Pyg
%
ALKMAAR-GEBR.KLUITMAN
RUUT DE FOX - TERRIER DOOR JOHAN BLINXMA (MAX VAN ABESTEL)
GETLLUSTREERD DOOR RIE KOOYMAN
ALKMAAR GEBR. KLUITMAN
RUUT DE FOX-TERRIER DOOR JOHAN BLINXMA
Voor Nannie Joke en Max
HOOFDSTUK I DE FAMILIE IN DE ZEEPKIST In de schuur van Meeuwsen, den schillenboer, in de donkerste hoek, naast een stapel gonjezakken, staat een oude zeepkist. Van een der lange zijden is de bovenste helft afgetrokken en de opening die daardoor is ontstaan doet dienst als ingang. Ja, als ingang, want deze oude kist is het huis van Ferry, de foxterrier, die jongen heeft. Ferry ligt lang uitgestrekt, met haar ogen dicht en vier kleine, naakte lijfjes kruipen en krioelen tussen Ferry's poten, zoeken naar het beste en warmste plaatsje bij moeder. Ze letten niet op elkaar. Zij kunnen elkaar trouwens nog helemaal niet zien, ze zijn pas vier dagen oud, de kleintjes van Ferry, en dus nog blind. Eindelijk, na heel veel gekruip, getrap, gepiep, liggen de vier stil en doen zich tegoed aan de melk die zo wonderlijk voor hen wordt bereid in het lichaam van moeder Ferry. De kleine lijfjes gaan rusteloos op en neer, de hondensnoetjes zuigen haastig en gulzig het voedsel naar binnen. 7
RUUT DE FOX-TERRIER Alleen af en toe houden ze even op, dan moeten zij rusten, de vier kleintjes. De vier kleintjes. Ja, en toch heeft Ferry geen vier, maar vijf jongen. Maar die vijfde heeft niet meegedaan in het gevecht om het beste plaatsje bij moeder. Die vijfde wordt ook niet lekker door Ferry gekoesterd. De vijfde is kleiner en magerder dan de vier anderen. Hij is niet zo netjes schoongelikt. Die vijfde ligt verlaten en rillende van kou in een hoekje van de oude zeepkist, een hoekje, waar bijna geen stro meer ligt. Die vijfde is Ruut. Ja, maar zo hij daar ligt heet hij natuurlijk nag geen Ruut. Green van de kleintjes van Ferry heeft nog een naam, dus deze ook niet. Maar voor het gemak zullen wij hem maar noemen bij de naam die hij later krijgt. Waarom ligt die Ruut daar nu zo verlaten en vergeten in een hoekje? Ja, waarom? Toen Ruut geboren was, stak hij al dadelijk af bij de vier anderen. Hij was veel vuiler dan zij en hij was lang niet zo beweeglijk. En toen het er op aan kwam een goed plaatsje bij moeder te zoeken, om te zargen dat hij genoeg te drinken kreeg, toen bleek dat Ruut niet de kracht had om zijn rechten te verdedigen. Hij kon de anderen niet wegdringen als zij op zijn plaatsje wilden gaan liggen. En zo werd Ruut verdrongen, weggeduwd door zijn, broertjes en zusjes, naar het uiterste hoekje van de oude zeepkist, daar, waar bijna geen stro meer ligt. En nu ligt Ruut daar nog. Hij heeft nog bijna niets gedronken, zolang hij op de wereld is. Misschien heeft hij er geen behoefte aan, misschien voelt hij geen honger, die Ruut, hij is nog zo onbeholpen en veel hulpbehoevender dan de andere vier, die nu, eindelijk moe gezogen, in diepe rust liggen. Ach, die Ruut is eigenlijk meer dood dan levend. 8
RUUT DE FOX-TERRIER En moeder Ferry? Helpt die hem dan niet? Neen, moeder Ferry trekt zich ook niets van Ruut aan. Hondjes die niet sterk genoeg zijn om zich een plaatsje te veroveren in de wereld, moeten maar sterven, zij deugen voor niets en kunnen later nooit stevige, sterke honden worden. Zo denkt Ferry. Of, misschien denkt zij dat niet, maar het is nu eenmaal de gewoonte in de dierenwereld dat de zwakken aan hun lot worden overgelaten. Ruut's kleine, magere lijfje rilt van de kou. En zo vindt Meeuwsen, de schillenboer hem als hij komt kijken hoe Ferry en de kleintjes het waken. Meeuwsen knielt naast de oude zeepkist neer, hij kijkt naar Ruut, die daar zo zielig alleen ligt en schudt zijn hoofd. Ja, vanmorgen vroeg, toen de kleintjes pas waren geboren, heeft hij het al dadelijk gezien dat het mis zou ggaan met die ene. Hij heeft toen het verschoppelingetje bij zijn moeder gelegd, het beste plaatsje voor hem vrijgemaakt, maar het heeft niets geholpen. De anderen hebben hem weggeduwd. Meeuwsen legt zijn grote, ruwe hand even op het tere hondelijfje. „Als een steen zo koud," mompelt hij Meeuwsen staat weer op, gaat de schuur uit, de tuin door en schiet bij de keukendeur zijn klompen uit en zijn pan,toffels aan. Sloffend komt hij in de huiskamer, waar zijn vrouw sokken zit te stoppen. „Dat wordt niks hoor, met dat ene hondje," zegt hij, „de moeder wil hem niet hebben. Hij ligt er al weer naast." Vrouw Meeuwsen kijkt op. „'t Is zonde ..." zegt zij, met een hand aan Naar wang, „wat gek toch, he, mensen vertroetelen juist een zwak kindje, daar wordt dan nog beter voor gezorgd dan voor 9
RUUT DE FOX-TERRIER
andere kinderen. En die honden kijken naar zo'n arm schepseltje niet om, die willen er juist niets van weten. Wat gek he?" Meeuwsen kijkt zijn vrouw nadenkend aan. Hij zuigt zijn wangen hol aan, zijn bruin gerookte, stenen pijpje, knikt een paar maal met zijn hoofd en antwoordt: „Ja, mens, dat is nu eenmaal het verschil tussen de dieren en ons. Maar, in andere dingen zijn dieren sours weer veel beter dan mensen. Dat kan je zo hebben." „Wat moet dat nou?" vraagt vrouw Meeuwsen, zonder in te gaan op de wijsgerige opmerking van haar man. „Tja ..." zegt Meeuwsen. Dan wendt hij zijn hoofd af, kijkt door het raam naar buiten en schuift zijn pet achter op zijn hoofd. En dan zegt hij nog eens: „Tja ... Het beestje moet er maar uit. Zo is het toch niks gedaan voor hem. In het leven houden kunnen we hem niet. We zullen hem straks in een zak doen met een stee p er aangebonden en dan moet Willem het zaakje maar in de vaart gooien. Dan is het stumpertje meteen uit zijn lijden." Het is geen wreedheid van Meeuwsen dat hij dat maar zo, zonder aandoening of spijt zegt. Welneen, want in zijn hart is Meeuwsen een heel beste kerel, maar hij weet geen betere oplossing dan het arme diertje maar te verdrinken. Meeuwsen vindt zelf dat hij er een goede daad mee verricht. Een flinke hand kan het nooit worden en zo helpt hij het diertje uit zijn lijden. Vrouw Meeuwsen gaat het wel een beetje aan het hart. Maar zij weet er toch ook geen andere oplossing voor. Als ze het hondje in het nestje laten liggen, dan gaat het toch dood, van honger en kou. Ja, dan is het maar beter zo. En daarom zegt zij alleen maar: „'t Is zonde ..." Meeuwsen geeft daar geen antwoord meer op. Hij loopt het huffs uit, naar zijn kar, die voor de deur staat. Het oude, vuilwitte paard staat voor de kar op zijn 10
RUUT DE FOX-TERRIER meester te wachten. Zijn kop laat het hangen tot viak boven de grand. Maar als het de deur van het huis hoort gaan, richt het zich op, kijkt even naar Meeuwsen, trekt zijn oren omhoog en briest even. 0, Meeuwsen is niet slecht voor zijn paard. Hij vindt het alleen niet nodig het van tijd tot tijd eens te roskammen. Tenslotte, vindt Meeuwsen, hoeft er voor een schillenkar geen mooi paard te staan. En het dier is al zo aan die toestand gewoon, dat het niet eens meer weet dat er eens een tijd was dat het, glanzend wit in de wei galoppeerde en de mensen, die er langs kwamen, tegen elkander zeiden: „Kijk eens, wat een prachtige schimmel." Meeuwsen klimt op de bok, klakt even met zijn tong en dan trekt het oude paard de scheefhangende, piepende kar voort, de straat uit, naar de verschillende mensen waar Meeuwsen geregeld de schillen en het oude brood komt weghalen. Moeder Meeuwsen blijft alleen achter en neemt haar stopwerk weer op. Maar als zij de klok vier uur hoort slaan staat zij op, gaat naar de keuken, neemt brood, boter, kaas en een mes uit de kast en snijdt een paar stevige boterhammen voor Willem en Marietje die straks uit school komen. Om kwart over vier komen de twee thuis. Willem is twaalf jaar en Marietje negen. Het eerste wat zij doen, dat is zo de dagelijkse gewoonte, als zij moeder hebben goedendag gezegd, is naar de keuken lopen om hun boterham te halen. Met het brood in de hand en de mond vol komen zij weer binnen. „Hoe gaat het met de hondjes, moeder?" vraagt Willem terwijl hij een grote hap van zijn bruine brood met kaas neemt. 11
RUUT DE FOX-TERRIER „Ga maar even kijken," zegt vrouw Meeuwsen, die al weer druk aan het sokkenstoppen is. „Vader zegt dat die ene, kleine er maar uit moet. Ferry wil hem niet hebben !" roept zij nog, terwijl de twee kinderen al op weg naar de schuur zijn. Bij de oude zeepkist knielen de twee neer. De vier hondjes liggen nog in diepe rust tegen het warme lijf van moeder Ferry, die ook slaapt. En Ruut ligt nog in het hoekje waar bijna geen stro meer ligt. Hij beweegt zich niet, die kleine Ruut. „Ik geloof dat hij al dood is," merkt Willem onverschillig op, maar als Marietje het hondelijfje even aanraakt, dan schurkt Ruut zich even zachtjes tegen de behaaglijke warmte van haar kleine handje. „Ach, de stakker," zegt Marietje een beetje eigenwijs, „wat zal vader met hem doen, Willem?" Willem haalt onverschillig de schouders op. „Weet niet, verdrinken denk ik," zegt hij. Hij heeft niet veel oog voor het hulpbehoevende hondje, maar kijkt belangstellend naar Ferry die, wakker geworden, dadelijk onderzoekt of haar vier jongen er nog zijn en ze dan een voor een liefkozend aflikt Maar Marietje's zorgen gaan meer uit naar de onbeholpen Ruut. Ze aait hem zachtjes en fluistert lieve woordjes: „Wees maar stil, hoor," zegt zij, hoewel Ruut moeilijk stiller kan zijn dan hij al is, „wees maar stil hoor, wees maar zoet, je bent een arme lieverd en ik zal wel aan vader vragen of hij je niet wil verdrinken." Willem lacht spottend. „Wat denk jij dan dat vader met hem doet? Je ziet toch wel dat Ferry hem niet wil hebben? Als hij hier in het nest blijft gaat hij toch dood." Maar Marietje vindt het toch wel een beetje erg om een klein hondje zo maar to verdrinken. Zij neemt Ruut voor12
RUUT DE FOX-TERRIER zichtig in haar beide handjes en legt hem tegen Ferry aan. „Zo ..." De Fox-Terrier snuffelt even aan het voile lijfje en schuift het dan met haar snuit onverschillig opzij. „Zee roept Marietje bestraffend, .wil jij niet zo lelijk
doers tegen je kindje !" „Ach, laat toch gaan," zegt Willem, „Ferry is verstandiger dan jij, geloof dat maar. Zij ziet wel dat het hondje toch niet kan blijven leven." De kinderen blijven nog in de schuur tot moeder hen komt roepen: „vader is thuis en het eten is klaar." Tijdens het eten wordt er niet over Ferry en haar hondjes gesproken, maar als het eten op is en moeder de borden naar de keuken brengt zegt vader Meeuwsen: „Ga jij even naar de schuur, Willem? Dat ene hondje moet er maar uit." 13
RUUT DE FOX-TERRIER In de schuur zoekt Meeuwsen een oude gonjezak. Dan neemt hij Ruut op en doet hem er in. Een stuk touw haalt hij uit zijn broekzak en daarmee bindt hij de zak dicht. Er blijft nog een stukje van het touw over en daaraan bevestigt vader een halve straatklinker. „Ziezo," zegt hij dan, „dat is zwaar genoeg. flat zinkt dadelijk. Ga jij die zak nu even in de vaart gooien, Willem." „Ja, vader," zegt Willem. Hij is trots, dat vader hem groot genoeg vindt om hem zo'n werkje op te dragen. Met de zak over de schouder verlaat Willem het huis. Hij loopt door de straat en fluit een deuntje. Gek he, dat Willem dat nu helemaal geen naar werk vindt? Denkt hij er nu niet aan, dat hij een levend wezentje gaat verdrinken? Dringt het nu helemaal niet tot hem door dat hij toch eigenlijk het recht niet heeft iets te vernietigen wat de natuur zo wonderlijk heeft voortgebracht? Ach peen, daaraan denkt Willem niet. Het is voor hem een heel gewone zaak: daar is een hondje, dat te zwak is om te blijven leven. Het ligt daar maar in het nest en de moeder kijkt er niet naar om. Nou, dan is het toch veel beter dat het verdwijnt! Ja, jongens kunnen dikwijls zo ongevoelig zijn. Want wreedheid is het echt niet.
14
HOOFDSTUK II RUUT WORDT GERED EN KRIJGT EEN TEHUIS Meneer Mester is op weg naar huis. Hij komt van zijn kantoor en loopt vlug, want als het is zo tegen half zeven, kwart voor zeven loopt, weet hij, dat er thuis verlangend naar hem wordt uitgezien. Meneer Mester heeft twee kinderen. Roel en Beppie. Een jongen en een meisje. Roel is bijna zes jaar en Beppie ruim acht. En die twee voelen zo tegen deze tijd hun maagjes aardig jeuken! Van een uur 's middags tot kwart voor zeven 's avonds is voor twee van zulke peuters een hele tijd om zonder eten te blijven! En al geeft moeder hun om half vijf, als Beppie uit school komt — Roel is natuurlijk nog niet op school — ook een boterham, dat geeft niet zo heel veel. Die twee kunnen wat aan hoor! En moeder geeft nooit meer dan an boterham. „'t Is alleen maar om de ergste hanger een beetje te stillen en als ik jullie nil meer geef, dan lust je straks je aardappelen en groente niet!" zegt zij altijd. De twee zijn het daar niet altijd mee eens, maar heus, moeder heeft gelijk. Maar het is tech wel te begrijpen dat de twee verlangen naar vaders thuiskomst. Als meneer Mester zich eens een keertje erg heeft verlaat, bijvoorbeeld als hij op kantoor nog het een en ander te doen had en hij komt de kamer binnen, dan zegt Beppie: 15
RUUT DE FOX—TERRIER „Pap, wat laat u ons weer lang wachten, we rammelen gewoon !" Dan legt vader met een ernstig gezicht zijn oor tegen Beppie's buikje, luistert aandachtig en zegt dan: „Ja, je hebt gelijk, ik honor het rammelen! 't Zal nooit weer gebeuren, hoar! Ben je dan niet meer boos op me?" „Als u het nooit weer doet," zegt Beppie dan lachend en vader belooft ernstig beterschap. Dat zijn natuurlijk allemaal maar grapjes, dat begrijp je, maar toch haast vader zich iedere avond, om zijn twee kleuters niet àl te lang te laten wachten. Bovendien, hij heeft ook om ee.n uur voor het laatst gegeten, dus hij lust ook wel wat! Plotseling staat meneer Mester stil en grijpt in de binnenzak van zijn jas. „Wel heb ik van mijn leven," mompelt hij, „daar heb ik toch warempel die brief vergeten te posten. En daar is nu juist zo'n haast mee! Tja, er is niets aan te doen, maar even snel teruglopen naar de tramhalte, Roel en Beppie moeten nog maar even geduld hebben. Vijf minuutjes maar!" Maar juist als meneer Mester zich wil omdraaien one snel naar de tramhalte te gaan ziet hij in de verte een jongen aankomen. „Ha," zegt meneer Mester, half luid, „dat treft, daar komt Willem van den schillenboer aan. Als hij toch die kant uitmoet, dan kan hij best die brief even meenemen. Dat is een kleine moeite voor hem." En inplaats van terug te keren vervolgt hij zijn gewone weg naar huis. Spoedig ontmoeten meneer Mester en Willem Meeuwsen elkaar. „Hallo, Willem," zegt meneer Mester, „zeg, als jij toch die kant op moet, wil je dan, voor mij een brief in een trambusje gooien?" 16
RUUT DE FOX-TERRIER Willem neemt netjes zijn pet of en zegt: „Ja, meneer, dat wil ik wel voor u doen." „Mooi," zegt meneer Mester en hij haalt de brief uit zijn zak, „bier is de brief, niet vergeten hoor, Willem!" „Vast niet meneer!" Terwijl meneer Mester al weer half doorloopt zegt hij, wijzende op de zak die Willem op zijn schouder draagt: „Moet je zó laat nog schillen ophalen voor je vader, Willem?" „Neen, meneer," is het antwoord. „Er zit een hondje in die zak en dat moet ik gaan verdrinken van mijn vader." „Wat?" Meneer Mester blijft staan. „Een hondje verdrinken? Maar waarom dan?" „Omdat het toch dood gaat, meneer." Meneer Mester doet weer twee stappen in Willem's richting. „Vertel eens op," vraagt hij ernstig. En dan doet Willem het hele verhaal. Van Ferry, die vijf jongen heeft en van die ene, die zo zwak en hulpbehoevend is dat Ferry niets van hem wil weten. Dat vader het maar beter vindt het diertje uit zijn lijden te verlossen en dat hij, Willem, nu op weg is naar de vaart om het te verdrinken. Meneer Mester denkt even na. Dan tast hij in de zak van zijn vest en zegt: „Wil je mij dat hondje verkopen voor een kwartje, Willem?" Willem kijkt een beetje raar. Maar natuurlijk zegt hij ja. Een kwartje is een hele rijkdom voor hem. Hij snapt alleen niet goed waarom meneer Mester dat zieke, vuile hondje wil hebben en er nog een kwartje voor geeft ook. Zijn igevoel voor eerlijkheid gebiedt hem nog te zeggen, voor hij de zak aan meneer Mester geeft: „Maar het hondje gaat toch gauw dood, hoor, meneer." Ruut de Fox-terrier 2
17
RUUT DE FOX-TERRIER „Dat zullen we nog eens zien. Laat dat maar aan mij over," antwoordt meneer Mester. „Geef mij die zak nu maar." Hij neemt de gonjezak van Willem over en drukt den, jongen een kwartje in zijn hand. Dan loopt hij door, terwijl hij zegt: „Nu, jij zorgt wel dat die brief in de postbus komt he?" „Ja meneer, dank u wel meneer !" zegt Willem en hij rent weg, net of hij bang is dat meneer Mester ineens spijt zal krijgen van zijn koop en het hondje terug zal willen geven. Maar meneer Mester heeft helemaal geen spijt dat hij het hondje van Willem heeft gekocht. Voorzichtig draagt hij de zak op zijn arm en stapt door in de richting van zijn huis, nog haastiger dan een ogenblik geleden. Als hij de hoek van de straat om komt, ziet hij Beppie en Roel al voor het raam staan! Ja, hij heeft zich door het gesprek met Willem Meeuwsen nu tOch verlaat. Glimlachend denkt vader er aan dat hij misschien nog eerder thuis was geweest als hij zelf de brief op de bus had gebracht. „Maar," denkt hij dan ook weer meteen, „dan had ik dit kleine hondje niet kunnen redden, dan was het misschien al verdronken. Neen, die verloren tijd is goed besteed !" Beppie wil vader al een standje geven omdat hij zo laat is, als plotseling haar oog valt op de gonjezak die vader zo voorzichtig op zijn arm draagt. „Wat is dat, Pap ?" vraagt ze nieuwsgierig. Maar vader egeeft geen antwoord. Hij geeft zijn kleine meld lachend een kus, hangt zijn hoed en zijn jas aan de kapstok en gaat de kamer binnen. Moeder kijkt ook verbaasd naar de smerige zak en ziet vader vragend aan. En kleine Roel danst om vader been en roept: „Heb je wat voor ons meegebracht, Vader? Toe, laat 18
RUUT DE FOX-TERRIER eens zien wat het is !" En vader glimlacht maar en zegt niets. Hij legt de zak voorzichtig op de tafel neer. „Wel, heb je van je leven! Dat vindt moeder toch geen manier van doen, zo'n vuile zak op haar schone tafelkleed! Maar juist als ze haar mond opent om te zeggen: „Maar Vader, doe die smerige zak toch van tafel!" dan ziet ze de steen die aan de zak is vastgebonden en zegt ze ineens niets. Dan begint ze al zo-iets te vermoeden. Een zak, met een steen er aan Ze kent vaders goede hart .en ze wacht maar af. Zo heel erg is het tenslotte 66k weer niet dat die zak daar ligt. Roel en Beppie liggen op hun knieen op de stoelen en hangen over de tafel, met hun neuzen bijna boven op de zak. Ze willen er beslist niets van missen. Zij begrijpen, dat er iets heel bijzonders in die zak moet zijn. En moeder kijkt glimlachend toe. „Ik heb een verrassing voor jullie meegebracht," zegt vader. Hij neemt zijn zakmes, knipt het open en snijdt vlug het touw door waarmee de zak is dichtgebonden. Nu ligt de halve straatklinker van schillenboer Meeuwsen zó maar op het witte tafellaken. Maar niemand let er op. Ze zijn allemaal veel te nieuwsgierig! Vader 66k. Natuurlijk! Hij weet immers nog helemaal niet wat voor een hondje het is dat in die zak zit! En ineens is hij bang dat het diertje misschien onderweg al is doodgegaan. Die Willem droeg de zak zo ruw over zijn schouder Haastig steekt vader zijn beide handen in de zak en haalt voorzichtig iets te voorschijn. De kinderen houden hun adem in ... En dan roepen zij eensklaps verrast en medelijdend tegelijk: „0645•545ch ...” 2*
19
RUUT DE FOX-TERRIER Daar ligt Ruut, veilig in vaders grote, sterke handen. Hij ligt daar stil. Net zo stil als hij een half uurtje geleden lag in de oude zeepkist in de schuur van Meeuwsen. Vier paar ogen zijn op hem gevestigd. Vier paar medelijdende ogen. „Wat een klein stumperdje ..." zegt moeder eindelijk zacht en zij strijkt met een vinger over Ruut's magere, koude lijfje. En dan komen de tongen van Beppie en Roel los! Hoe vader aan dat hondje komt ... of het nu hier mag blijven ... of het nog niet kijken kan ... waar het nu moet slapen ... of het al alleen kan eten ... of ... of ... Vragen ... vragen ... ! ! Vader kan ze allemaal tegelijk niet beantwoorden. Hij trekt een komiek gezicht. Hij wil zijn handen tegen zijn oren houden, maar in die handen ligt Ruut en die kan hij toch niet loslaten. „Ja, hoor eens even," zegt hij eindelijk, „zo kan ik geen antwoord geven hoor! Ga nu eerst eens eventjes behoorlijk op je stoelen zitten. Beppie, doe die steen eens van de tafel af. Leg die maar zolang daar in die hoek. Zo. Mooi. En als jullie nu even kalm wilt luisteren zal ik je alles vertellen wat je wilt weten." „Moeten we niet eerst eten?" vraagt moeder. Neen, neen, niks daarvan! Beppie en Roel bekommeren zich ineens niet meer om het eten. Het lijkt wel of hun honger plotseling is verdwenen. Zij willen nu eerst vaders verhaal horen en ze willen ook allebei het hondje even vasthouden. Dat eten dat komt wel! Ja, maar dat gaat zo niet! Vader vindt dat moeder gelijk beef t. Eerst eten, al mopperen de twee ook nog zo en al trekken ze ook nog zulke scheve gezichten! Dus, handen wassen en aan tafel. Terwijl zij zitten to eten ligt Ruut veilig op vaders schoot. 20
RUUT DE FOX-TERRIER 't Is gek, maar het eten smaakt de twee kinderen ineens lang zo lekker niet als anders. En ze hebben een haast! Moeder moet ze telkens waarschuwen dat ze niet zo mogen schrokken. „'t Geeft toch niets, want vader moet eerst klaar zijn!" En het lijkt wel of vader vandaag veel langzamer eet dan anders! Maar dat is toch heus niet zo. Tenslotte legt hij mes en vork neer, neemt Ruut in zijn beide handen en vertelt aan moeder en de kinderen het verhaal van Willem Meeuwsen, die het kleine hondje moest gaan verdrinken van zijn vader. Ze luisteren alle drie aandachtig toe en als vader klaar is met zijn verhaal zijn ze het roerend eens dat het een laffe streek is om een klein, weerloos hondje in het water te gooien. Zelfs kleine Roel doet zijn duit in het zakje. En Beppie gaat in haar verontwaardiging zelfs zo ver, dat ze van moeder eist dat die een anderen schillenboer neemt. Maar dat vindt moeder toch wel een beetje al te straffe maatregel. Vader zegt niet veel. Hij begrijpt heel goed dat Meeuwsen geen man is om een klein, hulpbehoevend hondje te gaan opkweken als een teer kasplantje. Hij snapt best dat het geen wreedheid van Meeuwsen was toen hij besloot het hondje te verdrinken. Maar daarover spreekt hij niet met de kinderen. Zij zouden het misschien niet begrijpen. En hij vindt het toch wel erg fijn dat z'n twee kleine peuters tonen zulke goede hartjes te bezitten. Dan begint het verwennen van Ruut. leder op zijn beurt moet hem natuurlijk even vasthouden en aaien. Maar moeder, die practische moeder, voelt wel dat het arme diertje daaraan niet veel heeft. „Ik denk," zegt zij, „dat het beestje nodig wat voedsel moet hebben. Als de moeder, zoals Willem Meeuwsen 21
RUUT DE FOX-TERRIER tegen vader vertelde, niets van hem hebben moest, dan heeft hij ook nog niets in z'n maagje." Ach ja, natuurlijk! Dat ze daaraan ook niet dachten. Eten voor het hondje! Roel komt aandragen met een aardappel die nog in de schaal is achtergebleven. Vader lacht luid en moet den kleinen broekeman even lekker knuffelen. En moeder ze,gt: „Neen baasje, eten kan het hondje nog niet. Het moet zuigen, net of hij bij zijn moeder is. Beppie, loop jij even gauw naar de winkel van Valk, hier op de hoek en koop daar een speen. Ondertussen zal ik dan wat melk warm maken." Beppie krijgt van vader een dubbeltje en rent de deur uit. En ze komt juist de kamer weer binnen als moeder uit de keuken komt met een apothekersflesje met lauwe melk. De speen wordt op het flesje gedaan en met een stopnaald prikt moeder er een gaatje in. „Meneer Valk vroeg of die speen voor Roel was !" schatert Beppie opeens. Roel heftig verontwaardigd. Hij met een speen! Stel je voor, over twee maanden gaat hij warempel al naar de grate school! „Nou," stelt vader hem gerust„,rneneer Valk maakte natuurlijk maar een grapje! Nou, dat kan waar wezen, maar Roel vindt zulke grapjes helemaal niet leuk en hij neemt zich voor, dien meneer Valk niet meer goedendag te zeggen. Later komt hij "daarvan weer terug als hij bedenkt dat meneer Valk zulke lekkere pepermuntjes toegeeft als je boodschappen bij hem komt halen ! Terwijl vader het hondje vasthoudt, probeert moeder de speen in het kleine hondesnoetje te duwen. Natuurlijk 22
RUUT DE FOX-TERRIER onder grote belangstelling van Roel en Beppie die er met hun neuzen bovenop liggen, zodat vader hen een eindje moet wegduwen, hij kan zelf warempel niet eens wat zien ! 't Gaat niet zo gemakkelijk! Ruut is zó zwak en hulpbehoevend dat hij helemaal geen idee heeft van wat er met hem wordt gedaan.
Eindelijk weet vader met een hand de twee kaakjes van elkaar to duwen en dan heeft moeder de speen gauw genoeg in Ruut's snuitje. Ja, dat is zo ver. Maar nu moet hij nog zuigen. En hoe breng je zo'n klein hondje nu aan het verstand wat het moet doen? Vader knijpt even in de speen en dan komt er uit het gaatje een klein druppeltje melk. 23
RUUT DE FOX-TERRIER Die druppel slikt Ruut op ... dan komt er weer een nieuwe druppel, die hij ook opslikt ... en dan weer een en weer een ... Zo leert Ruut zuigen, tot groat vermaak van Beppie en. Roel, die in hun handen klappen van plezier en tot voldoening van vader en moeder, omdat zij zien dat hun pogingen tenminste resultaat hebben. Want eigenlijk was vader wel een beetje bang geweest dat het hondje te zwak zou zijn am te zuigen. Wat hadden ze dan moeten doen? Het duurt lang, het zuigen, en telkens moet Ruut rusten, zo vermoeit het hem, maar het gaat toch en als hij eindelijk niet meer wil zuigen, dan is het flesje wel voor de helft leeg! „Nu," zegt moeder, „dan heb ik alle hoop dat we hem in leven houden." De twee kinderen bekijken het hondje. Het heeft zowaar een dik buikje gekregen van die melk! „Geen wonder," zegt moeder, „hij heeft heel wat gedronken. Maar nu moet hij slapen. Dat zal hem igoed doen." Er wordt een klein mandje opgescharreld en daarin gaat een oude, wollen lap. Daar zal hij lekker zacht in liggen. „Er moet een kruikje in," beslist vader, „want uit zithzelf kan zo'n klein diertje niet warm warden." Wel, een kruikje heeft moeder ook nog. Het is hetzelfde kruikje dat Roel aan zijn voetjes had toen hij als heel klein kindje in een wieg lag! Het kruikje wordt gevuld met heet water, in een doek gerold en tegen het smalle ruggetje van Ruut gelegd. Dan dekt moeder hem nog toe met een wollen lap en daarna zet zij het mandje in een donkere hoek van de kamer. „Nu is het net een baby in een wieg," meent Beppie. „Ja," zegt vader, „alleen is hij veel zoeter dan een baby. Toen jij zo'n kleine peuter was tenminste, kon je aardig schreeuwen hoor !" 24
RUUT DE FOX-TERRIER „Wacht maar," zegt moeder met een zucht, „we zullen met deze baby ook nog heel wat last krijgen, reken (lair maar op." En daarmee is dus beslist dat het hondje blijven mag! Blijven ... Nou ja, wie had er dan lets anders gedacht? Niemand zou hem nog willen missen. Het hondje is nu al een lid van het huisgezin geworden, waar ze allemaal goed voor zullen zorgen! „Nu moet hij nog een naam hebben," zegt vader. „Nero!" beslist Roel. Maar daar wordt om gelachen. Stel je voor, zo'n klein, hulpeloos hondje met zo'n geweldige, bloeddorstige naam! Neen, dat kan niet. Een indere naam. „Laten we hem Ruut noemen ..." stelt Beppie voor. „Wat betekent dat?" vraagt vader verbaasd. Beppie haalt verlegen de schoudertjes op en lacht een beetje verlegen. „Ik weet niet ... If zegt ze, „zomaar ... ik vind het een leuke naam." „Goed," beslist vader, „dan noemen we onzen hond Ruut !"
25
HOOFDSTUK III
RUUT OPENT ZIJN OGEN EN ZIET VREEMDE DINGEN Ruut voelt zich behaaglijk. Hij vindt alles best zoals het nu is. De melk was lekker en heeft zijn klein, hongerig maagje goed gedaan. En het mandje waarin hij ligt is heerlijk zacht en warm. Af en toe strijkt er een liefkozende hand over zijn kleine lijfje en dat, vindt hij een prettig gevoel. Dan schurkt hij zich en maakt zachte jankgeluidjes, die nog haast niet te horen zijn. Ruut voelt dat er goed voor hem wordt gezorgd, dat hij beschermd wordt en daarom jankt hij zo dankbaar. Het is jammer, dat hij zijn weldoeners nog niet kan zien. Och wat, dat komt immers wel, als hij maar eenmaal wat groter is! En groter wordt Ruut. Dank zij de lauwe melk uit het apothekersflesje, die moeder hem op geregelde tijden, met veel geduld voert. Twee dagen nadat vader met hem is thuisgekomen, is hij al heel wat aangesterkt en kan hij al, schommelend en tuimelend en piepend door zijn mandje scharrelen om tenslotte, doodmoe van zo'n lange, inspannende wandeling, in slaap te rollen tegen het warme kruikje. Die Roel! Die is niet bij het mandje vandaan te slain! En Beppie! Ja, die moet naar school, maar het eerste wat zij doet, als zij uit school thuiskomt is naar het mandje van Ruut hollen. 26
RUUT DE FOX—TERRIER Vader hoeft er geen spijt van to hebben dat hij Ruut gered heeft hood Als Ruut negen dagen oud is gaat 's morgens ineens
zijn ene oogje open! Beppie is de eerste die het ziet en van louter vreugde en opwinding schreeuwt zij het hele huffs bij elkaar. Zelfs vader, die al beneden aan de deur is, om naar zijn kan27
RUUT DE FOX-TERRIER toor te gaan, moet nog even boven komen om dat wonder, dat ene, schattige kleine oogje van Ruut te bewonderen. Hij kijkt er glimlachend naar en zegt dan: „Nu zal het andere oogje ook wel gauw opengaan. Misschien vandaag nog wel, het is er nu de tijd voor." En dan zijn de kinderen helemaal niet meer bij het mandje weg te krijgen. Ze hopen vurig dat het oogje juist zal opengaan als zij er naar kijken. Beppie zou er haar school vandaag wel voor willen verzuimen. Maar dat gaat natuurlijk niet! Ze moet naar school toe. Stel je voor dat iedereen maar thuis bleef omdat er een oogje van een hondje of een poesje moest opengaan! Dan zouden er niet veel knappe mensen op de wereld rondlopen. En de wijzers van die nare klok draaien vandaag zo akelig snel! 't Lijkt wel of ze het juist doen om Beppie te plagen. En tenslotte moet moeder nog waarschuwen: „Beppie, kindje, kijk eens naar de klok. Het is h(545g tijd hoor! Je komt anders te laat op school !" Ja, hemeltje, Beppie hoeft helemaal niet naar de klok te kijken. Ze heeft er vanmorgen al zó dikwijls naar gekeken, dat ze er hens wel alles van weet. Met een diepe zucht pakt zij haar schooltas op, kijkt voor het laatst nog eens even naar Ruut, die zich nergens wat van aantrekt en gezellig in zijn mandje rondkruipt, met een oog dicht en een open, net of hij guitig knipoogt tegen Beppie! Dan drukt zij Roel nog eens extra op het hart: „Goed kijken hoor, Rod! En mij vanmiddag vertellen hoe het .ging!" Dat belooft Roel natuurlijk graag. Hij knikt Beppie eens even geruststellend toe en vindt dat hij een buitengewoon bevoorrecht jongetje is, omdat hij nog niet naar school hoeft en lekker kan blijven kijken hoe het andere oogje van Ruut opengaat. 28
RUUT DE FOX-TERRIER Als Beppie weg is, gaat hij trouw de wacht houden bij het mandje van Ruut, maar als het hondje gedronken heeft en vermoeid in slaap tuimelt, met allebei zijn oogjes dicht, dan gaat Roel het wachten vervelen en tenslotte gaat hij naar de speelkamer om met zijn trein te gaan rijden. En zo vergeet Roel het hele oogje van Ruut! Ja, hij heeft immers geen tijd om daaraan te denken, hij heeft al zijn aandacht nodig bij zijn spoor, dat daar geen ongelukken mee gebeuren! Het is niet zo erg hoar, dat hij Ruut vergeet, want als Beppie om kwart over twaalf uit school komt en het eerste wat zij vraagt natuurlijk is: „Is Ruut zijn oogje al open!?" ... dan is er nog niets gebeurd .. • En om vier uur ... Om vier uur scharrelt Ruut nog steeds in zijn mandje rond met zijn guitige, voortdurend knipogende snoetje. „Misschien morgen ..." zegt Roel. „Vast morgen!" beslist Beppie. Maar de natuur beslist het weer anders. Als Ruut de volgende morgen wakker wordt opent hij tegelijk allebei zijn oogjes, met een ,gezicht of hij nog nooit anders heeft gedaan! En met het openen van zijn oogjes begint voor Ruut eigenlijk pas het echte leven. Hij kijkt rond en verwondert zich. Hij verwondert zich over het mandje waarin hij ligt, over de stoel, die naast dat mandje staat, hij verwondert zich over het scherpe licht dat door het openstaande venster naar binnen stroomt en dat een beetje pijn doet aan zijn oogjes, hij verwondert zich over de twee kinderen die pratend en lachend over hem heengebogen staan, hij verwondert zich over vader en moeder die aan de ontbijttafel zitten en lachend toekij ken ... ja, hij verwondert zich over alles wat hij ziet. 29
RUUT DE FOX-TERRIER En, misschien verwondert hij zich nog wel het meest over ... zichzelf! Maar als hij alles goed in zich heeft opgenomen, vindt hij zichzelf en de wereld die hij voor het eerst aanschouwt toch wel heel erg grappig en van plezier duikelt hij een keer over zijn kop, tot groot vermaak natuurlijk van Beppie en Roel, die nu al verlangen naar de tijd dat Ruut groot en sterk genoeg zal zijn om met hen te kunnen stoeien en ravotten en in deze eerste malle buiteling een belofte zien van veel jool in de toekomst! Maar Ruut vindt het nu al lang weer mooi. Hij heeft de wereld gezien en aanvaard en nu ... nu voelt hij zijn maag knorren. Hij heeft een geweldige honger en jankt zó erbarmelijk, dat moeder snel naar de keuken loopt om zijn zuigflesje met lauwe melk te halen. En als Ruut het flesje helemaal heeft leeggedronken en zijn buikje gespannen staat, als een luchtballon die je in een schoenwinkel hebt gekregen, dan gaat hij maar weer gauw slapen. Hij is moe en slaperig geworden van al het nieuwe dat vandaag op hem is afgestormd. Drinken en slapen, dat zijn voor de kleine Ruut toch nog de twee meest geliefde bezigheden. Als Ruut drie weken oud is, vindt hij dat hij lang genoeg in zijn mandje heeft gelegen. Er valt binnen de ronde, rieten wand eigenlijk niets meer voor hem te beleven. De kamer ... die lijkt Ruut erg belangwekkend. De kamer schijnt hem eindeloos groot en ... blijkbaar kan je nog verder ook, want soms verdwijnen de mensen door een groot gat, dat ze haastig achter zich dichtmaken en dan zie je ze een hele tijd niet meer. Achter dat grote gat moet dus nag meer ruimte zijn. Ruut moet dat alles eens gaan onderzoeken. Hij is alleen in de kamer. Beppie is naar school. Vader 30
RUUT DE FOX-TERRIER is op zijn kantoor. Roel speelt in de kinderkamer en moeder is bezig in de keuken. Ruut heeft dus prachtig de gelegenheid our in zijn eentje eens op onderzoek uit te gaan. Dan moet hij zijn mandje uit. Ja, dat is wel heel gemakkelijk gedicht, maar niet zo gemakkelijk gedaan. Ruut is nog maar een heel klein peutertje en de rand van het mandje is tamelijk hoog. Maar ... die kleine Ruut heeft al een grote wil! Hij duvet en klimt en scharrelt en krabt net zolang, tot hij met zijn kop en zijn voorpootjes over de rand van zijn mandje hangt. He, he, dat heeft moeite gekost hoor! Hij is er moe van geworden. Pffff ... even uitblazen. Want hij is er nog niet. 0 nee, nog fang niet. Hij moet zich nu voorzichtig uit het mandje op de grond laten zakken. Heel voorzichtig natuurlijk ... zo ... nog een klein eindje ... nog even ... Born! ! Au! ! Ruut hing te ver over de rand en is gevallen. Nou, hij is lelijk neergekomen hoor! Op zijn kop! Dat doet nog pijn ook! Even blijft hij beduusd liggen en hij knippert met zijn oogjes ... Maar dan dringt het plotseling tot hem door dat hij met die onverwachte duikeling toch meteen zijn doel heeft bereikt! Hij is buiten zijn mandje! In de kamer! In de grote, eindeloze kamer, vol .geheimen, vol vreemde, grappige en sours ook wel angstaanjagende dingen ... Ruut gaat zitten en kijkt nieuwsgierig rond. Hij vindt het maar een rare wereld waarin hij verzeild is geraakt. 31
RUUT DE FOX-TERRIER Overal in de kamer staan lange, rechtopstaande stokken. Die beletten je gewoon rechtuit te lopen. Als Ruut, van zijn grootste verbazing bekomen, een beetje gaat wandelen, moet hij heel goed uitkijken om niet ieder ogenblik zijn kop te stoten tegen een van die stokken. Ruut ontdekt veel vreemde dingen op zijn zwerftocht door de kamer. Het mooist van alles vindt hij wel de potten met planten en bloemen die voor het raam staan. Dat groen ziet er zel mooi fris en mals uit dat het wel een genot moet zijn op die bladeren te kauwen. Maar Ruut kan er niet bij. Die planten staan te hoog. Tenslotte komt Ruut ook bij het gat waardoor de mensen de kamer binnenkomen en weer uitgaan. Hij zou er wel graag eens door gaan, om een kijkje te nemen in die wereld buiten de kamer. Daar zal het zeker nog veel groter, mooier en geheimzinniger zijn. Maar het gaat niet. Het gat is dicht. Neen t6ch helemaal dicht is het gat niet. Er is een smalle kier, waardoor Ruut een nieuwsgierige blik kan werpen. Jammer, veel kan hij niet zien en hij is te dik om zich door die kier naar buiten te wringen. Hij doet er alle mogelijke moeite voor, maar het gelukt hem niet. Jammer ... Dan maar, met een oog door de kier loeren En dan, plotseling, heeft Ruut de ontmoeting die hem dodelijk verschrikt en waarvan hij later, als hij er aan terug denkt, nog staat te rillen op zijn kleine pootjes De kier wordt eensklaps veel breder en daar verschijnt een kop een dikke, ronde, harige kop, waaruit twee valse, groene ogen Ruut kwaadaardig aanstaren Mimot ... de poes Mimot heeft Ruut wel eens eerder gezien. Natuurlijk. Zij heeft wel eens even over de rand van het mandje gekeken. 32
RUUT DE FOX-TERRIER Ze heeft toen argwanend naar het kleine hoopje in het mandje gekeken. Een kort poosje maar. Toen heeft zij zich minachtend omgedraaid en is, in het voile besef van haar waardigheid, statig verdwenen.
Zij zag geen gevaar in het onbeholpen stukje beest. Maar nu blijkt, dat het over de grond kan lopen! Dat het groter is geworden, in de tijd dat Mimot het beneden haar waardigheid achtte nog maar een blik in het mandje to werpen. Mimot schrikt er van ... Mimot kromt haar rug en blaast Ruut waant zijn laatste uur geslagen. Runt de Fox-terrier 3
33
RUUT DE FOX-TERRIER Van de grote, harige kattekop is hij ontzettend geschrokken, zó dat hij zijn pootjes niet meer kan verzetten. Maar dat blazers ... Met een erbarmelijk gejank vlucht hij weg van de deur ... weg van het gevaar ... struikelend over zijn eigen pootjes, half rollend en buitelend, om buiten het bereik te komen van dat vreselijke monster ... Onder de divan komt hij terecht, in een hoekje tussen een poot en de muur. Daar blijft hij liggen, trillend over heel zijn kleine lijfje, met gesloten oogjes, gelaten afwach-
tend wat er nu wel voor verschrikkelijks met hem zal gebeuren ... Maar er gebeurt niets ... Mimot, de grote poes, is door het plotselinge verschijnen van het hondje, waarvan hij nooit gedacht had dat het buiten zijn mandje zou kunnen komen, minstens even erg geschrokken als Ruut van Mar! Mimot heeft ook de vlucht genomen. De zoldertrap op ... het dakraam uit ... het dak op ... En daar zit Mimot, op de nok van het dak, zich rustig te wassen, vertrouwende, dat het griezelige diertje uit de kamer bier wel niet zal kunnen komen. 34
RUUT DE FOX-TERRIER En als er dan helemaal niets gebeurt ... als alles stil blijft in de kamer... dan durft Ruut eindelijk zijn oogjes op een kiertje open te doen ... Niets is er te zien. Het angstaanjagende monster, met zijn groene, vals gloeiende ogen is hem niet achterna gekomen .... Maar zijn ontdekkingsreis door de kamer hervatten, nee,
daartoe ontbreekt Ruut toch de moed. Hij blijft stilletjes liggen in zijn kleine hoekje. Maar zijn pootjes trillen onder hem van angst. Als Beppie thuis komt en naar het mandje loopt om naar Ruut te kijken, vindt zij het ... leeg ... Ze schrikt er vreselijk van en loopt hard naar moeder. „Mam, waar is Ruut!?" „Ruut?" vraagt moeder verwonderd, „wel, Ruut is toch zeker in zijn mandje?" 3*
35
RUUT DE FOX-TERRIER Neen, Ruut is niet in zijn mandje en dadelijk is het hele huis in rep en roer. Roel wordt geroepen en moet dadelijk helpen zoeken. Die huilt al bij voorbaat. „Waar is Ruut nu?" jammert hij, „is Ruut nu weg? Komt hij nu niet meer terug, Mam? 0, ik wil Ruut terug hebben! En nu is hij weg!" „Ach, malle jongen," stelt moeder hem gerust, „Ruut is hens niet weg. Ruut kan niet weg zijn. Hoe kan hij nu wegraken? Hij moet ergens in huis zijn. Laten we maar gauw zoeken." Ze zoeken en roepen ... „Ruut ... Ruutje ... kom dan.... waar ben je dan ...* Maar Ruut komt niet. Hij geeft geen antwoord. Kan ook niet, want hij is intussen in slaap gevallen. „Ruut ... Ruutje..." Het duurt een hele tijd voor hij gevonden wordt. Natuurlijk, want wie denkt er nu ook aan to gaan zoeken tussen de muur en de poot van de divan!? Maar tenslotte is het Roel, die in alle mogelijke en onmogelijke hoekjes en gaatjes zoekt en op zijn knieen door het huis kruipt, die hem vindt en juichend, met de tranen nog op zijn wangen, met hem komt aan.lopen. „Malle Ruut," zegt Beppie„,hoe kan je je Mar nu verstoppen !" En Ruut wordt geknuffeld en vertroeteld. Ja ja, de mensen hebben gemakkelijk praten! Hoe kan je je dial- nu verstoppen! 't Was ook een gekke plaats. Maar niemand kan ook weten wat een angst Ruut heeft uitgestaan. Anders zouden ze het wel kunnen begrijpen.
36
HOOFDSTUK IV RUUT WORDT ONDEUGEND Ruut en Mimot. Dat zijn er twee die in huis rondlopen. En natuurlijk blijft het niet bij die eerste, onaangename ontmoeting, waarvan ze allebei zo vreselijk zijn geschrokken. Het kan niet anders, of zij komen elkaar daarna weer eens tegen. En de eerste keer — na die illereerste keer dan, — is dat een hele gebeurtenis. Ruut herinnert zich natuurlijk zijn angst van de eerste kennismaking bij de kier van de deur. En hij krimpt in elkaar als hij Mimot ziet. En Mimot? Ze zet een huge rug, een rug als een brag over een Amsterdamse gracht. Haar staart wordt dik ... dik ... wel driemaal zo dik als gewoon. En Mimot blaast ... Waist...! Roel en Beppie zijn er toevallig bij als die ontmoeting plaats vindt. En zij hebben er natuurlijk plezier over. „Kijk, kijk," roept Roel schaterlachend, „kijk Mimot eens kwaad zijn!" 37
RUUT DE FOX-TERRIER „En moet je Ruut zien!" wijst Beppie, „die is zó bang voor Mimot dat hij niet weet waar hij zich moet bergen !" Langzaam, voetje voor voetje schuiven de hond en de poes elkaar voorbij. Ruut tegen de muur gedrukt, alsof hij er wel doorheen zou willen en Mimot, meedraaiend, Ruut geen ogenblik uit het oog verliezend. Moeder wordt geroepen om ook van het toneeltje te genieten. Ze kijkt glimlachend toe en zegt: „Ja, die twee zijn bang voor elkaar. 'Maar ze moeten toch aan elkander wennen." „Zou Mimot Ruut niets doen, Mam?" vraagt Beppie, toch wel een beetje angstig. „Welneen," zegt moeder, „over een poosje zijn zij misschien de beste maatjes." Ja, zo ver komt het ook wel. Maar daar gaat toch nog een hele tijd overheen. Ruut, die kleine, brutale Ruut is de eerste die zijn angst overwint en probeert wat toenadering te zoeken. De twee dieren zijn dan in zoverre al aan elkaar gewend, dat Mimot geen hoge rug meer opzet en niet meer blaast als zij Ruut tegenkomt. Ze zit in de kamer en dommelt een beetje in een zonnig hoekje. „Nu moet ik dat gekke beest met_ die grote snor toch eens van dichtbij bekijken," denkt Ruut en voorzichtig doet hij een paar stapjes in de richting van de slapende Mimot. De poes merkt het niet. Snort behaaglijk. Nog een beetje dichterbij. Mimot merkt niets. Droomt misschien van een erg dikke muis. Ruut krijgt plezier in zijn eigen moed en maakt een paar malle sprongen. Maar dan is Mimot wakker. 38
RUUT DE FOX-TERRIER
Plotseling. Zij .gluurt tussen haar oogleden door naar Ruut en is op haar hoede. „Oppassen ..." denkt zij. Maar als zij zo naar Ruut zit te kijken dringt het tot haar door dat het kleine hondje toch wel leuk is. Als het nu maar niet zulke gekke sprongen maakte, want daarop heeft Mimot het helemaal niet begrepen. Ruut heeft nog niet gemerkt dat Mimot wakker is geworden. Poesen kunnen dat heel goed verbergen.
Plotseling schiet Ruut vooruit, valt met zijn voorpoten vlak bij Mimot's kop neer en ... blaft! Ja, Ruut blaft en eigenlijk is dit de eerste keer dat hij behoorlijk blaft. Tot nu toe is het eigenlijk niets dan een beetje gepiep geweest dat hij heeft weten voort te brengen. Maar nu blaft hij echt, zoals een bond dat h6Ort te doen. Nog wel niet hard, maar het is dan toch blaffen. En van dat keffen schrikt Mimot zo, dat zij opspringt en Ruut een draai om zijn oren .geeft die lang niet mis is! Voorzichtigheidshalve springt ze meteen op de tafel, want je kunt nooit weten waartoe zo'n klein mormeltje in staat is. 39
RUUT DE FOX-TERRIER Ruut is geschrokken! Natuurlijk, als je daar zo ineens een draai om je oren krijgt, van iemand van wie je denkt dat zij slaapt, dan schrik je. Maar als hij van zijn eerste schrik is bekomen, vindt hij het geval toch wel weer grappig ook! Die draai om zijn oren betekende eigenlijk niets. Nu ja, die kwam wel gin. Natuurlijk, Ruut is er zelfs door onderste boven getuimeld. Maar pijn, neen, pijn heeft Mimot hem toch niet gedaan. Ja, Mimot was geschrokken van dat gekef, daarom heeft zij haar poot uitgeslagen, maar haar nagels heeft zij ingehouden. En daaraan kan je zien, dat Mimot helemaal geen kwaad in de zin had. En 'daar zit Mimot nu, op de tafel en zij kijkt over de rand, naar Ruut, nieuwsgierig wat die nu zal doen. Ja, wat zal Ruut doen? Op de tafel springen, dat kan hij niet. Hij is toch zeker geen poes! Het spijt Ruut wel, dat hij niet op de tafel kan springen. Want hij is plotseling gaan begrijpen, dat er met die grote poes, waar hij eerst zo bang voor is geweest, best te praten valt en dat zij, misschien een fijn speelkameraadje voor hem kan worden. „Dan maar eens kijken of zij niet naar beneden wil komen," denkt Ruut en hij begint weer tegen Mimot te blaffen. Maar Mimot trekt er zich niets van aan en kijkt een beetje minachtend op het keffende hondje neer. Dat kijken en niets zeggen en niets doen maakt Ruut tureluurs en hij begint te springen en brommend in de tafelpoot te bijten. Maar het geeft hem allemaal niets. Hij kan blaffen en brommen en springen en bijten zo hard hij wil, Mimot vindt het voorlopig veiliger om op de tafel te blijven zitten. 40
RUUT DE FOX—TERRIER Zij kijkt tussen haar oogleden door naar de zich vreselijk druk makende Ruut, knippert wat met haar oogjes en vervolgt tenslotte kalm haar middagslaapje, zonder zich verder nog om de blaffende, jankende Ruut te bekommeren. Ruut geeft het voorlopig nog niet op. Hij verwacht vriendschap en gezelligheid van Mimot en doet alle mogelijke moeite om bij haar te komen. Hij, loopt om de tafel heen, bijt in alle stoelpoten en springt tenslotte met alle vier zijn pootjes tegelijk van de grond. Maar hij komt nog geen twee centimeter hoog! Als hij weer op de grond neerkomt rolt hij ondersteboven en ... blijft liggen. Ruut is van al dat gespring en gedoe vi moe geworden dat hij geen kans meer ziet om overeind te komen. Zijn oogjes vallen toe en hij slaapt. Als Mimot een ogenblikje later wakker wordt, neemt ze de gelegenheid jwaar om ongemerkt te verdwijnen. Dat kan ze best op haar zachte sokjes. Maar Ruut en Mimot beschouwen elkander van dit ogenblik af toch niet langer als vijanden. Natuurlijk duurt het nog wel een paar dagen voor de êchte vriendschap tot stand komt. Ruut krijgt van Mimot nog wel eens een paar draaien om zijn oren, om hem het erg brutale af te leren, maar als zij elkander dan tenslotte toch hebben gevonden, dan zijn zij niet meer bij elkander vandaan te slaan. Dikwijls stoeien en rollen en ravotten zij over de grond en ... wat leuk is, zij eten uit een bakje ! Wie had dat kunnen denken, toen zij elkander voor het eerst ontmoetten, ieder aan een kant van de deurkier!? Soms worden de stoeipartijen Mimot wel eens een beetje al te wild. Ruut heeft scherpe tandjes, die hij niet inhoudt, zoals Mimot dat doet met haar nagels. Maar dan weet Mimot altijd nog een uitweg: zij geeft Ruut een ferme draai om 41
RUUT DE FOX-TERRIER zijn oren en springt dan op de tafel. Want zij weet, dat Ruut haar daar niet kan bereiken. Dan staat Ruut te keffen en te janken bij de tafelpoot, maar daar trekt Mimot zich niets van aan. Ze knippert eens met haar ogen, gaat zich een beetje wassen en laat Ruut stil in zijn eentje uitrazen. Maar meestal heeft Mimot evenveel plezier in de dolle stoeipartijen als Ruut en dan hebben vader en moeder en Beppie en Roel de grootste pret over de malle buitelingen die de twee maken. Maar ... Mimot heeft ook wel eens andere bezigheden. Ja, een poes kan dat zo hebben. Ze moet wel eens naar het dak, op de vogeltjesjacht. Ja! Nou, dan moet Ruut zich alleen vermaken. Vader heeft wat speelgoed voor hem meegebracht. Speelgoed? Ja, zeker, jonge hondjes moeten 66k speelgoed hebben, evengoed als jonge mensjes! Natuurlijk geen auto's en spoortreinen en al die dingen meer! Neen. Een houten bal en een groot been, dat zijn de voorwerpen waarmee Ruut zich vermaakt als Mimot geen zin heeft om te stoeien en Roel het te druk heeft met zijn speelgoed. Vooral met die houten bal is Ruut erg in zijn schik. Het leuke er van is, dat hij dat ding zo moeilijk kan pakken! Hij kan de bal niet tussen zijn tanden nemen, daarvoor kan zijn snoet niet ver genoeg open. En als hij het dan toch probeert, dan rolt de bal weg. En Ruut er achter aan! Maar telkens als hij de bal aanraakt rolt het ding weer verder. Dat maakt Ruud kwaad, maar toch kan hij niet ophouden met de bal te spelen. Grommend en keffend rent hij er achter aan, vliegt van de ene hoek van de kamer naar de andere, stoot in de haast zijn kop of en toe tegen een stoelpoot, blijft dan even beduusd zitten kijken, ziet dan de bal weer rollen en 42
RUUT DE FOX-TERRIER vliegt er als een bezetene naar toe! Hij vliegt met een vaart onder de divan en dan ... he ... wat zijn dat voor gekke dingen? Plotseling is Ruut de hele bal vergeten en heeft hij alleen nog maar aandacht voor twee pantoffels die moeder zolang onder de divan heeft geschoven.
Ruut besnuffelt ze aan alle kanten. Ja, hij weet wel dat de mensen die dingen aan hun voeten doen, als zij hun gewone schoenen uittrekken. Waarom? Dat weet hij niet. Het kan hem ook eigenlijk niets schelen. Die ronde dotten haar, die voor op de neuzen van de pantoffels zitten, voelen lekker zacht aan. Ruut duwt er zijn snuitje in. He, jakkes, dat kriebelt. Hij moet er van niezen! 43
RUUT DE FOX-TERRIER Dan hapt hij speels naar de kriewelende haren. Maar dan krijgt hij opnieuw dat malle gevoel in zijn neus en hij wordt een beetje boos. Wat verbeeldt zo'n dot haar zich wel! Met een flinke hap heeft hij een groot gedeelte in zijn bek en rukt er aan. Maar, het geeft niets mee. Hij trekt de hele schoen weg! „Nou, wacht eens eventjes, ik zal je wel leren!" en grommend schudt Ruut de pantoffel heen en weer. Neen, zo gaat het niet. Die akelige, kriewelende haren moeten er fif! Zo, zijn voorpoten op de neus van de schoen en dan trekken! Ja, nu heeft hij houvast! Daar laat al een beetje haar los! Hij heeft een heleboel zwarte harem in zijn bek. Jakkie, dat smaakt helemaal niet lekker hoor ! Ruut wordt nu werkelijk kwaad op de pantoffel want hij vindt, dat die hem plaagt! Eerst met dat gekriewel in zijn neus en nu met die akelige haren die hij niet meer tussen zijn tanden vandaan kan krijgen. Hij gromt en keft en slingert de pantoffel heen en weer, hij zet zijn scherpe tandjes in de wollen voering en scheurt er een lap af. En dan gaat het vernielingswerk vlug! Nog een vijf minuten sjorren en trekken en knauwen, en de pantoffel ligt in flarden door de kamer. Nu is Ruut tevreden. Dat lelijke ding heeft tenminste zijn verdiende loon. Met zijn bekje nog vol haar en wolpluizen kijkt Ruut tevreden naar zijn werk. Op dat ogenblik komt Beppie de kamer binnen en .... „O000000 .....! !" roept zij en ze slaat haar beide handen voor haar mond. Ruut kwispelt met zijn korte staartje en kijkt haar vrien44
RUUT DE FOX-TERRIER delijk en trots aan. „Hoe heb ik dat ,gedaan?" schijnt hij te vragen. Maar wat is dat nou? Beppie knuffelt hem niet eens, zoals zij altijd doet wanneer zij uit school komt. Ze kijkt boos ... ze zegt: „Lelijke hond" ... en nu roept ze moed er...
Zou hij lets gedaan hebben wat hij niet mOcht doen .. .???? Hij gaat voor alle zekerheid maar vast een eindje uit de buurt ...
Moeder komt binnen ... J.1666666 ..." roept zij verschrikt uit, „hee,, mijn nieuwe pantoffels, die ik gisteren pas voor mijn verjaardag heb gekregen van vader, heee, die lelijke hond ..." Ze heeft zowaar tranen in haar ogen. Ruut snapt nu heel goed dat hij een domme streek heeft uitgehaald. Hij laat zijn oren hangen en wit wegsluipen. Maar ja, wie ondeugend is geweest verdient ook straf! Voor hij, met zijn staartje tussen zijn pootjes geknepen naar zijn mandje kan afdruipen, heeft moeder hem al te pakken en ... klets, klets, klets, klets ... gaat het ... Ja, Ruut, het leven bestaat nu eenmaal niet alleen uit stoeipartijen! 45
RUUT DE FOX-TERRIER Ruut jankt erbarmelijk, hoewel moeder hem toch heus niet zo heel erg hard heeft geslagen. „Tenslotte is het toch wel een beetje mijn eigen schuld," zegt moeder even later, als zij er over heeft nagedacht. „Ruut is nog een klein, speels hondje, dat alles vernielt wat het tussen zijn scherpe tandjes krijgt. Ik had mijn pantoffels op een andere plaats moeten zetten, waar Ruut er niet bij kan." Maar ja, wat schiet Ruut daar mee op? Hij ligt in zijn mandje en voelt zich heel erg verongelijkt. Had hij zich dan maar zó moeten laten plagen door die stomme pantoffel met dat gekriewel in zijn neus? Dat zou me toch wat moois zijn!
46
HOOFDSTUK V DOOR SCHADE EN SCHANDE WORDT RUUT WIJS Ja, dat is een spreekwoord, de titel die boven dit hoof dstuk staat. Maar dat er veel waarheid schuilt in dit spreekwoord, dat ondervindt Ruut. Daar is eerst die geschiedenis geweest met Mimot, de poes, daarna dat geval met die pantoffel en nu weer dat met het voetenbankje. Allemaal dingen waarvan Ruut iets leert en waardoor hij wijzer wordt. 0 ja, die geschiedenis met dat voetenbankje! Dat was oak weer zo'n domme streek van onze Ruut. Er staat een laag bankje in de kamer. Moeder gebruikt het als zij kousen zit te stoppen. Dan zet zij haar voeten op dat bankje, dan kan zij haar werk gemakkelijk op haar schoot leggen. Ruut loopt in de kamer rond. Hij verveelt zich een beetje. Mimot heeft het veel te druk op het dak om zich met hem te bemoeien. Beppie is natuurlijk naar school. En Roel is met moeder een boodschap doen in de buurt. En nu staat daar dat voetenbankje. En Ruut loopt er omheen. „Als ik daar nu eens boven op sta," denkt hij, „zou ik dan op de tafel kunnen zien? Dat zou wel leuk zijn. Ik heb eigenlijk nog nooit goed gezien hoe de tafel er van boven 47
RUUT DE FOX-TERRIER uit ziet. Ja, als iemand mij optilt kin ik het zien, maar gek, dan heb ik zeker altijd iets anders gehad om aan te denken, want ik heb nog nooit op de tafel gelet. Gek is dat eigenlijk ..." Ruut staat daar over te denken. En nu wil hij opeens toch zo erg graag weten hoe de tafel er van boven eigenlijk uitziet. „Ik moet toch maar eens proberen of ik boven op dat bankje kan komen," denkt hij. „Het is anders wel hoog hoor. 't Zal me vast niet meevallen er op te komen." Neen, 't valt zeker niet mee! Ruut zet zijn voorpootjes er op. Dat gaat. Maar nu de rest! Een ... twee ... hip .. • Nee... Telkens glijdt hij terug. Ruut steunt en zucht en blaast en werkt. Van tijd tot tijd moet hij even uitrusten. Maar opgeven? 'Neen! Dat vast niet. Dat is leuk! Het zit er bij Ruut in: wat hij eenmaal begint, dat houdt hij vast, dat zet hij door, tot het bittere einde! En zo komt hij dan ook na lang zwoegen eindelijk boven op het voetenbankje te zitten. He, he, eerst even uitblazen ... Hij gaat er een ogenblikje bij liggen. „Ziezo, daar zit ik nu ... nu ben ik boven op het voetenbankje," denkt hij. „Nou, het valt me niks mee hood Ik had gedacht dat het via hoger zou zijn. Nu moet ik nag tegen de tafel 6pkijken! Nu kan ik nog niet zien hoe die tafel er van boven uitziet. Heb ik ci gar nu zo hard voor gewerkt? Ik ben eigenlijk weer aardig dom geweest. Wat nu? Wat heb ik er aan, bier te blijven zitten? Niks! 48
RUUT DE FOX-TERRIER 'k Moet er maar weer af, want hier is het helemaal nets gedaan. Dan is het op de grond toch nog heel wat leuker." Ja, er weer if ... Maar dat kan hij .gemakkelijker denken dan do6n ! Als hij er af wil, zal hij er af moeten springen! En dat durft hij niet. Neen, het voetenbankje is niet hoog. Lang niet zo hoog als hij had gedacht. Als hij er op staat kan hij nog niet eens op de tafel kijken. Maar om er af to springen ... daar
is het toch heus weer to hoog voor. Ruut kijkt wanhopig naar beneden. Terch maar proberen. Eerst met een poot ... Hij laat een pootje over de rand hangen. Maar och lieve help, dat pootje komt lang niet bij de grand! Als het pootje eens drie maal zo lang was als het nu is, ja, dan zou hij er misschien de grond mee kunnen aanraken. Maar nu ... geen denken aan, dat hij zó van het bankje afkomt ... Teleurgesteld haalt Ruut zijn pootje weer terug. Ruut de Fox terrier 4
49
RUUT DE FOX-TERRIER Dan probeert hij het nog eens met zijn andere pootje. Neen, dat is heus niet 'anger! Het lijkt warempel wel, of dit pootje nog korter is dan het andere, denkt hij. Maar dat is natuurlijk verbeelding. Dat kan niet. Eens proberen ... Het eerste pootje weer ... Neen maar ... nu lijkt het weer of dit pootje korter is dan het andere ... hoe kan dat nu ... ? Weer eens het andere pootje proberen ... Het gaat niet. Dan probeert Ruut het met zijn achterpootjes. Maar dat gaat helemaal niet. Dan kan hij niet zien wat hij doet! Ruut wordt er wanhopig onder. Hij is gevangen. Hij kan niet meer van het bankje afkomen. Hij kan niet meer van het bankje afkomen ! ! ! Vreselijk! Van angst en wanhoop laat Ruut een erbarmelijk gejank Koren. Ruut...huilt! Ja, dat zullen heel veel mensen niet kunnen begrijpen, ze zullen het niet willen gelOven, maar honden kunnen h u i 1 e n, net als mensen. En Ruut huilt nu echt. Er lopen tranen uit zijn ogen ... 0, waarom is hij toch zo dam geweest, boven op dat bankje te klimmen2 Aileen maar om op de tafel te kunnen. kijken. En dat kan hij nu niet ems. Het enige wat hij heeft bereikt is dat hij zichzelf in een hopeloze toestand heeft gebracht. Een toestand, waaruit hij gelooft nooit weer verlost te zullen worden. 50
RUUT DE FOX-TERRIER Wat is dat erg ... Wat is dat vreselijk Nooit zal hij meer met Mimot kunnen stoeien. Nooit zal hij meer haar schoteltje melk stiekem kunnen leeglikken. Nooit zal hij meer Het is afgelopen met hem ... Domme Ruut! Hij denkt er helemaal niet aan, dat iemand hem er af kan tillen! Dat komt niet in hem op. ZO angstig, zo radeloos is hij. Maar, daar komt de redding al aan! Moeder komt thuis, met Roel en Beppie, die zij meteen even uit school heeft gehaald. Ruut hoort het vrolijke gepraat en gelach van de kin-. deren als zij nog op de trap zijn. En opnieuw begint hij te janken. „Als ze me nu maar horen !" denkt hij, „als ze me nu maar horen!" Wel, ze horen hem hood „Hoar Ruut eens janken," zegt Beppie. „Ja," zegt moeder, „die is zeker blij dat we thuiskomen. Hij is ook bijna de hele morgen alleen geweest." „Ja, maar," zegt Beppie weer, „hij jankt zo angstig, net of hij huilt! Er zal toch niets met hem zijn ! ?" De twee kinderen rennen de kamer binnen. En daar zit Ruut, in zijn hopeloze toestand. Eerst weten de twee eigenlijk nog niet ,goed wat er aan de hand is. Daarom kijken ze zo verbaasd naar het hondje dat vergeefse pogingen doet om bij zijn vriendjes te komen. Maar daar komt moeder binnen en „066,66ch," roept zij uit, „de kleine schat is op het voetenbankje geklauterd en nu kan hij er niet meer af komen." 4*
51
RUUT DE FOX-TERRIER Nu begrijpen de kinderen het ook en zij vinden het geval zo grappig, dat ze luidkeels beginnen te lachen. Zij dansen om het voetenbankje heen en roepen: „Die domme Ruutje, die domme Ruutje !" En Beppie wenkt met haar handje en zegt: „Kom dan Ruut, kom dan maar bij het vrouwtje !" Dan weet Ruut helemaal niet meer wat hij moet beginnen. Hij was juist zo blij dat de kinderen thuis kwamen om hem te verlossen. En nu, inplaats daarvan, laten ze hem stilletjes zitten en houden ze hem nog voor de gek ook! „Wat zijn die mensen toch vreselijk wreed !" denkt hij en begirt dan weer heel erg te janken. „Til me er af! Ik ben zo bang dat ik hier altijd zal moeten blijven zitten !" wil hij roepen. Ja, dat wil hij roepen. Maar de mensentaal is hem immers helemaal vreemd! Hij kan niet praten zoals de mensen met elkander praten. Hij kan alleen maar janken. En dat doet hij dan ook. Of zijn Leven er van afhangt. Wel, voigens zijn eigen idee is dat ook immers zo? Moeder krijgt echt medelijden met hem als hij zo jankt. Ze gaat naar het bankje toe en tilt Ruut er af. Dadelijk is Ruut stil en hij nestelt zich veilig en behaaglijk in moeders arm. De twee kinderen komen bij moeder staan en knuffelen en verwennen Ruut lachend. „Wacht eens," zegt Roel, „ik heb nog wat voor je bewaard !" Uit zijn zak haalt hij een stukje worst. „Toegekregen bij den slager!" zegt hij, terwiji hij Ruut het stukje worst voorhoudt, „en voor jou een stukje bewaard. Wat zeg je nu?" Ruut zegt ... niets! 52
RUUT DE FOX-TERRIER Hij doet alleen maar: hap ... en het stukje worst is verdwenen. Waarom zou hij ook wat zeggen? Hij vindt, dat hij dat stukje worst dubbel en dwars heeft verdiend na al die angsten die hij heeft uitgestaan. Hij vindt het alleen maar een heel erg klein stukje worst en hij denkt: „Roel, je had best het hele stuk voor mij kunnen bewaren, want jullie hebben mij nog voor de gek gehouden ook!" Maar ondertussen heeft hij zich de worst toch best laten smaken, al was het ook nog zo klein. Dat voetenbankje!? Wel, daar probeert Ruut voorlopig niet meer op te klimmen. Hij heeft er meer dan genoeg van hoor! Hij maakt in het vervolg zelfs een omweg als hij er langs moet. Je kfint nooit weten! Later, als Ruut een flinke hond is geworden, moet hij nog wel eens lachen om zijn angst van toen. Dan hoeft hij er niet meer op te klimmen. Dan springt hij er met gemak overheen als Roel en Beppie het bankje in de gang zetten, ieder aan een kant gaan zitten en roepen: „Kom dan, Ruut! Kom dan hier!" Ja, zo wordt Ruut wijzer door zijn ondervindingen. Zie je wel, dat het waar is, dat spreekwoord dat als titel boven dit hoofdstuk staat? Met de kinderen gaat het ook zo. Als je eenmaal van de trap bent ,gevallen, omdat je je , niet goed vasthield, zal je heus niet vergeten in het vervolg de leuning te gebruiken!
53
HOOFDSTUK VI
RUUT EN ROEL De beste vriend die Ruut heeft is Roel. Natuurlijk! Roel is de hele dag thuis, hoeft nog niet naar school, zoekt afleiding, wil spelen en vindt natuurlijk in de vrolijke Ruut een dankbare speelkameraad. Ze stoeien samen, rollen over de grond en spelen samen schuilhoekje. Ja, &ht.! Ze spelen schuilhoekje! Dat wil zeggen, Ruut heeft natuurlijk niet zoveel verstand dat hij zich ergens kan verstoppen. Maar zoeken, als Roel zich heeft verstopt, dat kan hij heel goed! Roel schuilt weg. In de keuken achter de deur, of in de gangkast, of achter de divan. En dan moet Ruut hem zoeken. Ja, dat was eerst nog een beetje moeilijk. Roel wist Ruut niet aan zijn verstand to brengen dat hij bij „honk" moest blijven wachten tot Roel zich had verstopt en: „k6OOm maar!" riep. Neen, dat begreep Ruut niet, hoe verstandig hij overigens ook is. Als Roel hem bij honk zette en dan wegliep, dan rende Ruut blaffend en grommend achter hem aan. Dan werd Roel boos. Zette hem weer neer en zei: „Hier moet je wachten tot ik roep; niet weglopen, wees nu niet zo flauw !" 54
NWT DE FOX—TERRIER Ja, gemakkelijk gezegd, maar wist Ruut veel van verstoppertje spelen? „Een leak spelletje is dat," dacht hij, „van de schoorsteen naar de kamerdeur lopen, achter Roel aan en dan weer teruggebracht worden !" En weer ging hij keffend achter Roel aan als die zich snel uit de voeten maakte om zich te verschuilen. Toen werd Roe! verdrietig. Waarom died die nare Ruut nu niet wat hij wilde? Hij liep met een pruillipje naar moeder en zei: „hoes, ik wil verstoppertje spelen met Ruut en hij wil niet blijven staan waar ik hem neerzet. Hij loopt telkens achter mij aan als ik wegloop !" Moeder lachte en antwoordde: „Ja, maar, Roel, je moet niet vergeten dat Ruut maar een hondje is en geen jongen die precies begrijpt wat jij bedoelt!" „Maar ik wil toch verstoppertje met hem spelen !" pruilde Roe!. Moeder wist er wel wat op. „Je doet Ruut in de kamer en doet de deur dicht. Dan ga jij je buiten de kamer verstoppen en als jij dan roept, dan doe ik de deur open. Is dat .goed?" Dat was een prachtige oplossing. En van die dag of kunnen Ruut en Roel samen heerlijk verstoppertje spelen. Roel kan zich nu rustig verstoppen en voor Ruut is het ook weer een nieuwe verrassing. Als Roel de kamerdeur heeft dichtgedaan staat Ruut laid jankend en blaffend tegen de deur te krabben. Ja, goed voor de verf is het niet. Maar moeder denkt: „Daar is nu eenmaal niets aan te doen. Als je kleine kinderen en jonge honden in huis hebt kan alles niet zo mooi blijven als je het wel graag zou willen hebben. Het een of het ander. 55
RUUT DE FOX-TERRIER Soms ook mogen Roel en Ruut samen een eindje gaan wandelen. Ja, die Roel is nu al zes jaar, dus niet zo'n erg klein jongetje meer. Over twee maanden gaat hij al naar school! „Dan zal hij ook wel eens alleen over straat moeten," denkt moeder, „en dan is het goed dat hij er nu maar vast aan went." Roel vindt het natuurlijk prachtig. Vader heeft een mooie halsband en een riem voor Ruut gekocht. Want loslopen mag Ruut natuurlijk niet. Stel je voor, dat hij eens onder een auto kwam! Nu loopt Roel als een echte meneer met een hond aan een riem te wandelen. Of hij zich ook groot voelt! Als ze samen weggaan, waarschuwt moeder: „Roel, denk er om, goed uitkijken hoor. Als je de straat oversteekt, eerst naar links kijken en dan naar rechts, of er geen auto's aankomen. En houd Ruut goed bij je, dat hij zich niet los trekt !" Roel belooft moeder graag alles en werkelijk, hij is ook heel voorzichtig. En Ruut? Ruut vindt het gewoon onzin dat hij aan een riem moet lopen. „Waar is dat nu goed voor?" vraagt hij zich af. „'t Is toch yea leuker om los te lopen, net als alle andere honden die je op straat ziet! Lieve help, wat zou hij rennen langs de straat en stoeien met andere honden!" Weglopen? „Ja, zo-iets heeft hij opgevangen. Wat een dwaasheid. Waarom zou hij weglopen? Hij heeft het immers echt naar zijn zin bij Roel en Beppie en vader en moeder? Het is reuze fijn! Ja, hij zal daar weglopen! Geen sprake van. Hij zou wel zorgen dat hij altijd weer terug was hoor! Maar ja, breng dat die mensen nu eens aan hun verstand! 56
RUUT DE FOX-TERRIER Nu ja, er is niets aan to doen. 't Is zó natuurlijk 66k wel fijn. Soms gaat Roel een eind hard lopen en dan is Ruut in zijn element!
Dan maakt hij de malste bokkesprongen en keft en blaft dat het van de huizen aan de overkant van de straat terugkaatst. Ze gaan dan samen vaak boodschappen doen voor moeder. Bij den bakker, of bij den groentenboer. Of ... bij den slager! Ja, naar den slager gaan ze allebei erg graag. 57
RUUT DE FOX—TERRIER Geen wonder ook. Die dikke slager Spekmans is een guile vent. Als er kinderen om een boodschap komen, laat hij ze nooit weggaan zonder ze een stukje worst in de hand te hebben gestopt. Roel weet dat goed en daarom gaat hij graag vlees halen voor moeder, bij slager Spekmans. En Ruut weet het 645k heel best! Want voor hem valt er altijd wel een worstvelletje, een stukje vlees of een been af! Ja, Roel en Ruut zijn beste maatjes met slager Spekmans. Want Roel lust graag een stukje worst, zo uit het vuistje en Ruut is dol op een velletje of een stukje vleesafval. 0 ja, er is n6g iets waar Ruut d61 op is. Levertraan ! Ja, levertraan, dat vindt Ruut een van de kostelijkste lekkernijen die er bestaan. Dat is Roel heel toevallig te weten gekomen. En nu hebben Roel en Ruut samen een geheimpje. 't Is een erg ondeugend geheimpje. Een lelijk geheimpje eigenlijk ... Roel moet iedere avond, voor hij mar bed gaat een lepel levertraan slikken. Dat gaf moeder hem al toen hij pas drie maanden oud was en het is voor een heel groot gedeelte ;daaraan te danken dat Roel zo'n flinke, stevige jongen is en dat hij zulke sterke, rechte benen heeft. Maar die Roel he, die heeft toch zo'n verschrikkelijke hekel aan die levertraan! Hij vindt het gewoonweg vies smaken. Nou, eerlijk gezegd, helemaal ongelijk heeft hij ]niet, want levertraan smaakt niet lekker. Maar het is zo goed voor hem, zie je, en daarom stoort moeder zich niet aan de lelijke gezichten die hij iedere avond trekt en aan de tranen die er soms bij te pas moeten komen voor hij zijn 58
RUUT DE FOX-TERRIER lepeltje levertraan naar binnen heeft. Ja, dat is me iedere' avond een geschiedenis. Roel huilend en protesterend, dat hij ze niet hist, dat hij ze vies vindt en moeder, onverbiddelijk, hem de lepel voorhoudend, zeggend, dat hij de levertraan miiet innemen, dat het zo goed voor hem is en dat de dokter het wit. En dan vader, die zegt dat hij Roel een flauwe vent vindt, die zich voor zo'n kleinigheid laat kennen. Die zo'n vreselijke drukte maakt voor een zo'n lepeltje van iets wat hij niet zo erg lekker vindt smaken. En Beppie, die hem uitlacht. Ja, Beppie heeft gemakkelijk praten. Die vindt levertraan niet zo Mel erg naar smaken. Nu ja, dan kan je het ook gemakkelijk slikken, nietwaar? Op een avond zegt Roel tegen moeder: „Ja, als jullie me allemaal nu maar niet zo zaten áán te kijken, als die Beppie me nu maar niet uitlachte. Als ik maar alleen was, dan zou ik die levertraan wel innemen. Aileen is het lang zo erg niet !" Nou, goed, als hij dat denkt. „Wel," zegt moeder, „goed, dan neem je in het vervolg zelf je levertraan maar in. Hier is de fles en hier is dd lepel. Ga maar naar de keuken. Maar, dan moet je me beloven, dat je het ook doet hoor!" Natuurlijk belooft Roel dat en zo neemt hij voortaan iedere avond zelf zijn levertraan in. Het kOst hem moeite hoor. Het duurt soms heel lang viziár hij de lepel in zijn mond stopt. Soms staat het hem ze• tegen, dat hij er over denkt een lepel te vullen en die stilletjes in de gootsteen te smijten. Ja, zulke lelijke gedachten heeft hij. Maar hij doet het toch niet. In de eerste plaats niet omdat hij wel weet dat moeder het gauw zou merken. Levertraan is een raar igoedje. Het blijft drijven op 59
RUUT DE FOX-TERRIER water en het blijft kleven tegen de kanten van de gootsteen. Dat heeft Roel eens gezien, toen moeder een beetje levertraan dat lang had gestaan en dat zij hem niet meer wilde geven, in de gootsteen gooide. Neen, moeder zou heel gauw merken dat hij zijn levertraan niet innam, maar weggooide. En dan, in de tweede plaats ... dat zou ook wel heel erg ondeugend zijn ... En dus slikt hij maar. Rillend en gezichten trekkend van wat ben je me! Maar op een avond, als hij langzaam de lepel vult, dan maakt hij een onhandige beweging en morst een beetje levertraan op het keukenzeil. Toevallig is Ruut in de keuken en ... een, twee, drie, die likt de gemorste druppels lekker op, smakt met zijn lippen en kijkt Roel vragend aan. Roel kijkt de hond verbaasd aan. Vindt Ruut levertraan lekker? Nou, dat is me toch 645k wat ! Dat je het nu niet zo heel erg naar vindt, zoals Beppie, maar dat je het lekker vindt! En een heel lelijk plan komt in Roel op ... Hij vult de lepel verder met levertraan en houdt die aan Ruut voor. Met een paar likken heeft die de lepel leeg. Roel legt de lepel weg ... doet de kurk weer op het flesje ... gaat naar de kamer ... Maar zijn hartje klopt onrustig en hard ... en hij durft vader en moeder bijna niet aan te kijken ... En zo ontstaat dat lelijke geheimpje tussen Roel en Ruut. Als Roel 's avonds naar de keuken gaat am zijn levertraan in te nemen, trippelt Ruut achter hem aan. Roel vult de lepel en laat die door Ruut schoonlikken. Zo mindert de levertraan en behoeft Roel het nare 60
RUUT DE FOX-TERRIER goedje niet te slikken. Ruut vindt het best zo. Hij vindt levertraan heerlijk en hij zal het geheim niet verklappen. En Roel? Ja, Roel is niet gerust. Hij weet dat wat hij doet erg lelijk is. En bijna iedere dag neemt hij zich voor het niet meer te doen. Maar als hij de lepel dan weer heeft gevuld
en Ruut staat zo naast hem te hunkeren, dan is de verleiding wel heel erg groot. Dan denkt hij: „De laatste keer dan. Morgen neem ik het zelf weer in ..." Maar de volgende dag gaat het weer net zo. De kruik gaat zo lang te water tot zij breekt. Alweer zo'n spreekwoord ... Op een avond komt moeder de keuken binnen en vindt Ruut die smakt met zijn tong en ... Roel, met een hoogrode kleur, morrelend aan de kurk van de levertraanfles. 61
RUUT DE FOX—TERRIER Moeder begrijpt dadelijk wat er aan de hand is. Maar zij geeft Roel geen standje. Zij neemt hem mee naar de kamer. Zij neemt uit de boekenkast een dik boek en neemt Roel op haar schoot. Zij laat hem verschillende platen in het boek zien. Die platen zijn foto's van kinderen met kromme ruggen en heel dunne, kromme beentjes err lelijke, grote hoofden ... „Kijk Roel," zegt zij zacht, „als die kindertjes van hun moeder geregeld levertraan hadden gekregen, dan waren zij niet zo geworden. Dan waren ze groot en sterk en flink geworden, net als jij en andere kinderen die geregeld levertraan innemen. Denk je ook niet dat die kinderen heel erge spijt hebben dat zij nooit levertraan hebben gehad? Geloof je niet dat zij honderdmaal liever iedere avond een nare smaak in hun mond hadden gehad dan hun gehele leven zo ongelukkig te moeten blijven rondlopen?" Roel knikt. Hij begrijpt heel goed wat moeder bedoelt en met zijn hoofdje tegen moeders schouder begint hij te huilen. Eigenlijk, diep in zijn hartje vindt hij het toch maar heel prettig dat moeder zijn bedrog heeft gemerkt, want het was toch wel verschrikkelijk lelijk wat hij deed. Ruut staat er bij te kijken en snapt er niets van. Maar ondertussen raakt hij zijn dagelijkse lekkernij kwijt. Ja, want moeder geeft Roel na die dag zelf zijn levertraan weer. En Roe! vertrekt er geen gezicht meer voor. Maar Ruut mag toekijken en krijgt niets!
62
HOOFDSTUK VII
RUUT RAAKT EEN SPEELKAMERAAD KWIJT EN VANGT EEN RAT Er komt een dag dat Ruut zijn speelkameraadje kwijtraakt. De zomervacantie is voorbij. Beppie gaat naar een hogere klas en Roel gaat voor het eerst naar school. De kleine baas vindt het prâchtig. Het is een feest voor hem, waarop hij zich al dagen van te voren verheugt. Beppie, die nu al enige jaren op school is en het een enkele keer wet eens niet zo prettig vindt, zegt tegen Roel: „Jongen, je weet niet waar je naar verlangt!" Maar Roel's geestdrift is niet te temperen en moeder komt hem te hulp: „Nu, Beppie, heb jij dan zo'n vreselijke hekel aan school ?" Beppie steekt haar kleine, spitse tongetje uit. „Niet zo !elijk doen," vermaant moeder, „zou jij dan willen dat je nooit meer naar school hoefde?" „Nou ja ..." ontwijkt Beppie. Maar moeder laat haar niet met rust: „Nee, niet non ja. Alles kan niet altijd even prettig zijn, dat moet jij, die toch geen klein kind meer bent, begrijpen. Je moet toch leren? Wil jij dan een dom kind blijven? Stel je voor, je bent groot en je bent in gezelschap. De mensen daar praten over allerlei dingen en jij kunt niet meepraten, omdat je niet veel begrijpt van wat ze zeggen. Lijkt je dat leuk?" 63
RUUT DE FOX—TERRIER Beppie plukt verlegen aan haar jurk. Moeder strijkt over haar hoofd. „Nu ja, ik weet wel, dat je het niet zo erg meent. Maar jij moet niet zet praten tegen je broertje. Hij zou zich de school als iets akeligs gaan voorstellen." Och peen, Beppie meent het ook eigenlijk niet zo kwaad. Ze vindt alleen de vacantie zo enig. Maar, als ze er goed over nadenkt, dan verlangt zij, diep in haar hart tOch wel weer een klein beetje naar haar school. 't Kan er dikwijls toch wel leuk zijn. Al die vriendinnen, die je in vier weken niet hebt gezien. En dan, de nieuwe klas, met tnieuwe platen aan de muren en met nieuwe boeken. En, het is toch ook altijd wel fijn als je iets hebt geleerd, wat je eerst erg moeilijk vond, waartegen je Opzag als tegen een berg, en wat je dan plotseling begrijpt. Dan voel je je toch wel trots. Och, een ogenblikje later zit zij Roel allerlei aardige dingen van school to vertellen. En die luistert natuurlijk met open mond. Moeder glimlacht. Oth ja, het „hoort" er nu zo'n beetje bij, dat kinderen de school niet prettig vinden. Maar in hun hart hafiden zij er toch heus wel van! Ruut ... Ruut luistert niet naar de verhalen van Beppie. En al zou hij luisteren, dan zou hij er toch niets van begrijpen. Hij springs maar wat om de kinderen heen en is verwonderd dat ze niet met hem willen spelen. Ja, als Ruut eens wist wat er boven zijn hoofd hing, dat hij zijn vriendje ging kwijt raken, ja, dan zou hij waarschijnlijk 66k niet zo vrolijk zijn. Maar, zoals ik zei, Ruut luistert niet naar Beppie's verhalen. Dan komt de grote dag. 64
RUUT DE FOX-TERRIER Roel is er zenuwachtig van en kan zijn boterhammetjes bijna niet naar binnen krijgen. Moeder waarschuwt hem: „Eet ze nu op, Roel, want v6Or half een krijg je niets meer. Je krijgt nu niet om half elf je kopje chocolade met een stuk koek, zoals andere dagen hoor. En met een lege maag op school zitten is heus niet prettig." Nu, ze gaan er in, die boterhammetjes, maar het least moeite. Eindelijk, daar gaat hij, huppelend aan moeders hand en Beppie, een jonge dame met een schooltas, aan de andere kant. En Ruut? Die springt, zoals gewoonlijk, op een stoel voor het raam en kijkt het drietal na, totdat zij om de hoek van de straat verdwijnen. Ja, zo staat hij dikwijls te kijken, als moeder en Roel een boodschap gaan doen en hij moet thuisblijven. Straks komt Roel weer thuis en dan kunnen ze samen gaan spelen, of wandelen, of boodschappen doen. Ruut springt van de stoel en loopt, zachtjes jankend, in de kamer op en neer. Dat doet hij altijd als hij alleen thuis is. Hij vindt het nooit leuk als er niemand thuis is en hij vindt altijd dat ze veel te lang wegblijven. Daar slaat de buitendeur .... Ruut spits de oren en krabt met zijn nagels de verf van de deur. Moeder komt de kamer binnen ... z6nder Roel. Jawel, die grapjes kent Ruut. Dat is het begin van een stoeipartij. Dan verstopt Roel zich ergens, in de keuken of in de gang. Dan moet Ruut hem zoeken. Blaffend rent Ruut de gang in. De deur van de gangkast staat open. Daar zal Roel zich hebben verstopt. Met een handige beweging van zijn voorpoot trekt Ruut de deur verder open ... niets ... Roel is er niet ... Rrrrrt, naar de keuken ... naast het fornuis, ook een plekje waar Ruut de Fox-terrier 5
65
RUUT DE FOX-TERRIER Roel zich wel eens verschuilt, als ze samen verstoppertje spelen ... niets ... op de veranda ... niets ... in de zijkamer ... niets ... Ruut kan zijn vriendje niet vinden ... Waar kan die zich nu hebben verstopt? Ruut rent terug naar de kamer, waar moeder is. Hij kijkt haar vragend aan, zijn kopje een beetje scheef. Zou zij weten waar Roel zich heeft verstopt? „Zeg me nu maar waar mijn vriendje is, want ik kan hem niet vinden," zou hij zeggen als hij de mensentaal kon spreken. Nu kan hij niet anders dan moeder aankijken en blaffen. Moeder .gliznlacht. Zij begrijpt Ruut heel goed. Ook zonder dat hij iets in de mensentaal zegt. Ze breidt haar armen uit en zegt: „iNeen Ruut, hij is er niet ..." Dat verstaat Ruut wel. „Kom nou, hij is er niet? Waar is hij dan? Hij is toch geen boodschappen doen zonder mij mee to nemen? Dat zou ik niet aardig van hem vinden." Nu neemt moeder Ruut op. Ze gaat zitten op een stoel en strijkt hem over zijn kop. Ze zegt zacht: „Neen beste jongen. Roel is er heus niet. Hij is naar school. Roel is nu een grote jongen geworden, die naar school moet. Je zult hem in het vervolg overdag moeten missen Ruut ..." Ze zucht even. Dan zegt ze nog: „En ik ook ..." Ruut kijkt vreemd op. „Wat is dat nu?" denkt hij, „moeder heeft tranen in haar ogen. Waarom is dat?" Och, die moeder. Zij was ook zó gewend aan het vrolijke gepraat en gelach van den kleinen kerel. Ze vindt het zo erg naar dat zij 66
RUUT DE FOX-TERRIER hem nu niet meer de hele dag om zich heen zal hebben Ja, de kleintjes worden groot, moes! Och, dat weet moes wel, maar ze heeft er tOch wel een heel klein beetje verdriet van. Met een zucht zet zij Ruut weer op de grond en dan gaat zij aan haar huiswerk. Maar Ruut! Die snapt er nog helemaal niets van. Dat Roel nu niet thuis is ... neen, dat kan hij zich niet voorstellen. Hij blijft zoeken. Overal. De hele ochtend. Wel tien keer trekt hij de deur van de gangkast, die niet helemaal sluit en altijd op een kier staat, open. Wel twintig keer kijkt hij in het hoekje naast het fornuis in de keuken. Hij blijft hopen, dat hij Roel tenslotte toch zal vinden. Maar Roel is er niet En tenslotte gaat Ruut, moe van het heen en weer rennen, stil in een hoekje liggen, met zijn kop op zijn voorpoten Wat een vreugde als Roel om bij half een thuiskomt! Ruut blaft en jankt en springt tegen zijn vriendje op, krabt hem met zijn scherpe nageltjes over zijn blote knieen, bijt in zijn schoenen en likt hem, alsof hij wil zeggen: „Stouterd, waarom ben je van me weggelopen? 0, ik ben toch zo blij dat je er weer bent!" En het duurt wel een paar dagen voor hij er aan gewend is dat Roel overdag niet meer met hem kan spelen. Maar tenslotte weet hij ook al niet meer beter. Hij moet alleen zijn vermaak zoeken en knoopt weer nieuwe vriendschap aan met Mimot, de poes. Nu is de Zondag natuurlijk een echte feestdag voor Ruut. 5*
67
RUUT DE FOX-TERRIER Dan zijn de twee kinderen allebei thuis. Dan kan hij met Roel en Beppie spelen zoveel als hij maar wil. Eens, op zo'n Zondag, zegt vader: „Weet je wat we gaan doen? We gaan samen een wandeling maken in het park. Daar is het nu zo mooi jongens! Zeker net zo mooi als in de zomer als alle bomen en struiken groen zijn. De bladeren beginnen nu van de bomen te vallen en jullie moeten eens zien wat een prachtige kleuren de natuur op de eikenbladeren heeft getoverd. Gaan jullie mee?" Nu, daar zijn de kinderen natuurlijk voor te vinden! „Mag Ruut ook mee, Vader?" vraagt Beppie. „ja," zegt vader, „Ruut mag ook we! mee. Dan laten we hem in het park loslopen. Dat zal hij wel leuk vinden." Moeder trekt een bedenkelijk gezicht. „Ik geloof niet dat het mag, Vader," zegt zij, „ik heb in het park wel eens borders gezien waarop staat: „Verboden honden los te laten !open." „Och kom," meent vader, „dat geldt natuurlijk alleen voor grote honden. Als zo'n klein beestje daar alleen loopt zullen ze er heus geen aanmerkingen op maken." „Je kunt het proberen," zegt moeder, „maar let goed op, dat Ruut jullie niet ontsnapt!" „Neen, daar passen we wel op." Daar gaat het gezelschap. Vader, Beppie, Roe! en Ruut, die aan zijn riem wordt vastgehouden door Roe!. Moeder gaat niet mee, die moet voor het eten zorgen. In het park maakt vader het haakje van Ruut's halsband los. Nu is Ruut vrij. Voor het eerst van zijn Leven mag hij buiten lopen waar hij wil! Eerst vindt hij het wel een beetje vreemd. Hij weet niet goed wat hij moet doen. Hij kijkt vragend naar vader en de twee kinderen. Maar vader wenkt tegen hem met zijn hand en zegt 68
RUUT DE FOX-TERRIER lachend: „Ga je gang maar, Ruut !" Wel, dan is Ruut los. Hij rent weg, met een vaart alsof hij nooit meer zal stilhouden, alsof hij zó, in een ren, road de wereld zal lopen. Maar plotseling staat hij stil, keert
zich om en komt met dezelfde vaart weer terughollen naar de kinderen, die hem tegemoet komen lopen. Ruut vindt het heerlijk, zo alleen to mogen lopen. Hij weet van plezier niet wat hij moet doers en rent en blaft en springt en hapt naar denkbeeldige vliegen en stelt zich aan of hij niet lekker is. Vader roept Roel en Beppie bij zich en wijst hen op de eikenbladeren die hun herfsttinten al hebben. 69
RUUT DE FOX-TERRIER De twee bewonderen de warme, donkere kleuren, die z45 mooi zijn, dat geen schilder ze ooit natuurgetrouw op zijn palet zal kunnen mengen. Ruut heeft maling aan kleuren. Hij amuseert zich op een andere mauler met de afgevallen bladeren. Het waait en de wind speelt met die bladeren. Hij blaast ze langs de grond voor zich heen, rolt ze voort, als hoepeltjes en laat ze dan ergens in een kring dansen, hij jaagt achter ze heen en drijft ze in een hoek op een hoop bijeen. En dat vindt Ruut nu weer prachtig, die dansende, tuimelende bladeren. Hij rent er achteraan, bijt er in, gromt en blaft als hij ze niet krijgen kan. En de wind en de bladeren hebben plezier in dat spelletje met die uitgelaten hond. De bladeren vliegen voor Ruut uit en blijven dan plotseling liggen, zodat Ruut zijn snelle vaart niet zo snel kan stoppen en bijna over zijn kop buitelt. Dan is het net of de wind en de bladeren ritselend en suizend met elkander lachen. Daar wordt Ruut kwaad om en als hij zo'n blad tussen zijn tanden krijgt, dan blijft er geen stukje van heel. Als dan zo'n blad genoeg naar zijn zin is vernield, dan gaat hij weer achter een ander aan. Ruut let op niemand, alleen op die bladeren. Hij let ook niet op een man die voorbij is gefietst, even naar hem heeft gekeken en toen is afgestapt. En die man schrikt vader en Roel en Beppie plotseling op door to vragen: „Is die hond van u, meneer?" Als de drie omkijken zien zij dat het een parkwachter is die dat heeft gevraagd. „Ja," antwoordt vader, „dat hondje is van mij. Waarom vraagt u dat zo?" 70
RUUT DE FOX-TERRIER „Hebt u dan die Borden niet gezien waarop staat dat het verboden is honden los te laten lopen in het park?" vraagt de parkwachter weer. vader glimlacht. Nu heeft moeder toch gelijk, denkt hij. En hij antwoordt : „Ja, die heb ik wel gezien, maar ik meende dat dat verbod enkel gold voor grote honden. Kijk eens even, wat kan
dat kleine peuterhondje van mij hier nu voor kwaad doen?" „Dat kan best wezen, meneer, maar groot of klein, het is nu eenmaal verboden en u moet zich daar aan houden, dat begrijpt u toch zeker wel?" Roel en Beppie staan een beetje verschrikt te luisteren. „Als vader Ruut nu tOch los last lopen," denkt Roel, „zou die man vader dan meenemen en opsluiten in het parkwachtershuisje? Of zou hij Ruut misschien doodschieten?" Er komen al tranen in zijn ogen bij de gedachte dat 71
RUUT DE FOX-TERRIER Beppie en hij zonder vader en Ruut naar huffs zullen moeten terugkeren. Maar, gelukkig, zó erg is het niet. Vader is bovendien ook helemaal niet van plan om ongehoorzaam te zijn. „Natuurlijk begrijp ik dat," antwoordt vader, „u hebt gelijk, bepalingen zijn bepalingen en ik moet mij er net zo goed aan houden als een ander. Ik zal mijn hondje weer vasthouden." Vader kijkt om naar Ruut, om hem te roepen en aan de riem te nemen. Maar eensklaps roept hij verbaasd uit: „Neen maar, lieve hemel, kijk nu toch eens even aan!" De parkwachter en de twee kinderen keren zich om en kijken. Daar komt Ruut aanlopen en in zijn bek torst hij een grote rat! Och ja, dat was zo gegaan: Ruut zat achter een, blad aan dat door de wind werd voortgejaagd. Het blad was over een grasperk gedanst en terecht gekomen aan de kant van de parkvijver. Toen Ruut het wilde pakken, schoot er plotseling iets langs hem heen. Met ea sprong was Ruut er bij en greep de rat, want het was een rat, achter in zijn nekvel. Het dier was bijna onmiddellijk dood. Het was een hele toer voor de kleine Ruut om het zware dier helemaal naar vader en de kinderen te slepen. Maar hij liet zich niet kennen. Hij sjouwde en sjouwde en het gelukte hem. Triomfantelijk legt hij de rat voor vaders voeten neer en kijkt hem trouwhartig aan, alsof hij wil zeggen: „Nou, wat zeggen jullie daar nu van?" Roel en Beppie springen haastig opzij. Zij vinden die grote rat wel een beetje griezelig. Vader kijkt verbluft den parkwachter aan, die sprakeloos achter zijn oor krabt. 72
RUUT DE FOX-TERRIER „Heb ik ooit van mijn leven ..." is het enige wat de brave man kan zeggen. Dan schiet vader plotseling in een lach. Hij bukt zich en klopt Ruut liefkozend op zijn kopje. „Beste jongen," zegt hij en tot den parkwachter: „Nu ziet u dat hij meer goed dan kwaad doet als hij losloopt !" „Nou, dat heeft-ie hem knap geleverd," bewondert de man oprecht, „'t is een kanjer van een rat" Hij schopt met zijn voet tegen het dode dier. „Je zou zeggen, zo'n klein mormel van een hond ..... maar het is een fox-terrier, zie ik, nou, die zijn er fel op." „Je hebt hier zeker veel last van ratten?" vraagt vader. „Och, meneer, houd u op. Dat is vreselijk. Er wordt van alles en nog wat tegen gedaan, maar het helpt niet veel hoor." De parkwachter vergeet helemaal dat Ruut nog losloopt en dat vader dus nog in overtreding is. Vader laat hem een sigaar opsteken en dan begint de man te vertellen van alles wat de gemeente doet om de rattenplaag te bestrij den. De twee kinderen luisteren belangstellend toe, maar, op een veilige of stand van de dode rat. En Ruut? Aangemoedigd door de liefkozingen van vader rent hij weer naar de kant van de vijver. Hij heeft de smaak van het ratten vangen beet hoor! Hij wil kijken of er niet nog zo'n beest te krijgen is! Maar dan is er ineens iets anders wat zijn aandacht trekt. De eenden! Die scharrelen daar met komieke schommelpasjes langs het water en wroeten met hun brede snavels in het gras. Ruut wordt kwaad van dit eigenwijze gedoe van die dieren. 73
RUUT DE FOX—TERRIER „Wacht eens even," denkt hij, „nu zal ik vader en Roel en Beppie nog eens lets antlers laten zien! Ik zal ze zo'n eigenwijze eend brengen! Daar zullen ze even blij mee wezen!" Hij rent op de eenden of die luid kwekkend een goed heenkomen in het water zoeken. Ruut komt net te laat 1 Jammer! Als hij zo'n beest eens te pakken kreeg, dan zou hij het heen en weer schudden dat de veren in het rond vlogen! iNu kan hij ze niet krijgen. Hij staat te springen aan de kant van het water en blaft woedend tegen de snel wegzwemmende eenden. De parkwachter en vader zijn opgeschrikt door het plotselinge, angstige geschreeuw van de eenden. „Maar nu voert-ie toch niet veel goeds uit I" zegt de parkwachter boos. Vader, verschrikt, fluit Ruut. „Ja, ja, ik kom al," denkt Ruut, „jammer alleen dat ik niet zo'n beest kan meebrengen. Daarmee zouden jullie zeker meer in je schik zijn dan met zo'n smerige rat !" Hij, kijkt nog eens om, maar vader fluit zó schel en gebiedend, dat hij maar gauw gaat. „Nu zou ik hem toch maar aan de riem nemen!" zegt de parkwachter, met een lichte dreiging in zijn stem. „Ja, ja," zegt vader, „dat doe ik ook," en dan knijpt hij gauw het haakje dicht. „Als-ie ratten vangt vind ik het best," zegt de parkwachter, „maar als-ie de eenden afmaakt zijn we verder van huis!" Dan stapt de man met een groet op zijn fiets en rijdt weg. Ruut snapt er niet veel van. Toen hij die rat had gevangen werd hij aangehaald en nu hij het park wil zuiveren van die eigenwijze, kwekken74
RUUT DE FOX-TERRIER de, schommelende mispunten, nu moet hij weer gauw aan de riem lopen. Onbegrijpelijke mensen. Ruut vindt nu geen aardigheid meer aan de wandeling door het park en hij is blij als ze weer naar huis gaan.
75
HOOFDSTUK VIII RUUT IN DE SCHOOL En zo, tussen al die avonturen door is Ruut opgegroeid tot een flinke, stevige hond. Als Meeuwsen, de schillenboer, Ruut voor het eerst ziet en moeder hem vertelt dat dit nu het hondje is dat Willem moest verdrinken, omdat er toch nooit een flinke hond van kon groeien, dan kan de man zijn ogen niet geloven. Hij steekt zijn hand uit en roept Ruut met lokkende geluidjes van zijn tong. Maar ... eigenaardig ... Ruut, die anders tegen iedereen vriendelijk is, komt niet bij Meeuwsen maar trekt zich schuw terug ... „Neen hoor, ik moet niets van dien man hebben," denkt hij. Hoe komt dat nu? Zou Ruut's instinct hem zeggen dat deze man hem heeft willen verdrinken? Het kan haast niet. En tOch zou je het geloven. Meeuwsen schijnt het 66k zo te voelen, want hij zegt: „Hij moet niks van me hebben. Hij heeft het me zeker nog niet vergeven, van toen. Ik had er toch niets kwaads mee in de zin. 't Was geen wreedheid van me, mevrouw, want ik houd veel van dieren. Maar het beestje lag er toen zi5 stumperig bij, dat ik dacht er goed aan te doen als ik het uit zijn lijden haalde ... Nou, je bent nou beter terecht gekomen, jong, wees er maar blij om." 76
RUUT DE FOX-TERRIER „Zo zie je, Meeuwsen, dat het niet nodig was het hond-
je maar zo dadelijk te verdrinken," zegt moeder, die, eerlijk gezegd het den schillenboer nog niet heeft vergeven. „Ach, Mevrouw," is het antwoord, „wat zal ik u daar nou van zeggen. Wij, acme mensen hebben niet zo de gelegenheid om een ziek beestje op te fokken met een zuigflesje of zo." „Maar een klein, zwak kindje zou je toch wel zo in het leven proberen te houden," zegt moeder. „Nou ja," lacht Meeuwsen, „maar een kindje, dat is ook een mens!" „Zo, dus je vindt dat een beest minder recht heeft op het leven dat hem is geschonken dan een mens?" Meeuwsen blijft het antwoord op die vraag schuldig. Niet omdat hij voelt dat hij ongelijk heeft. a neen, daarom niet. Maar dat mevrouw Mester nou een dier met een mens gaat vergelijken, neen, dat is te gek om los te lopen. Meeuwsen gaat de trap af, zijn hoofd schuddend over mensen die er zulke gekke ideeEn op na houden. Moeder glimlacht als Meeuwsen de deur achter zich heeft dichtgetrokken. Zij strijkt Ruut over zijn kop en zegt: „Nietwaar, jongen? Jij bent voor ons 66k een lid van het huisgezin geworden, hê? We zouden je geen van alien willen missen." Ruut kwispelt met zijn staartje. Hij begrijpt best wat moeder bedoelt. Hij likt haar hand. 0, die Ruut heeft het zo naar zijn zin bij de familie Mester. Toch is er wat Ruut niet erg aanstaat. En dat is dat hij nog steeds behandeld wordt als een klein hondje dat niet op zichzelf kan passen. Hij mag bijvoorbeeld niet alleen op straat! Stel je voor, hij wordt nog steeds aan de riem uitge77
RUUT DE FOX-TERRIER laten. En je ziet op straat zoveel honden die nog kleiner zijn dan hij! En die Ruut zou zo erg graag eens alleen op straat willen. Heerlijk stoeien en ravotten met andere honden, katten achterna zitten en fietsers nablaffen! Maar dat is ... verbOden voor hem! En tOch ... Eindelijk krijgt hij zijn kans! En dat nog wel zonder dat hij het er op heeft toegelegd! Het is 's morgens vroeg. Roel en Beppie zijn naar school. Vader is op kantoor. Moeder helpt den melkboer. „Anderhalve liter," zegt zij en dan geeft zij den melkboer een biljetje van tien gulden. De melkboer kijkt in zijn portemonnaie en antwoordt: „Ik kan het niet wisslen, Mevrouw. Heeft u het niet kleiner?" Jawel, moeder heeft het wel kleiner, maar dan moet zij het even van boven halen. Viug loopt zij de trap op. En daar staat Ruut alleen in de deuropening. Nu ja, alleen, de melkboer is er ook, maar die let niet op hem. Wat kan die hond hem schelen? Hij staat gezellig een deuntje te fluiten en kijkt naar zijn paard dat een stuk schors van een boom trekt. En dan, plotseling, alsof het zo zijn moet, komt er een bekende geur in Ruut's neus ... Roel! ! Roel, zijn vriendje, is een ogenblikje geleden naar school gegaan en Ruut's scherpe hondeneus ruikt het. Dan krijgt Ruut een onweerstaanbaar verlangen om, als vroeger, weer eens een hele dag met Roel te spelen en te stoeien. En voor hij eigenlijk zelf goed weet wat hij doet rent hij de straat op. 78
RUUT DE FOX-TERRIER Er klinkt een stem achter hem: „He, blijf je hier!" 't Is de stem van den melkboer. „Ja, roep maar, ik heb maling aan je!" denkt Ruut. „Hoera! Ik ben vrij! Ilc kan doen wat ik wil! En nu ga ik eerst mijn kleinen baas opzoeken." In een oogwenk is Ruut om de hoek van de straat verdwenen. Hij rent maar voort. Met zijn neus langs de straat, de lucht van zijn vriendje volgend. Ruut is in de wolken! Hij is uitgelaten van vrolijkheid. Af en toe laat hij een korte nijdige blaf horen en dan bijt hij naar een denkbeeldige vlieg. Vrij is hij ! ! Met een vaart vliegt hij een hoge stoep op ... stop!! ... daar is een deur. En achter die deur mOit Roel zijn. Dat kan niet anders, want de lucht van zijn vriendje gaat tot aan die deur. Maar de deur is gesloten. En ... goed gesloten. Ruut probeert zijn nagels tussen een kier te duwen om, net als thuis zo de deur open te trekken. Maar het gelukt niet, hoor. Die deur zat stevig dicht. Ruut gaat er bij zitten. „Wachten maar," denkt hij, „tot Roel naar buiten komt." Met echt dierengeduld blijft Ruut wel langer dan een half uur voor de deur van de school zitten, hopende, dat Roel er toch eindelijk eens uit zal komen. 't Duurt fang hoor. Tenslotte gaat hij er bij liggen, met zijn kop op zijn voorpoten. Daar komt een zware auto aandreunen, stopt, met piepend geknars van remmen voor de school. Vier mannen springen van de auto en een van de mannen komt de stoep op. „Kssst, weg hond," roept hij als hij Ruut ziet en maakt een beweging met zijn voet. 79
RUUT DE FOX-TERRIER Ruut schrikt er van en stuift van de stoep af. De man let verder niet meer op Ruut, belt aan en zegt tegen den concierge die de deur opent: „Zo, Rietveld, daar zijn we weer. We komen je kolenkelder vullen !" „Dat is goed," antwoordt de concierge, „ga je gang maar, je weet de weg. Ik zal de deur van de kelder even openmaken." Ruut, die op een afstand is blijven staan ziet nu dat de vier mannen, die van de auto zijn gesprongen, ieder een zware zak op hun rug nemen en achter elkander daarmee in het gebouw verdwijnen. 0, Ruut kent dat soort mannen wel. Bij de familie Mester hebben ze ook zo de ene zak na de andere naar binnen gedragen. Ja, niet diezelfde mannen die hier bezig zijn! Welneen, het waren andere mannen, maar ze zagen er net zo smerig uit. En ze hadden net zulke zwarte gezichten. Ruut is een beetje bang voor die mannen. Ze schreeuwen zo hard tegen elkaar en ze kijken niet uit waar ze lopen. Ruut herinnert zich hoe een van de mannen die toen kolen kwamen brengen bij de familie Mester, over hem is gestruikeld en dat hij toen een heel lelijk woord zei. Daarom vindt hij het maar het beste om op een veilige afstand van de mannen to blijven. Maar er is toch lets dat Ruut weer dichterbij lokt. De deur, waarachter Roel, zijn vriendje is, die deur, die zo-pas nog zo erg goed gesloten was, die deur staat nu open. Wijd open. Een sprong en Ruut is binnen. Bij Roel! Zou hij het wagen? Maar als nu juist bij het naar binnen gaan een van die mannen voor zijn voeten komt en die man geeft hem een schop, met zijn zware schoen ... dat zou niet zo leuk zijn. Ruut weifelt even ... Zal hij het dan toch maar niet doen? 80
RUUT DE FOX-TERRIER Maar Roel dan? Zijn vriendje, die daar achter die deur is, achter die deur die zo uitnodigend openstaat? Hij verlangt eigenlijk wel heel erg naar hem. Hij mag ook niet te lang wachten, want dan hebben die mannen misschien juist alle zakken naar binnen gebracht en dan gaat de deur weer dicht. Pertdicht. En dan is er geen kans meer om binnen te komen. Doen? Niet doen? Och kom, de kans is te verleidelijk om ongebruikt te laten voorbijgaan. Ruut besluit het te wagen. Maar hij is niet dom en hij begrijpt, dat het 't beste is om te wachten tot de mannen alle vier binnen zijn. Dan is het de beste kans om ongemerkt het gebouw binnen te sluipen Ja, dat is gemakkelijk gezegd. Maar die mannen zijn nooit alle vier tegelijk binnen! De een is wel eens een ogenblik eerder klaar met het leeggooien van zijn zak dan de andere en daardoor is de stoep eigenlijk geen ogenblik vrij! Maar dan, plotseling, daar staan de vier mannen in een groepje bij de auto. De een vertelt wat en de drie anderen luisteren, tegen de auto geleund, aandachtig toe. Op Ruut wordt helemaal niet gelet. Mt is zijn kans. En hij benut die kans! Hij wipt de stoep op en in een oogwenk is hij in de schoolgang verdwenen. Asjeblieft, dat heeft hij hem nu eens knap geleverd! Hij zou wel willen blaffen van blijdschap omdat hij nu zijn doel heeft bereikt. Maar hij snapt best dat hij zich stil moet houden, want als iemand hem ziet, wordt hij natuurlijk zo in zijn nekvel gegrepen en op straat gegooid! Eerst Roel vinden! Ruut de Fox-terrier 6
81
RUUT DE FOX-TERRIER Hij snuffelt langs de stenen gangvloer en vindt al heel gauw het spoor van zijn vriendje. Verheugd volgt hij dit spoor en dan komt hij in een aparte ruimte, waar een heleboel jassen en mantels en hoeden en petten hangen. Even kwispelt Rout met zijn staart en legt hij zijn oren in zijn nek. Daar staat hij voor de jas en de pet van Roel! Hier vandaan gaat het spoor weer terug en eindigt voor een deur in de lange gang. Alweer een deur die afgesloten is! Maar nu is Ruut's geduld uitgeput! Vlak achter deze deur is Rod! Hij weet het! Hij rtlikt het! En Ruut doet hetzelfde wat hij thuis altijd doet als de kamerdeur gesloten is en hij er door wil: Hij zet zijn twee voorpoten tegen de deur en krabt, krabt, dat de schilfers verf er afspatten! Binnen in de klas, waar Roel op an van de eerste banken zit, is de juffrouw juist bezig een lesje uit een leesboekje voor te lezen. Zij heft eensklaps verschrikt haar hoofd op als ze het krabben aan de deur hoort. En alle kinderen draaien hun hoofd in de richting van waar het geluid komt „Wat is dat nu?" vraagt de juffrouw. Dan glimlacht ze, want ze denkt dat een van de andere onderwijzeressen een ,grapje maakt. Maar het gekrab aan de deur houdt aan ... Wat kan dat nu toch zijn? Voor Sinterklaas is het nog een beetje te vroeg. Het is pas begin November. Maar, lieve help, daar klinkt eensklaps hondegejank buiten de deur! De kinderen in de klas lachen, zij vinden het een welkome afleiding! Alleen Roel beweegt zich een beetje onrustig ... 't is 82
RUUT DE FOX-TERRIER net ... of hij dat geluid heeft herkend De juffrouw springt op van haar stoel, loopt naar de deur, opent die haastig en .... geeft een gil van schrik Ruut springt tussen haar benen door de klas binnen en vliegt boven op de bank van Roel, jankend en keffend likt hij hem waar hij hem maar kan raken. Dan springt hij weer op de grand, bijt grommend in Roels schoenen, blaft, jankt, buiten zichzelf van blijdschap dat hij zijn vriendje nu toch eindelijk heeft .gevonden. En de klas!? 0, die klas vol jongens en meisjes. Er is er niet een die rustig op zijn plaats is blijven zitten. Ja, er zijn een paar meisjes die huilen, zij zijn bang voor die vreemde hond die daar als een lawine de klas binnenkwam. Maar de jongens juichen, klirnmen boven op de banken, proberen Ruut te pakken, te aaien, ze roepen hem. Sommige jongens, vriendjes van Roel, kennen Ruut heel goed. Roel? Roel weet zelf niet goed wat hij moet doen. Hij zit daar maar en weert Ruut of met zijn harden en hij kijkt angstig-verlegen naar juf. juf! Juf is helemaal overrompeld! Radeloos staat ze te kijken naar de totaal verwilderde klas. Wat moet ze &armee nu beginnen? Maar haar radeloosheid duurt niet zo lang. Al gauw begrijpt ze van wie die hond is. Kordaat stapt ze naar de bank van Roel en vraagt: „Is die hand van jou, Roel Mester?" „Ja, juf," knikt Roel. „Mooi, houd hem dan vast en ga met hem op de gang!" Roel, blij dat hij tenminste jets kan doen, is gauw met 6*
83
RUUT DE FOX—TERRIER Ruut op de gang. Daar blijft hij staan, met moeite Ruut, die als dot heen en weer springt, in bedwang houdend. Ondertussen tracht de juffrouw de orde in de klas te herstellen. En och, nu de ordeverstoorder de klas heeft verlaten, kost haar dit niet zoveel moeite. De meeste kinderen zijn al vanzelf weer gaan zitten. Ze kijken een beetje angstig, begrijpen nu niet hoe ze dat straks allemaal hebben gedurfd! De juf kijkt streng van de een naar de ander. Ze slaan hun ogee neer, zitten in een oogwenk keurig netjes, kaarsrecht, met hun armen over elkaar in de bank. De juf glimlacht ongemerkt. 0, zij kan zich best indenken dat de kleuters zich niet konden inhouden, daarstraks. Zij kan zich voorstellen hoe ze zelf zou zijn geweest als ze nog in een bank had gezeten! Maar dat laat ze natuurlijk niet merken! Stel je voor! „Ik moet nu even weg," zegt ze, „blijft allemaal rustig, zonder praten in je bank zitten. Wie zich niet kalm kan houden moet om vier uur maar een beetje blijven." Dan gaat de juffrouw naar Roel die nog steeds met Ruut op de gang staat. Als Roel de juffrouw ziet aankomen, begint hij te snikken. „Ik ... kan ... het niet helpen ... juf ..." De juffrouw strijkt hem lachend over zijn hoofd. „Nee Roel, dat begrijp ik wel. Jij hebt je hond niet meegebracht. Die is natuurlijk stilletjes binnengeslopen. Jij krijgt er ook geen straf voor hoor. Breng jij je hondje nu maar gauw op straat en kom weer in de klas, dan kunnen we verder gaan met lezen." Roel kijkt zijn juf met ,grote ogen aan en dan begint hij nog via harder te huilen. Ruut zó maar op straat zetten? Dat kan toch niet, dat 84
RUUT DE FOX—TERRIER !nag toch niet! „Hij hij mag niet hij alleen alleen, buiten is zeker stilletjes weg weggelopen ..." brengt hij er met moeite uit. Tja, dat is een moeilijk geval. De juf kan die hond toch ook niet tot twaalf uur in de school houden, dat is toch to gek? Er moet wat op gevonden worden. „Kom," zegt ze, „we zullen het meneer Van Dijk vragen." Meneer Van Dijk, de hoofdonderwijzer, hoort het hele verhaal glimlachend aan. Meneer Van Dijk is een aardige man. En Roel heeft hoop, dat hij wel een oplossing weet. Nu, meneer Van Dijk weet een oplossing. „Jou zusje is hier toch ook op school?" vraagt hij aan Roel. „Ja meneer, zij zit in de vierde klas," zegt Roel. „Mooi, die zullen we er dan eens even bijhalen," zegt meneer Van Dijk. Hij belt en als Rietveld, de concierge, zijn hoofd om de hoek van de deur steekt zegt hij: „Och, Rietveld, roep jij dat meisje Mester uit de vierde klas eens even hier." Beppie is natuurlijk vreselijk verbaasd als zij in de kamer van den hoofdonderwijzer komt en daar Roel en ... Ruut vindt! Het hele verhaal wordt haar verteld en een ogenblikje later is Beppie op 7,7eg naar huis, met Ruut aan een touw, dat de concierge haar heeft gegeven.
85
HOOFDSTUK IX
RUUT'S VERJAARDAG Meeuwsen heeft alle reden om zich over de famine Mester to verbazen. Ja, daar was eerst die geschiedenis toen mevrouw een hond ging vergelijken met een mens. Dat vond Meeuwsen at heel erg bespottelijk. Maar dit ... ! Neen, nu loopt het toch, volgens Meeuwsen, de spuigaten uit! Hoofdschuddend komt hij bij zijn vrouw binnen, valt in een stoel neer, schuift zijn pet achter op zijn hoofd en zegt: „Nou zal je me niet willen geloven, Bet, als ik je vertel, dat mevrouw Mester mij heeft gevraagd naar de geboortedatum van Runt!" vrouw Meeuwsen legt twee vingers tegen haar wang en kijkt haar man niet begrijpend aan. „De ... wat? Wie is Ruut?" „Nou, Ruut, Ruut," roept Meeuwsen ongeduldig, „nou, Ruut, je weet wel, zo hebben ze dat bond je genoemd dat Willem toen moest verdrinken omdat Ferry het niet hebben wilde en dat meneer Mester ..." „O000000," valt zijn vrouw hem in de rede, O000000 ... en moeten ze weten wanneer dat beestje is geboren? Waarom dan?" 86
RUUT DE FOX-TERRIER zijn verjaar„Ja, mens, val niet achterover, ze willen dag vieren! !" „Z'n witte ? Is zonde ...” „Ja, hoe de mensen aan zulke gekke ideeen komen snap je gewoonweg niet. De verjaardag van een hond vieren. Als ik er niet zo van was geschrokken dan zou ik er om lachen !" Vrouw Meeuwsen staat met open mond haar hoofd te schudden. „Hoe halen ze het in hun hoofd? En wat heb je gezegd? Jij wist natuurlijk helemaal niet meer wanneer dat beest was geboren, is het niet?" „Nou, wat zal ik je zeggen," antwoordt Meeuwsen, „zo op slag niet, hê? Maar zij hield maar aan. Ze wilde het weten en toen ik zo sta te denken, valt het the ineens in, dat we 's avonds naar Willem en Griet zijn geweest, omdat Japie jarig was. Nou en ik weet dat Japie van Willem en Griet op acht April jarig is. Dus ik zei, mevrouw Mester, die hond is op acht April geboren!" „Ja, en wat zei ze toen?" „Nou, of ze blij was, zeg, net of ik haar kwam vertellen dat ze de honderdduizend uit de loterij had gewonnen. Ja, zie je, Meeuwsen, zei ze, we willen de verjaardag van Ruut vieren, dat willen de kinderen graag. Nou vraag ik je, wat een idee van die mensen he ?" „'t Is zonde ..." antwoordt vrouw Meeuwsen met haar oude stopwoordje. Maar bij de familie Mester vindt niemand het gek of „zonde" dat moeder heeft gevraagd wanneer Ruut is geboren. De twee kinderen hebben er op aangedrongen dat moeder het zou doen. Op een goede dag zegt Beppie: „hoes, we hebben Ruut nu bijna een jaar geloof ik. Wilt u niet eens aan Meeuwsen vragen wanneer hij is geboren? 87
RUUT DE FOX-TERRIER Ik zou het zo leuk vinden am hem iets te geven als hij jarig is. Wilt u het doen?" Moeder glimlacht. Zij vindt het idee toch ook wel aardig. Roel is natuurlijk een en al geestdrift. „He ja, Moes, doet u het? Gaan we Ruut's verjaardag vieren? En mag ik dan op die dag een paar vriendjes van school te spelen vragen? Vader, die heeft zitten luisteren, begint plotseling luidkeels te lachen. „Naha, nee maar, die is goed !" roept hij uit, „in de regel is het zo, dat de jarige vriendjes vraagt maar niet een ander! Als er dus vriendjes op visite mogen komen, dan moeten het vriendjes van Ruut zijn, maar niet van jou, kerel! Ik zal vanavond naar alle honden hier in de buurt een uitnodiging sturen hoar! Roel en Beppie juichen. Ze denken dat vader het werkelijk meent! „He ja," roepen ze, „een heleboel hondjes op visite als Ruut jarig is, dat is leuk! Hoera !" Maar moeder maakt haastig een eind aan die vreugde. „Niets daarvan, Vader! Hoe kom je nu toch aan zulke gekke verzinsels! Of ik aan een bond en twee kinderen en een poes nog niet genoeg heb! Ik zie de herrie al !" Vader zit stilletjes te lachen achter zijn kraut. Hij heeft het natuurlijk maar als een grapje bedoeld en hij heeft er plezier in dat moeder het voor ernst opneemt. „Och," probeert hij ernstig te zeggen, „och, ik vind het heus zo gek nog niet. We pakken eenvoudig voor een dag de meubels op zolder! Dan kunnen de hondjes vrij stoeien in de kamer !" Moeder, die nu wel begrijpt dat vader maar een grapje maakt, lacht maar wat mee en zegt: „Nou, je bent anders dwaas genoeg om zo-iets door te zetten." 88
RUUT DE FOX-TERRIER Vader knikt overtuigd en zegt: „Ji, dat ben ik ook, hoor !" En Ruut, om wie al die drukte wordt gemaakt, weet nergens van en ligt rustig in zijn mandje to slapen.
Maar een paar weken later breekt zijn verjaardag aan en dan weet Ruut niet hoe hij het heeft. Hij snapt niets van wat ze allemaal met hem uitvoeren. Beppie komt, zi) uit haar bedje, op haar blote voetjes 89
RUUT DE FOX-TERRIER naar zijn mandje en Roel huppelt er, ook nog in zijn pyjama, achteraan. Eerst pakt Beppie een pootje van Ruut beet, schudt het heen en weer en zegt plechtig: „Ruut, hartelijk gefeliciteerd met je eerste verjaardag. En dat je maar een grote hond mag worden, hoor !" En dan doet Roel het haar na. Nou, Ruut is wel voor een grapje te vinden. Maar zo vroeg in de morgen! En wat nu weer? Beppie heeft een gekleurd lintje in haar hand en dat bindt zij hem om zijn nek. En daar komt Roel aanlopen met zijn blikken gramofoontje! „Lieve help, en aan dat ding heeft Ruut juist zo'n gruwelijke hekel! 't Is gek, maar als Roel dat ding laat spelen, moet Ruut altijd janken, of hij wil of niet. Daar kan hij nu eenmaal niets aan doen. Het klinkt zó vals! Gaan ze hem dat nu aandoen, op de vroege ochtend!? Ja, warempel, daar piept en knarst het gemene ding al. Oeoeoeoeoeoeaaaaiiii, .... wat een geluid, om ziek en misselijk van te warden! Vreselijk! Schei uit met dat ding. Oeoeoeoeoeoeaaaaiiii! ! Nu pakken Roel en Beppie hem ieder bij een voorpoot, dwingen hem zo om op zijn achterpoten te lopen, dansen met hem de kamer rand terwij1 zij steeds maar zingen: „Lang zal-ie leven in de gloria ! ! !" Ruut trekt en wringt met zijn poten en hij bijt in de handen van de kinderen, maar die houden zijn pootjes stevig vast. Hij krijgt geen kans om zich los te rukken en weg te lopen! Pas als het akelige g-ramofoontje ophoudt te spelen en de naald nog even gemeen doorknerst, zodat het Ruut over zijn ruggegraat trekt, pas dan laten zij hem vrij en vallen 90
RUUT DE FOX—TERRIER lachend en hij Bend in een stoel neer. Verontwaardigd trekt Ruut zich terug in zijn mandje. En nu staan die twee grote mensen, vader en moeder er 66k nog om te lachen. Zou je ze niet? Wat is er nu voor aardigheid aan, een weerloos hondje op de vroege ochtend zo te plagen? Ruut snapt er niets van. Maar ... er komt tenminste een vergoeding! Beppie houdt hem een groot stuk leverworst voor!
Tjonge! Is dat even wat? Hmmmm! Dat smaikt hoor! Nu, wat dat betreft, voor zo'n stuk leverworst wil hij desnoods iedere morgen wel een rondedansje maken en er die gemene gramofoon bij op de koop toe nemen. Zo'n geweldig groot stuk leverworst krijg je niet iedere dag! Wat hij bij Spekmans, den slager krijgt, zijn maar kruimeltjes, vergeleken bij dit hier! Jongen, jongen, eigenlijk is dit 66k nog te klein als je het goed bekijkt. Hij heeft het nu al op! Wat nu weer? 91
RUUT DE FOX-TERRIER Moeder knielt bij hem neer ... maakt zijn haisband los ... doet die of ... wat betekent dat? Ach ... zó ... een nieuwe haisband ... hm, niet slecht ... die plaatjes die er opzitten glimmen heel mooi ... ja, het werd tijd dat hij een nieuwe kreeg. Die oude is wel erg versleten als je hem zo bekijkt. En telch ... Ja, die oude zat prettiger ... losser ... gemakkelijker. 't Was met die oude eigenlijk net, of je helemaal geen haisband am had. Z6 was je er aan gewend. Die oude nog maar eens goed bekijken, voor moeder die weggooit. Ruut kwispeit met zijn staart en hij likt even aan de oude haisband. Ja, die nieuwe is nog wat onwennig en stijf ... Nou, het zal wel wennen, zal hij maar denken. He, he, gelukkig, nu laten ze hem met rust. Ze gaan zich aankleden, Roel en Beppie, en dan gaan ze aan de ontbijttafel zitten. Zo, dat is tenminste afgelopen. Waar hij al die gekheid aan heeft verdiend? Hij snapt er niets van. En de hele verdere dag wordt hij zo buitengewoon behandeld. Dat is een stukje worst en een stukje vices en een stukje koek en een stukje chocolade. 't Is Ruut een raadsel waar dat allemaal goed voor is. Maar ja, hij heeft het en dat is eigenlijk het voornaamste, zal hij maar denken. Waarom? Wat kan het hem eigenlijk schelen? Zo was dan Ruut's eerste verjaardag.
92
HOOFDSTUK X HET LEGE, KOUDE HUIS Ruut voelt dat er iets bijzonders op til is bij de familie Mester. Hij weet niet wat het is. Hij voelt het alleen maar. Hoe dat kan? Ja, wie zal het zeggen. De mensen noemen dat „instinct". En het is zeker ook het instinct dat Ruut vertelt dat er vreemde dingen gaan gebeuren. Het bedriegt hem niet. Er zijn vreemde gebeurtenissen op komst. En langzamerhand wordt het Ruut ook duidelijk, wit er gaat gebeuren. Dat zit zo: Ruut wordt ouder en verstandiger. Hij hoort de mensen de hele dag met elkander praten. De mensen praten ook tegen hem. Zo is Ruut van vele woorden en uitdrukkingen de klank gaan onthouden en aan die klank van zo'n woord zit voor hem een bepaalde betekenis vast. Als iemand bijvoorbeeld zegt: „stout", dan weet hij dat hij iets gedaan heeft wat verkeerd is, en dan kruipt hij weg in een hoekje. Als iemand zegt: „braaf", dan weet hij dat hij kwispelstaartend kan opspringen en dat hij dan aangehaald wordt. Als iemand zegt: „slager", dan likt Ruut met zijn tong zijn bekje of en als hij hoort zeggen: „ratjes", dan begint hij te grommen en zoekend rond te lopen. Zie je, zo heeft de taal van de mensen een bepaalde be93
RUUT DE FOX-TERRIER tekenis voor Ruut gekregen en zo kan hij tamelijk goed begrijpen wat de mensen met elkaar bespreken. Als hij maar 11661 goed oplet welke klanken ze gebruiken. Ja, die Ruut is een schrander hondje hoar! En zo is hij uit de gesprekken van de mensen gaan begrijpen dat het huis, waarin de familie Mester woont niet meer zo erg naar de zin van vader en moeder is. Vader praat mopperend over slecht sluitende deuren en ramen en moeder klaagt over tocht. Er zijn ineens een heleboel bezwaren tegen het huis. En op een avond zegt vader: „We moeten maar eens op zoek naar een ander huis. „Ja," antwoordt moeder, „ik heb ook lust om te verhuizen. Wij wonen hier nu al bijna tien jaar. Zo'n huis gaat vervelen ook. En er zijn tegenwoordig zulke aardige, moderne huizen, met grate ramen en zo." Ja, de betekenis van die woorden dringt natuurlijk niet helemaal tot Ruut door. Hij verstaat ze niet zo, als jullie, 'die ze leest en begrijpt, maar toch wordt zijn overtuiging, dat er iets ongewoons op til is, door die woorden versterkt. Er komt nog iets bij: Het gebeurt tegenwoordig vaak, dat vader en moeder en de twee kinderen na het avondeten nog uitgaan. En dat gebeurde vroeger niet zo vaak. Ruut gelooft, dat zij iets zoeken, wat niet gemakkelijk te vinden is. Want telkens als zij weer thuiskomen hoort hij vader en moeder over iets praten. Dan zegt moeder bijvoorbeeld: „Ja, maar de kamers hier zijn toch veel ruimer, dat zou wel tegenvallen." Of Roel roept: „1-1ê, er was helemaal Been zolder waar je fijn kunt spelen. We moeten weer een huis met een zolder hebben." En dan zegt Beppie weer: 94
RUUT DE FOX-TERRIER „Een huis zonder veranda, je kunt nooit eens even naar buiten lopen." Vader zegt meestal niet veel. Die luistert maar glimlachend naar de op- en aanmerkingen en rookt ondertussen zijn pijpje. En op een avond zegt hij: „Ja, nu heb ik jets anders bedacht. Waarom zouden we eigenlijk niet eens een benedenhuis nemen? We zitten nu al zo lang op een bovenhuis. Het lijkt me voor een heleboel dingen veel beter. Bijvoorbeeld, voor onze Ruut. Die wordt zo langzamerhand een grote hond. En met zo'n grote, drukke hond kun je eigenlijk niet goed op een bovenhuis zitten. De buren beneden zouden wel eens kunnen gaan klagen over de herrie die zo'n hond maakt, en ik moet eerlijk zeggen, dan zouden zij geen ongelijk hebben. En voor jou, moeder, zou het ook prettiger zijn. Dan behoef de je niet voor alles de trap op en of te lopen. En voor de kinderen! Wat zal het niet heerlijk zijn als we een huis hebben met een tuin, waarin ze kunnen spelen en stoeien! En ik behoef mijn fiets dan niet meer te stallen, dan rijd ik die gewoon in het tuinhuisje, dan heb ik hem altijd bij de hand. Dat is ook veel gemakkelijker. Ja, hoe meer ik er over denk, hoe meer zin ik heb in een benedenhuis." Moeder knikt tevreden. „Ja," zegt zij, „ik heb ook al eens aan een benedenhuis gedacht. Nu, goed, dan gaan we op zoek naar een geschikt benedenhuis." Roel en Beppie juichen. Een benedenhuis, met een tuin waarin ze vrij kunnen spelen. Dat lijkt hun een ideaal. „Hoera! Een huis met een tuin !" roepen ze verheugd. „Rustig," zegt moeder lachend, „kalm aan wat. We wonen er nog niet. De benedenhuizen met tuinen die voor ons geschikt zijn liggen ook niet opgeschept! 95
RUUT DE FOX—TERRIER Ruut trekt zich van al dat lawaai niet veel aan. Hij bromt alleen een beetje en zucht omdat hij niet even rustig kan slapen. Zo gaat de familie Mester op zoek naar een benedenhuis met een tuin. Maar ook nil slagen ze niet zo gemakkelijk. Maar op een, goede dag schijnt het, dat vader in zijn eentje lets heeft gevonden. Ja, die komt voor zijn zaken zo wel eens in verschillende gedeelten van de stad, waar je anders niet zo vaak komt. En zo kon het gebeuren dat hij plotseling tegen een geschikt huis was „opgelopen". Ruut hoort hem vertellen van „ruirne kamers", „mooi uitzicht" en „grote tuin". „Wel," zegt moeder, „ik weet het goed gemaakt, als we nu even gauw afeten, dan last ik de borden nog even staan en dan gaan we met z'n viertjes naar het huis van vader kijken. Goed?" Vader vind het best. En de kinderen behoeft moeder het niet to vragen. Voor die is het alweer een klein feest „He, Moes," vleit Roel, „mag Ruut vanavond 66k mee?" Moeder kijkt eens naar vader, wat die er van denkt. En vader zegt: „Ik vind het goed hoor." Och, die lieve, goeie vader. Die vindt altijd alles goed als hij zijn twee peuters een plezier kan doen! Ruut weet niet wat hem overkomt! Ja, hij wordt iedere avond natuurlijk uitgelaten, door vader of door Beppie of door Roel. Maar nu gaan ze allemaal mee i Vader en moeder en Beppie en Roel! Een hele optocht! En Ruut mag loslopen! Ja, tegenwoordig mag hij nog al eens loslopen op straat! Och, hij is nu toch zo langzamerhand ook een grote 96
RUUT DE FOX-TERRIER hond geworden, die best op zichzelf kan passen, nietwaar? 't Is een hele wandeling, want het huis dat vader op het oog heeft, ligt zeker twintig minuten lopen van het oude huis af. Het oude huis, ja, ze spreken nu al over het oude huis, net of ze het al verlaten hebben. Maar zó ver is het nog niet. Ze zijn allemaal erg benieuwd naar het nieuwe huis. Zo van buiten af, ziet moeder al dadelijk dat het geen slechte keus is van vader. De brede ramen zien uit op een groot plein, waar in het midden een plantsoen is. Als het huis van binnen nu ook meevalt, dan heb je alle kans dat de familie Mester hier gaat wonen. „Ik zal even de sleutel halen," zegt vader. Een vriendelijke dame, die een paar huizen verder woont, geeft de sleutel en dan opent vader de deur van het leegstaande huis. Het vijftal stapt binnen. Ruut! Ja, Ruut weifelt eerst even, voor hij binnen gaat. Hij vindt het altijd een beetje angstig om een vreemd huis binnen to gaan. En dit vindt hij toch zo'n gek huis! Houten vloeren! Geen zeil en geen lopers in de gang! Kale wanden! Thuis hangt er in de gang een grote plaat, waarop een poes staat. Daar heeft Ruut (o, toen was hij nog heel klein hoor!) wel eens als een razende tegen staan blaffen! Maar wat dit voor een gang is! En als ze een van de kamers binnengaan slaat Ruut helemaal de schrik om het hart. Die kamer is leeg! Er staan geen stoelen in! Er is geen tafel! Er is geen divan! Ruut de Fox-terrier 7
97
RUUT DE FOX-TERRIER Er is ... niets ! Er hangt zelfs geen lamp! Ruut voelt zich hier in die kale kamer niets op zijn gemak. Het liefst zou hij maar weer gauw de straat opzoeken.
Maar dat gaat nu eenmaal niet. Vader en moeder bekijken alles goed en staan druk met elkander to praten. Ze wijzen elkander op verschillende dingen. En de twee kinderen! Beppie en Roel weten niet waar ze het eerst moeten kijken. Zij rennen en vliegen door het lege huis en kijken in iedere kast en achter iedere deur. En ze roepen elkaar luid als ze weer iets nieuws hebben ontdekt. 98
RUUT DE FOX—TERRIER Er is een kast in de gang. Nu ja, dat is niet zo buitengewoon. Thuis hebben ze ook een kast in de gang. Maar deze kast is een bijzondere kast! Die kast ligt juist onder de trap die naar het bovenhuis leidt. Daardoor is die kast van boven niet gewoon recht, zoals andere kasten, neen, deze kast loopt schuin naar beneden, tot bijna op de grond. Een gekke kast. Een bijzondere kast! „Heerlijk om verstoppertje te spelen!" roept Roel en Beppie knikt geestdriftig van ja. En de twee kruipen er maar vast eens in. En dan is er, ja, dat is wel het mooiste van het hele huis, dan is er een tuin! Stel je voor, een tuin, die wel twintig meter Lang is en wel een meter of acht breed! In het midden een groot bloemperk en daaromheen een breed grintpad! Wat kan je in zo'n tuin heerlijk spelen en ravotten. Wat kan je fijn nalopertje doen in zo'n tuin en ook, wat kan je er 's zomers een mooie bloemen plukken! En achter in die tuin, de verrassingen houden niet op, achter in die tuin staat een schuur. Niet zo'n klein hokje, waarin je nauwelijks kunt staan, neen, een ... ja, 't is haast een tuinhuis kun je wel zeggen, want er zit nog een raam in ook, zodat het licht is in die schuur. In die schuur kan je een hoop speelgoed bergen. Daar kan Roel's kruiwagen staan en Beppie's poppenwagen en daar kan Roel zijn Vliegende Hollander stallen, dan hoeft moeder die niet altijd van de trap te sjouwen als hij er mee wil spelen. Als de twee alles hebben gezien, is het voor hen al een uitgemaakte zaak: dit huis is een prachthuis! Ze willen er vandaag nog wel in gaan wonen! 7.
99
RUUT DE FOX-TERRIER En zij gaan naar vader en moeder om hun te vertellen wat zij van het huis denken. Vader en moeder zijn juist in de keuken. Moeder staat te passen en te meten en alles goed op te nemen. En dan knikt zij en zegt: „Ja, die keuken is wel in orde." „ja," antwoordt vader lachend, „die keuken moet helemaal naar jouw zin zijn hoor, want dat wordt jouw domein." Ruut! Ach ja, we vergeten Ruut helemaal. Die staat er toch ook bij! Hoe denkt Ruut over het nieuwe huis? Nou, dat is in een paar woorden verteld. Ruut vindt het kort en goed gezegd: een vreselijk huis. 't Is leeg en koud. Er is niets, helemaal niets in dit huis. Er is zelfs geen hoekje tussen het fomuis en de muur, waaruit hij Mimot kan wegsleuren als zij zich voor hem wil verbergen. Als het hem werd gevraagd zou hij antwoorden: „Nou, kom, laten we maar weer gauw opstappen, laten we ons oude, vertrouwde, gezellige huis maar weer opzoeken, want hier is het niks gedaan." Maar naar Ruut's mening wordt niet gevraagd. Wie vraagt er nu aan een hond wat hij van een nieuw huis denkt!? De twee kinderen letten niet eens op hun trouwe speelkameraad. Ze dringen om vader en moeder heen en Beppie roept, nog hijgend van het harde lopen dat zij heeft gedaan: „Pap, Mam, gaan we hier wonen? Gaan we wonen in dit huis? We vinden het zo'n fijn huis!" En Roel valt haar dadelijk bij: „1-1*6 ja, toe, zegt u nu ja, laten we nu hier gaan wonen. 't Is hier veel fijner dan in ons eigen huis !" Vader en moeder lachen maar wat om de geestdrift van 100
RUUT DE FOX-TERRIER de kinderen en kijken elkaar eens aan. Vader zegt: Wat denk jij er van moeder? Van jou hangt in hoof dzaak de beslissing af." En moeder antwoordt: „Nou, het lijkt me wel. Het is stukken beter dan ons oude huis." „Dat is zeker," beaamt vader, „en je moet niet vergeten dat we hier nog een kamer mar hebben ook. a zou zeggen, laten we de knoop maar doorhakken en het nemen. 1k ga morgen naar den huiseigenaar en huur het. Afgesproken?" „Goed," stemt moeder toe. „Afgesproken, volgende maand gaan we verhuizen," beslist vader. Roel en Beppie maken luchtsprongen van blijdschap. „Hoera, hoera! we gaan hier wonen, in dit fijne huis!" juichen ze. Dan denken ze plotseling aan Ruut. Ruut, die daar staat, met zijn oren in zijn nek en zijn staartje tussen zijn poten. Onwennig, verschrikt, angstig. De twee kinderen pakken Ruut ieder bij een voorpoot en dansen met hem rond dat de houten vloer er van dreunt. „We komen bier te wonen Ruut !" jubelen ze. „Ik wou," denkt Ruut, „dat ze me maar met rust lieten." En hij probeert zijn pootjes los te trekken, wat hem natuurlijk toch niet gelukt. „Ik voel me niks op mijn gemak bier. Wat gaan ze toch te keer! Wat schreeuwen ze? Waarom zijn ze zo blij? Wat!? Hoor ik dat goed? Hier wonen? Wonen, in dit huis waar niets, helemaal niets is? Dat kunnen ze toch niet menen? Hoe halen ze het in hun hoofd? Wat praten ze toch? Ze weten niet wat ze beginnen. Ze hebben niet eens stoelen om op te zitten! Ach, het zal wel een grapje zijn! Doch ik wou dat we maar weggingen!" 101
RUUT DE FOX-TERRIER „Ruut schijnt er niet zo mee ingenomen to zijn als wij," merkt moeder lachend op. „Kijk eens hoe angstig hij kijkt! Neen hoar, die Ruut heeft het hier niets naar zijn zin!" „Och," zegt vader, „dieren voelen zich nooit erg op hun gemak in een vreemde omgeving. Maar dat went gauw genoeg. Kom, jongens, laten jullie hem nu maar met rust.
Je maakt hem nog angstiger dan hij al is." Roel en Beppie laten, Ruut los en die zoekt zijn toevlucht tussen vaders benen. Als ze even later weer op straat staan en vader heeft de sleutel van het huis weer teruggebracht bij de vriendelijke mevrouw, dan knapt Ruut weer op; dan is hij spoedig weer geheel de oude en kan hij met de twee kinderen meehollen. 102
RUUT DE FOX-TERRIER Maar als hij terugdenkt aan het lege, koude huis, dan is het net of iemand een straaltje koud water over zijn rug laat lopen! Bra, wat was het air akelig! In dat huis wonen? Nou, de familie Mester mag doen wat zij wil, maar h e m krijgen ze n i e t naar dat huis! Dat neemt Ruut zich vast voor!
103
HOOFDSTUK XI RUUT GAAT NIET MEE! Ruut is een standvastig hondje. Wat hij zich eenmaal heeft voorgenomen, dat last hij niet zo gemakkelijk meer varen. Hij heeft zich nu eenmaal voorgenomen dat er gebeuren mag wat er wil, maar dat hij niet meegaat naar het lege, koude huis. Ruut is op zijn hoede.
Als hij wordt uitgelaten kijkt hij wantrouwig. Aan de riem wil hij niet meer. Dat is te gevaarlijk, vindt hij, want als hij eenmaal aan de riem is kunnen ze hem meenemen waarheen ze willen. Als moeder hem de riem aangespt spartelt hij tegen en gaat hij zó te keer dat zij zegt: „Wat scheelt die hond toch? Hij wil niet meer aan de riem uitgelaten worden. Wel, wel, meneer vindt zichzelf zeker te groot en te voornaam am aan een riem te lopen. Nu, ook goed, hij kan ook eigenlijk best alleen lopen. Hij loopt in geen zeven sloten tegelijk." Ruut mag alleen op straat. Ziezo, dat heeft hij tenminste al gewonnen. Dat is een heel ding. Nu kunnen ze hem tenminste niet zo gemakkelijk dwingen mee te gaan naar het lege, koude huis. Wat vader en moeder en de twee kinderen willen doen, moeten zij weten. Als Ruut een mens was, zou hij glimlachen. Want hij 104
RUUT DE FOX-TERRIER heeft een heel aardig plan bedacht.
Hij wil v e r h i n d e r en dat de familie Mester in dat huis gaat wonen! Dat is niet mis! Ruut denkt zo: „Als ik niet meega, dan moeten zij vanzelf wel in het oude, gezellige huis blijven. Ze kunnen mij immers t6ch niet alleen in het huis achterlaten! Ja, Ruut verwacht dat ze op een goede avond gezamenlijk het huis zullen verlaten om naar het andere huis te gaan. Dat ze hem dan zullen beetpakken en meenemen. „Maar," denkt hij, „dat zal ze niet glad zitten, want ik ga n i e t!" Daarom is hij altijd zo op zijn hoede. Als iemand 's avonds zijn jas of mantel aantrekt, dan kijkt Ruut wantrouwig van de een naar de ander. Maar als de anderen blijven zitten, dan weet hij dat er nog geen gevaar is. Neen, als ze alle vier uitgaan, vader, moeder, Roel en Beppie en ze willen hem meenemen, dan is dat het teken dat ze naar het lege, koude huis gaan. En op een morgen voelt Ruut dat het gevaar nabij is! Vader gaat niet, zoals gewoonlijk, naar zijn kantoor. En het is tOch geen Zondag, dat weet Ruut wet. De Zondag herkent hij altijd. Waaraan? Ja, dat is moeilijk te zeggen, maar op Zondagochtend dan hangt er zo-iets in de lucht, wat hem zegt: het is Zondag vandaag. Trouwens, Roel en Beppie gaan gewoon naar school, net als op andere dagen. En dan komen er plotseling mannen in huis. Van die mannen ... net van die mannen die kolen komen brengen en voor wie Ruut bang is. Mannen, die bonkend lopen op de trap, zware schoenen aan hebben en „hei" en „ho" tegen elkander roepen. Die mannen brengen grote kisten binnen en dan ... dan 105
RUUT DE FOX-TERRIER beginnen vader en moeder ineens met grote haast alles wat ze maar pakken kunnen in die kisten te stoppen. Ruut staat er bij te kijken en hij snapt er niets van! Alle kastdeuren staan open ... borden, schalen, bekers, glazen ... alles wordt in stukken papier gepakt en in de kisten gedaan ... Ze hebben het zó druk, vader en moeder! „Opgepast," waarschuwt Ruut zichzelf. „jongen, Ruutje, opgepast. Straks 1 temen ze je op en stoppen ze je óók in zo'n kist. En dan heb je niets meer te vertellen." Hij verdwijnt uit de kamer waar vader en moeder aan het inpakken zijn. Ziezo, dan kan hij gemakkelijker uit hun handen blijven. Hij blijft een beetje in de gang drentelen, dicht bij de trap. Beneden staat de deur open ... als ze hem willen grijpen ... ffft ... dan is hij zó weg! 0, die Ruut is wel op zijn hoede hood Hij gaat een eind opzij als een van de mannen die de kisten hebben gebracht langs hem komt. Stel je voor dat vader tegen hen heeft gezegd: „Pakken jullie dat hondje even en stop hem in een kist," dan kan hij niet weglopen. Neen, hij moet zorgen uit ieders handen te blijven. Vandaag kan hij niemand vertrouwen, het spijt hem dat hij het denken moet, maar zelfs vader of moeder kan hii niet vertrouwen. Ruut heeft zich voorgenomen zich dapper te verweren als een van de mannen hem mocht pakken. Bijten zal hij desnoods, zodat ze hem wel mOeten loslaten! Want het staat vast: hij gaat niet mee! Voor niets ter wereld, voor het lekkerste stuk leverworst niet. Hij heeft angst voor het lege, koude huis waar de familie Mester wil gaan wonen. Hij ... 106
RUUT DE FOX-TERRIER Pas Op ! ! Een van de mannen bukt zich, steekt zijn hand uit en zegt vleiend: „Brave hond, kom dan bij den baas ..." Ruut gaat een eindje achteruit. „Je kunt me nog meer vertellen," denkt hij, „in de eerste plaats ben je mijn baas niet. En al was je mijn baas, dan kwam ik nog niet bij je. Vandiag niet. 't Is me te gevaarlijk hoor! Bij niemand kom ik vandaag, al hielden ze me ook het lekkerste kluifje voor. Anders kunnen ze me daar nog wel eens mee vangen, maar vandaag laat ik me door niemand voor de gek honden." De hand van den man komt lokkend dichterbij. „KOm dan, hij is braaf ..." Met een vinnige grauw hapt Ruut naar die hand! Ja, hij is vandaag tot alles in staat! De man trekt verschrikt zijn hand terug. „Dat beest is vals !" zegt hij tegen zijn kameraad die voorbijkomt en lacht om zijn schrik. Als de twee mannen verdwenen zijn denkt Ruut na over wat hem te doen staat. „Het is niet veilig in huis. Je hebt tenslotte geen ogen van voren en van achteren en als iemand je van voren afleidt, kan een ander je onverhoeds van achteren beetpakken. Ruut, jongen, wees verstandig en ga het huis uit. Op straat ben je veilig! Ruut loopt de trap of en als hij op straat komt, dan zucht hij verlicht. Zo, hier is ruimte, hier kan niemand hem in een hoekje dringen. Hier is hij vrij, hier kan hij lopen waar hij wil. Waar moet hij naar toe? Hij heeft geen zin om andere honden op te zoeken om met hen te spelen, daar staat zijn kop vandaag niet naar. Hij is niets vrolijk. Hij peinst over ernstige zaken. Neen, voorlopig zal hij maar een beetje in de buurt van 107
RUUT DE FOX-TERRIER het huis blijven, om te zien wat er gebeurt. Als er onmiddellijk ,gevaar dreigt kan hij altijd nog verder weg gaan. Kijk, daar staat een grote auto voor de deur. En boven, uit het raam laten de mannen een zware kist zakken aan een dik touw. Een andere man die op straat staat grijpt die kist en duwt haar in de auto. Dan wordt het touw weer opgetrokken. En even later komt er weer een kist naar beneden. Zo verdwijnt de ene kist na de andere in de auto. „Ziezo," denkt Ruut, „ilk gevaar is voorbij. In zo'n kist kunnen ze me niet meer stoppen !" Hij drentelt wat langs het trottoir. Zolang die vreemde mannen nog in huis zijn, dreigt er gevaar en kan hij zich in huis niet vertonen. Hij moet wachten tot zij met de auto verdwenen zijn. Kijk, daar verder op staat Nero, de herder van den Bakker op de hoek. Kom, hij kan wel eens even een praatje met Nero gaan maken, dat verdrijft de tijd wat. Ruut slentert er heen. Nero ziet hem niet eens. Die wroet zijn lange snuit in een hoop straatvuil, waar ook wat visafval bij ligt. Ruut kijkt er afkeurend naar. Die Nero is, ondanks zijn mooie naam, toch eigenlijk een echte straathond hood Welke fatsoenlijke hond eet er nu van de straat? Dat is nu iets, wat Ruut nooit van zijn leven zou doen! Nou, 't is hem trouwens ook wel afgeleerd, toen hij klein was en hij het wel eens deed. Maar ja, toen kon hij ook nog niet weten dat het onbehoorlijk is om van de straat te eten. „Goeien morgen," zegt Ruut. Nero heft even zijn kop op en bromt een groet. Nero heeft niet veel op met Ruut. Hij vindt Ruut veel te netjes, veel te „opgevoed". Die verwende huishondjes 108
RUUT DE FOX—TERRIER hebben altijd zo'n verbeelding. „Smaakt het je nog al?" vraagt Ruut, terwijl hij zijn bovenlipje misprijzend optrekt. Nero gromt weer. „Best," zegt hij. „Wat vind je daar nu eigenlijk?" vraagt Ruut weer. Nero trekt met zijn schouders. „Van alles en nog wat he. Vandaag is er lekkere verse vis bij. Moet je soms 66k een stukkie?"
„Keen, dank je wel," zegt Ruut, „ik krijg straks mijn bordje lekker eten thuis wel. Ik heb die smeerlapperij van de straat gelukkig niet nodig." Nero kijkt Ruut vernietigend aan. „Nodig, nodig, dacht je dan dat ik het nodig had? 1k kan van mijn baas zoveel eten krijgen als ik maar lust, dat snap je toch zeker wel? Maar ik vind het nu eenmaal fijn om zo van de straat de lekkere beetjes to schrapen!" „Ik vind het vies," zegt Ruut. „Ik hoop voor jou," antwoordt Nero een beetje nijdig, „dat je er nooit gebrek aan zult krijgen, net huishondje!" Nero's neus verdwijnt snuivend in de rommel. Ruut wordt er bijna onpasselijk van! 109
RUUT DE FOX-TERRIER Die Nero is toch eigenlijk geen goed gezelschap voor hem, vindt hij, die schooit maar altijd langs de straat en hij heeft van die onbehoorlijke uitdrukkingen. Kom, hij zal maar weer eens gaan kijken hoe het er thuis voorstaat. Langzaam slentert hij terug. 0, hij ziet het al van uit de verte, het gevaar is nog niet geweken, de auto staat er nog en de mannen zijn nog druk bezig allerlei dingen naar beneden te laten zakken aan het touw. Kijk, daar gaat een stoel ... en daar gaat het voetenbankje. Datzelfde voetenbankje waarop Ruut, toen hij heel klein was, zo'n benauwd half uurtje heeft doorgebracht. Waarom wordt dat nu allemaal uit huis gesleept? Nemen die vreemde mannen dat allemaal mee? Maar dat is toch zonde en jammer? Daar komt de divan naar beneden ... de divan ... Ruut krijgt er zowaar tranen van in zijn ogen. Die divan, die gaat nu 66k met die vreemde mannen mee. De divan, waaronder je zo heerlijk kon slapen, als het divankleed tot op de grond hing. jongen, jongen, zal hij dat nu nooit meer kunnen doen? Oi wat hebben die vader en moeder en Roel en Beppie toch in hun hoofd gehaald, nu gaan ze straks naar het lege, koude huis en ze denken er helemaal niet aan, dat ze daar geen divan hebbe n ... Mistroostig slentert Ruut weer weg. De hoek om. De andere straat door. Daar is de winkel van slager Spekmans. Eventjes binnenwippen ... Klets ... Een groot stuk vet vel valt vlak voor Ruut z'n neus op de granieten vloer. Aha, dank je wel, baas Spekmans. Nou, dat valt er in hoor. Mijn maag begint juist een beetje te jeuken en naar 110
RUUT DE FOX—TERRIER huis om te eten ga ik liever nog niet! Ruut sleept het stuk vel mee naar buiten en begint het te verorberen. Kijk, daar staat hij nu toch warempel 6Ok op straat te eten, net als Nero van den bakker. Maar ja, dit is toch weer heel iets anders, nietwaar? Dit is geen vieze rommel, die hij tussen het straatvuil vandaan haalt. Dit is een mooi stuk vlees, z6 uit de slagerswinkel. ,Neen, hiervoor behoeft Ruut zich niet te schamen. Zo, op. Nou, dat heeft goed gesmaakt. Hij zou best nog zo'n stuk lusten. Nog eens naar binnen gaan ... ? Neen, niet doen. Bedelen is niet netjes voor een goed opgevoede huishond. Bedelen doen alleen straathonden. Maar zijn maag ... Kom, kom, over een uurtje staat zijn schotel eten klaar in de keuken, thuis. Zolang kan hij toch nog best wachten! Hij moet maar weer eens gaan kijken of die vreemde mannen al weg zijn. Och hij hoeft er niet helemaal voor naar huis te lopen, even om de hoek kijken ... neen, de auto staat er nog hoor! Weg, het is daar onveilig! Zo blijft Ruut maar een beetje in de buurt rondslenteren, of en toe eens om de hoek glurend om te zien of het terrein al veilig is. Maar ze blijven lang hoar, die vreemde mannen. Ze laten zeker geen stukje in het huis achter. Dat die vader en moeder dat toch maar allemaal goed vinden! De mensen zijn toch onbegrijpelijke wezens. Eindelijk, als hij voor de tiende of twaalfde keer poolshoogte gaat nemen, ja, dan zijn de vreemde mannen weg. De grote auto staat tenminste niet meer voor de deur. Maar nu staat er een andere auto. Een kleine, zwarte, met een rand van witte vierkantjes er op. En een chauffeur staat er naast te wachten. 111
RUUT DE FOX-TERRIER Kijk, daar komen vader en moeder uit de deur. Vader heeft zijn hoed op en moeder heeft de hare ook op. Ze gaan uit ... Er gaat een tilling over Ruut's ruggetje hij weet: dit is het gevaarlijke ogenblik, nu gaan ze naar het lege, koude huis opgepast ! De chauffeur opent het portier van de auto ... Stappen vader en moeder er in .... ? Neen ze stappen niet in ze blijven staan ze kijken in de straat vader zegt lets tegen den chauffeur dan kijkt die ook, net of hij lets zoekt ... en moeder kijkt ook naar alle kanten ... en dan, ineens, fluit vader zijn bekende fluitje. En Ruut is zs5 gewend aan dit fluitje te gehoorzamen dat hij bijna naar vader was toegerend bijna maar nog juist op tijd weet hij: „Het is om mij te doen ze willen me mee hebben naar het lege, koude huis Ga niet! Zonder jou gaan ze er tOch niet heen. Weg, de straat uit, v66r ze je zien! Als je je maar lang genoeg schuil houdt dan gaat die man met zijn auto wel weg. Ruut rent weg, een heel eind weg, ze mochten hem eens gaan zoeken in de buurt! Hij loopt een paar straten ver en gaat dan ergens zitten wachten in een, portiek Heel lang wacht hij Hoe moet hij nu weten of de man . met zijn auto al weg is? Tenslotte is het de honger die hem terugdrijft naar de oude, bekende straat. Ja, Ruut heeft sinds vanmorgen vroeg niets meer gehad en het begint zowaar al een beetje duister te worden. 't Is tijd om naar huis te gaan. Roel en Beppie zijn natuurlijk ook al lang thuis. Roel en Beppie Hij bedenkt zich ineens dat die twee 66k raar zullen hebben opgekeken toen ze thuiskwamen. Want die wisten natuurlijk niet dat die vreemde mannen alles uit het huis 112
RUUT DE FOX—TERRIER hebben weggehaald. Neen, want toen die mannen kwamen, waren zij al naar school. Zo, hij is bij de straat. Even voorzichtig om de hoek gluren. Je hint niet weten ... Neen, de kleine, zwarte auto is verdwenen. Vader en moeder zijn natuurlijk, toen ze hem niet konden vinden, weer naar binnen gegaan en ze hebben den chauffeur met zijn auto weggestuurd. En nu zit de hele familie beslist al rond de taf el en ... „Nola ! !" De tafel? ? Zitten ! ! ? ? Maar de taf el en de stoelen zijn immers door die vreemde mannen weggehaald? Als Ruut een mens was, zou hij waarschijnlijk van kleur zijn verschoten. Maar Ruut is een hond en nu komt er alleen maar een heel erg gevoel van angst in hem op. Hij stoot een kort, angstig blafje uit en rent naar de deur van zijn hues. Gesloten ... Nu ja, die is altijd gesloten. Hij krabt er tegen ... Hij blaft luid ... Maar de deur blijft dicht. Ook komt er geen vriendelijk gezicht voor het raam kijken, zoals gewoonlijk, als Ruut door blaffen te kennen geeft dat hij naar binnen wil. Die ramen. Hij kijkt er naar, met zijn kop schuin naar omhoog geheven. Die ramen ... wat lijken ze vreemd ! Er hangen geen gordijnen meer voor! Die ramen schijnen koud en vijandig op de kleine Ruut neer te kijken. Het is net of ze willen zeggen: „Zeg eens, vreemde hond, wat moet je hier? We hebben niets meer met je te maken, hoor, jij woont hier niet meer! Ruut de Fox-terrier 8
113
RUUT DE FOX-TERRIER Ineens begrijpt Ruut ... Vader, moeder, Roel en Beppie ... ze zijn naar het lege, koude huis gegaan, ze hebben hem achtergelaten. Hij had gedacht dat ze niet zouden gaan, als hij niet wilde. En nu ... zijn ze weg ... Wat moet hij beginnen!?
Hij jankt luid, klagend, verdrietig. Niemand luistert naar hem. Zijn baas, zijn vrouw, zijn vriendjes zijn naar het andere huis en kunnen hem niet horen. Andere mensen die hem wel horen, schenken geen aandacht aan zijn gejank. Er janken zo viak honden op straat. Radeloos snuffelt Ruut langs de straat. Hij ruikt het spoor van zijn baas en zijn vrouw en hij wil het volgen. Maar aan de rand van het trottoir houdt het plotseling op. 114
RUUT DE FOX-TERRIER Daar zijn vader en moeder in de taxi gestapt. Maar dat weet Ruut niet. Ruut weet alleen, dat hij verloren is. Reddeloos verloren ... Ze hebben hem verlaten ... Hij is een hondje zonder baas, zonder huis ... Ja, Ruut, hoe kon je nu ook zó dom zijn, to menen dat de mensen hun verhuizing zouden opgeven, alleen omdat hun hondje niet thuis is? Dat is immers to mal. Zelfs al beet dat hondje Ruut ...
8*
us
HOOFDSTUK XII RUUT WORDT EEN ... STRAATHOND Grote schrik natuurlijk bij de familie Mester. Ruut is weg ! ! Vader en moeder hebben zeker nog wel een half uur in de buurt van de straat gezocht, maar zij hebben Ruut niet kunnen vinden. En al die tijd heeft die taxi daar maar staan wachten. Dat werd to gek! Tenslotte heeft vader dan ook, gezegd: „Kom, moeder, we moeten nu maar gaan hoor. Je ziet wel, hij is hier niet in de buurt." Och, die moeder kon haast niet in de auto stappen! Zo was zij onder de indruk van Ruut's verdwijnen. Maar ja, tenslotte moist ze natuurlijk wel. Ze konden toch bezwaarlijk in het oude huis blijven, alleen omdat Ruut zoek was. Vader nam de zaak niet zo erg tragisch op. „Och," zei hij, „die Ruut loopt heus in geen zeven sloten tegelijk. Die komt wel weer opdagen." „Maar als hij terugkomt, dan zijn wij immers niet meer hied" riep moeder uit. „Vanavond, als we hebben gegeten, dan ga ik hier wel eens even naar toe en tien tegen een dat onze Ruut hier dan voor de deur van ons oude huis zit. En omdat vader dat allemaal z6 overtuigd zei, voelde moeder zich een heleboel gerustgesteld. En ze deed tegen de kinderen ook maar erg luchthartig. Zo van: 116
RUUT DE FOX-TERRIER „O, maken jullie je maar niet bezorgd, straks als we ge-
geten hebben gaat vader Ruut halen." Maar ze geloofde er zelf niet aan. Ja, nu hebben ze gegeten ader is met Roel en Beppie naar de oude straat gewees ze zijn zelfs nog in het lege huis geweest, ze hebben wel een uur Lang in de buurt gezocht maar ze hebben gêen Ruut gevonden. Tenslotte zijn zij onverrichterzake en die') onder de indruk naar huis teruggekeerd, waar moeder in spanning zit te wachten. „En?" roept zij, als de drie binnenkomen. Maar aan de bedrukte gezichten ziet zij wel dat het mis is.
Vader schudt zijn hoofd. „We hebben hem niet gevonden," zegt hij. Roel is helemaal overstuur. Onderweg heeft hij zich nog ingehouden, omdat hij zich te groot vindt om op straat te lopen huilen, maar nu, thuis, met zijn, hoofd in moeders schoot laat hij zijn verdriet de vrije loop. En ook Beppie huilt zachtjes voor zich heen. Zelfs moeder heeft tranen in haar ogen. En vader? Nou ja, vader is een man, die huilt natuurlijk niet zo gauw, maar hij loopt toch verdacht op de steel van zijn pijp te bijten. En rOken uit die pijp doet hij helemaal niet. Ach ja, ze zijn ook alle vier zo aan die kleine, vrolijke Ruut gehecht. En dat ze hem nu zo, plotseling, op deze manier kwijt moeten raken. Vader probeert nog te troosten: „Och," zegt hij, „het is best mogelijk dat Ruut nog terecht komt. Je moet niet vergeten, honden zijn scherpzinnig! Hij is al eens een keer in dit huis geweest, misschien vindt hij het wel helemaal alleen op zijn eentje terug. Daar zijn heel wat sterke staaltjes van honden die hun 117
RUUT DE FOX-TERRIER huis weer terugvonden. hoar! Zo probeert vader zijn wanhopige kinderen wat op te beuren, maar eigenlijk ... diep in zijn hart, gelooft vader zelf niet aan wat hij zegt. Hij neemt zich wel voor, het politiebureau de volgende dag eens op te bellen. Maar veel hoop heeft hij daar ook al niet op. Er lopen tenslotte zoveel honden alleen langs de straat. Het is een droevige avond. Ze hadden zich alle vier de eerste avond in het nieuwe huis anders voorgesteld. Lusteloos zijn ze allemaal bezig met het wegbergen van eigen bezittingen. Veel wordt er niet gesproken. En als Roel en Beppie naar bed zijn, blijven vader en moeder zwijgend bij elkaar zitten tot het tijd wordt om te gaan slapen. En dat allemaal nu om zo'n klein, eigenwijs, dom hondje, dat niet wilde verhuizen! En nu Ruut! Die zwerft intussen door de straten in de buurt van zijn oude huis. Hij heeft heel lang staan janken en blaffen voor de deur. Zo lang, dat het een van de buren tenslotte ging vervelen. Die heeft toen een pannetje water buiten het raam leeggegooid, boven op Ruut's kop. Toen is Ruut op de vlucht geslagen, snuffelend langs de straten, of hij niet een spoor kon vinden van zijn baas of zijn vrouw of van een van de twee kinderen. Maar er is geen spoor te bekennen. Ruut is wanhopig, moedeloos, verlaten .... En hij heeft hanger .. Als hij had geweten dat vader en de kinderen hem waren komen zoeken! Ja, dan had hij alle plensen koud water 118
RUUT DE FOX-TERRIER getrotseerd en was hij trouw blijven zitten voor de deur van de woning. Maar dat kon hij ook immers niet weten? Nu komt hij, na een lange omzwerving weer terug in de oude straat, juist een kwartiertje nadat vader, Beppie en Roel onverrichterzake naar moeder zijn teruggekeerd. Ruut zoekt weer troost bij de bekende deur. Hij is moe. Hij heeft blindelings door de straten gerend, hij is drukke verkeerswegen overgestoken, zonder te letten op de rinkelende trams, de bellende fietsers en de voorbijschietende auto's. Er hebben gillen geklonken van dames die het hondje bijna zagen overrijden. Autobestuurders hebben op het laatste nippertje, met piepende remmen hun wagens tot staan gebracht. Wagenbestuurders van trams hebben de voetbel bijna stukgetrapt. Nijdige fietsers, die gauw naar huis wilden, hebben gescholden op dat roekeloze hondje, dat zonder op of om te zien, tussen het verkeer doorschoot. En Ruut heeft van dit alles niets gemerkt ... En nu is hij moe ... doodmoe ... Trillend van vermoeidheid, van honger, van kou en van angst leunt hij tegen de muur van het huis dat eens ... zijn huis was. ZO uitgeput is onze Ruut, dat hij zijn oogjes niet meer kan openhouden. Hij valt in slaap. Als een achteloos weggeworpen hoopje witte en zwarte vodden ligt hij daar in een hoek. De nacht dekt zich over de slapende Ruut. De lange, zwarte, koude nacht. Die koude nacht dringt door Ruut's huid, die gewend is aan de behaaglijke warmte van een kleedje in een mandje. De kou dringt door tot op zijn gebeente. 119
RUUT DE FOX—TERRIER En als Ruut de volgende morgen vroeg wakker wordt, is hij helemaal stijf en kan hij zich bijna niet bewegen. Ach ja, het valt ook hens niet mee voor een goed ver-
zorgd huishondje, een nacht in de open lucht door to brengen. Vooral niet, als de zomer al voorbij is! Wankel staat Ruut op zijn verkleumde pootjes. Hij denkt aan vroeger, toen hij nog thuis was ... vroe120
RUUT DE FOX-TERRIER ger ... wat lijkt dat nu al lang .geleden en toch is het gisteren nog geweest dat hij om deze tijd zijn lekkere bakje melk met brood vond klaar staan, in het hoekje naast het fornuis. Melk en brood. Als hij er aan denkt, dan gaat zijn maagje nog veel erger knorren en rammelen dan het al doet. Hij heeft zo'n honger, die Ruut. Na het stuk vel, dat slager Spekmans hem de vorige dag toewierp, heeft hij nog niets gegeten. Waar moet hij eten vandaan halen? Weer naar Spekmans gaan? Hij durft het niet goed, maar zijn maag gaat z6 vreselijk te keer, dat hij er tenslotte toch maar toe besluit. 't Is toch altijd te proberen. Als hij een stuk afvalvlees of een fiink been krijgt, dan zal hij tenminste weer een beetje opknappen. 0, wat doen zijn pootjes hem pijn als hij loopt. Het kost hem veel inspanning om de winkel van Spekmans te bereiken. En als hij er is, dan holt hij niet, zoals gewoonlijk, met een brutale kef naar binnen, neen, hij blijft in de deuropening staan, rillend, hunkerend ... De slager is in zijn winkel bezig. Hij heeft niet al te best geslapen, die dikke Spekmans en zo komt het, dat zijn humeur vandaag nog al wat te wensen overlaat. Hij ziet Ruut in de deuropening staan. „Daar heb je warempel die hond van Mester nog," moppert hij, „die hebben ze zeker maar achter gelaten. Mooie manier van doen is dat. 't Is maar gemakkelijk. Die mensen denken zeker dat een ander hun hond wel de kost zal geven als ze hem in de steek laten. Nou, wie dat doen wil, die gaat zijn gang maar. I k doe het niet! Schiet Op, hond! Kssst ! !" Ruut vliegt verschrikt achteruit. De slager heeft met zijn zware klomp naar hem geschopt. Terwijl hij met zijn staartje tussen zijn pootjes weg121
RUUT DE FOX-TERRIER sluipt, bedenkt Ruut dat het toch wel wonderlijk is gesteid met de mensen. Vroeger, gisteren nog, was slager Spekmans vriendelijk en aardig tegen hem. Toen viel er altijd wel een been of een stuk afval voor hem af. En nu wordt hij door diezelfde man de deur uitgeschopt! Ja, Ruut is maar een hond en kan dat niet begrijpen. Maar voor Spekmans is dat een heel gewone zaak. Kijk, de familie Mester is verhuisd. Een heel eind uit de buurt. Nu kopen zij hun vices niet meer bij hem, maar bij een slager die in, die buurt woont. Mevrouw Mester is geen klant meer van Spekmans. En daarom vindt hij het niet nodig het hondje van Mester lekkere beetjes toe te stoppen. En helemaal niet nu hij meent dat de familie die hond maar zo heeft achtergelaten! Vroeger was Ruut het hondje van mevrouw Mester, een van zijn kianten. Nu is Ruut: een van de vele straathonden die dagelijks bij de deur van zijn winkel komen schooien naar een beentje. Vort er mee, hij moet niets van die straathonden hebben. Hij houdt er toch zeker geen dierenasyl op na! Dat zou me wat moois worden. Hij kon wel een hele koe kopen, alleen om de honden die in de buurt rondzwerven te eten te geven. Neen, dat gaat niet door. Slager Spekmans is wel goed, maar hij is om de drommel niet gek! En zo wordt het voor Ruut een heel grate en heel binge vraag, hoe hij aan eten moet komen! Hij komt weer in zijn eigen straat en dralend nadert hij het plekje waar hij gisteren met Nero van den bakker heeft staan praten. Als Ruut er aan denkt hoe genietend Nero toen de visresten uit het straatvuil zocht, dan walgt hij er nog van. Maar toch ... de gedachte aan die visresten zelf doet hem het water om zijn tanden lopen. Lieve help, wat zou hij opknappen van een lekker hapje vis! En zijn maag, die blijft maar rammelen en knorren. Ondraaglijk! 122
RUUT DE FOXTERR1ER Kijk, daar ligt het hoopje vuil van gistermiddag nog. Zou ... eh ... zou er nog iets eetbaars bij zijn? Of zou die Nero, met zijn grote, gulzige muil alles hebben opgeslokt? Ruut draait in een grote kring om het straatvuil heen... Hij loopt door ... Hij komt weer terug ... De afstand tussen hem en het hoopje wordt steeds kleiner ... Tenslotte is hij er vlakbij. Ruut schaamt zich wel.
Maar zijn maag ... zijn maag rammelt zo akelig ... Nu staat hij stil ... snuffelt ... En als hij dan vis ruikt, dan is hij plotseling niet meer to houden. Met zijn snoet duwt hij het vuil weg en .... hmmm, hmmmm, graten, stukjes vel ... Alle schaamtegevoel is eensklaps uit Ruut verdwenen. Alle opvoeding die hij heeft gehad als keurig huishondje is hij plots vergeten, nu hij zijn maag kan vullen, zijn vreselijke honger kan stillen ... Hij kauwt ... slikt door ... kauwt ... slikt door ... Grote happen ... Plotseling klinkt er een brommend gelach naast hem: 123
RUUT DE FOX-TERRIER „He, he, kijk nu eens aan, die nette Ruut, dat keurige huishondje. Zeg, ik dacht dat het jou te min was, van de straat te eten. Ik dacht, dat jij het beter gewend was. Ik dacht, dat jij er vies van was!?" Verschrikt kijkt Ruut op. 't Is Nero, van den bakker, die naast hem staat. Nero, voor wie hij .gisteren zijn neus heeft opgehaald en die hem nu spottend aankijkt. „Nou? Zeg eens wat?" dringt Nero sarrend aan. Ruut wendt verlegen-schichtig zijn kop af. „Ik heb zo'n honger . .." fluistert hij. Nero grist gauw een paar graten weg, slikt die, zonder te kauwen door. „Dan heb je het toch zeker thuis niet zo goed als je mij gisteren probeerde wijs te maken !" merkt hij grinnikend op. „Ik ... ik ben van huis weggelopen en nu kan ik mijn baas niet meer vinden," vertelt Ruut zachtjes. „Stomme streek," meent Nero, „je moet nooit van huis weglopen. Je hebt het bij de mensen toch altijd nog beter dan wanneer je helemaal van de straat moet leven. Leer dat nu van mij. Je kunt eens een poosje wegblijven, op avontuur uitgaan of zo, maar je moet altijd zorgen, dat je weer bij je baas terugkomt. Of ... eh ..." Nero kijkt Ruut onderzoekend aan, „of ... sl6egen ze je soms?" Ruut schrikt er van. „Nee, nee," haast hij zich te zeggen, „helemaal niet. Slaan, stel je voor. Nee, ze waren juist altijd heel erg goed voor me. Ik had het bij mijn baas en mijn vrouw echt naar mijn zin." „Waarom loop je dan weg?" vraagt Nero verbaasd. Daar snapt hij helemaal niets van. Ruut wil het hele verhaal van de verhuizing van de familie Mester aan Nero gaan vertellen, van het lege, koude huis, en van zijn plan am de verhuizing te verhinderen. 124
RUUT DE FOX-TERRIER Maar Nero luistert al niet meer. Hij stelt weinig belang in het verhaal. En hij valt Ruut plotseling in de rede: „Nou, zeg, moet je horen, ik had eens een baas, he ..." En dan begint Nero een heel verhaal te vertellen over een baas die hij eens had en die hem sloeg. Maar naar dit verhaal luistert Ruut nu weer niet, want hij ziet nog een paar grate graten liggen en hij is bang dat die grote slokop van een Nero ze voor zijn neus zal weggrissen. Als die paar graten verdwenen zijn staat hij nog hunkerend tussen het straatvuil te snuffelen. Maar dan is er niets meer. Nero kijkt hem aan. „Heb je nu nag honger?" vraagt hij. „Ja," bekent Ruut, „ik heb nog een vreselijke hanger. En ik weet niet waar ik iets vandaan moet halen." „Dat leer je gauw genoeg, als je maar eenmaal een paar dagen hebt rondgezworven," meent Nero. Dan lacht hij spottend. „Je bent eigenlijk toch een stumperig hondje hoor!" zegt hij! „Ik heb medelijden met je. 0, het is wel goed, dat je eens een moeilijke tijd gaat doormaken. Daar word je flink en zelfstandig van. Maar omdat ik nu medelijden met je heb omdat je zo hongerig bent, zal ik je eens een heel lekker hapje bezorgen. Goed?" „Asjeblieft, Nero," zegt Ruut onderdanig. Hij heeft eigenlijk wel veel respect voor de grote herder die zo funk en zelfstandig is. „Ga dan maar met me mee !" zegt Nero en hij rent weg met grote sprongen. Ruut probeert hem bij te houden, maar dat lukt hem niet erg. Zijn pootjes zijn nog zó slap en beverig na die akelige, koude nacht. Nero gaat de hoek van de straat om en als Ruut ook in die straat komt, is hij nog juist op tijd om te zien hoe Nero de winkel van slager Spekmans komt uithollen, met 125
RUUT DE FOX-TERRIER een bile worst in zijn bek ... In het voorbijhollen roept Nero: „Hier heb je wat !" Hij hapt een groot stuk van de worst of en laat de rest voor Ruut vallen. „En nu lopen wat je lopen kunt," roept Nero, „want ze komen me achterna. Daar komt die dikke slager al aan en
als hij een van ons tweeen in zijn handen krijgt dan ben je nog niet gelukkig! Nou, ajuus, ik sneer hem hoor !" En weg is Nero. En nu moet Ruut toch 66k wel maken dat hij wegkomt. Maar het grote stuk worst dat Nero voor hem heeft laten liggen, vergeet hij toch niet mee to nemen. In zijn angst dat de slager hem zal inhalen, rent Ruut maar door, de ene straat in, de andere uit! Hij weet van geen stilhouden! Eindelijk, in een heel stil straatje, kin hij niet meer. Hijgend blijft hij staan in een hoekje. Hier zal Spekmans hem toch zeker niet meer vinden! 126
RUUT DE FOX-TERRIER Hij smult van de heerlijke worst. Maar als de lekkernij op is en Ruut's honger is gestild, dan denkt hij triestig: „Het is toch wel ver met me gekomen. Eerst heb ik graten gezocht uit het straatvuil, als de eerste de beste smerige straathond en daarna heb ik een worst voor me laten stelen. Ja, ik heb die worst zelf niet gestolen, maar dat komt toch op hetzelfde neer. Ik heb er toch maar lekker van gegeten. 0, als vader en moeder en Roel en Beppie eens wisten Me diep ik al gezonken ben. En dat op de eerste dag dat ik van huis ben." Vader ... moeder ... Roel ... Beppie ... Hij krijgt tranen in zijn ogen. 0, wat was het bij hen toch .goed. Was hij maar niet weggelopen. Hij moet ze weer vinden. Hij moet weer bij hen terugkomen. Hij moet het nieuwe huis zoeken ... Want al is het dan leeg en koud, het is er toch zeker nog altijd beter dan op straat. Nero heeft gelijk, je moet nooit van je baas weglopen. Ruut gaat op stap, om het huis van de familie Mester to zoeken. En hiermee begint Ruut's leven als loslopende straathond . . .
127
HOOFDSTUK XIII RUUT VINDT EEN HUISJE Langer dan een week zwerft Ruut nu al door de straten van de stad, op zoek naar het nieuwe huffs van de famine Mester. Wie hem heeft gekend toen hij nog thuis was en verzorgd werd door moeder, herkent hem nu niet meer. Zijn mooie, gevlekte huid is grauw en groezelig geworden. Het wit is bijna niet meer van het zwart te onderscheiden. En hoe mooi kon zijn huidje vroeger glanzen! Ja, dat is geen wonder. Wie zal hem nu wassen? Niemand immers. Vroeger deed vader of moeder dat geregeld, in een tobbe heerlijk warm zeepsopwater. Nu wordt hij alleen nat als het regent, maar och, daar wordt hij nog maar smeriger van! En nigger dat Ruut is geworden, mager! Een week geleden, toen hij zijn zwerftocht begon, zat hij aardig in zijn vet. Maar nu, zijn achterlijf is helemaal ingevallen en zijn ribben steken door zijn vel, dat het wel lijkt of hij er een wasbord onder heeft verborgen. Ja, hoe kin het oak anders! Brood met melk, lekkere hapjes, vlees, vette kluifjes, koekjes en alle dingen die hij vroeger thuis geregeld kreeg, behoren nu tot het verleden. Ruut kan zich nog maar nauwelijks herinneren hoe al die heerlijkheden smaken. 128
RUUT DE FOX-TERRIER Nu moet hij zijn kostje op straat opscharrelen en dat valt heus niet mee voor een hondje dat zo-iets niet gewend is. Hij denkt nog wel eens aan de laatste dag dat hij thuis was, toen hij in de straat wat rondliep, to wachten tot de mannen met hun grote auto weg waren. Toen heeft hit
zijn neus opgehaald voor Nero van den bakker, die visgraten zocht uit het straatvul Nu haalt hij zijn neus daar niet meer voor op. Snuffelen in het straatvuil naar wat eetbaars behoort nu tot zijn dagelijkse bezigheden. Waar zou hij anders eten vandaan moeten halen? Ja, het gebeurt wel eens een enkele keer, dat een oude juffrouw, die medelij den heeft met het arme, ma ere Ruut de Fox-terrier 9
129
RUUT DE FOX-TERRIER zwerfhondje een bakje eten op de stoep zet. Maar dat is dan ook bepaald een feest! Dat doet hem dan weer herinneren aan zijn bakje met eten dat hij vroeger, thuis, op geregelde tijden naast het fornuis vond. Overigens moet hij het tegenwoordig hebben van etensresten die de mensen in de vuilnisbak gooien, van visresten, die een visboer van zijn kar schuift, van brood, dat iemand voor de vogeltjes strooit. De tijd dat de vuilniskar door de straten komt, dat is eigenlijk de tijd voor Ruut's ontbijt. Want in zo'n vuilnisbak vindt hij nog wel eens iets lekkers. Toch is het nog niet zo'n gemakkelijke taak dat eten uit die vuilnisbakken te krijgen. Dat zou een hand die het nog nooit heeft gedaan niet meevallen. Want vuilnisbakken hebben immers een deksel! En om die deksels op te lichten, moet je Mel handig zijn. 0, er zijn honden die daar verbazend gewiekst in zijn. Maar dat zijn de echte straathonden, die eigenlijk nooit anders hebben gedaan. Ruut is nog maar een beginneling, moet je denken, die moet alles nog leren. En zo komt het, dat hij eigenlijk ook nog te kort komt. Voor hij een deksel heeft opgelicht zijn andere honden hem al drie, vier bakken voor en als hij dan komt, vindt hij niets meer. ,Keen, Ruut heeft het al lang gemerkt, straathond zijn is een vak, dat je pas na heel lange tijd goed onder de knie hebt. En dan moet je niet vergeten dat het helemaal Ruut's bedoeling niet is dit vak te leren. Zijn hoogste doel is en blijft zijn baas en zijn vrouw en zijn vriendjes terug te vinden. Zijn straathondbezigheden zijn dus niets dan bittere noodzaak. Zo, dat doet Ruut dus overdag. Maar 's nachts? Waar slaapt Ruut? 130
RUUT DE FOX—TERRIER Ja, waar slaapt hij ... Dat valt moeilijk te zeggen. Dat is heel verschillend en zo het uitvalt. Soms ligt er ergens een kistje of een oude doos die wat beschutting geeft. Soms slaapt hij tussen de struiken van een tuintje langs een straat. Maar hij heeft ook al een paar keren in een portiek geslapen. Lekker zacht is het niet. En ook alles behalve warm. 0, als hij denkt aan zijn warme mandje, onder de keukentafel bij moeder Mester,
dan springen hem de tranen in de ogen. Ja, Ruut heeft spijt, spijt als Karen op zijn huid dat hij is weggelopen. Nu hij alles mist, nu beseft hij pas goed, hoe heerlijk, hoe gemakkelijk hij het had bij de familie Mester. Zal die heerlijke tijd dan nooit meer terugkomen? Ruut wanhoopt er wel eens aan, als hij bedenkt hoe lang hij al loopt te zoeken, iedere dag maar to zoeken naar het huis, waarheen de familie Mester is gegaan. En niets, geen enkel spoor heeft hij tot dusver nog gevonden. 9*
131
RUUT DE FOX-TERRIER Een paar dagen geleden kwam hij plotseling langs Roel's school! Hij herkende de stoep, van die ene keer, toen hij Roel had opgezocht in zijn klas. Er ging een schok van blijdschap door hem heen. Als hij hier bleef wachten, dan kwamen Roel en Beppie naar buiten en dan zouden ze hem mee nemen, naar huis! Meer dan twee uur bleef hij geduldig voor de schooldeur liggen wachten. Eindelijk ging de schooldeur open en kwamen de kinderen naar buiten. Ruut aan het zoeken, naar Roel. Hij liep van de een naar de ander. Sommige kinderen plaagden hem, joegen hem op. Andere waren heel lief voor hem, streelden hem over zijn kop. Van een meisje kreeg hij zelfs een groot stuk koek. Ja, ja, dat was wel prettig, dat was wel leuk, en de koek die hij kreeg smaakte hem heerlijk, maar wie hij zocht, zijn kleine baas, die was er niet. Diep teleurgesteld vervolgde Ruut toen zijn zwerftocht. Och ja, Ruut kan ook niet weten dat Roel en Beppie op een andere school zijn gegaan, die dichter in de buurt van hun nieuwe huis staat. En Ruut zwerft weer verder, moedeloos, zonder hoop zijn oude vrienden ooit terug te zullen zien ... Het wordt avond en Ruut gaat op zoek naar een geschikte plaats om de nacht door te brengen. Een plekje, waar het een beetje beschut is. Waar hij niet zo'n erge last van de kou zal hebben. Hij is hier in een van de buitenwijken van de stad. Langs de wegen staan leuke, lage huisjes met gezellige tuintjes er voor. Langs die tuintjes staan heggen en in zo'n haag kan je soms een 11661 prettige slaapplaats vinden. 132
RUUT DE FOX—TERRIER Ruut loopt zoekend langs de tuintjes, nauwkeurig oplettend of er ergens een opening in zo'n haag is, waar hij door kan kruipen. Het begint al aardig duister te worden. Hij kan zich nu wel vast verbergen, zonder dat hij bang behoeft te zijn dat de bewoners hem EuHen zien en wegjagen. Plotseling staat Ruut stil. In een van de tuintjes staat een ... la, wat is 'het .eigenlijk? Het lijkt *el een klein huisje. Maar een httitje, dat juist grout genoeg is om een hond te 'herbergen. Het lijkt wel, of dat huisje hier expres voor een hond is neergezet. Wel, dat is het ook. Maar natuurlijk niet voor Ruut! Maar het is een hondenhok. Natuurlijk zou het een prachtige slaapplaats voor Ruut zijn! Hij sluipt het tuintje in en blijft voor het kleine huisje staan. fa, hier heeft een hond gewoond. Runt ruikt het dadelijk. Er ligt ook nog wat stro in het hok. Maar de hond is er niet meer. Ruut is voorzichtig. Hij heeft wel geleerd dat je als zwervershond altijd op je hciede moet zijn. Overal kan gevaar in schuilen! Zo is het bijvoorbeeld best 'mogelijk, dat de hond, van wie dit huisje is, aanstonds terugkoint. Hoewel, de hondelucht die er aan het !hok en aan het stro hangt, is niet zo erg sterk. Je zou zeggen dat het al een heel poosje geleden is dat hier een hond heeft gewoond. T6ch voorzichtig zijn, Ruut! Stel je voor, de hond komt plotseling terug! Ste je voor, het is een ,griiste hand! Din draait het op een vechtpartij uit, als die vreemde hond je in zijn huisje vindt. Nu is Ruut niet zo erg bang uitgevallen. En vechten heeft hij in de afgelopen dagen wel 'geleerd. Asjeblieft! Vechten moet hij wel eens. Gisteren nog, 133
RUUT DE FOX-TERRIER toen dat kleine keffertje een stuk brood voor zijn neus wilde wegkapen! Maar hij weet immers helemaal niet tegenover wat voor een hond hij komt te staan! 't Kan wel zo'n grote bullebijter zijn. En dan is hij verloren. Hard weglopen gaat hier, in dat tuintje, dat maar een smalle ingang heeft, 66k niet zo gemakkelijk. Daarom vindt Ruut het maar veiliger nu weg te gaan en pas terug te komen als het helemaal donker is geworden. Dan kan hij er zeker van zijn dat de hond, m6cht hij hier nog wonen, niet terugkomt. Vanavond laat! Ruut onthoudt de plaats van het huisje heel goed en als het pikkedonker is, komt hij er terug. En dan is het hok nog leeg. En met een gevoel van innige behaaglijkheid rolt Ruut zich op het stro ineen. Tjongejonge, wat een weelde. Zo heerlijk heeft hij in geen dagen #gelegen! Het doet hem denken aan zijn lekkere warme mandje thuis. Hier heeft hij geen last van de kou. Zo, hij kruipt weg, in de verste hoek van het hok en trekt het stro heerlijk over zijn rug. Voor hij in slaap valt, ligt hij nog wat te denken en vindt, dat hij dit huisje maar als zijn vaste slaapplaats moet beschouwen. Hier wil hij iedere nacht gaan slapen. En van hieruit kan hij dan zijn dagelijkse tochten door de stad andernemen. Zo heeft hij tenminste een vast huis, waar hij steeds kan terugkeren! En zo doet hij ook. 's Morgens verlaat hij zijn huisje, doorkruist de stad in alle richtingen, op zoek naar de familie Mester en 's avonds keert hij weer naar zijn slaapplaats terug. Nu slaapt hij tenminste heerlijk iedere nacht, op het stro. Nu is hij niet zo verkleumd en stijf als hij 's morgens op stap moet. 134
RUUT DE FOX-TERRIER
't Is, dat hij zo heel erg verlangt naar vader en moeder en Roel en Beppie en Mimot, maar anders zou hij beslist schik krijgen in zijn zwerversbestaan! Hij heeft, na deze prachtige vondst, heel wat voor op alle andere straathonden hoor. Nu ja, dat mag ook wel! Hij is immers geen êchte straathond, die van zwerven en schooien een beroep maakt!
-72,"
-e--,------.-_---...-. --....._
Hij voelt zich de laatste dagen zó plezierig, dat hij ineens weer veel meer vertrouwen krijgt in de toekomst. Ja, hij is er haast zeker van, dat hij op een goede dag zijn zwerversleven weer vaarwel kan zeggen. Dat hij zijn baas en zijn huis weer terug zal vinden! Maar ... „Ik weet niet," zegt meneer Van Zwieten tegen zijn vrouw, als zij rustig een kopje thee zitten to drinken, „ik
135
RUUT DE FOX-TERRIER weet niet, maar ik heb zo'n idee, dat er 's nachts een vreemde hond in het hok van Fidel slaapt." „Hoe kom je daarbij?" vraagt mevrouw Van .Zwieten en ze wordt eensklaps stil, want als ,zij denkt aan die goede, trouwe Fidel, die een week .geleden is gestorven, dan schieten de tranen haar in de ogen.,Ze was zo gehecht aan het dier dat altijd trouw met haar boodschappen ging doen. Zij hield echt veel van die hond. „Wel," zegt meneer, „een paar keer is het mij al opgevallen, dat er wat stro buiten het hok lag als ik 's morgens naar kantoor ging. En vanmorgen lag er een viskop voor het hok. Nou, die komt daar toch niet vanzelf !" „Neen, die komt daar zeker niet vanzelf," antwoordt mevrouw Van Zwieten. „Nou, misschien een zwervershond die voor de nacht beschutting zoekt. Dat is niet zo erg. Die beesten moeten ook slapen." Meneer knikt. „Ja, daar heb je gelijk in. Maar ik zal er toch een einde aan maken. Zo'n zwervershond heeft dikwijls allerlei vieze ziekten en hij zou het *hok , kunnen ibesmetten. Als wij nu weer een nieuwe hond nemen, dan zou die gevaar lopen 66k ziek to worden. En daar voel ik niet veel voor." Ja, daarin moet mevrouw haar man gelijk geven. „Maar wat wil je dan doen?" vraagt zij. „Ik dacht zo: ik zal vanavond eens goed opletten. Als er nu een hond in het hok komt, dan maak ik het hok dicht, met een plank of een grate steen. Dan bel ik de volgende dag gewoon het asyl op en vraag of ze het dier komen weghalen. Dat is de beste oplossing. 't Is toch veel beter als die loslopende straathonden worden opgeruimd. En het hok kan je goed uitboenen met water en Lysol. Dan loopt een hond, die wij misschien nog eens nemen, tenminste geen gevaar." Mevrouw knikt. Het plan lijkt haar goed. Hoewel, een nieuwe hond ... zij weet niet, maar ze gelooft niet dat ze 136
RUUT DE FOX-TERRIER gemakkelijk aan een andere hond dan Fidel zal kunnen wennen. Meneer Van Zwieten gaat die avond voor het raam zitten, zo tegen een uur of half negen, als het al aardig donker wordt. Hij . .gluurt door een kier van het gordijn. En ja, als hij daar zo ongeveer een kwartiertje heeft gezeten, ziet hij plotseling een klein, armoedig, mager hondje de tuin insluipen. Dat hondje is Ruut. Zoals gewoonlijk zoekt hij zijn slaapplaats op. Hij gaat het hok binnen en rolt zich behaaglijk in het stro. Hij is moe. Hij heeft een vermoeiende dag achter de rug. Maar hij is heel opgewekt. Ruut meent een spoor te hebben gevonden. Hij gelooft dat hij vandaag vader Mester op een tram heeft zien staan. Ja, de tram was te snel voorbij gereden om zich goed te kunnen overtuigen. Maar hij gelooft zeker dat . het vader was! En hij heeft zich voorgenomen de volgende dag weer op diezelfde plek te gaan staan. Misschien komt die tram daar weer voorbij en misschien staat vader er dan weer op! En dan, neemt hij zich voor, dan zal hij achter die tram aandraven, zo hard als hij nog nooit in zijn leven heeft gelopen. Ja, de weg naar de tram heeft hij goed onthouden hoor! Maar ... Binnen is meneer Van Zwieten opgestaan. „Hij zit er in," zegt hij tegen zijn vrouw, „'t is een fokkie, een heel smerig beestje." Dan gaat hij behoedzaam naar buiten, schuift een plank, die hij heeft klaargelegd voor de ingang van het hondehok en legt een zware steen tegen die plank. „Ziezo, die kan er niet meer uit," mompelt hij tevreden. Dan gaat hij weer naar binnen. In de gang hangt een telefoontoestel. Meneer Van Zwieten draait een nummer. „Hallo, dierenasyl ..." klinkt het in zijn oor. 137
RUUT DE FOX-TERRIER „Kunt u morgen een hondje laten weghalen, meneer?" vraagt meneer Van Zwieten. „'t Is een zwervertje." „Zeker meneer, dat komt in orde," zegt de stem aan de andere kant van de lijn weer. „Mag ik even uw naam en uw adres?" Meneer Van Zwieten geeft zijn naam en zijn adres op,
zegt „dank u" en hangt dan de hoorn weer op de haak. „Ziezo," zegt hij tegen zijn vrouw, als hij in de kamer komt, „dat is in orde. Ze komen hem morgenochtend van het dierenasyl halen." „'t Stomme dier," zegt mevrouw Van Zwieten meewarig. „In het asyl wordt hij natuurlijk afgemaakt." „Ja," is het antwoord van haar man, „dat denk ik ook wel. Maar daar merkt dat dier niets van hoor. Dat afmaken gaat absoluut pijnloos." 138
RUUT DE FOX-TERRIER „Toth is het wel zielig," meent mevrouw. „Maar zwerfhonden lungs de straat is 66k een last hoor. Ze kunnen allerhande ziekten overbrengen." Mevrouw Van Zwieten knikt. Dan wordt er over het zwervertje niet meer gesproken en een uurtje later gaan mevrouw en meneer Van Zwieten slapen.
139
HOOFDSTUK XIV RUUT GEVANGEN Ruut heeft geen plezierige nacht en dat is wel te begrij pen. Het is heus geen pretje als je erg moe bent en iemand doet, zonder dat je er om hebt gevraagd, de deur van je slaapkamer achter je op slot. Dan kan je heus niet onbezorgd gaan slapen hoor. Stel je dat maar eens eventjes voor! Ruut kijkt gek op, als de ingang van het hondenhok zo plotseling wordt afgesloten. „Wat is dat nu?" denkt hij, „wat zal ik nu weer gaan beleven? Gaan ze me opsluiten?" Maar dan probeert hij zichzelf gerust te stellen: „Och, het is niets natuurlijk. Misschien is er iets voor de opening gewaaid. Morgen, als ik wakker ben zal ik het wel wegduwen. Zo is het ook wel zo goed, nu kan er helemaal geen kou binnenkomen in mijn slaapkamer." Jawel ... iets voor de opening gewaaid. Dat kan hij nu wel zo gemakkelijk zeggen, maar ... het waait helemaal niet. Tenminste, toen hij zijn hok binnen ging waaide het niet. Hoe kan er dan iets voor de ingang waaien? T6ch even luisteren ... Ruut spitst zijn oren, luistert aandachtig of hij buiten de wind hoort joelen. Neen, hij hoort niets. Dan kan het ook niet waaien. Hij zou het hier binnen zeker horen. Dat maakt hem toch een beetje ongerust. 140
RUUT DE FOX-TERRIER Er moet iets aan de hand zijn. Toch maar eens even gaan kijken hoe dat ding voor zijn huisje is gekomen. Ruut staat op. Eerst dat ding even wegduwen en dan voorzichtig om een hoekje gluren. Je kunt nooit weten waar er gevaar schuilt!
Wegduwen? Tjonge ... dat gaat niet zo gemakkelijk ... wat, het gaat helemfial niet! Duwen ... Wat is dat nou? Er zit een plank voor de ingang van zijn huis, maar die plank wil niet weg! Ruut duwt er tegen, met zijn voile gewicht. Maar er is 141
RUUT DE FOX-TERRIER geen beweging in die plank te krijgen! Aiiii ... dat is lelijk ... Wat is dat nu? Hebben ze hem opgesloten? Wie? Waarom? Wat willen ze van hem? Wat mciet dat nu? Opnieuw probeert Ruut de plank te verwijderen. Hij duvet er tegen, hij krabt, met allebei zijn poten, hij bijt ... Het geeft niets. De plank zit als een muur zo vast. Ruut laat een klagende schreeuw horen. Hij schrikt zelf van dat geluid. Het klinkt zo gek in het afgesloten hok. 't Was net of er een andere hond jankte. En toch is er geen andere hond in het hok. Nee, onzin, hij weet Mel goed, dat hij helemaal alleen is. Maar toch ... hij durft niet nog eens te janken. 't Klinkt zo akelig, zo hol, zo angstaanjagend ... Ruut is moe ... Hij laat zich in het stro neervallen en bedenkt wat hem nu te doen staat. Maar zijn gedachten zijn verward en dwarrelen dooreen als veertjes die loslaten uit een kussen dat uitgeklopt wordt. Vergeefs probeert Ruut zijn gedachten te ordenen. Wie heeft hem opgesloten? Wat zijn ze met hem van plan? Hoe komt hij er uit? Hoe zit die plank vast? Hoe kan hij nu morgen de tram opzoeken. Hoe komt hij de volgende dag aan eten? Hoe ... Als er nu eens niemand komt om hem te verlossen! Wat dan? Moet hij hier dan altijd blijven? Het heerlijke hok, met het warme stro, waarin hij zo behaaglijk kon slapen, dat hem een paradijs toescheen, waarnaar hij iedere avond heeft verlangd, als hij moe en slaperig was van het rondsjouwen door de stad, datzelfde hok is nu plotseling een verschrikkelijke gevangenis ge142
RUUT DE FOX-TERRIER worden. Hij wil er uit ! ! ! Hij kan niet ... Weer springt hij op. Hij krabt, bijt en duwt tegen de hindernis die niet wijkt, die niet eens beweegt, zodat hij tenslotte doodmoe en hijgend in het stro terug valt. Uitgeput, vermoeid door zijn verwarrende gedachten, valt hij tenslotte in een onrustige slaap, waaruit hij telkens half wordt wakker geschrikt door angstige dromen. Als hij de volgende ochtend, weinig uitgerust, wakker wordt, weet hij onmiddellijk wat er aan de hand is. Hij is opgesloten. De ingang van zijn hok is nog dicht. Moedeloos blijft hij liggen op zijn stro. Hij heeft de vorige avond zijn hersens al zt15 gepijnigd met allerhande vragen waarop hij toch geen antwoord kon .geven, dat hij nu geen kracht meer over heeft om te denken. Er zit niets anders op dan maar of te wachten wat er met hem zal gebeuren. Misschien komen ze hem halen. Misschien ook niet. Er valt toch niets aan te veranderen. Het is donker in het hok. Pikkedonker. Maar toch weet Ruut dat het buiten, op straat al lang dag is. Hij hoort auto's rijden, hij hoort fietsbellen rinkelen. Hij hoort mensen praten en lachen. Hij hoort honden blaffen. Plotseling spitst hij zijn oren. Hij hoort voetstappen vlak naast zijn hok. lets verder weg hoort hij de stem van een vrouw roepen: „Nou, dadiag!" En dan klinkt er een mannestem vlak bij hem: „Dag hoor!" Ruut jankt even. Zachtjes, smekend, alsof hij vraagt: „Toe, beste mensen, laat me er asjeblieft uit." Dan hoort hij de mannestem weer. 143
RUUT DE FOX—TERRIER Die zegt: „Zeg Mien, dat hondje zit er nog in hoor, ik hoor hem janken. Hij zal het er niet erg naar zijn zin hebben, denk ik." „De stumperd," klinkt dan de vrouwestem. En dan de stem van den man weer: „Nou, ze komen hem dadelijk halen. Over een half uurtje zullen ze er wel zijn." Dan hoort Ruut een deur dichtslaan ... voetstappen knerpen over het grint ... een tuinhekje piept ... dan is het weer stil om zijn hok en niets anders dringt tot hem door dan het rumoer van de straat. Ruut denkt weer na. „Ze komen hem dadelijk halen," heeft de man gezegd. Zo, dat weet hij tenminste. Dat is een opluchting, want nu hoeft hij niet bang te zijn dat hij altijd in dit hok zal moeten blijven zitten. Als „ze" hem komen halen, dan zullen „ze" hem ook wel wat te eten en te drinken geven. Als „ze" dan maar gauw komen, want zijn maag rammelt en zijn tong lijkt wel van gedroogd leer gemaakt! Maar wie zijn die „ze"? Wat zullen „ze" met hem doen? Waar zullen „ze" hem heenbrengen. En wat zal er dan met hem gebeuren? Ruut's kleine kopje doet pijn van al die vragen die hij toch niet kan beantwoorden. Enige malen piept het tuinhek en hoort hij voetstappen op het grint van het tuinpad. Dan spitst hij zijn oren. „Dat kunnen „ze" wel zijn," denkt hij. Maar er komt nog niemand om hem. Een keer is het een melkboer, dat hoort Ruut duidelijk aan het rammelen van het deksel tegen de bus. Dan houdt er eensklaps een auto stil in de straat, vlak voor de tuin. Het tuinhek piept ... weer voetstappen op het grint ... langs zijn hok ... ze staan stil ... een deur gaat open ... 144
RUUT DE FOX-TERRIER Stemmen ... „Morgen, mevrouw, we komen het hondje halen." Een mannestem. Ziezo, dat zijn „ze" dus. Wat nu? „Mooi, het beestje zit in het hondenhok daar." De stem van de vrouw die hier woont en die Ruut al een beetje vertrouwd in zijn oren klinkt. Voetstappen. „Dan zullen we hem er even uithalen." Ruut's hartje klopt hoorbaar. Wie of „ze" dan ook mogen zijn, hij wordt in ieder geval verlost uit dit vreselijke hok. Hij is ook helemaal niet van plan zich tee verzetten als iemand hem wil pakken. Hij zou er ook geen kans toe zien. Hij is moe en zwak en willoos ... De plank voor de opening van zijn hok beweegt ... verdwijnt ... een stem roept: „kom ..." met het klakken van een tong ... Ruut komt, wankelend, knipperend met zijn oogjes tegen het felle daglicht ... Een hand grijpt hem stevig in zijn nekvel ... hij wordt opgetild ... Voor Ruut eigenlijk goed begrijpt wat er met hem gebeurt, heeft iemand hem de tuin doorgedragen ... hem in een auto gestopt ... een gekke auto, met allemaal kleine hokjes er in ... en in een van die hokjes wordt Ruut geduwd ... hokje dicht ... tik ... deur van de auto dicht ... bons ... Even, als van heel ver hoort Ruut de bekende vrouwestem nog iets zeggen, een mannestem lachen ..... dan gromt de motor als een nijdige buldog ... de auto schiet vooruit en Ruut tuimelt door die onverhoedse beweging ondersteboven. Hij blijft maar liggen zoals hij is neergekomen. Ruut de Fox-terrier 10 145
RUUT DE FOX-T,ERRIER Hij schokt en schudt heen en weer door het bewegen van de auto, maar hij voelt het bijna niet. Hij is door alle gebeurtenissen van de afgelopen avond, nacht en morgen, murw geworden. Pas als de auto stilstaat en iemand hem uit zijn hokje haalt wordt hij weer opmerkzaam. Waar is hij nu? Overal om zich heen ziet hij kleine, getraliede hokken en in bijna ieder hok zit een hond. Ruut heeft nog nooit zOveel verschillende honden bij elkaar gezien. Er zijn pinchers, Malthezer leeuwtjes, terriers, herders, bouviers, bulldoggen en er zijn ook een massy lelijke, man:doze, onooglijke straathonden. En een lawaait Al die honden blaffen en keffen en janken dooreen dat Ruut's or en er van tuiten. „Zo, jongen," zegt de man die Ruut vasthoudt, „hier zullen we je maar zolang huisvesten. Hier zit je veilig. Als er vaudaag of morgen niemand om je komt, dan ga je naar de gaskamer. Tja, dat is misschien ook maar het beste year je, want wat heb je aan dat zwerversbestaan? Niets immers? Op een kwaje dag kom je onder een auto en dat is heel wat eager dan die gaskamer hier, boor. Ziezo, volgend slachtoffer." De man heeft, al sprekende, een hokje geopend, Ruut er in gestopt en het traliedeurtje weer dicht gedaan. Daar zit Ruut Veer de derde keer zit hij opgesloten. Eerst in het liondenhok, tom. in de auto en nu bier. Hij kijkt eens rond Qt, het hokje is niet kwaad. Het is tamelijk groot, er ligt vers, geurig stro er staat een bakje met eten en drinken, dat is allemaal wel in orde, maar ... die tralies! kan er niet uit! Hij is niet vrij! Waarom sluiten ze hem toch steeds op? Waarom toch? Hij deed toch niemand kwaad? Wat willen ze van hem? Wat gaat er met
j
146
RUUT DE FOX-TERRIER hem gebeuren? Als ze hem hier nu in dit hokje laten zitten, kan hij immers het huis van vader en moeder en Roel en Beppie niet zoeken? En dat meet toch? „Als er niemand om je komt ..." heeft de man gezegd
die hem hier heeft gebracht. „Als er niemand om hem komt. Ja, wie zou er hier nu om hem komen? Wie? Roel? Beppie? Vader? Moeder? Maar die weten immers helemaal niet dat hij hier is, hier, waar zoveel honden zitten opgesloten? Kon hij het ze maar laten weten, dan kwamen ze hem zeker halen !" Met een wanhopig gevoel in zijn hersens begint Ruut to eten uit het bakje dat in een hoek van zijn hok staat. 10*
147
RUUT DE FOX-TERRIER Maar, hoe erg zijn honger vanmorgen ook was, hij kan geen stuk door zijn keel krijgen. Aileen het drinken smaakt hem. He, zijn keel was helemaal verdroogd. Als hij zijn dorst heeft gelest laat hij zich vallen in het stro. Radeloos is hij. Zijn kleine kopje doet pijn van het vele denken. Hij wil niet meer denken en toch kan hij het niet laten. Hij sluit zijn ogen. Kon hij maar slapen. Maar zijn lotgenoten rond hem maken zo'n vreselijk kabaal, dat daar geen denken aan is. Hij zou willen roepen: „Honden, vrienden, wees toch eens stil, want ik ben ziek, doodziek, ik wil zo graag slapen, om alles te vergeten, om nergens meer aan te denken ..." Maar hij heeft er de kracht niet voor. Hij zou al dat lawaai niet kunnen overschreeuwen. En dan, Och, ze zouden er zich toch ook niets van aantrekken. Ze zouden hem zeker uitlachen, de nieuweling ... Ruut huilt ... Dikke tranen lopen uit zijn ogen over zijn smerige snoetje. Ruut heeft verdriet. Stil, zonder zich te bewegen, zonder aan eten of drinken te denken blijft hij liggen, de hele dag. Om hem heen janken en huilen en blaffen de honden en tenslotte vloeien al die verschillende geluiden in elkaar tot een eentonig gegons, waaraan hij gewend raakt, dat hij op het laatst niet eens meer hoort ... Zo verstrijkt de dag ... Zo komt de nacht ... Langzaam aan wordt het stiller en stiller in het dierenasyl. Dan valt Ruut eindelijk in een diepe slaap. 148
HOOFDSTUK XV RUUT KRIJGT EEN NIEUWE BAAS De volgende morgen wordt Ruut al heel vroeg gewekt door een vreselijk kabaal: het geblaf en gejank van de honden is weer begonnen. De slaap heeft Ruut goed gedaan! Hij voelt zich niet meer zo wanhopig lusteloos. Hij is niet moe meer en die ondraaglijke pijn in zijn kop is hij gelukkig kwijt. Hij gaapt, rekt zich uit en ... gaat mee doen in het koor der blaffende, jankende honden! Hij blaft en jankt net zo hard en overtuigd als zij het doen en het doet hem warempel goed. Een geweldige honger heeft Ruut en misschien is het dadrom dat hij zo te keer gaat. Het beetje eten dat van de vorige dag is overgebleven heeft hij in twee happen opgeslokt. Maar dat was niet genoeg! Hij heeft nag honger. Geen wonder, de vorige dag heeft hij immers zo goed als niets gegeten! Blaffen maar, jongens! Ja, ze hebben hem opgesloten, nu moeten ze ook maar zorgen dat hij genoeg te eten krijgt hoor! Hij heeft er niet om gevraagd hier te worden opgesloten! Nu, de mensen van het asyl zorgen ook wel dat er eten komt. Een grote bak eten wordt er in zijn hokje .geschoven en Ruut valt er dadelijk op aan. Tjonge, het doet hem goed weer eens op tijd bediend te worden. Hoe lang is het al weer geleden dat zijn bakje 149
RUUT DE FOX-TERRIER eten hem werd nagebracht? Al een hole tijd hood Zo, dat heeft hem goed gedaan. Zijn maag is weer gevuld. De andere honden hebben zich ook te goed gedaan aan hun eten en nu is het wat rustiger geworden in het asyl. De meeste honden blaffen en janken nu niet meer. Ruut is ook stil geworden, want, nu zijn honger is gestild, nu heeft hij weer tijd om te denken over de toestand waarin hij zo plotseling is ,geraakt. Ja, ja, ja, het is bier niet kwaad. Een ruim hok met vers stro, zijn eten op tijd, hij zit droog, hij hoeft niet meer te zwerven ... 'nig& ... hij is ook zijn vrijheid kwijt. Hij zit opgesloten, hij kan niet weg, hij kan niet gaan waarheen hij wil. En nu was hij nog wel van plan te gaan kijken bij de tram, waar hij vader gezien meende te hebben. Hoe, in 's vredesnaam kan hij nu nog bij de familie Mester komen? Hoe kan hij ze vinden? Want dat is en blijft toch zijn bedoeling. Hoe lang het ook mag duren, en hoeveel moeite het hem ook mag kosten, hij moet en zal zijn oude vrienden weer vinden. En hij voelt heel goed, zoals de zaken er nu voorstaan is daar voorlopig geen kans op. Neen, hoe goed hij hier ook wordt verzorgd, als hij het voor het kiezen heeft, dan igaat hij maar liever weer zelf zijn kostje opscharrelen, hoe moeilijk dat ook is en hoe dikwijls hij dan ook honger zal hebben. Hij vraagt zich af, of ze hem bier ook zullen uitlaten zoals vroeger moeder of vader en Roel dat deden. En ... of ze hem dan alleen zullen laten gaan. Als dat zo is, wel, dan is hij hem gauw gesmeerd, dat kunnen ze geloven! Maar hij denkt niet dat zij dat zullen doen. Het is hem een raadsel waarom ze hem en zoveel andere honden hebben opgesloten. 150
RUUT DE FOX-TERRIER Hij heeft nog nooit mensen gezien die zoveel honden hielden. Een, dat is gewoon, soms twee, als het van die lieve, kleine, snoezige schoothondjes zijn, maar zoveel en dan zoveel verschillende honden, neen, dat is niet gewoon meer. Het een in-beroerde geschiedenis el Ruut's hersentjes, hoe schrander die dan ook mogen zijn, wetti gem uitweg te vinden. Ontsnappen uit deze toestand lijkt hem heel moeilijk, ja, eigenlijk onmogelijk, al wil hij diar voorlopig nog niet aan denken. Er moet een oplossing gevonden worden. Het is dan ook niet te verwonderen, dat Ruut, als hij zo over alles heeft nagedacht en het hopeloze van zijn toestand inziet, weer neerslachtig wordt en lusteloos in een hoekje van zijn hok gaat liggen en dat er diepe denkrimpels in zijn kopje komen. En nu is het maar een groot geluk, dat Ruut niet 'meet wat hem dreigend boven het hoofd hangt, want dan zou hij helemaal ten einde raad zijn. De man die de honden van het asyl verzorgt, krijgt iedere dag een papiertje, waarop een paar nummers staan geschreven. Die nummers staan ook boven hokjes waarin een hondje zit. In zo'n hokje zit altijd een lelijk, onooglijk straathondje. Die nummers geven aan, welke hondjes er die dag moeten worden afgemaakt Begrijp je wel hoe gelukkig het is dat Ruut daarvan niets weet? Meneer Draaier woont alleen. Helernaal alleen in een klein huisje. Hij doet ook alles alleen. Zijn eten koken, zijn goed verstellen, zijn kamer schoonhouden en al die dingen meer. Al die dingen doet hij 's avonds, als hij van zijn kantoor thuis komt. Nu moet je niet denken, dat meneer Draaier iemand is die mensenschuw is of zo iets. Welneen! Hij is een vrolijke jongeman. Maar hij vindt het nu een151
RUUT DE FOX—TERRIER maal prettig om alleen te zijn! Ja, je hebt van die mensen. En nu met dat eten. Het gebeurt dikwijls dat meneer Draaier niet precies weet of te mikken hoeveel eten hij voor die dag moet klaarmaken. Nietwaar, de ene dag lust hij wel eens meer dan de andere dag. Dat is met de meeste mensen zo, je zult het zelf ook wel eens hebben. Nu, dan kookt meneer Draaier wel eens veel te veel en dan blijft dat eten staan. Aardappelen en groenten. Dat staat daar dan in een pan of schaal te wachten tot de volgende dag. Ja, maar de volgende dag eet meneer Draaier dat overgebleven eten niet op. Neen, kun je denken. Meneer Draaier houdt veel van lekker eten, dat kun je hem niet kwalijk nemen. Daar houden de meeste mensen van. En kliekjes van de vorige dag, daar heeft meneer Draaier een hekel aan. Wat gebeurt er dan met dat overgebleven eten? Dat verhuist naar de vuilnisbak! Zonde! Ja, zeker, dat is ook zonde. Het is niet goed om eten in de vuilnisbak te gooien. Er zijn een heleboel mensen in de wereld die maar heel weinig te eten krijgen en die dolblij zouden zijn, als zij eens een extra hapje kregen! En hier is iemand die zOveel eten heeft dat hij het niet op kan en het daarom maar ... in de vuilnisbak gooit! Dat i s niet in de haak! Nu moet je niet denken dat meneer Draaier een verkwister is of een onverschillige kerel, die zich daar niets van aantrekt! Helemaal niet. Meneer Draaier vindt het zelf 66k zonde dat hij zijn 152
RUUT DE FOX—TERRIER eten moet weggooien. Heus! Dikwijls schudt hij zijn hoofd als hij weer een pannetje boven de vuilnisbak omkeert. Hij voelt zelf heel goed dat het niet in de haak is wat hij doet. Maar ja, wat moet hij er aan doen? Niets immers? Ja, toch wel jets! Want op een goede dag krijigt meneer Draaier plotseling een idee. „Domoor," zegt hij tegen zichzelf. Ja, omdat meneer Draaier altijd alleen in zijn huisje is, heeft hij de gewoonte hardop tegen zichzelf te praten. Dat lijkt gek, maar het is het toch niet. „Domoor," zegt hij. „Dat je daaraan nu niet veel eerder hebt gedacht. Natuurlijk, dat moet je doen, dan dient dat overgebleven eten tenminste ergens voor !" En op een keer, als meneer Draaier een vrije dag heeft, wandelt hij op zijn gemak naar de rand van de stad, waar het dierenasyl is gevestigd. Jullie hebt het natuurlijk al begrepen, meneer Draaier wil een hond hebben! Ja, als de directeur van het asyl hem vraagt: „Meneer, waarmee kan ik u van dienst zijn?" Dan antwoordt meneer Draaier: „Ik wil een hondje hebben en daaraan kan u me waarschijnlijk wel helpen." „Dat zal wel gaan, meneer," zegt de directeur, „honden hebben we genoeg, als u me even wilt volgen, dan kunt u uitzoeken." Samen met den directeur loopt meneer Draaier langs de hokken. De honden gaan weer vreselijk te keer. Dat doen ze altijd als er iemand langs de hokken loopt. Vooral als die iemand een vreemde is. Je zou haast zeggen dat ze, in hun hondentaal roepen: „Ik ben een mooie hond, als je een bond wilt hebben, 153
RUUT DE FOX-TERRIER meneer, neem mij dan !" De directeur laat meneer Draaier allerlei honden zien. Mooie rashonden. Sommige hebben zelfs een stamboom! De directeur is daar erg trots op en die honden prijst hij dan ook erg aan. Maar meneer Draaier is een vreemde vent. Hij wuift afwerend met zijn hand en zegt: „Neen, neen, dat is mijn bedoeling niet. Zo'n rashondje bezorgt me to veel narigheid. Ik heb een kennis die ook zo'n rashond heeft. Dat is me een geschiedenis. Dit mogen ze niet eten en dat mogen ze niet eten en zo moeten ze verzorgd worden en al die dingen meer! Neen, dat is niets voor mij. Ik moet een gewone hond hebben, zo een die alles mag opeten wat ik laat staan. Een hond waar je verder geen omkijken naar hebt! Een gewoon „vullis-bakke-rassie," zegt meneer Draaier. De directeur lacht. Het spijt hem wel, dat hij geen mooie hond aan meneer Draaier kwijt kan. Maar toch wil hij hem graag helpen. „Wel," zegt hij, „daarin hebben we een ruime keus." Hij brengt meneer Draaier naar de afdeling waar de gewone honden zitten. En dan wordt meneer Draaier plotseling getroffen door een hondje dat daar zo zielig en verdrietig in een hoek van zijn hok ligt. „Wat is dat voor een armzalig hondje?" vraagt meneer Draaier. „Is die ziek?" „Die fox-terrier?" antwoordt de directeur, „neen, die is niet ziek. Die is zo gezond als een vis. Kijkt u maar, hij heeft zijn etensbak helemaal leeg gegeten. Die is hier gisteren pas gekomen. Een gewone straatzwerver." „Maar waarom kijkt dat beest dan zo treurig, alsof hij zijn laatste oortje heeft versnoept?" „Tja," zegt de directeur lachend, „dat weet ik ook niet. En ik kan het hem niet voor u vragen ook. Maar mis154
RUUT DE FOX—TERRIER schien heeft hij er een voorgevoel van wat er met hem gaat gebeuren. Dat gebeurt dikwijls met honden, dat lijkt vreemd, maar het is alsof hun instinct hen waarschuwt voor komende gebeurtenissen." „Wat gaat er dan met dit diertje gebeuren?" vraagt meneer Draaier. „Gaskamer. Die wordt afgemaakt, vanmiddag," is het antwoord van den directeur. Meneer Draaier's gezicht verstrakt. „Wat? Afgemaakt?" vraagt hij. „Wordt dat mooie hondje afgemaakt?" „Tja," zegt de directeur. „Een mooi hondje is het misschien wel. Tenminste, zou het kunnen zijn, als het goed werd verzorgd. Het ziet er nu smerig uit, maar als het wordt gewassen en het krijgt goede voeding, dan kan het wel een aardig hondje zijn. Fox-terrier. Hoewel, geen zuiver ras. Och, ja, we hebben hier zOveel honden en er komen er dagelijks bij. We kunnen ze niet allemaal de kost gaan geven. Dat zou to gek warden. Als er niemand om zo'n gewoon hondje komt, dan wordt het afgemaakt. Dat lijkt misschien wreed, maar het is het toch niet." Maar meneer Draaier heeft niet eens alles gehoord wat de directeur zei. Ik heb al gezegd: meneer Draaier is een vreemde vent. Hij is niet zo heel erg weekhartig, maar dat zo'n aardig hondje maar zó wordt afgemaakt vindt hij toch wel een beetje erg. Hij voelt zich tot dit hondje aangetrokken. Hij denkt: „Als ik nu doorloop en een andere hond neem, dan zal ik thuis aldoor moeten denken: „Nu is dat leuke hondje al dood. En het maakt voor mij toch eigenlijk geen verschil wake bond ik neem. Als het maar een bond is die mijn kliekjes opeet. En die kliekjes zal dit hondje ook we! lusten. En het is net zoals de directeur zegt: als het diertje gewassen en goed gevoed wordt, 155
RUUT DE FOX—TERRIER dan kan het best een mooi hondje zijn !" Hij is neergeknield bij Ruut's hokje, want je hebt natuurlijk al lang begrepen dat het hondje, waar meneer Draaier en de directeur het over hebben, Ruut is. Dan staat hij op en zegt: „Dan neem ik dit hondje, meneer!" De directeur is een beetje verbaasd. Hij heeft zoveel mooie honden in zijn asyl. Waarom moet die meneer nu juist dit onooglijke straathondje hebben? „Gekke vent," denkt hij. Maar meneer Draaier, krijgt natuurlijk zijn zin. „Nu," zegt de directeur, als Ruut uit zijn hokje wordt gehaald, „dat is ook op het nippertje, jongen, als die meneer twee uurtjes later was gekomen had hij jou al niet meer gezien. Je mag je nieuwen baas wel dankbaar zijn." Van dat „dankbaar zijn" snapt Ruut natuurlijk niets. Maar hij gaat gewillig met zijn nieuwen baas mee. Hij verwondert zich niet meer over de verandering. Er is de laatste dagen al zoveel met hem gebeurd! Maar wel is hij blij dat hij nu eindelijk weer eens over straat kan lopen, al is het dan ook aan een stevige riem. „Wie weet," denkt hij, „wie weet of er nu niet gauw een gelegenheid komt om te ontsnappen. Misschien sluit mijn nieuwe baas mij niet op in een hok met tralies er voor. En dan is er altijd wel een gelegenheid om de benen te nemen." Hij kijkt eens om en kwispelstaart vriendelijk tegen meneer Draaier. Die moet er om lachen. „Ha, jongen," zegt hij, „ben je zo blij dat ik je heb verlost? Nou, het was dan ook op het kantje af, he? Nu begint er een nieuw leven voor je hoor. En ik beloof je dat je het goed bij mij zult hebben. Maar eerst word je eens flink gewassen als we thuis zijn. Dat is wel nodig, want 156
RUUT DE FOX—TERRIER hemeltje lief wat zie je er smerig uit, beest! 't Lijkt wel, of je zo uit de modder bent gekropen. 's Kijken, nu moet je ook nog een naam hebben, he? Hoe zullen we je nu noemen? Eh ... Bello? ,Neen, daar ben je to klein voor. Castor helemaal niet, die naam is goed voor een grote bullebijter. Eh ... 's kijken... 's even kijken ... Kees ... ja, ik noem je heel gewoon Kees! Dat vind ik wel een lol-
lige naam! Kees! Kees! !" Ruut kwispelt nog eens met zijn staart en denkt: „Welja, noem me maar Kees! Ik heb er niets op tegen boor. Kees, of iets anders, je noemt me maar zoals je wilt. Ik zal er wel naar luisteren want je bent een aardige man. Maar ... ik ben Ruut en ik blijf Ruut. Daar kan geen andere naam en geen andere baas iets aan veranderen. En ik ithar van de familie Mester. 0 zo!" 157
RUUT DE FOX-TERRIER Het is voor Ruut wel een heerlijke gewaarwording voor het eerst sinds lange tijd weer eens in een gewoon huis to komen! Al is het 't huis van de familie Mester dan niet, al zijn hier dan ook geen Roel en Beppie en Mimot, tOch voelt Ruut zich weer een heel andere hond. Meneer Draaier maakt een grote teil vol warm zeepsopwater. En daar gaat Ruut in. Tjonge, wat komt me daar een water af! 't Lijkt kompleet wel modder! Of hij ook vuil geworden is! Als hij lekker gewassen is, voelt hij zich herboren en hij gaat achter de kachel die al zachtjes brandt, liggen drogen. 's Avonds krijgt hij een bak kostelijk eten. Zoveel als hij maar op lust. Meneer Draaier zegt: „Ja, we zullen zorgen dat er gauw weer wat vet op je lijf komt en dat het wasbord onder je vel verdwijnt! 1k vind je zo best een aardig hondje. Ja, ik ben blij dat ik jou maar heb genomen en niet zo'n vervelende rashond, waar je op moet passen als op een klein kindje !" Hij gait Ruut zachtjes over zijn kop. En Ruut likt zijn hand. En hij denkt: „Je bent een beste baas. 1k kan niet anders zeggen. Iedere hond mocht willen dat hij zo'n baas had. Ik ben je erg dankbaar dat je me uit die gevangenis hebt verlost. Maar hoe heerlijk ik het ook bij je heb en hoe goed je me ook verzorgt, ik blijf hier tOch niet. Het spijt me dat ik het denken moet. Het spijt me voor jou, baas, maar ik 1166r bij vader en moeder en Roel en Beppie en Mimot. En zodra ik er de kans voor heb, dan smeer ik hem !"
158
HOOFDSTUK XVI RUUT ONTVLUCHT ZIJN BAAS! Ruut heeft een leventje als een pries bij meneer Draaier. Dat moat hij toegeven. De lekkerste hapjes krijgt hij. Brood in melk gesopt! Gestampte pot met veel jus er in! Talloze worstvelletjes! Koekjes! Chocolaadjes! Suikerklontjes! Allemaal Bingen waar hij dell op is. En tweemaal in de week brengt de baas een kluif voor hem mee, een kluif, waar hij langer dan een hele dag genogg aan heeft! Dikwijls denkt hij: „Tjonge, als ik de famine Mester niet kende, als ik niet zoveel hield van vader en moeder en Beppie en Roel en. Mimot, wel, dan zou ik heel graag bij meneer Draaier willen blijven. Hij is een bovenste beste baas. Een baas zoals elke hand zich zou kunnen wensen." Het enige wat hij niet prettig vindt is dat hij de hele dag alleen is. 's Morgens laat meneer Draaier hem uit. Aan de riem! Als ze weer thuis zijn, gaat meneer Draaier de dew uit. Hij gaat naar zijn kantoor en hij komt pas tegen de avond terug. Zo'n hele dag is Ruut dus alleen. In het eerst is dat Mel erg onprettig. 159
RUUT DE FOX-TERRIER Hij heeft geen enkel speelkameraadje om de tijd te korten. Hoe anders was dat vroeger, bij de familie Mester! Maar tenslotte went hij wel aan die eenzaamheid! En er is toch nog wel enige afleiding. Achter het huis van meneer Draaier is een tuintje. De keukendeur, die op dat tuintje uitkomt laat meneer Draaier, als hij weggaat, altijd op een kier staan en zo kan Ruut dus in het tuintje komen. Och en daar is altijd wel \vat te beleven. Zo wemelt het in de buurt bijvoorbeeld van katten! Die zwerven door de tuinen, balanceren over de schuttingen en zij komen natuurlijk ook wel in het tuintje van meneer Draaier, in het tuintje van Ruut! Ruut heeft er veel plezier in die katten eerst eens een poosje hun gang te laten gaan. Hij staat dan op de loer bij de kier van de keukendeur. Als de niets kwaads vermoedende katten dan eenmaal rustig in het tuintje wandelen, schiet hij plotseling met een vreselijk geblaf te voorschijn. Dan moet je ze zien rennen, die katten! 't Is om je naar te lachen! In een wip zitten ze dan boven op de schutting, met dikke staarten. Maar dan vliegt Ruut net zolang tegen de schutting op, dan blaft en bromt hij net zolang, tot die katten bang worden en de benen nemen naar een tuin waar geen hond is. Neen, vervelen doet Ruut zich niet. Maar er is een ding dat hem vreselijk kwelt. Er bestaat helemaal geen kans om op een goede keer te vluchten. Hoe hij ook piekert en peinst, hij weet geen gaatje te vinden. Hier komen geen bakker en melkboer, waardoor de voordeur een poosje open staat. Dan zou er nog een klein kansje zijn. Maar de hele dag blijft de voordeur dicht. Neen, overdag is er beslist geen gelegenheid. 160
RUUT DE FOX-TERRIER En 's avonds? Nou, 's avonds ook niet. Dan let meneer Draaier goed op hem. Reken maar. Uitlaten? Ja, maar ... gin de riem! Nooit laat meneer Draaier hem eens alleen op straat. Ook 's Zondags, als hij met Ruut gaat wandelen houdt
hij hem stevig aan de riem. Meneer Draaier denkt: „Eerst moet Kees goed aan me wennen. Een zwervertje is tenslotte maar een zwervertje en hoe goed ze het ook hebben, op een kwade dag wordt de drang naar vrijheid to sterk en dan nemen ze de benen." Ja, daar kan meneer Draaier wel eens gelijk in hebben. En daarom houdt hij Ruut altijd goed vast. „Later," denkt hij, „later, als hij eenmaal goed gewend is, dan zullen we wel eens zien. Nu begin ik er nog niet aan. Voorlopig moet hij er zo maar genoegen mee nemen. livid de Fox-terrier 11
161
RUUT DE FOX—TERRIER Meneer Draaier is veel te blij dat hij een hond beef t. Hij vindt Ruut een leuke hond en hij wil hem niet graag kwijtraken. Neen, het ziet er niet zo best uit voor Ruut's ontvluchtingsplannen. Maar ... Op een mooie, winterse Zondag gaat meneer Draaier een flinke wandeling maker met Ruut. Ruut loopt gewillig aan de riem, zoals altijd. Hij snuffelt zo hier en daar. Blaft uitdagend tegen een voorbijgaande hond. Hij vindt het leuk, zo met zijn baas te wandelen. „Kees, jongen," zegt meneer Draaier, „ik heb zin om eens een beetje in het park te gaan wandelen. Wat dank jij er van? Zullen we het doen?" Ruut vindt het best. Maar als ze in het park komen, wordt Runt eensklaps onrustig. Hij weet niet hoe het komt, maar er is iets met het park. En heel, heel langzaam komt het omhoog in zijn geheugen, wat er is met het park. Een beeld van vroeger komt in zijn gedachten ... .... hij ziet een rat lopen, langs de waterkant .... hij vliegt er achteraan ... een kort gevecht ... de rat is dood .., hij brengt het dier zegevierend bij vader Mester en de kinderen en nog een vreemden man ... jonge eenden ... waar hij achteraan gaat ... vader fiuit ... hij moet weer aan de riem ... Ja ... jfi ... dat is hier gebeurd! Dat was in dit park, heel lang geleden ... Het verlangen naar die tijd, die heerlijke tijd wordt hem eensklaps te machtig ... hij jankt zachtjes en trekt aan de riem ... Meneer Draaier buigt zich verbaasd naar hem over. „Wat is er, Kees? Wat wil je dan, jongen?" 162
RUUT DE FOX-TERRIER Ruut hoort nauwelijks dat zijn Baas tegen hem spreekt. De gedachten aan vroeger nemen hem helemaal in beslag.
Het verlangen naar zijn Dude vrienden wordt sterker dan het ooit is geweest in de tijd dat hij van hen is gescheiden. Hij blijft janken en trekken aan de riem. Meneer Draaier weet niet wat hij er van moet denken. 11*
163
RUUT DE FOX—TERRIER „Wat is er dan toch, jongen?" Ineens bedenkt hij jets. „Ruik je soms ratjes?" vraagt hij lachend. Ruut jankt. „Ach, ja, natuurlijk," zegt meneer Draaier, „ik snap het al. Het kan ook niet anders voor zo'n jonge, levenslustige hond als jij bent. Het gaat niet aan dat die maar altijd aan ,een riem loopt. Wil je dan ze• graag eens even loslopen? Wel, dat kan ik me best begrijpen." Meneer Draaier kijkt even om zich heen. „Tja ..." zegt hij aarzelend, „het mag eigenlijk niet. Honden mogen niet loslopen in het park. Maar, als ik nu eens Ilea eventjes ... een Ithrt poosje maar ... zullen we het dan maar doen, Kees?" Ruut trekt aan de riem. Meneer Draaier bukt zich. „Vooruit dan maar, er is geen parkwachter to zien." Plotseling voelt Ruut dat hij los is ... los ... hij kijkt om ... daar staat meneer Draaier, lachend, met de riem in zijn hand ... los is hij ... Hij kan het niet geloven ... kan hij lopen waar hij wil? Een ogenblik staat hij bewegingloos... dan, ineens, rent hij weg, met een korte, scherpe blaf ... vooruit ... de lange, lange laan in ... Verdwaasd kijkt meneer Draaier hem na. Hij had verwacht dat Kees in het rond zou gaan holler, zoals andere honden dat doen als ze blij zijn dat ze even los mogen lopen. Maar dit ... dit lijkt op een vlucht ... „Kees ... ! !" roept hij, „Keeees ... ! ! Hier ! !" En hij fluit schel op zijn vingers. Ruut hoort het, maar hij kijkt niet om. „Ja," denkt hij, „roep maar „Kees"! Die ben ik niet! Ik heet geen Kees! Ik ben Ruut! Nu ben ik weer helemaal Wait! Het spijt me voor je, baas, je bent een beste voor me geweest, maar nu ga ik mijn oude vrienden weer op-
164
RUUT DE FOX—TERRIER zoeken! Adieu, baas! Dank je voor alles wat je voor me hebt gedaan! Adieu! Ik ben weer vrij ! !" Meneer Draaier blijft lang staan. Hij wacht ... en wacht ... Maar zijn Kees komt niet terug. Het spijt hem... het spijt hem echt. Hij was van die hand gaan houden. Hij was aan hem gehecht ... Hij haalt de schouders op. „Ja," zegt hij peinzend tot zichzelf, „een zwerver blijft een zwerver ... jammer ... jammer, het was zo'n aardig hondje. En dat is nou je dank, dat je hem redt van de gaskamer en dat je goed voor hem bent ..." Dan keert hij zich om en loopt verdrietig weg, de losse riem doelloos achter zich aanslepend. Ruut rent voort .. de laan uit ... het park door... door het hek de straat op ... Vrij ben ik! Vrij ! ! juicht het in hem. Hij blijft lopen, tot hij tenslotte doodmoe en hijgend, met zijn tong uit zijn bek neervalt in een hoek. Gelukkig, in-gelukkig dat hij vrij is ...
165
HOOFDSTUK XVII EINDELIJK WEER ... THUIS! En zo is Ruut dus opnieuw zwerver geworden. Weer moet hij zijn eigen kostje zien op te scharrelen uit het straatvuil en de vuilnisbakken. Weer is hij blij en dankbaar als een medelijdende oude juffrouw een bakje overgebleven aardappels in een stoep zet. Weer wordt hij uitgescholden door de vogels, omdat hij het brood dat voor hen werd gestrooid voor hun snavels wegkaapt. Weer moet hij 's avonds zoeken naar een beschut plekje om er de nacht door te brengen. En een goed beschut plekje is nu meer nodig dan vroeger. Want het is winter en 's nachts is het bitter koud. Af en toe is er nachtvorst en dan weet Ruut niet hoe hij zich moet draaien en wentelen om het minst koud te liggen. 's Morgens zijn de bomen en struiken en heggen dikwijls bedekt met een glinsterende laag rijp en het gebeurt ook dikwijls, dat Ruut zelf beijzeld is. Koude ... koude dringt hem dan door zijn huid en het lijkt wel, of zelfs zijn beenderen bevroren zijn. En waar vindt hij een plekje waar hij beschermd is tegen de nachtvorst? Hij is voorzichtig geworden met het kiezen van een slaapplaats. In een leegstaand hondehok zal hij zo gemakkelijk niet meer kruipen. Hij heeft zijn vrijheid te lief om zich die weer zo te laten ontroven, ja, hij heeft zijn vrijheid lief, ook al is die vrijheid niet altijd even aangenaam. 166
RUUT DE FOX-TERRIER Stel je voor dat de mensen van het asyl hem weer te pakken zouden krijgen! Dan kon hij zijn hoop de familie Mester eens terug te zullen vinden wel helemaal opgeven. Het is twijfelachtig of er dan weer een meneer Draaier zou komen om hem te verlossen. Neen, het kost wat het kost, koude, honger, narigheid, maar Ruut moet uit de handen van de mensen wegblijven. Ja, honger heeft hij ook. Meer nog dan vroeger. Hoe komt dat? Wordt het eten dat er op straat te vinden is schaarser? Misschien. Maar het kan ook best zijn, dat Ruut meer eten nodig heeft nu het zo koud is geworden. Ja, 's winters hebben de mensen &A meer voedsel nodig. Zo zal het dus met dieren ook wel zijn. De eerste dagen kon Ruut er wel tegen. Ja, door de goede voeding die hij bij meneer Draaier heeft gekregen, was hij goed in zijn vet komen te zitten. En als je goed in je vet zit, dan kan je tegen een stootje. Maar het moet ook al weer niet te lang duren. Want dat vet gaat er gauw af, hoor! En als Ruut weer een dag of wat door de straten heeft gezworven, is hij weer zo mager als een talhout en steken zijn ribben weer door zijn veel te wijd geworden vel. En vuil dat hij weer is! Vuil! Daar is geen voorbeeld van te noemen. Dat kun je wel nagaan. Het regent veel, de straten zijn nat en modderig en fangs die straten moet Ruut de hele dag lopen. En hondenbadhuizen zijn er nu eenmaal niet. Maar hoe onaangenaam dat alles ook is, er is een ding dat daar ruimschoots tegen opweegt: Hij is v r ij ! Hij kan gaan waar hij wil, hij kan de stad in alle richtingen doorkruisen, hij hoeft niet meer aan een riem te lopen. 167
RUUT DE FOX-TERRIER Hij kan de famine Mester zoeken ! ! ! Zie je, daarom neemt hij al die narigheden niet al te zwaar, omdat de kans nu weer groot is dat hij op een goed'e dag het huis van zijn oude vrienden zal weervinden! Mager, hongerig, koud, zwalkt Ruut langs de straten, maar ... welgemoed! En met een vast vertrouwen in zijn kleine hersentjes, te zullen slagen. Hoe Ruut echter zoekt, zijn vrienden vindt hij niet. Och en dat is eigenlijk geen wonder. Ruut is maar een hond. Een hond heeft niet zoveel verstand als een mens. Waar hij zich bevindt in de stad, daar heeft hij geen flauw idee van. Namen van straten en pleinen kan hij niet lezen, dus ook niet onthouden. Hij weet dus nooit h i e r heb ik al gezocht en daar heb ik nog niet gezocht. Mensen noemen dat zich or iEnt er en en dat kan Ruut niet. Zo kan het dus gebeuren dat hij tien- of twintig maal in dezelfde straat zoekt, dat hij een hele dag eigenlijk in een kringetje rondloopt. Dat merkt hij niet. Maar hij gaat er wel ongemerkt zijn opgewekte moed door verliezen. En het wordt zo koud ... Het gaat vriezen. Niet alleen 's nachts, neen, ook overdag. De straten worden droog en hard. Een felle Noord-Ooster blaast de stenen glad. De mensen duiken diep weg in hun jassen. Zij zetten hun kragen hoog op om hun oren te beschermen en zij steken hun handen diep in de warme zakken. De wind is guur en scherp en schijnt door alles heen te blazen. Werkelijke beschutting tegen de kou is alleen te vinden in een behaaglijke kamer waar een kachel snort. Wie niet 168
RUUT DE FOX-TERRIER heel nodig de straat op moet, blijft maar liever thuis. De wind boldert snijdend door de straten ... En in die barre koude loopt Ruut, verlaten, rillend, zoekend naar een plekje waar de vijandige wind niet kan komen. Hij trekt zijn pootjes hoog op want de straatstenen zijn koud, zó koud dat het soms lijkt of hij er zich aan brandt. Zijn blijdschap over zijn herwonnen vrijheid is niet zo heel groot meer. Op het ogenblik is er nog maar een verlangen in hem: „Een warme kamer ... een bak eten — een behaaglijk mandje om in te slapen en alles te vergeten ..." Soms komt plotseling het verlangen in Ruut op om maar weer terug te keren naar meneer Draaier, waar hij het goed had. Maar de gedachte aan zijn oude vrienden drijft hem voort. Als hij mu weer naar meneer Draaier teruggaat, komt hij nooit weer vrij, dat weet hij. Steeds moedelozer wordt Ruut. En er is geen mens die zich bekommert om het onooglijke straathondje dat daar rillend fangs de muren schuift als een zielige schaduw. Dan gaat de felle Noord-Ooster liggen. Aan de strakblauwe vrieshemel verschijnen grijze wolken die iniên schuiven en zich spannen tot een effen grijs gordijn dat de wereld afsluit van de blauwe, klare hemel. En dan gaat het sneeuwen ... Witte vlokken dwarrelen naar omlaag in wilde warreling. Duizenden ... millioenen — milliarden vlokken zijn et-. Ze spelen een wild spel van voortdurende beweging voor Ruut's ogen. Het vermoeit hem. Hij wordt er duizelig van. En steeds komen er meer witte vlokken neerdwarrelen. Ze vallen naast elkaar en op elkaar, steeds meer, steeds meer ... 169
RUUT DE FOX—TERRIER Ze bedekken de straten, de daken van de huizen, de heesters, de hekken en de lantaarnpalen. Tezamen vormen zij een donzige yacht, die over de wereld ligt gedekt als een wollen deken over een slapend kindje. Alle straatlawaai verstomt ... Je hoort geen voetstappen meer ... geen ratelende wagenwielen over de keien ... geen klossende paardehoeven ... Andere geluiden klinken nu echter helderder en zuiverder. De belletjes der fietsers, de claxons van de auto's, de juichende stemmen van de uitgelaten kinderen. Ja, die kinderen! Die zijn maar wat blij met de sneeuw! Sneeuw! ! — Glijden! Sleetje rijden! Sneeuwpoppen maken! Sneeuwballen gooien! Hoeveel pretjes bieden de besneeuwde strata). niet I Er is feest voor de kinderen I Sneeuwfeest i Witte ballen vliegen heen en weer! Sleetjes glijden in vliegende vaart van dijken. Wapperende haren. Rode neuzen en wangen en oren. Juichende kreten klinken op. Sneeuwjool ! ! ! Maar Ruut is nu de wanhoop nabij. De felle kou, die doordrong tot in zijn beenderen was erg, maar dit is new erger ... Want nu is er op straat geen, eten meer te vinden. Alles is bedekt door de sneeuw. In de goten, waar wel brood te vinden was, ligt de sneeuw hoog opgetast. Stukjes brood, neergegooid voor de vogels, verdwijnen onmiddellijk in het donzige sneeuwvacht. En waar, waar ter wereld moet hij nu slapen? Nergens is een plekje waar hij rustig kan gaan liggen. Overal is de sneeuw ... de sneeuw ... de sneeuw ... 170
RUUT DE FOX—TERRIER Droevig loopt hij door een brede straat waarin het feestelijk gejoel van kinderen Opklin.kt tegen de huizen. Niemand let op hem. Wat moet hij doen? Hij heeft geen hoop meer. Geen lust meer, in niets ... Ergens gaan liggen, zomaar in de sneeuw, zijn ogen sluiten en dan maar afwachten wat er zal gebeuren. Dat is misschien het beste. Dan, zal alles afgelopen zijn ... En dan ..... plotseling, boven al het rumoer uit, hoort hij een stem: „Haha! ! Vader's hoed! ! Die was raak! ! Vader's hoed! !" o
Met een Wilde schreeuw schiet Ruut eensklaps vooruit ... Hij springt op tegen een jongen die verbaasd, verschrik 't de vreemde, smerige, magere hond afweert. „Vader ... !" Vreemde hond? VREEMDE hond ? ? ! ! „Ruut!" schreeuwt de jongen eensklaps en zijn schelle, 171
RUUT DE FOX—TERRIEF
heldere jongenstem overstemt een ogenblik heel het Wilde vreugdegejoel der kinderen. „R U U T ! !" De jongen valt op zijn knieen neer in de sneeuw ... o
0
Wat doet die jongen vreemd! Wie slaat nu zijn armen om zo'n vuile straathond heen? Wie zoent zo'n zwervertje nu op zijn snuit ! ! ? ? „R U U T ! !" Ruut jankt, hij jankt van blijdschap, van haast niet to geloven geluk. 172
RUUT DE FOX-TERRIER Hij likt den jongen z'n gezicht, Z9n handen en dan rukt hij zich los uit de armen van dien jongen en dan springt hij jankend en keffend op tegen een meisje en dan tegen een meneer, die verbaasd komt aanlopen, zijn ingedeukte hoed, vol met sneeuw nog in zijn hand ... De kachel snort. In de kamer is een gezellig gezoem van stemmen. Water kookt zingend op de kachel. Ruut ligt in een mandje, z'n kop op zijn voorpoten. Rust is er in hem, heerlijke, verwarmende rust. Hij kijkt de kamer rond. Ja, dit is de omgeving waarna hij heeft verlangd, vele weken lang. Hier is al het oude, vertrouwde weer bijeen. De tafel De stoelen De planten in de vensterbank De divan ... Vader Moeder Roel Beppie Mimot Die goeie, trouwe Mimot, die daar ligt te slapen en probeert even hard te snorren als de kachel. Die Mimot, die haar neus heeft opgetrokken voor die smerige hand die zo eensklaps de kamer kwam binnenstuiven. Alles alles is weer als vroeger Wat is Ruut dom geweest. Hoe heeft hij ooit kunnen denken dat de familie Mester in het lege, koude huis zou gaan wonen? Ja, dit is het lege, koude huis van toen, heel lang geleden. Maar er is nu niets kouds en leegs meer aan. 173
RUUT DE FOX—TERRIER Het is even warm en gezellig als het oude huffs, vroeger. Ja, misschien nag wel warmer en gezelliger. Domme, eigenwijze Ruut ... Wat is hij dwaas geweest. Maar wat heeft hij er voor geboet! Wat heeft hij veel, yea geleerd! Wat is alles goed . . . g 6 é d hier .. . Langzaam vallen Ruut's oogjes toe ...
EINDE
INHOUD Hoofdst. 131z. I. De famine in de zeepkist . . . 7 . II. Runt wordt gered en krijgt een tehuis . . 15 III. Runt opent zijn ogen en ziet vreemde dingen 26 IV. Ruut wordt ondeugend . . . . . 37 V. Door schade en schande wordt Ruut wijs . 47 VI. Ruut en Roel . . . . . . . 54 VII. Runt raakt eeen speelkameraad kwijt en vangt een rat 63 . • • . V. Runt in de school . . . 76 IX. Runt's verjaardag . . . 86 . X. Het lege, koude huis • • . 93 XI. Ruut gaat niet mee . 104 • • . XII. Runt wordt een straathond . . . 116 XIII. Ruut vindt een huisje . • . 128 • XIV. Runt gevangen . . . . . 140 XV. Runt krijgt een nieuwe baas . . 149 . XVI. Runt ontvlucht zijn baas . 159 . . . XVII. Eindeliik weer thuis! . . . 166
200964005 amst003ruut01
Ruut de fox-terrier