeerd worden.
Wel blijkt dat wanneer de studenten religieus zijn hun moeder vaker een traditionele rol in het huishouden heeft en geen betaald werk heeft. Dit geldt met namen voor de VU studenten. Wanneer studenten uit een traditioneel gezin komen zullen ze eerder voor de VU kiezen dan voor de UvA. hypothese “Studenten uit traditionele gezinnen eerder voor de VU dan voor de UvA kiezen” wordt op zoals eerder al gezegd op basis van deze gegevens dus aangenomen. Naast de sociaal economische status, zou ook de universiteitskeuze van de ouders van invloed kunnen zijn op de universiteitskeuze van de studenten. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dit echter niet van significante invloed op de universiteitskeuze van de UvA en de VU studenten. Samenvattend blijkt dat de ouderlijke achtergrond niet de studenten niet via de Sociaal Economische Status van invloed is op de universiteitskeuze. Gezien de gelijke collegegelden in Nederland viel dit ook te verwachten. Wel blijkt er samenhang te zijn tussen de werkstatus van de moeder en de keuze voor de universiteit. Deze samenhang bleek echter niet van significante invloed op de keuze voor een universiteit. Welke factoren zijn van invloed op de universiteitskeuze van bachelor economie- rechten- en communicatie studenten voor de UvA of de VU? De antwoorden op de deelvragen vormen samen een antwoord op de hoofdvraag. De hoofdvraag van deze scriptie is: “Welke factoren zijn van invloed op de universiteitskeuze van bachelor economierechten- en communicatie studenten voor de UvA of de VU?” Op basis van dit onderzoek kan gesteld worden dat het universiteitsgebouw , de etnische mix van studenten op de universiteit de nabijheid van de eigen woonplaats van de respondenten en de gestructureerdheid van de universiteit factoren zijn die invloed hebben op de universiteitskeuze van economie- rechten- en communicatiestudenten aan de UvA of de VU. Er blijken doorslaggevende verschillen te zitten in de universiteitskeuze tussen de UvA en de VU studenten. Bij UvA economie-rechten en communicatie studenten hebben vooral de aspecten van de universiteit zelf, zoals het universiteitsgebouw en de sfeer invloed op hun keuze voor een universiteit. Bij VU economie-rechten en communicatie studenten hebben persoonlijke achtergronden, zoals de nabijheid van eigen huis maar ook aspecten van de universiteit zelf – zoals de gestructureerdheid en de aanwezigheid van een mix van etnische studenten- invloed op de universiteitskeuze. Voor de UvA en de VU kunnen deze uitkomsten wellicht inzicht geven in het keuzegedrag van hun studenten. Aangezien de UvA en de VU beide groeiende universiteiten zijn, is het van belang om in oog te houden wat hun sterke punten zijn. Bij de VU houdt dit in dat de gestructureerdheid waar de universiteit bekend om staat een belangrijk punt is voor studenten om voor deze universiteit te kiezen. De VU gaf al aan naar aanleiding van hun lage positionering in de keuzegids universiteiten, dat de gestructureerdheid van de universiteit te lijden heeft onder de schaalvergroting. Gezien de uitkomsten van dit onderzoek is het wellicht raadzaam om hier extra aandacht aan te besteden. De UvA gaat een deel van haar faculteiten, waaronder die van rechten- en communicatiewetenschappen verhuizen van het binnengasthuisterrein naar andere complexen in de stad. Aangezien de gebouwen voor de UvA studenten van economie, rechten en communicatiestudenten belangrijk zijn in hun universiteitskeuze, kan het ook raadzaam zijn voor de UvA om te bekijken wat voor een invloed deze verhuizing kan hebben op de universiteitskeuze van de studenten.
7
Discussie en aanbevelingen
In dit hoofdstuk zal ik de eventuele beperkingen die in deze scriptie aan de orde zijn gekomen bespreken en beargumenteren waarom toch gekozen is om dit zo aan te pakken. Het eerste punt van discussie in deze scriptie heeft betrekking op de onderzoekspopulatie. Doordat alleen bachelorstudenten van de economie-, rechten-, en communicatiestudies zijn gekozen blijft de groep studenten die een andere keuze heeft gemaakt buiten beschouwing. De groep die niet heeft gekozen voor de UvA of de VU, of überhaupt niet voor een universiteit heeft gekozen wordt niet onderzocht. Deze groep heeft dus geen stem in het onderzoek, wat één van de beperkingen is van dit onderzoek. Echter was het binnen het kader van dit onderzoek erg lastig om studenten te vinden die een andere keuze hadden gemaakt. Dan was ook niet de attitude van de UvA en de VU studenten gemeten, maar had men wel inzicht gekregen in de beweegredenen om juist niet te kiezen voor de UvA of de VU, wat een geheel ander licht werpt op de universiteitskeuze. Wellicht is dit voor een ander onderzoek wel interessant. Niet alle studies die op de UvA én de VU gegeven zijn onderzocht, waardoor er niet gegeneraliseerd kan worden voor alle UvA en VU studenten. Hier is een veel groter onderzoek voor nodig. In de conclusie wordt om deze reden ook geen uitspraak gedaan over alle UvA en VU studenten. Daarnaast kan niet met zekerheid gesteld kan worden dat alle beweegredenen en achtergronden van de onderzoekspopulatie worden onderzocht. Mogelijk wordt de universiteitskeuze beïnvloed door factoren die met de gebruikte onderzoeksmethoden niet tot uiting komen. Dit is een resultaat van onderzoeksafbakening en aannames die zijn gedaan op basis van literatuur. Ervan uitgaande dat de literatuur de meeste voorkomende beweegredenen en achtergronden van de studenten heeft gegeven en met het resultaat uit de logistische regressieanalyse met een R van Nagelkerke van 0,422 kan geconcludeerd worden dat de meeste belangrijke redenen waarschijnlijk wel aan het licht zijn gekomen. Ook blijkt er een samenhang te bestaan tussen de religieuze achtergrond van de studenten en het belang dat de studenten hechten aan de structuur op de universiteit. Het zou zo kunnen zijn dat de VU vanuit haar religieuze achtergrond een gestructureerdere organisatie heeft en dat religieuze studenten meer aangetrokken zijn tot structuur vanuit hun geloof. Of de VU inderdaad een gestructureerder imago heeft en organisatie is omdat zij een gelovige achtergrond heeft zou uit nader onderzoek moeten blijken. Daarnaast blijkt dat de hypothese “De geografische oorsprong van VU studenten ligt vaker dichterbij Amsterdam, dan die van UvA studenten” op basis van de gegevens in dit onderzoek niet statistisch onderbouwd kan worden. Toch blijkt er wel een relatie te zijn tussen het belang dat studenten hechten aan de nabijheid van de eigen woonplaats en de geografische oorsprong van de studenten. In ander onderzoek – met een grotere onderzoekspopulatie- zou dit dieper onderzocht kunnen worden en wellicht andere inzichten kunnen geven.
8
Literatuurlijst
Al Fattal, A. (2010). Understanding student choice of university and marketing strategies in Syrian private higher education. PhD thesis, University of Leeds. Binnengehaald op 10 oktober 2011, van http://etheses.whiterose.ac.uk/1115/ Ball, S. J. (2010). Education Markets, choice and social class: the market as a class strategy in the UK and the USA. British Journal of Sociology of Education 14, 3-19 Bechely, L., A. (2007) Finding Space and Managing Distance: Public School Choice in an Urban California Ditrict. Urban Studies 44, 1355- 1376 Bontje, M., Engelen, L. van, Wagenaar, F.(2008). Imago en identiteit. Eenheidsworst of onderscheidend onderwijs?! Master thesis. Universiteit Utrecht. Binnengehaald op 12 september 2011, via http://igitur-archive.library.uu.nl/student-theses/20081006-200358/UUindex.html. Bryman, A. (2008) Social Research Methods. Oxford: University press. Caluwe, M. de, Jonkheer, P. (2007) De Kloof Geanalyseerd. Meer oog voor diversiteit. TU Delft. Binnengehaald op 10 oktober 2011, via http://www.tudelft.nl/live/binaries/7f74e380-3580-4865a3b5-4336e844db1f/doc/Rapport%20KloofGeanalyseerd.pdf Chapman, D., W. (1981). A Model of Student College Choice. The Journal of Higher Education 5, 490505 Debor,G. (1955). Introduction to a Critique of Urban Geography. In Ken Knapp: Situationist International Anthology. Berkeley, CA: Bureau of Public Secrets. Fernandez, J. C. (2010). An exploratory study of factors influencing the decision of students to study at universiti Saint Malaysia. Kajian Malaysia 2, 107-135 Gibbs, P. en Knapp, M. (2002) Marketing higher and further education: an educators guide to promoting Courses, Departments and Institutions. Londen: Kogan Page Groningen: Martinus Nijhoff. http://igitur-archive.library.uu.nl/student-theses/2008-1014200750/Rationele%20keuze%20of%20sociale%20invloed.pdf Hooley, G. J., Lynch, J. E. (1981). Modelling the student university choice process trough the use of conjoint measurement techniques. European Research 4, 158-170 Jackson, G. A. (1982) Public Efficiency and the private choice in higher education. Education Evaluation and Policy Analysis 2, 237-247 Keuzegids universiteiten 2012. Binnengehaald op 13 december 2011, via http://www.keuzegids.org/p1116 Kotler, P. Armstrong, G. (2008) Marketing: an introduction. Essex: Pearson Eductaion Limited Kotler, P., Fox, K. (1995). Strategic Marketing for Educational Institutions. New Jersey: Pretence Hall
Lang, D., W (2008). Articulation, transfer, and student choice in a binary post-secundary system. Higher Education 57, 355-371 Latten, J.J. (2005) Zwanger van segregatie. Een toekomst van sociale en ruimtelijke segregatie? Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar Demografie aan de Universiteit van Amsterdam op 18 november 2005 Litten, L. (1982) Marketing Higher Education: Benefits and risks for the American Academic System. Journal of Higher Education 1, 40-59 Nijman, L. en E. Heijmanss (2009) UvA versus VU. In: Synthese 4 Binnengehaald op 10 oktober, via http://www.syntheseonline.nl/2009-4/uva-versus-vu Oosterbeek, H., Groot, W., Hartog, J. (1992). An Emperical Analysis of University Choice and Earnings. De Economist 3, 294 – 309 Porter, S. R., Umbach, P. D. (2006). College Major Choice: An analysis of Person-Environment Fit. Research in Higher Education 2. 429-449 Price, I., Matzdorf, L., Agahi, R. (2003). The impact of facilities on student choice of university. International Journal of Educational Management 21, 117-141 Raposo, M., Alves, H. (2007). A model of university choice: an exploratory approach. MPRA Paper 5523. Binnengehaald op 15 november 2011, van http://mpra.ub.uni-muenchen.de/5523/ Reynders, T., Heddegom, I. van, Nicaise, I., Damme, J. van (2004). Longitudinaal onderzoek in het Basisonderwijs. LOA rapport 22. Leuven Saá, C., Florax, R. J. G. M. & P. Rietveld (2004) Determinants of the Regional Demand for Higher Education in The Netherlands: A Gravity Model Approach. Regional Studies 4, 375-392. Binnengehaald op 15 september 2011, van http://dx.doi.org/10.1080/03434002000213905 Seneca, J., Taussig, M. (1987) The effects of tuiton and financial aid on the enrollment decision at a Stat University. Research in Higher Education 26, 337-362 Shanka, T., Quintal, V., Taylor, R. (2005) Factors Influencing International Students’Choice of an Education Destination – A Correspondence Analysis. Journal of Marketing and Higher Education 2, 31-46 Siegbahn, C., Öman, J. (2004) Identity and Image of a University. Master’s Thesis. Lelea University Thiemeijer, W. L. (2007) Hoe mensen keuzes maken. De psychologie van beslissen. WRR. Amsterdam University Press Thiemeijer, W. L., Thomas, C.A., & Prast, H.M. (2009) De menselijke beslisser. Hoe mensen keuzes maken. WRR. Amsterdam University Press Ultee, W.C., Arts, W.A. & Flap, H.D. (2003). Sociologie. Vragen, uitspraken, bevindingen. Groningen: Martinus Nijhoff.
UvA Instellingsplan 2011-2014. Oog voor talent. Binnengehaald op 12 december 2011, via http://cf.bc.uva.nl/download/Instellingsplan-UvA-20112014.html VU Instellingsplan 2011- 2015. VU is verder kijken. Binnengehaald op 12 december 2011, via http://www.vu.nl/nl/Images/IP_NL_tcm9-199073.pdf Vocht, R. de. (2010) Basishandboek SPSS 18. Utrecht: Uitgeverij Bijleveld Wajeeh, E., M., Micceri, T. (1997) Factors Influencing Students’ College Choice at Traditional and Metropolitan Universities. Paper presented at the 37th annuall Forum of the Associatiopn for Institutional Research Orlando, Florida 18-21 Mei, 1997 White, J. (2007) What schools are for and why. Philosophy of Education Society of Great Britain 14, 211- 243 Zeelen, M. (2012) Sfeervol in de binnenstad of multiculturele campus? Een analyse van de universiteitskeuze van allochtone en autochtone studenten op de UvA en VU (Ongepubliceerde scriptie) Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen C.M. Kan Instituut voor onderwijs in de Geografie en Planologie, Universiteit van Amsterdam. Amsterdam.
9
Bijlage I Enquête
1. Ik ben een □ Man □ Vrouw 2. Wat is je huidige woonsituatie? □ Bij ouder(s) □ Alleen □ Met vrienden □ Studentenhuis □ Bij andere familie □ Anders, namelijk ..................... 3. Wat is je huidige woonplaats? □ Amsterdam □ Randgemeenten Amsterdam (Haarlemmermeer, Zaanstad, Oost-Zaan, Landsmeer, Waterland, □ Diemen, Ouder-Amstel of Amstelveen) □ Noord-Holland □ Randstad □ Elders in Nederland □ Buitenland 4. Als je in Amsterdam woont , kun je dan aangeven waar in Amsterdam je woont ? □ Westpoort □ Geuzenveld-Slotermeer □ Osdorp □ Slotervaart □ Amstelveen □ Zuider Amstel □ Oud-Zuid □ De Baarsjes □ Bos en Lommer □ Westerpark □ Oud-West □ Centrum □ Oost/Watergraafsmeer □ Zuid-Oost □ Diemen □ Zeeburg □ Noord □ Weet niet/ geen antwoord
5. 5. Welke studie volg je? □ Economie en bedrijfskunde □ Economie en operational research □ Communicatiewetenschap □ Rechtsgeleerdheid □ Notarieel Recht □ Anders, namelijk .................................. 6. Aan welke universiteit volg je deze opleiding? □ Universiteit van Amsterdam (UvA)
□ Vrije Universiteit (VU) 7. Reken je jezelf tot een kerkgenootschap, religie of religieuze beweging? Zo ja, welke? 1 antwoord mogelijk. □ Geen □ Protestant (PKN, was Nederlands hervormd, Gereformeerd en Luthers) □ Rooms-Katholiek □ Anders, namelijk □ Geen antwoord 8. Bezoek je kerkelijke of andere religieuze bijeenkomst en? Zo ja, bezoek je deze regelmatig of af en toe? □ Nee □ Ja af en toe □ Ja regelmatig □ Ja vaak 9. Wat is het geboorteland van je ouders? Vader o Nederland o Turkije o Marokko o Suriname o Nederlandse Antillen o West Europa (Bel., Dui., Fra., Lux., GrtBrit., Scan.) o Zuid-Europa (Por., Sp., Ita., Gr., Cyp.) o Overig Europa o Zuid-Amerika (min Suriname) of MiddenAmerika o Noord-Amerika o Midden-Oosten o Overig Azië o Noord-Afrika o Overig Afrika o Overig
Moeder o o o o o o o o o o o o o o o
Nederland Turkije Marokko Suriname Nederlandse Antillen West Europa (Bel., Dui., Fra., Lux., GrtBrit., Scan.) Zuid-Europa (Por., Sp., Ita., Gr., Cyp.) Overig Europa Zuid-Amerika (min Suriname) of MiddenAmerika Noord-Amerika Midden-Oosten Overig Azië Noord-Afrika Overig Afrika Overig
10. Wat is de hoogst genoten opleiding van je ouders? Vader o Universiteit, Hogere Beroepsopleiding (HBO, HTS, PABO, o hogere landbouwschool) o VWO, Gymnasium, HBS, MMS, atheneum o HAVO, Middelbare beroepsopleiding (MBO, zoals UTS, MTS, o boekhouddiploma's) o (M)ULO, 3-jarige HBS, MAVO o Lagere beroepsopleiding o Alleen lagere school en evt. VGLO o Weet ik niet
Moeder o Universiteit, Hogere Beroepsopleiding (HBO, HTS, PABO, o hogere landbouwschool) o VWO, Gymnasium, HBS, MMS, atheneum o HAVO, Middelbare beroepsopleiding (MBO, zoals UTS, MTS, o boekhouddiploma's) o (M)ULO, 3-jarige HBS, MAVO o Lagere beroepsopleiding o Alleen lagere school en evt. VGLO o Weet ik niet
11. Wat is de hoofdbezigheid van je ouders? Vader o Doet huishoudelijk werk en/of verzorgt de kinderen o Volgt een opleiding of volgt een stage met alleen o onkostenvergoeding o Heeft betaald werk o Heeft onbetaald werk, doet vrijwilligerswerk o Is arbeidsongeschikt (WIA, WAJONG) o Is werkzoekend o Geen enkele van de bovengenoemde situaties o Weet niet /geen antwoord
Moeder o Doet huishoudelijk werk en/of verzorgt de kinderen o Volgt een opleiding of volgt een stage met alleen o onkostenvergoeding o Heeft betaald werk o Heeft onbetaald werk, doet vrijwilligerswerk o Is arbeidsongeschikt (WIA, WAJONG) o Is werkzoekend o Geen enkele van de bovengenoemde situaties o Weet niet /geen antwoord
12. Hebben je ouders aan een universiteit gestudeerd? Vader o Nee o Ja, aan de UvA o Ja, aan de VU o Ja, elders in Nederland o Ja, elders buitenland
Moeder o Nee o Ja, aan de UvA o Ja, aan de VU o Ja, elders in Nederland o Ja, elders buitenland
13. Op welke manier ben je voor je keuze voor een van de twee universiteiten eerder in contact gekomen met de universiteit? Meerdere antwoorden mogelijk. □Via open dag(en) □Via het internet □Via Social media (Hyves, Facebook, Twitter etc.) □Via een meeloopdag □Door mijn middelbare school □Via folders □Via vrienden □Via familie □Overig □Weet niet 14. Hebben die je keuze positief beïnvloedt? □Ja □Nee □Enigszins 15. Waar woonde je op het moment dat je de universiteitskeuze maakte? □Amsterdam □Randgemeenten Amsterdam (Haarlemmermeer, Zaanstad, Oost-Zaan, Landsmeer, Waterland, □Diemen, Ouder-Amstel of Amstelveen) □Noord-Holland □Randstad □Elders in Nederland □Buitenland
16. Had je tijdens je universiteitskeuze broers of zussen die studeerden aan de universiteit ? □Nee, ik heb geen broers of zussen □Nee, hij/zij studeerde(n) niet □Ja, op de Uva □Ja, op de Vu □Ja, op een andere universiteit in Nederland □Ja, op een andere universiteit in het buitenland 17. Voordat je de keuze maakt e voor de Uva/Vu, hoeveel vrienden had u t oen op de universiteit waar u nu studeert ? □Geen □1-2 □3-4 □4+ 18. Wat is de opleiding van je meeste vrienden? (Afgerond of nog mee bezig) □Universiteit □HBO □MBO □alleen middelbaar onderwijs □alleen basisonderwijs □overig □Weet niet 20. Noem drie woorden die bij jou opkomen als jij denkt aan het imago van de universiteit . □1 □2 □3 21. Hieronder volgen een paar stellingen, kun je aangeven of je het hier mee eens of oneens bent , de middelste optie is neutraal. niet mee eens wel mee eens In mijn familie wordt je geacht te studeren aan een □ □ □ Universiteit. Mijn ouders stonden achter mijn keuze toen ik koos voor □ de universiteit.
□
□
Mijn ouders zijn er altijd vanuit gegaan dat ik naar een universiteit ging.
□
□
Als ik niet naar een universiteit was gegaan was ik uitzondering in mijn familie geweest.
□
□
□
□
22. Kun je van de volgende factoren aangeven in hoeverre deze belangrijk waren bij de keuze voor de universiteit. Erg onbelangrijk Erg belangrijk Andere bekenden (familie, kennissen) die op deze universiteit zaten Verhalen van familie/vrienden/kennissen. Voorkeur van docenten van je vooropleiding Goede bereikbaarheid Locatie van de universiteit. Dichtbij woonplaats ouders Dichtbij eigen woonplaats Voorzieningen rondom de universiteit. Sfeer van de universiteit Academische reputatie van de universiteit Het niveau van de docenten
Type studenten die er rondlopen Etnische mix van studenten De studieruimten van de universiteit De sportfaciliteiten van de universiteit De geloofsopvatting van de universiteit De inrichting van de studie De gestructureerdheid van de universiteit De studieverenigingen De aanwezigheid van gebedsruimten Het niveau van de studie Het universiteitsgebouw zelf