Notitie peuterspeelzalen en kinderopvang
© Driestar Educatief 2013
Inhoudsopgave 1.
Inleiding...................................................................................... 5
2.
Begripsverkenning ........................................................................ 7
3.
Bijbels Kader….……………………………………………………………………………………… 9
4.
Historisch en maatschappelijk kader ............................................. 12
5.
Pedagogisch kader...................................................................... 16
6.
Opvattingen in de achterban ........................................................ 24
7.
Visie Driestar Educatief ............................................................... 29
8.
Betrokken personen en geraadpleegde literatuur ............................ 31
3
4
1. Inleiding Aanleiding en doel Driestar Onderwijsadvies heeft al enkele jaren een aanbod voor peuterspeelzalen. Nu zij gesubsidieerde trainingen verzorgt op het gebied van voor- en vroegschoolse educatie, ontstaat echter ook een vraag vanuit kinderdagverblijven. De meeste behoren niet tot de identiteitgebonden doelgroep, maar ook binnen de achterban zijn er initiatieven op het gebied van kinderopvang. Door deze ontwikkelingen groeide de behoefte aan bezinning. Hoe wil Driestar Educatief zich de komende jaren op de voorschoolse markt bewegen? Deze notitie beoogt daar een antwoord op te geven. Daarbij staan niet het belang van voorschoolse educatie en de kwaliteit van het aanbod ter discussie. De vragen spitsen zich toe op de houding van Driestar Educatief ten opzichte van de verschillende voorzieningen voor jonge kinderen. Hierin moet rekening gehouden worden met overwegingen van principiële en van pedagogische aard, maatschappelijke ontwikkelingen en de behoeften binnen de achterban. Totstandkoming en opbouw van de notitie De hoofdstukken 1 t/m 6 van deze notitie zijn beschouwende hoofdstukken, waarin vanuit verschillende perspectieven naar kinderopvang wordt gekeken. Ze zijn geschreven op basis van literatuurstudie en een aantal interne en externe interviews. De interviews zijn zowel gebruikt om kennis te verzamelen als om beter inzicht te krijgen in de verschillende opvattingen en behoeften. Deze hoofdstukken zijn voorgelegd aan een resonansgroep, met het verzoek daarop te reflecteren en mee te denken over de standpuntbepaling van Driestar Educatief. Ook enkele interne en externe meelezers gaven hun opmerkingen en suggesties. De input van resonansgroep en meelezers is vervolgens meegenomen in de aangepaste tekst van de eerste hoofdstukken en in het afsluitende hoofdstuk 7. Daarin formuleert Driestar Educatief haar visie op de eigen positie die ze de komende jaren wil innemen ten aanzien van kinderopvang. Conclusie De bezinning op kinderopvang is nodig, maar complex. Er is wijsheid nodig om de juiste keuzes te maken. Het meedenken van collega’s en externen is in dit traject als onmisbaar ervaren. Driestar Educatief wil Bijbelse noties en pedagogische idealen voluit laten staan. De opvoeding van kinderen is een verantwoordelijke taak, die om de 5
juiste prioriteiten vraagt. Een moeder die thuisblijft voor haar gezin, doet prachtig werk. Dat willen we blijven benadrukken. Tegelijk vallen de maatschappelijke omstandigheden waarmee jonge gezinnen te maken hebben niet te ontkennen. Die leveren een toenemend spanningsveld op. School en kerk mogen ouders daarin niet alleen laten staan. Driestar Educatief wil daarom het gesprek in de achterban over de christelijke opvoeding en de opvatting over kinderopvang stimuleren en met haar kennis ondersteunen. Ze laat de keuze om al dan niet opvang aan te bieden bij de scholen of andere initiatiefnemers, maar wil hen wel graag helpen met goede richtingwijzers voor de besluitvorming. Daarnaast bereidt zij zich voor om – waar er kinderopvangvoorzieningen ontstaan - bij te kunnen dragen aan de implementatie en aan de kwaliteit en identiteit van de voorziening.
6
2. Begripsverkenning Kinderopvang omvat volgens de definitie in de Wet kinderopvang het verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen. Er zijn in Nederland vier formele vormen:
Kinderdagverblijven voor kinderen van 6 weken tot 4 jaar. De meeste zijn alle werkdagen open, met tijden tussen 07.30 en 18.30 uur. Het primaire doel van kinderdagverblijven is opvang, maar ze zetten ook steeds vaker programma’s in voor de ontwikkeling van kinderen. Gastouderopvang voor kinderen van 0 t/m 12 jaar in een gezinssituatie, door een geregistreerd gastouder. Gastouderopvang kent geen officiële ‘openingstijden’ en wordt vaak gekozen vanwege de huiselijke sfeer, bij onregelmatige werktijden of in dunbevolkte gebieden. Buitenschoolse opvang voor kinderen van 4 tot 12 jaar vóór en na schooltijd, op vrije dagen of tijdens schoolvakanties (07.30 tot 18.30 uur). Basisscholen moeten de aansluiting met de buitenschoolse opvang regelen als ouders dat vragen. De opvang kan plaatsvinden bij een gastouder of in een kindercentrum, al dan niet binnen de schoolmuren. Peuterspeelzalen voor kinderen tussen 2,5 en 4 jaar. Dit zijn ontmoetingsplekken waar kinderen zich ontwikkelen en zich voorbereiden op de basisschool. De meeste kinderen komen tweemaal per week twee à drie uur.
Kinderdagverblijven, gastouderopvang en buitenschoolse opvang zijn gekoppeld aan arbeidsparticipatie en vallen onder de Wet kinderopvang. Ouders betalen de opvang zelf en krijgen via de belasting een kinderopvangtoeslag van de overheid en een werkgeversbijdrage terug. Peuterspeelzalen hebben een pedagogisch en didactisch doel en zijn voor kinderen van werkende en niet-werkende ouders. Ze vallen onder de gemeenten en worden gefinancierd uit het gemeentefonds. Ouders betalen een eigen bijdrage. Ze ontvangen geen bijdrage van overheid en werkgever. Daardoor wordt voor werkende ouders het kinderdagverblijf aantrekkelijker dan de peuterspeelzaal. Door de decentrale verantwoordelijkheid is het peuterspeelzaalwerk sterk gedifferentieerd geraakt. Recent zijn daarom landelijke kwaliteitseisen ingevoerd, die bovendien zoveel mogelijk in lijn zijn met de kinderopvang. Zo wil de overheid de samenwerking tussen kinderdagverblijven en peuterspeelzalen bevorderen. Gemeenten bepalen zelf hoe en in welk tempo ze die samenwerking vormgeven. Het kan dus zijn dat in de ene 7
gemeente kinderdagverblijven en peuterspeelzalen zelfstandige instellingen blijven, terwijl ze elders ondergebracht worden in één organisatie. Voor- en vroegschoolse educatie (VVE) De laatste tien jaar is er veel aandacht voor VVE: de methodische ondersteuning van de ontwikkeling bij kinderen van 2 tot 6 jaar. De programma’s richten zich op taal, rekenen, sociaal-emotionele en motorische ontwikkeling. Het voorschoolse deel speelt zich af in peuterspeelzalen of kinderdagverblijven, het vroegschoolse deel in groep 1 en 2 van de basisschool. De doelgroep voor VVE bestond aanvankelijk uit kinderen die onvoldoende toegerust zijn voor de basisschool, en daardoor dreigen achter te raken. Bijvoorbeeld kinderen van wie de ouders geen Nederlands spreken. De laatste jaren wordt de doelgroep echter verbreed, vanuit de gedachte dat alle kinderen baat hebben bij educatieve programma’s. Voor kinderen die iets meer nodig hebben, is er dan geïntensiveerd aanbod, gedurende minimaal tien uur per week. Brede school Steeds meer in opkomst is de brede school, waarin partijen samenwerken die zich bezighouden met opgroeiende kinderen. Onderwijs is in elk geval participant. Daarnaast kunnen kinderopvang, peuterspeelzalen, welzijn, sport, cultuur, bibliotheek en andere instellingen onderdeel zijn van de brede school. Doel van deze samenwerking is de ontwikkelingskansen van kinderen te vergroten. Een ander doel kan zijn een doorlopende, op elkaar aansluitende opvang te bieden.
8
3. Bijbels kader Kinderen zijn een bijzondere gave van God. De aanduiding van kinderen als ‘erfdeel des Heeren’ (Psalm. 127:3) laat zien hoe hoog in de Bijbel de kinderzegen wordt gewaardeerd. Dat ouders voor hun kinderen zorgen, is iets heel natuurlijks. God heeft aan mensen liefde en besef van verantwoordelijkheid voor hun kinderen gegeven. De relatie tussen ouders en kinderen wordt zelfs vergeleken met de relatie tussen de Heere en Zijn volk. Bijvoorbeeld in Jesaja 49:15: ‘Kan ook een vrouw haar zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontferme over den zoon haars buiks? Ofschoon dezen vergaten, zo zal Ik toch u niet vergeten.’ Of in Psalm 103:13: ‘Gelijk zich een vader ontfermt over de kinderen, ontfermt zich de Heere over degenen die hem vrezen.’ Opvoeding In de Bijbel is opvoeding naadloos verbonden met geloofsopvoeding. Ouders hebben de taak hun kinderen ‘godzalig op te voeden, ter eer van Gods heilige naam, tot stichting van de gemeente en tot uitbreiding van het Heilig Evangelie (huwelijksformulier).’ Door de zonde ontwikkelen kinderen zich van nature niet in de juiste richting, maar zijn ze geneigd tot het kwade. Dat betekent dat ze leiding, oefening en correctie nodig hebben en gewezen moeten worden op de verzoening en genade, die mogelijk zijn door het lijden en sterven van de Heere Jezus en het werk van de Heilige Geest. Die opvoeding begint al jong. Vanaf het begin van hun levensweg moeten kinderen ingewijd worden in een leven onder leiding van Gods geboden en Zijn beloften. ‘Leer de jongen de eerste beginselen naar de eis van zijn weg; als hij ook oud zal geworden zijn, zal hij daarvan niet afwijken (Spreuken 22:6).’ Dat is een opdracht die altijd en overal van toepassing is: ‘En gij zult ze (de woorden van de Heere) uw kinderen inscherpen, en daarvan spreken, als gij in uw huis zit, en als gij op den weg gaat, en als gij nederligt, en als gij opstaat (Deuteronomium 6:7).’ Opvoeders Uiteindelijk is het de Heere zelf die kinderen leert in Zijn wegen te gaan, maar hij gebruikt daar mensen voor. Dat zijn in de eerste plaats de vaders en de moeders. In Efeze 6:4 spreekt Paulus bijvoorbeeld de vaders aan: ‘En gij vaders, verwekt uw kinderen niet tot toorn, maar voedt hen op in de lering en vermaning des Heeren.’ En in Lukas 18 brengen de moeders hun kinderen bij Jezus. De spreukendichter noemt vader en moeder in één 9
adem. ‘Mijn zoon! Hoor de tucht van uw vader en verlaat de leer van uw moeder niet (Spreuken 1:8).’ Ouders hebben een grote verantwoordelijkheid. Daarbij mogen ze zich gesterkt weten vanuit het feit dat God hen de taak geeft. Naast de ouders speelt in het oude Israël de gemeenschap om het gezin heen een rol in de opvoeding. In Ruth 4:16 lezen we bijvoorbeeld dat Naomi haar kleinzoon Obed verzorgt. ‘En Naomi nam dat kind en zette het op haar schoot en werd zijn voedster’. Daarnaast zijn er personen, zoals bijvoorbeeld Mozes en Jozua, die het volk collectief onderwijs geven en ook de kleine kinderen oproepen om daarbij aanwezig te zijn (Deuteronomium 31:12-13, Jozua 8:34-35). Ook het doopformulier voor de kleine kinderen spreekt over onderwijzen, doen en helpen onderwijzen. Scheppingsorde Hoewel de opvoeding een gezamenlijke taak is, is er wel een verschil tussen vader en moeder. Dat blijkt al in het scheppingsverhaal. Als God Adam heeft geschapen, zegt Hij: ‘Het is niet goed dat de mens alleen zij; Ik zal hem een hulpe maken, die als tegen hem over zij’ (Genesis 2:18). Dan maakt Hij uit een rib van Adam een vrouw. Man en vrouw vullen elkaar aan in hun verscheidenheid. Zonder elkaar zijn ze niet compleet. God schiep man en vrouw naar Zijn beeld. Dat wil zeggen dat het beeld van God in de mens pas volledig gepresenteerd wordt door de tweeheid van man en vrouw. Zegen en opdracht komen aan hen beide gelijkelijk toe. Onder Gods zegen mogen zij de aarde onderwerpen en erover heersen (Genesis 1:28). Beiden vervullen hun roeping als ze bijdragen aan het bouwen en bewaren van de aarde. Hun cultuuropdracht krijgt echter ten dele een bijzondere invulling, samenhangend met de geslachtelijke verscheidenheid. Tegen Eva zegt God: ‘Met smart zult gij kinderen baren’ en tegen Adam: ‘In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten’ (Genesis 3:16-19). Het voortbrengen en verzorgen van kinderen is de hoofdtaak van de vrouw en het onderhouden van de aarde en de zorg voor het gezinsinkomen is de hoofdtaak van de man, zonder dat er sprake is van een strikte afbakening. Gezin als éénheid God wil dat man en vrouw een gezin vormen, een eenheid. ‘Daarom zal de man zijn vader en zijn moeder verlaten, en zijn vrouw aankleven; en zij zullen tot één vlees zijn (Genesis 2:24).’ Zoals onder andere blijkt in 1 Korinthe 11:3 en 1 Petrus 3: 1, is de man het hoofd van dat gezin. Van de vrouw staat er dat ze ‘onderdanig’ is aan de man. Daarmee is niet gezegd dat de vrouw minderwaardig is of dat de man in alles over haar mag heersen. In beide hoofdstukken wordt duidelijk dat 10
deze relatie tussen man als hoofd en vrouw als ‘hulpe’ alleen kan bestaan onder voorwaarde dat beiden de ander liefhebben en eren als hun eigen lichaam. Het hoofd zijn van de man houdt ook in dat hij profeet en priester is in het gezin. Hij onderricht zijn gezin, staat biddend om zijn vrouw en kinderen heen en laat hen zien wat het betekent om het leven door God te laten leiden. De volgende generatie moet God leren kennen door de huidige generatie vaders (Psalm 78). Dat laat onverlet dat moeders evenzeer een belangrijke rol hebben in de godsdienstige opvoeding. Eerder in dit hoofdstuk werden al enkele teksten aangehaald. Wanneer de vader ongelovig is, neemt de moeder de leiding in de godsdienstige opvoeding. Voorbeelden uit de bijbel zijn Loïs en Eunice, de grootmoeder en moeder van Timotheüs. Een bekend voorbeeld uit de kerkgeschiedenis is Monica, de moeder van Augustinus. Taak van de vrouw Op verschillende plekken in de Bijbel wordt de taak van de vrouw verder uitgewerkt. Paulus noemt in 1 Timotheüs onder meer kinderen krijgen en opvoeden, het huis besturen, gastvrijheid verlenen, gelovigen de voeten wassen, verdrukten bijstaan en zich aan allerlei goed werk wijden. In Titus 2:4 en 5 lezen we dat vrouwen hun mannen en hun kinderen lief moeten hebben en voor hun huishouden moeten zorgen. De deugdelijke huisvrouw uit Spreuken 31 voedt haar gezin en dienstmeisjes en zorgt voor haar huishouden. Maar ze werkt ook op de akker, maakt fijn lijnwaad en verkoopt het en ziet om naar de armen. Ook van andere vrouwen lezen we wel dat ze werkzaamheden buiten het gezin verrichten. Priscilla helpt haar man tenten maken en Lydia was een purperverkoopster. De taak van de vrouw in het gezin was onmiskenbaar primair. Daarnaast werd van haar verwacht dat zij goed deed aan de naaste en kon zij meewerken in het bedrijf en betaalde activiteiten verrichten. We weten overigens niet of het in alle voorbeelden om vrouwen met kinderen ging of wat de leeftijd van hun kinderen was. Bovendien waren in het oude Israël huis en werk veelal een eenheid. Arbeid en zorg gingen eenvoudiger samen dan in de huidige tijd, waarin werk en gezin veel meer gescheiden zijn. De voorbeelden kunnen dus niet te gemakkelijk worden gebruikt als rechtvaardiging van arbeidsparticipatie van moeders. De zorgplicht binnen het gezin mag niet in het gedrang komen door werk buitenshuis. Uiteraard geldt dat ook voor de vaders. Ook zij moeten hun prioriteiten zo stellen dat zij hun rol in het gezin op een goede manier kunnen vervullen.
11
12
4. Historisch en maatschappelijk kader Kinderopvang is in Nederland een relatief nieuwe tak in de voorzieningen voor 0 tot 12-jarigen. Niet nieuw is echter dat andere personen dan de ouders een aandeel hebben in de opvoeding van kinderen. Welgestelden hadden al honderden jaren kindermeisjes en gouvernantes. Op het platteland leefden mensen in driegeneratiefamilies. Moeders en kinderen werkten mee in het bedrijf en oma’s en oudere zusjes pasten op de kleinsten. Met de industrialisatie en de trek naar de stad kwam geleidelijk een eind aan deze samenlevingsvorm. Ook vrouwen en kinderen gingen in de fabrieken werken of bij de rijken. Voor de jongste kinderen ontstonden bewaarscholen. Deze waren van slechte kwaliteit. Ondanks inspanningen ter verbetering, bleven ze een noodoplossing. Kostwinnersmodel Toen begin vorige eeuw de sociale situatie verbeterde en mannen in de middenklasse voldoende konden verdienen om het gezin te onderhouden, bleven hun vrouwen thuis en werden huisvrouw. Dat model werd als ideaal beschouwd en sociale partners en overheid bouwden er wetgeving omheen: het kostwinnersmodel. Na de tweede wereldoorlog gold dat model voor de meeste vrouwen. Tot de jaren zestig bleven de opvattingen over het gezin ongeveer gelijk en kinderopvang bleef gericht op ‘probleemgevallen’, vooral uit de lagere sociale klasse. Wel kwam er naast verzorging meer aandacht voor opvoeding. De opvang was voornamelijk het domein van charitatieve instellingen en particulier initiatief. Combinatiemodel Vanaf de jaren zeventig leidden emancipatie, individualisering en een ongunstig economisch klimaat tot een grote verschuiving in de opvattingen over arbeidsparticipatie. Beide partners moesten werk en zorg gaan combineren, om de economie op te jagen en zich te ontplooien tot een zelfstandige economische eenheid. Via belastingmaatregelen werd het kostwinnersmodel ontmoedigd. Flexibele arbeidspatronen, het recht op deeltijdwerk, allerlei verlofregelingen en de Wet kinderopvang moesten de spanning op de combinatie van arbeid en zorg verminderen. Cijfers geven aan dat Nederland inderdaad de weg van het combinatiemodel is opgegaan. In 2010 had 60% van de vrouwen een baan van minimaal 12 uur per week. Driekwart van de vrouwen werkt parttime (CBS, 2011). 60% van de 0 t/m 3-jarigen en een kwart van de 4 t/m 12-jarigen maakte (parttime) gebruik van formele opvang (Kerncijfers OCW 2006-2010). 13
Tweeverdienersmodel In de plaats van het combinatiemodel staat de overheid inmiddels het tweeverdienersmodel voor ogen, waarin zowel mannen als vrouwen minimaal vier dagen per week werken. Daarbij speelt niet meer de emancipatiegeest, maar de komende vergrijzing de belangrijkste rol. Vanaf 2010 krimpt de beroepsbevolking in Nederland. Alle prognoses wijzen op personeelstekorten, vooral in de sectoren zorg en onderwijs. De overheid wil dat meer vrouwen meer uren gaan werken. Daarvoor moet er overigens nog wel wat veranderen. De meerderheid van de bevolking vindt voor moeders een baan van hooguit drie dagen ideaal. Onder de huidige condities, onder andere op het gebied van kinderopvang, wil slechts 10% van de moeders meer werken dan ze nu doet (CBS, 2011). Herdefiniëring pedagogisch partnerschap De huidige versnipperde structuur van kindvoorzieningen sluit onvoldoende aan bij het tweeverdienersmodel. Daarom werkt de overheid toe naar meer integrale voorzieningen. Maar de toenemende arbeidsparticipatie is niet het enige argument in de discussie over de kinderopvang. De Nederlandse samenleving worstelt met integratie, diversiteit, individualisering en veranderend normbesef. Meer kinderen groeien op in eenoudergezinnen of gecombineerde gezinnen. Opvoedrisico’s nemen toe. Het aantal kinderen met een taalachterstand en de schooluitval zijn hoog. Dit leidt ertoe dat kinderopvang en school steeds meer worden gezien als een plaats van stimulans in de ontwikkeling en signalering van achterstanden en problemen in de ontwikkeling. Internationaal De discussies over arbeidsparticipatie en kinderopvang zijn in heel Europa actueel. In vergelijking met andere Europese landen Nederland het op één na hoogste percentage werkende vrouwen, maar ook het hoogste percentage parttimers (CBS, 2011). Uit een Europees rapport blijkt dat de kinderopvangsector overal in Europa groeit en dezelfde problemen ondervindt (OECD, 2009). Er is vaak een tekort aan opvangplaatsen, de prijs is relatief hoog en het opleidingsniveau van de werknemers laag. Zweden lijkt er in veel opzichten gunstig uit te springen. Nederland heeft dan ook veel interesse voor het ‘Zweedse model’. Kinderopvang en onderwijs worden in Zweden integraal benaderd, vanaf de jongste groepen. Vanwege uitgebreide verlofregelingen worden er nauwelijks kinderen onder de zestien maanden opgevangen, maar daarna gaat meer dan negentig procent fulltime naar de formele kinderopvang. 14
Het Zweedse model kent overigens ook critici. Zij wijzen op de dalende onderwijskwaliteit, het geweld op scholen en de problemen onder jongeren. Het grondprobleem zou zijn dat men de basale behoeftes van kinderen niet meer begrijpt. Al enkele generaties is het contact tussen ouders en kinderen minimaal. Ouders verleren hierdoor wat anderen intuïtief goed doen en verliezen de controle over wat hun kinderen doen en meemaken (o.a. Wahlgren, Himmelstrand).
15
16
5. Pedagogisch kader Vanaf de geboorte ontwikkelt een kind zich. Het is op weg naar de volwassenheid. Gedurende het eerste stuk van de levensweg heeft een kind behoefte aan leiding en begeleiding, aan opvoeding. Niet alleen omdat het nog te jong is om de weg zelfstandig te gaan, maar ook omdat het de juiste richting gewezen moet worden, naar een leven tot eer van God en ten dienste van de naaste. Opvoeden in zes werkwoorden De belangrijkste basis voor opvoeden is liefhebben. Liefde is de vruchtbare grond waarin een kind zich kan ontwikkelen. Een tweede pijler is gezag. Gezag is nodig om een kind te leiden en te helpen zich belangrijke waarden eigen te maken. In Essenties van christelijk opvoeden (Driestar Educatief, 2010), een handreiking voor ouders, wordt opvoeden samengevat in zes werkwoorden: samenleven, beschermen, doorgeven, ondersteunen, wegwijzen en inwijden.
In opvoeden gaat het allereerst om samenleven: samenzijn, samen eten, samen praten, etc. Hierdoor wordt een nauwe, liefdevolle band opgebouwd, die van belang is voor de hele verdere ontwikkeling van het kind. Ouders bevestigen de kinderen in wie ze zijn, maken afspraken over respectvolle omgang met elkaar en leven hun kinderen in alles voor. Onder beschermen valt de zorg voor onderdak, kleding en voedsel, maar ook de zorg voor een veilige omgeving, door dichtbij te zijn of duidelijke grenzen te stellen. Doorgeven houdt in dat ouders hun kinderen vertellen wat ze weten, regels uitleggen en laten zien hoe dingen werken. Ze leren hun kinderen hoe ze in de samenleving kunnen leven. In afhankelijkheid van de leiding van de Heilige Geest, lezen en bespreken ze samen de Bijbel. Ondersteunen is het vooruit helpen van kinderen, hen aanmoedigen, ruimte geven om de wereld te ontdekken, zodat ze hun gaven kunnen ontwikkelen. Ook schoolgaan hoort daar bij. Kinderen hebben veilige grenzen nodig en wegwijzers. De ouders maken hen bekend met Bijbelse waarden en normen. Ze leggen het waarom achter regels en grenzen uit, corrigeren hun kinderen als ze de verkeerde kant dreigen op te gaan en leiden hen de juiste richting op. Als ouders zo dicht bij hun kinderen komen, dat hun harten geraakt worden, beleven ze gouden momenten. Op die momenten worden 17
kinderen ingewijd in de geheimen van het leven en van het geloof. De verwondering over de natuur, de warmte van echte liefde of de betekenis van het Heilig Avondmaal kunnen alleen door inwijding geleerd worden. Ontwikkelingsfasen 0- t/m-12 jarigen De inzet van deze activiteiten verschilt per leeftijdsfase. In de geheel afhankelijke babyfase zijn samenleven en beschermen de kerntaken. Baby’s hebben betrouwbare en liefdevolle ouders nodig, die tijdig en adequaat reageren op hun signalen. Zo ontstaat een veilige hechting. Kinderen die dat missen, kunnen later problemen ondervinden in het aangaan van relaties of het accepteren van gezag. In de peuterfase worden kinderen minder afhankelijk en willen ze van alles ontdekken. Ze ontwikkelen een eigen wil. Peuters krijgen besef van goed en kwaad, maar dat is gekoppeld aan de aanwezigheid van een volwassene. Doorgeven en ondersteunen zijn in deze fase essentieel. Door het ontdekkende gedrag aan te moedigen, vergroot het kind zijn zelfstandigheid. Om veilig op onderzoek uit te gaan, zijn tegelijk duidelijke grenzen nodig. In de kleuterfase blijft de balans tussen ruimte en grenzen belangrijk. Wat de kleuter doet wordt doelgerichter. Hij leert vooral via spelen, maar ook van gerichte taken. Ook in deze fase zijn ouders veel bezig met ondersteunen. Ze stimuleren door nieuwe initiatieven aan te dragen en helpen bij wat nog niet zo goed gaat, zoals het onderhandelen in het samen spelen. In het zelf meedoen komt het samenleven naar voren. De kleuter accepteert vanzelfsprekend het gezag van de ouders. In de schoolfase krijgen kinderen meer behoefte aan toelichting op het waarom van eisen en regels. Vanaf ongeveer zeven jaar kunnen ze een situatie van verschillende kanten bekijken. Vriendjes worden belangrijker. Het schoolkind vindt goed wat de eigen groep normaal vindt. Zijn wereld wordt snel groter, mede door het leren lezen. Ook prestaties worden belangrijk. Het kind wil erkend worden in wie het is en wat het kan. Ouders bouwen mee aan zelfvertrouwen door aan te moedigen en complimenten te geven. Relaties Ouders spelen de eerste en de belangrijkste rol in het leven van kinderen. Zij zijn verantwoordelijk voor hun kinderen en helpen hen zelfstandig te worden. In de eerste jaren wordt de basis gelegd van de relatie tussen ouders en kinderen. Het is de band die door de jaren heen blijft bestaan, de constante factor in het leven van een kind. Pedagoge Els Lodewijks-Frenken 18
introduceerde het begrip ‘dragende relatie’. De beide ouders dragen hun kind, eerst letterlijk, daarna figuurlijk. Het kind heeft die vertrouwensband met degenen die ten diepste verantwoordelijk zijn nodig om gezond te ontwikkelen en zich te kunnen geven in andere relaties (Brons, 1997). Naarmate het kind groter wordt, wordt het aantal andere relaties steeds groter. Die betrokkenheid van andere volwassenen geeft het kind vertrouwen in de wereld buiten het gezin. Daarbij is het belangrijk dat relaties met mensen in de nabije kring zo min mogelijk afgebroken worden. Alle mensen die het kind ontmoet, hebben invloed op hem. Of het nu de buurman, de tante of de juffrouw is, de ontwikkeling van het kind gaat ook bij hen gewoon door. De tijd die het kind spelend doorbrengt bij familie of bevriende gezinnen, is vooral samenleven. Soms worden daarnaast regels, normen en waarden doorgegeven. De school is eveneens bezig met samenleven door het alledaagse samenzijn. Belangrijker nog zijn de taken van doorgeven van kennis, regels en normen en het ondersteunen van de ontwikkeling op allerlei terreinen. Een goede school is echter ook bezig met wegwijzen en inwijden. Ook de invloed van de kerk in opvoedende taken als doorgeven, ondersteunen van de godsdienstige en morele ontwikkeling, wegwijzen en inwijden kan groot zijn. Het is belangrijk dat ouders betrokken zijn bij de plaatsen waar kinderen zich bevinden. Door met buren af te stemmen wat zij belangrijk vinden of een school te kiezen die aansluit bij de opvoeding thuis, kan het kind in verschillende settings dezelfde waarden en normen leren. Wanneer een bevriend gezin of de school niet dezelfde levenswaarden deelt, is het extra nodig contact te onderhouden, te weten wat er speelt en met het kind te praten over het zijn in die andere omgeving. Deze contacten kunnen ook verrijkend zijn (Driestar Educatief, 2010). Opvoedvragen en -problemen Hoe mooi en belangrijk opvoeden ook is, het gaat niet vanzelf. Allerlei zorgen, zonde en onmacht gaan ook aan het gezinsleven en de opvoeding niet voorbij. Er zijn veel voorbeelden van bijzondere gezinssituaties. In sommige gezinnen is maar één ouder aanwezig, door overlijden van een van de partners of door een verbroken huwelijk. Ziekte of handicap van een ouder of kind maakt het opvoeden zwaarder. De tijd waarin gezinnen opgroeien, levert moeilijke vraagstukken op. Er komt veel op hen af. Ook is er de eigen gebrekkigheid van ouders. Zij zijn niet altijd in staat de toegewijde ouders te zijn die kinderen nodig hebben. Gebed om Gods hulp, 19
uitwisseling met andere opvoeders en de steun van degenen die om het gezin heen staan zijn onmisbaar in de opvoeding. Soms is daarnaast professionele hulp nodig. Kinderopvang als nieuw opvoedmilieu De laatste decennia spelen opvangvoorzieningen voor 0 tot 4-jarigen steeds meer een rol in de opvoeding. Ze vormen een nieuw, relatief zelfstandig opvoedmilieu ‘tussen’ gezin en school. Wat daar gebeurt heeft een belangrijke invloed op de ontwikkeling van kinderen. Over het algemeen verwacht men dat spel en sociale contacten met kinderen van dezelfde leeftijd de ontwikkeling van peuters stimuleert. Daarom zijn vanaf 1975 de peuterspeelzalen ontstaan. Daarnaast kwam er aandacht voor educatieve programma’s in de voorschoolse periode. Hoewel de keus voor kinderopvang vaak een andere aanleiding heeft dan de keus voor de peuterspeelzaal, zijn de doelen van de voorzieningen dezelfde: verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen. In de kinderopvang kunnen kinderen echter veel jonger en veel meer uren per week terecht dan in de peuterspeelzaal. Naast de positieve verwachtingen zijn er daarom ook zorgen over nadelige effecten van kinderopvang. Als kinderen te jong of te veel naar de kinderopvang gaan, komt dan de hechting aan de ouders goed tot stand? Welke impact heeft kinderopvang op de sociaal-emotionele ontwikkeling en op het welbevinden van kinderen? Kinderopvang is in de afgelopen decennia dan ook regelmatig onderwerp geweest van wetenschappelijk onderzoek. De resultaten zijn niet altijd duidelijk of de geldigheid en validiteit wordt betwist. Een inventarisatie van dertig jaar kinderopvangonderzoek in Nederland leidde tot de conclusie dat het onderzoek versnipperd was, longitudinale studies ontbraken en de verwachte positieve noch de gevreesde nadelige effecten van kinderopvang konden worden bevestigd (IJzendoorn, 2004). In de volgende paragrafen wordt kort ingegaan op enkele resultaten van buitenlands onderzoek en van recenter longitudinaal onderzoek in Nederland. Effect van kinderopvang op hechting Redenerend vanuit de gehechtheidstheorie (Bolwby) vreesden sommige deskundigen dat kinderopvang vanaf het eerste levensjaar tot meer angstige gehechtheid kon leiden (Belsky, 1986). De discussies resulteerden in een grootschalige Amerikaanse studie (NICHD, 2005). Hierin werd vooral een relatie gevonden tussen veilige gehechtheid van kinderen en sensitiviteit van de moeder. Kinderen met een sensitieve moeder bleken zich goed te hechten aan hun moeder, ongeacht de duur en de kenmerken 20
van de opvang. Een weinig sensitieve moeder in combinatie met wekelijks meer dan tien uur opvang van lage kwaliteit, bleek wel een risico. Andersom kon opvang door sensitieve leidsters een buffer zijn voor lage sensitiviteit van de moeder. Kinderopvang droeg in die gevallen positief bij aan de hechting tussen moeder en kind. Uit verschillende studies bleek daarnaast dat kinderen niet vaker onveilig gehecht waren aan hun leidster dan aan hun ouders. Veilige gehechtheid kwam vaker voor in de gastouderopvang dan in kinderdagverblijven. Kinderen die de opvang langer bezochten, ontwikkelden vaker een gehechtheidsrelatie met de leidster (IJzendoorn, 2004). Effect van kinderopvang op gedrag Een ander resultaat van het eerdergenoemde NICHD-onderzoek leidde binnen en buiten Amerika tot veel media-aandacht: kinderopvang in de eerste levensjaren zou de kans vergroten op agressief gedrag in de kleuterperiode. Opvallend was dat er geen samenhang gevonden werd met de kwaliteit, maar wel met de kwantiteit van de opvang. Bij opvang van meer dan 30 uur per week steeg het aantal gedragsproblemen fors, tot eenzelfde niveau als in lagere sociaal-economische milieus. Dit waren door leerkrachten gesignaleerde problemen, de moeders zagen deze niet. Effect van kinderopvang op welbevinden Volgens het rapport van een longitudinale studie door het Nederlands Consortium Kinderopvang Onderzoek (2011) ontwikkelen kinderen tussen 1 en 2 jaar zich beter en is hun welbevinden groter naarmate de kinderopvang een hogere pedagogische kwaliteit heeft. Een moeilijk temperament van het kind en een jonge start met de opvang blijken in combinatie met minder goede kinderopvangkwaliteit risicofactoren voor de ontwikkeling van het kind. Effectiviteit van VVE-programma’s De effectiviteit van VVE-programma’s werd in Nederland nog niet aangetoond. Enkele onderzoeken laten wat positieve effecten zien op de cognitieve en de taalontwikkeling, maar langetermijneffecten zijn niet duidelijk. Effecten op het sociaal-emotionele domein zijn minder aangetoond. Dit hangt waarschijnlijk samen met het feit dat de uitvoeringscondities in Nederland nog niet voldoende zijn geïmplementeerd. Met name de pedagogische vaardigheden van leidsters, maar ook structurele voorwaarden moeten nog verbeteren. De meeste internationale studies laten wel zien dat goede voorschoolse educatie helpt (Rutten, 2009). 21
Tegenbeweging In Nederland is er ook een beweging ontstaan die lijnrecht ingaat tegen de trend om kinderen zo vroeg mogelijk schoolse vaardigheden aan te leren. Kinderen zouden in de eerste zes levensjaren eerst een leerbasis moeten ontwikkelen en grip moeten krijgen op de grotemensenwereld. Kinderspel en voorlezen zijn daarvoor de belangrijkste bronnen. Academische vaardigheden zoals lezen, rekenen en schrijven kunnen alleen vanuit die leerbasis groeien. Jonge kinderen hebben ruimte nodig om zich in eigen tempo te ontplooien. Het heeft geen zin dat kunstmatig te versnellen met voorschoolse programma’s (o.a. Goorhuis & Levering, 2006). Buitenschoolse opvang In Nederland is nog geen onderzoek gedaan naar het effect van buitenschoolse opvang op de kinderlijke ontwikkeling. Enkele buitenlandse studies wijzen op positieve effecten, op voorwaarde dat de kwaliteit van de opvang goed is. Vooral de interactievaardigheden van de pedagogisch medewerkers, de pedagogische rijkdom van het aanbod en het aantal kinderen per pedagogisch medewerker zijn van invloed (Pedagogisch Kader Kinderopvang). Critici wijzen erop dat kinderen na schooltijd weer moeten optrekken in een groep, terwijl ze dan vaak behoefte hebben om alleen te spelen of met vriendjes die ze zelf uitkiezen (o.a. Brons, 1997). Actuele kwaliteit van de kinderopvang De pedagogische kwaliteit van de kinderdagverblijven wordt vooral bepaald door de interactie tussen leidsters en kinderen. De interactievaardigheden van leidsters zijn inmiddels voor het eerst gedetailleerd in beeld gebracht. De meest basale vaardigheden – sensitief reageren op kinderen, hen respectvol behandelen en duidelijke regels en grenzen stellen – waren over het algemeen voldoende tot goed. Onvoldoende was het echter gesteld met de vaardigheden praten en uitleggen, ontwikkelingsstimulering en het bevorderen van positieve relaties tussen kinderen. In babygroepen was de kwaliteit van de interactie lager dan in de groepen met oudere kinderen (NCKO, 2009). Een recent promotieonderzoek onder 55 gastoudergezinnen toont aan dat het welbevinden van de kinderen daar gemiddeld hoger is dan in kinderdagverblijven (Groeneveld, 2010). Dat komt doordat de sensitiviteit naar de kinderen toe vaak hoger is. Het stressniveau van kinderen verschilt niet tussen kinderdagverblijven en gastouderopvang.
22
Er is nog geen landelijk onderzoek beschikbaar naar de kwaliteit van buitenschoolse opvang. Ook de kwaliteit van de peuterspeelzalen is de laatste jaren niet landelijk onderzocht. Samenvatting onderzoeksresultaten Samenvattend wijzen de onderzoeksresultaten erop dat kinderopvang vraagt om verstandig gebruik. Als er opvang nodig is, is dit idealiter niet in de babyfase en slechts een beperkt aantal dagen per week. Bij voorkeur gaat het kind maar naar één opvangadres. Gezien de duurzaamheid van de relatie is opvang van familie of vrienden voor het kind vaak een goede keuze, zeker wanneer deze de waarden en normen van de ouders delen. Wanneer een formele voorziening gekozen wordt, is het belangrijk goed te letten op de kwaliteit en identiteit. De kwaliteit van gastouderopvang lijkt op dit moment gemiddeld beter dan van de centrumgerichte voorzieningen. Uiteraard is wat het beste voor het kind is ook afhankelijk van zijn eigen, unieke persoonlijkheid. Een kind dat slecht tegen veel prikkels kan of moeilijk kan wennen, zal bijvoorbeeld niet gedijen in een omgeving die niet de zijne is.
23
24
6. Opvattingen in de achterban Resultaten RD-enquête In 2010 deed de VGS onderzoek naar de opvattingen over arbeid en zorg onder RD-lezers. Hieraan werkten mensen met (40%) en zonder (60%) jonge kinderen mee. Hieronder enkele resultaten.
In de jonge gezinnen werkte 50% van de moeders, gemiddeld 6 tot 8 uur er week. Hoewel 87% van de respondenten het (grotendeels) eens was met de stelling dat het kostwinnersmodel het Bijbelse model is voor een huishouding met jonge kinderen, vond ook 60% dat moeders naast de zorg voor het gezin moeten kunnen werken. In de toelichtingen werd onder meer gewezen op de eenoudergezinnen, arbeidsongeschikte of werkloze vaders, de noodzaak bij het sluiten van een hypotheek, en de herintredingsmogelijkheden van de moeder. Als het door overheidsbeleid nodig zou worden dat beide ouders werken, vond nog 17% dat ouders te allen tijde zelf voor hun kinderen moeten zorgen. Ongeveer de helft van de respondenten zou het het beste vinden als de moeder werkt als de vader thuis is. De andere helft gaf de voorkeur aan een vorm van opvang. Wat betreft de vormen van opvang bestond een grote voorkeur voor opvang bij ouders, vrienden of buren. Een kwart van de respondenten vond het wenselijk dat de christelijke/reformatorische basisschool in de toekomst opvang gaat bieden voor alle kinderen van 0 tot 12 jaar.
Opvattingen van betrokkenen bij het opstellen van de notitie Bij het opstellen van deze notitie hebben veel mensen meegedacht, in interviews, in de resonansgroep of als meelezer. Zij reageerden op persoonlijke titel, vanuit hun functies en vanuit hun privé-situatie en opvattingen. Hieronder worden uit hun input enkele lijnen getrokken, met de kanttekening dat deze niet representatief hoeven te zijn voor de grotere groep.
Collega’s binnen Driestar Educatief betrekken in hun denken over kinderopvang, naast Bijbelse noties, vooral inzichten uit de ontwikkelingspsychologie. Over het algemeen noemden zij het belang van een veilige hechting van kinderen als reden om voorzichtig te zijn met jonge en langdurige opvang. Als er toch opvang nodig is, vinden zij het belangrijk dat deze pedagogisch sterk en professioneel is. Een 25
aantal collega’s hecht veel waarde aan educatieve programma’s voor jonge kinderen. Externen noemden veel minder de pedagogische overwegingen. De houding tegenover werkende moeders varieert. Sommigen vinden dat moeders op grond van hun Bijbelse opdracht en ter wille van het welzijn van het gezin thuis zouden moeten blijven, tenzij er een duidelijke financiële noodzaak is dat ze werkt. Sommigen benadrukken de realiteit van deze financiële noodzaak, met name voor jonge gezinnen. Anderen relativeren de noodzaak en stellen dat het thuisblijven van moeders ook offers mag kosten, in materieel opzicht en/of in de mogelijkheden van de moeder om zich buitenshuis te ontplooien. Een meelezer stelt dat in de gereformeerde gezindte een principiële herwaardering van de thuisblijfmoeder net zo nodig is als beleidsvorming rond allerlei vormen van opvang. Enkele collega’s en externe geïnterviewden hebben er geen moeite mee dat moeders zonder dringende financiële noodzaak werken, omdat zij vinden dat moeders de hen gegeven talenten mogen ontplooien, zij vaak werk doen ten dienste van de naaste en/of het werk hen energie geeft. Zij menen dat de taak in het gezin een parttime baan niet hoeft uit te sluiten. De meedenkers die opa of oma zijn, hebben werkende (schoon)dochters en hebben begrip voor hun financiële situatie, de behoefte aan contacten buitenshuis of de wens om het vak bij te houden, ook al deden zij het zelf vroeger anders. Maar de oudere generatie heeft wel moeite met het gemak waarmee de jongere generatie gebruik maakt van opvang. Enkele betrokkenen zien het liefst dat moeders hun werk onder schooltijd plannen (als er geen niet-schoolgaande kinderen zijn) of als de vader thuis is, zonder dat het ertoe mag leiden dat vader en moeder langs elkaar heen leven of dat het gezin op zondag niet compleet is. Een aantal keren werd opgemerkt dat met het thuisblijven van de moeder niet automatisch voldaan is aan de behoeften van kinderen. In gezinnen kan er veel nood zijn. Er zijn zelfs situaties waarin het beter als het kind een (groot) deel van de week de kinderopvang bezoekt. Peuterspeelzalen zijn bij iedereen geaccepteerd, al vinden mensen uit de onderwijsorganisaties deze in doorsnee belangrijker dan de anderen. Over het scheppen van ‘eigen’ opvangvoorzieningen denkt men verschillend. Enkelen wijzen dit principieel af. De meesten geven er echter de voorkeur aan dat als kinderen uit de achterban worden opgevangen, dit kan in een christelijke/reformatorische omgeving, ook als ze bedenkingen hebben bij de keuze van werkende moeders. 26
Sommigen stellen dit aarzelend, vanwege mogelijke drempelverlagende werking. Anderen nemen de behoeften van ouders als uitgangspunt. Als deze er is, moeten er identiteitgebonden voorzieningen komen. Over het algemeen spreken informele opvang en gastouderopvang meer aan dan opvang in een kinderdagverblijf, omdat deze vorm het dichts bij de gewone gezinssituatie staat. Verschillende betrokkenen verwachten echter dat onder druk van de vergrijzing de arbeidsparticipatie nog sterk toeneemt, waardoor op den duur de behoefte aan centrumgerichte vormen van opvang groeit. Zij vinden het belangrijk daarover vroegtijdig de bezinning te starten. Sommigen verwachten echter een barrière bij de schoolbesturen en kerkenraden. Hoewel individuele meningen in de achterban over kinderopvang verschuiven, rust er bij formele instituties nog een taboe op het onderwerp. Driestar Educatief zou eraan moeten bijdragen het onderwerp uit deze taboesfeer te halen.
Aanbod van voorzieningen In de afgelopen tien jaar zijn in de gereformeerde gezindte circa tachtig peuterspeelzalen of voorscholen opgericht. Afhankelijk van gemeentelijk beleid hebben ze een juridische binding met de basisschool of vallen ze onder een (algemene) koepel van kinderopvangvoorzieningen. Daarnaast telt de achterban een flink aantal gastoudergezinnen, aangesloten bij christelijke en algemene gastouderbureaus. Scholen hebben vooral met gastouderbureaus afspraken gemaakt over de buitenschoolse opvang. Het aantal christelijke kindercentra groeit. Ook enkele vrouwen uit reformatorische kring zetten een kindercentrum op, meestal voor kinderen uit wat bredere groep. In 2011 startte op initiatief van een algemene kinderopvangstichting het eerste ‘echte’ reformatorische kinderdagverblijf. Enkele scholen in de achterban zijn bezig met de bredeschoolontwikkeling. Tot nu toe gaat het om naschoolse activiteiten, zoals workshops, muziek en sport, die los staan van opvang. Recent hebben kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en gastouderbureaus met een expliciete christelijke signatuur zich verenigd in de Vereniging Christelijke Kinderopvang Nederland (VCKN).
27
28
7. Visie Driestar Educatief Ouders Vanuit Bijbels en pedagogisch perspectief spelen ouders de belangrijkste rol in de opvoeding van hun kinderen. Ouders zijn ervoor verantwoordelijk hun kinderen te begeleiden op de weg naar de zelfstandigheid en de richting te wijzen naar een leven tot Gods eer en ten dienste van de naaste. De ouder-kind-relatie is voor een gezonde ontwikkeling van kinderen cruciaal en onvervangbaar. Kinderen hebben ouders nodig die hun behoeften en gevoelens herkennen en die rekening houden met de eigen aard van elk kind. Daarvoor moeten ouders weten waar het kind zich bevindt, wanneer het een steuntje in de rug nodig heeft en welke uitdagingen voor hem liggen. Dat betekent dat ze tijd met hun kinderen moeten doorbrengen, naar ze moeten kijken en luisteren en met ze moeten praten. Naast de kwaliteit van de relatie doet de kwantiteit er wel degelijk toe. Opvoeden is een taak van beide ouders, maar de moeder speelt in het bijzonder een rol. Een moeder die voor haar gezin zorgt doet prachtig werk. Daarmee is niet gezegd dat meisjes en vrouwen in de achterban andere talenten niet moeten gebruiken en ontwikkelen. Wanneer zij een gezin hebben, zullen ze hun keuzes echter zoveel mogelijk moeten afstemmen op het belang van het gezin. Dat mag ook ‘offers’ kosten, in materieel opzicht of in de mate waarin zij zich buiten het gezin kunnen ontplooien. We constateren ook in de opvoeding de gebrokenheid. Opvoeden kan een zware taak zijn, door de gezinssituatie, problemen bij het kind, onmacht bij de ouders, enzovoort. Het is belangrijk dat ouders blijven investeren in hun ouderrol. Hun omgeving heeft de taak hen daarbij te ondersteunen. Driestar Educatief vormde recent al het kenniscluster Burgerschap en Opvoeding om aan die ondersteuning bij te dragen. Brede achterban Als gevolg van emancipatie van vrouwen en gestimuleerd door overheidsmaatregelen heeft het kostwinnersmodel plaatsgemaakt voor het combinatiemodel. Vanwege de vergrijzing wil de overheid de arbeidsparticipatie nog verder verhogen. Ook economische omstandigheden en de situatie op de huizenmarkt stimuleren vrouwen hiertoe. In de reformatorische achterban werkt inmiddels eveneens de helft van de moeders met jonge kinderen. Zij vormen mede de pijlers onder de identiteitgebonden instellingen. Ouders maken hun eigen keuzes als het gaat om arbeidsparticipatie en kinderopvang, gebaseerd op persoonlijke, vaak praktische overwegingen. 29
Schoolbesturen en kerkenraden gaan de discussie over de mogelijkheid van opvang voor kinderen uit de achterban vaak nog uit de weg. Ouders verwachten ook nog niet veel van de school. De meeste moeders werken als de vader thuis is of hebben opvang bij grootouders, vrienden en buren. Nu het gemiddeld aantal uren dat vrouwen in de achterban werkt nog klein is, kan dat vaak nog. Het lijkt echter onontkoombaar dat in de toekomst meer vrouwen meer uren werken en ook de oudere generatie langer doorwerkt. De behoefte aan formele voorzieningen wordt dan groter. Nu al spelen particuliere initiatiefnemers en algemene en christelijke kinderopvangvoorzieningen in op die behoefte in de achterban. Driestar Educatief vindt het belangrijk dat gezin, school, kerk en andere betrokkenen zich gezamenlijk bezinnen op de christelijke opvoeding en de opvatting over kinderopvang. Zij ziet het als haar taak het gesprek te stimuleren en met haar kennis ondersteunen. Zij wil daarvoor richtingwijzers ontwikkelen, die zo goed mogelijk tegemoetkomen aan het belang van het kind. Individuele scholen/kinderopvangorganisaties Driestar Educatief laat de keuze om wel of niet kinderopvang aan te bieden geheel bij de scholen en andere initiatiefnemers. Ze neemt de behoefte van haar omgeving als uitgangspunt. Als deze er is, voelt Driestar Educatief zich verantwoordelijk om eraan bij te dragen dat kinderen verantwoord worden opgevangen. Ze wil scholen en kinderopvangorganisaties ondersteunen bij de doordenking van de keuzes en bij de eventuele implementatie van kinderopvang, al dan niet in de context van de brede school. Daarnaast wil ze meewerken aan de kwaliteit en identiteit van de kinderopvang, door aandacht voor de doelgroep van 0-4-jaringen toe te voegen in de eigen opleidingen en een goed nascholingsaanbod te ontwikkelen voor de kinderopvang. Dit aanbod is beschikbaar voor cliënten binnen en buiten de achterban.
30
8. Betrokken personen en geraadpleegde literatuur Geïnterviewde personen Intern Mw. C. Fransman-Bahlman, docent pedagogiek pabo Mw. M. Golombek-Jansen, docent pedagogiek pabo en hbo pedagogiek Mw. A.J. Koppenol, orthopedagoog Dhr. N.J. Teerds, managementadviseur Mw. L.N. Voorthuijzen-den Dekker, onderwijsadviseur Mw. L.J. Zwoferink-den Besten, onderwijsadviseur, coördinator VVE Extern Mw. J. Barth, parttime werkende moeder Mw. E. Brand, directeur-bestuurder Kinderopvang De Bevelanden Mw. R. Crum-Dooge, gastouder Dhr. C. van Koeveringe, directeur ds. Kerstenschool Borssele Dhr. P.W. Moens, beleidsmedewerker identiteit VGS Mw. H. Mourik, kindercentrum Kees Mw. I. Quaak-Both, thuisblijfmoeder Mw. J. Schot-Verschuure, gastouderbureau Korelon Meelezers Intern Mw. P.M. van der Gouwe-Dingemanse, docent hbo pedagogiek J.P. Proos, docent godsdienst pabo Extern Ds. A.C. Uitslag, predikant Christelijke Gereformeerde Kerk Twee echtparen waarvan de vrouw thuisblijfmoeder is. Resonansgroep Intern Mw. W. de Jong, docent pedagogiek pabo en studieleider hbo pedagogiek Dhr. J. Matze, manager onderwijsadvies Dhr. J. Melse, docent Nederlands pabo Mw. J. Spek, orthopedagoog-generalist Mw. I. Voorthuijzen, onderwijsadviseur Mw. L. Zwoferink, onderwijsadviseur, coördinator VVE 31
Extern Dhr. C. Duinkerken, directeur CKO (Chr. Kinderopvang) Mw. S.H. Brons-van der Wekken, psychologe en opvoeddeskundige Dhr. I.A. Kole, kerkenraadslid Gereformeerde Gemeente Dhr. Y. Paans, directeur Eben Haëzerschool Oud-Beijerland Dhr. M. Visser, adjunct-directeur Graaf Jan van Nassauschool Gouda Redactie Mw. M.J. Roest, organisatie- en communicatieadviseur
Geraadpleegde literatuur
Borgdorf, Martine (2011) “Peutertijd/kleutertijd. Interview met Sieneke Goorhuis-Brouwer”, Ouders online. URL bezocht op 19 september 2011. Van Bostelen, E. van, A.van Gerven e.a. (2007) Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang. Een vergelijking met veel variabelen. Eindrapportage. Capgemini. Brons-van der Wekke, S.H. e.a. (1997) Dagindeling door taakverdeling. ´s Gravenhage: Guido de Bresstichting. Studiecentrum SGP. Brons-van der Wekken, S.H. Waar laat moeder Marietje? In: Zicht, studieblad voor gereformeerd zicht op politiek, 32 ste jaargang, nr. 4, december 2006. Brouwer, Ina en Gijs van Rozendaal (Coörd.) (2010) Kinderopvang/Onderwijs Dutch Design. Taskforce Kinderopvang/Onderwijs. Merens, Ans, Marion van den Brakel & Marijke Hartgers (2011) Emancipatiemonitor 2010. Den Haag: SCP & CBS. Nederlands Consortium Kinderopvang Onderzoek (NCKO) (2011) Pedagogische kwaliteit van de kinderopvang en de ontwikkeling van jonge kinderen: een longitudinaal onderzoek. Peterink, Sabine (2009) Voorzieningen voor kinderen van 4-12 jaar: stand van zaken en actuele ontwikkelingen. Utrecht: Sardes. Rutten, Sjak (2009) Voor- en vroegschoolse educatie in een veranderende omgeving. Stand van zaken en een blik vooruit. Utrecht: Sardes.
32
Schalk, Peter (red.) (2008) Spanning tussen zorg en arbeid. Christen zijn op de werkvloer. Heerenveen: Jongbloed. Vegt, Anne Luc van der (2009) Voorzieningen voor kinderen van 0-4 jaar: stand van zaken en actuele ontwikkelingen. Utrecht: Sardes. VGS (2010) Onderzoeksrapport Onderwijs en Zorg. Ridderkerk. VGS (2006) Notitie kinderopvang. Ridderkerk. Vlastuin, Evert van (2011) “Zweeds gezinsbeleid is mislukt experiment”, Reformatorisch Dagblad. 21 mei p. 5. Wahlgren, Anna (2010) “Kinderopvang in Zweden”, Bijbel en onderwijs. URL bezocht op 19 september 2011. IJzendoorn, Rien van, Louis Tavecchio & Marianne Riksen-Walraven (2004) De kwaliteit van de Nederlandse kinderopvang. Amsterdam, Boom.
33
Pagina met ruimte voor notities
34