LESONTWERP
ALGEMENE VAKKEN / VOEDING-VERZORGING Naam: Ellen Van Tricht Campus Heverlee Hertogstraat 178 3001 Heverlee Tel. 016 375600 www.khleuven.be
Vakkencombinatie: aardrijkskunde-Nederlands Stagebegeleider DLO: Ann Schellemans
School: Don Bosco-instituut Haacht ASO
Les gegeven door: Ellen Van Tricht
Onderwijsvorm: A-stroom
Vak: aardrijkskunde
Richting: Humane wetenschappen
Onderwerp: Landbouw in Sub-Sahara-Afrika, p.108-112
Klas: 3A
Vakmentor: Mr. G. Van de Velde
Lokaal: D110
Datum/Data: 5 maart 2015
Aantal leerlingen: 19 leerlingen
Lesuur/-uren: 4e lesuur (11u15-12u05)
BEGINSITUATIE Situering in de lessenreeks Deze les ‘Hoofdstuk 2: Landbouw in Sub-Sahara-Afrika’ volgt op ‘Hoofdstuk 1: Landbouw en voeding’. Deze les valt binnen het thema ‘Verschillen tussen agrarische regio’s’, het is de tweede les binnen dit thema. Eerst en vooral gaan we Sub-Sahara-Afrika situeren, daarna bekijken we de fysische omstandigheden en mogelijk al een deeltje van de traditionele landbouw.
Relevante voorkennis (en/of kennis die nog niet aanwezig is) De leerlingen hebben al kennis gemaakt met de temperatuurzones. Ook weten ze hoe ze een determineertabel moeten gebruiken. In deze les komt zowel de kaart met temperatuurzones als de determineertabel aan bod.
Belevings- en ervaringswereld & Actualiteit Deze les speelt niet meteen in op de belevings- en ervaringswereld van de leerlingen. Afrika is voor hen ver van hun bed. De verschillende seizoenen dan weer niet, maar de seizoenen in Afrika verschillen enorm met de seizoenen in België (Europa). In Afrika moeten jonge kinderen ook al meewerken in de landbouw, dat is voor de leerlingen niet vanzelfsprekend. In België maak je eerst je school af en ga je daarna werken, in Afrika daarentegen mogen de kinderen vaak niet eens naar school. Werken en de opbrengst is daar het allerbelangrijkst.
Leerniveau van de klasgroep, klassfeer, … Klas 3A is een aangename klas die graag meewerkt. Net zoals andere klasgroepen zijn de leerlingen vaak afgeleid tijdens de lessen over landbouw. Ook de duowerken in deze les zorgen ervoor dat de leerlingen per 2 enkele oefeningen mogen maken waardoor ze in duo zelfstandig aan het werk zijn, per 2 leren ze meer dan alleen. Dit duowerk kan uitnodigen om te praten.
DIDACTISCHE VERANTWOORDING
Welke (vak)didactische principes en werkvormen komen in je les aan bod? Waarom kies
je voor deze aanpak?
In de les over ‘Landbouw in Sub-Sahara-Afrika’ leren de leerlingen Sub-Sahara-Afrika te situeren. Dit doen ze met behulp van de breedtecirkels op de kaart. Door te situeren kunnen ze de fysische omstandigheden ook beter begrijpen. Aan het begin van de les is er een korte herhaling van de vorige les. Daarna bekijken we de verschillende fysische omstandigheden (reliëf, neerslag, temperatuur en vegetatie). Bij het reliëf maken de leerlingen gebruik van de atlas om het reliëf in Afrika te bespreken. Ze situeren er enkele bekkens, kommen, het Atlasgebergte, Ethiopisch Hoogland en Oost-Afrikaans Hoogland, maar ook een horst, slenk en breuklijn. Na het refliëf bestuderen we de kaart van de neerslag met de bijhorende diagrammen. Hierbij komen de zenitale regens, de regenseizoenen tussen de keerkringen (ITCZ) en de invloed van het reliëf en de passaatwinden aan bod. Aangezien dit veel theorie is wordt dit verduidelijkt door aan bord tekeningen te maken. Voor de fysische omstandigheid temperatuur maken de leerlingen gebruik van een kaart met temperatuurzones die ze aan het begin van het jaar gebruikt hebben bij een ander hoofdstuk. De leerlingen maken ook gebruik van de determineertabel uit een vorig hoofdstuk, ze gaan bekijken welke klimaten tot een bepaalde zone (warme zone) behoren. Als laatste komt de fysische omstandigheid, vegetatie in Afrika, aan bod. We situeren er de twee vegetatiezones, traditionele landbouw en plantagelandbouw. We vergelijken de kaart van de vegetatie met de kaart van het reliëf en vormen een besluit waarom er in Oost-Afrika geen evenaarswoud voorkomt. Door de grote hoeveelheid theorie bestaat deze les volledig uit onderwijsleergesprekken waarbij er vragen gesteld worden aan de leerlingen zodat ze zelf bijdragen om tot de theorie te komen. Als uitdaging (zie reflecteren) wil ik naar aanleiding van de vorige les, in deze les meer aandacht besteden aan mijn lestempo en timing. S = Ik wil mijn les en voornamelijk de nodige theorie op een correcte en duidelijke manier (via onder andere
tekeningen op bord) overbrengen aan de leerlingen. Dit binnen de timing en aan het nodige lestempo. M = De leerkracht zal deze uitdaging observeren. A = Het lestempo zal zeker en vast acceptabel zijn voor de leerlingen zodat ze aandacht kunnen besteden aan het luisteren naar en begrijpen van de theorie maar ook voldoende tijd krijgen om hun werkboek in te vullen en om oefeningen te maken. R = Deze uitdaging is realistisch en haalbaar, mits een goed klasmanagement en goede timing. T = Doorheen de hele les zal ik aandacht moeten besteden aan mijn timing en wanneer een oefening maken te lang duurt zal ik deze moeten afbreken en met de verbetering beginnen.
EINDTERMEN & LEERPLANDOELEN Situering in de eindtermen: (Vakoverschrijdend en/of vakgebonden) ET 2 De leerlingen kunnen de bestudeerde regio’s en belangrijkste reliëfeenheden en rivieren op een eenvoudige thematische wereldkaarten situeren. ET 4 De leerlingen kunnen de eigenheid van regio’s beschrijven aan de hand van natuurlijke en menselijke kenmerken. ET 5 De leerlingen kunnen op een eenvoudige manier enkele fysisch-aardrijkskundige kenmerken van een bestudeerde regio verklaren.
Situering in het leerplan: 4.4 Verschillen tussen agrarische regio’s 2. Door analyse van beelden, van kaarten en van andere informatiebronnen één agrarisch landschap en de traditionele landbouw van Afrika Sub-Sahara (vroeger Zwart-Afrika genoemd) in relatie brengen met het natuurlijk milieu en met menselijke omstandigheden. 3. (U) Door analyse van beelden, van kaarten en van andere informatiebronnen de relatie tussen klimaat, hydrografie, bodem, bevolkingsdruk en de agrarische mogelijkheden in een droogtegebied afleiden.
ALGEMEEN LESDOEL De leerlingen kunnen de fysische omstandigheden, reliëf, neerslag, temperatuur en vegetatie, in (Sub-Sahara-)Afrika herkennen, benoemen en in verband brengen met elkaar.
SCHOOLAGENDA
(Van de leerlingen. Verwijs naar het werkblad en/of de pagina’s in het werk- en/of handboek.)
Agenda: Thema 3: Hoofdstuk 2 ‘Landbouw in Sub-Sahara-Afrika’, p.108-112
BRONNEN (Noteer alle gebruikte bronnen, volgens BIN.) COX, K., LEYSEN, R., VAN BOVEN, M., WAUTERS, J., Werkmap Aardrijkskunde 3, WDM, Hemiksem, 2011. VVKSO, leerplan Aardrijkskunde 1e graad A-stroom, Brussel, september, 2008, D/2008/7841/038. VAN HECKE, E., VANDERHALLEN, D., CALLEMEYN, J., Plantyn Algemene Wereldatlas, Plantyn, Mechelen, 2012. NEYT, R., TIBAU, G., VAN BROECK, C., VAN CLEEMPUT, A, VERSTAPPEN, H., Geogenie 3, De Boeck, Berchem, 2011.
LEERMIDDELEN & MEDIA Werkboek ‘Werkmap aardrijkskunde 3’ Atlas Powerpoint + pointer
Didactisch lesontwerp KRACHTIGE LEEROMGEVING Leerdoelen
De lln. maken gebruik van hun voorkennis. (C4)
De lln. situeren (Sub-Sahara-) Afrika met behulp van de breedtecirkels. (M2) De lln. benoemen de breedtecirkels. (C2)
Lesfasen & timing Instapfase 3 min.
Lesfase 1: 10 min.
Onderwijs- en leeractiviteiten Agenda: H2 Landbouw in Sub-Sahara-Afrika, p.108-112 OLG In een vorige les bekeken jullie de landbouw en voeding met het bijhorend voedselprobleem. - Welk voedselprobleem was dit? De ondervoeding was het grootst in Moesson-Azië.
Media
Leerinhoud Agenda: H2 Landbouw in Sub-SaharaAfrika, p.108-112 2. Landbouw in Sub-Sahara-Afrika - voedselprobleem = ondervoeding
In deze les gaan we de landbouw in Sub-SaharaAfrika eens bekijken, deze wordt beïnvloed door Agenda verschillende fysische omstandigheden. Lln activeren voorkennis. OLG Neem er allemaal jullie werkboek bij op p.108. 2.1 Situering In Sub-Sahara-Afrika, ook wel Zwart-Afrika Werkboek p.108 Oefening 4 genoemd, bestuderen we de nomadische veeteelt, Arabische wereld (boven NKK) de traditionele akkerbouw en de plantagelandbouw. Sub-Sahara-Afrika (tussen EV en ZKK) We gaan eerst Sub-Sahara-Afrika situeren. -------- NKK - Waar situeert zich de ‘Arabische Wereld’? ------------ EV - Waar situeert zich ‘Sub-Sahara-Afrika’? -------- ZKK - Wat stelt de rode lijn voor? Benoem nu de breedtecirkels. - Waar ligt de evenaar / Noordelijke keerkring / Afrika ligt centraal ten opzichte van de Zuidelijke keerkring? evenaar. - Hoe ligt Afrika ten opzichte van de evenaar? - Ligt Afrika op het noordelijk halfrond of op het zuidelijk halfrond? - Afrika ligt op beide halfronden, dus waartussen ligt Afrika ligt grotendeels tussen de keerkringen. Afrika grotendeels? In Afrika is landbouw de belangrijkste bron van inkomen. Het grootste deel (ook kinderen) van de bevolking is werkzaam in de landbouw of primaire sector. Lln situeren Sub-Sahara-Afrika met behulp van de breedtecirkels.
De lln. omschrijven het reliëf in Afrika. (C3)
De lln. situeren bekkens en kommen met behulp van de atlas. (M2)
De lln. benoemen het West-Oostprofiel. (C2)
De lln. kunnen een horst, slenk en breuklijn herkennen en benoemen op een kaart. (C2)
Lesovergang
We hebben nu Sub-Sahara-Afrika gesitueerd binnen Afrika. We gaan nu eens de fysische omstandigheden in Sub-Sahara-Afrika bekijken.
Lesfase 2: 10 min.
OLG + duowerk Om de fysische omstandigheden te bestuderen in Sub-Sahara-Afrika hebben we een reliëfkaart van Afrika nodig. Neem deze er is allemaal bij. - Hoe is het reliëf in Afrika? - Waarop duidt dit? (plateau) - Waar is het plateau het hoogst? - Waar daalt het plateau af? Verspreid in het plateau komen enkele lager gelegen bekkens of kommen voor. We moeten er enkele situeren op de kaart. - Zoek eens het Nijlbekken (1) op de kaart. Bij welke rivier zal dit gelegen zijn? - Zoek eens het Kongobekken (2) op de kaart. - Zoek eens het Tsjaadbekken (3)/Nigerbekken (4) /Kalaharikom (5). - Waar situeert het Atlasgebergte (A) zich? - Waar is het Ethiopisch Hoogland (B) gelegen? - Waar is het Oost-Afrikaans Hoogland (C) gelegen? Lln beschrijven het reliëf in Afrika. Lln situeren enkele bekkens, kommen en reliëfeenheden. OLG Bekijk nu eens het West-Oost-profiel, de lijn A-B op de kaart. Noteer de juiste namen van oceanen en de reliëfeenheden in de kadertjes. - Waar situeert A zich? Welke zee? - Wat bevindt er zich rechts van de Atlantische oceaan? - Welk relïefgebied volgt er na het Kongobekken? Duid dit reliëfgebied op het kaartje aan met een C. - Waar situeert B zich? Welke oceaan? Het oosten wordt gekenmerkt door breukgebieden met slenken en horsten, vulkanen en langgerekte slenkmeren: het Oost-Afrikaans Hoogland en het Ethiopisch Hoogland. Een horst is een gedeelte dat bijvoorbeeld bij een aardbeving naar boven gekomen is. Bij datzelfde proces kan er een gedeelte gezakt zijn, dan krijgen we een slenk.
2.2 Fysische omstandigheden Oefening 5 Werkboek p.109 Afrika is een groot plateau dat hoger is in het Atlas p.106-107 zuiden en afdaalt naar ’t noorden.
A
4
Werkboek p.109
1
3
B 2 C 5
A Atlantische oceaan Kongobekken Oost-Afrikaans hoogland (C) Indische oceaan B Horst = Een gedeelte dat bijvoorbeeld na een aardbeving omhoog is gekomen. Slenk = Een gedeelte of vallei dat bijvoorbeeld Werkboek p.109 na een aardbeving ontstaat doordat het naar beneden gezakt is. In een slenk komen vaak meren en vulkanen voor.
horst
horst slenk
breuklijn
-
Lesovergang
Lesfase 3: 15 min. De lln. vertellen ITCZ in hun eigen woorden. (C3)
Waar bevindt er zich een horst? Waar bevindt er zich een slenk? Waar bevindt er zich een breuklijn? Kent er iemand de naam van de vulkaan? Het is eigenlijk een slapende vulkaan in Tanzania. Kan je de slenken terugvinden op de reliëfkaart? Duid ze met enkele strepen aan op de kaart. Lln kunnen een profiel aanvullen met behulp van een reliëfkaart. Lln kunnen een horst, slenk en breuklijn herkennen en benoemen op een kaart. We hebben nu de fysische omstandigheid ‘reliëf’ in Afrika onderzocht. Nu bekijken we de neerslag in Afrika. OLG + Doceren Bestudeer eens de kaart en de diagrammen op p.110. - Wat vind je terug op deze kaart? (jaarneerslag) - Heeft er iemand een idee wat er wordt weergegeven op de diagrammen? De zon staat in zenith, er is een felle opwarming waardoor water verdampt. - Wat gaat er gevormd worden?
De lln. leggen verbanden in de theorie. (C3)
- Weet er iemand wat de ITCZ is? Kan je het ook uitleggen? Als je het langs zijaanzicht bekijkt heb je 2 hogedrukgebieden met ertussen een lagedrukgebied. De lucht verplaatst zich van H naar L, dit is de wind. In het hogedrukgebied is het minder warm als in het lagedrukgebied. Als je het langs bovenaanzicht bekijkt heb je opnieuw 2 H en 1 L, de wind zou loodrecht naar de evenaar waaien maar door het draaien van de aarde wordt deze afgebogen naar het westen. De winden die waaien van de keerkringen naar de evenaar zijn de passaatwinden. Deze vertonen door de draaiing van de aarde om haar as een afwijking naar het westen. Lln activeren mogelijke voorkennis.
Breuklijn = De gebieden waar tektonische plaatsen tegen elkaar liggen.
Werkboek p.110-111
Bord
Oefening 6 A.Zenitale regens in het evenaarsgebied Dagelijks stortregens. Zonnestralen ’s middags loodrecht en in hoogste punt = zenith Felle opwarming + water verdampt, de met waterdamp verzadigde lucht stijgt en koelt af -> wolkenvorming en later felle stortregens B.Verklaring van de regenseizoenen tussen de keerkringen: ITCZ De neerslagperioden in de gebieden tussen de keerkringen vallen samen met de perioden van loodrecht invallende zonnestralen. Gevolg fellere opwarming: meer verdamping, wolkenvorming en neerslag die 2-3 maanden aanhoudt na doortrekken loodrechte zonnestand. Opschuivende zone met lage luchtdruk, stijgende vochtige lucht en wolken = ITCZ In gebieden aan keerkring: 1 kort regenseizoen en 1 lang droog seizoen. In gebieden tussen keerkringen en evenaar: 2 regenseizoenen die worden afgewisseld door 2 droge seizoenen, 1 kort en 1 lang. C.Invloed van het reliëf en de passaatwinden Uit de theorie van zenitale regens & aantal
Lln volgen aandachtig mee.
De lln. passen de net opgedane kennis over de passaatwinden toe in een oefening. (C4)
Lesovergang
Lesfase 4: 10 min.
De lln. leggen verbanden tussen de temperatuurzones en klimaten. (C3)
regenseizoenen neerslaggordels evenwijdig aan evenaar storingen door reliëf en winden die over Afrika waaien Reliëf: in oostelijk breukgebied (OostAfrikaans Hoogland) is er minder neerslag: door de hoogte is er ook minder verwarming, verdamping&wolkenvorming.
OLG Passaatwinden: wind ontstaat door Op de schets p.111 moeten we nu passaten tekenen temperatuurverschillen. en het vervolledigen met H(ogedrukgebied), Lucht stijgt door hitte & drukt minder fel op L(agedrukgebied), noordoostpassaat en aardoppervlak waardoor gebied met lage druk zuidoostpassaat. ontstaat. De opgestegen lucht wijkt uit naar - Hoe waaien de passaten? Werkboek p.111 noordelijk en zuidelijk halfrond, koelt af en - Waar ontstond het hogedrukgebied? daalt ter hoogte van de keerkringen. - Waar ontstond het lagedrukgebied? Dalende lucht drukt feller op het aardoppervlak - Waar waait de noordoostpassaat? en er ontstaat een gebied met hoge luchtdruk. - Waar waait de zuidoostpassaat? (In H is het kouder dan in L) Lln passen opgedane kennis toe. Passaatwinden waaien van keerkringen naar de evenaar en worden afgebogen naar het westen. Behalve de fysische omstandigheden ‘reliëf en neerslag’ zijn er ook de temperatuur en vegetatie. Deze laatste 2 komen nu aan bod. OLG Oefening 7 Op p.111 zien jullie een oefening over de Afrika ligt grotendeels in de warme zone. temperatuur in Afrika. tot deze zone behoren: Indien jullie de kaart met temperatuurzones p.24 uit Werkboek p.111 - Warm altijd nat het thema landschappen en wereldkaart bij hebben - Warm met lang nat seizoen mag je deze er eens bijnemen. - Warm met kort nat seizoen - In welke zone valt het grootste deel van Afrika? - Warm en altijd droog Neem er eens de determineertabel voor klimaten bij op p.26. De temperatuur van de koudste maand - Welke klimaten behoren tot deze zone? bedraagt Tk > 18°C - Wat kan je dan zeggen over de temperatuur van de koudste maand voor deze klimaten? Deze klimaten verschillen in: de hoeveelheid - Waarin verschillen deze klimaten vooral? neerslag en de lengte van de neerslagperiode - Wat betekent dit voor de plantengroei? De weelderige plantengroei komt voornamelijk voor Voor de plantengroei betekent dit: Hoe groter aan de evenaar, zoals in de tropische regenwouden. de hoeveelheid neerslag, hoe weelderiger de Lln gebruiken hun voorkennis. plantengroei. (bv. de tropische regenwouden)
De lln. bepalen de vegetatiezones met behulp van de atlas. (M2)
OLG De traditionele landbouw en plantagelandbouw komt Werkboek p.112 voor in het tropisch gebied rond de evenaar. - Met welke twee vegetatiezones komt dit gebied overeen? Atlas p.107 - Waarom komt er in Oost-Afrika geen evenaarswoud voor? Lln bepalen de vegetatiezones. Lesfase 5 2 min.
Oefening 8 Twee vegetatiezones: tropisch regenwoud en savanne In Oost-Afrika komt geen regenwoud voor omdat het hoger gelegen is (Oost-Afrikaans breukgebied) en heeft dus lagere temperaturen en een gebergtevegetatie in etages. De top van de Kilimandjaro is zelfs bedekt met sneeuw.
OLG We hebben nu de fysische omstandigheden bekeken in Afrika. - Welke vier fysische omstandigheden waren dit? Hierna bekijken jullie de traditionele landbouw met meneer Van De Velde.
Opmerkingen i.v.m. bijlagen: Steeds kopie toevoegen van ingevuld werkblad of -boek. Indien gebruik gemaakt wordt van transparanten of digitale presentatie: handouts toevoegen (verkleind, zwart/wit). Indien de klasopstelling gewijzigd wordt: plan en/of omschrijving toevoegen.
BORDSCHEMA Agenda: H2 Landbouw in Sub-SaharaAfrika, p.108-112.
H
POWERPOINT
L
EV
N
H
H
L
H
Z