// de drie kenmerken van een politicus // toevalsklaar
1
20 jaar Brugge Brussel RENAAT LANDUYT
2012 // 20 jaar ervaring // 12 jaar perspectief
ISBN 9789081712118 eerste druk april 2012 realisatie: Liquid Society verantw. uitgever: sp.a Brugge Geen rechten voorbehouden. Alles uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt op welke wijze dan ook, zonder toestemming van de uitgever. Graag zelfs!
inleiding
// Inleiding // DE drie kenmerken van een politicus
1
toevalsklaar
4
functioneel ijdel
9
4
dienstbaar
12
// De Brusselse politiek
17
parlementair
17
minister
29
// De Brugse politiek
38
van Rode Loper tot Brugse Bevraging
38
van Kustactieplan tot Brugs Actieplan
43
van Brugs college tot Brugse ploeg
51
// DE Krijtlijnen voor een Brugs actieplan
55
de financiering van het Brugs beleid
55
hoofddoel is goedkoper wonen in Brugge
58
Brugge economische trekker voor de regio
61
goed leven in Brugge
63
nieuw Brugge
66
// Epiloog
72
een sterk Brugs verhaal
72
// notities
76
// de drie kenmerken van een politicus // toevalsklaar
5
6
// de drie kenmerken van een politicus // toevalsklaar
24 november 1991. Het is ondertussen meer dan twintig jaar geleden dat ik politicus werd. Plots niet langer een ‘gewone mens’ maar wel een ‘politieker’. Althans zo aanzien sommige mensen je. Het was Zwarte Zondag. De dag dat het Vlaams Blok zijn eerste grote winst boekte. De antipolitiek vierde hoogtij. Politici waren profiteurs, zakkenvullers. De burger had – terecht – zijn buik vol van partijpolitiek dienstbetoon en partijpolitieke benoemingen. Men wou vertegenwoordigers die luisterden. Die niet vanuit hun ivoren toren in Brussel, boven de hoofden van de mensen, beslissingen namen, maar de dagelijkse problemen waar de bevolking mee werd geconfronteerd met beide handen aanpakten. Zelf had ik nog niets gedaan en ik voelde mij al schuldig. Ik heb nooit met mijn P-plaat – de speciale nummerplaat die aan iedere parlementair wordt gegeven – gereden. Of toch, één week. En dat was al genoeg om een karrenvracht negatieve commentaar over me heen te krijgen. Flikkerende koplampen, toeterende claxons. Het was even slikken. Ondertussen is het er niet beter op geworden. Het vertrouwen in de politiek staat op een dieptepunt. Toegegeven, de politiek heeft de laatste jaren geen al te beste beurt gemaakt. Alle goede bedoelingen van sommigen ten spijt. Politici zijn in de ogen van velen nog steeds zakkenvullers die vooral voor zichzelf zorgen en niet voor de anderen. En toch. En toch is het de moeite. Absoluut. Politicus zijn is de mooiste job die er is. Luisteren naar problemen en ze ook aanpakken, dingen veranderen, ook al lukt dat niet altijd even gemakkelijk. Daarom dit boekje, om zij die twijfelen te overtuigen. In deel één schets ik wat het betekent om aan politiek te doen, in deel twee schets ik wat een goede politiek voor Brugge kan zijn.
// inleiding
1
Twintig jaar politiek. Het vreet aan je lijf en het houdt je fit. Dit boekje is geen balans. Daarvoor is het nog te vroeg. Twintig jaar is nog maar de helft van wat een actief leven kan worden genoemd. Nog eens twintig jaar erbij is misschien te hoog gegrepen. Alhoewel. Politiek is geen beroep, althans niet eentje dat vraagt om een pensioen. Als dat pensioen dan moet, dan net zoals andere mensen niet vroeger dan op 65 jaar. Ik ben net 53 geworden, ik heb dus nog 12 jaar de tijd om actief te zijn. Al mag het voor mij persoonlijk ook langer duren. Renaat Landuyt, 14 april 2012
2
// inleiding
3
Wie politicus wil worden bereidt zich best voor op drie noodzakelijke kenmerken. Vooreerst moet hij of zij klaar zijn voor het toeval. Een toevallige vraag of kans kan je leven veranderen als je erop voorbereid bent. Vervolgens, wil je als politicus overleven dan moet je vooral opvallen anders kennen ze je niet en dus kiezen ze je niet. Functionele ijdelheid wordt steeds belangrijker. Het sterkste kenmerk tenslotte, is de gedrevenheid om te helpen. Dienstbaar zijn is de boodschap.
4
Het is vrijdag 4 oktober 1991, 15.00 u. Ik heb net belastingcontrole gehad. Ik krijg een telefoontje van André Vannieuwkerke, toen nog federaal partijsecretaris. In zijn eigen stijl vraagt hij of ik mij kandidaat zou willen stellen voor de tweede plaats op de lijst van de Kamer. Ik hoef niet direct te beslissen, mag er even over nadenken. Maandag tegen tien uur verwacht hij een antwoord. Indien positief, graag met een kort curriculum vitae erbij. Frank Van Acker wou immers voortmaken met de Kamerlijst. Want zo ging dat toen: Frank Van Acker stelde de lijst op. Een paar weken later werd die ‘ontwerplijst’ dan ter goedkeuring voorgelezen in een algemene partijvergadering door wijlen provinciaal afgevaardigde André Legein. Anderhalve maand later was ik parlementair. De zomer voordien had ik, terwijl ik aan het babysitten was bij mijn eerste zoon, in een hotelkamertje naar de debatten in de Kamer zitten kijken. Met goesting. Dat zou ik ook wel willen doen, dacht ik. Hoe dit ooit zou lukken zag ik niet in. Ik was lid van de SP en was een jaartje actief geweest bij de Jongsocialisten. Maar niet meer dan dat. Als beginnend advocaat probeerde ik rond te komen door veel voor andere advocaten te werken. Een andere jonge advocaat werd nieuw gemeenteraadslid. Toch waren anderen mijn politieke kansen aan het voorbereiden. Ik was hen opgevallen. Als advocaat haalde ik immers af en toe de pers met mijn sociaal geïnspireerde pleidooien voor zij die het niet altijd even makkelijk hadden. Ik werd steeds actiever als vrijwilliger in verschillende welzijnsorganisaties. Het was een kans, geen zekerheid. Ik kreeg de tweede plaats op de lijst. Enkel de eerste op de lijst was zeker van een zitje in het parlement. De tweede af en toe, met een beetje geluk. De tweede plaats kwam in die tijd namelijk in aanmerking voor wat de apparenteringszetel werd genoemd, de allerlaatste zetel van een arrondissement. Deze zetel kreeg de reststemmen van dezelfde partij uit een ander arrondissement toegewezen. Het is verschrikkelijk // de drie kenmerken van een politicus // toevalsklaar
5
ingewikkeld, maar sta me toe toch een poging te doen om het uit te leggen. De stemmen werden in een provincie per arrondissement verdeeld. Door het totaal aantal stemmen van een arrondissement te delen door het aantal zetels wist men hoeveel stemmen moesten worden gehaald om in een arrondissement een zetel te verwerven. Iedere partij had altijd stemmen te veel, of te weinig om een bijkomende zetel te verkrijgen. Die stemmen werden dan per provincie toebedeeld aan dezelfde partij van een ander arrondissement. De stemmen werden eerst toebedeeld daar waar het minst aantal stemmen nodig waren om een extra zetel te bekomen. De zogenaamde apparenteringszetel viel in West-Vlaanderen meestal in het toen kleinste arrondissement Brugge. De SP zat daar immers altijd dicht bij een tweede zetel. Met de restjes van de collega’s in Ieper, Oostende, Kortrijk en Roeselare geraakten we aan de tweede zetel. En zo kwam ik in het parlement terecht. Wie de politiek een beetje volgde kon inschatten dat de kans groot was dat de tweede plaats toen inderdaad een tweede zetel zou opleveren. Dat bleek achteraf ook zo te zijn. Ik moest er niet lang over nadenken. Dit was mijn kans om een droom te realiseren. Al had ik er niet meer op gerekend dat ze aan mij zouden denken. Meestal kreeg je een eerste kans om mee te doen op de gemeenteraadslijst. Toen dat in 1988 niet was gelukt, dacht ik dat mijn beurt voorbij was. Niet dus. Deze keer was het alles of niets. Het was niet allemaal toeval en geluk. Ik geef toe, de neiging om in conflicten tussen te komen had ik al in de kleuterklas. Achteraf gezien verdenk ik de kleuterjuf ervan mij met opzet te hebben uitgedaagd. Zelfs als kleine uk van 5 jaar wierp ik mij al op als woordvoerder van de groep. Maar het moment waarop ik de politiek bewust ben beginnen te volgen, kwam pas veel later. Ik herinner het me nog heel goed. Die datum staat in mijn geheugen gegrift: 11 september 1973. De dag waarop de socialistische president van Chili, Salvador Allende, om het leven kwam tijdens 6
// de drie kenmerken van een politicus // toevalsklaar
de militaire staatsgreep van generaal Augusto Pinochet. Allende wou na jaren van onderdrukking een sociale democratie oprichten in Chili. Zonder geweld, zonder revolutie. Door stap voor stap de levensomstandigheden van de mensen te verbeteren. Met geweld, opgezet door de CIA, werd hij aan de kant geschoven. De laatste foto van de man was er één met het geweer in de hand. Hij heeft er niet de anderen maar uiteindelijk zichzelf mee gedood. In ieder geval was hij voor mij het symbool van het geweldloos verzet tegen onderdrukkend geweld. Het symbool van socialisme zonder geweld, via democratische overtuiging. Ik was veertien jaar. Op dat moment heb ik mijn muziektijdschriften letterlijk ingewisseld voor tijdschriften over sociale politiek. Ik verslond bladen als de Spectator, de Knack, pamfletten van Christenen voor het Socialisme, boeken over bevrijdingstheorieën, over socialisme maar ook over liberalisme, communisme, personalisme. Kortom, de politiek was van dan af mijn sport. Later aan de universiteit in Leuven werd ik verleid door de open vergaderingen van de SP van Louis Tobback. Onder de naam ‘ACSO’, actueel socialisme, organiseerde hij gespreksavonden met journalisten en ministers. Onder meer de zeer jonge journaliste Martine Tanghe en de staatssecretaris van Financiën Freddy Willockx passeerden de revue. Dat waren concrete getuigenissen. Met Karel Van Miert als voorzitter en Louis Tobback als fractieleider was er geen twijfel meer mogelijk. De SP was mijn partij. En toch was het aanvankelijk niet mijn bedoeling “in de politiek te gaan”. Mijn grote ambitie was in de eerste plaats een goed advocaat te zijn. Na mijn studies zocht ik in Brugge naar een stagemeester. Ik koos de advocaat die de beste advocaat van Brugge werd genoemd (zijn bijnaam was “professor”). Na één gesprek verwees hij mij door naar een advocaat die volgens hem meer bij mij paste, Charles Deduytsche. Een goede keuze want een zeer sociale advocaat met een nuchtere kijk op de dingen. Hij bracht // de drie kenmerken van een politicus // toevalsklaar
7
mij meer sociale techniek dan rechtstechniek bij. Als advocaat heb ik mijn kantoor overigens opgebouwd via pro Deo’s, een vorm van kosteloze rechtsbijstand. Zo werd ik geconfronteerd met de verborgen miserie, ook in Brugge. Daarnaast heb ik ook veel voor andere advocaten gewerkt, in onderaanneming zoals men zegt. De dag van mijn huwelijk heb ik me meteen ook lid gemaakt van de SP. 25 mei 1984 was de dag van de grote beslissingen. Eerst naar het SP-secretariaat, dan naar het stadhuis. Bij de SP keken ze mijn komst met enige verwondering aan. Iemand die zich spontaan kwam aanmelden als lid? Dat waren ze niet gewoon. Alle leden van de vakbond of mutualiteit werden zowat automatisch lid. Toen de dame aan het onthaal hoorde dat ik advocaat was, slaakte ze een zucht. Nu begreep ze het. “Nog één die rechter wil worden”, hoorde ik haar zeggen tegen de collega’s van het secretariaat. Neen. Dat was niet mijn bedoeling. In mijn ogen is een goed advocaat per definitie al snel een socialist. Opkomen voor de rechten van mensen die zich niet zelf voor de rechtbank kunnen verdedigen, mensen bijstaan die in de miserie zitten, dat is toch puur socialisme? Mijn engagement kon ik niet enkel kwijt in mijn beroep maar ook in tal van organisaties waar ik lid was. Ik werkte mee met de Huurwinkel. Dat was toen nog een initiatief van een paar jonge advocaten die – tegen de richtlijnen van de Orde van Advocaten in – huurders met concreet advies wilden bijstaan. Ondertussen hebben we dit via de politieke weg helpen ombouwen tot huurdersbonden. Daarnaast was ik een tijdlang voorzitter van het JAC, het jongerenadviescentrum, en lid van de raad van bestuur van ’t Laar, een opvangcentrum dat jongeren verwezen door de jeugdrechter verder helpt. Ik sloot mij ook aan bij de Liga voor Mensenrechten. Ik zette mij in voor de gevangenen, hun familie maar ook hun slachtoffers. In die kringen kwam ik zelfs ook volksvertegenwoordigers tegen. Onder 8
// de drie kenmerken van een politicus // toevalsklaar
meer VU-Kamerlid De Clercq uit Knokke, vader van sp.agemeenteraadslid Veerle De Clercq. Ondertussen bleef ik boeken lezen. Door mijn interesse in Ivan Illich ging ik op een bewuste avond in op een uitnodiging voor een bespreking van het boek van Oscar Lafontaine. Ivan Illich was zowat het boegbeeld van een nieuw ecologisch denken en Oscar Lafontaine probeerde de ideeën van Illich toe te passen op een modern socialisme. Ik leerde er de Jongsocialisten kennen. Ik sloot me bij hen aan en werd zelfs een jaar nationaal vertegenwoordiger, maar kon het later steeds moeilijker combineren met mijn werk als strafpleiter. Als pleiter leerde ik de pers kennen. Via de pers leerde de partijleiding mij kennen. Zo werd ik op vrijdag 4 oktober om 15.00 u. opgebeld.
// de drie // de kenmerken drie kenmerken van eenvan politicus een politicus // functioneel // toevalsklaar ijdel
9
Mijn grote doorbraak is er in de eerste plaats gekomen toen ik de tweede plaats op de Kamerlijst ‘kreeg’. Ironisch genoeg niet de dag dat ik effectief verkozen werd. Campagne voeren hoorde er in die tijd wel bij, maar dat was meer iets voor de lijsttrekker. De cultuur van de SP was er één voor de groep. Voor de groepsleider eigenlijk. Partijstemmen waren belangrijker dan naamstemmen. Bovendien kon de kiezer in die tijd maar op één iemand stemmen en niet zoals nu voor verschillende namen op eenzelfde lijst. Een kandidaat die stemmen vroeg voor zichzelf, vroeg dus meteen ook om niet op de lijsttrekker te stemmen. Van mij werd dus niet verwacht dat ik veel campagne zou voeren. Uiteraard mocht iedere kandidaat wel steun zoeken voor zichzelf. Maar het bleef toch altijd in een sfeer van “niet te veel”. Eén stem voor jou ging immers ten koste van een stem voor een ander. Neen, campagne voeren toen is niet te vergelijken met de campagnes nu. In 1991 was campagne voeren vooral stappen achter de harmonie, kaartjes uitdelen langs de weg, en op café een paar pinten drinken. Toen bestond de cultuur van de verkiezingsspeeches nog. Of beter gezegd, de mensen kwamen daar toen nog naar luisteren, al waren dat meestal mensen die niet meer hoefden te worden overtuigd. Zij hielpen het beeld te creëren van een partij die veel mensen kon mobiliseren. En tussendoor moest iedere individuele kandidaat ervoor zorgen dat hij familie en vrienden kon overtuigen om op hem te stemmen. Al heerste er een cultuur van de lijsttrekker, de persoonlijke score was paradoxaal genoeg ook bijzonder belangrijk. Vandaag wordt nog steeds gekeken naar de persoonlijke score bij het opstellen van een pikorde binnen de partij en bij het verwerven van functies. Stemmenaantal, het is een fragiel evenwicht dat iedere politicus moet zien te vinden. Voor de persoon in kwestie hangt er immers veel van af. Ik hoef dan ook niet te vertellen dat bij iedere verkiezing niet alleen vol spanning wordt 10
// de drie kenmerken van een politicus // functioneel ijdel
uitgekeken naar de partijscore, maar ook naar het aantal naamstemmen. Die spanning blijft. Een politicus leert noodgedwongen leven met die stress, sommigen kicken er op. Sommigen geraken er zelfs nooit van af. In ieder geval, sinds dat bewuste telefoontje op 4 oktober 1991 ben ik anders geworden. Of beter gezegd, anders moeten worden. Voordien kon ik rustig een zaal langs de rand binnensluipen, nu stap ik die – een beetje tegen mijn natuur in – middendoor. Functionele ijdelheid noem ik dit. Eigenlijk ben ik eerder het type dat zich graag vastbijt in een dossier en alles bestudeert. Maar een politicus kan nu eenmaal niet anders dan zichzelf en zijn ideeën af en toe eens in de kijker te zetten. Hij moet noodgedwongen opvallen, zijn ideeën kenbaar maken, zichzelf verkopen. In feite was de campagne zoals ik die eind 1991 heb meegemaakt toen al folklore. In Brugge hield men het sober. Nationaal en in andere regio’s begon men meer en meer Amerikaanse campagnes na te doen. Steeds grootser, steeds duurder. Dat was niet houdbaar. Zo bleek al snel. Meer en meer werd privéfinanciering in de ons omringende landen, en uiteindelijk ook in België, onder de loep genomen. Schandalen toonden de gevaren van schenkingen aan politieke partijen. Maar daarover later meer. Mijn tweede parlementaire campagne in 1995 was er één van een heel andere soort. Het was overigens mijn vierde campagne in vier jaar tijd. In 1994 had ik ook al deelgenomen aan de Europese en de gemeentelijke verkiezingen. Voor de parlementsverkiezingen van 1995 kozen we voor een andere, meer directe aanpak. We hebben alle straten van het toenmalige arrondissement Brugge afgelopen. Op zeer grondige wijze. Geen enkel huis werd overgeslagen. Eerst onze komst aankondigen, dan de folder persoonlijk afgeven. Mijn schoenen van toen staan nog steeds in de kast. Tot op de naad versleten, maar ik krijg het niet over mijn hart ze weg te gooien.
// de drie kenmerken van een politicus // functioneel ijdel
11
Die campagne was de leerzaamste ooit. Direct contact met de mensen, luisteren naar hun problemen of ze met eigen ogen vaststellen. Achter iedere gevel schuilt een verhaal en wanneer de deur opengaat, wordt een tipje van die sluier opgelicht. Soms gaat het goed, soms heel slecht. Soms wordt je gebaar geapprecieerd, soms moet je het als politicus ontgelden. In ieder geval, die huisbezoeken zijn mij dierbaar. Het drukt je met de neus op de feiten. Het echte leven, in al zijn variaties. De concrete problemen waarmee mensen worstelen en waarop ze van jou een antwoord willen. Uit de campagne van 1995 zijn onze “Rode Lopers” gegroeid. Iedere maand ga ik samen met de Brugse sp.a in een bepaalde buurt huisbezoeken doen. Geen eenmalige verkiezingsstunt dus – de kritiek als zouden politici zich enkel laten zien als het verkiezingen zijn, gaat niet voor iedereen op – maar een voortdurende actie. Ondertussen zijn we 20 jaar en 12 campagnes verder. Maar politiek is meer dan campagne voeren. Het andere kenmerk van een politicus is dienstbetoon. Al is dat minder uitgesproken en anders dan vroeger. Het blijft bestaan. Dat hoort ook zo. Politicus ben je 24 uur op 24, alle dagen van het jaar en niet alleen als er stemmen moeten worden geronseld. Politiek, dat was – volgens mijn ouders althans – verkiezingen en zitdagen.
12
// de drie // dekenmerken drie kenmerken van een van politicus een politicus // toevalsklaar // dienstbaar
Zelfs als student werd ik geconfronteerd met politiek dienstbetoon. In Leuven had Tobback destijds dé methode gevonden om de jongeren van de katholieke universiteit aan te trekken. Onder de naam Actueel Socialisme (ACSO) organiseerde hij open vergaderingen waar studenten en assistenten, zoals Frank Vandenbroucke, terechtkonden om met ministers, Wetstraatjournalisten of hemzelf te discussiëren. Vooral het laatste eigenlijk. Bij iedere bijeenkomst zat Louis Tobback vooraan. Hij zat er altijd pakken brieven te tekenen. Indrukwekkend vond ik dat. En toch slaagde hij er altijd wel in om de spreker met een gevat antwoord te hulp te komen wanneer deze door een lastige student al te zeer in het nauw werd gedreven. Wat waren die brieven en naar wie verstuurde hij die? Het zal wel dienstbetoon zijn, dacht ik. Tobback geneerde er zich niet voor, ook niet in aanwezigheid van die idealistische studenten en assistenten. Dat bleek ook niet nodig. Aan de toog ving ik bij toeval een gesprek op van een assistent filosofie die het eerder op de avond had gehad over ideologie enzovoort. Tussen twee pintjes door vroeg hij aan iemand die kennelijk op een kabinet werkte of deze zou kunnen zorgen voor een snellere telefoonaansluiting. Zonder verpinken, van geen van beiden, werd naam en adres genoteerd en een belofte geformuleerd. Zo’n dienstbetoon was normaal, het maakte deel uit van het systeem. Voor mijn vader was het dan ook niet meer dan logisch dat ik na mijn studies even langsging bij een plaatselijk politicus om ‘mijn legerdienst te regelen’. De toenmalige Ieperse volksvertegenwoordiger van de CVP had de reputatie daarin gespecialiseerd te zijn. Hij kon zorgen voor een dichte standplaats of misschien wel een vrijstelling. Ik weigerde. Uit principe. Nochtans had ik er alle belang bij. Want geen legerdienst betekende dat ik een jaar eerder zou kunnen beginnen als advocaat. Maar ik wou bewijzen dat ik er ook kon geraken zonder dienstbetoon, zonder voorspraak. Als jonge jurist had ik zelf de dienstplichtwetgeving uitgeplozen. Alles was wettelijk geregeld. Je had er helemaal geen // de drie kenmerken van een politicus // dienstbaar
13
dienstbetoon voor nodig. Je moest alleen de wet kennen. En daar knelt natuurlijk vaak het schoentje. Dienstbetoon leeft ter gratie van het niet kennen van je rechten. Daarom had ik tijdens mijn studies al contact gezocht met de Wetswinkel. Deze was ontstaan na de opstanden in 1968 om de mensen gratis op hun rechten te wijzen. Later als advocaat werkte ik ook mee aan de Huurwinkel. Opvallend veel vragen van mensen gaan immers over hun woonsituatie. Al begreep ik niet goed waarom de Huurwinkel ook de kleine eigenaar niet wou ondersteunen. In ieder geval, ik ben er uiteindelijk zelf in geslaagd om een wettelijk voorziene sociale vrijstelling van legerdienst te verwerven. Maar later werd ik zelf ‘politieker’. Er werd van mij verwacht dat ik “zitdagen” ging houden. Liefst in een café, of in het huis van een plaatselijke politicus. Ze hadden voor mij een maandelijkse ronde voorzien. Iedere week had ik wel ergens in de rand van Brugge spreekuur. Er kwam geen kat, op één of twee uitzonderingen na. Pas toen ik de enige volksvertegenwoordiger van de Brugse SP werd, omdat de eerste op onze lijst naar de VLD was overgelopen, kreeg ik volk over de vloer. Aanvankelijk kreeg ik de hulp van een oudgediende uit de kabinetten. De oude kabinetsmedewerker die mijn eerste dienstbetoondossiers verzorgde, moest wennen aan de gedachte dat er in het onderwijs geen benoemingen meer te regelen waren. De wereld was veranderd. Zoveel viel er niet meer te benoemen. Niet in het onderwijs, want dat was ondertussen geobjectiveerd. Nog even heb ik politieke benoemingen in de magistratuur meegemaakt, maar ook daar werd snel een einde aan gemaakt. De vraag naar een tussenkomst in de toekenning van sociale woningen is sterk gedaald toen onder Norbert De Batselier de rangregeling wettelijk werd vastgelegd. Er valt steeds minder te regelen en dat is maar goed ook. Als mensen werk komen vragen, verwittig ik in eerste instantie de plaatselijke Werkwinkel. Hebben ze problemen met hun huurhuis, dan is de Huurwinkel het beste adres. Omdat ze daar beter gediend worden dan ik ooit zou kunnen doen. Toch betekent het niet dat je 14
// de drie kenmerken van een politicus // dienstbaar
de mensen helemaal niet meer kunt helpen. Integendeel. Meer dan ooit lopen mensen verloren in een kluwen van rechten, plichten en duizend en één verschillende instanties. Vaak zijn mensen ten einde raad en weten ze niet meer waar naartoe. Als politicus kun je hen een luisterend oor bieden, vertellen welke rechten ze hebben, hen de weg wijzen naar de juiste instanties. Het dienstbetoon van vroeger bestaat niet meer. Een moderne versie blijft wel nodig. Want geloof me, soms zie je echte miserie. Mensen met schulden, in pijnlijke echtscheidingsprocedures, die geen woning meer kunnen huren, langdurig zieken… Soms grote problemen, soms kleine. Stemmen win je daar niet mee. Ook die tijd lijkt meer en meer voorbij. Het komt niet zelden voor dat we, wanneer we op huisbezoek gaan bij iemand die we ooit hebben kunnen helpen, een affiche van een andere partij aan het raam zien hangen. Je moet jezelf ook geen blaasjes wijs maken. Soms ben je al de vierde politicus of de vierde partij in het rijtje waar men is gaan aankloppen. Toch blijft het de moeite waard. Het blijft belangrijk om de mensen te helpen die nergens anders terechtkunnen. En om daar als politicus ook lessen uit te trekken. In feite zijn we in Vlaanderen al sterk geëvolueerd in de richting van de Noord-Europese landen waar politiek dienstbetoon veel minder voorkomt. Hoe meer er geobjectiveerd is, hoe meer sociale voorzieningen, hoe minder dienstbetoon er bestaat. En eigenlijk is dit een goed teken. Voor de vrijstelling van mijn legerdienst hoefde ik uiteindelijk niet langs bij de plaatselijke politicus. De – overigens socialistische – regels bestonden. Ze kennen en toepassen volstond. Er blijven nog genoeg problemen over waar je wel een rol kunt spelen. Denk maar aan de hulp die je kunt bieden bij het invullen van belastingaangiftes of het berekenen van pensioenen. Denk maar aan de hoge energie- of telefoonfacturen. Vaak weten consumenten niet wat hun // de drie kenmerken van een politicus // dienstbaar
15
rechten zijn en daar maken energieleveranciers of telecomoperatoren handig gebruik van. Het is dus aan de nieuwe politici om de mensen hierin bij te staan. Ik ben dan ook trots op een aantal collectieve acties die we op poten hebben gezet. Zoals Eerste Hulp Bij Facturen, waarbij Simon Bekaert, sp.a-fractieleider in Tielt, en ikzelf mensen helpen om hun facturen beter te begrijpen en hen te wijzen op de mogelijkheden die ze hebben om ze te contesteren of om van contract te veranderen. Of de groepsaankopen voor elektriciteit, gas, zonnepanelen en dakisolatie die ik samen met schepen Annick Lambrecht en daarna ook met Frank Vandevoorde, heb georganiseerd, waardoor we de prijs aanzienlijk hebben kunnen drukken. Ondertussen nemen de provinciebesturen dit sp.a-initiatief gretig over. En terecht. Ondanks de grote regels zal “het kleine helpen” altijd belangrijk blijven. Geen enkel systeem is onfeilbaar of heeft geen bijsturing nodig. De concrete problemen van de mensen kunnen je met de neus op de feiten drukken, inspiratie geven. Ze maken je duidelijk wat er moet veranderen. “In de politiek gaan” blijft dus belangrijk. Niet alleen om mensen te helpen die het zelf niet meer kunnen, maar ook om op hoger niveau de nodige zaken aan te pakken, te reglementeren. Op naar het parlement.
16
// de drie kenmerken van een politicus // dienstbaar
In iedere politieke inleiding over België leer je dat we een democratische rechtstaat zijn. Dit betekent dat de macht niet in handen is van één man, zeg maar de koning, maar verdeeld is over drie instanties. Er is niet één macht, er zijn er drie: de wetgevende, de uitvoerende en de rechterlijke macht. Anders uitgedrukt: parlement, regering en gerecht. Het toeval of geluk wil dat ik die drie werelden van binnenuit heb meegemaakt. Over het gerecht schreef ik eerder al drie boeken. Hier deel ik graag mijn impressies als parlementair en als minister.
// de brusselse // de driepolitiek kenmerken // parlementair van een politicus // toevalsklaar
17
Toen er eind 2007, na zes maanden van moeilijke onderhandelingen, eindelijk een nieuwe regering was gevormd, wandelde de kersverse minister van Landsverdediging met mij de zaal uit. Ik wenste hem proficiat. Hij daarentegen meende mij te moeten troosten met de gedachte “dat het voor hem ook ooit gedaan zou zijn”. Ik kon eerst niet volgen. In feite bedoelde hij dat “hij kon begrijpen dat dit wel de zwaarste tegenslag uit mijn leven moest zijn”. Zo had ik er op dat moment nog niet over nagedacht. Ik ben er immers altijd al van uitgegaan dat het ministerschap iets tijdelijks was. Ik ben in de politiek gestapt omdat ik parlementair wou worden. Minister zijn was een tijdelijke promotie. Een fantastische ervaring, maar mijn hart ligt bij het parlement. Het sluit het best aan bij mijn andere passie: advocaat zijn. Beiden gaan in essentie over één ding: het verdedigen van mensen. Als advocaat verdedig je de kleine man tegen de grote machine die het gerecht kan zijn. Als parlementair verdedig je niet één man maar alle mensen. Daar gaat het bij mij toch altijd om. De hoedanigheid waarin ik het kan doen is van geen belang, zolang ik het maar kan doen. Al helpt het natuurlijk wel als je minister bent. Hoe je het ook draait of keert, als minister kun je meer verwezenlijken. Je kunt duidelijk je stempel drukken op het beleid en wetten doordrukken. Je hebt een ganse ploeg en een administratie ter beschikking die kan uitvoeren wat je anders in je eentje dient te realiseren. Dat betekent evenwel niet dat je als parlementair niets kunt doen. Integendeel. Als volksvertegenwoordiger heb je evengoed middelen in handen om er iets van te maken. Zo ben ik blij om als parlementair aan de basis te hebben gelegen van goede wetgeving. Ik denk met genoegen terug aan het Duinendecreet. Tijdens mijn eerste vier jaar in het parlement had ik nog een dubbel petje. Weinig mensen weten nog dat tot 1995 iedere volksvertegenwoordiger de ene week lid was van het Belgisch 18
// de brusselse politiek // parlementair
Parlement en de andere week van de Vlaamse Raad. Het is in die periode dat we de duinen hebben beschermd, onder het motto “een duin is meer dan een hoop zand”. Het was het parlement dat de minister ertoe heeft gedwongen werk te maken van een beschermingszone aan de kust. Als lid van de Kamercommissie Justitie nam ik ook deel aan een studiereis naar Amerika. We bezochten er verschillende gevangenissen. Tien dagen lang hadden we intensief contact met verschillende collega’s van verschillende strekkingen en talen. Met resultaat. Want dankzij de toen zorgvuldige opgebouwde relaties hebben we nadien mooie wetten kunnen maken. Denk maar aan de wet rond stalking, een wetsvoorstel waarvoor mijn SP-collega Ronny Cuyt zwaar had gelobbyd. Ook de wettelijke regeling voor samenwonenden dateert uit die tijd. De regering kon toekijken, we deden alles zelf. En op diverse terreinen. Van rechten voor kleine aandeelhouders, over hogere eisen om notaris te worden, tot een beter tuchtrecht voor magistraten. Ook de politiehervorming was een initiatief van het parlement. De parlementaire onderzoekscommissie Dutroux had de druk opgevoerd. De regering moest wel volgen. Als parlementslid kun je wel degelijk je stempel drukken op het beleid. Je hoeft je niet te beperken tot het louter stemmen van wat de regering je voorschotelt. Al moet je je dan wel de rituelen, spelregels en gebruiken eigen maken. In België betekent het vooral leren vergaderen. Vergaderen, vergaderen, vergaderen. Mijn eerste stappen in het parlement deden mij denken aan mijn eerste stappen in de rechtbank. Dat is ondertussen geleden van 1982. Toen ging een vreemde wereld voor mij open. De rechtbank bevond zich waar nu de stadsadministratie gevestigd is. Veel plaats was er niet. Het wemelde er van de zwartrokken, advocaten in toga. Ze stonden te wachten tot hun zaak voorkwam. Alle zaken werden immers om negen uur opgeroepen maar soms pas om half twaalf // de brusselse politiek // parlementair
19
behandeld. De drukst bezette advocaat liep met een zware boekentas van de ene zaal naar de andere. Voor de rechter werd er zwaar gediscussieerd, in de wandelgang vriendelijk gekeuveld. Voor een buitenstaander lijken dit vreemde rituelen, maar na een paar jaar kijkt niemand er nog van op. Terug naar de nieuwe wereld van eind 1991. Naar mijn eerste stappen in het parlement en mijn eerste confrontatie met de daar gangbare rituelen. Op de rechtbank word je rondgeleid door je stagemeester. In het parlement ben je vooral op jezelf aangewezen. Je wordt wel een beetje geholpen maar niet veel. Leren doe je er vooral door rond te kijken. Sommigen doen eerst ervaring op in de gemeenteraad of de provincieraad. Voor mij was het direct het parlement. En onmiddellijk met de nodige media-aandacht. Vier camera’s schoten beelden van de eerste intrede in een commissie. Ze waren er niet voor mij, wel omwille van de discussie omtrent de pas verkozen gevangene, Jean-Pierre Van Rossem. Eén van de vele charmes van het Belgisch Parlement is de tweetaligheid. Overal is er vertaling voorzien. Meestal zijn het de Franstaligen die er gebruik van maken. Nederlandstaligen spreken meestal in het Nederlands maar luisteren wel naar het Frans. Permanent vertalen heeft zo zijn gevolgen. Een mop of een reactie komt met wat vertraging. Als iemand een mop vertelt, lachen altijd eerst de collega’s van dezelfde taalrol en later pas de anderen. Wanneer een commissie nood heeft aan deskundigen moeten er altijd onmiddellijk twee worden aangesteld, een Nederlandstalige en een Franstalige. Soms zelfs vier, want we moeten uiteraard rekening houden met het historische onderscheid tussen ‘vrijzinnigen’ en ‘katholieken’. Terug naar de vertaling. Nog een neveneffect van de tweetaligheid is dat er tijdens een vergadering doorgaans niet gewoon met elkaar wordt gesproken. Iedereen houdt een speech, de ene al wat langer dan de andere. Echt erg wordt het wanneer een parlementair een tekst voorleest die een medewerker voor hem heeft voorbereid. En niet zelden wordt er meer gesproken over 20
// de brusselse politiek // parlementair
de procedure om het voorstel te behandelen dan over het voorstel zelf. De meest ervaren parlementairen maken een korte voorbereiding van hun tussenkomst. Ik doe dit altijd in een klein notitieboekje dat ik altijd en overal bij me heb. Samen met de vele andere opmerkingen en ideeën die ik er in neerschrijf, helpen deze tussenkomsten vooral om te onthouden en te voorzien. Mijn collectief geheugen omvat ondertussen al een veertigtal boekjes in alle maten en gewichten. Ik vind er notities in terug die me helpen te herinneren of verbanden te leggen. Het blijft boeiend om standpunten van collega’s maanden later na te lezen. Raar hoe meningen na verloop van tijd kunnen veranderen. Je plaatst ze best in hun historische context. Door notities bij te houden heb ik geleerd niet alleen de vraag te stellen waarom iemand zus of zo zegt, maar vooral waarom hij dat op dat moment doet. Voor mij zijn deze boekjes onmisbaar om tot een politiek akkoord te komen. Want dat is toch de grootste doelstelling van een politicus: dingen realiseren. En om dat te doen moet je tot een akkoord kunnen komen, de ander begrijpen en gemeenschappelijke raakvlakken zoeken. Compromissen en akkoorden worden eerst in de commissies gemaakt. Iedere tekst wordt eerst in de commissie behandeld, pas daarna in de plenaire vergadering waar alle leden van de Kamer aanwezig zijn. In het halfrond – zo noemt de plenaire zaal – heeft iedereen een plaats met naambord. Om de stemming beter te controleren. Ook in een commissiezaal gaat men ‘spontaan’ bij de partijcollega’s zitten. Zelfs in de koffiezaal is er een soort informele indeling. Iedere partij heeft er een hoek of tafel. De ruimte is echter steeds minder in verhouding met de grootte van de partijen. De drie traditionele partijen hebben veel plaats. Maar ook hier duwen de nieuwe partijen de andere geleidelijk in een hoekje. In de koffiekamer is er voer voor menig sociologische studie. Nu zie je veel partijleden bij andere partijen keuvelen. Alsof ook hier het veranderen van partij al lang geen probleem meer is. // de brusselse politiek // parlementair
21
In het parlement werk je inderdaad in groep. Iedere donderdagvoormiddag vergaderen de parlementairen per partij. In deze fractievergadering wordt de plenaire zitting van de donderdagnamiddag voorbereid en wordt er overlegd wat iedereen de afgelopen week in zijn commissie heeft gedaan of de volgende week zinnens is te doen. Ieder parlementslid volgt voor zijn partij immers een thema op. Het is dus druk op donderdag in het parlementsgebouw. De andere dagen daarentegen kunnen best eenzaam zijn. Niet dat je niemand ziet, wel omdat je dan meer op jezelf bent aangewezen om je job in te vullen. Er is niemand die zegt hoeveel uren je moet werken. Niemand tenzij de kiezer op verkiezingsdag. Als parlementair ben je als het ware een kleine zelfstandige. “Nu zijt ge onschendbaar.” Dat zei mijn vader toen ik verkozen werd. Hij was iemand die vaak op de baan was en veel snelheidsovertredingen opliep. Hij was altijd gehaast. Hij ging ervan uit dat zijn zoon van boetes geen last meer zou hebben nu hij een P-nummerplaat had. Niets was minder waar, probeerde ik hem uit te leggen. Eigenlijk kregen parlementariërs hogere boetes omdat ze, net zoals rechters, een voorbeeldfunctie moesten vervullen. Het was wel zo dat de politie meer papierwerk had als een parlementair op de bon werd gezet. Voor parlementairen geldt er een bijzonder regime. Je geniet een zekere onschendbaarheid. Alleen betekent het niet wat vele mensen denken dat het is. Ook als je met een P-nummerplaat rijdt, moet je boetes betalen. Met die P-nummerplaat heb ik overigens maar één week rondgereden. Ik kreeg te veel opmerkingen. Andere bestuurders flikkerden met hun lichten en claxonneerden bij iedere beweging die ook maar enigszins op een verkeersovertreding leek. Vooral na de verkiezingen van november 1991 was het erg. Nu zal het allicht beter meevallen. In ieder geval, ik doe het niet meer. Als voetganger blijf ik ook altijd voor het rood licht staan. In Brussel sta ik daar vaak alleen te wachten op groen licht terwijl alle andere voetgangers 22
// de brusselse politiek // parlementair
rustig oversteken. “Ah, je stopt toch voor het rood licht”, kreeg ik ooit te horen. Als politicus moet je voorbeeldig zijn. Mensen letten daar ook echt op. Terecht. Iedereen moet zich aan de wet houden. Ook de wetgever. De nar van de koning. Bij het ontstaan van onze parlementaire democratie in de negentiende eeuw, was ervoor gezorgd dat wie verkozen werd tot Kamerlid of senator onschendbaarheid kreeg. Dit betekende dat het gerecht hen niet kon vervolgen zodat ze hun taak als wetgever en controleur van de uitvoerende macht ongehinderd konden uitoefenen. Het betekende ook dat parlementairen niet op hun parlementaire wedde werden belast want dan zouden fiscale controleurs hen in opdracht van de regering kunnen lastigvallen. Dat is nu niet meer denkbaar. Die regels dateren uit een tijd waarin de koning zijn volk via belastingen of via de rechtbank aan zijn wil probeerde te onderwerpen. In 1991 waren we toch al twee eeuwen verwijderd van zo’n koninkrijk. Regels die er toen ooit met reden waren gekomen, bleken bijna tweehonderd jaar later de oorzaak van te veel misbruiken. Rechters, procureurs en controleurs waren al lang geen dienstknechten van de koning meer. Het was deze keer niet de koning die de regels aan zijn laars lapte, wel de verkozenen van het volk zelf. De democratie was zodanig vergleden dat iemand als Van Rossem bij wijze van spreken een grap met de democratie kon uithalen. Wijlen Frank Van Acker zei me dat hij de doorbraak van het Vlaams Blok – 24 november 1991 werd Zwarte Zondag genoemd – uiteindelijk minder erg vond dan de kleine doorbraak van de lijst Van Rossem. Volgens hem zou er in Vlaanderen altijd een groep mensen zijn die vanuit de Vlaamse gedachte opteerde voor een radicale afkeer van België. Al bij al blijft dit een politieke keuze. Waar Van Rossem voor stond, vond hij pas echt ondermijnend. Het // de brusselse politiek // parlementair
23
signaal dat Van Rossem wilde geven was dat het eigenlijk niets uitmaakte, dat politiek iets triviaals, iets onbelangrijks was. Het schokte Van Acker dat iemand met zo’n onverantwoordelijke faam als Van Rossem in het parlement zot kon komen doen. Jarenlang was er voor het kiesrecht gevochten, nu werd er mee gespeeld. Met de komst van Van Rossem kwam er in ieder geval ook een extra uitdaging bij. Wat moest men aanvangen met iemand die ‘onschendbaar’ werd terwijl hij nog in voorhechtenis opgesloten zat in de gevangenis. Qua kaakslag aan de politiek kon het wel tellen. De boodschap van de burger was duidelijk: aangezien alle politici oplichters zijn, waarom dan niet onmiddellijk kiezen voor een oplichter? Op het moment dat Van Rossem verkozen werd, liep er een gerechtelijk onderzoek naar zijn beleggingen. Zijn zogenaamde “moneytron” bleek een groots opgezet, ordinair oplichtingssysteem waarvan vooral zeer rijke burgers met veel zwart geld slachtoffer waren geworden. Ook ‘serieuze’ mensen en bedrijven hadden hem geld toevertrouwd. Deftige heren hadden hem een deftig aureool gegeven. Plots stortte het kaartenhuis in elkaar. Van Rossem kon het geld niet meer terugstorten. Ondertussen was hij er wel in geslaagd om, drijvend op zijn publiek succes, een nieuwe partij op te richten. Of beter gezegd, zijn naam stond voor een eigen partij. Het parlement gaf Van Rossem uiteindelijk groen licht. Maar deze zaak was nog maar een voorproefje, zo zou later blijken. Het feit dat mensen hadden gekozen voor een vermeende oplichter wees ook op het feit dat men niet hoog opliep met politici. Er was ook wel iets voor te zeggen. Er was een sluipend gif in de politieke moraal gekropen. En dat gif was geld. Jarenlang waren politieke campagnes gevoerd die steeds meer geld kostten. Geld dat politieke partijen niet hadden. Voor de financiering werd daarom naar rijke mensen en grote bedrijven gekeken die wel wilden geven om daarna 24
// de brusselse politiek // parlementair
ook te krijgen. Gegoede personen gaven geld aan partijen die ze graag aan de macht wilden hebben, omdat ze een beleid zouden voeren dat hen genegen was. Maar de verleiding werd groot om geld te geven in ruil voor concrete dossiers. In ruil voor bestellingen, van helikopters bijvoorbeeld. Ministers vervolgd. In juli 1991 werd politiek kopstuk André Cools vermoord. Onderzoeksrechter Ancia vond niet onmiddellijk de moordenaars maar ontdekte wel een vreemde partijfinanciering. De werking van de kabinetten werd onder de loep genomen. Al snel werd de link gelegd tussen allerlei gunsten en donaties van bepaalde bedrijven en bestellingen door de overheid bij diezelfde bedrijven. De onschendbaarheid van bepaalde ministers kwam ter discussie te staan. Om deze op te heffen was de procedure nog zwaarder dan bij een gewone parlementair. Hiervoor moest een bijzondere commissie worden opgericht die het eerste onderzoek voerde. Ministers werden onder veel media-aandacht opgeroepen om achter gesloten deuren uitleg te geven. Daarna volgde nog een debat over de onschendbaarheid voor het ganse parlement. Onterecht werd de indruk gewekt dat een minister daar reeds voor de rechtbank moest verschijnen. Dat daar zijn proces werd gemaakt, terwijl het in essentie enkel ging over de vraag of zijn onschendbaarheid al dan niet moest worden opgeheven. In ieder geval, voor het grote publiek waren die politici al veroordeeld. Aangezien ik strafpleiter was, werd ik door mijn partij aangeduid als één van de twee leden die de SP voor die commissies kon afvaardigen. Vanaf januari 1994 ben ik van dichtbij getuige geweest van een tiental dergelijke “vervolgingscommissies”. Wellicht heb ik de twijfelachtige eer de parlementair te zijn met de meeste vervolgingscommissies op zijn teller. Het waren stuk voor stuk spannende momenten. Collega’s moesten plots over andere collega’s oordelen, // de brusselse politiek // parlementair
25
en dat oordeel had verstrekkende gevolgen. Ieder woord in deze beslissingen was belangrijk. Want woorden zetten de toon. De dossiers waren vertrouwelijk en de journalisten waren op jacht. Sommigen, zoals Johny Vansevenant van de VRT-radio, waren specialist in het ‘ontdekken’ van de inhoud van een dossier en van vergaderingen achter gesloten deuren. Toen ik ‘s nachts vanuit Brussel vertrok, hoorde ik op de radio dat er nog niets bekend was, maar toen ik Brugge binnenreed, hoorde ik op dezelfde radio een nauwkeurig verslag van hetgeen tijdens de vergadering was gezegd. Later zou blijken dat dit nog maar een voorsmaakje was van wat later de gangbare manier van werken zou worden: vergaderen en beslissen voor het oog van de camera. Tegenwoordig volgen mensen de debatten rechtstreeks op tv of via het internet. Het gebeurt dat ik middenin een vergadering per mail een tip of een opmerking krijg over iets wat ik vijf minuten eerder heb gezegd. In ieder geval, niemand durfde midden de jaren negentig van vorige eeuw nog te ontkennen dat de spelregels van de politiek dringend aan herziening toe waren. Jaren voordien hadden figuren als Luc D’hoore en Frank Vandenbroucke erop aangedrongen werk te maken van een wettelijke regeling voor de financiering van politieke partijen en politieke campagnes. De vele commissies die ministers en parlementairen naar de strafrechtbank moesten verwijzen, overtuigden het parlement dat het zo niet verder kon. Nieuwe spelregels. In de eerste plaats was het voor iedereen duidelijk dat zoiets als een parlementaire onschendbaarheid niet langer houdbaar was. Die zogenaamde onschendbaarheid was tot een grote schendbaarheid verworden. Alles eerst in stilte onderzoeken was niet mogelijk. Het volstond dat iemand een eenvoudige klacht indiende opdat de zware procedure in het parlement werd opgestart. Sinds de hervorming kan het gerecht nu eerst een onderzoek voeren en enkel op 26
// de brusselse politiek // parlementair
het einde moet het parlement oordelen of de betrokkene naar een rechtbank moet worden verwezen dan wel of er sprake is van politieke sabotage van de geviseerde politicus. Het blijft wel zo dat wanneer een politicus voor een zware overtreding naar de politierechtbank moet, de procureurgeneraal eerst toelating vraagt aan de Kamer. De praktijk leert dat de toelating meestal vlot wordt verleend, zonder veel omhaal en zonder gevaar op publieke veroordeling. En ondertussen worden volksvertegenwoordigers ook fiscaal gecontroleerd. Vele parlementairen kunnen getuigen dat de fiscale controle grondig gebeurt. Wat wel eigenaardig is, is dat het systeem waarbij partijen via de overheid worden gefinancierd nu heel wat kritiek krijgt te verduren terwijl het na 1995 werd ingevoerd om corruptie geen kans te geven. Vandaag lijkt men moeilijk te aanvaarden dat partijen ‘leven’ van belastinggeld. De waarheid is dat die subsidiering werd ingevoerd om te vermijden dat partijen en politici afhankelijk zouden zijn van privéfinanciering. Er moest worden voorkomen dat politieke partijen enkel bij de gratie van grote bedrijven of rijke mensen campagne konden voeren en makkelijk ten prooi vielen aan omkoping. De giften van personen moeten worden aangegeven en zijn beperkt in bedrag. Als vandaag blijkt dat een bedrijf een partij geld heeft toegestopt dan is dat strafbaar. Corruptie hoeft in deze niet meer te worden bewezen. Het feit dat er geld is gegeven volstaat. Ook aan de uitgavenzijde werd ingegrepen. Per verkiezing, per persoon is bepaald hoeveel geld mag worden besteed. Het motief om zich te laten omkopen is bij deze helemaal verdwenen. Transparantie is het codewoord. Parlementaire controle. Ik ben lid geworden van de wetgevende macht maar heb in die functie vooral mijn wantrouwen tegen macht kunnen botvieren. De vele onderzoekscommissies waarvan ik lid ben geweest, vormen voor mij het absolute hoogtepunt van // de brusselse politiek // parlementair
27
mijn parlementaire carrière. De eerste was de commissie Mensenhandel die het bestaan van circuits van mensenhandel in België blootlegde. Op basis hiervan hebben we de strafwetgeving over mensenhandel kunnen opstellen en sindsdien is de bestrijding van mensenhandel een absolute prioriteit gebleven. Daarna volgden de tweede onderzoekscommissie Bende van Nijvel en de commissie Dutroux. Van beide onderzoekscommissies was ik verslaggever. Vooral de ervaring als lid van de onderzoekscommissie Dutroux heeft een diepe indruk achtergelaten. In deze commissie werden de eerste contouren getekend van wat uiteindelijk in een diepgaande politiehervorming zou resulteren. De vroegere lokale politie, rijkswacht en gerechtelijke politie maken vandaag deel uit van één structuur. Zonder de druk van de publieke opinie, zonder de druk van de commissie Dutroux zou dit nooit gelukt zijn. Het enige spijtige aan de zaak is dat we de hervorming van het gerecht niet in dezelfde mate hebben kunnen doordrukken. Justitie blijft daarom nog altijd de zwakke schakel van de veiligheidsketen. Ook de onderzoekscommissie Fraude botste op de grenzen van ons verouderd gerechtelijk apparaat. Er valt te vrezen dat ook de aanbevelingen van deze commissie zullen worden uitgevoerd tot op het moment dat aan het gerecht wordt geraakt. Van zodra bij justitie wordt aangeklopt, botst de politiek op een muur. In de zogenaamde Fortis-affaire werd het conflict tussen justitie en politiek andermaal pijnlijk geïllustreerd. Waar niet omheen kon worden gekeken, was dat er vanuit regeringskringen, via procureurs die op de verschillende kabinetten werkten, minstens verdachte contacten waren geweest met collega-procureurs en -rechters die de Fortis-zaak moesten beslechten. De regering was betrokken partij en legde contacten die het verloop van de zaak konden beïnvloeden. Rechters aanvaardden dit niet. Andermaal was er een conflict tussen gerecht en politiek. De nood aan modernisering van een onafhankelijk gerecht werd zo nog maar eens duidelijk. 28
// de brusselse politiek // parlementair
Onderzoekscommissies of bijzondere commissies blijven interessante instrumenten om een bepaalde maatschappelijke toestand aan de kaak te stellen, de oorzaak ervan te achterhalen en er vooral de nodige lessen uit te trekken. De bijzondere commissie Seksueel Misbruik binnen de katholieke kerk had de verdienste het probleem van seksueel misbruik binnen instellingen waar gezag uitgeoefend wordt, te erkennen en de nodige inzichten te leveren om dit misbruik beter te bestrijden. Voor slachtoffers van verjaarde feiten is er – onder druk en controle van de commissie – een arbitragesysteem opgericht. Er wordt niet meer smalend gelachen met uitspraken als “kom eens naar mijn kamer”. Integendeel. Parlementaire onderzoekscommissies zijn voor mij de politiek zoals ik die het liefst beoefen. Deze commissiewerkzaamheden sluiten naadloos aan bij mijn wantrouwen tegen alle vormen van machtsmisbruik. Het is die verontwaardiging die mij al twintig jaar drijft. Al moet ik toegeven dat ook ik niet afkerig sta tegenover macht. Macht geeft je de instrumenten die je nodig hebt om zaken door te drukken, projecten te realiseren. Als minister heb ik geprobeerd die macht goed te gebruiken.
De eedaflegging is om drie uur.
// de driepolitiek kenmerken van een politicus // toevalsklaar // de brusselse // minister
29
“De eedaflegging is om drie uur.” Dit was zowat de enige uitleg die ik kreeg toen ik Vlaams minister werd. In het Vlaams Parlement was alles nieuw voor me. Ik was er nog nooit geweest. Ook niet bij de opening. Ik ben geen fan van openingen of plechtigheden. Naar plechtigheden ga ik enkel als spreker of om een lint door te knippen. Het oude – sorry – Belgisch Parlement, dát was mijn vertrouwde terrein. De jaren voordien had ik er ettelijke uren doorgebracht, nooit in het gebouw ernaast waar het Vlaams Parlement zetelde. In 1999 was ik pas opnieuw verkozen als Belgisch Kamerlid. Ik was zelfs de nieuwe fractieleider. Voor één week. Daarna werd ik ‘plots’ minister in Vlaanderen. Ondertussen was het Vlaams Parlement een andere wereld geworden. Tot 1995 was het zo dat iedere parlementair om de week Vlaams parlementair was. Alles gebeurde in hetzelfde gebouw. De ene week vormden we het Belgisch Parlement, de andere week het Vlaams Parlement. Een heel schizofrene situatie. Daarom werd er in 1995 besloten om hier een eind aan te maken: ofwel was je verkozen als Belgisch parlementair, ofwel als Vlaams parlementair. Een jaar later kreeg het Vlaams Parlement ook zijn eigen stek. Op 16 maart 1996 werd het nieuwe Vlaamse parlementsgebouw plechtig geopend en vergaderde het Vlaams Parlement voor het eerst in haar eigen halfrond. In ieder geval, in dat nieuwe gebouw was ik – door omstandigheden – nooit geweest. De zetels, de micro’s, de meubels… alles was nieuw, moderner. Uiterlijk deed het mij meer denken aan het Nederlandse parlement dan aan het Belgische. Al snel zou blijken dat het ook inhoudelijk eerder tegen de Nederlandse stijl aanleunde. Veel zakelijker. Saaier, zouden sommigen zelfs durven zeggen. Het Vlaams Parlement heeft veel meer dan het Belgisch Parlement de neiging om alles te willen regelen, terwijl het Belgisch 30
// de brusselse politiek // minister
Parlement vaker het toneel is van bij momenten heftige politieke debatten. Vlaanderen heeft meer dan het federale niveau de drang om alles in detail, en bij voorkeur in een wet, te regelen. Met als gevolg dat de politieke spankracht in het Vlaams Parlement verdwenen is. Was regeringsdeelname voor de SP in 1999 een verrassing, dan zeker voor mij. De verkiezingsnederlaag in 1999 was immers even groot als die in 2007. Zeer groot dus. De SP zakte naar het niveau van een partij van 15 procent. Gewoonlijk zou dat een oppositiekuur betekenen. Maar kort na de verkiezingen werd snel duidelijk dat de oude CVP (nu CD&V) een nog grotere nederlaag had geleden. Voor het eerst was het mathematisch mogelijk om een regering op poten te zetten zonder de CVP en haar zusterpartij in Wallonië. Er was een nieuw momentum aangebroken. Een nieuwe wind stak op. De liberalen, socialisten en ecologisten vonden elkaar op tal van punten. Een maand na de verkiezingen was de paars-groene regering een feit. Bij de samenstelling van de federale en de Vlaamse regering was er plots een plaatsje voor mij gereserveerd. Ik zou minister worden in de Vlaamse regering. Een totale verrassing. Ik hield me immers vooral bezig met justitie, wat een federale materie is. Luc Huyse, mijn voormalige professor sociologie, had ooit gezegd dat parlementsleden die zich door hun parlementaire werk wisten te onderscheiden, meestal werden opgenomen in een regering. Zo voorspelde hij in de krant wie van de leden van de onderzoekscommissie Dutroux ooit nog minister zou worden. Nooit gedacht dat het zo zou lopen, anderen dachten daar blijkbaar anders over. Op een zondagnamiddag werd ik – zittend in de duinen – opgebeld. Of ik ’s avonds aanwezig kon zijn op een bijzondere vergadering van de Vlaamse fractie. Aan hen zou worden voorgesteld om mij en Steve Stevaert voor te dragen als de Vlaamse ministers van de SP. Net voordat ik // de brusselse politiek // minister
31
in Brussel uit de wagen stapte, hoorde ik nog in het nieuws van eenentwintig uur een andere naam circuleren als “bijna zeker SP-minister”. De politieke journalisten hadden verkeerd gegokt. Het was toen al duidelijk dat de SP de minister voor Werkgelegenheid en Toerisme zou leveren en dat waren twee thema’s die helemaal niet aan mij deden denken. Uiteraard was ik ontzettend blij met de aangeboden kans. Dit zou ik niet laten liggen. Al moet ik toegeven dat ik toch met enige spijt het vertrouwde terrein van justitie verliet. Minister worden, het overvalt je. En veel tijd om te bekomen is er niet. Pas dan begint de sneeuwbal echt te rollen. Een kabinet. Na de eedaflegging in het Vlaams Parlement was er een eerste regeringsvergadering in het officiële gebouw van de Vlaamse regering op het Martelarenplein. Iedere minister kreeg er drie dikke gele ringmappen met informatie over zijn of haar statuut. Zoals alles is ook het bestaan van een minister in Vlaanderen volledig gereglementeerd. Kennelijk waren er drie ringmappen voor nodig. Ik sleurde ze samen met mijn boekentas op de trein mee naar huis. ’s Anderdaags vernam ik dat er in het gebouw naast het regeringsgebouw iemand op me zat te wachten om mij de sleutels van de ministeriële wagen te bezorgen. Nu moest ik enkel nog een chauffeur zien te vinden. Mijn keuze was snel gemaakt. Tijdens de verkiezingscampagne hadden we bij wijze van grap nog lopen fantaseren. Zoals iedere campagne gingen we ook deze keer van huis tot huis. Huisbezoeken kunnen lang duren, moet je weten. Het zijn lange dagen en er wordt nogal wat afgelachen onderweg. Zo hadden we lopen fantaseren hoe ik het als minister zou doen. Met één van mijn meest actieve militanten, Johan Derre, had ik toen eerder bij wijze van grap afgesproken dat hij mijn chauffeur mocht zijn als ik ooit minister zou worden. Groot was zijn verbazing toen ik enkele weken 32
// de brusselse politiek // minister
later effectief aan zijn deur stond met de vraag of hij echt mijn chauffeur wou zijn. Het werd het begin van acht jaar rondrijden in Vlaanderen. Het moet voor hem wellicht eenzaam zijn geweest want veel praten deed ik niet. De auto werd langzamerhand mijn belangrijkste kantoor. Er stonden altijd dossiers op de zetel naast mij. In de wagen stappen stond voor mij gelijk aan lezen en controleren van dossiers, viseren en delegeren. Ik ben overal geweest maar nergens ken ik de weg. Een wagen met chauffeur, dat verliep vlot. Nu nog een kabinet. Ook dat bleek niet erg moeilijk. De SP had al verschillende keren de minister van Werk geleverd. Een oude rot in het vak werd mijn kabinetschef. Fons Leroy, vandaag gedelegeerd bestuurder van de VDAB was met mij aan zijn zevende minister toe. Een kabinet is een dichte kring van medewerkers die in naam van de minister de contacten leggen met de buitenwereld, dossiers voorbereiden en je adviseren. In zekere zin word je als minister door je medewerkers afgeschermd. Sommigen durven daarin nogal eens te overdrijven. Zo herinner ik me dat ik niet van mijn eerste receptie heb kunnen genieten omdat een medewerkster me razendsnel door de zaal de auto in duwde. Ze dacht dat bescherming en afscherming tot haar taak behoorde. Alsof het gevaarlijk zou zijn een minister tussen de mensen te laten komen. Ik heb haar dus moeten overtuigen dat een minister ook maar een mens is. Een gewone mens. En misschien overdreef ik een beetje in mijn nonchalance. Tijdens een bezoek aan een collega-minister in Nederland, sprak deze niet mij maar mijn chauffeur aan als minister. We moeten er natuurlijk ook niet flauw over doen, minister zijn is uiteraard niet niets. Als minister krijg je de hefbomen in handen om op het terrein ook effectief dingen te veranderen. Ook voor je eigen streek. Ik ben blij als minister van Werk en Toerisme op verschillende vlakken het verschil te hebben kunnen maken. Maar minister zijn is per definitie tijdelijk. En mijn ambtstermijn in de Vlaamse regering // de brusselse politiek // minister
33
liep af in 2004. Daarna werd ik minister van Mobiliteit in de federale regering. Mobiliteit. Het eerste wat me opviel bij mijn “terugkeer” naar het Belgische niveau in 2004 was dat alles een beetje versleten was. Het gebouw van de Wetstraat 16 was al jaren in herstel. Het dak lekte. De nagelnieuwe ministerzaal zou ik nog net één keer meemaken in 2007 omdat de volgende regering maar niet samengesteld geraakte. Als nieuwe minister van Mobiliteit kreeg ik meteen een delicaat dossier op mijn bord: het zogenaamde Spreidingsplan. Tot dan toe had ik het ingewikkelde dossier enkel op afstand gevolgd. De onderhandelingen tussen de Belgische, Brusselse en Vlaamse regering over het overvliegen van vliegtuigen, en vooral het lawaai dat ze daar ‘s nachts bij maken, beheersten al een tijdje de actualiteit. Mijn voorganger Bert Anciaux had een nieuw vliegplan uitgewerkt, het Spreidingsplan, maar de Franstaligen hadden zich daar nooit echt bij neergelegd. Mijn taak: het plan handhaven, zo niet nog verbeteren voor de Vlamingen in de Brusselse rand. Ik heb er leren onderhandelen op het scherp van de snee tussen Franstaligen, Franstalige Brusselaars, Nederlandstaligen en Nederlandstalige Brusselaars. Het bleek een voorsmaakje te zijn van de moeilijke communautaire gesprekken van 2007 tot 2011. Het Spreidingsplan was als het ware een laboratorium op microniveau voor wat later op macroniveau tijdens de regeringsonderhandelingen naar boven zou komen. Gelukkig waren er ook nog andere dossiers. Alhoewel. Ook hier kreeg ik een kwalijke erfenis: de hoge verkeersboetes. Toch ben ik erin geslaagd deze te rationaliseren en enigszins te beperken door een “gevaar-logica” in het systeem te brengen. Hoe groter het gevaar, hoe hoger de boete, hoe kleiner het gevaar, hoe lager de boete. Logisch toch. Maar 34
// de brusselse politiek // minister
het kwaad was al geschied. Wie een verkeersboete had gekregen, zou niet meer op mij stemmen. Dat bekende een oude schoolkameraad van me onlangs nog. Hij had niet meer voor mij gestemd omdat hij een verkeersboete in de bus had gekregen. Zucht. Een beter gevoel heb ik overgehouden aan de algemene invoering van zones 30 aan de schoolpoorten. Ook aan de invoering van de verkeersveiligheidsbarometer. Het lijkt haast niet te geloven, maar toen ik minister van Verkeer werd, waren de meest recente ongevallencijfers al drie jaar oud. Daar kon je toch geen beleid op baseren. Na veel overleg met politie en parket kwamen we tot een snel registratiesysteem dat ons toeliet te werken met de ongevallencijfers van twee maanden geleden. Op die manier konden we korter op de bal spelen, alle evoluties op de voet volgen, en onmiddellijk ingrijpen waar nodig. Ik kreeg ook behoorlijk wat weerwerk van de sterke sector van de autorijscholen. Vroeger waren mensen zo goed als verplicht om langs de kassa van de rijschool te passeren om een rijbewijs te behalen. Ik heb de regels omgedraaid. De vrije begeleiding moest meer kansen krijgen. Uit alles bleek dat hoe meer je kon oefenen, hoe beter je als chauffeur presteerde. Daarom hebben we de oefentijd voor het rijexamen opgetrokken tot drie jaar. En het aantal personen dat een leerling-bestuurder mag begeleiden werd vermeerderd. Niet enkel vader of moeder maar iedereen die al acht jaar een rijbewijs heeft. Wie toch een korte basisopleiding bij de rijschool wou volgen alvorens aan het oefenen te slaan, kon dat. Rijscholen werden verplicht om een minimumpakket aan te bieden. Vandaag is de rijopleiding goedkoper. Ik ben ervan overtuigd dat ze nog steeds even goed is, beter zelfs. Vanaf 2006 kreeg ik er de bevoegdheid “Noordzee” bij. Alles wat moest worden geregeld in Belgische wateren behoorde voortaan eveneens tot mijn takenpakket. We hebben gezorgd voor de eerste ruimtelijke ordening van // de brusselse politiek // minister
35
de Noordzee met duidelijke zones voor scheepvaart, voor natuurgebieden en voor windmolens. Ik ben bijzonder blij dat we de reglementering voor schepen geschikt voor estuaire vaart hebben kunnen aanpassen en zo eindelijk de ontsluiting van de haven van Zeebrugge via kustvaart hebben mogelijk gemaakt. Daarnaast hebben we het initiatief genomen om het zeerecht te moderniseren. Een titanenwerk van lange adem, maar o zo belangrijk voor de aantrekkelijkheid van België als zeenatie. Niemand blijft minister. Tijdens de Europese top zaten we met 27 ministers van Mobiliteit aan de onderhandelingstafel. Na drie jaar was ik één van de oudsten in dienst. Ik werd de ‘ancien’ van de groep. Om maar te zeggen hoe snel en vergankelijk het allemaal is. De carrières van ministers zijn kort, ook in het buitenland. In korte tijd moet je je stempel zien te drukken op het beleid. De administratie zorgt voor de continuïteit, politici voor de – hopelijk – verfrissende, veranderende beleidskeuzes. Niemand blijft minister voor het leven, ook ik niet. Als je eenmaal minister bent geweest, word je volgens een oude gewoonte altijd als minister aangesproken. Een gewoonte die amper wordt nageleefd. En dat is maar goed ook. De dag dat je minister wordt, bereid je best de dag na je aftreden voor. De tijd die je daartussen krijgt, gebruik je best zo goed mogelijk. Toegegeven, het is even slikken als je jouw opvolger-minister een initiatief ziet openen dat je zelf nog op poten hebt gezet. Het bezoekerscentrum beneden in het Brugse concertgebouw heb ik niet meer kunnen openen. Ik blijf trots dat ik het met veel trekken en sleuren heb gerealiseerd. Zo is het concertgebouw alweer een stukje betaalbaarder geworden voor de Bruggeling. Van je eigen goed gevoel moet je het hebben. Zeker als tegenstrevers de geschiedenis geweld aan36
// de brusselse politiek // minister
doen. Bij de beëindiging van de verbeteringswerken aan de oude vismijnsite in Zeebrugge die ik als voormalig minister van Toerisme nog had geforceerd, vond bestendig afgevaardigde Patrick Vangeluwe het zo grof dat hij van zijn eigen speech een rechtzetting in mijn voordeel maakte.
// de drie kenmerken van een politicus // minister
37
In dit deel komen we dichter bij huis. Als parlementair ben je veel in Brussel. Als minister ben je bezig in alle hoeken en kanten van Vlaanderen. Als nationaal politicus ben je veel buiten je eigen streek. Dit wil echter niet zeggen dat je je streek vergeet. Wat je in Brussel leert, kun je in Brugge gebruiken. Er zijn niet enkel de technieken, er is ook het regionaal beleid. Een politicus is niet veel thuis maar denkt toch veel aan zijn streek. Dit deel handelt over het luisteren naar mensen, het gepland werken voor een regio en vooral over samenwerken.
38
// de brugse politiek // van rode loper tot brugse bevraging
Zelfs in het parlement is het duidelijk dat iedere politicus een sterke band heeft met zijn of haar gemeente. De meeste collega-parlementairen zijn hun carrière gestart als gemeenteraadslid om pas later parlementslid te worden. Een gemeentelijk mandaat is dan ook de meest concrete, meest directe en vaak ook meest dankbare manier om aan politiek te doen. Nergens anders is de afstand tussen de burger en de politiek zo klein, de problemen zo concreet en de beslissingen zo snel zichtbaar. Pas in oktober 1994 werd ik verkozen als gemeenteraadslid. Onze lijsttrekker Fernand Bourdon, die in 1992 de overleden burgemeester Frank Van Acker had opgevolgd, voerde een klassieke campagne. Het kwam neer op een rondgang met de harmonie, een bijeenkomst waarop een promofilmpje werd gedraaid, een speech en enkele advertenties in de krant. Dat was het. Niet meer dan dat. Individuele kandidaten konden wel nog kaartjes uitdelen of brieven schrijven aan hun kennissen, meer werd er niet van verwacht. Meer kon je ook niet doen. Zelf had ik gelukkig wat naambekendheid gekregen door de campagne voor de Europese verkiezingen zes maanden eerder. In ieder geval, mijn verkiezingsuitslag in oktober 1994 was blijkbaar van die aard om mij te vragen om schepen te worden. Toen wou ik dat nog niet. Ik wou mij nog even volledig op Brussel concentreren en mijn stad daar verdedigen. Ik was wel blij dat ik een plaatsje in de gemeenteraad kreeg. Zo voelde ik mij dichter bij de mensen en kon ik beter inschatten wat voor mijn eigen streek moest worden beslist in Brussel. Ondertussen was duidelijk geworden dat campagne voeren ook op een andere manier kon. Op een aantal andere plaatsen werden mensen niet meer opgeroepen om naar een meeting te komen, men ging zelf naar de mensen toe. Van deur tot deur. Ik was meteen verkocht. Het zou niet lang duren vooraleer ik deze methode zelf kon uittesten want in februari 1995 kondigde eerste minister Dehaene nieuwe nationale verkiezingen aan. Voor die campagne kreeg ik als // de brugse politiek // van rode loper tot brugse bevraging
39
nieuwe lijsttrekker de volle verantwoordelijkheid. Ik besloot het systeem van de huisbezoeken meteen uit te testen. De twee volgende maanden heb ik, samen met vele militanten, alle adressen in het toenmalige arrondissement afgelopen. Echt alle adressen. Ik liep de zolen van mijn schoenen. Het resultaat mocht er zijn. Het was vermoeiend maar de moeite. Deze ervaring was zo mooi dat we toen in Brugge onmiddellijk hebben besloten om dit ook na de verkiezingen verder te zetten. Straat per straat, deur per deur. In 1995 zijn we onder de noemer “Rode Loper” begonnen met maandelijkse huisbezoeken. Nog voor de VRT met haar succesprogramma met dezelfde naam van start ging, was de “Rode Loper” in Brugge al een feit. Al hadden onze “Rode Lopers” vaak meer iets van “Man bijt hond”, bijna letterlijk. De werkwijze was eenvoudig maar arbeidsintensief. Een paar dagen voordat we in een buurt zouden passeren, staken militanten op alle adressen een briefje in de bus met de aankondiging dat we op die zaterdagnamiddag zouden langskomen. De zaterdagnamiddag zelf gingen we met een groep van vijf à tien mensen op stap. Aanbellen, even wachten, een babbeltje slaan, vragen en opmerkingen noteren, en op naar de volgende deur. Het contact met de mensen is leerrijk, de blik op hun leven wanneer de voordeur opengaat soms confronterend. Na drie uur wandelen werd het bilan opgemaakt, alle individuele vragen en algemene opmerkingen opgelijst, en onmiddellijk gekeken waar we konden ingrijpen. Eén namiddag “Rode Loper” levert meer informatie en meer inzichten op dan één week dienstbetoon of één week studiewerk. Soms zie je echter ook de rare neveneffecten van goedbedoelde tussenkomsten. Een voorbeeld: ooit kwam ik in een wijk met huizen van eenzelfde sociale woonmaatschappij. Slechts één voortuintje was aangelegd. De rest wachtte hier al maanden op. Ik vroeg de buren hoe dat mogelijk was. “Dat zou jij toch moeten weten”, was het antwoord. “Het is jouw schuld.” Het bleek dat, nadat ik hierover een klacht 40
// de brugse politiek // van rode loper tot brugse bevraging
had ontvangen en hiervoor een brief had geschreven aan die sociale woonmaatschappij, ze enkel en alleen dat ene voortuintje onder handen hadden genomen en de rest niet. De buren dachten dat er sprake was van politieke “voortrekkerij”. Dat was helemaal niet het geval. Natuurlijk wilde ik dat alle voortuinen in orde kwamen en niet enkel van de mensen die op mij beroep hadden gedaan. De bedoeling van mijn schrijven was uiteraard om de situatie in de hele wijk aan te kaarten. Na die wandeling heb ik dat toch nog eens in duidelijkere bewoordingen gedaan. De opzet van onze “Rode Lopers” is niet zozeer om al wandelend aan dienstbetoon te doen. Het meest interessante aan onze huisbezoeken is de informatie die je er krijgt uit eerste hand. Rechtstreeks van de mensen zelf. Ze drukken je met je neus op de feiten. Een deur die opengaat vertelt veel meer dan de gevel waarachter ze verscholen zit. Het vertelt je onder meer hoe eenzaam sommige mensen zijn. Na enkele “deurgesprekken” kunnen we de sfeer van een wijk meestal al duidelijker definiëren. Je hebt “oudere” wijken met speelpleinen zonder kinderen en je hebt “jongere” wijken met kinderen zonder speelpleinen. Maar één constante blijft: alles begint en eindigt met het voetpad en de snelheid in de straat. Het is en blijft een oud zeer waar we op moeten blijven inzetten. Onze eerste acties rond zones 30 vinden dan ook hun oorsprong in onze “Rode Lopers”. Ondertussen is zone 30 een evidentie geworden, pakweg vijftien jaar geleden was het dat nog niet. Het illustreert de relevantie van dit soort huisbezoeken. Wat moet er gebeuren? Waar is er een speelplein nodig? Waar is rustiger verkeer nodig? Waar moet een boom worden geplant of verwijderd? Kortom, je ziet problemen en je zoekt oplossingen. Het beleid wordt concreter. Zestien jaar huisbezoeken in Brugge, het levert je heel wat opmerkingen en inzichten op. Maar vooraleer we een nieuw programma voor Brugge opstellen voor de volgende zes jaar, wilden we nog eens een balans opmaken. Daarom // de brugse politiek // van rode loper tot brugse bevraging
41
heeft sp.a Brugge in 2011 een Brugse Bevraging georganiseerd. Geheel volgens onze traditie wilden wij ook in de voorbereiding van de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 2012 de mening van de Bruggeling horen. Iedere Bruggeling kreeg drie algemene vragen gepresenteerd: waar erger je je het meest aan, wat vind je het beste aan het beleid, en wat zou je doen mocht je zelf burgemeester zijn. De Brugse Bevraging moest iedere inwoner van Brugge de kans geven om zijn opmerkingen en wensen kenbaar te maken. De antwoorden, gelijk gespreid over alle deelgemeenten, bevatten een schat aan informatie. Toen ze over de Brugse Bevraging hoorden, voorspelden andere sp.a-burgemeesters dat de burgers het vooral over verkeer zouden hebben. “Dat geef ik je op een blaadje”, zei een zeventigjarige burgemeester van een universiteitsstad. Hij had gelijk, maar niet volledig. Van de drie prioriteiten die de Bruggeling naar voren schuift, zijn er twee die te maken hebben met verkeer. Ten eerste valt het op dat alle inwoners, niet enkel die van de binnenstad, minder verkeer in het centrum willen. De Bruggeling wil rustig genieten van zijn eigen stad, met minder zwaar verkeer en autovrije momenten, zeker in de drukke winkelstraten. In tweede instantie blijven ook de files en de openstaande bruggen voor ergernis zorgen. De derde prioriteit die volgens de Bruggeling moet worden aangepakt is betaalbaar wonen. Voor de jongere generaties is een huis huren of kopen vaak niet meer mogelijk. In sommige wijken staat betaalbaar wonen zelfs met stip op één. Met de resultaten van de Brugse Bevraging kun je meteen aan het werk. En dat is nu juist wat de gemeentepolitiek zo aantrekkelijk maakt. Je hoort de verzuchtingen uit eerste hand en kunt onmiddellijk ingrijpen waar nodig. Dankzij de Brugse Bevraging en onze ervaringen met de huisbezoeken kunnen we ons programma zo goed mogelijk laten aansluiten bij de wensen van de mensen. Eigenlijk is de Brugse Bevraging op zich al een politieke stelling. 42
// de brugse politiek // van rode loper tot brugse bevraging
Gemeentepolitiek voer je op maat van je eigen bewoners. Iedere Brugse politicus moet in de eerste plaats luisteren naar de Bruggeling. Nu komt het erop aan die wensen en verzuchtingen tegemoet te komen met politieke voorstellen. Niet om iedereen gelijk te geven, wel om iedereen zijn rechtmatig deel te geven. Gemeentelijk beleid start op het voetpad, het eindigt niet op de drempel van het huis. Wij willen de bewoners dienen thuis en op straat. We zijn bezorgd om Brugge omwille van de Bruggelingen. Als we Brugge willen verbeteren dan is dit in de eerste plaats om het leven van de Bruggelingen te verbeteren. Ook als minister van Toerisme vond ik dat toeristische initiatieven in eerste instantie de bewoners ten goede moesten komen. Want waar het goed is om te leven, is het goed om op bezoek te gaan. Een schoon huis is leuk om in te wonen én trekt bezoekers aan. En er is nog meer ervaring die ik wil gebruiken voor Brugge. Zo is de kust door de vele investeringen en evenementen van het Kustactieplan op korte tijd opnieuw een stuk aantrekkelijker geworden. Het Kustactieplan zorgde voor nieuw leven aan de kust. Met een Brugs Actieplan wil ik ook aan Brugge een nieuw elan geven. Voor de Bruggelingen. Alle Bruggelingen.
// de brugse politiek // van kustactieplan tot brugs actieplan
43
Als je me vraagt welke ervaringen ik het best kan gebruiken voor het voeren van een nieuw Brugs beleid, dan zeg ik zonder twijfel mijn vijf jaren als Vlaams minister van Toerisme en Werkgelegenheid. Uiteraard tellen de jaren als federaal minister ook mee, maar het is toch anders. Als federaal minister sta je meer in de politieke vuurlinie en zorg je eerder voor algemene regels. Als Vlaams minister werk je aan concrete regionale dossiers. Wanneer gemeentebesturen bij een hogere overheid willen aankloppen, komen ze vooral met de Vlaamse regering in contact. Zo heb ik het ervaren.
“Zie je van Brugge…” Zoals eerder aangegeven, werd ik in 1999 minister van Toerisme. Voor velen een verrassing, want “wat had ik nu met toerisme te maken”. Ik antwoordde altijd: “Ja, maar ik ben van Brugge.” Dat begreep iedereen. Want Brugge is toerisme. Toerisme is Brugge. Mijn eerste dienstreis als minister was er één naar New York. Van Vlaanderen hadden ze daar nog nooit gehoord. Wel van Brugge, Brussel en België. In die volgorde. Extra reclame was niet nodig, Brugge verkoopt automatisch. Dat ondervond ik keer op keer. In 2002 was het de beurt aan België om voor zes maanden het voorzitterschap van de Europese Unie waar te nemen. Voor het eerst speelden ook de regionale ministers hier een rol. Vroeger was het zo dat alleen Belgische ministers het land konden vertegenwoordigen, maar sinds 2000 was er afgesproken dat wanneer er regionale bevoegdheden op 44
// de brugse politiek // van kustactieplan tot brugs actieplan
de agenda stonden de minister van Wallonië, Brussel of Vlaanderen voor België kon optreden. Dit betekende dat ik de bijeenkomst van alle Europese ministers van Toerisme mocht voorzitten. Ik koos voor een vergadering op 1 juli 2002, de allereerste dag van het Belgische voorzitterschap. Over de locatie was geen discussie mogelijk: Brugge natuurlijk. Op dergelijke vergaderingen zijn er altijd wel ministers die er zelf niet kunnen zijn. Ze laten zich dan vervangen door de top van hun administratie. In Brugge waren alle ministers aanwezig. Brugge wilden ze niet missen. Zo gebeurde het dat de aftrap van het Belgische voorzitterschap in Brugge werd gegeven, en niet in Gent zoals premier Verhofstadt had voorbereid. Op deze Europese vergadering werd de ”Princiepsverklaring van Brugge omtrent Toerisme voor Allen” goedgekeurd. Alle Europese leiders schaarden zich achter de doelstelling om toerisme toegankelijk te maken voor iedereen, in het bijzonder de bevolkingsgroepen die doorgaans niet de mogelijkheid hebben om op vakantie te gaan. Sindsdien steunt Toerisme Vlaanderen niet alleen allerlei toeristische investeringen, maar ook organisaties die zich inzetten om mensen die dit normaal gezien niet zouden kunnen toch een vakantie te geven. Ik ben er rotsvast van overtuigd dat toerisme iets is waar iedereen toegang tot moet hebben. Zonder dat het ten koste gaat van de kwaliteit. Ook dat was één van de speerpunten van mijn beleid als minister van Toerisme. Ik vond dat de kust, die symbool staat voor populair toerisme, best wat meer kwaliteit kon gebruiken. Minister van de Ku(n)st. Het waren vooral de volksvertegenwoordigers uit WestVlaanderen, en in het bijzonder die van de kust, die hadden aangedrongen op een volwaardige minister van Toerisme. Daarmee was ook alles gezegd. Men wou een minister van Toerisme, over de taakinvulling was minder nagedacht.
// de brugse politiek // van kustactieplan tot brugs actieplan
45
In de jaren negentig was toerisme een bevoegdheid in handen van minister-president Luc Van den Brande (CVP). In die hoedanigheid bezocht hij ooit de kust. In één dag. Hij riep de Belgische kust uit tot Vlaamse kust en vertrok terug naar Brussel. Of toch, hij somde een paar investeringen aan de kust op onder de noemer “Kustactieplan”. Meer gebeurde er niet. De twee grootste projecten – de jachthaven in Nieuwpoort en de pier van Blankenberge – geraakten niet van de grond. Eenmaal zelf minister van Toerisme ging ik wekelijks naar de kust. De kust is dan ook één van de belangrijkste “producten” van Vlaanderen. Eén van mijn eerste beleidsdaden was het oude Kustactieplan nieuw leven inblazen. Met steun van de provincie en Toerisme Vlaanderen werd een nieuw en grondiger Kustactieplan opgesteld. Dankzij dit plan werden projecten als de jachthaven in Nieuwpoort en de pier van Blankenberge wel gerealiseerd. De thrillerschrijver Pieter Aspe, ook van Brugge, houdt van een knipoog. In zijn boek “Onder valse vlag” geeft hij een bijrol aan een minister. Op pagina 120 van het boek leidt hij hem in met de volgende woorden: “Ministers, je krijgt ze niet gauw te pakken. Ze vergaderen, lunchen, zetten handtekeningen, openen tentoonstellingen, geven voordrachten, doen een tukje in de auto of verdoen hun tijd in een televisiestudio. Minister Vandevijvere vormde een uitzondering op die regel. Hij sleet de helft van zijn dagen op kantoor waar hij dossiers bestudeerde, de rest van zijn tijd overlegde hij met zijn medewerkers over het beleid dat hij had uitgestippeld.” Hij noemt die minister niet Renaat maar René, niet Land-uit maar Vandevijvere. De minister is advocaat. En gaat hij verder: “Hij was verantwoordelijk voor Toerisme en Tewerkstelling, een taak waarvan hij zich met veel overgave kweet.” En nog volgens Aspe was er sprake van “een revolutionair plan waarvan hij hoopte dat het kusttoerisme erdoor gestimuleerd zou worden”. Ik citeer dit 46
// de brugse politiek // van kustactieplan tot brugs actieplan
– de rest was fictie – omdat het mij opviel. De schrijver zei toen in interviews dat hij de politiek niet volgde. Maar het Kustactieplan had hij wel opgemerkt. Naast de pier van Blankenberge en de jachtpromenade van Nieuwpoort, stond ook de herwaardering van de oude vismijnsite in Zeebrugge op het programma. Als mij wordt gevraagd waar ik als minister van Toerisme het meest trots op ben, dan antwoord ik steevast de herwaardering van dit deel van Zeebrugge. Ik nodig iedereen uit om eens te gaan kijken. Naar de mooie promenade gericht naar de zee. Daar hebben de Bruggelingen hun zicht op de zee en de haven. Maar die drie grote projecten staan niet louter op zichzelf. Ze maken deel uit van een ruimere visie van herwaardering van de kwaliteit en de dynamiek aan de kust. Geheel volgens die visie wou ik eerst en vooral de kust inbedden in een Europees verhaal. We hebben de ganse kustzone kunnen aanduiden als steungebied dat in aanmerking kwam voor Europese subsidies. Op die manier investeerde ook Europa, naast Vlaanderen en de kustgemeenten, in onze kust. Een tweede kenmerk van mijn kustbeleid was de samenwerking tussen de verschillende kustgemeenten op tal van domeinen. Het idee erachter was simpel: de verbetering van de ene kuststad betekent een versterking voor de andere. Die belangrijke samenwerking wou ik voortdurend in beeld. Daarom werd gezocht naar een akkoord over één logo voor de ganse kust. Het werd een logo met enkel het woord “de kust”. Niet de Belgische kust, niet de Vlaamse kust, gewoon “de kust”. Niet in het Spaans, niet in het Frans, gewoon in het Nederlands. Om de samenwerking tussen de verschillende kustgemeenten nog meer te benadrukken, bereikten we een akkoord over één traject voor de kustfietsroute. Alle werken werden hiervoor op elkaar afgestemd. Mijn kabinet, de administratie, Toerisme Vlaanderen, de kustgemeenten en de provincie sloegen de handen in elkaar en stelden voor de coördinatie één projectmanager // de brugse politiek // van kustactieplan tot brugs actieplan
47
aan. Een formule die bleek te werken, want volgens hetzelfde systeem brachten we samen met Natuurpunt ook alle natuurgebieden in kaart. Werkelijk iedereen werd bij het project rond de kust betrokken: de industrie en de middenstand aan de kust, kunstcentra, natuurbewegingen, onderwijsmensen, iedereen die maatschappelijk actief was... Op die manier werd een groot maatschappelijk draagvlak gecreëerd dat de investeringen een extra duwtje in de rug gaf. Milieuverenigingen waren blij met de extra natuurbescherming en de toeristische sector met de extra bezoekmogelijkheden. Het project waar ik wellicht de mooiste herinneringen aan overhoud, is “2003 Beaufort: kunst aan zee”, de eerste editie van een triënnale voor hedendaagse kunst aan zee. Het was van 1973 geleden dat er nog eens een “triënnale voor plastische kunst in België” was georganiseerd. Dat was toen in Brugge. Tijd dat die draad terug werd opgenomen. Dankzij het Kustactieplan konden de financiële barrières worden opgeheven. De minister van Cultuur, de provincie en de kustgemeenten volgden. Het resultaat was indrukwekkend. Iedere kustgemeente kreeg zijn kunstwerk. Misschien herinner je je nog de schildpad van Jan Fabre in Nieuwpoort. We hebben bijvoorbeeld ook Raveel en Claus samengebracht om van één kusttram een kunsttram te maken. Beaufort mocht niet iets eenmaligs worden. Ooit waren de kunstenaars de eersten die de kust ontdekten. We wilden ze terug. Kusttoerisme, het meest toegankelijke toerisme, kon ook een kunsttoerisme worden. Kunst bewonderen met zand tussen de tenen. Zelfs letterlijk met “Literaal”, het tweede kunstproject aan de kust rond literatuur. Het jaar daarop volgde nog een derde editie, “Uitblazen”, met muziek als centraal thema. Sindsdien is “Dranouter aan Zee” een begrip. Mijn ervaringen als minister van Toerisme hebben me gesterkt in de overtuiging dat toerisme en cultuur hand in 48
// de brugse politiek // van kustactieplan tot brugs actieplan
hand gaan. Ook, en misschien vooral, in Brugge. Ik was dan ook zeer blij dat we er na heel wat lobbywerk in geslaagd zijn het toeristisch onthaal van Brugge onder te brengen in het concertgebouw, het kloppend hart van cultureel Brugge. Via het “In&Uit”-bureau in het concertgebouw kan iedereen die Brugge bezoekt onmiddellijk kennismaken met het culturele aanbod en vice versa. Bij de opening was ik net Vlaams minister af, een uitnodiging was niet voorzien. Ook dat is politiek. Soms plukt een ander de vruchten van je werk. Soms moet je jaren wachten om ze te plukken. Dat was onder meer het geval bij de Brugse Werkwinkel. Werkwinkels. Als minister van Werk was het aanvankelijk moeilijk werken met Brugge. In Vlaanderen was er weinig werkloosheid. In Brugge nog minder. Dit betekende uiteraard niet dat we op onze lauweren konden rusten. Mijn beleid was erop gericht de allerlaatste werkloze aan het werk te krijgen, en ondertussen de mensen die wel aan het werk waren maximaal te ondersteunen. Ik vond hiervoor steun bij de grootste Vlaamse overheidsinstelling, de VDAB, een aantal door Europa gesubsidieerde initiatieven en de groeiende privésector van de interimkantoren. Daarnaast wou ik de gemeenten meer betrekken. Omdat vele werkzoekenden hun weg niet vinden in de wirwar van diverse initiatieven werd in veel gemeenten een lokale Werkwinkel opgericht. In die Werkwinkels zitten de mensen die zich bezighouden met het begeleiden van werklozen van de VDAB, RVA, de gemeente, het OCMW en andere gesubsidieerde organisaties samen. Gedaan met die frustrerende zoektocht waar en bij wie je nu precies moet zijn. Voortaan geldt er één adres waar je terechtkunt met alle vragen over werkloosheid, jobs en opleidingen: de Werkwinkel. Ook wanneer je bijvoorbeeld hulp nodig hebt om kinderopvang te vinden, kun je hier terecht. Kortom, een groot warenhuis voor werk. In Brugge hebben we een Werkwinkel opgericht in de Spanjaardstraat, net onder de VDAB, niet direct de meest // de brugse politiek // van kustactieplan tot brugs actieplan
49
toegankelijke plaats. Sinds 2012 vind je de Werkwinkel terug aan de achterkant, de kant Sint-Michiels, van het vernieuwde station. Op slag is de meest verdoken Werkwinkel van Vlaanderen de meest toegankelijke geworden. Ik was zeer blij om als lokaal voorzitter van de Werkwinkel tien jaar later de eigen Brugse Werkwinkel te mogen openen. Werkkracht 10. Als minister van Werk en als Bruggeling was ik ervan overtuigd dat Brugge niet alleen een belangrijke rol kon spelen voor de Bruggelingen. Brugge kon ook een trekker zijn voor de ganse regio. Onder de noemer Werkkracht 10, en met behulp van Europese fondsen, startte ik een dynamisch overleg tussen verschillende actieve mensen en organisaties in en rond Brugge die voor werk in de streek konden zorgen. Vertegenwoordigers van een tiental grote bedrijven uit de streek, mensen actief in de milieusector, in de cultuursector, in de sociale sector… gingen samen op zoek naar een gemeenschappelijke sociaaleconomische toekomst voor de regio. De 10 sloeg op de 10 gemeenten van het vroegere administratieve arrondissement Brugge: Damme, Beernem, Oostkamp, Jabbeke, Zedelgem, Torhout, Blankenberge, Knokke-Heist, Zuienkerke en natuurlijk Brugge. Uiteindelijk bleek dat alle bedrijven de haven van Zeebrugge als belangrijkste economische trekker zagen. En het belang van de plaatselijke hogescholen, de United Nations University en het Europacollege kon door hen niet genoeg worden benadrukt. Maar evengoed het concertgebouw en de sterk uitgebouwde zorgsector bleken investeerders over de streep te kunnen trekken. Het werd al snel duidelijk welke rol Brugge zou kunnen spelen voor de uitbouw voor de regio. In de zorgsector is het OCMW Brugge de grote speler, voor cultuur de stad zelf. De haven is Brugs en Brugge telt vier instellingen voor hoger onderwijs en onderzoek. Kortom, Brugge heeft alle troeven in handen om het centrum en de voortrekker van de streek te worden. 50
// de brugse politiek // van kustactieplan tot brugs actieplan
Het was nota bene tijdens een vergadering van Werkkracht 10 in Knokke dat ik per sms vernam dat ik niet opnieuw minister in de Vlaamse regering zou worden, maar wel naar de federale regering zou verhuizen. Nadien is het procesmatig samenwerken van die verschillende sectoren stilgevallen. Wat mij betreft een spijtige zaak. Wat overbleef is het RESOC, het Regionaal Sociaaleconomisch Overlegcomité. In Vlaanderen bestond het VESOC, het Vlaams Sociaaleconomisch Overlegcomité, het overleg tussen regering en sociale partners die samen de SERV, de Sociaaleconomische Raad van Vlaanderen, vormen. Als minister van Werk heb ik dit regionaal laten vertalen zodat iedere regio een eigen sociaaleconomische raad had. Op die manier kon beter rekening worden gehouden met de specificiteit van de streek en sneller worden ingespeeld op de concrete noden ervan. Ook Brugge kreeg zijn eigen RESOC. RESOC is echter eerder statisch en dreigt te worden herleid tot een soort pleitforum, Werkkracht 10 was bewust een zeer open systeem van permanent veranderende contacten en allianties. Ik hoop dat we met het volgende stadsbestuur opnieuw meer dynamiek in vele onverwachte samenwerkingsverbanden kunnen steken.
Brugge staat voor grote uitdagingen. Een goede samenwerking is des te belangrijker.
// de brugse // de drie politiek kenmerken // van brugs van een college politicus naar//brugse toevalsklaar ploeg
51
De partijprogramma’s voor de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 2012 zullen in Brugge vermoedelijk niet ver uit elkaar liggen. Dat merk ik nu al. Bij de bespreking in de gemeenteraad van het nieuwe mobiliteitsplan voor Brugge stond ik in 2011 nog alleen toen ik pleitte voor kleinere bussen, een bij momenten volledig verkeersvrij centrum, en een dringende oplossing voor de vele problemen met onze bruggen. Ondertussen hoorde ik de CD&V tijdens hun nieuwjaarsreceptie van 2012 ook plots pleiten voor een verkeersluw centrum, kleinere bussen en werken aan de bruggen. VLD had zich een tijdje geleden eveneens uitgesproken voor kleinere bussen in het centrum. Groen! en N-VA blijken ook niet tegen te zijn. Zelfs mijn pleidooi voor de aanpak van de bruggenmiserie, los van de discussie omtrent het Schipdonkkanaal, lijkt verworven. Goed nieuws dus. Brugge staat voor grote uitdagingen. Een goede samenwerking is des te belangrijker. Ik pleit daarom niet enkel voor een Brugs Actieplan maar ook voor een echte, hechte bestuursploeg om het op te stellen en uit te voeren. Een Brugse Ploeg. Voor een stad als Brugge is de burgemeester uiteraard belangrijk. Minstens even belangrijk is dat de burgemeester een goede ploeg rond zich heeft die hem inspireert en ondersteunt. Een ploeg waarop hij te allen tijde kan terugvallen en die hem de nodige slagkracht geeft. Ik denk dat we moeten toegeven dat dit de laatste jaren in Brugge niet altijd zo is geweest. Het was ook moeilijk. Tijdens de vorige gemeenteraadsverkiezingen was de indruk ontstaan dat CD&V en VLD vooraf hadden afgesproken om, ongeacht wat de verkiezingsuitslag zou zijn, met elkaar in zee te gaan en de sp.a uit het Brugse bestuur te gooien. Daarom hebben we op de allerlaatste dag nog campagne gevoerd met de slogan “Als alles goed gaat, waarom dan veranderen van ploeg?”. Blijkbaar vond de boodschap weerklank. Na de stembusgang bleek sp.a te groot om aan de kant te schuiven, maar we werden wel in de hoek geduwd. Alhoewel een voortzetting van de 52
// de brugse politiek // van brugs college tot brugse ploeg
tweepartijencoalitie perfect mogelijk was en zelfs voor de hand lag, koos de ene CD&V voor sp.a en de andere voor VLD. Het werd dus een kartel plus VLD en sp.a. Ik hoef, denk ik, niet te vertellen dat de start van het nieuwe college niet in de allerbeste sfeer verliep. Integendeel. Eerst was er de discussie over het al dan niet behouden van het paviljoen van Toyo Ito op de Burg. Kort daarop volgde het kabaal rond het nieuwe voetbalstadion. In beide gevallen gaf het Brugse bestuur niet de indruk de zaak onder controle te hebben. Men verloor het initiatief en zijn eenheid. Er is nooit echt een gezamenlijk project geweest. Dit zet de nood aan een sterke ploeg voor de komende jaren nog eens extra in de verf. We moeten de ruimte vinden om met elkaar overeen te komen. Ons programma mag geen taboes bevatten. We gaan ervan uit dat alle partijen vanuit hun overtuiging toch minstens het beste voor Brugge willen. Het komt erop aan om, nadat de kiezer de krachtsverhoudingen heeft bepaald, samen de beste ploeg te vormen. Om echt een nieuw elan mogelijk te maken, stel ik voor de bestaande schepenbevoegdheden te herordenen. Een eerste voorbeeld: de stadsadministratie werd recent hervormd. Idealiter zou deze voortaan op een professionele wijze moeten worden geleid door de stadsecretaris, zoals het Vlaamse decreet het voorschrijft. Uiteraard behouden burgemeester en schepenen de eindverantwoordelijkheid, maar één afzonderlijke schepen die enkel en alleen bevoegd is voor het personeelsbeleid is op die manier niet langer nodig. Zo komt er ruimte vrij voor een schepen die wel broodnodig is, namelijk een schepen van Werk die alle bevoegdheden rond werk groepeert, gaande van tewerkstelling tot de verschillende elementen die een stedelijk economisch beleid voor de haven en de binnenstad bepalen. Gedaan met verschillende inefficiënte initiatieven die naast elkaar worden gelanceerd. Voortaan coördineert één schepen de economische politiek van Brugge. // de brugse politiek // van brugs college tot brugse ploeg
53
De werkbarometer van de huidige schepen van Werkgelegenheid, Annick Lambrecht, kan daarbij als uitgangspunt dienen. Een tweede voorbeeld. Het is mijn stokpaardje. Ik pleit er al lang voor dat in een stad als Brugge de bevoegdheden van een schepen van Cultuur en van Toerisme beter op elkaar worden afgestemd. Idealiter gaat het om één en dezelfde schepen. Dit was immers één van de belangrijkste conclusies uit de evaluatie van Brugge Cultuurstad 2002. In Brugge moet cultuur en toerisme samengaan. Toerisme is de communicatie, cultuur de inhoud. Als minister van Toerisme heb ik kunnen vaststellen dat Brugge een sterk merk is. Maar we moeten alert blijven. Antwerpen en Gent zijn al een tijdje aan een inhaalbeweging bezig. Er is internationaal nog veel meer mogelijk. Wij Bruggelingen zijn niet alleen te bescheiden, we komen nog te veel in gespreide slagorde naar buiten. Een schepen van Toerisme een cultuurstad als Brugge waardig kan een echte cultuurcommunicatie uitbouwen. Toerisme is het verkopen van Brugge en cultuur is het belangrijkste product. Het wordt tijd dat we werk maken van een nieuw, modern schepencollege dat de bevoegdheden verdeelt volgens de doelstellingen van het beleid: wonen, werken, vrije tijd, cultuurtoerisme, gezonde leefruimte, enz. De burgemeester staat centraal. Idealiter is hij de grootste teamspeler en bewaakt hij de samenhang. Veiligheid en politie blijven de uitsluitende bevoegdheden van de burgemeester. Laat dit nu net de thema’s zijn die ik al jaren in de nationale politiek volg. Maar voor we het verwijt krijgen met postjes bezig te zijn, eerst een aantal krijtlijnen van het nieuwe Brugse verhaal dat we willen brengen.
54
// de brugse politiek // van brugs college tot brugse ploeg
In de vorige delen van dit boek, had ik het over het verleden in Brussel. Met de opgedane ervaring wil ik nu toch even kijken naar de toekomst van Brugge. Pas op, hier volgt niet ons verkiezingsprogramma. Dat zou niet correct zijn tegenover de vele kandidaten op onze lijst. Een programma maak je immers samen. Maar toch, ik kon het niet laten reeds een paar voorstellen te doen.
55
Beleid voeren kost geld. Laten we dus beginnen met de vraag waar we dat geld zullen halen. Er wordt vaak nogal snel van uitgegaan dat er wel één of ander budget beschikbaar zal zijn. Dat de overheid geld heeft, wordt soms als een evidentie gezien terwijl dat helemaal niet zo is. Dat het geld van de belastingbetaler komt en dat deze hiervoor hard heeft moeten werken wordt door sommigen wel eens vergeten. Welnu, ik vind dat niet evident en ik wil het niet vergeten. De eerste vraag die ik me altijd stel is of er wel voldoende geld is en of het wel nuttig wordt besteed? Velen keken verrast op toen ik bij de opmaak van ons vorige verkiezingsprogramma over belastingvermindering begon. Was dat niet iets voor liberalen? Niets is minder waar. In alles wat we als overheid doen moeten we ervoor zorgen dat het zo efficiënt mogelijk gebeurt en dat er zo weinig mogelijk belastinggeld wordt verspild. Je moet de mensen niet meer belasten dan nodig. Dit is en blijft mijn uitgangspunt. Ik vind dat er correct moet worden omgesprongen met belastinggeld. Daartegenover staat dat iedereen correct moet bijdragen tot ons belastingsysteem. Wat mij stoort is dat een groeiende groep mensen iedere dag van de vele geneugten van Brugge wil genieten, maar niets wil bijdragen. Ik heb het over de mensen die hier vaak in luxe leven zonder officieel ingeschreven te zijn. Wie ingeschreven is in Brugge betaalt immers aanvullende personenbelasting. Wie ingeschreven is in Knokke of Koksijde maar in Brugge woont, hoeft helemaal geen aanvullende personenbelasting te betalen, niet in Knokke of Koksijde en ook niet in Brugge. Strikt gezien is dit volledig wettelijk, maar dat maakt het nog niet juist. Het feit dat de wet deze constructie niet verbiedt, maakt het nog niet aanvaardbaar. Wie hier woont en wil genieten van de vele voordelen van Brugge moet ook eerlijk bijdragen. En dat gebeurt vandaag te weinig. Het feit dat steeds meer mensen hier komen wonen zonder belastingen te betalen zorgt ervoor dat de huizenprijzen de pan uit swingen en dat wonen in Brugge voor onze kinderen en kleinkinderen onbetaalbaar wordt. Ik stel dan ook voor 56
// de krijtlijnen voor een brugs actieplan // de financiering van het brugs beleid
dat we deze inwoners ‘helpen’ om evenveel te betalen als de ingeschreven Bruggelingen. Dit kan o.a. met een hogere taks op de tweede woonst van niet in Brugge ingeschreven personen. Wat volgens mij niet kan worden gebruikt om Brugge te financieren zijn forfaitaire lasten. In een ideale wereld volstaan de aanvullende personenbelasting en de opcentiemen op de onroerende voorheffing. Dat betekent geen extra forfaitaire lasten. Geen extra belastingen die bovenop de gemeentebelastingen worden aangerekend. De huisvuiltaks noemt nu wel milieutaks in Brugge, toch blijft het een forfait dat ooit zou moeten worden afgeschaft. Ook de resterende taks op gebruik van economische ruimte is nog niet volledig afgeschaft. Wat het dubbel onrechtvaardig maakt, is dat deze forfaitaire lasten voor iedereen even zwaar wegen zonder rekening te houden met het inkomen van de verschillende personen. Wie veel verdient, betaalt evenveel als iemand die minder verdient. Dit klopt niet. Ik pleit er dus voor om deze forfaitaire lasten te schrappen. Wie gemeentebelastingen betaalt moet kunnen rekenen op een goede dienstverlening waarvoor je niet extra hoeft te betalen. Het is goed leven in Brugge. De vraag is of de Bruggelingen dit goede leven helemaal alleen moeten financieren. De vraag stellen is ze meteen beantwoorden. Neen dus. Er mag van de Bruggeling niet worden verwacht dat hij alleen opdraait voor de internationale uitstraling van de stad. Gelukkig is dat ook niet zo. Het Gemeentefonds, dat Vlaams geld voorziet voor gemeenten, zorgt ervoor dat Brugge een financieel duwtje in de rug krijgt omwille van de toeristische overlast. Ik heb ooit alle beslissingen in de Vlaamse ministerraad geblokkeerd omdat er plannen waren om het systeem van het fonds voor Brugge af te schaffen. Sommige steden staan blijkbaar wat afgunstig tegenover de unieke positie van Brugge. Ik durf te beweren dat ik Brugge die dag de grootste financiële bijdrage heb geleverd die ik ooit had kunnen brengen. // de krijtlijnen voor een brugs actieplan // de financiering van het brugs beleid
57
Naast het Gemeentefonds liggen ook in Europa heel wat mogelijkheden. Met een beetje creativiteit kunnen we Europa meer laten bijdragen aan Brugge. Toen ik minister van Toerisme was en voortdurend op zoek moest naar financiering voor de vele projecten aan de kust, werd me duidelijk hoe veel kansen Brugge liet liggen om als toeristische stad Europese steun te krijgen. De laatste jaren is Brugge op dat vlak gelukkig wel wakker geworden. Toch blijf ik ervan overtuigd dat er meer mogelijk is. Brugge is één van de mooiste steden van Europa. Een kleine Europese bijdrage moet dus wel kunnen.
58
// de drie // dekenmerken krijtlijnenvan voor eeneen politicus brugs actieplan // toevalsklaar // hoofddoel is goedkoper wonen in brugge
Begrijp me niet verkeerd. Mobiliteit is belangrijk voor een stad als Brugge. Dat was in het verleden al zo en dat zal het in de toekomst nog meer moeten zijn. De resultaten van de Brugse Bevraging liegen er niet om. Maar de Bruggeling vraagt ook nog iets anders, iets waar in het verleden te weinig aandacht aan werd besteed, namelijk betaalbaar wonen. De Brugse Bevraging laat er geen twijfel over bestaan: de baksteen van de Vlaming ligt de Bruggeling zwaar op de maag. De steeds hogere huur- en huizenprijzen blijven de Bruggelingen zorgen baren. Terecht. Eén van de grootste uitdagingen voor de toekomst is ervoor zorgen dat onze kinderen en kleinkinderen nog betaalbaar kunnen wonen. Brugge kan daar wel degelijk iets aan doen. Niet alles, maar toch iets. Ik weiger me erbij neer te leggen dat de handen van het Brugse stadsbestuur gebonden zijn omdat de meeste hefbomen voor betaalbaar wonen bij een andere overheid liggen. Er kan door onze stad meer worden gedaan dan vandaag het geval is. De laatste jaren is er al een inhaalbeweging geweest. Het aantal woonuitbreidingsgebieden is gestegen, er worden meer sociale woningen gebouwd en de renovatiepremie geeft jonge mensen een duwtje in de rug. Maar hiermee alleen krijgen we het probleem van te dure huizen niet opgelost. We zullen niet eeuwig kunnen blijven bijbouwen of verbouwen. Wat Brugge moet doen, is creatiever omspringen met de middelen die het wel heeft. De verantwoordelijkheid van de stad stopt niet bij de bouw of de renovatie van huizen. Brugge heeft een volledig nieuwe, creatievere woonpolitiek nodig. Om ervoor te zorgen dat er meer en toegankelijkere cultuur zou zijn, hebben we indertijd “Brugge Plus” opgericht. Om ervoor te zorgen dat de woningmarkt in Brugge toegankelijker wordt, hebben we een gelijkaardig initiatief nodig. Een plek waar alle kracht en kennis rond wonen in Brugge wordt gebundeld. Een echt woonbedrijf, het “Brugs woonbedrijf”. In ieder geval moet het de ambitie om betaalbaar wonen te promoten echt uitstralen. // de krijtlijnen voor een brugs actieplan // hoofddoel is goedkoper wonen in brugge
59
Een krachtdadig woonbeleid start met een gedegen analyse. Waar doen zich problemen voor? Hoe evolueren de prijzen? Waarom verhuizen mensen? Een woonbarometer kan de temperatuur op de Brugse woningmarkt van dag tot dag meten. Wie wil ingrijpen, moet eerst weten waar het brandt. We hebben nood aan correcte en recente cijfers die ons toelaten om kort op de bal te spelen en in te grijpen waar nodig. Want meten is weten. Zo zien we bijvoorbeeld dat jonge gezinnen uit het centrum verdwijnen en tegelijkertijd heel wat administraties zich verleggen naar het kamgebouw aan het station. Er komen met andere woorden dus heel wat administratieve gebouwen vrij. Hier zou de stad sturend kunnen optreden en ervoor zorgen dat rond die vrijgekomen kantoorruimten woonprojecten worden opgezet. Dat heet, op basis van juiste cijfers, creatief omspringen met de mogelijkheden die een stad als Brugge heeft. Nog een voorbeeld: in de babyboomgemeenten Sint-Michiels en Sint-Andries doet zich momenteel een generatiewissel voor. Vandaag zie je er ouderen in te groot geworden huizen wonen terwijl jonge gezinnen wanhopig op zoek zijn naar meer ruimte. Als stad zou je hier op een of andere manier kunnen bemiddelen om tot een, voor beide kampen, aanvaardbare oplossing te komen. En wat met de woonuitbreidingsgebieden die Brugge nog heeft buiten het centrum? Hoe pakken we dat aan? Kiezen we voor een klassieke verkaveling of gaan we naar een systeem waar de stad gronden opkoopt en in erfpacht geeft in ruil voor sociale woningbouw of goedkopere huurwoningen. Kortom, er zijn wel wat mogelijkheden die de stad kan gebruiken om een meer sturende woonpolitiek te voeren. Een woonbedrijf heeft ook een voorkant, de “Woonwinkel”. Dit is het deel van het woonbedrijf waar de burgers met al hun vragen en suggesties terechtkunnen. De stad kan zijn deel doen om de woonkosten te drukken, bijvoorbeeld door de taksen op wonen af te schaffen. Ook de Bruggeling heeft opties om wonen goedkoper te maken. Alleen is hij 60
// de drie kenmerken van een politicus // hoofddoel is goedkoper wonen in brugge
daar niet altijd van op de hoogte of vindt hij onvoldoende zijn weg in het kluwen hierrond. Ook daar heeft de stad een rol te vervullen. Zo kan het de Bruggelingen informeren over energiebesparende mogelijkheden, het isoleren van de woning extra ondersteunen of groepsaankopen van bouwmateriaal of elektriciteit organiseren. En bij het zoeken naar een woning, om te huren of om te kopen, kan de Woonwinkel een bemiddelende rol spelen doordat alle gegevens er zijn samengebracht. Zoals we in Brugge met schepen Yves Roose terecht bewust bezig zijn met cultuur moeten we ook terecht en nodig bezig zijn met het wonen van de Bruggelingen, hun kinderen en kleinkinderen.
// de krijtlijnen voor een brugs actieplan // brugge economische trekker voor de regio
61
Als Vlaams minister van Werk wou ik de gemeenten nauwer betrekken bij mijn beleid. Via de lokale Werkwinkels konden ook zij een rol gaan spelen. Het belang van de lokale autoriteiten op het vlak van werkgelegenheid is immers niet te onderschatten. Ironisch genoeg moest ik in mijn eigen thuisstad aandringen om, net als in andere centrumsteden, een eigen schepen van Werk(gelegenheid) te voorzien. Wat in andere gemeenten een evidentie bleek, moest in Brugge nog worden bepleit. Zoals ik eerder ook het belang van een schepen voor de haven had moeten bepleiten. Economie ligt de Brugse bestuurders blijkbaar niet. Het is pas sinds 2006 dat een schepen ook werkelijk invulling gaf aan de functie van schepen voor Werk. Met de werkgelegenheidsbarometer wist schepen Annick Lambrecht per kwartaal de aandacht te vestigen op de evolutie van de tewerkstelling in en om Brugge. Problemen komen zo onmiddellijk bovendrijven en kunnen snel worden aangepakt. In Brugge was dit nog nooit gezien. Toch moeten we ook durven toegeven dat er nog te veel in gespreide slagorde wordt gewerkt. Het OCMW levert mooie inspanningen inzake sociale economie en de schepen van Lokale Economie zorgt voor allerlei kleine subsidies. Daartegenover staat dat de schepen van Financiën jarenlang de bedrijfsterreintaks verdedigde. De burgemeester van zijn kant was dan weer jarenlang pleitbezorger van een hoofdkwartierenzone, zonder concrete invulling evenwel. Als het op economie aankomt, staat het Brugse stadsbestuur inderdaad ‘vanachter’. Wanneer er dan toch over economie moet worden gesproken, in een verkiezingscampagne bijvoorbeeld, grijpen we gemakkelijkheidshalve terug naar de haven. Een discussie die zich al snel beperkt tot een discussie over geld voor de ontsluiting van de haven. Meer betrokkenheid is er niet. De haven van Zeebrugge wordt nog altijd gezien als iets buiten Brugge. Vandaag staat zelfs een schepen uit Damme aan het hoofd van de haven van Zeebrugge. (Waarmee ik niet wil gezegd hebben dat hij dat slecht doet.) 62
// de krijtlijnen voor een brugs actieplan // brugge economische trekker voor de regio
De Brugse economie mag dan wel veel meer zijn dan louter de haven, de haven blijft wel de drijvende kracht. Wat weinig mensen weten is dat de haven sinds 2001 zowat volledig eigendom is van de stad Brugge. Toch blijft de haven voor vele Bruggelingen en voor de Brugse politiek ver weg in Zeebrugge liggen. Het havenbestuur zou dringend een betere afspiegeling moeten zijn van het Brugse schepencollege. Niet omdat ik vind dat politici een bedrijf moeten leiden, wel omdat die politici ervoor kunnen zorgen dat de haven haar verantwoordelijkheid neemt voor de stad en de regio. Dat wordt van hen verwacht. Die politici zouden alle nodige contacten moeten leggen met andere randgemeenten, met verschillende bedrijfsleiders, cultuurspelers en sociale organisaties. Hier verwijs ik naar mijn ervaringen met de manier van werken onder de naam “Werkkracht 10”. Overigens blijf ik het spijtig vinden dat Kortrijk wel de moed heeft om afspraken te maken met Rijsel en Brugge niet. Nochtans heeft Brugge even grote troeven in handen en even goede redenen om met Noord-Frankrijk samen te werken. Het mag duidelijk zijn: op het vlak van economie en welvaart voor de streek zijn er nog veel kansen onbenut.
// de drie kenmerken van een politicus // toevalsklaar
63
Dat het in Brugge goed leven is, is ondertussen geen geheim meer. Net daarom komen heel wat oudere mensen in onze stad wonen. Ook uitgeweken Bruggelingen keren vroeg of laat graag terug. Daar is een goede reden voor. Brugge zorgt voor oudere inwoners. Geen enkele andere stad heeft voorzieningen en dienstverlening voor ouderen die zo goed zijn uitgebouwd. De verdienste van ons OCMW is hierin niet gering. De uitdaging waar we nu voor staan is leven in Brugge aantrekkelijk maken voor jonge gezinnen. Ook jonge werkende koppels moeten zich goed kunnen voelen in Brugge. Betaalbaar wonen is hiervoor essentieel. Net als werk in eigen stad of eigen streek. Of nog belangrijker: kunnen gaan werken in eigen stad of eigen streek. Ook de randvoorwaarden om te kunnen gaan werken moeten immers vervuld zijn. Ik denk in het bijzonder aan kinderopvang. Daar is voor een stad als Brugge een belangrijke taak weggelegd. In een leefbare stad is er plaats voor kinderopvang in alle delen van de gemeente. Daarmee bedoel ik niet dat de stad alles zelf moet organiseren of zelf moet subsidiëren. Ze kan wel alle kinderopvang in Brugge coördineren en de bestaande organisaties het leven gemakkelijker maken door bijvoorbeeld de kosten voor vorming op zich te nemen en in de nodige administratieve en juridische ondersteuning te voorzien. Wat geldt voor kinderopvang, geldt bij uitbreiding voor de hele welzijnssector. Ook hier pleit ik er niet voor dat het stadsbestuur, al dan niet via het OCMW, alles zelf organiseert. De stad moet daarentegen wel oog hebben voor alle welzijnsinitiatieven, niet enkel die van het OCMW maar ook die van de vele onafhankelijke organisaties, en deze ondersteunen waar het kan. Ik ben ervan overtuigd dat we voor de welzijnssector best een bedrijfsvriendelijk klimaat creëren door de sociale sector bij te staan waar nodig en door het welzijnsbeleid op het grondgebied te regisseren. Kampt een organisatie met vestigingsproblemen, dan kan de stad ingrijpen. Of heeft ze nood aan vorming, juridische of administratieve ondersteuning, dan kan de stad bijspringen. 64
// de krijtlijnen voor een brugs actieplan // goed leven in brugge
Op die manier kunnen de verschillende welzijnsorganisaties zich volledig concentreren op hun kerntaak: zorg verlenen. Leven in Brugge is meer dan werken alleen. Gelukkig maar. Ook voor het invullen van vrije tijd, ligt voor het stadsbestuur een belangrijke taak weggelegd. Of het nu gaat om sport, cultuur of toerisme in eigen stad. Ook de Bruggeling moet kunnen genieten van zijn stad. Bovendien gaat achter die vrije tijd een goed draaiende economie schuil. Er is dus meer dan één reden om rond vrije tijd een verregaand beleid te ontwikkelen. Vandaag zit vrije tijd nog versnipperd over de verschillende klassieke beleidsdomeinen. Je vindt initiatieven terug in het welzijnsbeleid, het jongerenbeleid, onderwijsbeleid, OCMW-beleid, zelfs bij het veiligheidsbeleid. Maar de meeste vind je toch terug bij het sportbeleid. Sport leent zich misschien nog het best om het vrijetijdsbeleid aan te zwengelen. En het is gezond ook. Een echte welzijnspolitiek begint daarom met de promotie van sport. Dat is meteen de reden waarom we moeten investeren in bijkomende sportinfrastructuur verspreid over alle deelgemeenten. Nu is het zo dat sommige deelgemeenten goed zijn voorzien, en andere helemaal niet. Een sportinvesteringsprogramma moet voor een inhaalbeweging zorgen. Misschien kunnen we, eenmaal er een nieuw voetbalstadion is, van de terreinen van het Jan Breydel-stadion een nieuw sportpark maken? De Brugse Bevraging was in ieder geval duidelijk: sport leeft onder de Bruggelingen. De vragen en suggesties over sport zijn enorm. Onze schepen van Sport Annick Lambrecht heeft ons wakker geschud. Maar er is nog veel werk aan de winkel. Ik heb er vertrouwen in dat tijdens de volgende legislatuur het sportbeleid niet zal afnemen. Ik zie nu al andere politici de sportschepen – letterlijk – achterna lopen. Iedereen wil blijkbaar al sportend op de foto. Dat belooft. Het sportbeleid in Brugge geldt als voorbeeld voor een modern vrijetijdsbeleid. Vergeet niet dat Brugge ondertussen meer dan driehonderd sportclubs of verenigingen telt. // de krijtlijnen voor een brugs actieplan // goed leven in brugge
65
Duizenden vrijwilligers amuseren zich door aan sport te doen. En ondertussen nemen ze deel aan het sociale leven. Zo’n sportbeleid is eigenlijk een vrijetijdsbeleid. Wat kan voor sport moet ook kunnen voor andere vormen van vrije tijd. We hebben het eerder al gezegd: Brugge is een aantrekkelijke stad voor oudere mensen, vooral omwille van een sterk uitgebouwde zorgsector. Het aandeel van de gemeente, via het OCMW, is hierin niet gering. Dit mogen we niet lossen, maar wel op een professionele en sociale manier voortzetten. Door OCMW-voorzitter Frank Vandevoorde en zijn medewerkers worden talrijke welzijnsinitiatieven genomen. Tegelijkertijd worden middelen uit het stedenfonds aangewend om verschillende wijkinitiatieven op poten te zetten die onder meer moeten voorkomen dat ouderen eenzaam hun oude dag doorbrengen. En ondertussen coördineert en propageert de schepen van Welzijn en Jeugd acties op hetzelfde terrein. Om alle middelen nog efficiënter te gebruiken, zullen allicht een aantal bevoegdheden moeten worden herschikt. Want wat we de voorbije jaren hebben opgebouwd is te mooi om te laten schieten. Dankzij de inzet van haar vele organisaties en vrijwilligers is Brugge uitgeroepen tot een dementievriendelijke gemeente. Brugge moet weliswaar meer inzetten op jongeren, maar niet door de ouderen uit het oog te verliezen. Het werelderfgoed is een uitdaging. Langer goed kunnen leven ook.
Brugge è schone.
66
// de drie // dekenmerken krijtlijnenvan voor eeneen politicus brugs actieplan // toevalsklaar // nieuw brugge
Vraag je de Bruggeling waarom hij trots is op zijn stad, dan hoor je vaak “omdat Brugge zo schoon is”. “Brugge è schone.” Wat weinigen weten is dat Brugge vandaag zo mooi is omdat het vroeger zo arm was. De industrialisatie is aan ons voorbijgegaan. De structuur van de stad is middeleeuws gebleven. De straten zijn – gelukkig – nog altijd niet recht. Ooit manoeuvreerden toeristenbussen zich door de Brugse straten tot aan het Begijnhof. Brugse bestuurders hebben ze toen – terecht – weggestuurd. Ik zou willen dat de Brugse bestuurders vandaag dezelfde moed aan de dag leggen. Maar wat ik nu tot mijn afgrijzen hoor, klinkt anders dan toen het over het Begijnhof ging. Vandaag klinkt het dat “de straat zich moet aanpassen aan de bussen”. Neen, zeg ik dan. Brugge is net mooi omdat het zich niet heeft aangepast aan het zware vervoer. Het zijn de bussen die zich moeten aanpassen aan de stad, en niet omgekeerd. De structuur van de stad geeft ons een voorsprong in de strijd om steden weer leefbaar te maken. Door het verleden te koesteren, hebben we de toekomst in handen genomen. Brugge 2002 was een zegen voor Brugge. Moderne architectuur kreeg in een stad als Brugge opeens een bescheiden kans. Ik denk aan het Brugse concertgebouw, het paviljoen van Toyo Ito en de Conzetbrug. Maar sindsdien is de vernieuwing haar dynamiek verloren. Erger zelfs. We dreigen achteruit te gaan. Een tendens die in 2007 werd ingezet. De nieuwe coalitie in Brugge startte de legislatuur met ruzie over Toyo Ito. Van de vooropgestelde vernieuwing van het Burgplein is niets in huis gekomen. Het paviljoen van Toyo Ito leek bij momenten een overdekte modderpoel. De Kuipersstraat, de straat langs de Biekorf, werd herleid tot een macadamweg. Het zicht op die straat vanuit de bushaltes van de Biekorf doet denken aan een vervallen industriestad. Het klopt, de bussen kunnen inderdaad nog moeilijk de weg schenden. Maar die weg schendt Brugge. De Kuipersstraat staat wat mij betreft symbool voor een dreigende achteruitgang. Willen we een nieuw Brugge met respect voor het historische Brugge, dan zullen we ook de grote lijnbussen // de krijtlijnen voor een brugs actieplan // nieuw brugge
67
uit het centrum moeten weren. Ik ben een groot voorstander van openbaar vervoer. Net daarom waarschuw ik al maanden voor de overlast en de onveiligheid van de grote bussen in de binnenstad. Mooie Brugse kasseien moeten wijken voor beton onder de tientonners, terwijl de grote bussen steeds meer het allure krijgen van een ongenaakbare heilige koe. Stel je het vernieuwde Sint-Salvatorsplein eens voor zonder bushalte. Het zou een mooi, aangenaam stadsplein kunnen worden. Nu wordt het doormidden gesneden door een verharde bushalte. Spijtig. Ik denk dat we die bushalte moeten verleggen en de winkelstraten en pleinen op bepaalde momenten verkeersvrij moeten maken. Terug naar de Kuipersstraat, de straat voor de Biekorf. Naast de “macadam” duikt er nog een ander teken van achteruitgang op: flikkerlichten achter de ramen. Ik heb het over de neonlichten in nachtwinkels en restaurants, lichtreclame met de ongelooflijk originele tekst “open” in een fel verlicht, hels kleur. Brugge heeft altijd lichtreclame van haar gevels geweerd. Let er maar eens op. De Brugse winkelstraten zijn onder meer uniek omdat er geen sprake is van lichtreclame. Wat zie je nu, wat verboden is aan de gevels doet zich nu voor achter het raam. We zullen de bouwvoorschriften daarom moeten moderniseren. Lichtreclame kan niet. Terwijl we daar toch bezig zijn, kunnen we ondertussen de bouwvoorschriften zo aanpassen dat isolerend materiaal en zonnepanelen in de binnenstad makkelijker worden getolereerd. Want modern, duurzaam materiaal doet natuurlijk niets af aan de schoonheid van Brugge. Brugge moet uiteraard respect hebben voor het verleden, maar ook oog hebben voor een gezonde toekomst. In de binnenstad moeten mensen energie kunnen besparen. We zijn terecht trots op de molens langs de vesten. We moeten ook trots zijn op de windmolens in het havengebied. Het is tijd om een stap verder te gaan. Binnen zes jaar moeten we ook trots zijn op de energiebesparing en de groene energie in de stad. 68
// de krijtlijnen voor een brugs actieplan // nieuw brugge
Spreken over een “nieuw Brugge” is voor velen als vloeken in de kerk. De Bruggeling is allergisch voor al te nieuwe bouwprojecten. De bescheiden schoonheid van het concertgebouw was voor een groot deel van de Bruggelingen al een mijlpaal. Toch denk ik dat er in Brugge op dat vlak nog heel wat kansen voor het grijpen liggen. Met respect voor het oude is er ruimte voor het nieuwe. Alleen al in het centrum zie ik onmiddellijk twee opportuniteiten. Ik heb het over de vernieuwing van de Brugse bruggen enerzijds en de inrichting van de stationsomgeving anderzijds. Tussen het concertgebouw en het station is er immers nog ruimte voor heel wat initiatieven. Zo zijn het beursplein en de oude beurshal dringend aan renovatie toe en komen de terreinen van het VTI in de toekomst vrij. Aan de achterkant van het station (Sint-Michiels) komt er een prachtig plein, wat opnieuw heel wat opportuniteiten met zich meebrengt. Wanneer we spreken over stadsvernieuwing is het essentieel het busverkeer in het centrum aan te pakken. Nu is de route Steenstraat-Zuidzandstraat-NoordzandstraatGeldmundstraat de drukste hoofdas. Dagelijks passeren er 340 bussen. 340 bussen per dag, dat betekent elke twee minuten een bus. Ik hoef je niet te vertellen dat het bepaald niet leuk is om zo je kinderen te leren fietsen in de binnenstad. Voor ervaren fietsers is het soms al gevaarlijk manoeuvreren en laveren tussen de vele auto’s en bussen. Laat staan dat kinderen hier op een veilige manier in slagen. Ik wil daarom voorstellen om de hoofdas van het busvervoer helemaal te verleggen naar de as tussen het concertgebouw en het station. In deze optiek wordt de bushalte aan het concertgebouw het centrum voor de grote bussen. Vanaf daar kunnen kleine bussen het echte centrum intrekken. Dat we zo het nieuwe Sint-Salvatorsplein volledig kunnen bevrijden en tot haar recht laten komen, is mooi meegenomen. Overigens komen er in het stadscentrum binnenkort veel gebouwen vrij omdat veel administraties verhuizen naar // de krijtlijnen voor een brugs actieplan // nieuw brugge
69
het kamgebouw (administratief gebouw, achterkant station). Dat opent heel wat perspectieven voor de modernisering en herwaardering van diverse indrukwekkende panden. Terloops, of we ook de stadsadministratie moeten centraliseren, durf ik te betwijfelen. Het lijkt me geen slecht idee dat het historische centrum ook een centrum van wonen en werken blijft. Daarom blijft de stadsadministratie mijns inziens best gespreid in de binnenstad. Aan de rand van Brugge ligt nog een andere grote opportuniteit op ons te wachten: de binnenvaart. Door de Damsluis aan te pakken kunnen ook het kruispunt en de bruggen naar Damme worden vernieuwd. En het wordt dringend tijd dat er werk wordt gemaakt van die andere doorn in het oog van vele Bruggelingen: de brug in Steenbrugge. De vaste brug waar al lang sprake van is, moet er nu echt eens komen. Kortom, er zijn nog vele mogelijkheden om werk te maken van een nieuw Brugge met architectuur die past binnen het historische kader. In een nieuw Brugge moet er ook plaats zijn voor fietsen. Niet dat er nu niet in Brugge wordt gefietst, maar we moeten toch durven toegeven dat dit bij momenten een hachelijke onderneming is. Je hebt best al wat fietservaring op de teller staan voor je je in Brugge aan een fietstochtje waagt. Het is niet altijd even veilig. Zeker in de richting van de haven is er nog veel werk aan de winkel, maar evenzo in de binnenstad. Ik vind het dan ook spijtig dat men er geen probleem mee heeft de stad aan te passen aan het busverkeer, maar niet aan het fietsverkeer. Daar moet volgens mij dringend verandering in komen. Zijn de Bruggelingen vragende partij? Ja, meer dan ooit. De Brugse Bevraging leert dat de Bruggelingen tegenwoordig meer tevreden zijn over de voetpaden dan over de fietspaden. Het is ooit anders geweest. Waarmee ik niet gezegd wil hebben dat er niet moet worden verder gewerkt aan betere voetpaden. Zeker niet. Maar het zou geen kwaad kunnen als ook de nodige investeringen volgen voor meer fietscomfort 70
// de krijtlijnen voor een brugs actieplan // nieuw brugge
en –veiligheid, en dit tot in alle deelgemeenten. Bovendien blijkt uit de Brugse Bevraging dat iedere gemeente nood heeft aan een verkeerscirculatieplan. Anders dreigen de deelgemeenten alle lasten van het verkeer te moeten dragen. Ik denk bijvoorbeeld aan de optie om in de winkelstraten van de deelgemeenten tijdelijk parkeren in te voeren. Er moet mij nog één iets van het hart. Beaufort, het driejaarlijkse kunstenfestival aan zee, kreeg voor de toekomstige ondersteuning van Vlaanderen een zogenaamd negatief preadvies. Het programma zou te toeristisch zijn. Ik geef toe dat het inderdaad in mijn hoedanigheid als toenmalig minister van Toerisme was dat ik de eerste versie van Beaufort heb kunnen doordrukken. Ik geef ook toe dat het mijn bedoeling was veel volk naar het festival te lokken. Maar het was bovenal mijn bedoeling om kunst op het strand tot bij de mensen te brengen. Ik denk dat de drie afgelopen edities bewezen hebben dat dit wel degelijk werkt. Ik heb toch de indruk dat mensen, nu meer dan vroeger, moderne kunst weten te appreciëren. Jan Fabre doet niet langer alleen een belletje rinkelen bij het koningshuis maar evenzeer bij gewone toeristen. De inspiratie voor Beaufort indertijd was de “triënnale voor plastische kunst in België” die tot 1973 in Brugge werd georganiseerd. Waarom niet op deze weg verdergaan? Ik stel voor dat Brugge Beaufort niet alleen steunt, maar het initiatief ook meer naar zich toetrekt. Waarom in Brugge niet opnieuw een “triënnale van de hedendaagse kunst” organiseren? Ik hoor dat de ene lijsttrekker de bestaande beurshal wil vervangen door een plek voor de stadsadministratie en dat de andere lijsttrekker opteert voor een congrescentrum op diezelfde plaats. Waarom niet denken aan een ruimte of een museum voor hedendaagse kunst?
// de krijtlijnen voor een brugs actieplan // nieuw brugge
71
72
Wellicht ken je het gevoel, wanneer je na een vakantie in het buitenland Brugge opnieuw binnenrijdt. Niets mooier dan Brugge. Brugge is altijd een beetje reizen, een beetje vakantie. Wie Europa bezoekt, wil naar Brugge. Nieuwe toeristen komen altijd eerst naar Brugge. Antwerpen is vijf keer groter dan Brugge maar krijgt minder bezoekers over de vloer. Er komen dubbel zoveel toeristen naar Brugge dan naar Gent dat tweemaal groter is. Daar moet een goede reden voor zijn. Al die mensen die even komen proeven van Brugge kunnen alleen maar jaloers zijn op de Bruggelingen die er dag in dag uit leven. Wie in Brugge woont, heeft het voorrecht te leven in een stad waar 2000 jaar geschiedenis werd geschreven. In Brugge wonen is verblijven in een stad waar ooit koningen, prinsen, bankiers, zeevaarders, schilders en geleerden verbleven. Brugge is de best bewaarde stad van Vlaanderen. Ooit werd Brugge dood verklaard, vandaag is de stad uit haar coma ontwaakt. Sinds de jaren zeventig is het oude centrum weer leefbaar gemaakt, stap voor stap. Toen ik als kleine jongen eind jaren zestig naar Brugge op schoolreis kwam, reden we met de bus langs rijen geparkeerde auto’s tot voor de Heilig Bloedkapel. De reien – met e en i – kon je van ver rieken. In de jaren tachtig kwam ik als advocaat dagelijks op de Burg waar de rechtbank toen nog was. Het plein was verkeersvrij en de reien gezuiverd. Brugge is altijd een voortrekker geweest in het opnieuw leefbaar maken van de stadskern. Na de fusie in 1971 was de stad voldoende sterk om hier werk van te maken. Met resultaat. Vele andere Europese steden zijn sindsdien de mosterd in Brugge komen halen. Toeristenbussen uit het centrum weren, het opmaken van parkeerroutes met parkings aan de stadsrand, zones 30… Brugge was er als eerste bij. Daarom is het zo spijtig dat de fut eruit was de laatste zes jaar. De discussie omtrent het Toyo Ito-paviljoen heeft de vernieuwing van het ganse plein verhinderd. Nog steeds staan er wagens van burgemeester en schepenen gepar// epiloog // samen schrijven aan een sterk brugs verhaal
73
keerd. Als symboliek kan dat tellen: de Brugse bestuurders zijn de laatsten die hun wagen pal in het centrum van de stad parkeren. De uiteindelijke renovatie van het paviljoen van Toyo Ito moet de start worden van een grondige facelift van het hele plein. Waar het goed vertoeven is, waar er effectief plaats wordt gemaakt voor petanquespelers en niet voor auto’s. We moeten meer kleur durven bekennen als het over mobiliteit gaat, zowel in de deelgemeenten als in de binnenstad. Een drukke winkelstraat als de Steenstraat kreunt onder het doorgaand verkeer. Winkelen in een bij momenten autovrije Steenstraat wordt zoveel aangenamer. Brugge is een stad met een rijk verleden, maar bovenal ook een stad met een beloftevolle toekomst. Het potentieel dat in Brugge aanwezig is, kan moeilijk worden onderschat. Voor zij die het niet geloven, een overzicht. Met de internationale haven van Zeebrugge hebben we op economisch vlak een grote klepper in handen. Brugge heeft twee ziekenhuizen die kunnen meespelen op internationaal niveau en tal van zorginstellingen. En de cultuur, waar moet ik beginnen? Onze vele musea zijn ondertussen een gevestigde waarde en met het nieuwe concertgebouw genieten we ook op muzikaal vlak internationale uitstraling. Tot slot, niet onbelangrijk, kan Brugge ook concurreren op het vlak van onderwijs, onderzoek en innovatie. We hebben twee hogescholen en twee internationale postuniversiteiten, het Europacollege en een afdeling van de Universiteit van de Verenigde Naties. Het potentieel is er, maar er kan nog zoveel meer mee worden gedaan. We laten nog te veel kansen liggen. Drie voorbeelden. In een tijd waar de grip van Europa op ons leven steeds concreter wordt, moeten we de banden met het Europacollege, waar onze Europese leiders worden opgeleid, aanhalen. De Brugse afdeling van de Universiteit van de Verenigde Naties doet studiewerk naar de opkomst en sterktes van Europese regio’s. Brugge zelf zou zich meer moeten inschakelen in Europese regionale samenwerkingsverban74
// epiloog // samen schrijven aan een sterk brugs verhaal
den. Nederland en Frankrijk liggen naast de deur. Brugge moet, veel meer dan vandaag, een trekker zijn voor de regio en voor Vlaanderen in de wereld. De Brugse bestuurders en de Bruggelingen moeten hun haven, hun toegang tot de wereld meer koesteren. We mogen best wat ambitieuzer zijn. Brugge heeft mogelijkheden zat om opnieuw een wereldspeler te worden. Waar wachten we op? Ik nodig alle Bruggelingen en alle collega-politici uit om mee te schrijven aan een sterk Brugs verhaal. Brugge heeft een mooie toekomst voor zich als we er samen onze schouders onder zetten. Het verleden moeten we koesteren, de toekomst veranderen. Renaat Landuyt, 14 april 2012
// epiloog // samen schrijven aan een sterk brugs verhaal
75
Samen schrijven aan een sterk Brugs verhaal
Ga gerust ook naar www.eensterkbrugsverhaal.be
notities
77
Renaat Landuyt (1959) draait al twintig jaar mee in de nationale politiek. Hij fietste in al die tijd een niet onaardig palmares bijeen. Een Vlaamse krant noemde hem ooit “de meest onderschatte politicus” van Vlaanderen. Van november 1991 tot juli 1999 was Renaat Landuyt lid van de Kamer van Volksvertegenwoordigers. Van juli 1999 tot juli 2004 werd hij Vlaams minister van Werk en Toerisme en zelfs één jaar viceminister-president. Na juli 2004 was hij tot december 2007 federaal minister van Mobiliteit en Noordzee. “Landuyt verdedigde in die tijd de belangen van West-Vlaanderen. Niet zonder succes. Brugge is in die jaren rijkelijk bedeeld met allerhande subsidies”, schreef een andere Vlaamse krant onlangs nog. Sinds 2008 is hij weer volop actief als volksvertegenwoordiger en wordt hij opnieuw gewaardeerd als justitiespecialist voor de sp.a. In dit boek neemt hij zelf het woord over werken in Brussel en over werken voor Brugge. Hij nodigt alle Bruggelingen uit om mee te schrijven aan een nieuw sterk verhaal. Wie denkt dat Renaat Landuyt enkel in Brussel gedreven bezig is, moet dit boek lezen.