Triple A - leermiddelen in 2013 Triple A is een classificatie die in een aantal branches gebruikt wordt om de hoogste kwaliteit aan te duiden. Het is het beeld dat we gebruiken voor de kwaliteit van de leermiddelen in 2013. Het verwijst tevens naar de kenmerken van de leermiddelen. De leermiddelen zijn namelijk ACTUEEL, ze worden regelmatig aan de actuele vakinhoudelijke ontwikkelingen aangepast en maken gebruik van actuele voorbeelden, ACTIVEREND, de leermiddelen zetten de leerlingen aan tot leeractiviteiten en AANGEPAST aan de behoeften van de betreffende leerling, het zijn persoonlijke instrumenten geworden om te leren. In deze notitie wordt een schets gegeven voor het beleid om tot AAA-leermiddelen te komen. Het geeft een antwoord op de vraag met welke leermiddelen de leerlingen in 2013 zullen werken en welke maatregelen daartoe in de komende jaren genomen moeten worden.
De leerling centraal Vertrekpunt voor het beleid is de leerling in diens leerproces. Als de leerling centraal staat moet het onderwijsproces kansen en ruimte bieden aan de ontwikkeling van leerlingen om hen voor te bereiden op de kennissamenleving. We zien de leerling in 2013 als een jong mens met een grote mate van ICT-vaardigheid, het is in de woorden van Wim Veen een homo-ZAPiens, dwz. dat de leerling snel van het ene naar het andere onderwerp kan gaan. De leerling is in staat tot ‘multi-tasking’, hij kan veel taken tegelijk kan uitvoeren en leest ‘iconisch’ d.w.z. dat hij veel meer uitgaat van beelden dan van het lineair lezen van een tekst. Het is een leerling die functioneert in een (sociaal) netwerk, is sterk op (sociale) contacten gericht. De school is voor hem (haar) een ontmoetingsplaats waar je wilt krijgen waar jij op dat moment mee bezig bent. De leerling is wat dat betreft wellicht wat a-sociaal. De leerling wil een keuze hebben, een eigen flexibele route volgen waarbij hij het gevoel heeft dat deze voor hem (door hem) gemaakt is. De leerling wil tijd- en plaatsonafhankelijk leren. Daarnaast heeft deze leerling behoefte aan een veilige omgeving, een omgeving die het leven structureert doordat het de leerling leert omgaan met de (schijnbaar) oneindige informatiestromen. De leermiddelen zullen inhoudelijk voor diverse doelgroepen verschillen - net zoals dat met de huidige leermiddelen het geval is - maar de algemene kenmerken op grond waarvan het leermiddelenbeleid geformuleerd wordt, zijn voor jongens en meisjes, autochtoon en allochtoon, vmbo en havo-vwo gelijk. uit: de Netwerkschool
AAA-leermiddelen (10 april 2008)
1
Leermiddelen In 2013 zullen diverse digitale en papieren leermiddelen in de school in gebruik zijn. Er zullen digitale opdrachten zijn die als feedback of als introductie relevante leerstof (theorie) aanbieden of de relevante leerstof kan nageslagen worden in een niet-methodegebonden handboek (syllabus) dat als ook als studieboek dient. Bij een bepaald leerdoel zijn meerdere opdrachten beschikbaar om dat doel te bereiken. Afhankelijk van de leerstijl, het startniveau en de voorkeur van de leerling kiest deze een of enkele opdrachten. Er zullen leerlingen zijn die via het spelen van een game oplossingen zoeken voor een natuurkundig probleem. Voor een ander vak kan men gekozen hebben voor een door een uitgever verzorgde hybride leerlijn. Er is leerstof op papier (printing on demand?) met bijpassende opdrachten die digitaal beschikbaar zijn maar ook op papier geleverd kunnen worden. Ook blijven boeken voor literatuuronderwijs beschikbaar. Zo zijn in de school die de leerling in zijn leerproces centraal stelt de leermiddelen veel meer persoonlijke gereedschappen geworden van de leerling die deze gebruikt in diens eigen ontwikkeling. Het klassieke leerboek is veel meer te zien als een instrument van de docent om de leerling (vakwetenschappelijke) kennis via een vaste (lineaire) route laten verwerven en verwerken. De gewenste AAA-leermiddelen zijn veel meer instrumenten van de leerling om op elke plaats en op elke tijd op een eigen manier het gewenste leerdoel te bereiken. Vanuit de aanbieder zijn de routes niet allemaal verschillend, het zijn keuzes binnen en varianten van de door de school (het team) gearrangeerde routes, de leerling moet ze echter ervaren als een persoonlijk programma. Er is eerder sprake van bake-offproducten dan van individuele ambachtelijke producten. De leermiddelen als geheel zijn flexibel, dat wil niet zeggen dat elk leermiddel even flexibel is. Als de leerling op elke plaats en op elke tijd moet kunnen leren, dan moet élk leermiddel óók digitaal beschikbaar zijn. De leerling kan dus op elke plaats en tijd ook de theorie in het (papieren) studieboek digitaal raadplegen, desnoods in de vorm van een pdf-file. Niet alle leerstof is analoog beschikbaar maar alle leerstof is wel digitaal beschikbaar. NB. Hier wordt gedacht aan studieboeken en de opvolgers daarvan, niet aan naslagwerken, achtergrondliteratuur, romans etc.
Keuze van leermiddelen In 2013 zullen er docenten zijn die tamelijk traditioneel zullen werken, met een door een uitgever geleverd boek met een min of meer vaste (lineaire) leerroute en opdrachten die de leerlingen geacht worden (ook) op papier te maken. Andere docenten zullen juist veel ruimte aan leerlingen laten. Het team (afdelingsteam of vaksectie) moet een pakket aanbieden dat in voldoende mate aan de door de school gestelde criteria voldoet. De docenten kunnen binnen het budget kiezen uit volledige leergangen zoals deze door uitgevers verzorgd worden, of materiaal uit digitale leermiddelenbanken (vakcommunities, contentcatalogus, digilessenVO, OVC), of een combinatie van beide. De algemene criteria zijn, dat de leermiddelen aan de Triple-A standaard zullen moeten voldoen. Ze ▪ ▪
garanderen een continue en complete opleiding (criterium: actueel), maken gebruik van verschillende werkvormen, zowel individuele als op samenwerking gerichte (criterium: activerend),
▪
maken tijd- en plaatsonafhankelijk leren mogelijk (criterium: aangepast aan de behoeften van de lerende),
▪
maken flexibele leerroutes (maatwerk) mogelijk (criterium: aangepast aan de behoeften van de lerende).
AAA-leermiddelen (10 april 2008)
2
Enkele punten behoeven een toelichting. Het (nieuwe) materiaal zal geen persoonlijke, digitale cursus zijn. De school blijft essentieel in de opleiding: als ontmoetingsplek, als plaats voor inspiratie, als broedplaats en als omgeving die het werken structureert. Er zullen tal van activiteiten plaatsvinden, veelal in groepsverband. Er zal instructie en toelichting gegeven worden aan leerlingen door docenten en leerlingen zullen groepsopdrachten krijgen waarover overlegd moet worden, al dan niet onder begeleiding van een docent. Fokke en Sukke sterken de schrijvers van deze notitie
Ook zal de school voor voldoende structuur moeten zorgen om te voorkomen dat flexibele leerroutes voor
sommige leerlingen een doolhof worden waarin ze verdwalen. De leermiddelen vereisen ook niet dat de leerling voortdurend aan de computer aan het werk is. Veel van de opdrachten zullen de leerlingen werk laten doen dat nu ook gebeurt: overleg met twee klasgenoten, verzamel drie bloemtypen, lees het nieuwe boek van Giphart, bezoek het museum, neurie een deuntje, schets de relatie tussen de hoofdpersoon en de ik-figuur, teken het verband tussen A en B, of neem dit of dat van huis mee. Traditioneel biedt de door een uitgever verzorgde leergang een zekere garantie dat alle relevante vakinhouden aan de orde komen. Het overige materiaal is aanvullend. Het team van schrijvers zorgt ervoor dat er continuïteit in de opleiding zit. Het huidige vakwerkplan van veel vaksecties is in feite het schoolboek behandelen. Het geeft grote financiële ruimte om geen complete methodische leergang aan te schaffen, het is dan wel van groot belang dat het gekozen alternatief in voldoende mate alle kerndoelen en eindtermen. Het team zal dit in een afdelings- of vakwerkplan moeten aantonen dat er sprake is van een continue en complete opleiding.
Randvoorwaarden en neveneffecten De flexibiliteit in de leerroutes die leerlingen volgen zal gevolgen hebben op meerdere plekken in de school. Medewerkers Door deze ontwikkelingen zullen zowel in de directe contacten met de leerlingen als in verzorging van de leermiddelen andere eisen gesteld worden waardoor taken en functies veranderen. Deze ontwikkeling past bij de ontwikkelingen rondom het leraarschap waarin een differentiatie van taken (van hoofddocent tot instructeur en assistent) te zien is en een schaarste aan (bevoegde) docenten verwacht wordt. Binnen de teams zal in toenemende mate een grotere verscheidenheid aan deskundigheden beschikbaar moeten zijn in het omgaan met digitale leermiddelen, zoals vakwerkplannen maken, leermiddelen arrangeren, leerroutes inrichten, etc. Per (vak)team (of voor de school) zullen o.a. de volgende deskundigheden beschikbaar moeten zijn:
kennis van arrangeren van digitaal leermateriaal, kennis van het gebruik van de elo (nb. voor complexere vragen over het gebruik van de elo kan het team terugvallen op de elo-specialist van de school),
kennis van didactiek (van het digitale leren, wo. leerstijlen, werkvormen en leerroutes),
kennis van de vakinhoudelijke eisen en de opbouw van het programma/vakwerkplan (hoofddocent, domeincustos) en van het inrichten van leerroutes,
AAA-leermiddelen (10 april 2008)
3
kennis van en inzicht in het leren van volwassen (nl. de teams).
En voor het begeleiding van leerlingen zal in elk team - naast vakinhoudelijke kennis - ook deskundigheid aanwezig moeten zijn betreffende
kennis van het coachen van leerlingen die een leerroute moeten kiezen en volgen,
kennis van het coachen van leerlingen die inhoudelijke vragen hebben (e-coaching).
Deze kwaliteiten zullen een belangrijk aspect moeten worden bij de werving en selectie van nieuwe medewerkers en bij de opleiding van leraren. Naast training en coaching door externen zal dat in toenemende mate moeten plaatsvinden door eigen medewerkers die bijv. als ICT-coaches teams en vakgroepen ondersteunen (vgl. kennisnet-ict-ambassadeurs en digicademy). Ook aan de schoolleiding stelt deze ontwikkeling eisen. Minimaal een van de leden van de schoolleiding zal dit proces als kerntaak in zijn portefeuille moeten hebben. Organisatie Het aantal klassikale lessen zal kleiner worden en het karakter ervan zal veranderen. Ook het rooster zal de flexibiliteit mogelijk moeten maken. De docenten zullen (deels) een eigen rooster maken en digitaal ruimten en middelen reserveren. De ontwikkelingen naar een flexibel en digitaal examen wijzen ook in deze richting. Hardware De school zal alle docenten en leerlingen toegang moeten bieden digitale inhouden. Meer dan nu al stelt dat hoge eisen aan de techniek (de kwaliteiten en de omvang van de ict-afdeling (eigen medewerkers of uitbesteed?), de bandbreedte van de verbindingen, etc.) Er lijken twee manieren om alle leerlingen en docenten toegang te geven tot de digitale leerinhouden. De eerste is dat iedereen een persoonlijk, draagbaar medium heeft (laptop, pda of anderszins), de tweede dat de organisatie in ruime mate vaste systeem beschikbaar stelt. In het eerste geval kan het medium eigendom zijn van de leerling of van de school; in beide gevallen kunnen investeringslasten via leaseconstructies vermeden worden. De financiering van e.e.a. kan deels uit de lumpsum gedaan worden, deels via ‘boekengeld’ aan de gebruikers doorberekend worden. Naast persoonlijke dragers zullen er ook voldoende plaatsen moeten zijn waar docenten en leerlingen gemeenschappelijk toegang hebben tot digitale leermiddelen voor min of meer klassikaal onderwijs, bijvoorbeeld via elektronische schoolborden.
Fasering Om het bovenstaande in 2013 gerealiseerd te hebben moeten in de komende jaren een aantal belangrijke stappen gezet worden. 2008-2009: Brede oriëntatie In dit schooljaar wordt gewerkt aan de communicatie en de draagvlakontwikkeling, alle docenten doen ervaringen op met digitaal leermateriaal en er worden digitale materialen ontwikkeld. In het begin van het jaar wordt de visie op AAA-leermiddelen en het globale plan gepresenteerd en besproken. In het eerste gedeelte van het schooljaar gaat elke docent aan de slag. Hij (zij) werkt in minimaal 1 klas gedurende minimaal 1 les met minimaal 1 digitale opdracht. Deze opdracht is in de elo geplaatst (en de leerlingen
AAA-leermiddelen (10 april 2008)
4
hebben de opdracht digitaal ingeleverd?) Alle leraren en alle leerlingen moeten dus toegang hebben tot de elo! De opdracht is een gestructureerde opdracht zoals een webquest of een arrangement uit digilessenVO. De opdracht gaat uit van het gebruik van bestaand materiaal. De schoolleiding biedt gelegenheid (een of twee werkmiddagen) en stimuleert (een enthousiaste spreker, een excursie, een boekenbon etc.) Aan het eind van het eerste halfjaar worden - per team - de bevindingen besproken. Op basis van deze conclusie wordt een vervolgopdracht gegeven. Dit zou de opdracht kunnen zijn om per groep (domein, vakcluster, kernteam) enkele opdrachten te maken (arrangeren) voor dat domein, zo mogelijk in het format van digilessenVO. Andere teams zullen misschien de opdracht uit het eerste halfjaar herhalen. Ook in deze fase biedt de school gelegenheid en stimuleert zij de ontwikkeling. Aan het eind van het schooljaar kan naar aanleiding van best practices (en worst practices?) het gesprek in de teams over de gewenste ontwikkeling voortgezet worden en worden doelen geformuleerd voor 2009-2010.
2009-2010: Keuzes Op basis van de ervaringen zouden per domein (vakgroep, cluster) de leermiddelen gekozen moeten kunnen worden die voor de leerdoelen uit het vakwerkplan beschikbaar zijn of komen: voor dit leerdoel zijn goede digitale leermiddelen beschikbaar en voor dat leerdoel is het verstandig om de traditionele (papieren) schoolboeken te gebruiken; of voor dit leerjaar en deze afdeling gaan we over op digitale leermiddelen, voor dat leerjaar en die afdeling blijven we nog even de papieren leermiddelen gebruiken. Het is de hoop en verwachting dat er een overzicht is van de leermiddelen die beschikbaar zijn of op korte termijn beschikbaar komen. (kennisnet?) Per domein zullen er een of enkele mensen zijn die overzicht hebben over de doorlopende lijnen in een bepaalde opleiding (vakwerkplan), deze medewerkers plannen de (nieuwe) leermiddelen voor een bepaald vak of domein. Met elkaar ondersteunen zij het invoeringsplan waarbij ook de overstijgende vraag besproken wordt ‘gaan we in een bepaald leerjaar voor alle niveaus en vakken tegelijk beginnen, of is de invoering juist door de school gespreid?’ Het is een concentrisch proces waarbij ook de punten die in 2008-2009 aan de orde waren terugkomen: elke docent werkt met minimaal één opdracht en elk team maakt minimaal een opdracht. De elo wordt intensiever gebruikt en profielen van bepaalde taken worden duidelijker: de ict-coach, de e-coach, de ict-ambassadeurs, de domeincustos, etc.
In de jaren 2010-2011 en 2011-2012 worden - op basis van de ervaringen en de actuele inzichten - verdiepende vragen gesteld. Meer mensen zullen vaker gebruik maken van digitale leermiddelen. Op steeds meer plaatsen hebben de leerlingen toegang tot de digitale inhouden en opdrachten en er komen nieuwe taken en functies in de school. Deze zijn reeds eerder in deze notitie beschreven.
Vier in balans plus ICT-op-school heeft aangetoond dat succesvolle innovaties op het gebied van ict-gebruik rusten op 6 pijlers: visie, kennis, software, hardware, leiderschap en samenwerking. De leden van de werkgroepen menen dat deze in deze notitie in evenwichtige mate aan de orde geweest zijn. Er is een visie op het gebruik van leermiddelen geformuleerd en een globaal invoeringsplan en er zijn aanzet-
AAA-leermiddelen (10 april 2008)
5
ten gegeven voor de specificaties van kennis, software en hardware. Deze moeten in deelplannen verder uitgewerkt worden. In het ict-beleidsplan worden de consequenties voor te kiezen media, de infrastructuur en de medewerkers besproken. In het personeelsbeleidsplan wordt ingegaan op de (ict-)kwaliteiten die beschikbaar moeten zijn en de OP en OOP taken en functies die zullen ontstaan. In het bouw- en inrichtingsplan wordt ingegaan op de bouwkundige en de inrichtingseisen die deze ontwikkelingen met zich meebrengen. Door de samenwerking met andere scholen bijvoorbeeld binnen Digidac en digilessenVO hoopt men een steviger basis te leggen voor de gewenste ontwikkeling.
april 2008 Wim Kokx en Antoon Fens (Picasso Lyceum) Peter Beij en Frits Aalbregt (Het College Vos) en Peter van der Zwaal (Cordys Onderwijstrajecten voor Digidac)
AAA-leermiddelen (10 april 2008)
6