lruneerusE BoMEN EN sTRUIKEN oP DE Veluwe AurocnroNE
GENENBRoNNEN EN ouDE BoSPLAATSEN
C.J.A. Rövekamp N.C.M. Maes
juli 2002
INHEEMSE BOMEN EN STRUIKEN OP DE VELUWE AUTOCHTONE GENENBRONNEN EN OUDE BOSPLAATSEN
WCL Veluwe
C.J.A. Rövekamp (redactie) BRONNEN, Onderzoek & Advies, Millingen a/d Rijn en
N.C.M. Maes Ecologisch Adviesburo Maes, Utrecht
Rapport in opdracht van de provincie Gelderland
juli 2002
AUTOCHTONE CENENBRONNEN EN OUDE BOSPLAATSEN
COLOFON
_Frovtncre GELDERLAND Tekst:
C.J.A. Rövekamp, BRONNEN, Onderzoek & Advies, Millingen a/d Rijn N.C.M. Maes, Ecologisch Adviesbureau Maes, Utrecht Redactie:
C.J.A. Rövekamp Foto's:
C.J.A. Rövekamp, N.C.M. Maes en Dick Brouwers Omslag:
Rob Kleering van Beerenbergh Lay-out:
C.J.A. Rövekamp Drukwerk provincie Gelderland Een exemplaar van dit rapport is tegen betaling van €10,- te bestellen bii: mevrouw A. Radder Provincie Gelderland, dienst REW, Afdeling Landeliik Gebied Postbus 9090, 6800 GX Arnhem e- m ai I : a.
radde r@ prv. ge ld e rl and. n I
AUTOCHTONE GENENBRONNEN EN OUDE BOSPLAATSEN
lnhoudsopgave:
1
2
3 3.1
3.2 3.3 4 5 5.1
5.2 6 6.1
6.2
Samenvatting lnleiding Methode/werkwiize
1
6
7 7
Autochtoon en oorspronkelijk inheems Wanneer is een boom of struik autochtoon Registratie van gegevens
7 13
Het belang van autochtone bomen en struiken Cultuurhistorie en autochtone genenbronnen Boshistorie van de Veluwe
16
Gebruik en toepassing Resultaten van het onderzoek in 2000 en 2001
19
17 17
22 24
Sterlocatiebesch rijvi ngen Locaties met hakhout/spaartelgen uit de late Middeleeuwen tot de 18e eeuw
70
6.3 Spaartelgen/hakhout ten minste daterend uit t 1800 en ouder 6.4 Houtwalcomplexen (ouder dan 1800) rond oude nederzettingen 6.5 Houtwalrelicten 6.6 Bijzondere soorten 6.7 Beekbegeleidende(bron)bossen
7
m
Y
; N
o N o
o o
!=o o
o o !
.Ë o N
o o N I o !
o
De Veluwe als bron voor autochtone bomen en
7.1 Onderzochtegebieden 7.2 Oude bossen en houtwallen anno 2002 7.3 Houtwalcomplexen 7.4 Heide en voormalige heide
I
8.1
struiken
74 74 79 79 82
84 84 85
87 88
90 Conclusies, knelpunten en aanbevelingen Het belang van de inventarisatie van de oude bossen en autochtone bomen en struiken voor het beheer van de Veluwe 90
8.2 De boom- en struiksoorten 8.3 Oudbosplanten. 8.4 Bedreigingen en mogelijke oplossingen 8.5 Beheersvoorstellen g Literatuur
90 92 92 95 100
AL]TOCHTONE GENENBRONNÉN EN OUDE BOSPLAATSEN
1 Samenvatting ln 2000 en 2001 is in opdracht van de provincie Gelderland een onderzoek verricht
naar het voorkomen van autochtone bomen en struiken en oude bossen op de Veluwe. De Veluwe herbergt een voor Nederland ongekend bezit aan historische oude bos-
plaatsen of 'ornamental ancient woodlands'. Vrijwel al deze oude bosplaatsen zijn terug te vinden op de kaarten van De Man uit 1806 en op de topografische kaart van 1
850.
Bij de inventarisatie is de methode gebruikt die door B. Maes is ontwikkeld en in
samenwerking met C. Rövekamp is uitgewerkt (Maes,'1993, 2002). Uit het onderzoek blijkt dat in samenhang met de middeleeuwse dorpen, een onverwacht grote oppervlakte aan bos bewaard is gebleven. Deze oude bosplaatsen komen met name op de stuwwal en de flanken voor en bestaan vooral uit Zomereik, Wintereik en Beuk. Ze. De middeleeuwse buurtschappen (maalschappen) kenden een tamelijk conservatieve bestuursvorm met op het voortbestaan van het bos gerichte beheersvormen die ook na het verdwijnen van de maalschappen nog tot zeer recent zijn aangehouden, zoals plenterkap (van het opgaand Beukenbos), het hakhoutbeheer (bij eik en Beuk) en het daarvan aÍgeleide spaartelgensysteem. Door deze traditionele bosbeheersvormen is tevens het eeuwenoude genenmateriaalvan deze bomen bewaard gebleven, zoals inmiddels door DNA-onderzoek is bevestigd. Verrassend is de "ontdekking" van Beukenhakhout op diverse plaatsen. Dit heeft geleid tot de veronderstelling dat de huidige Beukenmalenbossen gezien moeten worden als spaartelgenbos van ouder Beukenhakhout. Behalve de bossen blijken de oude houtwallen en houtwalcomplexen belangrijke genenbronnen te zijn. Ook hier betreÍt het voormalig hakhout en spaartelgen.
Grote complexen oud bos komen voor bij Elspeet, Vierhouten, Gortel, Uddel, Speuld, Putten, Hoog Soeren, Otterlo, Garderen, Loenen, Hoenderloo en op de zuidflank van de Veluwe-stuwwal (o.a. tussen Dooruverth en Oosterbeek en bij Velp). Plaatselijk zien we aan de stuwwalvoeten (vooral in het noorden en bij Loenen) veel houtwallen met autochtone bomen. Grenzend aan akkers komen vaak Íraaie complexen van houtwallen voor. ln totaal is bijna 10.000 ha aan oud bos en houtwallen in kaart gebracht. Ongeveer 5500 ha kan aangemerkt worden als 'sterlocatie' (bijzonder waardevolle locaties) vanwege het aandeel grote hakhoutstoven, opgaand Beukenbos oÍ bijzondere soorten. Op 5 plaatsen trofÍen we individuele hakstoven aan van meer dan 25 meter
omvang: bij Maanschoten ten noorden en ten zuiden van de A1, bij Jool Hul in het Kootwijksche Veld, op de Wilde Kamp bij Garderen en op twee plaatsen op het Harskampsche Zand. Aangenomen mag worden dat het daarbij om buitengewoon oude bomen gaat, daterend uit de Vroege Middeleeuwen en mogelijk uit de Romeinse tijd en lJzertijd (voor 500 na Chr.).
'uop oAoJe ua SloI1060^ asuEp)tJor.uv
'lno8 uE^ orluo.l]ncuoc 'Ourze:0aq uo rnJpplrAA 'ue#olslsotu uen erlrsodep ue 0urrelervguo :u[rz ue>1rnr1s ua uou]oq ouo]qco]np uen pnoLloq ]aq [lq uelundleu>1 oropuv 'uoltnlls ua uouoq auolr.lcolnP laul soq.lEPu ualocrodluelduee ua6eJe6uessnl ap up^ uotulonruo ]aq st uolonoq ol UEV'uaJotp uo uaptnl) asuooqur uen 6urprardslon ap uo uoltn;ls uo uauloq ou -olr.lcolne uBn 6ur6uofuen ue;ecradtuelduee op uolotrt!oloq loo .uojoJ.JaA xe;durocsoq -pno tor.l uen ouequeues olonst^ ep lee6 6uueddtuste A azop Jooc 'ïnag ouolqcolne -lotu uo se|0no6 'xtjEl lsEpu 'uop o^olc sloapuolau 'soqlue;duee up^ uoppil.u el uao -0r1 ualcr;ersoq opno ap :do 6uueddrus:e^ ap lle^ 1Ír1a0e1 'uoJoos 6oog ua ualnorlJar^ 'uound root.lotJp op uouutq on nlo^ e1[r;eploou ep do eueu ]au 'do soq pno ]ou] sot] -Ejluocuoc e1o:6 ep uolle^ ueperqeo opJoost.lEluanuta6 ep loru uEer ep do 1r1q uea [rg
Uf:IH38
N=I
NfINNdlSN)
'prnr1;e0eu puo)Dltuy ua uoUooslto^pnoC .E.o lotrJ uolr.lcepptl/t1 uo uossEe^ 'uoplo^Els 'eftloot^sog
Írq sJeoz saÍsoquorq uo
slo^oo)aoq lplupp uae u[rz
le>1[tg ue ;e6ezsuoLuolps ouomoC '0uunzleael>1sog 'uoou]aueso8 'roor.l -suoLl tEelJ 'sotqplo^ o6rng 'plnrl;e6 'uerensoutuo) 'loollaqqno 'uolE^ïto ouo^ ac
sleoz uauoos uÍrz pueeounlall{ce ue ueeueoJp .loputl/\1 'uallpl }noL.l uo uapue.lsoq urJooA ueeureole >1[rlas1ee;d uau]o) arlps oslp^ ue ;a6ueg 'soqsoq aMnElE ua apou op uo uoJp^stpplapv ufrz reololepuo op ut ueeuao;y'1qcelqeo upel ut oeelprnr1 ap ut uollpMlnoLl ua soq pno ue^ uol.loos ep u[rz uortnJ]s ua uoutoq ouo]qco]nE op ]sEeN
'reed ap;rry1 ua ledde ep;r11 'darreppegg 'lerlndod epeanT 'apuruolurM 'snxe1 'uop o^olc ap sleoz ueplomao ulz weezplez lsjolrn ;o uanrolsao -]rn u[rz uesser'rra61nol,l lp]upe uaa
al nla^ ep do 1ep uapro^ ]ootu
reOreqleeg uouompro^ oLg L ul lor..l up^ uozla ap upe
pla]so01se71 'pnop1
sr luEMJen qcsrleueO p|e]Íran1aOuo
arp'roo^ lnoQlelluozlo pno )eozue^ arle;ndod uoo lLuor ueoreq>1aeg [rqey 'uene1qeo p.leel oq uolctlollnollrEq sle suaouo^o u[rz s;e euewz uo so auoMaS 'tel1ue1a03 uo Ellaluourol ESou 'ujoopeoep1 'edtecolcpru x snoee1er3 'deueppelS ouezploz )aoz
ap uo soolspuoH 'ptpoul x snoeelel3 'uJooptotu e6r;[l1seem1 'sool osloplac 'saqjnnz 'soq oUeA Z 'utoopeOe11 'slnulsleeutptp)l oplt6 ,so euomag ,sla oupl Z ,sla11e6o71 'sJar alooz roo oM uatz snotlil.!uojq uo uolEplooq op 'uoïuplIpM/.i\nls ep do suepoq oloileu ue eral[u dg 'leep a>1[t;eprnz ojotujel slot ]aq ue (le1>1ete1 olEoloq lootll
1eu) e>ltrpeproou laq uossnl a^ nlo^ ep do uerz ourpreqcsleeuJrlr olerol ap roor.u lepl uloopledseg uo tor.ltpEl) uen 0urpratdsloA oc 'puel suo uen erle;ndodseqtaneuel els
.soqla^aual
-1oor0 op epreH l, [lq L.lclz ]put^oq a^ nlo1 op dO uo soqsoq apou ,soqsoq nelE 'uloopledsec 'urarqlo)io1s 'uetqdrnry 'toqtpply 'reqdoc '(suecseqnd 'rEA Jap
ol
-uo;eem) toq)tnlls
o^
uotz serlelaoeneptoll ut ua uopueJsoq ep u; 'reed ep;r61Ír;e6oru
ue ledde oplrM loruezploz uo rer;ndod;a1eu 'tnoqolilodg ,seqtals[ll opllM ,er;eopedLue>1 aplrM 'lslnH :loo^ uoolr..lcolnE slp eurpu lor.u uor.uo)l 6ee;1rnr1s ua -uJooq ereoe; ep u|
lMnlf^
lC dO NlylnEtS Nl Nll lO€ fSl/,'llfHNt
AUTOCHTONE GENENBRONNEN EN OUDE BOSPLAATSEN
.
ARNeevELtNGEN het beter zichtbaar maken van de historische hakhoutpercelen door het vrijstellen, het vrijmaken van doorzichten en het aanpassen van wandelroutes;
. .
aanwijzen van een aantal gene-flow vrije gebieden; kappen van opstanden van exoten en niet-autochtone Beuk en Zomereik binnen de sterlocaties en het bevorderen van spontane verjonging vanuit de oud-bospercelen (bijv. bij het Speulder- en Sprielder Bosch, Elspeeter Bosch);
.
omvorming door aanplant van autochtoon plantmateriaal, met name Wintereik (zie
Van Hees e.a., 1999);
. .
een soortbeschermingsplan voor Jeneverbes, de enig bij wet beschermde boomsoort; een soortsgericht beheer voor zeldzame en bedreigde soorten als Wilde appel,
Tweestijlige meidoorn, Fladderiep, Rozensoorten, Wilde kardinaalsmuts en Wegedoorn;
. .
herintroductie van zeldzame en uitgestorven boom- en struiksoorten; dunnen van bestaand Grove dennenbos zodat verjonging van eiken optreedt. Deze maatregel is vooral succesvol als de wildstand ter plaatse kan worden verminderd;
.
aanplant van licht Grove dennenbos, buiten oud bos, zodat verjonging van eiken kan optreden. Deze maatregel valt alleen daar te overwegen waar natuurlijke ver-
jonging niet leidt tot een Spontane menging van Grove den en loofhout. Dat zal vooral in de buurt van uitzaaiende exotenpercelen het geval zijn;
.
op plaatsen waar het oud hakhout door Grove den wordt verdrongen, verwijderen van opslag van Grove den, waardoor het historische bosbeeld bewaard blijft (bijv. bij Maanschoten);
. .
gedeeltelijke voortzetting van bosbouw waarbij een combinatie van geïntegreerd bosbeheer en genenbehoud wordt nagestreefd; evalueren van niets-doen-beheer en begrazingsbeheer op de gevolgen voor autochtone genenbronnen
.
;
nastreven van beheersvormen waarbij de historische bosbouwmethoden herkenbaar blijven. Dat kan door hakhoutbeheer, maar ook door stopzetten van hakhoutbeheer in combinatie met dunning, verwijdering van exoten, natuurtechnisch en/of
geïntegreerd bosbeheer.
Programma Beheer biedt voor'natuurbos'goede mogelijkheden als het behoud van autochtone genenbronnen uitgangspunt is en gebruik wordt gemaakt van autochtoon plantmateriaal bij nieuwe aanplant. Daarvoor dient de term inheems in het Programma Beheer wel juist gedeÍinieerd te worden. Sommige soorten zijn zo zeldzaam dal ze in hun voorbestaan bedreigd zijn. Het gaat daarbijom Wilde appel, Wilde peer, Zoete kers, Haagbeuk, Fladderiep, Zuurbes, Rosa tomentella, Wegedoorn, Crataegus laevigata en Crataegus x macrocarpa. Voor
deze
3
'uopro^ uolaou noz ua^oooo upp
ptor.{
-puoloq opaJq uoo rPEl 'uoïtnJls uo uauoq ouotllcolnE apuouloï,loo^ uuEpp op totu puepooAt Juepue leluoweurc asmnlo1 taLl uen 6uuepreeanroq op st Oueleq upn leloo1 (0urlle1sueues ue OuequeLues e>1[r;:nn]pu roau lepu uo^o.l]s) er6oloce (nnnoqsoq oLlostJolstLl aupu laul uen) euolsrqlnnllnc
(lqcrre6arlelndod ua -sUoos) uouuorquaue0 euolqcolnp uEA pnor.loq :6uepeq uen ue6ur;
-lotsloop eup u[rz Írqteeq 'uassoq azap upn sarluelod uo uopleen e6rplnq ep uen uÍrz 1[rle1ueqle uÍrz ueznel 0206 'uopeLl>1Ír;e0ou opuolltqcsro^ uee]soq uaïto uo uo)nog auolr..lcolnp tortl soq uep olïElnloddo erelol6 ap upn loorloq loLl JooA ueznel ep frg
'uelor6ren e11[r;uerzuee ]noq poop upe loapuep ]otl rlo uolonoq o] uee st loH 'uolo^oq ol
UEE
sr peoOrnnl;nc lrp uen lsluoïool ep do ersrn ue3 'uedrop ue ueddeqcsunnq op uopuol s;e uexa;duocsoqpno op uuoon prerdsten lomoz uoulol uollemlnoH 'uessemaO e0 -rlnoL.l ouolr.lcolne uE^ uorqueue0
sle 'ptot.Upequolrot.l e>1[rgeddeqcspuel 'auo]stqJnn]lnc
uen lundboo lrn lo^ oz 'omnla1 ep do lol a1or6 uee ue;eds uollp/\Alnoq uo ualueï]noH
'(sarlrpuoc -lqcon ue
-1qcr1)
uololcplslee;dpuels uen 6urraleq.la^ uoo uee )oo teeu 'ueleOarleeul
-s6uueddtusluo uo rooLlaquoppdsoq peoO uao .roop 'n[rq 6urpreldsraA roo^ uapeql[r1 -e6oLu oioloq uee ]le^ ualuap 01 'uopjo/v\ ol proloqlo^ uepeqolpuelsuonatl[.u op uou -arp uoropro^oq ot o^ nla1 ep do (ualueldsoqpno) E.lolluoptnlï
olatlsuallpre) op ulo
'>1[r;e>lezpoou oA
nlo1 op Joo^
ue;ds6urureqcsoquoos uoo st 'st p6relpeq Uoos ozap ue (lenns0urr-u.laqcsoq.lnnleN 7gg7 pde ; roon) pulloLlcsoq st lameunel ua -ploll ep
[rq
seqtanouof leptuo
'uÍrz Orlepeu Ourzer0eq ue1;eneO lpluep uoo ut ue) uel -e6elleeu elqcue6syoos Írg 'ueulon ol tuo 'upels uesleeldsoq opno ap uen preqÍrqeu
op ur orp 'uolstuollor.1 ouolL.lcolnp-latu up^ uaOurlue;duee oluocol ruo st uolanoq al upv 'uop iazaqlloM opno op UEA ue0ur;eLuoleu uen 1ue;dupe uep Ioo llpn uoïuop 01 'ualonoq ol uee suoouo^o st snxef uo opull.lolulM sle uouoos uenlolse6lrn uen orlcnporluuoH 'srspq aqcstleue6 e;;eus ep uerze0 'uoOoauono oI st uouoos ozap uen orlcnpoJlurJaH 'lezeOdo uoploA el ueuue;dsOurutaqcsaqsuoos uauotp uoUoos
3Mnrr^ lc do
NryrnE_Ls Nr Nrr oE rsy\3tHNt
AUTOCHïONE GENENBRONNEN EN OUDE BOSPLAATSEN
Figuur 1 :Zomereikenhakhout op het Caitwickerzand
'raoqog eujurer60rd
lor.,l
roo^ .ropE)sou rslaol slE uouorp uau un)l
uo o^ nlo^ uPldsporqoornnleN lorl [lq ]ïrnrqoo u[tz Ioozlopuo loL.l uE^ uolP]lnsor ao
'uo0urlonoquep uo sorsnlcuoc loru o^ nlo1 deqcspuelrnnllnC lo^apreeM laq ur uolrnrls uo uotuoq ouolqcolnp rpeu loozropuo lor.l uen uole]lnser ep yea6 e6epodder eze6 'orlEtr]Jolur uE^ uollols rEEq
-Irqcsaq laq Joo^ uoluotttnuournnlEN 0urOruerel ap ue^ tpooH ual grpuv uaïuep oM ueuuole6 ufrz puels lol lroou ]ce[ord ]rp noz
1t4g
4eotqleg'H
UEA
'deor6proqluey ap
ailag ue^
!
Jollrzroon ap 'suossoelC eo€
lLlo
UEA
unols ap ua lezur op Jopuoz
ueJuewnuowlnnleN ue^ pnoLlag p1 6ut6ruetan
pue4appe o6at rcetleqsoqspels
1L|o
deqcspuel L1csteppg pt-t 6ullttc4S
\utuawuel'/1A lLlO
e4snoro
slnF)eA'r lqo seew 'o )qo
totllto'a lqa
pelqa7
4[11apue1
6u11epy'pue7oppe elcu!^ud
)nnleN §oo oncdro 'ANl ouelslulw uuoos Aoog fiteltlceusog ooj pH [ua]se^lnoH e4[114u1uoy
6utltlc4suewog
puelsE ue^'w l^ew
'e'n pue7oplog deofisog 6uriluarc1 'doo3
Z'e UO
ANl uruluecesuadxl
Ateqwltg'e ryO
eweauae
rcfieweuey 'W 'Jt4O suewdooy
suassaelc'w'r'g uew
pedsun111
palqog
y{11apue1
Aullepy 'pue1eppe a!cu!^ud
:lrn puolsaq deor6ptoqluEl)
'f
uof
'(VAO Nl NNOUg) 1[uleuaque71 ua uool up^'U 'duuelenog 'g ue (seey1 neaJnqsot^py qcsr6o;oca) tedtny 'g ue Ap'O 'soert1 'B roop }qClro^ pra^ IJoA pla^ taH 'pueuaploe etcutnold
IOAArC
'17\
'rOO8
op uE^ polqaC 1[1;epue1 6urlep1e ap up^ lqcerpdo ur praoneOlrn pra^ Iaozrapuo loH 'amnlo1 e>1Ír;eprnz op lor.u puoreO;e orlpsrJpluo^ur ap st f OOZ ul 'on nlo1 00OZ ul 'rooqoq uo ptoloq a]suame6lsootu loq e>1fr;eproou ap
]au Ue]se0 pra^
do arsrn uaa lot uotuo) el uo uexelduocsoq opno uo uo)rnrls ua uouroq ouolqcolne lEeu uolr.lcuro^ uolEl ol )oozropuo pual)ap o/v\nlaA ep 0rpallon uoo oMnla^ lcM uel Jope) ur Luo 0urpreluep puelraplog orcurnold ep roon sel lt6 torl 'llorlslrn orlecol-v op uolrnq sral
euurer6ord lor.l
-aurolrï oluel.rar^ aloA upn ellelnreddo a1[r;uerzuee rono
L1crz
uouuorquoue0 esueequr
1[rleluordsroo ]aur soq os^ noolapprtu 6e;uee u! ]lp ]ep Illloplnp prom suo^al '(OOOZ 'p'o sooH uen)1neg ua Irororuoz 'ualroralurM ouolqcolnp serlelndod e1[t;uetzuee uB^ uotuolroo^ lorl )aolq 866
!
ur r.lcsog re1eedsl3 artpcol-V ap reeu
laozropuo ltn
6utptalul z lMntfA
l0 do N3)tnu-Ls Nf NflloE lsti\ff
HNI
AUTOCHTONE GENENBRONNEN EN OUDÉ BOSPLAATSEN
3 Methode/werkwiize 3.1 AurocnrooN
EN ooRSPRoNKELIJK INHEEMS
Autochtoon (synoniem met oorspronkelijk inheems) zijn de bomen en struiken die zich sinds de spontane vestiging na de laatste lJstijd (vanaÍ ca. 12.000 jaar geleden) ter plekke altijd natuurlijk hebben verjongd. Ze kunnen ook kunstmatig verjongd ziin, maar
dan moet het plantmateriaal afkomstig zijn van strikt lokaal oorspronkelijke bomen oÍ struiken (Heybroek 1992). Dit betekent dat bomen en struiken die als soort inheems zi1n, maar ingevoerd uit een andere klimaatszone oÍ geologische regio niet autochtoon
zijn. Plantmateriaal uit de direct aangrenzende gebieden kan daarentegen wel als oorspronkelijk inheems worden gedefinieerd, als ze verder voldoen aan de deÍinitie.
3.2
WaNmeER
ls
EEN BooM oF srRUtK AUTocHTooN
Aangeplante bomen en struiken zijn niet zonder meer te onderscheiden van hun autochtone verwanten. Ervaren veldwerkers kunnen wel heel wat verschillen vaststellen, maar in de praktijk worden autochtone bomen en struiken onderscheiden op basis van een aantal criteria. De werkwijze hiervoor is ontwikkeld door Maes en in samen-
werking met Rövekamp verbeterd (Maes 1993, 2001). De criteria hebben betrekking zowel op de boom zelÍ als op de groeiplaats. Soms bie-
den archieven oÍ herinneringen van omwonenden hulp. Een nieuwe hulpbron is kennis van het DNA waarmee de Holocene migratieroutes vanaÍ ca. 13.000 jaar geleden kunnen worden getraceerd en met behulp waarvan autochtone genenbronnen kunnen
worden gekarakteriseerd. De belangrijkste criteria die de groeiplaats betreffen:
. . .
het landschapselement komt voor op de historische topografische kaart; het landschapselement maakt in het veld een oude en ongestoorde indruk; het bodemtype en de groeiplaatsomstandigheden komen min oÍ meer overeen met
de natuurlijke standplaats van de soort;
. .
de bodem maakt een ongestoorde indruk;
er zijn plantensoorten aanwezig in de boom-, struik- oÍ kruidlaag die indicatieÍ zijn voor oude bosplaatsen of houtwallen. Hierbijwordt een lijst gehanteerd zoals die voor de bossen van Vlaanderen is opgesteld door M. Hermy (Tack et al., 1993), aangevuld met soorten die representatief zijn voor Nederland, (Al, 1995);
.
de groeiplaats ligt binnen het verspreidingsgebied van de betreÍfende soort.
De belangrijkste criteria die de boom oÍ struik zelf betreffen: de boom oÍ struik is een wilde inheemse variëteit, geen cultuurvorm;
. .
het betreft een zichtbaar oude boom of struik, een oude stooÍ van voormalig hakhout oÍ spaartelg (op enen gezet). Met behulp van genetische technieken kan de genetische identieke identiciteit van de hakhoutstammen bevestigd worden;
.
DNA-ond erzoek geeft indicaties over de autochtoniteit.
AUTOCHTONE GENENBRONNEN EN OUDE BOSPLAATSEN
Een groter probleem bij de leeftijdsbepaling levert het voorkomen van spaartelgen op.
Spaartelgen zijn ontstaan uit hakhout dat "op enen" is gezet. Hierbij is één stam van de oorspronkelijke stooÍ als overstaander overgebleven, terwijlde overige stammen op een tijdstip (in de zomer) zijn gekapt dat ze niet meer uitlopen. Zeker van oudere spaartelgen zijn de restanten van de oorspronkelijke stooÍ niet meer boven de grond zichtbaar. Als in een situatie met spaartelgen geen aanwijzingen voorhanden zijn dat we te maken hebben met individuen ouder dan 200 jaar, moet de betreffende locatie in ieder geval op de historische topograÍische kaart voorkomen om als autochtone genenbron te worden aangemerkt. Het voorkomen van oud-bosindicatoren, met name in de kruidlaag, geeft ook een ster-
ke aanwijzing voor de ouderdom en het autochtone karakter van de betreffende bosplaats. Door de vaak aanzienlijke graasdruk van het alom aanwezige wild oÍ de inzet van grote grazers is de aanwezigheid van dergelijke planten in de kruidlaag vaak beperkt. Een uitzondering vormt Hengel dat veel minder graag wordt gegeten. Aan het
ontbieken van oud-bosindicatoren moet dus, in geval van begrazing, bij de vaststelling van ouderdom en autochtoniteit minder betekenis worden toegekend. Anderzijds betekent het (in geringe mate)voorkomen een extra sterke indicatie voor het autochtone karakter van de plek. Ook onder de boom- en struiksoorten komen indicatoren voor oud bos voor.Zo is Wintereik voor de Veluwe een waardevolle gidsboom.
Lrusr vnu
TNDTcAToREN
vooR ouD Bos
EN ouDE HouTwALLEN oP DE VELUwE
Anemone nemorosa
Bosanemoon
Oxalis acetosella
Witte klaverzuring
Blechnum spicant
Dubbelloof
Polygonatum multiflorum
Gewone salomonszegel
Convallaria majalis
Lelietje-van-dalen
Polypodium vulgare
Gewone eikvaren
Crataegus laevigata
Tweestijlige meidoorn
Pteridium aquilinum
Adelaarsvaren
Euonymus europaeus
Wilde kardinaalsmuts
Rhamnus cathartica
Wegedoorn
Hypericum pulchrum
Fraai hertshooi
Quercus petraea
Wintereik
Lamiastrum galeobdolon
Kleine gele dovenetel
Solidago virgaurea
Echte guldenroede
Luzula pilosa
Ruige veldbies
Stellaria holostea
Grote muur
Maianthemum bifolium
Dalkruid
Trientalis europaea
Zevenster
Malus sylvestris
(wilde)Appel
Vinca minor
Kleine maagdenpalm
Melampyrum pratense
Hengel
Viola reichenbachiana
D o n ke rs po r i g bo
Osmunda regalis
Koningsvaren
Viola riviniana
Bl eekspori g
sv i o o lti e
bosviooltie
Vanaf juni 2000 tot en met oktober 2001 zijn er in het veldseizoen 670 opnamen gemaakt. De bossen van de Veluwe zijn, binnen de begrenzing van het Waardevol Cultuurlandschap Veluwe, min oÍ meer vlakdekkend onderzocht. De begrenzing van een veldopname wordt weergegeven op topograÍische kaarten
schaal
'1
:10.000. Ook de aanwezigheid van autochtone Beuk, Wintereik, Zomereik,
vindplaatsen van oud-bosindicatoren en van bijzondere soorten worden aangegeven op een topografische kaart 1 :10.000. Bij soorten die verspreid binnen de opname voor-
OL
ueïells ozuo ut lez uo puoolobuee eporred orp lrn rnnllnclnoqleq
'lsaa^ o0 ulrz lrn.rqe6 ur loo uoo] lln 'puoleq Ja)oz
sr pue;e0u3 uo pueposltmz
Jotq soqlnoqïEll ue^ ueeuouol tor1 sr uepeloO reeÍ 6999 'ec 'plrlueets oi\^narN ep ]EUeA 'uep6rlsea annatudo els]eel op pu lotq qcrz uassoquolre op ueol uepe;eO reet 9996 uep reout 'p[t1 eqcstlue;1v op 1n uoul p[risÍ.1
-uels
uo pnorao ;eneO reper ur ulrz 1;ez uossoq
'uene§
et
oC uo6er^ omnoru roem ïoozJopuo >1tl;eOtep yenel p1a1[tm1e0ug uo ualoozrapuo e1 qcsr0o;oeq3re uo^o]s elo]uo ulo uau
ue6ul;edeqsplrgee; uee eOetptrq uoo
-ueld sleppruut puelioplo3 elculnord ep [rq ulrz 13 uena0e0 ueprom ]elu Oou seeloq uouun) uoOuuo]ep olcexf '(y961 '1eolqíep1) ueelsluo ulrz stedol]tnleuom roop 1e;u atp ued -eot6 e;euo;1 a0;1eu1sun>1 luo Jolr1co ]eq ]ee6 uelra lrg 'reet 669 L uep root! uea uep[1gee; leu] uayoostuntutoce1 uen uedeorO oleuop ulrz reeql[r1a6te1 '1eqcseO reeÍ 6999 do ;errr lproar deotO eleuolï u,oz uen uoplopno oC ieLl OB
ue^ plalse0lsen deorO e;euo;1 uee (rarlndodleleg ozuo uee iuearuen) soptolnuoll sn;ndo6 osuPPIllauv
yÍrle11eLue6 qorz orp uepoosr.uooq lrq uee]sluo up) ulopJapno e0oq teez ue3 ep ue^ st oZ 'uoloploorulo^ lpeuol) 'uaunls o] ltn letu suaouono uool UEA 0utuulmlezlt op ]eul inoLlïeL]
pno Jooz uen otleloJ uoo st 'sr lerlelnceds roalu Jerq loq uooqcslo 6ur;;epee[ op ue^ u16eq 1eq uee ;e ue1;ouseO prem rezll loa^ omnlo1 ep do 1ep sr puo)ag uorl-tes ue0urpezrepeu e1t;;e0rep ]ouJ ue^o]s ep ue6ueq 1trle6oyr; 'p[r1 asureuuog ep 1rn
uelueprooq ue^ uepuorOelle;d uo Mnaa eqcsrOur;orey ap trn ]qcelqoO tqctl ]eq uee l[tirn]ooy
lrqeu 0urpezrepou uoe st omnlo1 ap do uoOul^er0do lrg 'trn ]aru Jopno loa^ ]Llcrllom ua o]olg op leley ue^ pllt ep uopJopno uoo uo]rnls ouenuo Jo]our ge ]ot gZ uE^ e/v\nlo^ op uE^ uo^o]slnoLlleq e1ol01[t;tepuozltn e6 ]ln up^ uogqoq ueuunï p[rgael uee Ouenuro ra]eu, 9Z-6 L 'ec ue^ ue^
'pno reel 006 L lol
OOe L
po6r6 lolaozropuo es1e0u3 e6 ldoolren rer-uezOue; spaals p[t1 op ut uono]s -olslnoLlïeLloputl lpp llatrslopuolen reet ggg1. slrauepuel[t;e6ren ueuunl omnla1 op ue^ aueueolalïtp op lep uopiom lootu lqcepog 'u[rz repno 1o
ep do lerlLuo lalatu ge ]o] gZ ue^ ua^ols ueralep Mneo ag -lranuee u[rz
l3
'>1et1r-uo
lototu
g', 'ec uo]our Onr;enna;-1
I op lln lorlrlo
es]tlcoJ]n ep do 262
roloLu 1 1rn
0l
'ec uE^ uonols lep uoOulz
6tnquellep1 Duruur0luoepreq e6
-tleuloon ap uE^ uanolsuoltl loJltxo lolotu g'e 'Ec Jeep ulqz uenols oC 'Otg f 'Ec ]ln puoïaq lnoq)eq prealepeO srnlrq Lueplalsuv llq ueutnpuouurq ap ul 'sollecrpur oluesso]o]ur leluee uoo lom u[rz t3 'yooqeq uepaq>1tr1e6ou op loi lelu
loo Ouuelep-tl-C
uoo lep uouompron Oue1oz le sr uro)i e>1[r;e>luordsroo op
uo'deï els]eel
op tono s]at
uee;;e 10ez uou.lueis e0rzeanuee op upn r.uoprapno e6 '0rpnonuee .ropur.u Oou st uenolslnoqleq uen uelalep laH
"
uooqslLlcaroo epu.reeueooz uoe sle
'lE loploo to Luooq op puols >1[r1a0ou Jeeuj 'Mnoo oZL ap ur Uooq ueelseO rarL] lep loolsel uoo lol.u uotl.les tuooq
ep 10ueq l[tte6oyV 'st pno
laoz opoaH ue^ u]ooq op ]ep uourouuee
pllt ep uen dool ep ut uoluoq lEpLuO i]oloru
/f
aarr ueOou-t
'ot)lp ul ueteotO rer-uez6ue; speels
ls]orl JeELU ue^ )ar]uoueis uoo
]eu
'suetO ep
ialo
oOueunog
llq Wtn 'opaaH llq epult op sleoz 'u[rz le11rp aleuJ ate^ arp uor.uoq oM uerz ue1[t>1 suet6 op lo^o puPls]lnC ul lolrloa oM slv 'uo0ul.uee[ uen puor0 do 'pno reet ggy uea0 Oou preqllrleryeair ut st ozeLi]lo7i11 lrq ,uep e0 -uelpuezrnp, e6 'uee0e6 uo.lopo^ s1;ez lrqreep sr sruuoï epleedeg 'uo)omltuooq uen petqaD 1eq do sruepetqcseO eOue; ue a)iotun uoe altol
ur Uoor.l
puppapoN 'uo[ua)a^ uen 0r1sr-uo11e uouoq eptlqíq u]o uouloqep ïuiooq lelou
-utl opno laan lrq ]eq ]ee6 6eoue0 snorJnC ua.la]Ep ueuunl Mnoo og l. op lln Oou uetqcsstuu noz ua ïolltuo
g u,oz llooq (lueqerg-ptoop) leaqueg ut puEl suo uE^ epurl olsllp aC'Mnoo oBL ep Un slloz stxos'Mnao 01
L
ep ltn uaupJolon azop uolotep preql[r;e1lem ul 'uapurl eOrrelpuezrnp anne6 ;e puotusllon ep ut ]aoq ïot]ulotue]s
lalatu g upp lootu ue^ Luooq ua3 'ueï)nlslorqcre 1n puo)oq lcexo tuooq u,oz uen
ptr11ee1
ep sl uolle^oO leluee
uoo ul 'uoJopeo0pueg epno do uo uoOurslrlds0a,rn do soÍlallodel [rq 'uaura;dsdtop do ueeis uauoqepull opnoJoo
'(lOOl saen) uouoqaputl opno uE^ ptrgael ep iBEu ueepe0 loozrepuo ue;e[ e;en Uooq suo uE^ uaf 'uolo^oq ol uep Jooul )opuoz st ua^olslnoqïEq uo uouoq opno ue^ uoOurllpqcs uen elr-lcrzdo uei Outpnoq oLlcstlllï uof ua^ols ue
fMnrrA lc do Nrvrnu-LS
N3
uerr
pÍluaal
Nlllo€ lsLllllHNl
AUTOCHTONE GENENBRONNEN EN OUDE BOSPLAATSEN
Figuur 2: Hakhoutstoof waarvan alle stammen tegetijk zijn afgestorven laat zien dat het om één individu gaat
komen worden geen exacte groeiplaatsen aangegeven. De volgende gegevens op de veldkaarten zijn vervolgens digitaal verwerkt met behulp
van het programma ArcView:
. .
Opnamevlakken gediÍferentieerd naarhooÍdboomsoort(en) Solitaire bomen en kleine boomgroepjes als punten gedifÍerentieerd naar mate van
voorkomen (1=solitair; 2=groepje), zowel binnen als buiten de opnamevlakken;
.
Oud-bosindicatoren in de kruidlaag als punten, gediÍÍerentieerd naar abundantie
.
=weinig, spaarzaam; 2=veel); Verjongingsvlakken van Wintereik en/oÍ Zomereik. (1
De verspreidingskaartjes in dit rapport zijn gemaakt m.b.v. ArcView.
LI.Isr vnn AUTocHToNE SooBTEN
DIE oP DE VELDKAART EU IN ARCVICW ZIJN GENOTEEHD:
berbevul vulgaris carpibet Carpinus betulus cornusan Cornus sanguinea corylave Corylus avellana cratalae crataegus laevigata crata*me crataegus x media Crataegus x macrocarpa crata*ma Crataegus x subsphaericea crata*Su empetnig Empetrum nigrum euonyeur Euonymus europaeus Berberis
Zuurbes Haagbeuk Rode kornoelje Hazelaar
Tweestijlige meidoorn
c. laevigata x c. monogyna C. laevigata x C. rhipidophylla C. monogyna x C. rhipidophylla Kraaihei
wilde kardinaalsmuts
ZI
n10snule
z
elnpued Elnlog
uedlnlaq
suecsaqnd Elnlog
qndlnlaq
Iroq alqcPz Iroq oMnu
rorslasxo snutxEU
cxarxPJl
so ouoMac
euBdncnB snqlos
cnPSnqlos
soqrolsÍtlopltM
slo auPn
:rnoHvvH 'o'c N3oNVISdO lono !ïo rvv9
rlH
s-IV OHf3rON3C NflZ
esourln;0 snuJy
Nft't'IV eto NfrHoos NV^ rsfl-I
ueeN'qcsualon^
opocoseqo!E
ueEu espuBIjopaN
ecrlen;{s snOe3
1Íssn0e1
INAB
ectl6ue Elstuag
6uesrue6
uolqlolals
esolrd elsruae
lrdsrueD
uarqdrnry
nbe xe;r
}SINH
srunuruoc sntedrunp
uocdrunÍ
sulsen;r{s snlEy\
;{ssn;eu
ladde (ep111171) saqJo^ouaí.
'l's unt^E snunld
rnenunrd
sJoI olaoz
snped snunJd
pednunld
sre>11e6o1
relsetÍd snlí6
rídsruÍd
reed ap;r11
ecruElllPs snuuequ
lecuueLu
uloope6epl
PUTUEC PUtUeC PSOU
c:c esoJ
soo,rspuoH
ere;rqufuoc esog
JOC pSOr
soorue66ag
esoul6lqnr esog
qnr esor
tarlue;a03
Pllaluoruol PSou
uol esol
soolue60aq opJorllag
eeerled snclonO
ledcrenb
lnqoj snclono
qorcrenb
lrororuoz (eecesol*6'lcur) llelelurg
'1's suedat xl;eg
derxr;es
6;rladtnty
sneedolne
Jno xoln
uroopledseg
st^oPlsnuln
oelsnuln
(darreppelg 1o) derleelg
routul snuln
urusnuln
(darpla1lo) dar oppptC
sn;ndo ulnulnqtA
ndornqrn
sooj osloploc
unrlolrnbe
xa;61
xe11
lMnrrA lc do Nf)tnE.Ls Nl NlnoE f sLlf lHNt
AUTOCHÏONE GENENBRONNEN EN OUDE BOSPLAATSEN
3.3 RecrsrRATIE
vAN GEGEVENS
De gegevens zijn met behulp van het soÍtwareprogramma Filemaker Pro 5.5 verwerkt. Een voorbeeldÍormulier wordt hieronder weergegeven:
i:r.
ieenr
vtr-
jonging 6agg
hoostt
iídicgtot
oÍÍttEk srIltÍet
§town
ft6i{}s6g
kruid
Figuur 3: Voorbeeld van een opnameformulier 13
tl
plola6 u orp ld ur oxo leluee lar.l lpr oM uauoos owezplaz ltq p1u ey :plaosuo»lp:e1a6 ue p;nneOur uouoos uegolla6uee op uoplo^ apols uol ualrouuaïuoos '
:
'ue6rlsenaq UoUUolr1colnp op olp otleullolur e1[rle4rrqcs 1o
e6urlepuour 'lpeuoletularLlole 'uouoq epno'ue0;euBBds 'tnoq)ELl pno uE^ preqDrz
-aA upp op 'uorolpcrpursoq-pno uo -soq ptot.lloonooLl op 'uoyoos eOrlnoq ouolrlcolne lel -uee lotl 'uoUEE) aqcstlerOodol orlcsuolsrq do sleeldraol6 ap ue^ uotuolloon loq sleoz 'plourlol slee;dteor0 op uen lrolruolLlcolne op roon pr.rallrc e1s1[r.rOueleq op uapJo^ lorH
alle^!louu '(reousOaq :roor.loqlnoq)Er.l'^[lq) p;nneOur raaqoq toLl
lo^o suana0e6 uaplo^ lotH raaLleg
'cto lo/v\I 'pupls;olel puorO reno orlerurolur onorlellncel leneq:a6o1otpl11 'ruoolpuez uo uoal sleoz'otlenltsruopoq op opuailolleq suene0a6leneq :wapog '(ooo I uo 966
1,
'ogurtupr.1cg) egurueqcg uen uee0e61rn lpronn Ourssedeol uen loru uotpul
'(lOO I 'IaM) iloM rap ue1 'lE^
^
uE^ erOo;odÍ1soq op uloluoc 6urne6ueeu :edfilanelebeA 'Onrpuezlep'pupzlrnls'leplooq'Iuplllemmnls
nls :s1eeldpue1s op uE^ 0uuedfi aqcsl6olo;rouloe0 uee yaa6:e6oloyowoog 'Uorlaq 'c1e pueuD'ape1 ';e0urs'soq '(eq g>) efsoq
'puelsoq ';oonnnrls'le^ lnol1 'Oeq uae loLllo lplo^ uene6ebuee :pewelesdeqcspuel :uo) -rauual sleeldpuels op olp 'poq uee suene0e6doï leluep uoo Jo uotuol sua6;onle1
sleeldpuelg '
plor.uroA uoosredlcBluoc
op uo orlenlrssuropueOra op JarlnuJolorlpsueluo^ur1eq do sr1Ír1e0ou rcen:wopua1tl '0urssedeot UEA uorpur :oueco7ols weeN 'urop;opno opaoulJol op uel 0urprnpuee uee:euo0a1e3 'zr.u ur aupudo ep uen eryeln:eddo :ey4e1neddg 'ueruodol apuoqqaq 6ur11et1aq eueudo ap do leq :o1eco-l
'euieudo ep ur lund leerluac uee do uoqqaLl 0urplerlaq otp ualputploocyoolslotuy op:uoleup)ooC '000'92:L lPEr.lcs pelq opuoilarloq laq :rauwnupelqyee» '0OO'O L: L Ueelplo^ ep do anecol ap lau Ueepuodseloc Jotuunu lp :rewnuofiecol 'rot!unuaureudo uoa Joop sleeldreol6 ereper JewwnN llreuueyeO lprom latun : uarasuollPrPl r.,lcsrl -e:6oe61ÍrlaOour 6une>lnrneu oz slee;dreorO ep erp suene6e0do1 lp^aq Jorlnurol loH suenebe6doy aueuaEly
uf lrn1/\uorf U_vstuv]-NfANrJ_fH flE cNtlHcnfo1Nf voNrcfr lMn'll^
lc do Nlvlnuls
Nl Nlrl0g lsLllltHNt
AUTOCHTONE GENENBHONNEN EN OUDE BOSPLAATSEN
Soort:de naamgeving der soorten berust op BioBase 1997. Uitzonderingen betreÍfen het genus Crataegus en Rosa.
B en S (resp. boomlaag en struiklaag): hier wordt de mate van presentie van de soort weergegeven volgens de
Tansleyschaal: H: aangegeven wordt oÍ ter plekke herbariummateriaal is verzameld in verband met
vergelijkend taxonomisch onderzoek en ter registratie. De in de rapportage opgenomen soorten en groeiplaatsen zijn altijd in het veld bezocht en (soms aan de hand van herbariummateriaal) gedetermineerd. 1= zeldzaam, één exemplaar
6= lokaal zeer veel voorkomend
2= schaars oÍ zeldzaam verspreid
7= zQQr vëAl
3= hier en daar
B= co-dominant
4= plaatselijk Írequent
9= dominant
5= frequent lnh: Van iedere soort wordt het autochtoon karakter aangegeven. Hierbij betekent: a= vrijwel zeker autochtoon; b= waarschijnlijk autochtoon
;
c= mogelijk autochtoon. Op het formulier wordt aangegeven hoeveel autochtone soorten zijn aangetroÍfen. Bij het hokje motivatie op het Íormulier is aangegeven welke criteria het autochtoon karakter vaststellen. Oogst: Als richtlijn voor de winning van zaad of stek wordt een minimumpopulatie van t 30 individuen aangehouden. Deze hoeven niet op één groeiplaats voor te komen. ln het geval van zeer zeldzame soorten betreft het zelÍs het gehele inventarisatiegebied. De overige Soortkenmerken worden facultatieÍ (waar relevant) ingevuld.
Het betreft gegevens over de oogstmogelijkheden (slecht, matig, goed; resp. +, ++ en +++), of de soort bloeit (fl) dan wel vrucht draagt (Ír), de hoogte (in m) en de gemiddelde en/oÍ maximale omtrek van boom of stooÍ (in cm) en of er verjonging is waargenomen (niet, weinig, matig, veel; resp. +, ++ en +++). Kruidtaag: in een aparte kolom worden indicatieve kruiden ingevuld. lndien het een oud-bos- of bosindicator betreft wordt dit met een 1 resp. 2 aangegeven. Ten slotte wordt vermeld hoeveel oud-bosindicatoren in de opname zijn aangetroÍfen.
15
9t
'pualouopuo oltoueÍ. op olu up^ 6eJpjo^Slrolts.la^tpot8
lor.l
z66f u! uaqqoLl 'pupuopaN ropuo.reEM'uopuel olo^'ouploq uaauaole uoa lrolrsro^ -lpolq olPuot6el a>1Ít;tnnlPu op uen pnoL{aq sr ueOul6anuono or.,lcstulouoco uen uerze§ly 'uollotz loo^ JeeqleA lopull.! y[rlapaoLuten u[tz sutooprotu ouo]qco]nv 'olïotzuedar ep ue1 Uaaq lsel
uee6 arp poosueder uoa sle lupssorolur sr deueppe;3 a>1[tle6oru JooA
oc 'sarlcolos
e6rpun>llgeallnoll
uolq ollolopreen uoa uotulol'uoulolloon amnlo1 ep do serlelndod
ouolqcolne elor6 oou ueAJEe/\ 'uornog uo uo)to ap Ïoo lploo^ .rarlndodepeuEc ollo^ -oplepM 6rpun>11leapnoq op ue^ slapno ap uEA uee ter;ndod ouewzap st oz .uapjo^
uauunl l>1eeue6 noq;nnleu ua lleauors '^ noqsoq op loo^ sotlcolos lrnlppl ue1 uo.lq ^ epuen[r1q uoo sle oueleq up^ st uouoosrtnlls ua -uooq euolllcolnp ue^ uBE]soq laH 'uesseco.rd eueluods JooA lor uoo uo uouoostuooq uen 6urOueur uoo 'llollsJo^lpUoos e1[l;lnnleu uoo 'Jnn]cnl]ssoq oplaallBne§ uoa ]ou.l otleutquloc 'peo6 Jooz uouoosltnrls ua -urooq ouoiqcolnp uen ouetqur ep lsed uoo luoïoloq
llo
looL{aqsoq pleel0e1ur.e6 uoo loo^ ue6ur;;a1s1aop ap ul .uo^aluapoq ua lto}rle^quapoq '0ur;;alsueuessnurnl.l ep do ueqqeq pooinur >loo pz uo ,uoJopeuoq Jootu 0ur;;e1s
-uoues e1[rlrnn1eu op uE)] uouoos auo]r.,loolne uen 6uerqu; 'ue0ur;1a1s;eopnnnoqsoq e6 -tpflzuee ep a6amuen uouoosïtn]]s uo -rlooq upp LUip looz lplsooru uÍrz uessoq ezug ,uoutollol
'ueDaair
olloq ua seÍsoqleuaO 'uallel lnoLl op opJoaqoq soq .oue|eq -uoppil.u lo lnoLlïeq sle op UEA uaïrruls uo uouroq ouolr.,lcolne op uEp uo./]aq 1eg 1ool0 uen uoplEPM allcst.lolstLUnnllnc lour arlelal op uotpuanoq st uouoos lelupp uoa too1 'ualltLlcsJaAsdeqcspuel
a;euor6el op JooA pueledeqpleaq ree^ ulrz ue ueuuelsís -o3o ue^ tolals lotl 6ou leleq 1o leerbuaOOnr op uatulon ualtn;ls uo uouloq ouoltlcolnv 'ue^Jeep sll..lcals ueP ptaq %0
L
-Íunlse0 lporq 'lluorJoo^ pupl suo ur rcel g74 'pc lp r..lcol slopprurur olp ïlo osupeluauv oC '('p'o slotututLlcs 'uelcesur) ueusrue6ro O0g uep Jooul lotu uoues uouoosuoïto osLlooLlul ap uoAal o7'do ualltqcslo^ etalor6 6ou peae; uoloxo leru 6ur>1trle§lo1 eO 'EunEl opua^oluotups uouoq op lotu ep do paolnut ltp uoor.l p;e;frrrirleOug .uere;duexe ouolt{colnP op uEp teDeoln uaïa^ teed uee uaroolq 'pteeyodluteO ueptonn edoln3 -plnz lln IEe^ alp'e[teouro) oloC ua ulooptol/! 'uJoopaals 'pÍr11qcnrn uo toolq op upe
lsedeouee peo6 u[rz'praen;onea6eeu uÍrz ueuroq epuerarOrr.u op lau p[ll ap uen doo; ap ul olp ueutstue6lo lopollv'lstuo)raq op taur uotrJes uoruoq epleone§ur up1 ]toltlplr1 ap.lapuil.uro^ lo alqcols op up^ loop uao 10ueq ple1trm1e6ug 'ue6urlse1uee loo^ reeqlE^ lopulul ue uepeqbrpuelsutonatll.! ap upp lsedeOuee puoïols1n ufrz ue>1rnr1s ue uouoq ouolllcolnv 'JnnlEu op UPA 6utlelsenut otrJouo uoo oltal ul 'arloolas aqcsrlaue§ uo uep
-aqOtpuelsuo
ol
notu op uee ue6ursseduee uen socoJd 0ue1 uoo sEM 116 .pleet0rue0
uoïolls ozuo IEEU uopuel ey[tleptnz ]tnuen uor.uoq p[l1sp; elsleel op eu u[rz uete[uep -uoztnp uen eporred uoo JoAo 'u[rz uoolqcolnP uossen^oo eollnoq lo ]tn lao^ llepul ]oH
uollnlls uo uol,uoq
ouolrlcolne ue^ oueloq loH v 3MntlA 30 do Nlrtnuls Nl Nfti\o8 lst/\tllHNI
AUTOCHTONE GENENBRONNEN EN OUDE BOSPLAATSEN
5 Cultuurhistorie en autochtone genenbronnen
5.1 BosnrsroRrE vAN DE VeluwE Het intensieve onderzoek in de aÍgelopen 2 jaren op de Veluwe heeÍt zich gericht op het in kaart brengen van de oude bossen en de oorspronkelijk inheemse bomen en struiken op de Veluwe. De meeste inheemse boom- en struiksoorten die er op de Veluwe thans voorkomen zijn er spontaan gekomen. Dit is aangetoond op grond van Íossiel plantmateriaal in de
bodem voor soorten als Hulst, Gagel, Zwarle populier, Wilde kamperfoelie, Sporkehout, Berk, Wilg, Hazelaar, Eik, Els, Klimop en Maretak. De Grove den is vrijwel zeker uitgestorven als autochtone boom. Verdwenen zijn ook soorten als Taxus, Winterlinde, Zwarte populier en Wilde Peer. De eiken zijn ongeveer 1 1 .000 jaar geleden gearriveerd. De Zwarle els is er sinds ca. 8000 jaar en de Beuk ca. 5000 jaar. De invloed van de lJstijd is nog een beetje waarneembaar in de verspreiding van een boreale soort als Kraaihei, die voornamelijk op de noordelijke Veluwe voorkomt. Hybriden van de Koraalmeidoorn met de Een- en Tweestijlige meidoorn wijzen wellicht
op het ooit voorkomen van de Koraalmeidoorn, een boreale soort. De Gaspeldoorn, een zuidelijke en vorstgevoelige Atlantische soort, komt voornamelijk op de zuidelijke Veluwe voor. De eerste mensen verschijnen op de Veluwe waarschijnlijk in het Paleolithicum, d.w.z.
ongeveer 10.000 jaar geleden. Het zijn jagers-verzamelaars, die het bos vooral gebruikten om te jagen. Aantoonbare invloed van de mens op het oerbos van de Veluwe begint in het Neolithicum vanaÍ ca. 5000 jaar geleden, 3000 jaar voor de jaartelling. Deze viel toen samen met een aanzienlijke klimaatverandering van relatieÍ warm-vochtig naar droog en kouder. Met de komst van de vroege landbouwers wordt het bos plaatselijk meer open door akkers en weide, de opkomst van de heidevelden en door begrazing van vee in het bos. VanaÍ die tijd worden sommige boom- en struiksoorten bevoordeeld en andere benadeeld. Ongetwijfeld hebben mensen gebruikgemaakt van de genenbronnen die er ter plekke waren. Soorten als Wilde appel, Wilde peer, Wilde lijsterbes, Wilde rozen, Beuk, Sleedoorn en Hazelaar zullen vanwege de eetbare vruchten bevoordeeld zijn. Soorten als Winterlinde en Gladde iep, die thuishoren op leemhoudende bodems waar de akkers op werden aangelegd, werden minder algemeen. VanaÍ de Bronstijd die ruim 3.500 jaar geleden begon, is er zelÍs sprake van ontbossing door de bevolkings-
toename en de daarmee gepaard gaand landbouwuitbreidingen. Van de prehistorie weten we in feite alleen iets in algemene zin. Als de Romeinen verdwijnen en tevens veel boeren, neemt de oppervlakte bos weer toe. ln de vroege Middeleeuwen ontstaan er opnieuw nederzettingen en wordt het bos weer kleiner, een dieptepunt in de 1Be eeuw.
tot
17
@76 1
'pwwyqcs
ui
o/unpA ap ueA Ueetl aLlcst)o1s1q :y
nn6q
t )
,,/
-'7
?rp
tk
s.:
,lÍ.-"4ï
,%.*
1*s.;-
",
*"€*S
\-
:ls-' a;3 <í :: tÈrJ,,
i.§
Í
- -Y"-q
1
.ï\: ,r,L,1- ^ -!'
a.
J'
E
*
I
,-
fr
§É{i
t
pMnoqcsaq uassoq aïfrunn]eu sle uouun)l uassoq ootzeMuee pfl] alp ut oc 'aMnla^ ap do uossoq ra^o uall1crloq uo^all.loso0 alslaa ap uauftqcslon (l noa 06 uo og) p[rl eqcsr0urlorey ep leue1 'ï[lrOueleq uomnoalopptn op ]EUe^ ue^ro ïtnJqo6leq uen
sruuol sr o^ nla^ ap do ueuroq ua uossoq op ue^ proqï[rla)]uordsroo ap
ur ]L.lcrzuuoo^
'Ouruonneq uosleeld arapue ralialle do >1oo ep -ouad arp uua sem plallrl lo6u6 'uopuo^o6 uarodss6utuomaq p[l] osutotlou op ]rn )oo u[rz >1[rnnlooy [rg 'ue11or1aöuep uo0ur]]aAapou osmnaalopptuOaorn y[rnnlooy uo ualoeC 'uossee1 uen 0urna0uo ap ur ue6urnerbdo eqcsr0o;oeqcle [rq 'uu'o u[rz omnlo1 op dO
rMnlfA lc do NlytnuIS N: NftïoB fsL\l!HNt
AUTOCHTONE GENENBRONNEN EN OUDE BOSPLAATSEN
worden, vaak extensief beheerd in de vorm van plenterbos oÍ hakhout. Rond de nieu-
we landbouwgronden worden houtwallen ter bescherming tegen het wild en het opdringende zand aangelegd. Vanaf de Middeleeuwen wordt het beheer en de bescherming van de meeste Veluwse bossen geregeld in de maalschappen. Dit zijn bijzondere organisaties van buurtschappen oÍ marken met rechten die speciaal op het bosgebruik van toepassing zijn.
5.2
GEBRUTK EN ToEPASSTNG
Bomen en struiken met eetbare vruchten werden bevoordeeld, maar ook soorten die nuttig zijn bij de constructie van huizen en boerderijen zoals Sporkehout waarvan de buigzame twijgen geschikt zijn voor het vlechten van wanden die daarna met leem worden aangesmeerd. Linden en iepen zijn interessant vanwege de bast die uitstekende vezels opleveren voor touw e.d. Van kornoeljehout kunnen visfuiken worden gemaakt. Een van de belangrijkste bomen is de eik. Ook de eik levert een prima bastvezel waar-
van in de Karolingische tijd visnetten werden gemaakt. Eikenbossen waren voor 1500 van levensbelang om varkens vet te mesten. Eikenhout levert kwaliteitshoutskool op. Houtskool was eeuwenlang een belangrijk product voor de ontsteking van buskruit in oorlogstijd. De schors werd gebruikt als grondstoÍ bij het leerlooien, tenminste in de latere Middeleeuwen. En hier komen we bij een uitermate belangrijk element in de oude bosbouw:de hakhoutcultuur. Wanneer hakhoutcultuur is begonnen weten we niet precies. Er zijn aanwijzingen van hakhoutcultuur uit Zwitserland en Engeland in het Neolithicum en voor Nederland in de lJzertijd. Er was toen een grote behoefte aan
houtskoolvoor de ijzersmelterijen. Buis suggereert dat ook in de Romeinse tijd hakhout geëxploiteerd werd (Buis, 1985). Door het ontbreken van alternatieven als turf was brandhout op de Veluwe tot in de 't9e eeuw van groot belang. Het exploiteren van bossen als hakhout was daarom de meest voorkomende vorm van bosbeheer. Hakhoutcultuur is geen minderwaardige vorm van bosbouw geweest. Het was een buitengewoon economische manier van houtwinning waarbij de kern van de boom blijft leven en men voortdurend het hout kan oogsten. De boom lijkt daarbij onsterfelijk te worden. Overigens werden bijna alle boomsoorten als hakhout geëxploiteerd. Hakhout is bekend van Beuk, Haagbeuk, Zoete kers, Zwarfle els, Meidoorns, Linde, lep,
Gewone es, Wilde lijsterbes, Wilgen, Berken en Hazelaar. Door het hakhoutbeheer is het oorspronkelijke genenmateriaal van vele bomen van de Veluwe overgeleverd. Onlangs is door Alterra d.m.v. DNA-onderzoek aangetoond dat het oude hakhout van de Veluwe past in de migratielijnen van de eiken vanuit ZuidEuropa naar het noorden. Het genenmateriaalvan de Veluwse eiken kan daarmee op ruim 10.000 jaar geschat worden. De komende jaren wordt er door Alterra een uitvoerig onderzoek gedaan naar de migratieherkomsten van de Veluwse eiken (zie figuur 5). 19
0Z
loLl ue^ praactlqndoo yoddet uoo ro pro^ 0Z6g. u; '1sedeoeo1se16no6 uo xuel rootrJ tprom 096 |. eN 'uop o^orC ]euu luelde6uassnl pro^ ro 1o ueO;eyeeds ur leze6uo pro^
lnoqïpq loa1 'lïeeura6 Oue6do lLlca laru UaoLl lep reeu 'p:eebedordeOlerr,ueuÍp leLu sopot.llarulop[rruuen laM ]looLl ÍtLuepreg oC 'Jeeqlsol 6te suennnoJl spm uanolsuolto uen ueurnrdo 1eg '11eqe6 uo^olsuolta ;een Oou uesleeld ;een do 096l lol rc uÍrz r1cof 'ut )laa lo unr op upl l1Jpr.x op Uols 069 L eN 'Íueroo;ree; ap roo^ sloLlcsuo)te uep ollooqoq ueuouaOaol ap e0amuen leze6do 068 L-O0B; epoued ap ut lpJoo^ st lnoqlpq MnorN
'plapururoA (0urdde>1reno ;eroon) lrn.rqa6soq o^orsuolut laL.l
>1Ír;uerzuee
loop uo^ noolopplf! op up^ dool ep
ut st leeoresoq asmnlo1 1ep1 'u[rz lseenne0 ualrorotuoz le1[r1u[rqcsrepm ]or.l uepnoz 'ufrz
uopnoz preepodlure0 uelra le sly '1oor6 Ore ;enn UaltuotL.lcolne do suel ap st uolloll -uee uoïrala1urry1 6ou nu )oo uossoq e1Írla0lep ut a^ slv'ïootpolr.lcv op uel puo)laq )oo sr le6 'slolro e1s6ooe0 esleeld Jol uel peo0reez ]eu tueldteq uap.lam ua;ected 'pro^ pleeqe6 uossoq ue6re 1rn ]ep lpp e1de1e0lep puoloq sr soq oqcsopf
-tteleulue;d uen
leL.l UEA
>lrnrqeO 1[r;eueuroon Uo)
roo^ ]ot uotleeul ool
]oL.l
uen ue[rrelsenlnoH
e1[t;>lutuoy op ïoO '1ruo1 6uruurrvrueOOeld uo loollosroo]ls 'aptamaan 'ueddel 611 -eurano upn oluoc leul do lEJooA ueeOleq 'sem lsaq ol lE loru 'uopJoollon uossoquoleul
op uupp^ orlrpuoc op lpp uaptolle
;erur
sue6ueno
uoll
UEI uolooquoleru ap
lln 'lal]
-e^rosuoc [un nnnee oB t ap lo] A nao a, L op lpue^ uossoquoletu op uoplooLloq omnlo1 ep do ueddellcsleprx aO 'sruoparqcse0soq oropJon op ltn uaptal atr ;e Oou sr uene;qe0 sr pJeEMoq uomnoo epue66rl suo Jolr..lce oJoluocol op
urloo leptlolptuuoue6 leLl lec
'repquolJall lom trlo^ op upe sr lpp jpetu 'leze61e61ue1d ugg ur uoInag arap;aoru ulrz sr-uog 'ue6leyeeds lol prutone6uo lalel uo plool]aq ]noLlIEq st)nag op IoO 'ïlo^ uosuau loop ueelsluo s;e do;on a^ nla1 ep do uepelJon toLl ut
Ioo lploon u[rz uessoque>1neg e0rp -lnLl ap rpeur
'Iro op uen elqcrzdo
lrlo)
pueqapaN ut )ttalalut/1A ue
ue1
uoos aluPuil.Ilop uoa loïoz sr )lnog oC 'plaaproo^aq Inag ep lsrn[prenn ue;ecred oropue [rq' uayoos>1rnr1s ua -uooq arapuE alle UPA
»1dewoz ue^ uelswoileqauefiryy :g nn5tl 'lll)oaèpuo uaproa
uiIF,{§
lalQrouöz
salnoJ-èllPsruo jo):aq aleruolo)lsod
puntr
,.. '
"lnstn las sslslndod ap liqloxsplo lriloril t,n
-u'Mal]purlalrarèuoZ rta:. Èa!
olsol
lrn
puel
arolqrope qlna6ou uarl {èd,,{}od.h
"rap
..:.i
I r,'
', !, aP uer ualodslaoa aP u; :sauAap'?!{'s ? ruec ue^ }g
Z?-Btd' !'66rnnleN apuaAal
aC
:l
rn
uèpJo& torletndod àpbuàuèb
uol plooproo^aq I.rols llo ap pro^ uol -ecred e0ruuuos ul 'soq pueeOdo [rq
roo^ lo^ de1 enerlce;os
.lq!Y ,
ur
''::i.
.r.-
.r ,.:-;. .-.1!.1!r'.'
.l , .. -:
r*J
1trleOoyr1
'pree>1e0Luo lo )lrorauJoz op uen lep uep ultz noz loloq ltololutM uen sror.lcs lo lnoLl lep ualuopoq ol uapeJ
uae6 yoo
srrf
'ploapeuoq
lo ploop
-.roonaq uoyoos epleedeq lo uauloq alanpr^rpur uee0 [rqreep uopJo^ 13 'Our6
lro^
al larlcolase uolu Jooq
-oqlnoLllpL.l [tq tep ']pp]saq Inrpur oC
lMntlA lc do Nlytnu.Ls Nl N3t/\o8 fsy\llHNt
AUTOCHTONE GENENBRONNEN EN OUDÉ BOSPLAATSEN
ministerie met aanbevelingen om het hakhout op enen (omvorming tot spaartelgen) te zetten. We moeten ons beslist niet een te romantisch beeld voorstellen van de bossen in het verleden. Er werd vrij rationeel mee omgegaan. Strooisel en mos werd verwijderd. Stenen werden verzameld en verkocht. Varens en kamperfoelie werden weggehaald. Tussen de hakstoven werden soms nog aardappelen geteeld. Al met al heeft het ertoe geleid dat vrij veelvan de bestaande eiken op de oude bosplaatsen nog steeds uit oorspronkelijk genenmateriaal bestaan. Hetzelfde geldt voor de Beuken van de malenbossen en de Beukenhakhoutrelicten. Behalve de bossen zijn ook de oude houtwallen rondom de oude nederzettingen bijzonder waardevol. ln houtwallen bleef vaak meer ruimte voor meerdere soorten bomen en struiken. De bijzondere en zeldzame soorten groeien nu voornamelijk nog in de houtwallen.
Figuur 6: Beukenhakhoutrelict op het Wekeromse Zand
21