Verhalen uit het archief van de familie Donner
Deel 5 Leve de Koninginnen! Johannes Hendrikus Donner 1824 - 1903 1
Verhalen uit het archief van de familie Donner
Deel 5: Leve de Koninginnen!
Johannes Hendrikus Donner 1824 - 1903
Jerphaas Donner 2016 2
1. Leve de Koninginen! Prinsjesdag 21 september 1897. Koningin Emma leest de troonrede voor in aanwezigheid van haar 17 jarige dochter Wilhelmina. Het is een verfrissend kort verhaal en begint als volgt: Mijne Heeren! Bij den aanvang van dit zittingjaar is het Mij aangenaam U ter behartiging van ‘s Lands belangen opnieuw bijeen te zien. Worden Mijne dierbaarste wenschen en die van het Nederlandsche Volk vervuld, dan zal vóór het einde van dit zittingjaar Mijne beminde Dochter de Regeering aanvaarden. De algemeene toestand, zoowel in het moederland als in de koloniën, is in menig opzicht bevredigend. Er volgt een opsomming van slechts enkele alinea’s over handel, scheepvaart en leger. Enkele wetsontwerpen worden aangekondigd en dan volgt de bede: Op Uwen ijver en Uwe toewijding tot volbrenging der veelomvattende taak, die op U rust, blijf Ik bij voortduring staat maken. Mogen Uwe werkzaamheden, onder Gods zegen, strekken tot welzijn van ons dierbaar Vaderland! In naam der Koningin, verklaar Ik de gewone zitting der Staten-Generaal te zijn geopend. De koningin staat op en wil met haar dochter het pand verlaten. De 74 jarige nestor van de kamer, dominee Johannes 3
Hendrikus Donner, kan zijn emoties echter niet bedwingen. Hij staat op en roept luid: “Leve de Koninginnen! Leve de Koninginnen! Leve de Koninginnen!”, en de hele Staten Generaal herhaalt zijn woorden. Een gebeurtenis van formaat in een zo strak gestructureerde ceremonie. Er zal veel over nagepraat zijn. Tot zijn afscheid in 1901 mocht hij elk jaar zijn uitroep herhalen en uiteindelijk is dit de traditionele openingsyell geworden van het parlementaire jaar. Het is nu de voorzitter van de eerste kamer die het ‘Leve de Koning!’ drie maal uitroept, samen met de aanwezigen. Johannes Hendrikus Donner was sinds 1880 onafgebroken lid van de Tweede Kamer voor de Anti Revolutionaire Partij, eerst als vertegenwoordiger uit Leiden en vanaf 1888 vanuit Katwijk. Hij zou tot 17 september 1901 Kamerlid blijven. De ontroering van Donner was wellicht ingegeven door de aanwezigheid van prinses Wilhelmina en het laatste jaar dat koningin Emma de troonrede voorlas. Het had tenslotte weinig gescheeld of de Oranjes hadden geen troonopvolger gehad. Het is een bijzonder toeval dat de verhalen van de Donners en de Oranjes elkaar na 110 jaar weer kruisen. In juli 1787 was het de opa van Johannes Hendrikus, Gotfried Otto, die gewond raakte bij de verdediging van Soestdijk en van de stadhouder Willem V een gouden gehemelte kreeg. In 1976, bijna 90 jaar na de uitroep van Johannes Hendrikus presenteerde zijn kleinzoon Andreas Donner het rapport over de Lockheed affaire rond Prins Bernhard aan Premier Den Uyl. 4
2. Arnhem 1824 1824 Was een bijzonder jaar voor de familie Donner in Arnhem. Het jaar begint met de gruwelijke geschiedenis van Christiaan Donner die op 30 januari werd veroordeeld en 19 maart op de grote Markt van Arnhem wordt geëxecuteerd omdat hij zijn hospita voor een som geld om het leven heeft gebracht. De familie is natuurlijk danig aangeslagen door deze gebeurtenis. Zes maanden later, op 18 oktober, wordt de familie verblijd met de geboorte van Johannes Hendrikus. Hij is de derde zoon in een gezin van, op dat moment, vier kinderen. Johannes’ vader Johan Christiaan was een begenadigd tekenaar die in plaats van als schilder met steun van de staat op een ‘Grand Tour’ naar Italië te gaan uiteindelijk toch voor het vak van zijn vader, hoedenmaker en winkelier had gekozen. Hij was, van huis uit Luthers. In 1817 trouwde hij met Aleijda Koopman, van een belangrijke hervormde familie uit Deventer. Johannes groeide op in een hoedemakerij, met een winkel en een werkplaats in de Turfstraat in Arnhem. In de werkplaats moet het stoffig en vies zijn geweest want de hoeden werden gevilt, wat nogal wat stof met zich mee bracht. Het gebruik van chemicaliën maakte het vak ook nog eens ongezond. De winkel, ongetwijfeld door moeder Aleijda gerund, zal netjes zijn geweest en de nodige aanloop hebben gehad. Als Johan Christiaan met zijn tijd meeging werden er naast de vilten hoeden ook tal van andere hoeden en petten gemaakt. Wellicht kon hij zijn creativiteit ook daarin kwijt. 5
De oudste zoon en broer van Johannes, Andreas Mathias, genoemd naar de opa van Johan Christiaan, was in 1818 geboren. Hij werd later behanger en is in 1857 vertrokken naar Albany in de VS. In 1820 was Catherina Johanna geboren, de oudste zus van Johannes. Zij is naaister geworden en in 1867 vertrokken naar Albany. Broer Gotfried Otto Donner, kwam in 1821 ter wereld en is als boekhouder altijd in Arnhem blijven wonen. Hij is in zijn eerste huwelijk getrouwd geweest met zijn nicht Charlotte Donner, de kleindochter van de oom van vader Johan Christiaan. De tweede zus heette Emilia Philippina, en is als naaister gestorven in Arnhem. Na Johannes Hendrikus volgde in 1828 Johanna Aleida, die ook naar Albany is geëmigreerd. De jaren tussen 1818 en 1828 waren dus zeer vruchtbaar voor het echtpaar Donner en daarna behoorlijk druk met 6 opgroeiende kinderen, die elk ongeveer een jaar van elkaar schelen. Ze waren wel erg arm maar hadden volgens een brief uit 1899 van Otto Gotfriet Donner, zoon van Andreas Mathias een gelukkig huwelijk. Vader Johan Christiaan had een zwakke gezondheid en lustte graag een borrel. Het geloof speelde nauwelijks een rol, ze leefden bij de dag. De relatie tussen Johan Christiaan en zijn vader Gotfried Otto was slecht. Ze spraken niet met elkaar, ook niet als ze elkaar 6
op straat tegenkwamen. Gotfried had het huwelijk van Johan Christiaan met Aleijda, vanwege haar geloof, afgekeurd en Johan ook belet om naar Italië te gaan. Pas bij de geboorte van het derde kind Gotfried Otto, heeft Aleijda ingegrepen en is Johan Christiaan op haar dringende advies, op weg naar het stadhuis met zijn pasgeboren zoon bij zijn vader langs gegaan. Hij vertelde hem dat hij van plan was zijn zoon naar de oude heer te vernoemen. Gotfried Otto zei: ”Zo is het goed Johan, ik ben blij dat te horen!”. Johannes Hendrikus heeft zijn opa Gotfried Otto nog gekend. Deze werd in 1936 gevonden in de Rijn bij Renkum, hij was verdronken. Johannes was toen 12 jaar. Drie jaar later overleed Johannes’ vader Johan Christiaan. Broer Andreas, inmiddels 21 jaar oud, heeft veel van de taken van zijn vader overgenomen. Hij kwam na diens dood, vanuit Amsterdam, weer thuis wonen. Na de dood van haar man veranderde moeder Aleijda van kerk. Ze sloot zich aan bij de christelijk afgescheiden gemeente. In die tijd zat Johannes op school totdat hij op zijn achttiende in de leer zou gaan bij ene dominee Brummelkamp.
7
3. Dominee Toen Johannes 18 jaar oud was werd Ds Brummelkamp in Arnhem benoemd. Hij kwam uit Schiedam waar hij een opleiding had opgezet voor christelijk gereformeerde predikanten. Daaraan was een kerkstrijd voorafgegaan die ‘de Afscheiding’ genoemd wordt. Brummelkamp wilde de opleiding voortzetten in Arnhem en had drie leerlingen uit Schiedam meegenomen. In 1842 en 1843 kwamen daar nog zes jongens bij. Eén daarvan was Johannes Hendrikus. Brummelkamp nam de opleiding uiterst serieus. Dat moest hij wel want de leerlingen vormden de eerste lichting Christelijk Gereformeerde predikanten. In feite was hij, samen met Ds. Van Raalte, bezig met het opbouwen van een geheel nieuwe kerk. Zijn enthousiasme was groter dan de leerdiscipline, zo blijkt uit zijn levensbeschrijving door Melis te Velde, In oktober 1842 liep hij met het plan rond om de Hebreeuwse grammatica van Gesenius in het Nederlands te vertalen, omdat zijn studenten geen Duits kenden. Voor de kerkgeschiedenis bestudeerde hij de diktaten van zijn Leidse leermeester Kist. Hij zorgde ook, dat al zijn studenten een exemplaar konden kopen van de tiendelige kerkgeschiedenis van Milner; daar was volgens hem veel levenswijsheid, bevinding en terechtwijzing in. Over de opzet en de inhoud van de studie in deze periode is echter weinig bekend. Men krijgt de indruk, dat de leermeester er niet zo veel lijn en discipline in had. De grote niveauverschillen tussen zijn leerlingen en het tijdgebrek waarmee hij te kampen had, maakten, dat hij van dag tot dag 8
maar deed wat zijn hand vond om te doen. (Anthony Brummelkamp (1811-1888). Uitgeverij De Vuurbaak, Barneveld 1988) De eerste studenten studeerden in 1843 af. Brummelkamp werd steeds zwakker en kon uiteindelijk alleen nog aan Johannes en twee andere studenten lesgeven. Er moest iets gebeuren en uiteindelijk kwam na veel gedoe Ds. Van Raalte vanuit Ommen naar Arnhem en werd daar de theologische school opgericht. Twee jaar later vertrekt Van Raalte naar de VS. Maar in die tijd is wel een opleiding gegroeid waar het goed toeven was. Het aantal studenten groeide tot tussen de vijftien en achttien. Enkele van hen verdwenen na zeer korte tijd naar de opleiding in Drenthe, waar men minder veeleisend was. Anderen staakten de studie wegens onvoldoende capaciteiten of wegens geldgebrek. Soms werd iemand weggezonden wegens wangedrag. Niet iedere student was lid van de afgescheiden gemeente; men werd het soms tijdens de studie. De afgestudeerden verbleven minimaal drie jaar aan de school. Tussen docenten en leerlingen was er een nauwe band. Ze leefden in een kleine gemeenschap, waar de leermeesters sterk domineerden. Het grootste deel van de jongens kwam er ‘litterarisch’ en theologisch geheel ongevormd binnen: van de boerderij, uit werkplaats of winkel. Zij hadden hun vorming voor het ambt ‘middellijkerwijs’ geheel aan Brummelkamp en Van Raalte te danken. 9
Op 11 mei 1848 werd Johannes door de Provinciale Synode te Deventer toegelaten tot de Evangeliebediening, en tien dagen later benoemd in Ommeren met als tekst: 2 Cor.4:7. Maar wij hebben dezen schat in aarden vaten opdat uitnemendheid der kracht zij Godes en niet aan ons. Eerst preekte hij daar in een schuur of stal. Er kwamen steeds meer mensen luisteren van buiten het dorp. Uit Ommeren zelf, uit Lienden, Kesteren, Opheusden, Rhenen, Elst, Amerongen, Ingen, Maurik, zelfs uit Tiel. Onder zijn gehoor bevond zich ook Baron van Brakel van “de Eng”, en echtgenote. Door die grote toeloop was het nodig om een kerk te bouwen. In 1849 werd de eerste steen gelegd op het erf van Remmert Septer. Baron van Brakel kwam wel in de kerk, maar betaalde niets voor het nieuwe onderkomen. Mevrouw Zeelt uit Baambrugge deed dat wel en financierde de bouw met 1500 gulden. Diaken Kraan, was timmerman en bouwde samen met Evert Dirk de Jongh uit Tiel, een net kerkje met 200 zitplaatsen. Vanuit het dorp in de Betuwe tussen Tiel en Veenendaal heeft Johannes Hendrikus actief gewerkt aan de opbouw van de christelijk gereformeerde gemeente. De zoon van hoedemaker Johan Christiaan Donner is dus letterlijk omgevormd door de opleiding van Brummelmans, Vanuit een handwerkersfamilie kwam ineens een predikant voort. Een totaal ander beroep dan zijn vader en grootvader hadden uitgeoefend. Daarnaast was Johannes duidelijk een pionier. Hij ging naar Tiel en deed bijbellezingen bij de weduwe 10
van Andel of in een schuur van Baron van Brakel in de Waterstraat. Stap voor stap bouwde hij met zijn studiegenoten aan een nieuwe kerk. Donner was goed in zijn vak en stak volgens velen als predikant met kop en schouders boven veel van zijn ambtsgenoten uit. Dat bleek wel in Ommeren waar men vanuit de wijde omtrek naar zijn preken kwam luisteren. Hij moet een goede exegeet zijn geweest, met een behoorlijke dosis mensenkennis. Mensen luisterden graag naar hem als hij historische stof behandelde. Hij kende filosofen als Kant en Hegel en kon tegelijkertijd uitstekend vertellen op het niveau van de gemiddelde kerkganger. Later, in Leiden, had hij ook tijd voor studenten die soms bij hem kwamen uithuilen. De jonge student Bavinck was lid geworden van het corps maar had daar spijt van. Het, kennelijk toen al, brallerige corpsleven, paste niet bij een welopgevoede gereformeerde jongen. Hij stortte zijn hart uit bij dominee Donner die hem te kennen gaf dat een student van zijn kerk niet in het corps behoorde. De kracht van Donner lag duidelijk in het zoeken van de verbinding en het bemoedigen van mensen. Dat was een belangrijke eigenschap in een tijd waarin kerkscheuringen bijna aan de orde van de dag waren. Daarbij ging men niet zachtzinnig te werk en werden tegenstanders verketterd en er werd gedreigd met hel en verdoemenis. Johannes bleef drie jaar in Ommeren en werd in 1851 benoemd in Leiden. 11
4. Gijsbertha de Hoogh Een van de deelneemsters aan de kerkdiensten in Ommeren was Gijsbertha De Hoogh. Johannes en Gijsbertha vonden elkaar erg aardig want als beiden 26 jaar zijn trouwen ze op 5 juni 1851, voordat Johannes in Leiden benoemd wordt. Gijsbertha is de dochter van Jerphaas de Hoogh en Dirkje van Diest uit Echteld. Zo heeft via de familie de Hoogh de betuwse naam Jerphaas zijn intrede in de familie Donner gedaan. Door het huwelijk konden ze in Leiden gaan samenwonen. In Leiden krijgen ze op 1 januari 1853 hun eerste kind, Johannes Christiaan, genoemd naar zijn opa. Er volgen nog 13 kinderen waarvan er in de stamboom slechts 9 genoemd worden. Vier kinderen zijn dus in de wieg gestorven. Gijsbertha is in de komende 18 jaar, tot de geboorte van Jerphia Berendina in 1871, 13 maal zwanger geweest. Het gezin bestond naast Jerphia en Johannes Christiaan uit Jerphaas (1854), Gotfried Otto (1855), Dirk (1858), Andreas Mathias (1859), Huiberdina Gijsberta (1863), Johannes Hendrikus (1867) Aleida Fredrica (1867). Opvallend is dat twee van hen, Dirk en Gotfried Otto, 2e en 3e van links op de foto, boekhandelaar worden Andreas Mathias, links van vader J.H. en Johannes Hendrikus worden predikant. Andreas Mathias is de vader van Jan Donner, latere minister van justitie, en vader van onder andere de schaker Jan Hein en de jurist André. Andreas Mathias tweede kind Johannes 12
Hendrikus wordt boekhandelaar in Rotterdam en sticht de bekende boekhandel Donner.
De familie Donner in Leiden. Er staan 7 kinderen op de foto. Johannes Hendrikus jr. zit waarschijnlijk als baby bij Gijsbertha op schoot. De foto is dus uit 1867. Overgrootvader Jerphaas staat helemaal links.
Jerphaas vertrekt uiteindelijk naar Goes waar hij samen met zijn vrouw Maria Meijler een textielhandel runt en lid wordt van de gemeenteraad. Zijn zoon Johannes Hendrikus Donner, ook dominee, is de vader van opa Jer Donner. Bij deze generatie worden de beroepen van de vrouwelijke kinderen niet meer vermeld. Waarschijnlijk was men inmiddels zo vermogend geworden dat de vrouw thuis kon blijven. De volgende generatie, de zussen van opa Johannes Hendrikus, 13
kent echter wel weer onderwijzeressen en verpleegsters, die overigens vrijgezel zijn gebleven. De familie woont sinds 1870 in Leiden, in Oude Vest 181 en verhuist in 1890 naar Oude singel 220. Het laatste huis staat er nog steeds en is nu een rijksmonument. Johannes werkte, eerst als predikant, later als directeur van de school voor buitenlandse zending, redacteur van ‘De Wekstem’ gemeenteraadslid en kamerlid. Daarnaast heeft hij een groot aantal publicaties uitgegeven en had hij diverse bestuursfuncties. Hij begon met de meeste Oude Singel 220 Leiden
functies rond 1880. De kinderen waren voor
het grootste deel toen al opgegroeid en enkelen zelfs al getrouwd. Nadat de kinderen het huis uit waren is Johannes op 46 jarige leeftijd een politieke carrière gestart. Vanaf dat moment wordt hij kortweg Donner genoemd in de stukken van onder andere de Tweede Kamer. Gijsbertha zal met al die kinderen mogelijk wel wat hulp van een dienstbode en/of kindermeisje hebben gehad. Een beroep dat de grootmoeder van Johannes Hendrikus zelf heeft uitgevoerd toen zij uit Duitsland naar Nederland kwam. Gijsbertha’s handtekening staat onder de trouwacte van zoon Johannes Hendrikus jr..
14
5. In de politiek Donner was hoofdredacteur en oprichter van het christelijk gereformeerde tijdschrift ‘De Wekstem’. Als begenadigd schrijver en werd hij door Dr. Abraham Kuyper uitgenodigd voor een vergadering die het Antirevolutionaire verkiezingsprogram moest vaststellen. Kuyper was sterk voorstander van de verheffing van de ‘Kleine Luyden’ en zag in Donner, met zijn eenvoudige afkomst, een voorbeeld en medestander. Donner werd voorzitter van de Antirevolutionaire kieskring ‘Nederland en Oranje’ en trad op september 1879 toe tot de gemeenteraad van Leiden en het bestuur van de ARP. Vijf maanden later, op 20 februari 1880 wordt hij door het district Leiden gekozen tot vertegenwoordiger in de Tweede Kamer. Hij zou dat tot 1901 bijna onafgebroken blijven, tot 1886 in combinatie met het lidmaatschap van de gemeenteraad.
De bekendmaking van Donners verkiezing tot lid van de Tweede kamer
In 1881 kreeg Donner 1189 stemmen, nummer 2 Modderman kreeg er 137. 15
Donner was in een aantal opzichten een tegenpool van Kuyper. De laatste was ambitieus in zijn drang naar het structuren en verkrijgen van macht en wordt wel beschreven als flamboyant en bijna heerszuchtig. Ook in zijn geloof was Kuyper dogmatisch en rechtlijniger dan Donner. Donner was een vriendelijke, bijna zachtaardige man, meer van het geloof vanuit het hart en vond het innerlijke leven belangrijker dan organisatie en structuur. Al was hij wel een wat formele man die altijd op een kanseltoon sprak, ook in de meer persoonlijke contacten. Dat wordt mooi geïllustreerd door een brief aan de gereformeerde gemeente van Tiel. Donner wijst eind juli 1903 de uitnodiging voor het vijftig jarig jubileum van de kerk af: Geachte Vriend, Mag ik verzoeken, namens mij de feestcommissie voor de herdenking van het 50 jarig bestaan Der Geref. Kerk te Tiel, mijne erkentelijkheid te betuigen, mij uit te noodigen bij die plechtigheid tegenwoordig te zijn en een woord te spreken. Ik zal evenwel aan die uitnoodiging tot mijn leedwezen niet kunnen voldoen. Mijne zwakte naar ziel en lichaam heeft mij reeds meer dan 2 jaren belet van huis te gaan buiten de stad, zodat ik in al dien tijd zelfs mijn eigen kinderen niet heb kunnen bezoeken. In den geest hoop ik op dien dag in uw midden te zijn met dankbare herinnering en heilbeden voor de mij geliefde Gemeente Tiel. Met groeten aan allen., Uw vr. en dien. in Christus. J.H.Donner. 16
Toch werkte de combinatie van deze twee karakters want bij de partijscheuring in 1894 als gevolg van een meningsverschil over de uitbreiding van het kiesrecht, koos Donner de zijde van Kuyper. Kuyper was voor uitbreiding die ook de minder bedeelde mannen kiesrecht zou geven. Iets wat Donner, gezien zijn afkomst, meer aansprak dan de positie van De Savornin Lohman die tegen de uitbreiding was. Des te opmerkelijker omdat Lohman qua geloofsopvatting dichter bij Donner stond.
17
6. Pleiten voor de doodstraf In 1870 vergaderde de Tweede kamer zeven dagen over een amendement op een wetsvoorstel voor de afschaffing van de doodstraf van minister van justitie Van Lilaar. Van Lilaar was een katholieke rechter uit Amersfoort. Hij had met zijn wetsontwerp de bewijslast omgedraaid. Voorstanders van de doodstraf moesten nu bewijzen waarom de doodstraf wel in het wetboek van strafrecht moest worden opgenomen. Aan het wetsontwerp waren jaren van discussies over de doodstraf vooraf gegaan. Inmiddels kregen bijna alle ter dood veroordeelden gratie, maar de mogelijkheid van de doodstraf bestond tot het wetsontwerp van Lilaar, nog steeds in het wetboek. De beraadslaging in Eerste en Tweede kamer duurde al met al zeven dagen en was voor die tijd ongemeen fel. De doodstraf werd afgeschaft maar kwam in 1880 weer op de agenda bij Johannes Hendrikus in het uniform van Tweede kamerlid
het voorstel van minister van justitie Modderman voor de vaststelling van
het Wetboek van Strafrecht. Ook Donner krijgt dan spreektijd. Hij pleit voor het handhaven van de doodstraf met verwijzing naar de ‘Allerhoogste’. Donner noemt het behoud van de doodstraf… 18
‘ een principiële quaestie, die onmiddellijk samenhangt met het begrip regt, en dit weder op het allernauwst verbonden is aan de voorstelling die wij ons maken, hoe dan ook, van een Hooger wezen, waarvan wij al dan niet het regt afleiden. Behoef ik mij te beroepen op de geschiedenis om aan te tonen hoeveel verwantscchap er bestaat tuschen het begrip van het regt en tusschen het idee van een Hooger wezen? De regtsphilosophie is daar om het ons te zeggen ’. Donner haalt Kant, Hegel, Leibnitz en Wolff aan om zijn pleidooi kracht bij te zetten. Er volgt een verhandeling over Liefde, Wijsheid en regtvaardigheid. Het pleidooi eindigt met het noemen van God die zijn Zoon gezonden heeft. ‘Zo rechtvaardig en heilig dat Hij niet heeft nagelaten dien zoon in zijn kruisdood voor te stellen tot eener betooning Zijner rechtvaardigheid’. Een moeilijk te volgen redenering, maar het komt er op neer dat het recht verbonden is met God. God heeft zijn eigen zoon ‘ter dood veroordeeld’ en dus kan het recht ook iemand ter dood veroordelen. Donner stemde dus voor het amendement om de doodstraf op te nemen in het wetboek van strafrecht. Dat is niet gelukt. Het amendement werd met 41 tegen 21 stemmen verworpen. De doodstraf bleef uit het wetboek. Zou Donner tijdens de debatten nog gedacht hebben aan zijn oom die in 1824 op het schavot is gestorven?
19
7. Christelijk onderwijs Zowel in Hilversum als in De Glindt staan scholen met de naam J.H. Donnerschool. Het zijn geen schaakopleidingen maar scholen voor speciaal onderwijs, genoemd naar Johannes Hendrikus Donner. Hij was in de kamer woordvoerder voor
J.H. Donnerschool in Hilversum
justitie, koloniale zaken, binnenlandse zaken en onderwijs. Parallel aan zijn streven om de christelijk gereformeerde kerk te versterken was hij een ijverig pleitbezorger voor het christelijk onderwijs. Zo was hij voorzitter van de ‘Vereeniging tot oprichting van scholen voor lager- en meer uitgebreid lager onderwijs op gereformeerden grondslag’ en van het ‘LocaalComité van de Unie, Een school met den Bijbel’. Ook staat Donner bekend als de schrijver van de eerste kinderbijbel. In ieder geval van het voorwoord waarin hij schrijft “Wat ik zelf begeerde te doen: de Bijbelsche Geschiedenis aan kinderen te verhalen, maar waartoe mij de tijd ontbrak,
20
daarvoor heb ik gevonden eene Christelijke Vriendin, wier werk ik met volle vrijmoedigheid aanbeveel.” Wie die vriendin is staat nergens vermeld. Het bijbeltje, vierde druk 1883, is via een mevrouw De Regt, uit Vianen in het bezit van vader Jer Donner gekomen. Haar moeder, geboren in 1885 had de bijbel intensief gebruikt op de zondagschool van de Nederlands Hervormde kerk in Bodegraven in de jaren 1892 1897.Ook de maker of maakster, van de fantastische illustraties wordt niet in de bijbel vermeld.
21
8. Grondlegger Gotfried Otto Donner wordt vaak gezien als de stamvader van de Donners in Nederland. Natuurlijk, hij was de eerste die zich in ons land vestigde. Maar het was Johannes Hendrikus die, met zijn ongelooflijke productiviteit en vele kinderen, degene was die de naam Donner een prominente plek in de maatschappij heeft gegeven. En niet alleen bij het gereformeerde deel. Zijn impact op de samenleving als geheel, bijvoorbeeld het speciaal onderwijs, de ontwikkeling van de ‘kleine Luyden’, en het Nederlandse parlement zijn niet te onderschatten. Hij is een voorbeeld, in die zin, dat hij ondanks zijn status, altijd een vriendelijke, menselijke figuur is gebleven, die een standaard heeft gezet waaraan veel van zijn nakomelingen zich duidelijk gespiegeld hebben. Verhalen uit het archief van de familie Donner is een serie in ontwikkeling op basis van het vele genealogische werk van mijn vader Jer Donner. Met behulp van zijn grondige studies van de familiegeschiedenis zijn deze verhalen opgetekend, verder onderzocht en door mij opgeschreven. Jerphaas Donner, Amersfoort Februari 2016
22
Eerder verschenen: 1. Soestdijk gered 2. Misdaad en straf in de Koningsstraat 3. Opgroeien in Pruissen 4. Dienst in de Bukowina Van Gottfried Otto Donner naar Jerphaas Donner jr. 0 Andreas Mathias Donner
1700 Carmzov
1791 Carmzov
1 Gotfried Otto Donner
1756 Carmzov
1836 Renkum
2. Johan Christiaan Donner
1793 Arnhem
1839 Arnhem
3. Johannes Hendrikus Donner
1824 Arnhem
1903 Leiden
4. Jerphaas Donner
1854 Leiden
1929 Goes
5. Johannes Hendrikus Donner
1893 Goes
1976 Apeldoorn
6. Jer Donner
1924 Molenaarsgraaf 2010 Zwolle
7. Jerphaas Donner
1961 Apeldoorn
23