SAFARI BOTSWANA NAMIBIE ZUIDAFRIKA SEPTEMBER-OKTOBER 2012
Z
ittend op een oud opklapstoeltje aan een opvouwtafeltje, maar met een moderne laptop op dat tafeltje aan de rivier de Kavango begin ik aan ons reisverhaal. We kamperen 5 meter boven de rivier waar je regelmatig het ge-uh-uh van een hippo hoort. Het waait flink en de droge bladeren ritselen door de wind. We zitten in de Caprivistrook (Namibië), een smalle strook land tussen Angola en Botswana in. De camping heet Ngepi-campsite en is heel bijzonder, omdat bij alles is rekening gehouden met het milieu. Er is wel elektriciteit, maar het opwarmen van water geschiedt via zonnepanelen. Het zwembad is een kooi van betongaas, die in de rivier hangt, zodat je niet meteen een been kwijt bent aan een krokodil of hippo. Zwemmen erin voelt toch een beetje eng, want loopt de kooi wel tot onder toe door? Jan en ik hebben in elk geval alle ledematen nog. Ongeveer 10 km hier vandaan liggen de Poppa Falls, meer cascaden dan een echte waterval, maar wel mooi. De toiletten op het stuk waar wij kamperen zijn heel apart, de één heet lav-a-tree en de ander staat op een 10 meter hoge toren en heet poopa-falls. De douche en de lav-a-tree zijn open van boven en de wanden zijn van bamboe, de grond is begroeid met bloemen (canna’s), bomen en struiken en op de grond lage plantjes. En daar staat dan een douche tussen al dat groen, je hangt je spullen aan een plank met vijf grote spijkers en het toilet ligt vijf grote houten platformpjes hoog, zodat je als het ware op een troon zit. Alles werkt keurig met stromend water en er is echt wc-papier. Een plezierige toiletgang, want je kijkt je ogen uit en vergeet waarom je er eigenlijk zit. We hebben al veel campings gehad en overal mankeert er iets of veel, maar deze is gewoon perfect en nog uniek ook.
Op 11/ 12 september vlogen we met British Airways via Londen naar Johannesburg en alles verliep prima, goed geslapen en uitgerust aangekomen. We worden door een chauffeur naar Bushtrackers gebracht, waar een Toyota Hi-Lux, 3 liter diesel voor ons klaar staat met een extra brandstoftank, zodat we bij de eerste keer tanken een stief kwartiertje staan te wachten tot er 150 liter diesel in de tank zit. De prijzen zijn hier gelukkig nog niet zo hoog als in Europa en we kunnen er even tegen. We pakken alle spullen uit de koffers over en meteen zit alles op de plaats waar moeders het graag wil hebben, zodat ons “huishouden” op de rails is of liever gezegd tussen de wielen zit. Ik heb zeker 18 kilo aan eigen spul meegenomen om goed te kunnen koken en kamperen, van een uitschuifbare emmer, een opvouwbare wasteil, een LED-lamp, braadpan, koekenpannen, veel speciale kampeerhanddoekjes tot en met kruiden toe. We rijden noordwaarts over de N1 naar Warmbad (Bela-Bela), waar we eerst uitgebreid boodschappen gaan doen en flink wat inslaan. Op de camping zetten we de tent op en het gaat als vanouds. We nemen een ontspannende “duik” in de warmwaterbronnen en in het “reumatische bad” van 42 graden en komen er herboren uit. Mijn rugspieren gaven wat problemen vlak voor ons vertrek, maar het “term(in)ale” bad doet wonderen. Voor het gemak dineren we in het restaurant en ’s morgens ontbijten we er ook. Hoeven we niet meteen weer alles uit te pakken. De volgende dag rijden we via Potgietersrus naar Zanzibar, waar we afgesproken hebben met Terry en Shirley, Engelse vrienden, die in Hoedspruit wonen, de meeste van jullie inmiddels wel bekend. Slechts tien minuten na de afgesproken tijd ontmoeten we elkaar en gaan de grens over, Botswana in. Het gaat allemaal vrij gemoedelijk. Via basaltblokken crossen we over de Limpoporivier en vlak daarna ligt een lodge Oasis, waar ook een camping moet zijn. Laat die nou net verbouwd worden, dus “daar is nie plekkie nie”. Jan en Terry gaan dealen en uiteindelijk mogen we vóór chalets staan, waar een zwembad, toiletten en een douche zijn en waar een groot vuur voor ons wordt aangelegd om eventuele dieren op afstand te houden. De plaats waar we gaan staan wordt eerst nog geharkt. We worden gewoon verwend! We zwemmen en frissen lekker op, want het water is 18 graden. Lekker gegeten en prima geslapen. 15/9: Via Sefophe en Selebi Phikwe, waar we geld en benzine tanken rijden we naar Francistown en vandaar naar Nata Lodge in de Makgadikgadi Pans. Een paar jaar geleden heeft er in Nata een brand gewoed, maar alles is opnieuw opgebouwd en het ziet er schitterend uit. Op de camping zakken we meteen tot de assen en onze knieën in het zand, maar alles went. We komen er ook weer uit.
In het zwembad is het heerlijk toeven en het eten buiten op het terras bij een olielampje smaakt heerlijk. ’s Nachts lopen er twee bewakers met honden, ’s morgens is één van Jans sandalen verdwenen, de honden hebben ermee gespeeld, maar we vinden hen gelukkig weer terug. Na ontbijt gaan we naar het Bird Sanctuary, dat ongeveer 10 km. zuid van Nata ligt, we crossen door het intens witte zand en over kale vlaktes en er is eigenlijk helemaal niets te zien. Verkeerde tijd, want er zijn nog geen regens, dus de pan is leeg, zand, zand en zand. Op de terugweg zien we twee struisvogels en een secretarybird, drie grote vogels op stelten als goedmakertje. We vervolgen de weg van Nata naar Maun en bij Gweta drinken we koffie. Ze hebben daar naast de weg een enorm beeld van een aardvark gemaakt. In Maun lunchen we bij een Wimpie, want daar heb je gratis WiFi en Terry heeft een abonnement op de digitale Times (hij is een
Engelsman voor alle duidelijkheid). Dat downloaden duurt altijd een tijdje, maar dan kunnen wij op ons gemak eten. In Maun kamperen we in het AudiCamp en we boeken via ene Oscar een mokorotrip in de Okavango-delta. Om vier uur betreden we een uitgeholde “boomstam” (tegenwoordig van kunststof) en gaan zitten op een plastic kuipstoeltje zónder poten dat los op de bodem ligt. Je krijgt er geen “houten kont” in, hooguit één van plastic, maar ook dat valt mee. Het is zó stil. De polers, zoals de mannen heten die één mokoro met twee mensen voortduwen middels de pole (een lange stok) zijn erg goed op de hoogte van alle vogels, die we nog niet eerder gezien hebben en natuurlijk bomen en planten. We zien erg veel en het is heerlijk koel en stil op het water. We zien de zon ondergaan rond 18.30 en het is dan binnen tien minuten donker en we
hijsen ons uit de mokoro en bestijgen de oever en lopen naar de camping ’s Morgens is weer inpakken geblazen. Als ik naar de douche loop (hetgeen ik altijd doe nádat alles klaar is) zie ik dat de dames het betonnen aanrecht schoonmaken met Pledge! Vanuit Maun rijden we in zuidwestelijke richting aan de rand van de Kalahariwoestijn richting Ghanzi. De weg is redelijk, we moeten wel vaak stoppen voor overstekende zeboes, koeien en geiten. Halverwege moeten we stoppen bij een controlepunt, waar we worden gecontroleerd op mond-en klauwzeer. We moeten met onze schoenen op een natte dweil staan en daarna moeten alle schoenen uit de auto ook over het dweiltje. Verder worden we gecontroleerd of we geen (rund) vlees en melkproducten bij ons hebben. Ze controleren meestal maar globaal en als ze achter in ons bakkie kijken, weten ze meestal niet waar ze moeten beginnen, dus je kunt rustig het één en ander verstoppen. Shirley zit zelfs bovenop haar dierbare stuk Parmesan! Met de auto rijden we ook door een dip, dus weer schone banden. Ongeveer 36 km. voor Ghanzi gaan we naar D’Kar, een nog origineel SAN-dorp, waar de oorspronkelijke Bushmen of Sanvolk zich proberen aan te passen aan de nieuwe tijd. Foto’s maken mag niet. De mensen worden begeleid, de kinderen gaan naar school en vooral de vrouwen worden gestimuleerd om zich bezig te houden met expressieve bezigheden zoals weven, schilderen, boetseren etc. Dit alles wordt begeleid door een Botswaanse (blanke) vrouw. De dames maken erg mooie dingen, vrij primitieve figuren die ze schilderen. Eén van de Sanvrouwen (Cy’goyse) is zelfs wereldberoemd, want de staart van een aantal vliegtuigen van SA-Airways wordt opgesierd door haar schilderingen van 9 jakhalzen. Vrouwen van niet in te schatten leeftijd zitten met hun billen op de grond en hun voeten staan naast hun heupen en hun knieën ter hoogte van hun oren (als een kikker). Er is een interessant museumpje en een verhaal van een San-meisje over het verplicht naar school moeten. Ze blijft liever bij de vrouwen om het leven te leren. In Ghanzi doen we wat boodschappen en we worden bestookt door bedelaars (merendeel lijmsnuivers). We kamperen in de Tautona Lodge en de camping ligt in het zand, gelukkig zijn er ook bomen en het wild loopt langs het kamp (of misschien ook wel erdoor) naar een watergat waar ze drinken. We zien elands, zebra’s. De volgende dag maken we een gamedrive en zien veel leeuwen, wilde honden en cheeta’s, die in een afgescheiden deel van het park zitten. Voor de gamedrive gebruiken we de Toyota Prado van Terry en Shirley. Ze doen dan alle bagage van de achterbanken in ons bakkie. Dat scheelt een hoop werk met de tent weer neerklappen etc. ’s Nachts begint het te stormen, maar dankzij het gewicht van de auto waaien we niet weg. Er vallen zelfs wat regendruppels. Na twee dagen (het is inmiddels 19 september) gaan we door en gaan de grens over, Namibië in.
We rijden en verblijven eigenlijk voortdurend op een behoorlijke hoogte (boven 1500 meter) hetgeen heerlijk is voor de nacht want je dekbed heb je dan hard nodig, terwijl het overdag rond de 30 graden is. In Windhoek besluiten we naar de camping Arebbush te gaan (1710 m. hoogte) en na alle stilte zitten we nu tussen een snelweg en een vliegveld, maar ’s nachts is het gewoon stil. Het is een prachtcamping met veel faciliteiten. In Windhoek, dat op een bergplateau tussen schitterende bergen ligt, bezoeken we die Alte Veste, de Chrituskirche en het museum van de onafhankelijkheid (Namibië was van 1884 tot 1918 Duits en dat is nooit overgegaan). Vanaf 1919 was het een Zuid-Afrikaans protectoraat en sinds 1991 is het een onafhankelijke republiek met een eigen president. De hoofdtaal is officieel Engels, maar Afrikaans wordt het meest gesproken. Namibië is vérder in ontwikkeling dan Botswana. Verder is het Daan Viljoenpark (ong. 16 km. west van de stad) een bezoek waard. Er is een schitterende camping, die net klaar is en je kunt er goed wandelen door de heuvels en langs een rivier, een aanwinst van grote luxe. In de ontvangsthal (van de camping!) staat een luxe leren bank en ik wil daar even op gaan zitten, maar de zitkussens beginnen te bewegen en tussen de zit- en rugkussens ligt een warthog (wrattenzwijn). Het schijnt zijn eigen plekkie te zijn. Op 21 september gaan we verder via Rhehoboth en slaan daar af naar Klein Aus. De weg is inmiddels niet meer verhard. We passeren een bord “Dröe Willem”, dat nog eens verduidelijkt dat het droog, droog en zanderig is. Het landschap is prachtig en wordt omzoomd door bergen. We gaan over de Remhoogtepas waar baboens rond sjokken. 18 Miljoen jaar geleden hadden zij en wij dezelfde voorouders, wij zitten nu in een 4-wheeldrive met een tent op het dak en zij lopen op vier poten in de bush. Waar is het anders gelopen? Onderweg veel dips met water waar we doorheen moeten. Langzaam verandert het landschap, de bergen worden roder, de grassen zijn lichtgeel, bijna wit, verder zijn sommige bosjes groen. We rijden richting kust, die ongeveer 120 km. van de weg afligt en het zand is uitbundig aanwezig (lekker breed strand!). We hebben het gevoel dat we de enigen zijn op weg naar de Sossusvlei. Onderweg rijden we bijna over een slang heen, het beest (een cobra) richt zich op en werpt ons een giftige blik toe: wie rijdt daar over zijn weg?
In de middle of nowhere ligt Solitaire, waar het een drukte van belang is, er zijn wel 8 auto’s, want behalve benzine kun je er de lekkerste Apfelstrudel van heel Namibië krijgen. Onze voorband is niet hélemaal lekker en wordt daar even gemaakt (“was maar een klein holekie”), verder was er een spatbord linksvoor afgeraakt en voor het enorme bedrag van nog geen 6,5 euro is alles weer gerepaird. Bij de ingang van Sossusvlei, de toegang tot Namib Naukluft, het gebied van de duinen en alleen toegankelijk van 6.30 tot 17 uur, is het een drukte van belang, zeker als je eigenlijk bijna geen auto’s onderweg ziet. Waar alle mensen vandaan komen? Je kunt hier van drie kanten komen en in september is het kennelijk hoogseizoen in dit gebied en we hebben niets geboekt, maar we krijgen tot een plekje op de “overflow’ van de camping, waar we prima staan. Er zijn veel (vier) overlanders (grote vrachtwagens met mensen, die tentjes bij zich hebben en zo rondtrekken door zuidelijk Afrika). Het is een kakofonie van allerlei verschillende talen. Naast ons staan Polen die prachtige volksliedjes zingen bij het kampvuur. Terry en Shirley staan tussen een groep met alleen vrouwen (die constant naar de toilet/badruimten gaan) en een groep Aziaten. Het is ’s nachts 2 graden, dus we hebben bijna alles aan onder het dekbed. Om zes uur is het reveille en rijden we over een prachtig teerpad de Sossusvlei in, het is zo’n 60 km. rijden tot aan de Naukluft. We zien veel springbokken en de prachtige oryx (gemsbok), verder jakhalzen. De laatste 5 km. is “zwaar” zand en zonder 4 x 4 kan je daar niet door. De duinen zijn schitterend door het contrast van kleuren dat veroorzaakt wordt door de opkomende zon. Bij duin 65 stoppen we, want verder kun je niet en we klimmen een paar honderd meter omhoog en dalen daarna weer af. In het totaal een uur lopen en naar beneden springen. Bij de auto ontbijten we, stoelen, tafel, kookgerei eruit, gebakken eieren en spek na zo’n wandeling gaan er wel in. De mensen die langskomen
in speciale 4x4’s die voor hun klaar staan voor die laatste vijf kilometer. zitten verlekkerd te kijken. We rijden daarna weer terug, gaan de Sesriemvlei in, waar het water met behulp van zes (ossen) riem(en) geput moest worden, drinken iets bij de camping en rijden door naar Weltevrede, een boer die een mooie kleine camping (max. 4 plaatsen) heeft met een privébadkamer voor ons, een zwembad en een schitterend uitzicht. Het ligt op de C19, 65 km voor de ingang bij Sesriem en we zijn de enige gasten. Wat een rust en stilte. Zoals bijna elke avond spelen we nomination whisk, een kaartspel dat Terry en Shirley ons geleerd hebben en zelfs Jan vindt het leuk! Het is weer een koude nacht. Zodra het donker wordt, hoor je een geluid dat ik nooit heb thuis kunnen brengen: het lijkt op ketsende stenen. Ik zie dat het uit een holletje in de grond komt. Later hoor ik van een gids dat het een barking gecko is, een hagedisje van amper vijf cm. De volgende morgen gaan we via Solitaire, waar we tanken richting de kust. De omgeving is werkelijk héél saai, eindeloze witte vlakten opgeleukt door links een oryx en rechts een paar oryxen. We passeren de Steenbokskeerkring en gaan via de Gaubpas naar de volgende hoeveelheid zand. Na uren zien we in de verte als een Fata morgana (in Afrikaans: verneukpan) water en palmen. De palmen kloppen, want na de nodige kilometers gaan we Walvisbaai binnen, ontdekt in 1487 door Batholmeus Diaz en zo genoemd vanwege de grote hoeveelheden walvissen die daar voor de kust zwommen. Sinds enige jaren staan er palmen om nog iets te maken van dit hopeloze dorp, dat van 1795 tot 1994 in Engelse handen is geweest. De Duitsers wilden in 1884 in Swakopmund een haven bouwen, maar het was daar veel te ondiep, dus waren ze afhankelijk van het 30 km. zuidelijker gelegen Walvisbaai. De haven is één wirwar van containers en er staan nog een paar fabrieken waar ze sardientjes inblikken. Het is er ijzig koud ten gevolge van de Benguela golfstroom en je
wilt er maar één ding en dat is weg. Er zijn prachtige watervogels die je in het land niet ziet, maar je moet wel de kou en de wind kunnen weerstaan. Er worden hier trouwens jaarlijks kitesurf wedstrijden gehouden. We rijden langs de kust door naar Swakopmund en gaan naar de camping Die Alte Brücke. Gründlich zoals Duitsers veel dingen doen, is dit een pracht camping. We krijgen elk een eigen plek, helemaal voorzien van alles wat een kampeerder zich maar wensen kan tot en met Wi-Fi toe. We blijven twee dagen en lopen vanuit de camping regelmatig het dorp in. Het oorspronkelijke dorp is ongeveer 1,5 x 1 km in oppervlakte en daarbuiten val je gewoon in het zand, want er is alleen maar woestijn omheen en tegenwoordig langs de kust nog een wat nieuwer gedeelte met huizen. De dichtst bijzijnde stad ligt 350 km. verderop (Windhoek), maar de hoeveelheid winkels met de meest luxe producten, vooral etenswaren, is ongelofelijk. Het stadje heeft de meest prachtige oude Duitse gebouwen van meer dan 100 jaar oud Altes Amtgericht, Hohenzollern Gebaüde, Kaiserliches Bezirkgericht etc, maar het meest opvallende gebouw is het Bahnhof, tegenwoordig een hotel van de Legacygroep (waar ook Kruger Park Lodge toe behoort). Verder ruime keuze aan restaurants, dus we eten de hele dag. Na ontbijt, koffie met Schwarzwalder Kirsch Torte bei hotel Schweizerhaus. ’s Middags houden we het simpel op de camping en ’s avonds eten we heerlijk vis in the Lighthouse. De dag erna laten we de was doen en ’s avonds wordt alles keurig gestreken weer afgeleverd. Wat kan schone was dan een luxe zijn. Op de gasbrander maak ik een mooie ossenhaas klaar met broccolisalade en gebakken aardappeltjes. Vlak na het eten trekt er een dichte, koude zeemist het land in en we klimmen vroeg het kippenladdertje op. 25/9:Na ontbijt gaan we noordwaarts langs de Skeleton Coast (genoemd naar de schepen die stuk zijn gelopen op de kust ten gevolge van sterke stroming en mist). Het is weer zeer desolaat en na ruim een uur slaan we af naar Cape Cross, waar in 1486 de Portugees Diego Cao aan land ging vanwege de enorme hoeveelheid zeehonden (200.000) die hij daar zag. Hij liet er een kruis plaatsen, dat in 1895 door de
Duitsers ter restauratie mee werd genomen en nu in Berlijn staat. In Cape Cross staat een keurige replica. Langs de zeehonden loopt een vlonderpad, zodat je niet struikelt over de dieren. Als je niet tegen de lucht van deze dieren kunt, moet je er niet heen gaan. Na een lange rit door zand en zout en zout en zand en langs zwarte bergen komen we in Uis, een gehucht waar ooit een tinmijn was. We kamperen op een armoedige plek, maar we mogen gebruik maken van het zeer verfrissende zwembad van de “countryclub” Brandberg Lodge van de tinmijn. De dag erna gaan we naar Brandberg en lopen met een gids 5 km. naar de rotstekening (The White Lady), die ongeveer 2 tot 5000 jaar geleden daar gemaakt is door het Sanvolk. Vervolgens naar Twijfelfontein, Burned Mountain, de Organpipes en uiteindelijk de Petrified Forest. Het is een bloedhete dag en je bent geneigd om maar
door te rijden, want in de auto heb je airco, maar we rijden er speciaal voor om, dus we bezoeken alles. Het “versteende woud” is erg interessant want hier ligt versteend hout, dat vele miljoen jaren oud is.Toen al het land op aarde (Gwonda) nog één geheel was, zijn bomen uit Congo onder een modderstroom gekomen en door verschuivingen over de hele wereld verspreid. Ook oude planten zoals de Welwitchia zijn er te vinden, alleen in Namibië en in Zuid-Angola. We rijden door naar Khorixas en kamperen op de enige camping die er is en gelegen bij een hotel tegenover een Engen benzine station. Er is ’s nachts nogal wat lawaai, maar we slapen lekker. De volgende morgen spuiten we de auto met een tuinslang schoon om zo veel
mogelijk zoutkorsten en zand te verwijderen en rijden richting Etosha, waar we om kwart over 11 zijn. Er zijn 3 campings in Etosha en we hebben niets geboekt, we willen op de eerste en de derde camping overnachten, maar alles is volgeboekt, dus gaan we 2 nachten naar de middelste camping Halali. Terry en Shirley rijden hun eigen route en wij de onze, ze rijden alle dagen al achter ons aan en ze weten waar ze heen moeten. Er is erg veel te zien bij de drinkgaten en daar tussendoor ook. Doordat Etosha erg “wit” is van het zand en het zout, steken de dieren erg scherp af tegen de omgeving. Er is wel begroeiing, maar geen hoge bomen. Wat zien we allemaal? Olifanten, koedoes, gemsbokken, jakhalzen, springbokken, zebra’s, neushoorns, erg veel wildebeesten (gnoes), impala’s, diverse secretarisvogels.
’s Avonds braaien we en door het sterke wind brandt het vuur snel. De wind wakkert steeds meer aan en wat los ligt waait weg. Het beste is om de tent in te kruipen, dan heb je er het minst last van. ’s Morgens is het weer rustig en we gaan de Etoshapan in, je denkt telkens dat je aan een strand bent waar water is, maar het is een echte verneukpan en het is alleen maar hard zand vermengd met zout. ’s Avonds na het eten, gaan we naar de bij de camping gelegen Maronga waterhole. Je moet daarvoor een kopje (bergje) op en er staan veel bankjes. Het is donker en de waterplas wordt verlicht door schijnwerpers, die een gedempt licht verspreiden. We zitten eerste rang en Joop van der Ende kon het niet veel beter produceren want even later komt er van links een neushoorn op. Hij lijkt wat klein, maar het is dan ook een black rhino. Het dier loopt vastberaden op zijn Queen Annepootjes naar het water en gaat drinken. Vanaf de rechterkant komt een kudde olifanten naar het water, ze hebben ook dorst, maar de rhino vindt dat het zijn water is, dus hij jaagt ze weg en dat gaat zo’n tijdje door. Na flink wat aandringen krijgen de olifanten de kans om een slok te drinken, het zijn er zeker twintig en er zijn kleintjes bij. Ondertussen naderen vanuit de bosjes twee jakhalzen en even later twee hyena’s. Kortom een prachtvertoning, waar we anderhalf uur van genoten hebben. Na een paar dagen dieren gaat de reis verder via Grootfontein, waar we geld tanken en boodschappen doen bij een Spar. Midden in de Spar staat een opgezette giraffe. De winkel heeft een behoorlijk assortiment tot ons grote genoegen, want groenten en fruit zijn altijd prettig om bij ons te hebben. Vlak bij Grootfontein is meer dan 100 jaar geleden een meteoor ingeslagen van ruim 6 meter doorsnede. We hebben zin in een lunch en gaan naar het enige hotel in de “stad” genaamd Meteor. Vergane glorie met prachtige oude foto’s aan de muur. De bediening is helemaal van slag dat er opeens 4 mensen komen eten, dus het duurt een tijd voor we wat te eten hebben, maar ondertussen kan Terry weer via WiFi alles binnenhalen wat hij wil hebben en zo heeft alles z’n voordeel.
Beladen met eten in onze maag en in de auto’s gaan we naar Roy’s Camp, een bijzondere bushcamping met een zwembadje. Het verschil tussen de dag en nachttemperatuur is 30 graden. De laatste dag van september gaan we door naar Rundu waar een ander Namibië begint, veel bomen, grashutten, groen, koeien, geiten en ezels langs de weg en een aantal hagepredikers, want het is zondag vandaag. Onderweg verkopen de mensen houtsnijwerk, vee en gras voor daken. Rundu is de enige stad in de Caprivi Strook en we tanken er en drinken koffie aan de Kavangorivier waar aan de overkant, 100. meter verderop Angola ligt. Een moeder met een aantal kinderen is bezig de was te doen en de kinderen van hooguit 7 jaar verplaatsen een grote ton waarin een kleddernatte deken zit. Met veel moeite wordt de natte deken uitgehangen over een leuning van een terras. Hard werken, ook op zondag. Door de Caprivistrook rijden we naar Divundu. Onderweg lunchen we langs de weg en knul van een jaar of 13 komt bedelen, maar hij heeft een (werkend) mobieltje in zijn hand, dus zo slecht zal hij het niet hebben. We gaan naar de Poppa Falls en naar Ngepi Camp, waar ik dit verhaal begon. Naast ons staan een aantal Zuid-Afrikaanse studenten, waarvan er één niet zo best aan toe is, want hij is van zijn motor gevallen en over het asfalt gesleurd waardoor zijn huid behoorlijk kapot is. Met behulp van wat goed materiaal plak ik de ergste wonden af.
We blijven er 2 dagen en al die tijd hebben we gezelschap van een hond, een soort bullterriër, die lekker bij ons ligt. De tweede middag maken we weer een mokorotrip, dit maal in het noordwestelijke deel van de Okavangodelta. We zien specifieke watervogels, die alleen daar voor komen, zoals de African skimmer. Na de 3 uur durende tocht eten we in het restaurant, koedoe-gehaktballen, heerlijk. Terry en Shirley slapen deze nacht in een echt bed in een hut met alle voorzieningen, vlak boven de rivier. Na deze rustige dagen gaan we verder de Caprivistrook door, af en toe steekt een olifant de weg over en we komen in Katima Molilo, waar we picknicken bij de Zambezi Lodge. We verlaten Namibië en steken de Choberivier over en gaan Botswana weer in. Na de nodige controles op melk, groenten en fruit gaan we via het Chobe National Park om in het stadje Kasane te komen. We zien erg veel wild, waaronder in het totaal zestien ground horn bills, een flinke kudde sabelantilopen, red hartebeest, de zeldzame Roanantilopen en natuurlijk veel olifanten. We kamperen bij Chobe Safari Lodge, de oudste Lodge van Botswana. Het is er behoorlijk druk na alle stilte in de Caprivistrook, maar het is ook een vakantieweek in Zuid-Afrika en het is een plaats waar veel toeristen uit de hele wereld ingevlogen worden. Je kijkt je ogen uit: Amerikanen, Scandinaviërs, Chinezen, die geheel gehuld zijn in kleding tot en met handschoenen, hoeden en mondkapjes toe. Gelukkig is het maar 33 graden.
Er is een groot zwembad bij het hotel met uitzicht over de rivier. Vlakbij de camping op nog geen 50 meter van onze plek loopt een jonge olifant, die later met behulp van schoten wordt verjaagd. Verder zijn er bavianen die alles jatten wat voor het grijpen ligt. De bewakers verjagen ze met katapulten. Op de tweede dag gaan we per auto naar Chobe River Front Park, waar we red lechwe (een antilopesoort) zien, veel mooie vogels, olifanten, nijlpaarden en meer landinwaarts giraffen (ook liggende giraffen). Als we langs het water rijden, kijken we eigenlijk alleen maar richting water totdat we per ongeluk de andere kant op kijken en twee leeuwen zien, een mannetje en een vrouwtje die de liefde bedrijven. Dit ter afwisseling van de watervogels.
Om 3 uur ’s middags gaan we per boot het water op en zien vanaf het water: olifanten, Kaapse buffels, lechwe’s, hippo’s, monitor lizards en krokodillen die zitten te broeden op eieren. Een moederolifant steekt de rivier over met een heel klein en een wat groter olifantje. Het kleintje kan de bodem niet halen en houdt z’n slurfje als een periscoopje omhoog. Z’n oudere broer of zus duwt hem af en toe een beetje op en veilig komen ze op het eiland. We zien de zoveelste prachtige zonsondergang. ’s Avonds is het erg warm. Na twee dagen in Kasane rijden we zuidwaarts langs de grens met Zimbabwe. Er is onderweg op en naast de weg weer het
nodige te zien: koedoe’s, ground hornbills (bedreigd met uitsterven, maar wij zien ze wel erg vaak?!), tsessebee’s, kortom niet saai. Er zijn ook wegwerkzaamheden over 135 km. Het was een erg slechte weg, maar het wordt nu echt goed aangepakt. We hebben weer mond- en klauwzeercontrole. Zelfs na 100 km. weer, terwijl er onderweg nergens iets te krijgen is of zouden ze denken dat we ergens schapen hebben? We lunchen in Nata, waar we op de heenweg gekampeerd hebben. We zijn de enige gasten, dus bediening genoeg. Dan het lange stuk naar Francistown, waar we kamperen bij het Maranghotel. We checken in bij de receptie van het hotel en alle mannen lopen in 2-of 3delige pakken, dus we vallen een beetje uit de toom op sandalen en met korte broeken aan. Het is echt een prachtige tuin waar we kamperen. Er vindt een huwelijk plaats in de enorme tuin, waar wij bij het zwembad zitten. Ook weer lekker contrast, halfnaakt en al die mensen in hun zondagse kleding. Twee van de gasten (het zijn allemaal zwarte mensen) willen met Jan op de foto, waarom? Ik denk vanwege z’n witte haar. We dineren ’s avonds op het terras, prachtig en lekker vlees. Op 5 oktober rijden we via Serule naar Palapye en vandaar naar Khama Rhino Sanctuary, waar we de laatste nacht in Botswana verblijven. Het is bloedheet en ter verkoeling ga ik in de was-en doucheruimte zitten, daar is ook nog elektriciteit en kan ik op de laptop rommelen. Terry en Shirley zijn met de airco aan op speurtocht naar wild. Wij doen dat vanaf 16 uur ook. Er is weer veel te zien, zeker ook rinocerossen.
Jan en ik nemen nog een plons in een zeer verfrissend zwembadje bij een restaurantje in het park. We kamperen midden in de bush waar het wild vrij spel heeft. De dag erna gaan we bij Martins Drift Botswana uit en Zuid-Afrika in en ontbijten vlak over de grens bij de Big Fig Inn en nemen daarna afscheid van Terry en Shirley die doorgaan naar Hoedspruit. Wij gaan naar Ellisras en kamperen bij Molakatau, waar een groot aantal Thaise mannen in een soort (jeugd) herbergen wonen. Overal hangt was, keurig op hangertjes te drogen. De mannen werken aan een elektriciteitscentrale die heel ZA en een groot deel van zuidelijk Afrika van stroom moet voorzien. Het is een 7-jarenplan en 28 % is inmiddels klaar. Ze zijn voor 1 jaar geplaatst en werken in shifts van 8 uur. Na dat jaar krijgen ze 4 weken verlof. Het is zaterdag en bij het zwembad en in het restaurant zijn aardig wat bezoekers uit Ellisras. In NL zouden we
het aan de rustige kant vinden, maar na alle rust en stilte vinden wij het hier druk. Jan kijkt naar rugby (Currycup) in het restaurant. Een nacht met muggen. We gaan verder richting Nijlstroom (tegenwoordig Modimolle) en passeren Welgelegen National Park. In Nijlstroom gaan we richting BelaBela en na 10 km. slaan we af naar “die Nijl zijn oog” en na ruim 7 km. komen we aan bij Waterbessiefontein waar Chris en Delia Bongaars wonen. We hebben Chris leren kennen toen we de opleiding voor fieldguide deden in 2003. Chris is op zijn 3e jaar vanuit Oegstgeest met zijn familie naar ZA gekomen. Hij werkte bij moordzaken bij de politie en had daar zoveel rottigheid meegemaakt dat hij omgeschoold mocht
worden. Sindsdien heeft hij als “plaasbestuurder”(manager) meerdere vooral ook duurdere lodges gerund in ZA en Zambia. Nu wonen ze in het huis van zijn ouders (zijn moeder leeft nog en zit in een “aftree-oord”) en is hij bezig om samen met expolitiemannen een groep op te richten, die als beveiligers meevaren op schepen om ze te beschermen tegen piraten. Er moet echter nog een internationale uitspraak over gedaan worden of dit toegestaan is. Chris’ vader heeft vele modellen van ossenwagens gemaakt, precies op schaal volgens de originele wagens. Samen met zijn broer zijn ze nu een museum(pje) aan het inrichten met alle gereedschap uit die tijd, foto’s, potten en pannen etc. We mogen vast een kijkje nemen. We slapen ’s nachts weer in een echt bed en we liggen erg ver van elkaar. De laatste nacht gaan kamperen we in Bela-Bela, waar we ook begonnen zijn. Het is echt een mooie camping en de warmwaterbaden zijn heerlijk. We doen de was in een echte wasmachine, wat een luxe. Daarna gaan we wandelend het dorp in en willen een paar boodschappen doen bij bepaalde winkels, die echter gesloten blijken te zijn. We zien veel politie en rode afzetlinten, maar struinen gewoon door. Er blijkt een bommelding te zijn in de ABSA-bank waar we gewoon langs gelopen zijn. De gesloten winkels liggen naast de bank. Het is zo wel lekker rustig boodschappen doen, want we zijn overal de enige klanten. We verlaten Bela-Bela en rijden naar Sandton, waar we een Toyota Corolla ophalen bij Avis in Fourways. We rijden met 2 auto’s naar Bushtrackers, waar we alles overladen en reorganiseren, zodat alles weer in de koffers zit. We overnachten bij Schreiner Guesthouse (een zoon van Schreiner van de helokopters), bezoeken ’s middags tante Thea in Kempton Park. ’S Avonds gaan we uit eten bij de Throbbing Strawberry. Waren we al zo vaak verwend onderweg, was dit helemaal klasse. Op 10 oktober rijden we via Pretoria naar Hazyview, waar we ons huis weer in prima staat aantreffen. We worden weer hartelijk verwelkomd door de medewerkers van Kruger Park Lodge, echt hartverwarmend. We rommelen wat aan, gaan elke morgen om kwart voor zeven zwemmen, Jan trekt baantjes en ik doe zoiets als aquajoggen. Tussen het joggen door schep ik af en toe een kikker uit het water, die er voor lijk in ligt. Tot mijn verbazing zie ik dat ze na een paar rondjes weer bijkomen en soms na nog een paar rondjes met een knipoog naar mij wegspringen. Een van de morgens lijkt er een grote spin op de bodem te liggen, zo groot
als mijn hand, dus daar loop ik maar niet te dicht langs. Het rare is alleen dat het beest beweegt en van zwemmende spinnen heb ik nog nooit gehoord. Het blijkt een krab uit de Sabie-rivier te zijn. In het weekend komen Terry en Shirley logeren en nemen ons mee uit eten bij Pioneer als dank voor Jans organisatie van de reis. Een paar dagen later komen Vincents zusje Suzanne en haar man Eltjo langs. Tussen de bedrijven door gaan we het Krugerpark in, want de dieren blijven trekken. Als we van Afsaal de Voortrekkerroad oprijden ligt er een leeuw op ons pad en hij wil daar graag blijven liggen. Telkens als we er langs willen, staat hij op, doet drie stappen en gaat weer liggen. Hoezo lui? Op een vrijdag gaan we vroeg het park in en na een kilometer of 10 zien we een helikopter een eindje van de weg staan. Ze hebben een neushoorn vanuit de heli gedart (door de veearts) en toen hij één maal lag, zijn z’n poten aan elkaar gebonden en door veel mannen wordt hij naar een container gesleept. Er zijn in het totaal vijf auto’s met inzittenden getuige van dit spektakel. Er is een gezin bij, dat de neushoorn hebben gekocht voor hun eigen gamepark, ze mogen op de foto met de groggy neushoorn. Uiteindelijk wordt het zware dier met veel mankracht weer op zijn Queen Annepootjes geholpen, maar dondert natuurlijk om op de tenen van een aantal te langzaam reagerende mannen. Wéér overeind en nu wordt hij van achteren opgeduwd de container in en daarna wordt de container afgesloten en met een hijskraan op een grote vrachtwagen gehesen. Vergeten het fototoestel mee te nemen, vandaar dat we zo veel zien. Want we zien ook nog twee leeuwen met welpjes, veel olifanten, twee enorme kuddes buffels van meer dan 600 stuks. Al het andere wild komt ook nog langs, dus we hebben niets te klagen. Als we vlak bij Skukuza zijn, zien we een yellow billed hornbil naast een aangereden exemplaar. De hornbil blijft trouw naast zijn maatje zitten en probeert hem/haar af en toe te activeren, maar tevergeefs. Het arme dier zie je lijden. Maar wat we ook doen zijn maatje wijkt niet van zijn plaats. Vogels hebben kennelijk ook compassie, heel bijzonder om mee te maken. Ongeveer 1 kilometer voor we het hek uitgaan, krijgen we nog een uitsmijter: een luipaard die in de vork van een boom ligt. Na een paar minuten gaat hij de boom uit en verdwijnt in het struikgewas. Het weekend gaan we naar Hoedspruit, het is regenachtig en aan de frisse kant (21graden). Terry rijdt met ons door het wildpark waar ze wonen, de dieren zijn nog steeds schichtig, omdat dit gebied jaren geleden deel uitmaakte van jachtgebied.
Op zondag gaan we eten bij de Cottonclub, de Sundayroast, als altijd voortreffelijk. (Foto genomen in Swakopmund). Van daar rijden we weer naar Hazyview, ongeveer vijf kwartier rijden. Maandag rommelen we wat, want alles moet weer ingepakt, onze privékast weer gevuld en zo is er van alles te doen. Op dinsdagmorgen kom ik beneden en zie in de voorste slaapkamer iets raars op de vloerbedekking liggen. Het lijkt een soort pakje maar met vreemde kleuren, net of er een dun stuk spek als touwtje om iets wittigs zit. Echt gadver. Er naast ligt iets zwarts, een klein stukje. Ik buig me op veilige afstand over het “pakje” heen en zie twee oranje oogjes. Ik roep Jan en hij wil met een bezem het spul verschuiven, maar ik vrees dat het om een slang gaat en waar gaat die dan heen? We besluiten de receptie te bellen en melden een “unidentified object, not moving, with two eyes, we think it’s a snake”. Ze gaan iemand sturen. Dat duurt even dus we bellen nog een keer en even later komt de manager David Liebenberg met een golfkarretje voor het huis aan. Hij heeft een houten kooi met een schuif, een grijpstok en een lasbril bij zich. Hij vindt het ook vreemd en denkt dat het om een slang gaat die om zijn prooi gewikkeld zit. Hij zet z’n lasbril op voor de zekerheid. Met de grijpstok pakt hij het pakketje en laat het in de houten box vallen, het spul begint meteen te bewegen, yek, yek. Het is een 60 cm. lange Mozambic spitting cobra, die een gekko (muurhagedis) te pakken had. Het stukje naast het “pakje” is een stuk van de staart van de gekko en Jan gooit dat in de wc, er weer aanplakken heeft geen zin. De gekko is inmiddels ook weer actief en klimt tegen het plastic venster van de kooi en prompt gaat slangemans weer achter hem aan. Geen foto, want het fototoestel zit al in de koffer! Het toeval wil dat ik deze gekko de avond ervoor tegen de buitenmuur zag lopen, toen ik de buitenthermometer binnen haalde. Ik had nog even een gesprekje met het beest, omdat hij zo gecamoufleerd tegen de muur zat, antracietgrijs met witte vlekjes en nu was hij vuilwit. De adrenaline kwam ondertussen m’n oren uit en we moesten nog de reis naar Johannesburg maken. Een uur later vertrokken we en reden over de Long Tom Pass, die gehuld was in dikke wolken, dus het zicht was hopeloos, kon de adrenaline wéér stromen. Maar gelukkig zijn we heelhuids via Dullstroom op de snelweg gekomen en na een bezoekje aan tante Thea op het vliegveld. Om 21.30 vertrokken en door alle belevenissen geslapen als een blok. Je hoeft niet ver te reizen om wat te beleven, het kan thuis in Hazyview ook. MRdN