PROLOOG
Rafel was vijf, bijna zes, toen hij zijn vader voor het eerst vertelde dat hij de Bergen van Barl wilde oversteken. Toen pa nee zei, dat meester Tollins expeditie geen kleine jongetjes kon gebruiken, huilde hij… maar niet lang, want hij had een nieuwe pony, Danser, en mama had beloofd te komen kijken wanneer hij erop ging rijden. En toen, heel, heel veel later, kwam de expeditie terug – wat iedereen verraste, want ze was al als verloren beschouwd – en was hij blij dat hij niet met meester Tollin en de anderen was meegegaan, want tijdens hun ontdekkingsreis waren er vier van de zeven mannen ziek geworden en op een gruwelijke manier doodgegaan, zonder dat iemand wist waarom. Zelfs pa niet, en pa wist alles. Toen alle opwinding een beetje was verdwenen, sommige mensen juichend en sommigen huilend om de reizigers die zo ver weg waren begraven, kwam meester Tollin pa vertellen wat er aan de andere kant van de Bergen van Barl was gebeurd. Ze spraken elkaar in dat grote oude paleis waar alle belangrijke regeringsdingen gebeurden, waar de koninklijke familie vroeger woonde, toen er nog een koninklijke familie wás. Hij wist alles over die belangrijke mensen, want Darran vertelde graag verhalen. Pa zei dat Darran een stomme ouwe kraai was, en
meestal was dat ook zo. Hij was nu stokoud en er hing een muffe, stoffige oudemannengeur om hem heen. Zijn haar was helemaal zilver en dun geworden, en zijn ogen verdwenen bijna tussen alle rimpels die als spinnenwebben op zijn gezicht lagen. Maar dat maakte niet uit, want de verhalen die hij over de koninklijke familie van Lur vertelde, waren verdraaid goede verhalen. Over prins Gar, die vroeger pa’s beste vriend was, vertelde Darran het meest, en dan moest hij heel vaak zijn neus snuiten. En dan was er de rest van de koninklijke familie: prinses Fane, de mooie koningin Dana en de dappere koning Borne. Het was droevig hoe ze dood waren gegaan, door een val in het Arendsnest. Daar moest Darran ook altijd om huilen wanneer hij eraan dacht, maar het weerhield hem er niet van om de verhalen te vertellen. ‘Je bent eigenlijk te jong om deze verhalen te horen, Rafel, maar ik heb niet het eeuwige leven,’ zei hij dan. ‘En ik kan het niet aan je vader overlaten om ze je te vertellen. Hij heeft... vreemde ideeën, die schavuit. Maar je moet het weten, mijn jongen. Het is je geboorterecht.’ Daar begreep hij niet zoveel van. Het enige wat hij wist, was dat hij van Darrans verhalen hield, dus sprak hij er nooit over, uit angst dat pa Darran erover lastig zou vallen en de verhalen zouden ophouden. Zijn lievelingsverhaal was dat over pa die de prins tijdens het Festival van de Zeeoogst in Westwalen van de verdrinkingsdood had gered. Dat was een mooi verhaal. Bijna net zo mooi als horen hoe pa Lur van de boze tovenaar Morg had gered. Maar dat verhaal vertelde Darran niet zo vaak, en wanneer hij het wel deed, zei hij altijd dat hij er verder niet over mocht praten. Hij huilde ook nooit na dat verhaal. Hij werd alleen akelig stil. Op de een of andere manier was dat erger dan tranen. Toen hij per ongeluk hoorde dat mama pa vertelde dat meester Tollin met hem wilde praten, op die toon die duidelijk maakte dat ze bezorgd en boos was, wist Rafel dat hij er nooit achter zou komen wat er aan de hand was als hij het gesprek niet stiekem afluisterde – en hij vond het vréselijk om iets niet te weten. Het probleem met ouders was dat ze je nooit oud genoeg vonden om dingen te weten. Ze prezen hem dat hij een slimme jongen was, en stuurden hem daarna weg om te gaan spelen, en zijn hoofd niet over grotemensenzaken te breken. Wanneer ze dat soort dingen zeiden, werd hij altijd zo boos dat hij zich in zijn geheime schuilplaats moest verstoppen om stenen te kra
ken met zijn magie, ook al zou pa hem een flinke oplawaai geven als hij erachter kwam. Hij wist natuurlijk donders goed dat hij niet mocht afluisteren. Hij mocht helemáál geen magie bedrijven, zelfs geen stenen kraken, tenzij pa of mama bij hem was. Of meester Rumley, zijn leraar. Pa en mama zeiden dat het gevaarlijk was. Ze zeiden dat hij bijzonder was, een uitverkorene, en dat hij heel voorzichtig moest zijn, omdat er anders mensen gewond konden raken. Hij vond al dat gezeur maar stom en vervelend, maar hij gehoorzaamde. Meestal. Maar soms kon hij het niet meer binnenhouden, en wanneer de magie zo in hem wriemelde dat hij het wilde uitschreeuwen, liet hij wel eens bladeren dansen zonder wind of maakte hij vreemde watervormen in zijn bad. Het was maar een spelletje, dat kon geen kwaad. Die keer dat pa zei dat hij met meester Tollin over de mislukte expeditie ging praten, had hij eigenlijk les. Maar zodra meester Rumley hem alleen liet om wat opdrachten af te maken, en wegging om een praatje met Darran te maken, bedreef hij de aardse magie die mama hielp een wild konijn te besluipen dat ze voor het avondeten wilde, en glipte hij naar het witte stenen paleis. Daar moest hij wachten tot er niemand meer door de grote dubbele deuren naar binnen of naar buiten ging, voordat hij zich in de kriebelende gele lampabosjes naast de grote trap kon verschuilen. Wachten was moeilijk. Hij was bang dat meester Rumley hem zou vinden. Maar meester Rumley kwam niet, en niemand zag hem de bosjes in kruipen. Even later kwamen pa en meester Tollin langs, en hij hield zijn adem in voor het geval ze zouden besluiten ergens anders te gaan praten dan in de vergaderzaal op de begane grond, waar pa en de Magiërsraad altijd belangrijke beslissingen over Lur namen. Maar dat deden ze niet, dus zodra ze veilig binnen waren, kroop hij op handen en knieën tussen de lampa en de paleismuur door totdat hij vlak onder het raam van die vergaderzaal zat. Op zijn hurken op de vochtige aarde, met gele lampabloesems die in zijn neus kriebelden, zodat hij er steeds met zijn mouw overheen moest wrijven om niet te niezen en te worden betrapt, luisterde hij naar wat meester Tollin pa over zijn avontuur te vertellen had, en waarvan pa niet wilde dat iemand anders het hoorde. De landen achter de Muur waren duister en grimmig, zei meester Tollin. Er groeide helemaal niets. Er woonden ook geen mensen. Al
les wat ze hadden gevonden was dood en verrot. Beschimmelde botten en verlaten huizen die waren ingestort. Er was zelfs geen vogel te horen geweest tussen de misvormde, grillige bomen. Die tovenaar Morg had alles gedood, zei meester Tollin. Lur zou wel eens de enige nog levende plek in de hele wereld kunnen zijn. Zo voelde het in ieder geval. Aan de andere kant van de Bergen van Barl voelde het aan alsof ze moederziel alleen waren, op de grootste begraafplaats die je je kunt voorstellen. Meester Tollins stem klonk raar toen hij dat zei, helemaal hees en verdrietig. Rafel voelde zijn ogen prikken toen hij dat hoorde. Moederziel alleen op de wereld. Meester Tollin gebruikte moeilijke woorden voor zijn verhaal, maar hij begreep wat ze betekenden. Mama zei bijna elke dag tegen hem dat hij slimmer was dan goed voor hem was, maar dat soort standjes vond hij niet erg, want er lag altijd een glimlach in haar donkerbruine ogen. Daarna wilde pa weten waarom meester Tollin en de anderen hun belofte hadden verbroken en niet via de Kringstenen contact met de Algemene Raad hadden gezocht. Dat konden ze niet, zei meester Tollin. Hij klonk boos. Hun magie werkte niet in de dode landen achter de Bergen van Barl. Zachte Olkense magie niet, opdringerige Doraanse magie niet. Ze hadden het keer op keer geprobeerd, maar ze hadden alles op de moeilijke manier moeten doen. Gewoon uit zichzelf, zonder behulp van magie. Rafel voelde een koude rilling over zijn rug gaan. Geen Olkense magie, zoals het was voordat pa Lur redde? Dat was akelig. Hij moest er niet aan denken. Toen wilde pa meer weten over wat er was gebeurd met de vier mannen die waren doodgegaan. Drie ervan waren Olken, en twee daarvan waren zijn vrienden Titch en Derik. Ze waren Kring-Olken geweest en hadden hem geholpen bij zijn gevecht tegen Morg. Pa klonk net zo verdrietig als Darran toen hij hun namen noemde. Het was vreselijk te horen dat pa zo verdrietig was. Diep weggedoken onder het open raam van de vergaderzaal probeerde Rafel te bedenken hoe hij zich zou voelen als zijn beste vriend Gans dood zou zijn. Daar gingen zijn ogen nog erger van prikken. Maar voordat hij kon horen wat meester Tollin te vertellen had over die mannen die zonder enige reden ziek waren geworden, hoorde hij meester Rumley roepen, die naar hem op zoek was. Zijn slonzige ou
de leraar had een stiekem Doraans zoekkristal dat hij mocht gebruiken om hem te zoeken. Dat had pa gezegd. Het was niet eerlijk. Er waren regels voor Doranen die magie op mensen gebruikten. Voor bijna alles wat met magie te maken had waren er regels, en wie zich er niet aan hield, kwam flink in de problemen – maar soms deden ze dat toch, en dan moest pa naar het Gerechtshof om ze op hun donder te geven zoals grote mensen op hun donder kregen. Daar had pa een bloedhekel aan. Pa werd altijd zó kriegel van het rechtspreken over magie dat alleen mama hem kon kalmeren. Bij de gedachte aan zijn vaders opvliegende aard kroop Rafel de lampabosjes uit en rende naar een plek waar meester Rumley hem kon vinden zonder heisa te veroorzaken. Als er heisa kwam, zou pa naar buiten komen om te zien waarom, en dan zou zijn leraar hem verlinken. En dan zou pa vragen wat hij had uitgespookt en hij zou de waarheid vertellen. Hij moest wel, want het was pa. En dat wilde hij niet, want wanneer pa zei: ‘Deugniet, je bent slimmer dan goed voor je is,’ dan glimlachte hij bijna nooit. Niet met zijn gezicht en niet met zijn ogen. Dus haastte hij zich naar de stallen, waar hij zich door meester Rumley liet vinden terwijl hij zijn pony stond te aaien. Zijn leraar, die donders goed wist dat hij in de maling was genomen, mopperde maar door en door terwijl ze terugkeerden naar de leskamer in de toren. En die hele lange middag, verveeld en rusteloos, bleef hij zich afvragen wat Tollin pa nog meer had verteld. Die avond, tijdens het avondeten aan de tafel in de grote ronde bovenkamer waar ze altijd aten, praatten zijn ouders wat over meester Tollins expeditie. Ze hadden het niet over de enge dingen, want zijn vervelende kleine zusje was erbij, met haar lepel op haar bord slaand en stomme geluiden makend in plaats van gewone woorden te zeggen zoals oom Pellens dochtertje al deed. Hij wilde dat pa en mama Deenie weg zouden sturen zodat ze gewoon konden praten. ‘Nou, dat was dan dat,’ zei pa, die meester Tollin een idioot noemde omdat hij was gegaan, en alle anderen ook, ook al waren Titch en Derik zijn vrienden geweest. ‘Het is voorbij. En er zullen wel geen expedities meer volgen.’ ‘Denk je dat echt?’ vroeg mama met haar wenkbrauwen op die vreemde manier van haar opgetrokken. ‘Want je weet hoe mensen zijn,
Asher. Laat er voldoende tijd overheen gaan en...’ Pa nam nog een slurpende hap van zijn vissoep. ‘Daar heb ik al rekening mee gehouden,’ gromde hij. ‘Tollin schrijft een verslag over wat er is gebeurd. Elk detail, zonder het mooier te maken dan het was. Ik zal het laten kopiëren en het goed laten opbergen, zodat iedere idioot die vindt dat we meer mensen over de Bergen van Barl moeten sturen er door Tollins verhaal aan wordt herinnerd dat dat geen goed idee is.’ Mama maakte dat geluid dat betekende dat ze daar nog niet zo zeker van was, maar pa schonk er geen aandacht aan. ‘In ieder geval is er geen reden om de Algemene Raad toestemming voor een nieuwe expeditie te laten geven,’ zei hij. ‘Tollin heeft het duidelijk gemaakt – er is niets te vinden achter de bergen.’ ‘Misschien niet vlak bij Lur,’ zei mama, ‘maar Tollin is niet erg ver gekomen, Asher. Hij is maar twee maanden weg geweest, en het grootste deel van die tijd zijn ze bezig geweest ramp na ramp op te lossen.’ ‘Hij is ver genoeg gekomen,’ zei pa hoofdschuddend. ‘Morg heeft alles wat hij aanraakte vergiftigd, Dath. Het heeft geen enkele zin om ons druk te maken over wat er zo ver weg aan de hand is.’ ‘O, Asher,’ zei mama glimlachend. Ze moest bijna altijd lachen om pa’s gemopper. ‘Na zeshonderd jaar achter die bergen te zijn opgesloten, kun je het mensen niet kwalijk nemen dat ze nieuwsgierig zijn.’ Zeshonderd jaar. Rafel kon het zich nauwelijks voorstellen. Dat was wel honderd keer zo lang als hij leefde. Mama had gelijk. Natuurlijk wilden mensen het weten. Hij wilde het zelf óók weten. Hij vond het net zo jammer als zij dat meester Tollin en de anderen niets goeds hadden gevonden voorbij de Bergen van Barl. Maar pa niet. Hij keek mama even aan en doopte toen het laatste stukje brood in zijn soep. ‘Dat kan ik ze ook niet kwalijk nemen, geloof ik,’ mopperde hij met zijn mond vol. Dat was ongemanierd, maar dat kon pa niet schelen. Hij lachte alleen maar wanneer mama er iets over zei, en deed dan nog lomper dan daarvoor. ‘Maar vertel mij eens, Dath, wat nieuwsgierigheid mensen die niet tevreden waren met blijven zitten waar ze zaten meer heeft opgeleverd dan een blauw oog?’ Rafel zag hoe zijn moeder hem een snelle blik toewierp, en hij keek alsof hij niets in de gaten had, alsof hij echt een stom klein kind was dat niets begreep. ‘Tollin en de anderen probeerden alleen maar te helpen,’ mompelde ze. ‘En het spijt me dat het mis is gegaan. Ik wilde kennismaken met de mensen die aan de andere kant van de bergen
wonen. Ik wilde hun verhalen horen. En nu blijkt dat die mensen er helemaal niet zijn. Dat vind ik vreselijk jammer.’ Met een grom reikte pa naar de homp versgebakken brood op de plank midden op de tafel. Hij scheurde er een stuk af en keek mama geërgerd aan. Hij was niet boos op háár, hij was gewoon boos op de wereld, zoals wel vaker gebeurde. Pa was nooit boos op mama. ‘Ik zeg je, Dathne,’ zei hij, met het stuk brood naar haar zwaaiend, ‘dat dit de onverbloemde waarheid is, door Tollin bewezen – er komt niets goeds van als je aan de andere kant van de bergen gaat rondsnuffelen. Kijk eens welke prijs we daar al voor hebben betaald. Titch en Derik dood, het is doodzonde. En Pik Mobley ook, die koppige ouwe vis. En die arrogante heer Bram. Je zou verdorie denken dat een Doraanse magiër beter zou weten, maar hij was net zo stom als de rest. Ze hadden naar me moeten luisteren. Heb ik ze niet gezegd dat ze niet moesten gaan? Heb ik ze niet gezegd dat alleen een uilskuiken met een stok in het oog van een haai prikt? Ja, dat heb ik wél gedaan. Maar ze wilden niet luisteren. En allebei die verdraaide Raden wilden ook niet luisteren. En het enige wat het heeft opgeleverd, is huilende mensen op straat.’ Zuchtend legde mama haar hand op pa’s arm. ‘Ik weet het. Maar laten we er een andere keer verder over praten, het is zonde als het eten koud wordt.’ ‘Er valt niets meer over te zeggen, Dath,’zei pa. Hij gooide het brood in zijn lege kom en schoof die van zich af. ‘Wat gebeurd is, is gebeurd. Ik kan niet met mijn vingers knippen en ze weer levend maken, wel?’ Pa was nu zo knorrig dat hij klonk als hun familie aan de kust, in plaats van als een bijna gewone stadse Olken. Hij klonk zoals de lucht eruitzag wanneer er een storm op komst was. En ook al was die klierige Deenie nog maar een peuter van drie jaar oud die nog steeds luiers droeg, ook zij voelde het. Ze gooide haar lepel op tafel en begon te huilen. ‘Asher!’ zei mama met haar boze stem. ‘Kijk nu wat je hebt gedaan.’ Rafel rolde met zijn ogen toen zijn moeder haar aandacht op zijn vervelende zusje richtte. Met een norse blik trok pa zijn kom weer naar zich toe en lepelde mompelend de rest van zijn soep en zijn kleffe brood op. Rafel hield zijn hoofd gebogen en at zijn soep ook op, want pa hield er niet van als er eten werd verspild. Toen zijn kom leeg was, keek hij zijn vader aan, met zijn onderlip vooruitgestoken. Hij had een vraag,
en hij wist dat die op zijn tong zou blijven branden en branden tot hij een antwoord had gekregen. ‘Pa? Mag ik je iets vragen?’ Pa keek op van zijn lege soepkom. ‘Tuurlijk, knul. Dat weet je.’ Hij voelde mama’s ogen op zich gericht, ook al was ze Deenie groentemoes aan het voeren. ‘Pa, wil je dat er niemand meer over de bergen gaat? Nooit meer?’ ‘Nee,’ zei pa, heftig met zijn hoofd schuddend. ‘Dat heeft geen zin, Raaf. We hebben hier in Lur alles wat we willen en nodig hebben.’ Hij keek met een lichte glimlach naar ma, met een warme blik in zijn ogen omdat hij zoveel van haar hield. Pa werd snel boos, maar hij koelde ook altijd weer snel af. ‘We hebben familie en vrienden en brood op de plank. Wat denken we dat er aan de andere kant van de bergen is dat we ons leven ervoor op het spel moeten zetten om het te vinden?’ Rafel legde zijn lepel neer. Pa was een held, dat zei iedereen. Darran was niet de enige die verhalen vertelde. Pa vond het vreselijk als mensen dat zeiden, dan kreeg hij een gezicht als een donderwolk, maar het was waar. Pa was een held en hij wist alles over alles... Maar dit keer geloof ik hem niet. Het was een vreselijke gedachte. Maar het was waar. Pa had het mis. Er was wél iets te vinden achter de bergen, hij wíst het. En op een dag zou hij gaan, en dan zou hij erachter komen wat daar was. En dan ben ik ook een held. Ik word Raaf de Stoutmoedige, de grote Olkense ontdekkingsreiziger. Ik zal iets bijzonders voor Lur doen, net zoals mijn pa.