vrom000625
Aan de Voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer 14 juni 2001 In vervolg op mijn schrijven van 16 juli 1999, kenmerk 99190735/Z2040114, informeer ik u onderstaand over de afhandeling van de verzoeken tot een bijdrage in de kosten van funderingsherstel. De Gezamenlijke Verklaring De afhandeling is beklonken in een «Gezamenlijke Verklaring». Deze door mij, de zes gemeenten en de VNG ondertekende verklaring treft u bijgevoegd aan. De daarin opgenomen afspraken betreffen ten eerste het éénmalige karakter van de bijdrage voor de periode 2000–2005 en ten tweede de instemming van de VNG met het gevoerde beleid. Ten derde betreft de overeenkomst afspraken over de te leveren prestatie (samengevat: funderingsherstel in de periode 2000–2005 bij een bepaald aantal woningen met ernstige funderingsproblemen). Deze prestatie is een harde en afdwingbare subsidievoorwaarde: tenzij daarvoor bij de verantwoording overtuigende argumenten voor worden gegeven wordt het definitieve subsidiebedrag lager vastgesteld wanneer er minder wordt gepresteerd dan overeengekomen. Wat er aan voorafging Zoals ik u heb laten weten in mijn brief van 16 juli 1999 heb ik op 29 april van de VNG de eindresultaten ontvangen van de inventarisatie van de omvang van de funderingsproblemen in Nederland. In totaal acht gemeenten hadden te kennen gegeven dat zij met funderingsproblemen te maken hebben. Nader bestuurlijk overleg met de VNG en de acht gemeenten op 5 juli 1999 heeft geleid tot de afspraak dat de betreffende acht gemeenten uiterlijk 1 juli 2000 een subsidieverzoek in zouden dienen. Zes van deze acht gemeenten hebben hieraan voldaan. Zij zijn van mening dat zij onevenredig zwaar getroffen worden door funderingsproblemen. Uitgangspunten Belangrijke uitgangspunten voor subsidieverlening zijn dat: 1. de eigenaar van de woning zelf primair verantwoordelijk is voor de oplossing van funderingsproblemen, 2. de gemeente het wenselijk kan vinden de eigenaar van gemeentewege financiële ondersteuning te geven om tot funderingsherstel te komen, 3. de Staatssecretaris van VROM niet verantwoordelijk is voor funderingsproblemen en ook niet aansprakelijk en verantwoordelijk is voor een structurele oplossing van funderingsproblemen. 4. De invoering van het ISV en de uitvoering van de meerjarenontwikkelingsprogramma’s niet in gedrang mogen komen door de onvooorziene en excessieve funderingsproblematiek. Die onvoorziene en excessieve kosten komen daarom éénmalig voor een gedeeltelijke subsidie in aanmerking. Gemeenten worden van nu af aan geacht op eventuele toekomstige funderingsproblemen te anticiperen door daarvoor tijdig financiële voorzieningen te treffen. Gehanteerde methodiek bij de beoordeling van de verzoeken Bij de beoordeling van de verzoeken om een bijdrage bleek dat de subsidieaanvragen op veel punten verschillend en daardoor slecht vergelijkbaar zijn. Om de onderlinge vergelijkbaarheid te vergroten
1
zouden de gemeenten zeer veel aanvullende vragen moeten beantwoorden. Om dit te voorkomen is een normatieve beoordelingsmethode gekozen. Zodoende kon op een beperkt aantal punten na, waaronder de door de gemeente opgevoerde aantallen, worden geabstraheerd van de gemeentelijke onderbouwing van de gevraagde subsidieaanvragen. Om voor een bijdrage in aanmerking te komen diende er in een gemeente sprake te zijn van een – vergeleken met andere gemeenten – excessieve funderingsproblematiek. Hierbij was VROM pas in beeld als uiterste terugvaloptie, wanneer er sprake was van funderingsproblemen welke de gemeente niet kon helpen oplossen zonder dat de voortgang van het ISV (1e tijdvak) in het geding kwam. Het gaat hier dus nadrukkelijk alleen om een overgangsproblematiek. Om die reden zijn de financiële middelen geput uit het (eindige) knelpuntenbudget ISV (zoals aangegeven in mijn brief aan u van 28 juni 1999, onderwerp «indicatieve verdeling van het ISV-budget» (Kamerstukken II, 1998–1999, nr. 25 427, nr. 19)). De bijdrage is alleen voor het excessieve deel toegekend. Daarom is met een drempel gewerkt. Een gemeente kreeg alleen een bijdrage indien en voor zo ver ze over die drempel heen kwam. Het drempelbedrag werd dus afgetrokken van de bijdrage. Haalde een gemeente de drempel niet dan kwam ze niet in aanmerking voor een bijdrage. Als rekenkundig hulpmiddel werd een nader te bepalen percentage (van 25%) van het in juni 1999 indicatief bekendgemaakte ISV-budget gehanteerd als drempelbedrag. Om alle (programma-)gemeenten op dit punt onderling vergelijkbaar te maken bleven de gelden van EZ, de gelden van LNV en de VROM-bodemsaneringsgelden buiten beschouwing. Bij Gouda betrof het ISV-budget het door de provincie vastgestelde budget. De speciale situatie in de projectgemeente Waddinxveen, waarvoor geen indicatief budget bekend is gemaakt, komt hieronder apart aan de orde. De rijksbijdrage voor de programmagemeenten is als volgt bepaald: uitgangspunt is een bijdrage van f 25 000,– per woning waarvoor men voor de periode 2000 tot 2005 subsidie heeft aangevraagd. Op dit eindbedrag is vervolgens het drempelbedrag in mindering gebracht om tot vaststelling van de definitieve rijksbijdrage te komen.
– Waddinxveen Aangezien Waddinxveen projectgemeente is, is geen koppeling aan het toegekende ISV-budget mogelijk. Indien de problematiek wordt afgezet tegen de Algemene Uitkering uit het Gemeentefonds of het relatieve aantal woningen met funderingsproblemen blijkt dat er zonder meer sprake is van excessieve funderingsproblematiek. Vergeleken met de vijf andere gemeenten «scoort» Waddinxveen op beide alternatieve criteria als de gemeente met de (relatief) grootste excessieve funderingsproblematiek. Gezien deze overwegingen heb ik besloten ook deze gemeente een éénmalige bijdrage te geven.
– Rotterdam Op 23 juni 2000 heeft ook Rotterdam nog een verzoek ingediend voor een bijdrage in de funderingskosten. De Rotterdamse aanvraag is beoordeeld aan de hand van de hiervoor beschreven methodiek. Het resultaat was dat het voor eigen rekening komende drempelbedrag hoger was dan het subsidiebedrag. Ik heb dit met wethouder Meijer besproken, met als resultaat dat Rotterdam verder afzag van subsidie-aanspraken.
2
– Financiën Het bovenstaande leidt ertoe dat in totaal een bijdrage van f 45,679 mln. uit de «knelpuntenpot ISV» t.b.v. funderingsproblematiek conform onderstaande verdeling beschikbaar wordt gesteld: Dordrecht f 5 379 000,–; Gouda f 6 225 000,–; Haarlem f 12 926 000,–; Schiedam f 11 499 000,–; Zaanstad f 8 225 000,–; Waddinxveen f 1 425 000,–. De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, J. W. Remkes
3
BIJLAGE 1
MODEL-VERSLAG OVER DE BESTEDING VAN DE VERLEENDE VOORSCHOTTEN I.V.M. EXCESSIEVE FUNDERINGSPROBLEMATIEK Behorende bij de Gezamenlijke Verklaring aangaande excessieve funderingsproblematiek WIJZE VAN VERMELDING: 1.
a.
Minimaal te realiseren aantal woningen b. Gerealiseerd aantal woningen c. Saldo van aantal minimaal te realiseren en gerealiseerd aantal woningen
2.
Verleende rijksbijdrage:
3.
a.
Besteed aan eigenaren van te herstellen of na sloop door nieuwbouw te vervangen woningen b. Besteed aan storting in revolverend fonds c. Besteed aan funderingsonderzoek door de gemeente d. Besteed aan bewonersbegeleiding door de gemeente e. Totaal besteed
4.
Saldo van verleend en besteed budget
5.
Vermelding eventuele bijlagen
6.
Ondertekening
................ ................
................ f .................
f .............. f .............. f .............. f .............. f ................. f .................
4
TOELICHTING BIJ BIJLAGE 1 Burgemeester en wethouders leggen in het verslag over de besteding van de verleende voorschotten (hierna: bestedingsverslag) over die besteding verantwoording af. Het bestedingsverslag dient voorzien te zijn van een goedkeurende accountantsverklaring en dient uiterlijk 1 juli 2005 (of zoveel later als door de Staatssecretaris uitstel is verleend) te worden uitgebracht. Het verdient echter aanbeveling om, in het kader van het jaarlijkse interne afsluitings- en verantwoordingsproces van een gemeente, het bestedingsverslag jaarlijks op te stellen en te cumuleren. Met het oog op de doelmatigheid en praktische uitvoerbaarheid verdient het eveneens aanbeveling om ook de op het bestedingsverslag betrekking hebbende accountantscontrole jaarlijks te laten uitvoeren. Die werkzaamheden kunnen na afloop van het investeringstijdvak uitmonden in een accountantsverklaring over het gehele tijdvak. Het is raadzaam de betrokken accountant in een vroeg stadium van deze werkwijze op de hoogte te stellen. 1a. Minimaal te realiseren aantal woningen Het gaat hierbij om het minimale aantal woningen zoals opgenomen in de rijkssubsidiebeschikking en a) waarvan de fundering in de periode van 2000 t/m 2004 moet worden hersteld of b) dat (mede) als gevolg van ernstige funderingsproblemen gesloopt moet worden en ter plekke door nieuwbouw wordt vervangen. 1b. Gerealiseerd aantal woningen Van realisatie is in dit verband slechts sprake wanneer de desbetreffende individuele subsidiebeschikking óf de individuele leningtoekenning uit een fonds, dat is gevoed door het Rijk aan de gemeente verleende bijdragen i.v.m. excessieve funderingsproblematiek, door de gemeente is afgegeven na 1 januari 2000 én de bouwvergunning voor de desbetreffende herstelwerkzaamheden óf de vervangende nieuwbouw is verleend voor 1 januari 2005. Naast de verantwoording via de bouwvergunning en de subsidiebeschikking is verantwoording mogelijk via de bouwvergunning en een door de accountant te ondertekenen verklaring dat het funderingsherstel betrekking heeft op particuliere woningen. De gemeente verschaft hiervoor in het bestedelingsverslag een overzicht (aantal, adres en eigendom) van de panden, die aanspraak hebben gemaakt op de gemeentelijke faciliteiten voor de actieve stimulering van funderingsherstel. Van realisatie is verder slechts sprake als: a) kosten van funderingsherstel van de te herstellen of te slopen woning tenminste f 40 000 per woning bedragen. Dit dient ten behoeve van de gemeentelijke accountant aannemelijk te kunnen worden gemaakt, bijvoorbeeld aan de hand van onderzoeksresultaten of aannemersoffertes. b) het particuliere woningen betreft, waaronder in dit geval wordt verstaan door de eigenaar bewoonde woningen of huurwoningen die niet in het bezit zijn van een krachtens art. 70 van de Woningwet toegelaten instelling of van een institutionele belegger. 1c. Saldo van aantal minimaal te realiseren en gerealiseerd aantal woningen Het aantal minimaal te realiseren woningen minus het gerealiseerde aantal woningen.
5
2. Verleende rijksbijdrage De hoogte van de rijksbijdrage is vermeld in de rijkssubsidiebeschikking. 3a. Besteed aan eigenaren van te herstellen of na sloop door nieuwbouw te vervangen woningen Door de gemeente aan de eigenaar van de desbetreffende woningen toegekende subsidie voor de realisatie van funderingsherstel of vervangende nieuwbouw na sloop. 3b. Besteed aan storting in revolverend fonds Storing van gelden door de gemeente in een revolverend fonds van waaruit leningen worden verstrekt voor funderingsherstel of sloop gevolgd door vervangende nieuwbouw. 3c. Besteed aan funderingsonderzoek door de gemeente Besteding dient plaats te vinden in de periode 2000 t/m 2004. Wat betreft het begrip bestedingen wordt aangesloten op het lastenbegrip zoals is opgenomen in de gemeentelijke comptabiliteitsvoorschriften. 3d. Besteed aan bewonersbegeleiding door de gemeente Besteding dient plaats te vinden in de periode 2000 t/m 2004. Wat betreft het begrip bestedingen wordt aangesloten op het lastenbegrip zoals is opgenomen in de gemeentelijke comptabiliteitsvoorschriften. 3e. Totaal besteed De som van de bedragen zoals vermeld onder 3a, 3b, 3c en 3d. 4. Saldo van verleend en besteed budget Het bedrag van de verleende rijksbijdrage minus het totaalbedrag vermeld onder 2 d. (Totaal besteed) 5. Vermelding eventuele bijlagen. Op deze plaats geven burgemeester en wethouders aan welke bijlage (n) eventueel bij het verslag is (zijn) gevoegd. 6. Ondertekening Het verslag wordt ondertekend door burgemeester en wethouders.
6
BIJLAGE 2
Behorende bij de Gezamenlijke Verklaring aangaande excessieve funderingsproblematiek ONDERDEEL A PROTOCOL TEN AANZIEN VAN ACCOUNTANTSVERKLARING BIJ HET VERSLAG OVER DE BESTEDING VAN DE VERLEENDE VOORSCHOTTEN I.V.M. EXCESSIEVE FUNDERINGSPROBLEMATIEK Richtlijnen 1. De accountantsverklaring wordt afgegeven met als doel Onze Minister in staat te stellen de juistheid van de verstrekte bijdrage te beoordelen. 2. De accountant controleert bij een verslag over de besteding van de verleende voorschotten als bedoeld in de Gezamenlijke Verklaring aangaande excessieve funderingsproblematiek in elk geval of de beslissing tot besteding op bevoegde wijze tot stand is gekomen en of de besteding feitelijk betrekking heeft op maatregelen i.v.m. funderingsherstel, als bedoeld in voornoemde Gezamenlijke Verklaring. 3. De accountant stelt de rechtmatigheid van het verslag over de besteding van de verleende voorschotten vast in overeenstemming met de hiervoor genoemde eisen. De accountant vermeldt, in aanvulling op zijn verklaring bij het verslag over de besteding van de verleende voorschotten, in een rapport zijn bevindingen ten aanzien van de controle, voorzover die van belang zijn geweest bij de oordeelsvorming. 4. De accountant verstrekt slechts een goedkeurende verklaring indien naar het oordeel van de accountant de som van de fouten en onzekerheden in de verantwoorde bestedingen niet meer dan één procent bedraagt van het met de bestedingen gemoeide bedrag. De accountant stelt de goedkeurende verklaring op conform het model dat hierna in onderdeel B van deze bijlage 2 bij de Gezamenlijke Verklaring aangaande excessieve funderingsproblematiek is opgenomen. 5. De accountant laat een niet goedkeurende accountantsverklaring zo goed mogelijk aansluiten op de indeling die in het hierna in onderdeel B opgenomen model is gegeven. De accountant richt die verklaring in met inachtneming van de door het Koninklijk Nederlands Instituut van Registeraccountants vastgestelde gedrags- en beroepsregels voor registeraccountants, dan wel van de door de Nederlandse Orde van Accountants- Administratieconsulenten vastgestelde gedrags- en beroepsregels voor accountantsadministratieconsulenten.
7
ONDERDEEL B MODEL VAN EEN GOEDKEURENDE ACCOUNTANTSVERKLARING BIJ HET VERSLAG OVER DE BESTEDING VAN DE VERLEENDE VOORSCHOTTEN I.M.V. EXCESSIEVE FUNDERINGSPROBLEMATIEK Accountantsverklaring
Opdracht Wij hebben het verslag over de besteding van de verleende voorschotten in verband met excessieve funderingsproblematiek , bedoeld in de bijdrageverlening i.v.m. excessieve funderingsproblematiek aan de gemeente .......... (kenmerk: IBS..........) gecontroleerd met inachtneming van het hiervoor onder A opgenomen protocol. Het verslag over de besteding van de verleende voorschotten heeft betrekking op het investeringstijdvak ......... (datum) tot en met ......... (datum) en is opgesteld onder verantwoordelijkheid van burgemeester en wethouders van de gemeente. Het is onze verantwoordelijkheid om een accountantsverklaring inzake het verslag over de besteding van de verleende voorschotten te verstrekken.
Werkzaamheden Onze controle is verricht overeenkomstig de in Nederland algemeen aanvaarde grondslagen met betrekking tot controleopdrachten. Volgens deze richtlijnen dient onze controle zodanig te worden gepland en uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat het verslag over de besteding van de verleende voorschotten geen onjuistheden van materieel belang bevat. Een controle omvat onder meer een onderzoek door middel van deelwaarnemingen van informatie ter onderbouwing van de bedragen. Tevens omvat een controle een beoordeling van de grondslagen voor de financiële verslaggeving die bij het opmaken van het bestedingsverslag zijn toegepast. Wij zijn van mening dat onze controle een deugdelijke grondslag vormt voor ons oordeel.
Oordeel Wij zijn van oordeel dat de in het verslag over de besteding van de opgevoerde uitgaven rechtmatig zijn i.v.m. excessieve funderingsproblematiek als bedoeld in de beschikking i.v.m. excessieve funderingsproblematiek aan de gemeente .......... (kenmerk: IBS..........) over de investeringsperiode ..........–.......... (data). Plaats, .................... datum .................... Ondertekening
8
GEZAMENLIJKE VERKLARING AANGAANDE EXCESSIEVE FUNDERINGSPROBLEMATIEK De Partijen: De staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, de heer J.W. Remkes, handelend als bestuursorgaan, hierna te noemen de Staatssecretaris, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer mr. G.R. de Goede, hierna te noemen de VNG, de gemeente Dordrecht, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door wethouder C. Sas, de gemeente Gouda, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door wethouder A. Melaard, de gemeente Haarlem, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door wethouder J. Haverkort, de gemeente Schiedam, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door wethouder P. Groeneweg, de gemeente Waddinxveen, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door wethouder mr. W.H.K. Dijksterhuis, en de gemeente Zaanstad, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door wethouder mw. P.M.J. Kroesen-van Gelderen, hierna te noemen de Gemeenten; constaterende dat partijen bij de voorbereiding van deze verklaring gezamenlijk een lang traject hebben afgelegd, waarbij belangrijke mijlpalen zijn geweest: 1) de, bij behandeling van de Nota Stedelijke Vernieuwing in de Tweede Kamer op 18 december 1997 aangenomen motie-Luchtenveld c.s., waarin de regering werd gevraagd om de aard en omvang van de funderingsproblematiek te onderzoeken. 2) de in het kader van de uitvoering van de motie, in overleg met de VNG en het «stedenoverleg» (waarin participeerden de gemeenten Haarlem, Schiedam, Dordrecht, Zaanstad, Gouda en in later stadium Apeldoorn en Amsterdam) gemaakte afspraken om meer inzicht te verkrijgen in aard en omvang van de problematiek. 3) de in het kader van de uitvoering van de gemaakte afspraken door de VNG in december 1998 aan alle gemeenten gestuurde brief met het verzoek om vóór februari 1999 aan te geven of inzicht bestond in de lokale funderingsproblematiek en of de gemeente van plan was een inventarisatie te laten uitvoeren. De resultaten van de uit deze aktie voortkomende inventarisatie zijn 29 april 1999 aan de staatssecretaris aangeboden. Daaruit bleek dat in totaal ca. 300 gemeenten hadden gereageerd, waarvan acht te kennen gaven dat zij met funderingsproblemen te maken hebben. 4) het nader bestuurlijk overleg met de VNG en de betreffende acht gemeenten (Haarlem, Gouda, Zaanstad, Dordrecht, Schiedam, Waddinxveen, Diemen en Weststellingerwerf), dat op 5 juli 1999 geleid heeft tot de afspraak dat deze gemeenten de staatssecretaris uiterlijk juli 2000 zouden informeren over de benodigde financiële inspanning in de periode van 1-1-2000 tot 1-1-2005. Van deze acht gemeenten is uiteindelijk door de Gemeenten een verzoek voor een rijksbijdrage in de kosten van funderingsherstel ingediend. Overwegende dat: I.
de eigenaar van de woning zelf primair verantwoordelijk is voor de oplossing van funderingsproblemen maar dat een gemeente in door de gemeente bepaalde gevallen het wenselijk kan vinden de eigenaar
9
van gemeentewege financiële ondersteuning te geven om tot funderingsherstel te komen. II. de staatssecretaris niet verantwoordelijk is voor funderingsproblemen en ook niet verantwoordelijk is voor een structurele oplossing van funderingsproblemen. Verklaren als volgt te zijn overeengekomen: Definities Particuliere woningen: door de eigenaar bewoonde woningen of huurwoningen die niet in het bezit zijn van een krachtens artikel 70 van de Woningwet toegelaten instelling of van een institutionele belegger. Kosten funderingsherstel: de kosten die bij herstel van de fundering voor rekening van de eigenaar komen (de kosten van de aannemer en bijkomende kosten als kosten constructeur/constructie-adviseur, evt. kosten grondboringen en kosten nader onderzoek om te komen tot herstel). Kosten funderingsonderzoek: de kosten van de gemeente voor onderzoek om funderingsproblematiek vast te stellen. Woningherstel: herstel van schade aan de woning welke direct het gevolg is van funderingsproblematiek (waaronder in ieder geval begrepen funderingsherstel). Beoordeling verzoeken bijdrage funderingsproblematiek a) Alleen gemeenten waar sprake is van een excessief funderingsprobleem, kunnen voor een rijksbijdrage in de kosten van funderingsherstel in aanmerking komen. b) Van een excessief funderingsprobleem is in de Gemeenten sprake. c) De Staatssecretaris kent aan elk van de Gemeenten een rijksbijdrage toe in de kosten van funderingsherstel. d) De rijksbijdrage dient als éénmalige bijdrage in de kosten van funderingsherstel in de periode van 1-1-2000 tot 1-1-2005 om de Gemeenten gedurende deze periode in de gelegenheid te stellen toe te werken naar de reguliere situatie waarbij hun funderingsproblemen zonder specifieke rijksbijdrage worden opgelost. e) De rijksbijdrage dient te worden aangewend als bijdrage in de kosten van woningherstel, (waaronder in ieder geval ook begrepen sloop gevolgd door vervangende nieuwbouw, bewonersbegeleiding of kosten funderingsonderzoek). f) De Staatssecretaris kent alleen een bijdrage aan de Gemeenten toe in de kosten voor funderingsherstel mits de kosten van funderingsherstel van de te herstellen of te slopen woning ten minste f 40 000,– per woning bedragen. g) Van tenminste het volgende aantal woningen per gemeente dient funderingsherstel of sloop gevolgd door vervangende nieuwbouw gerealiseerd te worden in de periode 1-1-2000 tot 1-1-2005: Dordrecht 500 Gouda 347 Haarlem 1 050 Schiedam 750 Zaanstad 500 Waddinxveen 42 h) Van realisatie van funderingsonderzoek of bewonersbegeleiding is sprake indien het hiervoor door de gemeente bestede of te besteden deel van de rijksbijdrage is besteed tussen 1-1-2000 en 1-1-2005. Met
10
besteding wordt hier gedoeld op het begrip lasten zoals dat is aangegeven in de gemeentelijke comptabiliteitsvoorschriften. i) Van realisatie van funderingsherstel of sloop gevolgd door nieuwbouw is sprake indien de desbetreffende individuele subsidiebeschikking door de gemeente óf de individuele leningtoekenning uit een fonds, dat is gevoed door met het Rijk aan de gemeente verleende bijdragen i.v.m. excessieve funderingsproblematiek, is afgegeven ná 1-1-2000. Tevens moet de verlening van de bouwvergunning voor het funderingsherstel of voor sloop gevolgd door vervangende nieuwbouw van een woning liggen vóór 1-1-2005. j) De hoogte van de rijksbijdrage per gemeente bedraagt: Dordrecht f 5 379 000,–; Gouda f 6 225 000,–; Haarlem f 12 926 000,–; Schiedam f 11 499 000,–; Zaanstad f 8 225 000,–; Waddinxveen f 1 425 000,–. k) Indien de gemeente kan motiveren dat buiten haar schuld het aantal onder g) genoemde woningen niet is hersteld, kan de Staatssecretaris de gemeente tot en met uiterlijk 31-12-2006 de gelegenheid geven dit alsnog te realiseren. De gemeente dient uiterlijk op 31 december 2004 een verzoek om uitstel in. De Staatssecretaris beslist uiterlijk 2 maanden na ontvangst van dit verzoek. Financiën A. De rijksbijdrage wordt bij wijze van voorschot toegekend. B. De rijksbijdrage wordt zo spoedig mogelijk verwerkt in een suppletore VROM-begroting. C. De rijksbijdrage wordt over een periode van 4 jaar verstrekt te beginnen in het jaar 2001 tot en met 2004 conform het betalingsritme 2/5, 1/5, 1/5, 1/5. D. De bijdrage per gemeente zal worden verstrekt door middel van door het Rijk te nemen beschikkingen. Op deze beschikkingen zijn de gebruikelijke bezwaar- en beroepsprocedures van toepassing maar de Gemeenten zullen hiervan geen gebruik maken voor zover de beschikkingen in lijn zijn met deze Gezamenlijke Verklaring. E. Indien niet of niet geheel aan de onder e) tot en met j) genoemde subsidievoorwaarden wordt voldaan kan de Staatssecretaris de definitieve bijdrage conform het genoemde onder G. lager vaststellen en kunnen reeds uitbetaalde voorschotten naar rato van de lagere vaststelling worden teruggevorderd. F. Voor elke woning waarvoor niet conform het onder g) gestelde herstel heeft plaats gevonden kan de definitieve bijdrage lager worden vastgesteld ten bedrage van de verleende bijdrage gedeeld door het minimale aantal woningen, hierbij zal rekening worden gehouden met kosten die zijn gemaakt voor funderingsonderzoek door de gemeente en kosten die zijn gemaakt door de gemeente voor bewonersbegeleiding. G. Definitieve verlening vindt plaats binnen twee maanden nadat de gemeente zich heeft verantwoord (uiterlijk 1 april 2005, of zo veel later als de Staatssecretaris uitstel heeft verleend) over de geleverde prestatie. I. de VNG heeft er, gelet op de uitgebreide en zorgvuldige inventarisatie onder gemeenten, begrip voor dat de Staatssecretaris financiële steun voor excessieve funderingsproblemen in de periode 1 januari 2000 tot 1 januari 2005 beperkt tot de Gemeenten.
11
Verantwoording 1. Los van de reguliere verantwoording ISV verantwoorden de Gemeenten zich uiterlijk 1 juli 2005, of zo veel later als door de Staatssecretaris uitstel is verleend door middel van een verslag zoals voorgeschreven in Bijlage 1, over de besteding van de onder j) verleende voorschotten. De verantwoording geeft in elk geval aan of de beslissing tot besteding op bevoegde wijze tot stand is gekomen en of de besteding feitelijk betrekking heeft op maatregelen i.v.m. funderingsherstel. 2. Bij de verantwoording dient een rechtmatigheidsverklaring van de gemeentelijke accountantsdienst te worden gevoegd, zoals voorgeschreven in Bijlage 2. Werkingsduur Deze Gezamenlijke Verklaring treedt in werking op de datum waarop deze wederzijdse afspraken door de Partijen zijn ondertekend en eindigt op 1 januari 2005. Slotbepalingen A. De Bijlage 1 en Bijlage 2 maken integraal onderdeel uit van deze Gezamenlijke verklaring. B. De bijdrageverlening vindt plaats onder voorbehoud van goedkeuring door het parlement van de suppletore begroting. Aldus opgemaakt en in achtvoud ondertekend.
12
Funderingsproblematiek (Gezamenlijke Verklaring) April 2001 De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer J. W. Remkes te ’s-Gravenhage op De gemeente Dordrecht C. Sas te Dordrecht op De gemeente Haarlem drs. J. W. Haverkort te Haarlem op De gemeente Waddinxveen mr. W. H. K. Dijksterhuis te Waddinxveen op De Vereniging van Nederlandse Gemeenten mr. G.R. de Goede te ’s-Gravenhage op De gemeente Gouda A. Melaard te Gouda op De gemeente Schiedam P. Groeneweg te Schiedam op De gemeente Zaanstad mw. P.M.J. Kroesen-van Gelderen te Zaanstad op
13