r
495
BIBLIOTHEEK KITLV
0083 9355
LEZING MET DEBAT OVER
DE UNIFICATIE VAN DE RECHTSPRAAK in den Bataviaschen kring der Ned.-Indische Juristenvereniging gehouden door Mr. P. H. FROMBERG Sr. op Zaterdag, 8 October 1921 des avonds 9l/4 uur in het gebouw der Loge (Vrijmetselaarsweg). STELLINGEN: I Het dualisme in de rechtspraak behoort te verdwijnen, evenwel zonder de waarborgen voor een goede rechtsbedeeling te verminderen. II De unicus judex met een volledige bevoegdheid in burgerlijke en strafzaken, kan de oplossing in deze niet geven. III a. Vóór alles behoort het voorloopig onderzoek in strafzaken. geünificeerd te worden. b. Daartoe is ncodig, dat het Inlandsen Openbaar Ministerie onafhankelijk wordt gemaakt van het Binnenlandsch Bestuur en van de Regenten, en tmet het Europeesch Openbaar Ministerie vereenigd wordt. c. Aan het Openbaar Ministerie (Europeesche en Inlandsche substituten onder leiding van een ervaren Officier van Justitie) worde dan, ongeacht den landaard van den verdachte, het voorloopig onderzoek in strafzaken opgedragen, onder controle van den Residentierechter ter bescherming van de rechtten van den verdachte. IV Daarmede kan gepaard gaan, in het belang van besparing van rechterlijke kracht en van decentralisatie, het optreden van den Residentiereehter als unicus judex in strafzaken voor lichtere misdrijven, ongeacht den landaard van den verdachte.
Door dit gebrek aart rechtsgeleerden, kan het instituut van het landgerecht niet tot ontwikkeling geraken, kan de Landrechter niét worden the poor man's lawyer, de rechtsgeleerde adviseur voor menschen, vooral Inlanders, die rechtszaken hebben maar geen hulp hebben ot geen hulp kunnen betalen. En houdt het verloop bij de rechterlijke macht aan, dan kan voor de beeren advocaten de vraag aan de orde komen, of het niet noodig zal blijken, om hun cliënten aan te raden, om, althans voor sommige categorieën van zaken, gebruik te maken van het middel van arbitrage. Als het zoover komt, zullen de heeren advocaten het betreuren, dat zij geen centrum, geen veréeniging hebben, paraat, om de alsdan noodige regelingen te treffen. M. H. Ik stap af van dit troostelooze onderwerp, het personeelgebrek, waaraan wij toch niets kunnen verheipen. Dat wil nu niet zeggen, dat ik tot vroolijker beschouwingen overga, dat brengt nu eenmaal de studie en het vak niet mee. Maar wel kan ik onderwerpen aan de orde brengen, waarover u allen uw licht kunt laten schijnen, zoodat u mee kunt werken tot het doen ontstaan van een gemeenschappelijke overtuiging, die zedelijken invloed kan uitoefenen op de komende hervorming van de Ned.-Indische wetgeving.. Laat mij even, bij wijze van hors d'oeuvre, met een enkel voorbeeld aangeven, welke onderwerpen wij links kunnen laten liggen, om daarna te vermelden', welke onderwerpen naar mijn idée, boven alles onze aandacht vragen. M. H., waar onze statuten gewagen van het belang der Ned.Ind. wetgeving, daar bezigt zij een zeer alge,meene omschrijving, die zoowel het publiekrecht als het privaatrecht omvat. Toch, wat het publiekrecht betreft, moeten wij eenige voorzichtigheid betrachten en zekere grenzen niet overschrijden. Ik zou de heeren niet aanraden een onderwerp te behandelen, gelijk de moederlandsche juristenvereeniging hét vorig jaar op haar agenda heeft gebracht, n.1. de vraag of, en zoo ja op welke wijze, verandering behoort te worden gebracht in de samenstelling en den werkkring van den Indischen Volksraad. Met de edelste en vrijgévigste bedoelingen ten gunste en ten behoeve van Indië bezield, kwamen de heeren in Holland tot het
,--:'.;
—5 —
. •;*--
resultaat om het stelsel van getrapte verkiezingen althans voorloopig te handhaven. Tezelfder tijd ongeveer verscheen het verslag van de Indische Commissie tot herziening van de Staatsinrichting, wier meerderheid zich verklaart voor rechtstreeksche verkiezingen. Doch dit slechts terloops. M. H. Ik wil maar zeggen, dat. als wij een dergelijk onderwerp hier gingen behandelen, wij onvermijdelijk op het terrein van de partijpolitiek geraken. Een klein corps magistraten heeft hier in Indië dagelijks recht te spreken over menschen behoorende tot verschillende rassen, rassen die scherp afgescheiden, wantrouwig tegenover elkander staan. Willen wij op goeden voet met allen blijven, dan lijkt het verstandig ons van partijpolitiek te onhouden. Want partijpolitiek beteekent hier niet zelden rassen-politiek. Nu door de aanstaande Conferentie te Washington de aandacht van de wereld geconcentreerd wordt op het Oosten, is het van pas u mede te deelen, hoe een modern Oostersch wetgever over politiek door rechters te beoefenen, denkt. In de nieuwe wet op de rechterlijke organisatie van de Chineesche Republiek wordt het aan rechters en aan parket-ambtenaren verboden, „de participer à la politique, d'être membre d'un parti politique ou d'une société politique ou d'une assemblée nationale ou locale." Natuurlijk moeten wij de zaak niet overdrijven. Er is hier alleen sprake van partijpolitiek. Bijna alle groote vraagstukken liggen op het terrein van de politiek in ruimen zin;. Bij alte komt in meerdere of mindere mate de vraag te pas : wat kan of moet de Staat in deze doen ten bate van het algemeen belang. Wij zouden ons anders beperken tot vragen van stellig recht, tot amusante onderwerpen als de servituten van licht en uitzicht, als hypotheek op het onverdeeld aandeel in een onroerend goed en dergelijke. En dat is toch de bedoeling niet. Er is nog iets anders, met betrekking tot te vermijden onderwerpen. Het concordantie beginsel, dat in art. 75 R.R.t- zoowel in nieuwe als oude lezing gehuldigd wordt, moet ons niet verleiden, om den blik naar Holland te wenden bij het zoeken naar onderwerpen ter behandeling. Een enkel voorbeeld. Er is in Holland één onderwerp, dat reeds sedert jaren de overwegende aandacht trekt van het rechtsgeleerd publiek aldaar. Dat is de quaestie van de herziening van het burgerlijk proces, met de
daaraan vastgeknoopte hoofdvraag: hoe raakt men verlost van het ingeroeste dogma van de lijdelijkheid des rechters? In 1881, in 1891 en vooral in 1907, werd dit onderwerp in de moederlandsche juristenvereeniging ter sprake gebracht. Prachtige •overzichten verschenen over het Engelsche procesrecht van Mr. Roosegaarde Bisschop, over het Oostenrijksch proces van Mr. Post. Onder meer was over de quaestie een schitterend praeadvies verschenen, geschreven door wijlen Mr. Caroli, dat een lust is om te lezen, zoowel om den belangrijken inhoud, als om de kracht en de oorspronkelijkheid van den stijl. Naar aanleiding van de vergadering van 1907 zagen 3 ontwerpen van procesrecht het licht, het eerste vervaardigd door een Commissie uit de Nederlandsche Juristenvereeniging;. het tweede door een Commissie uit den Vrij zin. nig Democratischen Bond, het derde, het vorig jaar gepubliceerd • en samengesteld door een Staatscommissie. Niettegenstaande al deze voorlichting, deze keuze van ontwerpen, sukkelt men in Holland nog altijd op den ouden voet voort. Misschien willen de Holländers alles te mooi doen, met het resultaat dat zij niets doen. „Ceux qui pour faire quelque chose attendent qu'ils aient â faire1 de grandes choses, ne feront jamais rien", zeggen de Franschen. Maar hoe dit zij, wij behoeven ons over deze quaestie niet druk te maken. Willen wij onze procedure voor den Raad van Justitie herzien. dan vinden wij in onze eige.i wetgeving modellen van burgerlijke procedure, waarin al de desiderata in Holland gesteld, teruggevonden worden. En al kan er nu uit Narzareth niets goeds komen, en al staart men zich in Holland blind op de Oostenrijksche procedure, een feit is het dat bij ons reeds 20 jaren geleden de knoop is doorgehakt. Ik laat het verre verleden rusten en daarmede het Inlandsch reglement van 1848, dat knap stuk wetgeving van Jhr. Wichers i ) , niet ten onrechte bij Indische juristen van vroegere periodes bekend als Mozes II. Maar ik herinner u aan de vrij uitgewerkte procedure van het residentie-gerecht die hier reeds 20 jaren geleden werd Ingevoerd. Deze procedure laat herstel van fouten in het introductief request toe, geeft den rechter 't meest uitgebreide vraagrecht, Iaat b.ter1) Hij vond echter een voorbeeld in Raffles' regulation for the more effectual administration of justice in the provincial courts of Java.
_
7 —
locutaire en incidenteele vonnissen alleen aanleekenen op het procesverbaal der zitting, verbiedt het afzonderlijk appelleeren van tusschenvonnissen, verlangt het achter elkander afloopen van het geding, verlangt van den rechter medewerking om tot eene beslissing au fond te geraken en maakt hem zelfs bevoegd (art. 943 R.v.j om partijen op de terechtzitting voorlichting te geven, ja, om haar attent te ,maken op de rechts- en bewijsmiddelen, welke zij kunnen aanwenden. Het starre verbod van art. 37 Recht. org. aan den rechter, om in een voor hem aanhangig geschil aan partijen raad te geven of hulp te bieden, en dat den rechter in forocivili gemaakt heeft tot eer* zwijgend boedhabeeld, is dan ook feitelijk neergehaald door de bijvoeging: „tenzij hem dit bij algemeene verordening is opgedragen." Naar mijn idee gaat men hierbij zelfs te ver. Ik heb namelijk gemerkt dat bij een recent staatsblad (1921 No. 61) de rechter uitdrukkelijk bevoegd is verklaard om ook aan een eischer, die een request komt indienen, hulp en raad te bieden. Dat gaat gelijken op een apartje van den rechter met eene der partijen buiten de terechtzitting. Doch hierover niet meer. Neen, M. H. als wij werkelijk iets willen doen in het belang van de Ned.-Ind. wetgeving, dan moeten wij 't voor alles zoeken in specifiek Indische onderwerpen. En dan is er onder die onderwerpen één, waarvoor ik-uw bijzondere aandacht vraag, ik zou het haast noemen de belangrijkste van alle aanhangige Indische quaesties, een probleem, waarmede wij vastgeloopen, in een impasse geraakt zijn,-een probleem, dat ons voor moeilijke toestanden kan plaatsen. Dat onderwerp betreft de rechterlijke organisatie, een onderdeel der wetgeving, dat gewoonlijk buiten de beschouwing der Juristen valt. In een enkele vraag uitgedrukt, luidt het: Hoe komen wij op de beste manier van het dualisme in de rechtspraak af? Ik zeg: op de beste manier, want dat wij er van af moeten komen, staat bij mij onwrikbaar vast. Sedert eeuwen hebben wij een rechter voor Europeanen en een aparten rechter voor Inlanders er op nagehouden. Nog in 1908 was men van meening, dat aan een aparte Inlandsche rechtspraak een blijvend bestaan beschoren was. Men richtte daarom de school
— 8 —
voor Inlandsche rechtskundigen op, met een programma van opleiding, dat uitsluitend gericht is op een werkkring bij de Landraden. Men was destijds nog in de sentimenteele ethische periode en men geloofde werkelijk, dat de Javaan snakte naar „psychisch contact" met zijn rechters, en daarom een specifiek Javaanschen rechter verlangde. Er zijn echter menschen geweest die beweerd hebben, dat de bijgedachte was om de rechtsgeleerde Landraadsvoorzitters te vervangen door goedkooper en gemakkelijker te bekomen Inlandsche rechtskundigen, doch ik voor mij, M. H,. houd mij maar aan de ethische verklaring. Welnu, met de intrede van den Landrechter, als rechter voor alle rassen, is in dit dualisme een bres geschoten en kwam het beginsel van unificatie van rechtspraak op den voorgrond De u bekende geschiedenis daarvan zal ik niet ophalen. Ik releveer alleen dat in het koloniaal tijdschrift van 1914 door een ambtenaar van het Binnenlandsch Bestuur wordt opgesomd, wat door invloed van de Chineesche beweging is bereikt. En het verheugt mij, dat ik hier een ambtenaar van het Binnenlandsch Bestuur kan aanhalen, die onverdacht is, omdat mijn ondervinding mij geleerd heeft, dat, als men over de Chineesche beweging en haar invloed begint, er altijd menschen gereed staan om u antinationaal te noemen, en die dan een air aannemen als of zij driemaal per dag het Wihelmus oude zetting zingen en zelven het Vaderland, doorloopend groote diensten bewijzen. Welnu, als onder invloed van de Chineesche beweging tot stand gekomen, wordt opgenoemd het instituut der „rechtsgeleerde" (risum teneatis amici) Landrechters, als geboren uit de opvatting, dat de Inlander zal opeischen, wat aan den Vreemden Oosterling, die men destijds aan de politierol wilde onttrekken, gegeven wordt. Sedert is de Inlandsche beweging opgekomen, en vooral toen oprichting van een Inlandsche militie aan de orde kwam, werden eisenen als: gelijkmaking van rechten, eenheid van recht en van rechtspraak in alle Inlandsche politieke programma's opgenomen. Men vindt het in alle programma's van 1917, van de Boedii Oetomo, van de Sarikat Islam en zelfs van den, Regentenbond. Nu wordt het beginsel: eenzelfde rechter voor allen, stellig door ons allen aanvaard. Wij juristen zijn daartegen ncoit gekant geweest. Reeds
ir. den tijd van het cultuurstelsel, in 1845, schreef Mr. Scholten van Oud- Haarlem,—de president van de Commissie die de rechterlijke organisatie ontwierp — „dat hij het tijdstip wenschte te „zien geboren worden, waarop de gesteldheid van Indrë zou toe„laten, om alle ingezetenen, van welken landaard ook, voor den„zelfden rechter te doen terechtstaan, en dien rechter naar gelijke, „algemeen werkende wetten te doen beslissen." (Irmmink, rechtorg. bl. 223). De vraag is alleen, hoe kunnen we in de gegeven omstandigheden er toe komen? M. H. men heeft gemeend, dat dit dadelijk geschieden kan. Men heeft namelijk voorgesteld, om als verlosser uit den nood te laten optreden: de unicus judex. Men redeneert daarbij blijkbaar aldus: Aan nivelleeren naar bovem, d. w. z. aan het omzetten van de Landraden in Raden van Justitie, valt niet te denken wegens financieel« bezwaren en persq'neelgebrek. Nivelleeren naar beneden dus. Nu moet er aan twee voorwaarden worden voldaan, wil men Inlanders en Europeanen onder één hoed kunnen vangen. En wel: de Inlander moet een plaatselijken rechter hebben, en de Europeaan is gewend aan een gegradueerden rechter, zooals de rechterlijke organisatie hem dien waarborgt. Welnu, men vindt beide voorwaarden aanwezig in den persoon van den rechtsgeleerden Landraadsvoorzitter, tevens Residentie rechter. Als Landraadsvoorzitter — zoo legt men —- is hij ten opzichte van Inlanders reeds feitelijk unicus judex met de meest uitgebreide competentie. Om tot deze conclusie te geraken, beschouwt men, nie; zeer vriendelijk, de Stemgerechtigde Inlandsche Landraadsleden, wat het uitbrengen van hun stem betreft, als nulliteiten, die niet den minsten invloed uitoefenen. Als Residentierechter is hij gewend aan rechtspraak over Europeanen. Wat is nu eenvoudiger, dan dat men den Landraad afschaft, m. a. w. de Leden laat afvallen. Men hou.it dan over den Voorzitter—Residentierechter als unicus judex voor alle rassen en men legt hem de geheele competentie van
— 10de rechterlijke organ.'salîe op de schouders. M. H. de oplossing schijnt inderdaad eenvoudig. En kou men morgen aan den dag dien umcus judex installeeren, dan zou dat, althans voorloopig, totdat de reactie komt, ongetwijfeld verheugenis geven aan die voormannen in de Inlandsche beweging, die een zelfden rechter voor allen, óp hun lijstje hebben staan. Wat dit laatste betreft, moet ik u de volgende mededeeling doen. Ik heb over de quaestie die ons bezig houdt enkele personen ondervraagd, Europeanen, die uit den aard van hun positie vertiouwd zijn met de stemmingen in de Inlandsche wereld, als ook eenige vooraanstaande Inlanders. Ik ontving steeds dezelfde antwoorden, die op het volgende neerkomen : De quaestie om het recht zoo goed mogelijk te bedeelen, staat niet bovenaan. Ei valt rekening te houden met de gemoedsstemming van de Inlandsche bevolking. De Inlandeis gevoelen zich achtergesteld, wanneer zij een aparten, een anderen rechter hebben dan anderen. Zij zien daarin een rassenquaestie, een achterstelling van hun ras. Goede of slechte rechters, iinieus judex of collegiale rechtspraak, nationale of Europeesche rechters, — het is onverschillig, als het maar voor iedereen hetzelfde is. Men accepteert den bestuursambtenaar als landrechter, omdat thans iedereen voor ihem justitiabel is. Men heeft bezwaren tegen de rechtspraak van den magistraat in de Buitengewesten, maar die bezwaren zouden vervallen, als ook Europeanen voor den magistraat gelijk opgingen. Mochten te eeniger tijd de Chineezen in strafzaken naar den Raad van Justitie overgebracht worden, dan zouden ook de Inlanders dien „fijneren" rechter verlangen, zooals een der geïntervieuwden het uitdrukte. En nu zou men sommige Inlandsche intellectueelen wel kunnen overtuigen, dat zij met een star doorgevoerde unificatie niet gebaat worden, — echter niet het gros, waarbij niet te vergetcin valt, dat dé intellectueelen niet altijd de leiders zijn van de massa. Ziedaar, M. H. de gangbare meeningen gelijk ik ze vernam. U ziet, er is niets sentimenteels in.
— 11 — Er is geen sprake van snakken naar psychisch contact met zijn rechters. M. H. het standpunt van ons, juristen, kan in de.se nïst twijfelachtig zijn. Wij mogen den eisen, dat de rechtsbedeling zoo goed mogelijk zij, niet loslaten. Dit moet bovenaan blijven staan. Wij kunnen onze goedkeuring niet hechten aan een overdreven, geforceerde unificatie, die haar motief alleen kan vinden in vrees vcor politieke agitatie. Wij kunnen met de unificeering tot zoover meegaan, als daardoor de rechtspraak niet achteruitgebracht wordt. Maar wij voegen er onmiddellijk bij, dat waar differentiëering voorloopig bestaan blijft, de waarborgen voor een goede rechtspraak voor hen, wier wegen uiteenloopen, even deugdelijk'moeten zijn. M. H. Er bestaan tegen den unicus judex met ongelimiteerde bevoegdheid, zooals die van officiëele zijde is voorgesteld, eenige bedenkingen. Vooreerst als strafrechter. De unicus judex, zooals men zich dien voorstelt, zal zijn wat de Engelschen noemen een „hanging judge", dat is niet een rechter die zelf hangt, maar een rechter die de macht heeft om andere menschen (e laten ophangen. Nu schijnt er overal op de wereld een tegenzin te bestaan, om zooveel macht in de handen van eén enkel mensch te leggen, en wel, omdat de afstand tusschen den mensch en zijn evenmensen, wanneer beiden alleen staan, niet groot genoeg is. Een college kan in dit opzicht op meer deferentie aanspraak maken. Ook in Engeland, waar de alleenrechtspraak sterk op den voorgrond treedt, wordt zij toch in meer beduidende strafzaken getemperd door de instelling van de jury. En, M. H. laten wij vooral niet vergeten onze methode va;n onderzoek. Ook op de openbare terechtzitting hebben wij niet zuiver het accusatoir proces. Wij hebben niet aan den eenen kant de prosecutor, aan den anderen kant de defence, beiden met recht tot directe ondervraging, de cross-examination, en daartussehen een rechter, w»ens taak zich in hoofdzaak bepaalt tot „to hear and to determine."
' Ons systeem van procedure brengt mee een ondervragende president, çhe zjçh soms in eindelooze, kwellende, vermoeiende verhoo-
ren van den beklaagde begeeft, en die dan den indruk maakt, meer een helper te zijn vanlhet Openbaar Ministerie, dan een onpartijdig rechter. Het kan gebeuren dat een beklaagde binnen 15 minuten al weet, hoe de ondervragende president over zijn zaak denkt en die qualifi5a ceert. *"" Het moet voor een beklaagde een groote geruststelling zijn, naast dien ondervragenden president nog ändert rechters voor zich te zien, die ook wat in te brengen hebben. Maar stel u nu voor, dat die ondervragende inquisitoriale r e c h t e alleen zit, en alleen het vonnis moet wijzen, zal dat dan de eerbied voor, en het vertrouwen in de rechtspraak verhoogen? Ik berirmer aan de zaak van Madame Steinheil voor het Cours d' Assises te Parijs en hoe destijds in de Engelsche ,pers unaniem een scherpe kritiek vernomen weid over de Fransche methode var onderzoek (onk de onze). Wat nu het beroep op de praktijk bij de Landraden'aangaat, ik ben er te lang uit om in deze een beslist oordeel te vellen, maar men onderschat in elk geval den preventieven invloed en de onbewuste controle, die van de tegenwoordigheid der stemgerechtigde Inlandsche leden uitgaat; hier geldt: ce que 1' on voit et ce que 1' on ne voit pas. Nog afgescheiden hiervan, dat zij het odium aan het ooieggen van zware straffen verhouden en de verantwoordelijkheid daarvoor tegenover het Inlandsche publiek mee helpen dragen. Moet nu de Europeesche rechter dat alleen op zich gaan..nemen? En men verliest verder uit het oog, dat de te groote bescheidenheid der Inlandsche leden meer en meer verdwijnt, nu in toenemende mate de Landraden met Inlandsche rechtskundigen van de rechtsschool bezet worden. Nu de unicus judex als rechter in civiele zaken. Mr. Wop, dat is Mr. Wopke Tadema, een keurig gentleman uit den lijd toen er nog geen toetoepjasjes bestonden en bovendien een bekwaam jurist, publiceerde in 1874 in het Indisch Weekblad van het Recht No. 564 een aantal stellingen over den rechterlijken dienst, die ook thans nog zeer lezenswaard zijn. Een zijner stellingen luidt aldus: Voor den rechter is het vermoeiendste werk de behandeling van strafzaken, het moeilijkste de rechtspraak in civiele zaken."
~ 13 In het algemeen is dît juist. Is er sprake van een unicus judex met een onbeperkte competentie in civiele zaken, dan denkt men aan een Londensch rechter in de Kings Bench, die uit de best geslaagde advocaten gekozen wordt, die daarom een reusachtig salaris geniet waarvan wij duizelen, een salaris dat zich heelemaal niet stoort aan nivelleering, en die zich niet zoozeer met de controversen van de litteratuur ophoudt, maar daarentegen de jurisprudentie in zijn hoofd heeft en van elke voorkomende zaak de precedenten of de analoge gevallen kent. Een schrijver van den allerlaatsten tijd, Henri Coulon, beval voor Frankrijk den juge unique aan, maar eischt daarbij, dat hij uit eminente advocaten gekozen wordt. In Holland vormt de unicus judex nog altijd e d theoretisch twistpunt. Een bescheiden stap in die richting werd in de civiele rechtspraak gedaan met de instelling van de enkeüvcudige Kamer, den unus judex uit de Rechtbank. Maar dit geschiedde niet uit bepaalde voorliefde voor de alleen-rechtspraak, maar ter bestrijding van achterstand. En dan nog alleen kan deze unus judex fungeeren, als partijen geen gemotiveerd verzet daartegen doen hooren. Bij de behandeling van dit instituut in de II Kamer, noemde Mr. Limburg den unicus judex het einddoel van de rechtspraak, maar — voegde hij er bij — deze eischt een man van bijzondere bekwaamheid en men zou verkeerd doen met op dit oogenblik (dat was 1909) plotseling alle kantonrechters een grootere rechtsmacht toe te kennen dan zij hebben. M. H, Laten wij niet overdrijven, laten wij aan dien unicus judex in civilibus geen bovenmenschelijke eischen stellen, maar dan zal toch moeten toegegeven worden, dat de rechtspraak in burgerlijke zaken en zeer stellig die over Europeanen, wanneer die loopt over alle burgerlijke en handelszaken, én positieve kennis én grondige rechtspraktijk eischt. Waar halen wij voor Indië de unici judices vandaan die aan die eischen kunnen voldoen? Men heeft in den loop der discussies het onmogelijke hiervan ingezien en voorgesteld om de bevoegdheid van den unicus judex in civiele zaken te beperken tot ƒ 1500, op het voorbeeld van de
— 14 — residentiegerechten te Menado en Amboina, die zooals u weet, door hun verre ligging van den Raad van Justitie te Makassar, noodgedwongen een ruimere bevoegdheid hebben dan de overige residentiegerechten. Maar ik vraag u, is het op zijn zachtst uitgedrukt, niet in hooge mate inelegant en onevenwichtig, wanneer dezelde unicus judex in strafzaken een hanging judge is, die over leven en vrijheid beslist, doch in civiele zaken niet verder dan tot ƒ 1500 wordt vertrouwd? En ik vraag u, wordt de Inlander gebaat, wanneer hij ter wille van een geforceerde unificatie, voor zijn zaken boven ƒ 1500, al zijn deze misschien dan niet zoo talrijk, recht moet zoeken bij den verwijderden Raad van Justitie op de hoofdplaats? M. H. De unicus judex met zeer uitgebreide bevoegdheid is een toekomstwensch, maar de bestaande omstandigheden werken niet mee om hem hier te lande reeds dadelijk in te voeren. De Indische rechterlijk ambtenaar heeft aan de academie een louter theoretische opleiding gehad; in Indië maakt hij een korte, povere stage als substituut-griffier of subsitituut-officier van Justitie. In het binnenland geplaatst, is hij geïsoleerd, dikwijls niet in het bezit van een behoorlijke bibliotheek; hij heeft geen omgang met collega's, geen wrijving van gedachten; hij ondervindt geen tegendruk van collega's, die behoeden voor afwijking; de controle gelegen in de tegenwoordigheid van journalisten en publiek ondergaat hij niet. En in de toekomst zal meer en meer gebruik moeten gemaakt worden van opgeleide Inheemsche krachten, die, althans in de eerste tijden, aanvulling van kennis door collega's en tegendruk van collega's, voor alles noodig zullen hebben. M. H. Schaft men den Landraad af, gelijk gepaard gaat met de instelling van den unicus judex, dan krijgt men tegelijkertijd het probleem van de Inlandsche rechtskundigen. In 1908 werd de Inlandsche rechtsschool opgericht, maar die school leidde aanvankelijk een kwijnend bestaan, omdat de positie van de abituriënten van die school niet geregeld was. Snouck Hurgronje schreef hierover een hartig woordje (Nederland en de Islam, 1911 bl. 82). waarna bij Gouvernements besluiten van 1913
— 15 — en 1914 een regeling getroffen werd. Maar het wantrouwen bleef bestaan totdat eindelijk in 1915 bij Koninklijk besluit aan de Inlandsche rechtskundigen de koninklijke belofte werd gedaan, dat zij Landraadsvoorzitter zouden kunnen worden. Waar blijven zij, als er geen Landraad meer is? Ja, men kan op het papier wel door-unificeeren en decreteeren, dat de Residentie-rechter-unicus judex geen gegradueerde behoeft te zijni, doch een „rechtskundig ambtenaar", onder welke uitdrukking ook de Inlandsche rechtskundige begrepen is. Maar, gelet op zijn onvolledige opleiding, dan zet men hem op de lijst met de bedoeling, dat hij toch niet aan de beurt komt, en men houdt a}leen de ondergeschikte betrekkingen voor hem open. Ik, voor mij, zou dat unfair noemen. Een ander ernstig probleem dat door de unificatie ontstaat is: dat de toegevoegde verdediger in strafzaken vervalt, omdat bij het groot aantal beklaagden, met wie de unicus judex voor alle rassen te maken krijgt, en tusschen wie geen onderscheid kan. worden gemaakt, aan toevoeging niet meer te denken valt. Alleen de vermogende beklaagde zal zich dan van een verdediger kunnen voordien. De Indische wetgever van 1848 heeft dat gebrek aan rechtsgeleerde verdedigers reeds voorzien door te bepalen (art. 120 strafv), dat de beklaagde een zijner bloed-of aanverwanten tot raadsman mag nemen. M. a. w. de beklaagde kan zijn neefje in de tabak of zijn zwager in de koffie als zijn verdediger laten optreden. Maar men zou haast zeggen dat de wetgever, tegen zijn gewoonte in, hier een grap verkoopt. Want wij weten allen, dat een verdediger alleen dan waarde heeft, wanneer hij in juridische opleiding en ontwikkeling geacht kan worden op gelijke hoogte te staan met den rechter en het Openbaar Ministerie. M. H. Wanneer ik hier eenige bedenkingen tegen een geforceerde unificatie, een unificatie quand même onder uw aandacht heb gebracht, dan ben ik toch overtuigd dat er één punt is, waarop allen elkander ontmoeten. En dat is: de unificatie van het voorloopig onderzoek in strafzaken. Dat moet voor menschen van alle rassen dezelfde waarborgen opleveren ter bescherming van hun leven, vrijheid en rust. Dat
— 16 — moet voor allen volgens dezelfde regelen plaats vinden. De vraag of iemand in het openbaar terecht moet staan moet voor allen beslist worden op een onpartijdig en deskundig gehouden voorloopig onderzoek. Met de gegeven middelen is dit alleen afdoende te bereiken, wanneer het Inlandsch Openbaar Ministerie los gemaakt wordt van de Europeesche bestuursambtenaren en van de Regenten. Dat Inlandsch Openbaar Ministerie moet onder den Officier van Justitie geplaatst worden, met het Europeesch Openbaar Ministerie één geheel gaan uitmaken. Een denkbeeld, dat, voor zoover mij bekend, is voorgebracht door Mrs. Boekhoudt en Hekmeijer. Het Openbaar Ministerie behoort dan met de leiding van het gerechtelijk vooronderzoek in alle misdrijfzaken, zonder onderscheid van den landaard van den beklaagde, belast te worden, met het gevolg voor de Inlandsche bevolking, dat het zwaartepunt van het onderzoek niet meer gelegd wordt bij de Districts- en Onderdistrictshoofden, die, verantwoordelijk voor de rust en orde in hun ressort, zeer dikwijls het onderzoek in een verkeerde richting sturen. Het voorloopig onderzoek wordt dan gebracht onder deskundige leiding van ambtenaren, wier uitsluitende taak bestaat in het opsporen en het in rechten vervolgen van strafbare feiten, en die op de terechtzitting verantwoordelijk zijn voor de juistheid en volledigheid van het gehouden onderzoek. En het moet plaats vinden onder toezicht van den Residentie rechter, die over de preventieve hechtenis en de verlenging daarvan beslist, en wiens machtiging noodig is, buiten betrapping op heeterdaad, voor huiszoeking en in elk geval steeds voor papieronderzoek. !) Vraagt men, waarom er in deze richting nog niets wezenlijks gedaan is, dan luidt het antwoord, omdat daarvoor noodig is een Koninklijk Besluit. Maar ik zal hierop niet verder doorgaan, want dan kom ik op het terrein van de practische politiek, en verzeil ik noodwendig naar die passage van het verslag der meerderheid van de herzieningscommissie, waarin geschreven staat, dat onder de toe1 ) De bedoeling is, dat in elke residentie een gegradueerd Officier van Justitie geplaatst wordt met Europeesche en Inlandsche substituten ter zijner assistentie. De invoering kan desnoods geleidelijk, residentie gewijze, plaats vinden.
— 17 — Komstige algemeene verordeningen voor Indië het „Koninklijk besluit" niet meer zal voorkomen. Alleen kan ik mededeelen, dat reeds eenige jaren geleden, voorstellen tot vervorming van het voorloopig onderzoek in den geest, zooals ik zooeven aangaf, door de Indische Regeering naar Nederland zijn opgezonden. Maar, jammer genoeg, zijn die voorstellen vastgekoppeld aan de instelling van een unicus judex, en daardoor vertroebeld. Als het voorloopig onderzoek geunificeerd zal zijn, dan zijn we een heel eind verder gekomen en staan we sterker. Want dan zullen de waarborgen voor een goede rechtspraak voor allen, zonder onderscheid van ras, even deugdelijk zijn. Niemand heeft ooit bepaalde bezwaren tegen den Landraad geopperd. Een voornaam Inlandsen bestuursambtenaar zei mij: als de familieleden van een door den Landraad veroordeelde zich beklagen, dat er niet goed gepoetoest is, dan zit 't hem in het voorloopig onderzoek. Dat klopt met hetgeen het Hooggerechtshof 8 jaren geleden opmerkte, nl: dat juist het voorbereidend onderzoek bij de Landraden de oorzaak is, dat de rechtspraak van die colleges niet staat op de hoogte, waarop zij zou kunnen zijn. Is het voorloopig onderzoek geunificeerd, in handen gelegd van een van het Bestuur onafhankelijk Openbaar Ministerie en onder controle van den rechter gebracht, dan kan in het handhaven van den Landraad geen achterstelling van het Inlandsche volk worden gezien. Meent men van wel, en gaat men ook dan nog een rassenquaestie er van maken, ja, dan krijgt de zaak een hopeloos aanzien. Want dan kan bevrediging, gesteld dat men toegeven noodig acht, alleen gevonden worden in een geforceerde unificatie. Dan moet men komen tot den unicus judex, over wien wij 't zoo even hadden. Of wel, men moet decreteeren: allen, zonder onderscheid van ras of nationaliteit, in strafzaken voor den Landraad. De Landraad zal dan voor Europeanen en Chineezen bestaan, behalve uit den rechtsgeleerden Voorzitter, uit een paar Europeesche of Chineesche particulieren als volgerechtigde leden. Leeken rechtspraak dus, maar van veel erger soort dan die der Inlandsche Hoofden — Landraadsleden van thans, die bij rechtspraak over Inlanders, althans door hun geheel op de hoogte zijn van Inlandsche gewoonten en opvattingen, zekere technische kennis aanbrengen, den rechtsgeleerden Voorzitter aanvullen. Maar wat Europeanen
— 18 —
betreft krijgt men een rechtspraak van leeken, van een paar gepensioneerde heertjes, die de strafwet moeten toepassen op het concrete geval, dat in Europeesche strafzaken lang niet altijd gemakkelijk is. Ja, het zou kunnen. Waarom niet? Maar dan heeft men ook hier weer een nivelleeren naar beneden, waarbij het belang van de rechtspraak op den achtergrond geraakt, en slechts beoogd wordt om op den grondslag van het bestaande, doch onvoldoende personeel toch met geweld unificatie te verkrijgen. Veel beter zou het dan zijn om een jury in te voeren, de twaalven, het klassieke getal der apostelen, die het gemiddeld verstand van het Land vertegenwoordigen — gelijk men zegt — en die enkel over de schuldvraag beraadslagen en beslissen, en dan onder elkander, buiten invloed van den rechtsgeleerden Voorzitter. Echter, een Jury krijgt men er bij Hollanders toch niet in. Maar M. H. kunnen wij wel verplicht zijn om, ter wille van leuzen van gelijkheid van recht en rechtspraak, holder de bolder unificatie in te voeren? Want zonder differentieering komt men er toch niet. Een logische, strenge doorvoering van de leuze gelijkheid van recht en rechtspraak, zou weinig genoegen brengen aan hen, die haar in den mond nemen. Al waren wij allen in kennis van den Islam zoo knap als Dr. Snouck Hurgronje, welke protesten zouden er niet uit de Inlandsche wereld opgaan, als de Priesterraad afgeschaft werd en de unicus-judex-Kafir quaesties van huwelijk en afstamming tusschen Moslims ging berechten? En laten wij eens naar het materiëele recht pvergaan. Ik wijs er op, dat de Chineezen tegenwoordig aan ons monogamisch familierecht en aan ons erfrecht zijn onderworpen. Toen ik in 1912 bij mijn lezing in het Indisch-genootschap op de invoering daarvan aandrong, is dit door de Indo-Chineesche pers toegejuicht. Nooit is van Chineesche zijde op handhaving van de polygamie aangedrongen. Wat zou de Inlandsche gemeente zeggen, indien voor haar ons westersch familie- en erfrecht toepasselijk werd verklaard? Wat? indien met een beroep op gelijke rechten, een Chinees sawahs mocht koopen, een Chinees benoembaar werd verklaard tot Regent?
— 19 —
Zoo kan men doorgaan. Maar, zult u zeggen, het strafwetboek is geunificeerd. Ja. dat is wel zoo, en dat leende zich ook 't best daartoe. Diefstal is diefstal. Maar kijkt u eens naar de straffen, die zijn ook geunificeerd. Elkeen, zonder onderscheid van ras of landaard, die tot de straf van gevangenis of hechtenis veroordeeld is, is verplicht ook buiten de gevangenis arbeid te verrichten. Maar daarom werken Europeesche veroordeelden nog niet buiten de gevangenis. Unificatie op papier, differentieering in de praktijk. M. H. Het heeft hier te lande steeds als een beginsel gegolden, dat een academisch gevormd jurist bevoegd is tot rechtspraak over alle rassen. Bij een dusdanig gevormd jurist geraakt zijn ras of nationaliteit op den achtergrond. Nu heb ik ergens gelezen, dat allen zouden willen breken met het stelsel, waarbij de gewone rechter in eerste instantie van de eene bevolkingsgroep tevens hoogere rechter is over andere bevolkingsgroepen. Hierdoor zou dan aan een groot ethisch bezwaar tegen het geldend recht worden tegemoet gekomen, en zou dit door de voorgestelde unificatie krachtens welke de geheele eerste instantie ook voor Europeanen bij den unicus judex gebracht wordt, bereikt worden. Maar, M. H., als wij in deze richting doorgaan, worden we toch al te melig. En het is niet waar ook. Als we eens rondgingen, niet bij the man in the street, maar bij heele en halve Inlandsche intellectueelen en hun de vraag stelden: „broeder, tobt gij er werkelijk zoo over, dat mijn gewone rechter uw appèlrechter is", dan verbeeld ik mij dat de meesten, zoo niet allen, geruststellend zouden uitroepen: „Ah, tida, tida!" En de proef op de som levert hetgeen in 1903 gebeurd is. Toen stelde een Regent op Java aan de Koningin de vraag, of een Inlander, die aan alle vereischten voldeed, bij de rechterlijke macht in Indië geplaatst kan worden. Het antwoord van de Koningin, bij wege van proclamatie medegedeeld, luidde aldus: dat een Inlander die aan alle vereischten voldaan had en die dus gegradueerd was, zijn carrière bij de rechterlijke macht in Indië kan maken. De groote beteekenis van dit antwoord is gelegen in de uitspraak: dat een Inlander, die gegradueerd en overigens een fatsoenlijk man is, als rechter recht kan spreken ook over Europeanen, en rasvercchil in dit opzicht niet den minsten invloed mag uitoefenen. Vandaar dat de gegradueerde rechters van het Hooggerechtshof
— 20 —
en de Raden van Justitie over alle rassen kunnen rechtspreken, en dit niet omdat zij Europeanen, maar omdat zij gegradueerden zijn: vandaar dat de gegradueerde Landraads-Voorzitter — Residentie-rechter, zoowel over Europeanen als over Inlanders rechtspraak uitoefent. Vraagt u, waarom het Koninklijk antwoord niet uitgewerkt heeft, dat er Aziatische gegradueerden in de rechten (behoudens een enkele uitzondering) gekomen zijn, dan moet het antwoord luiden, omdat Holland niet meewerkt. Het staatsexamen is de sluitboom geweest, die de poort der Nederlandsche Universiteit voor Aziaten, die in de rechten wenschten te studeeren, dicht gehouden heeft. Doch dit slechts terloops. Welnu wanneer, wat (och eens gebeuren moet, gelegenheid gegeven wordt om hier te lande een volledig juridische, als 't ware academische opleiding te krijgen, en de Landraden met aldus opgeleide juristen onverschillig van welken landaard ze zijn, geleidelijk bezet worden, dan ontwikkelen zij zich van overwegend Javaansch nationale rechtbanken, tot rechtscolleges, voor rechtspraak over alle landaarden geschikt. Hun aantal, als bestaande uit leden dïie volle krachten zijn, kan dan door uitbreiding hunner ressorten aanmerkelijk worden ingekrompen. De Raden van Justitie zooals wij die thans kennen, komen dan te vervallen. Het dualisme, voorzoover het na unificatie van het voorloopig onderzoek in stand gebleven is, verdwijnt dan van zelf, op natuurlijke wijze. M. H. Wanneer het voorloopig onderzoek, het eerst noodige, is geunificeerd, behoeven wij daarna niet een afwachtende houding aan te nemen. Wij kunnen in het belang van besparing van rechterlijke kracht en van decentralisatie de unificatie verder doortrekken zonder een overbelasten unicus judex in het leven te roepen. Wij kunnen namelijk den Residentierechter als unicus judex iri strafzaken voor alle rassen laten optreden ter berechting van de lichtere misdrijven, b.v. die waartegen 6 maanden of 1 jaar gevangenisstraf is bedreigd. Zelfs zwaardere misdrijven, bijv. met 2 jaren of meer gevangenis gestraft, zou hij alleen kunnen afdoen, mits: a. de beklaagde in het voorloopig onderzoek heeft bekend; b. de beklaagde zelf de afdoening door den Residentie-rechter verlangt;
— 21 — 'C het geval van art, 37 van het Suriname reglement zich voordoet. Ik ben niet in het bezit van een Suriname-reglement en heb het dus uit de tweede hand, maar het geval moet zijn als volgrt: Wanneer namelijk het Openb. Ministerie en de rechter het eens zijn, dat blijkens de stukken van het voorloopig onderzoek het gëincrimineerde feit onder zoodanige omstandigheden gepleegd is, dat bij schuldigbevinding toch nooit meer dan 6 maanden gevangenisstraf zal worden opgelegd, en de zaak geen moeilijkheden oplevert, dan kan de unicus judex de zaak aan zich houden, ook al gaat ze zijn normale competentie te boven. M. H. op deze wijze zouden wij er bijna zijn. Alleen voor de meer belangrijke strafzaken zou dan het dualisme voorloopig nog blijven bestaan. Ik merk hierbij op, dat aan het dualisme alleen aanstoot is genomen ten opzichte van de strafzaken, niet van de civiele zaken. Ik voor mij zou de competentie van het Residentie gerecht in civiele zaken voorloopig willen laten, gelijk die thans is. M. H. Ik wil mij niet in de toekomst verdiepen, maar ik mag toch niet nalaten uw aandacht te vestigen op een gebeurtenis, die komen moet, en misschien wel in een nabije toekomst. Volgens de nieuwe lezing van artikel 109 Reg. regit, worden, wat rechtstoestand betreft, onder de Europeanengroep ondergebracht, alle van elders (dan uit Europa) afkomstige personen, die in hun land onderworpen zouden zijn 'aan een familierecht, in hoofdzaak berustende op dezelfde beginselen als het Nederlandsche. Nu zijn, zooals u weet, sedert 1919 de Chineezen hier in Indië aan ons familierecht onderworpen. Maar desniettemin zijn zij ondergebracht in de aparte groep der Vreemde Oosterlingen. Om dit te verdedigen, leggen wij den nadruk, niet op het onderworpen zijn aan westersch familierecht, maar op de woorden „in hun land", m.a.w. wij maken gebruik van de omstandigheid, dat in China nog geen familierecht bestaat, hetwelk in hoofdzaak overeenstemt mef het onze. M. H. Ik mag niet nalaten u even voor te lezen, wat een der Chineesche studenten in Nederland, de Heer Sim Ki Ay die een eervol vermelde prijsvraag schreef over de Chineesche nederzetting in Indië, daaromtrent opmerkt. De Heer Sim Ki Ay is doctorandus in de medicijnen, doch had jurist kunnen zijn, indien het staatsexamen ook hem niet tegengehouden had.
— 22 — Hij schrijft als volgt: „Terwijl men aan den eenen kant angstvallig de Chineezen in „lndië binnen de Nederlandsche jurisdictie houdt (wet op het Needed, onderdaanschap van 1910), laat men hun rechtspositie ge„heel afhangen van China. Eenerzijds de negatie van eenig staatsrechtelijk, ja zelfs cultureel verband tusschen hen en China, anderzijds het volkomen daaraan contradictoire beginsel, dat hun in „hun stamland doet zien het land van waar zij alle heil te verwachten hebben." Dit is hoofdzakelijk juist opgemerkt. Eenerzijds zijn de hiergeboiren Chineezen als Nederlandsche onderdanen volgens de wet van 1910 in politieken (niet in cultureelen) zin losgemaakt van China, maar aan den anderen kant wordt voor de beoordeeling van hun rechtstoestand hier te lande de wetgeving in China, hun stamland, als maatstaf aangenomen. Men heeft hier een voorbeeld, hoezeer de wetgeving is vastgeloopen. Maar laten wij de draad weder opvatten. China iheeft een ontwerp-burgerlijk wetboek gereed liggen, dat dubbel huwelijk verbiedt en voor het aangaan van; een huwelijk de vnje toestemming der aanstaande echtgenoaten eischt. Wordt dit wetboek, of een ander met dezelfde beginselen in China ingevoerd, dan zijn plotseling, automatisch' de Chineezen hier te lande aan de voor Europeanen geldende bepalingen onderworpen. Nog iets anders. Onder de questions â résoudre door de Chineesche Delegatie aan de Vredesconferentie te Parijs voorgelegd, was een voorname plaats gereserveerd voor de afschaffing van de consulaire rechtspraak, de gehate exterritorialiteit, welke vreemdelingen thans nog in China genieten. China verbond zich om op het eind van 1924 gereed te zijn met zijne op westersche leest geschoeide Codes en mdt de oprichting van nieuwe rechtbanken in alle plaatsen van China, waar vreemdelingen gevestigd zijn. 1) 1) Een overzicht van den stand der moderne wetgeving in China van de hand van Mr. Levy en geput uit een opstel in de Juni aflevering (1919) van de Revue politique et parlementaire, is te vinden in Weektlv/h Recht No. 10431.
— 23 — Of dit nu precies einde 1924 het -geval zajl zijn, laat ik in het midden, maar men mag aannemen, dat de afschaffing van de consulaire rechtspraak in China in afzienbare toekomst zal plaats vinden. Zoo dit gebeurt, dan zal het verouderde tractaat van 1864, waarbij wij van China consulaire rechtspraak bedongen hebben, herzien worden. Er zal in de plaats daarvan een tractaat van handel en scheepvaart gesloten worden, waarin hoogst waarschijnlijk de meest begunstigings clausule zal voorkomen, dat is, zooals u weet, het overen weer behandelen van eikaars onderdanen op den voet van de onderdanen of the most favoured foreign nation. Ik geloof niet dat het mogelijk zal zijn, een dusdanig tractaat buiten toepassing op Inidië te houden. Nu kan er misschien bij die toepasselijkverklaring op Indië, bij wijze van diplomatieke slimmigheid, een of andere reserve onzerzijds bedongen worden. Maar de geschiedenis van het tractaat met Japan in 1897 gesloten, heeft geleerd, dat dit op niets uitloopt. Dit Japansche tractaat namelijk, waarbij partijen op voet van gelijkheid onderhandelden, werd voor Indië toepasselijk verklaard, „so far as the laws permit." Buitenstaanders verkeerden in den waan, dat wij, op grond van deze reserve, im onze Indische wetgeving ten behoeve van Japanners niets hadden te veranderen. Maar zeer spoedig kwam de Regeering opdagen met het ontwerp, dat geworden is de bekende wijziging van artikel 109 Reg. regit- welke de Japanners uitdrukkelijk opnoemt als met Europeanen gelijkgestelden. Het bleek dat met de reserve: „so far as the laws permit" bedoeld was, althans dat was de bedoeling der Japanners, die inderdaad met den geest van het tractaat overeenstemt, „voor zoover de bestaande wetten dit toelaten", zoodat in elke nieuwe verordening of wijziging van een bestaande verordening, de Japanners met Europeanen gelijk op zouden gaan. Dit zou evenwel de Japanners in Indië in een zonderlingen toestand brengen, immers zou hun rechtstoestand verschillend zijn, al naar mate bepalingen van vóór 1897 of van na 1897 op hen toepassing moesten vinden. Men heeft 't toen maar beter geoordeeld hen in eens, onvoorwaardelijk, met Europeanen gelijk te stellen.
— 24 — Welnu, M. H, ik ben, overtuigd, dat een nieuw tractaat met China ook de Chineezen hier te lande in den rechtstoestand van Europeanen zal brengen en hen dus aan de strafrechtspraak van de Inlandsche rechtbanken zal onttrekken. M- H. Het zal u duidelijk zijn, waarom ik uw aandacht op deze punten gevestigd heb.— Het moet ons nopen om zorg te dragen, dat wij niet door de komende gebeurtenissen worden achterhaald, dat wij paraat zijn. Maar, M. H., ik vrees dat ik reeds te veel van uw aandacht gevergd heb. Ik hoop u overtuigd te hebben, dat het probleem, dat ik heden avond voor u ontvouwd heb, het in belangrijkheid wint, van alle andere Indische onderwerpen, die wij, Indische juristen, te behandelen vinden. Tegenover een m-i. geforceerde unificatie heb ik mijn opvatting gesteld. Maar mijn hoofddoel is geweest om dit onderwerp voor het voetlicht te brengen, om het aan de orde te stellen, om het in Uwe overweging aan te bevelen, ook in die van de heeren juristen, die buitenaf gevestigd zijn, en voor wie het tijdschrift der Verecniging openstaat om hun beschouwingen te ontvangen (Applaus). Na een korte pauze heropent de Voorzitter de vergadering en geeft gelegenheid tot debat. Mr. A.J.G- Madame Pont had verwacht, dat. het Departement op deze vergadering uit den hoek zou komen en den Inleider van antwoord dienen. De zaak is n.1., dat spreker in des Inleiders verhandeling één factor heeft gemist, — die toch, naar bekend is, Justitie gedreven heeft in de richting van den unicus judex, — en dat is: de bittere noodzaak; het gebrek aan rechters voor dit groote land. Politiek, — (gecoquetteer met den Inlander), — was dus bij het Departement de drijfveer niet, maar de noodzaak was het. Spreker ziet overigens geen bezwaar in een alleensprekend rechter in eersten aanleg. De Inleider wel. Maar de Inleider is zijn rede aangevangen met een lofzang — waarmee Spr. geheel kan instemmen, — op de Indische instellingen: de Residentiegerechtsprocedure (en zelfs de Landraadprocedure, al is de laatste wat erg eenvoudig of liever gezegd onbeholpen), welke procedures inder-
— 25 — daad, ook Sprekers inziens, een veel levendiger rechtsfrijd geven dan het geding voor de Colleges. Maar nu is toch wel merkwaardig, dat de Inleider bij de bonnes marques, die hij uitdeelde, juist gevallen aanhaalt van rechtspleging door een unicus judex; (want zelfs de Landraadvoorzitter kan beschouwd worden alleen op te treden). Spr. is dan ook, afgezien van noodzaak, in het algemeen voorstander van een unicus judex als rechter in eersten aanleg,- mits men rekenen kan op persoonlijke eigenschappen bij den rechter, die een waarborg geven voor een ernstige behandeling. Spr. is ervan doordrongen, dat het momenteel practisch ongelukken zou geven, wanneer tal van leden van de rechterlijke macht, die tot dusver ander werk hebben gedaan, of er niet op berekend zijn, voor de taak werden gesteld, doch er zijn er toch andere, die de taak dadelijk zouden vervullen. De Inleider heeft gezegd, dat men zooiets als een genie noodig had om die taak te vervullen. Spreker is het daarmee niet eens, en vindt, dat bekwaamheid naast rechterseigenschappen voldoende zijn. Ieder zal zich gaarne aan het oordeel van zoo'n alleensprekend rechter in eerste instantie onderwerpen. Wij zijn gedwongen in dit verband een punt te behandelen, dat men kieschheidshalve anders niet bespreken zou, nl. het feit, dat de Nederlandsche rechter in het algemeen, en de Indische in de betere betrekkingen, op lange na niet een honoreering geniet, die een contrapraestatie mag heefen voor zijn werk. Zonder hierin verandering te brengen, zonder een keuze bij de benoeming van rechters, is nimmer een gezonde toestand te krijgen. De Inleider heeft het voorts gehad over unificatie in strafzaken, doch Spr. had Inleider minder behoudend geacht dan hij blijkt te zijn met zijn stelsel van uitgebreide parketten. Spr. verkondigt misschien ketterijen, maar hem is nooit duidelijk geweest, waarom onze wetssystemen een O. M. wenschen- Spr. meent, dat wij de richting uit moeten van direct contact van politie en rechter, waartegen geen bezwaar is, sinds de bepalingen op de ten laste legging ontdaan zijn van formalisme, waarmee nog verder kan worden gegaan. Uit de summiere procedures, die onze wet (zelfs in Strafvordering) kent, is te zien, dat wat hij wcnscht nieteens zulke erge ketterij is. Hij ziet niet in, waarOm een capabel unicus judex niet op de directe opgaven der vervolgende politie elke strafzaak
— 26 —
behandelen: kan. In deze richting zou zeer veel besparing van rechterlijke kracht, zooals inleider het noemt, te bereiken zijn. Mr. P. H. Fromberg Sr. M. H. De geachte spreker, Mr. Maclaine Pont, wijst op de bittere noodzaak, op het gebrek aan rechters in dit groote land, en hij is van oordeel, dat die bittere noodzaak moet leiden tot invoering hier te lande van den unicus judex. Ik antwoord hierop, dat wij hier slaan'in een juristenvereeniging, in een vereeniging van wetenschappelijke juristen. Wij moeten voor alles de eischen van een goede rechtsbedeeling in het oog houden en uit dat oogpunt de quaestie bezien. Met personeel-gebrek hebben wij eigenlijk niet te maken. De geachte spreker zegt verder dat ik aan den eenen kant bezwaren maak tegen den unicus judex als rechter in eersten aanleg, en hem aan den anderen kant bonnes marques uitdeel. Ik merk hier tegen op, dat het in alle landen regel is om belangrijke civiele zaken toe te vertrouwen aan juristen met groote kennis van het vak, ook al erkent men dat kleine zaken eveneens moeilijk kunnen z|ijn. Ik wijs op groote handels centra en de zaken, die daar behandeld worden. Hoe weinig Indische juristen, en dat is het gevolg van opleiding en loopbaan, zijn op de hoogte van de usantiën van den handel, van allerlei clausules in den handel gebruikelijk. Ik wil daarom alleen de kleinere civiele zaken voor den Residentie-rechter als unicus judex behouden niet die zaken, waaraan groote belangen verbonden zijn. Ik ben geen tegenstander van den unicus judex. Ook de collegiale rechtspraak heeft hare bezwaren, bijv. de gedeelde verantwoordelijkheid, maar ik kan daarop thans niet verder ingaan. De geachte spreker verklaart zich voor den unicus judex met volledige bevoegdheid, maar ook hij voegt er bij, dat daarvoor alleen uitgezochte rechters in aanmerking mogen komen. Op die conditie zullen niet velen, en ook ik niet, daartegen bezwaar hebben. Maar hoe komen wij aan die rechters? Pogingen om door verbetering van positie daartoe te geraken, mislukken. Een request ter zake onlangs door de Vereeniging van
Indische rechtskundigen aan de II. Kamer gericht, is gedeponeerd.
— 27 —
Uit Holland willen ze niet komen. Eenige jaren geleden heeft men zelfs getracht een Hollandsch raadsheer op de meest gunstige voorwaarden als President van het Hooggerechtshof te laten uitkomen, maar ook dit is mislukt. Bovendien, aan de unificatie van het voorloopig onderzoek in strafzaken, hebben we reeds genoeg. Dat zal moeilijk genoeg gaan, want dit eischt in elke residentie een officier van Justitie en een of meer substitutenVan besparing van rechterlijke kracht is hierbij geen sprake, dit is juist. Die moet men elders zoeken, bijv. in de civiele procedure voor de Raden van Justitie, waar de rol door één in plaats van drie rechters zou kunnen worden waargenomen, de incidenleele vonnissen alleen op het audientie-blad aangeteekend zouden kunnen worden, enz. In verband met het streven om uitgezochte rechters te verkrijgen heeft Mr. Madame Pont als zijn meening uitgesproken, dat de salarissen der rechters onvoldoende zijn voor het werk dat verlangd wordt en om een keuze te kunnen doen uit de beste krachten. M.H. Ik ben overtuigd, dat wij allen den geachten spreker in dit opzicht bijvallen. Ik zou den spreker willen toeroepen: doet uw best, dat u gedaan krijgt, dat de salarisregeling der magistraten verbeterd worde! Ten slotte heeft de geachte spreker de wenschelijkheid geuit van meer direct contact tusschen de politie en den rechter. M. H. Ik kan hierop antwoorden, dat ik een dusdanig contact alleen mogelijk acht in kleine overtredingzaken, maar dat in eenigszins belangrijke strafzaken een tusschenpersoon, die de leiding houdt, een prosecutor, onmisbaar is. Het Openbaar Ministerie kan niet uitgeschakeld worden, of u zoudt politie-ambtenaren moeten hebben met een goede juridische opleiding. Ik eindig met den geachten spreker mijn dank te betuigen voor de belangstelling door zijn opmerkingen betoondMr. de Neef zegt een kleine opmerking te willen maken die naar hij zich bewust is, niet de hoofdzaak betreft van het door den geachten inleider behandelde. In de vijfde stelling verklaart inleider dat de landraden der toekomst grootere ressorten dan die van thans zullen hebben, Het is spreker niet duidelijk, hoe dit zal kunnen
— 28 — zonder schade voor de rechtspraak. Al bestaat een Landraad uit volledig bevoegden, langer zitting houden dan nu bij de meeste I andraden geschiedt gaat niet. Wanneer alle landaarden voor den Landraad komen, zou men eerder verwachten, dat de ressorten kleiner zullen worden dan thans of men zou tot de instelling van dubbele kamers moeten overgaan- Personeelgebrek zou evenwel ook hiervoor een bezwaar zijn. Gaarne zou hij daaromtrent een nadere toelichting van den inleider vernemen. Mr. P. H. Fromberg Sr. Ik meen den geachten spreker te moeten opmerken, dat de vermeerdering van werk niet zoo heel groot zal zijn, daar er niet zoo vele strafzaken zijn tegen Europeanen, die dan' nog over de verschillende Landraden verdeeld worden. Maar bovendien, door de bevoegdheid van de Residentie-gerechten, gelijk door mij uiteengezet is, uit te breiden, zouden de Landraden ontlast worden van vele kleinere zaken, die zij thans behandelenEindelijk meen ik dat de Landraads voorzitter, wanneer hij volledig opgeleide juristen naast zich krijgt, veel werk dat hij thans alleen moet doen (b.v. de vonnissen), aan de leden kan opdragen. Mr. de Neef blijft van oordeel dat dit nog geen uitbreiding deiressorten billijkt, vooral daar de ervaring leert dat gelijksoortige strafzaken, wanneer het Europeanen geldt meer tijd vorderen voor de berechting, dan wanneer het Inlanders betreft. Hij dankt den geachten inleider voor de nadere inlichting.— Mr- Jelgerhuis Swildens zegt het met den inleider eens te zijn, dat vóór alles voor een volledige opleiding tot jurist moest worden zorg gedragen. Daarin schuilt de groote moeilijkheid bij het doen vervullen der ambten. Wanneer er geen goede opleiding van het personeel is, geeft alle hervorming toch niets. Spreker moet er vooral voor waarschuwen om tot maatregelen over te gaan, voordat men de zekerheid heeft dat ze ook kunnen uitgevoerd worden. Spreker wijst er op hoe het gegaan is met het instituut der Landrechters. Dit werd in het leven geroepen met de bedoeling om het ambt van Landrechter door juristen te doen vervullen. Maar de toestand is thans zóó, dat van alle Landrechters er nog maar twee juristen zijn.
— 29 — Met nadruk herhaalt daarom spreker dat, wat er ook g'ebeure, men tot geen nieuwe organisatie moet overgaan, vóórdat men het geschikt personeel er voor heeft. En in verband hiermede, om namelijk mettertijd ook over het noodige personeel te kunnen beschikken, merkt spreker op, dat ook voor de hiergeborenen de gelegenheid moet worden opengesteld, om hier in het land zelf een goede en volledige opleiding tot jurist te verkrijgen. Mr. P. M. Frotnberg Sr. M. H- Het zal u niet verwonderen, wanneer ik mijn volkomen instemming betuig, met hetgeen door Mr. Jelgerhuis Swildens, de eerste magistraat van Ned. Inclië, niet alleen krachtens benoeming, maar krachtens zijne algemeen erkende kundigheden, gezegd is. Mr. Neytzcll de Wilde, namens het bestuur tot den inleider het woord richtende, wijst op het voorrecht, te hebben mogen luisteren naar de voordracht van den ervaren oud-Indischen jurist, Mr. Fromberg, die ook tijdens zijn langdurig verblijf in het moederland, de band met de Indische juristen heeft aangehouden en thans wederom hier te lande vertoevende zijn rijke kennis ook ter beschikking van de Juristen-Vereeniging heeft gesteld, eerstens door zijn studie over het onderdaanschap en nu door een onderwerp in te leiden van groot practisch belang voor de rechtspraak hier te lande. Spreker eindigt met den inleider namens de Vereeniging dank te zeggen voor zijn zoo gewaardeerden steun (applaus). Mr. P. H. Frotnberg Sr. betuigt den geachten spreker zijn dank voor diens waardeerende woorden. Hij dankt verder de vergadering voor de belangstelling, ook door de aanwezige heeren niet-juristen betoond, en in het bijzonder den heer Resident van Batavia en den heer President van de Weeskamer voor hun tegenwoordigheidDe vergadering wordt daarna gesloten.
Wß
. /
/'