Voorwaarden voor een aansluitvergunning
met betrekking tot het aansluiten op de gemeentelijke riolering van………………………………… voor het perceel …………………………………………………………………………..in de gemeente Vianen. Hoofdstuk 1: Begripsbepalingen Aansluiting: nieuwe, te wijzigen of te verwijderen verbinding tussen particulier riool en aansluitriool, respectievelijk het particulier riool en oppervlaktewater. Aansluitleiding: het particulier riool, het aansluitpunt, de ontstoppingsvoorziening en het aansluitriool tezamen. Aansluitriool: de riolering tussen het openbaar riool en het aansluitpunt, inclusief de eventueel aanwezige ontstoppingsvoorziening. bij gemengde en gescheiden rioolstelsels het punt gelegen op of Aansluitpunt: binnen 0,5 meter afstand van de kadastrale eigendomsgrens van het aan te sluiten perceel, waarvandaan de aansluiting van het particulier riool op het openbaar riool dient te worden gerealiseerd; bij een drukriool het punt waar het particulier riool wordt aangesloten op de pompput. De pompput wordt in beginsel op of nabij het aansluitpunt aangelegd. Ingeval het openbare riool in particulier terrein ligt, wordt het aansluitpunt in overleg met rechthebbende vastgesteld. Ingeval een vetafscheider, olieafscheider of andere voorziening in het particulier riool zich in de openbare weg bevindt, geldt als aansluitpunt het punt waar de voorziening aansluit of aangesloten moet worden op het aansluitriool. Aansluithoogte: het verticale afleveringspunt waarop het particulier riool moet aansluiten op het aansluitriool. Aanvrager: de natuurlijke of rechtspersoon die de aansluitvergunning aanvraagt. Ingeval van nieuwbouw door een bouwbedrijf, kan dit bedrijf de aanvrager zijn. Toekomstige bewoners zijn de rechthebbende. Afvalwater: water waarin bezinkbare, opdrijvende en opgeloste verontreinigende en/of schadelijke stoffen aanwezig zijn. A.P.V.: Algemene Plaatselijke Verordening Vianen. Bedrijfsafvalwater: het afvalwater niet afkomstig uit particuliere huishoudens. Beerput: bezinkvoorziening, mede bestemd voor beperkte biologische afbraak van de verontreiniging in het afvalwater. Berm: gedeelte van een weg tussen verkeersbanen of tussen een buitenste verkeersbaan en de naastgelegen grens van de weg. Bronneringswater: grondwater, onttrokken ten behoeve van tijdelijke verlaging van grondwaterstand. BSB: Bouwstoffenbesluit BSA: Bouw‐ en sloopafval Calamiteit: een calamiteit zoals bedoeld in deze verordening is een situatie waarbij door de uitvoeringswerkzaamheden ten behoeve van de aansluiting ernstig gevaar voor het verkeer ontstaat of dreigt te ontstaan en/of ernstig gevaar voor (milieu)schade ontstaat of dreigt te ontstaan CROW Centrum voor regelgeving en Onderzoek in de Grond‐, Water‐ en Wegenbouw en de Verkeerstechniek
Voorwaarden voor een aansluitvergunning Dekking: de afstand tussen een onderdeel van de leiding en het maaiveld/en de bovenzijde van de verharding of berm. Drainagewater: grondwater, ingezameld door een ingegraven doorlatend buizensysteem. Drukriool: het riool waarin het transport van het afvalwater onder verhoogde druk plaatsvindt. Gemeente: de gemeente Vianen. Gemengd riool(stelsel): het openbaar riool met een buizenstelsel waarin hemelwater en overig afvalwater tezamen worden afgevoerd. Gescheiden riool(stelsel): het openbaar riool met (een) apart(e) buizenstelsel(s) voor de afvoer van hemelwater en een apart buizenstelsel voor de afvoer van afvalwater Hemelwaterriool: riool alleen bestemd voor inzameling en transport van neerslag. Huishoudelijk afvalwater: afvalwater afkomstig van particuliere huishoudens. Inrichting: elke door de mens bedrijfsmatig of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid, die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht. RAAD (verbeterde) Methode RaaD: Ontstoppingsvoorziening: voorziening in het aansluitriool ten behoeve van inspectie en onderhoud van de leiding (Wavin PK315). Opdrachtgever: de natuurlijke of rechtspersoon die het werk opdraagt aan de uitvoerder. Het werk aan het aansluitriool wordt opgedragen door de gemeente; het werk aan het particulier riool wordt opgedragen door de of namens de rechthebbende. Openbaar groen: de openbare ruimte waarin door de gemeente beplanting is aangelegd of wordt beheerd. (Openbare) weg: als bedoeld in artikel 1.1 eerste lid van de WvW. (RAW) Openbaar riool: het gedeelte van de riolering dat bij de gemeente in eigendom en beheer is voor inzameling en transport van hemelater, afvalwater, met inbegrip van de daartoe behorende rioolgemalen, persleidingen, werken en installaties van overeenkomstige aard, met uitzondering van de aansluitleidingen. Particulier riool: huisaansluiting, de binnen de kadastrale eigendomsgrenzen van het aante sluiten perceel gelegen binnen‐, buiten‐ of terreinrioolleidingen tot aan het aansluitpunt. Perceel: gedeelte of stuk onroerend goed, met bijbehorende opstallen RAW: Standaard RAW bepalingen 1995. Rechthebbende: 1. de eigenaar of zakelijk gerechtigde van het perceel ten behoeve waarvan de aansluiting op het openbaar riool wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden. 2. de rechtverkrijgende onder algemene of bijzondere titel van de onder 1. bedoelde personen. Septictank: bezinkvoorziening, mede bestemd voor beperkte biologische afbraak van de verontreiniging in het afvalwater. Toezichthouder: ambtenaar van de gemeente die toezicht houdt op voorbereiding / uitvoering van de werkzaamheden (in RAW de "directie"). UAV: Uniforme Administratieve Voorwaarden van de uitvoering van werken 1989 (UAV 1989), bijlage is RAW.
Voorwaarden voor een aansluitvergunning Uitvoerder: degene die is belast met de uitvoering van het werk. Vergunninghouder: rechthebbende. Verharding: verharde lagen van een weglichaam, met inbegrip van de fundering (ASVV). Vorst: matige vorst (< ‐ 5 C) gedurende minimaal één ijsdag (een etmaal) gemeten op 1,5 m boven de grond, bij het dichtsbijzijnde meetpunt van het KNMI of situatie waarin grond (nog) bevroren is. Vuilwaterriool: riool alleen bestemd voor inzameling en transport van afvalwater. Werk: het graven, leggen, onderhouden en/of opruimen van een huisaansluiting op het gemeenteriool, inclusief het in de oorspronkelijke toestand terugbrengen van de verharding. Werkvak: de ruimte (werkruimte, veiligheidsruimte en vrije ruimte) afgebakend door de wegafzetting (zie CROW 96b). Wortelzone: cirkel met een straal van 1 B 2 m groter dan de kroonprojectie. Volgens NEN 1738 (buiten de bebouwde kom) is de minimale afstand tussen bomen en leidingen 100 cm tussen hart van de boom of bomenrij en hart van de sleuf (bron: Stadsbomen Vademacum, deel 2, 9‐92). Hoofdstuk 2: Algemeen
1.
De uitvoerder van de werkzaamheden dient tijdens en ter plaatse van de uitvoering van werkzaamheden te beschikken over (een afschrift van) de onderhavige vergunning inclusief de voorwaarden en bijbehorende tekeningen en dient deze onverwijld aan de toezichthouder te kunnen tonen. 2. De uitvoerder dient voorafgaande aan de werkzaamheden een melding te doen aan KLIC‐west. 3. Het particulier riool en aansluitpunt dienen verder te voldoen aan de gestelde eisen opgenomen in het Bouwbesluit of de Bouwverordening van de gemeente, alsmede aan de eisen opgenomen in de NEN 3215 en NPR 3218 en 3220. Deze normbladen liggen ter inzage bij de gemeente. 4. Een aansluiting op het hoofdriool (zowel van beton als pvc) moet altijd worden aangeboord met een diamantboor van de goede diameter. De aansluiting op het geboorde gat geschiedt door middel van een betoninlaat of knevelinlaat. 5. De aansluiting van het aansluitriool op het particulier riool vindt slechts plaats als het aan te sluiten particulier riool: a. ter hoogte van het aansluitpunt een doorsnede heeft van minimaal 125 mm en is voorzien van een ontstoppingsvoorziening (Wavin PK315); b. gemaakt is van PVC‐klasse 34. 6. Werkzaamheden kunnen uitsluitend uitgevoerd worden tussen zonsopgang en zonsondergang. Indien afwijking van dit voorschrift uit de aard van het werk noodzakelijk is, dient de aanvrager hiervoor een voorstel te doen aan burgemeester en wethouders. 7. Graafwerkzaamheden mogen niet tijdens vorst worden uitgevoerd en bij naderende vorst is instemming van de gemeente nodig. Er mag geen sneeuw worden verwerkt in de sleuf. Bij vorst mag de openbare weg niet worden opengebroken. Bij kans op vorst dient iedere werkdag de sleuf te worden gedicht en de verharding te worden aangebracht.
Voorwaarden voor een aansluitvergunning Hoofdstuk 3: Calamiteiten 1. Ingeval van een calamiteit meldt de uitvoerder dit onmiddellijk aan de meldkamer van politie, brandweer en ambulancedienst. 2. Calamiteiten als bedoeld in het eerste lid dienen direct per fax of telefoon te worden gemeld aan de gemeente. 3. De gemeente coördineert de benodigde acties, de uitvoerder zet het terrein af. 4. Bij schades aan leidingen dienen desbetreffende nutsbedrijven geïnformeerd te worden. 5. Als er tijdens de uitvoering van het werk verontreinigingen worden aangetroffen, dient het werk onmiddellijk te worden stilgelegd en dient de gemeente hiervan op de hoogte te worden gesteld. Hoofdstuk 4: Bouwplaatsvoorzieningen en verkeersmaatregelen 1. Afrasteringen ten behoeve van het afgrenzen van de bouwplaats dienen te worden geplaatst in overleg met de gemeente. 2. Indien noodzakelijk (ter beoordeling van de gemeente), dient de uitvoerder, vóór de uitvoering van de werkzaamheden zorg te dragen voor een goede bewegwijzering van het verkeer van en naar de openbare weg waarin de werkzaamheden worden uitgevoerd, zodanig dat er geen belemmering of hinder voor de overige weggebruikers ter plaatse optreedt en de verkeersdoorstroming gewaarborgd is. 3. Voordat tot het openbreken van de wegbedekking wordt overgegaan moet het werkvak deugdelijk worden afgezet. De afzetting dient conform CROW96b in goede staat te worden gehouden totdat het straatwerk deugdelijk is gestraat. 4. De weg mag niet (volledig) worden afgesloten. 5. Alle materialen en bij ontgraving uitkomende grond dienen binnen het werkvak te worden gehouden. 6. Wegopbreking(en) ten behoeve van uitvoering van de werkzaamheden aan particulier riool of aansluitriool mogen niet plaatsvinden ten tijde van en in de (nabijheid van de) openbare weg waar de weekmarkt en andere evenementen plaatsvinden. Hoofdstuk 5: Bescherming van groenvoorzieningen 1. De opdrachtgever en de gemeente komen overeen welke maatregelen worden genomen om schade aan te handhaven beplanting te beperken en welke beplanting tijdelijk mag worden opgeslagen. Graven in de wortelzone dient te worden voorkomen. 2. 3. Van de te handhaven beplanting mag/mogen wortels dikker dan 20 mm in diameter niet worden verwijderd of te worden gekapt. Ontgraven wortels dienen te worden beschermd tegen uitdrogen, vorst en beschadiging. 4. Geleverde grond dient m.b.v. een certificaat aantoonbaar van de kwaliteit bomengrond te zijn. 5. Door uitvoering van de werkzaamheden, transportbewegingen ten behoeve van de werkzaamheden mag geen schade worden toegebracht aan openbare groenvoorzieningen. 6. Als door een calamiteit of anderszins onverhoopt schade wordt toegebracht aan groen/straatmeubilair/overige objecten in de openbare ruimte, dient de schade zo snel mogelijk te worden gemeld aan de gemeente. 7. Bij werkzaamheden in de nabijheid van bomen dient te allen tijde stambescherming te worden
Voorwaarden voor een aansluitvergunning 8 9. 10.
geplaatst. Het is verboden materialen en andere objecten onder de kruin van de boom te plaatsen of vloeistoffen anders dan water in de grond te laten vloeien. De uitvoerder is verplicht om de ontdekking van bestanddelen van het archeologisch erfgoed terstond te melden aan de gemeente en deze ter beschikking te stellen voor onderzoek. De gemeente van haar kant waarborgt een adequate reactie waaronder een efficiënte behandeling, die in redelijkheid recht doet aan alle in het geding zijnde belangen.
Hoofdstuk 6 : Afvoer van (overtollige) grond en bouwsloopafval /bodemonderzoek en tijdelijke opslag grond 1. Daar waar hergebruik op de locatie van het werk van alle uitgegraven grond na afronding van de werkzaamheden niet mogelijk is, dient de aanvrager in het "aanvraagformulier" een raming te geven van de hoeveelheid af te voeren grond. De af te voeren grond dient door middel van een verkennend bodemonderzoek te worden onderzocht op eventuele verontreiniging, conform de bepalingen uit het BSB. 2. De kosten van uitvoering van een dergelijk onderzoek zijn voor rekening van de aanvrager. 3. De uitvoerder die belast is met het transport dient te beschikken over (een afschrift van) een op grond van de Provinciale Milieuverordening vereist afvalstroomnummer (waaruit ten minste de herkomst, de plaats van bestemming en de kwaliteit en hoeveelheid van de af te voeren grond blijkt). 4. De uitvoerder dient (een afschrift van) dit document te kunnen tonen aan de daartoe bevoegd toezichthoudend ambtenaar. 5. De kosten van het transport van de grond zijn voor rekening van de aanvrager. 6. Bij de uitvoering van de werkzaamheden aan leidingen dient de vrijkomende grond zoveel mogelijk te worden hergebruikt en te worden teruggebracht in de bodem. 7. Grond van verschillende samenstelling moet gescheiden worden opgeslagen en in de juiste volgorde in de sleuf worden teruggebracht en verdicht. 8. Vóór het terugbrengen van grond in de sleuf dient de wijze van aanleg van de te worden goedgekeurd door de toezichthouder. 9. Binnen twee weken na oplevering dient de aanvrager een revisietekening, schaal 1:1000 en voorzien van datum en handtekening, aan gemeente te overleggen. Hoofdstuk 7: Opbreking, herstellen van de verharding en fundering 1. Indien een rijbaan dient te worden gekruist d.m.v. een opbreking dient deze opbreking haaks op de rijbaanrichting te worden uitgevoerd. 2. Elementenverharding mag niet worden beschadigd. 3. Gesloten verharding mag slechts door zagen worden opengebroken en dient na aanleg van de aansluiting te worden dichtgeblokt met klinkerverharding. Opbrekingen dienen aan het eind van iedere werkdag schoon te worden achtergelaten. 4. 5. Het is verboden de wegbedekking en haar onderbed en funderingsconstructie te ondergraven. Wegbedekking en onderbed dienen steeds over de volle breedte en lengte van de ontgraving te worden opengebroken 6. Het zandcunet moet na uitvoering van het werk in oorspronkelijke opbouw worden teruggebracht. Voldoende is: ‐ onder de openbare weg tot 60 cm; ‐ onder een parkeerterrein tot 40 cm; ‐ onder een trottoir tot 20 cm. 7. De sleuf moet voldoende worden verdicht.
Voorwaarden voor een aansluitvergunning 8. 9. 10. 11.
Indien de aansluiting wordt aangelegd in de berm, dient de berm na uitvoering te worden verdicht en in oorspronkelijke staat te worden achtergelaten. Na aanvulling en verdichting dient de berm op oorspronkelijke hoogte te worden aangebracht en dient evt. de overtollige grond te worden afgevoerd, conform bepalingen in hoofdstuk 6. Verharding dient na verdichting van de sleuf door een erkende stratenmaker te worden aangebracht. Opgebroken asfaltverharding inclusief fundering dient in overleg met de gemeente volledig en trapsgewijs te worden hersteld door een aannemersbedrijf waar relevante kennis aanwezig is.