Lerarenhandleiding groep 8 Lesprogramma over eten en smaak voor het basisonderwijs
Inhoudsopgave Les 1: Smaakmakers
6 18 19
• Kopieerblad 1 • Kopieerblad 2
Les 2: De energiebalans
• Kopieerblad 3 • Kopieerblad 4 • Kopieerblad 5
Les 3: Fair Trade
12 23
• Kopieerblad 6
Les 4: Proefjes met toevoegingen
8 20 21 22
14 24 25
• Kopieerblad 7 • Kopieerblad 8
Les 5: Restaurant in de klas: het smaakrestaurant
• Kopieerblad 9 • Kopieerblad 10 • Kopieerblad 11 • Kopieerblad 12
2
16 26 27 28 29
Inleiding Hoeveel suikerklontjes gaan er in een blikje cola? Wat is biologisch eten? Hoe snack je gezond? En hoe maak je een lekker eerlijk toetje? De Smaaklessen in groep 8 zijn lekker praktisch, maar ook heel educatief. Leerlingen ontdekken meer over hun zintuigen, de herkomst van eten en de Schijf van Vijf. Dit is de lerarenhandleiding Smaaklessen voor groep 8. U gaat samen met uw groep op ontdekkingstocht in de wereld van ons eten. Er zijn vijf lessen. De vijfde les is de afsluitende Smaakles. De leerlingen maken aan het eind van hun basisschooltijd een lekkere maaltijd voor de hele groep en de ouders.
Schema Smaaklessen voor groep 8 Les
Thema van de les
Les 1: Smaakmakers Smaak en de rol van de zintuigen Les 2: De energiebalans Relatie tussen eten en bewegen Les 3: Fair Trade Fair Trade producten Les 4: Proefjes met toevoegingen Toevoegingen en het etiket Les 5: Restaurant in de klas: Samen een hele maaltijd bereiden het smaakrestaurant
Over Smaaklessen Smaaklessen is hét lesprogramma over voeding voor groep 1 t/m 8 van de basisschool. Door te proeven, ruiken, voelen, horen en kijken verkennen kinderen hun eten. Hiermee leren kinderen op jonge leeftijd gezonde en bewuste voedingskeuzes te maken. In het inleidende katern van Smaaklessen leest u meer over de achtergronden en doelstellingen. Kijk ook op www.smaaklessen.nl
3
Lesduur 40 min 60 min 50 min 90 min 60 min
Organisatie
Kosten Bij Smaaklessen hoort écht zien, ruiken, voelen en proeven van eten. Dit betekent dat u voor vrijwel alle lessen een aantal echte voedingsmiddelen nodig hebt. Als u alle Smaaklessen voor groep 8 uitvoert, zijn de kosten voor de producten tussen de € 25,- en € 40,-. Bespaar kosten door sponsoring te vragen bij de supermarkt of door leerlingen producten van thuis te laten meenemen. U kunt ook kosten besparen door echt eten af te wisselen met lege verpakkingen, afbeeldingen van de kopieerbladen of het digibordmateriaal.
Frequentie Per groep zijn er vijf Smaaklessen. Er zijn verschillende manieren om Smaaklessen in te zetten. • Project: Verdeel de lessen over de verschillende dagen van de projectperiode. • Verspreid over het schooljaar: Maak van tevoren een planning, zodat alle lessen aan bod komen. • Koppeling lesmethoden: Op www.smaaklessen.nl vindt u een overzicht van hoe u Smaaklessen kunt combineren met bestaande lesmethodes in het basisonderwijs. Hulpouders Vraag bij de lessen eventueel hulp van ouders. Met name bij les 1, 4 en 5 kunnen één of meerdere hulpouders u veel werk uit handen nemen. Voorbereidingstijd Bij elke les staat de voorbereidingstijd. Deze is exclusief boodschappen doen. Bij sommige lessen hebt u bijvoorbeeld verse groente en vers fruit nodig. De tijd die het kost om deze producten te kopen is moeilijk in te schatten. U bespaart tijd door extra producten voor de lessen mee te nemen wanneer u zelf boodschappen doet. Op scholen waarbij alle groepen Smaaklessen krijgen, kunnen leerkrachten bij toerbeurt alle boodschappen doen. Soms kan een ondersteunende kracht, zoals de conciërge, de producten kopen en klaarzetten voor Smaaklessen.
4
Materialen
Legenda
erarenhandleiding L Hierin staan de lesactiviteiten beschreven met doelstellingen, lesduur, benodigde materialen en lesverloop. Kopieerbladen Deze zijn opgenomen achter in de lerarenhandleiding. U kunt deze ook in zwart-wit kopiëren. De kopieerbladen zijn ook digitaal beschikbaar via het digibord.
quiz
proeven
Inspiratieboek Bent u op zoek naar extra lesideeën bij uw Smaakles? Ga dan naar het online op proeven kiezen gezond inspiratieboek koken www.smaaklessen.nl. Hier vindt u per les óf per thema korte extra lesactiviteiten, zoals spelletjes, creatieve opdrachten, experimenten en filmpjes. kiezen
gezond
koken
de wereld
Geeft de voorbereidingstijd weer
45 min
Geeft aan hoe lang de uitvoering proeven kiezen gezond van de activiteit duurt
quiz
Thema’s digibord kiezen
quiz
Digibord Bij elke les kunt u gebruik maken van digibordmateriaal. Dit betekent dat er digitale extra’s zijn, quiz zoals spelletjes, filmpjes of kopieerbladen. Ookproeven is er een eindtoets die u na de laatste Smaakles kunt doen. Hierin komt alle lesstof nog eens terug. Bovenaan de les vindt u één van de hiernaast afgebeelde iconen.quiz Dit icoon verwijst proeven naar de kiezen bijbehorende digibordopdracht(en) voor deze les. In de les ziet u vervolgens precies waar u het digibord kunt gebruiken: Ga naar quiz www.smaaklessen.nl/digibord. proeven kiezen gezond
15 min
proeven
gezond
koken
koken
de wereld
Eindtoets kiezen
gezond
koken
de wereld
Proeven gezond
koken
de wereld
Kiezen koken
de wereld
Gezond de wereld
eten en weten
Koken eten en weten
Combinatietips! U kunt Smaaklessen combineren met andere vakken in het basisonderwijs, er zijn veel raakvlakken. Bij elke les vindt u een combinatietip. Gebruik deze tip om tijdens de Smaakles aandacht te besteden aan bijvoorbeeld taal, rekenen of beeldende vorming.
De wereld
Eten & weten
5
eten en weten
eten en weten
eten en weten
de w
ete
30 min
40 min
+ 15 minuten per groepje in de proefhoek
Les 1
Smaakmakers
Doelen
Inleiding
De leerlingen: • kunnen benoemen of een product zoet, zuur, zout of bitter smaakt • weten dat je ook proeft door te ruiken, horen, voelen en kijken • kunnen bij het proeven van een product aangeven hoe elk zintuig daarbij een rol speelt
Zintuigen Ga met de leerlingen na welke zintuigen de mens heeft (proeven: tong, ruiken: neus, voelen: vingers en mond, horen: oren, kijken: ogen). Schrijf alle zintuigen op het bord. Vraag de leerlingen hoe de zintuigen een rol spelen bij eten. Probeer met hen voorbeelden te bedenken bij ieder zintuig. Bijvoorbeeld: iets smaakt zoet (proeven), het ruikt verrukkelijk (ruiken), het voelt glibberig aan (voelen), het klinkt knapperig als je erop kauwt (horen), het ziet er lekker, kleurig uit (kijken).
Materialen • lepeltjes • voor iedere leerling stukjes brood en een beker water • 5 grote vellen papier • bakjes of bordjes met de volgende 10 voedingsmiddelen: partjes sinaasappel, mayonaise, partjes zure appel, mosterd, pindakaas, radijsjes, kaas, honing, tomatenketchup en zilveruitjes, genoeg zodat elke leerling een hapje kan proeven • oude tijdschriften • kopieerblad 1 en 2, voor iedere leerling een setje
Laat de leerlingen dan in vijf groepjes ieder één zintuig nemen. Met elkaar schrijven ze op hoe dit zintuig invloed heeft op de smaak. Ze kunnen er toepasselijke plaatjes uit oude tijdschriften of van internet bij plakken. Bijvoorbeeld eten dat er heel mooi uitziet, of juist beschimmeld (kijken), plaatjes waarbij iemand op een wortel kauwt (horen) of een plaatje waarbij iemand boven een pan ruikt (ruiken). Bespreek daarna samen wat voor dingen ze nu nog meer hebben bedacht. Hang de vellen op in de klas. ij de kern van de les gaan de leerlingen echt proeven. Vertel B dat het belangrijk is hygiënisch te werken als je met eten bezig bent. Laat alle leerlingen van tevoren hun handen wassen en geef zelf het goede voorbeeld. Leg ook de twee-lepel methode uit: Gebruik een schone lepel om iets uit een bakje of bordje te scheppen. Doe dit op je eigen proeflepel en steek die in je mond.
Vooraf • Regel eventueel hulpouders voor deze les. • Deze les wordt in twee delen gegeven. Deel één is tot en met de uitleg van de proefopdracht. Vervolgens gaan leerlingen in groepjes van vier aan de slag in de proefhoek. Als alle groepjes geweest zijn wordt de les afgesloten.
Kern Proeverij Zet tien bakjes klaar met de voedingsmiddelen. Zet daarnaast ook brood en water klaar, zodat de leerlingen tussen de voedingsmiddelen door een stukje brood en een slokje water kunnen nemen. Hiermee voorkom je dat de ene smaak de andere beïnvloedt. Laat groepjes van vier leerlingen rouleren en om beurten in de “proefhoek” plaatsnemen. Laat elke leerling van elk voedingsmiddel een hapje nemen. Na ieder hapje nemen ze een stukje brood en een slokje water. Laat de leerlingen de tabel op kopieerblad 1 en 2 invullen. Geef voorbeelden bij de vraag “Hoe voelt het in je mond?” Het kan bijvoorbeeld prikkelend voelen of knapperig, glad, droog, fris, glibberig, korrelig of sappig. Je hebt ook nog filmend. Dit betekent dat het eten in je mond een dun laagje achterlaat dat een beetje blijft plakken. Denk bijvoorbeeld aan olie en boter.
6
Kennen ze de hoofdsmaken nog? Zoet, zuur, zout en bitter? Hebben de leerlingen door dat sommige smaken een combinatie zijn van zoet en zuur of zout en bitter? Je hebt ook nog umami. Umami is Japans voor “Hmm, lekker!” Het zit in producten om ze een meer uitgesproken smaak geven. Voorbeelden hiervan zijn: Japanse sojasaus, koffie, zout, suiker, zeewier en vlees. Wanneer je een plakje tomaat met de Japanse sojasaus insmeert, zal de tomatensmaak sterker zijn. Dat is het umami-effect!
Afsluiting Wat hebben we geproefd? Als alle groepjes geweest zijn, wisselen de leerlingen ervaringen met elkaar uit. Was het moeilijk om meer dan één smaak te herkennen bij ieder voedingsmiddel? Welke dingen vonden ze lekker? Zat er iets “umami” bij? Zat er iets bij dat “filmend” was?
7
Werkvormen Klassikaal groepsgesprek, nabespreken Groepjes knutselen, proeven Combinatietip Vraag naar de Engelse benamingen voor de verschillende smaken (sweet, sour, salt, bitter) Kunnen de leerlingen dit? Daag hen dan uit om ook hun mening in de afsluiting in het Engels te verwoorden. (Vak: Engels) Lessuggesties uit het online inspiratieboek Laat de leerlingen het Smaakinterview met een familielid houden of doe de opdracht Metaalsmaak, waarbij de leerlingen de extra hoofdsmaken metaalsmaak en zeepachtig leren kennen.
10 min
60 min
+ uitleg week van tevoren
Les 2
De energiebalans
Doelen
Inleiding
De leerlingen: • kennen de vakken van de Schijf van Vijf en de bijbehorende gezondheidsregels • krijgen inzicht in de hoeveelheid kilocalorieën in extra’s, zoals snoep, koek en chips • leren dat de energiebalans betekent dat er een balans is tussen wat je aan energie binnen krijgt door te eten en drinken en wat je aan energie verbruikt door te bewegen • weten hoeveel energie je verbruikt bij verschillende soorten activiteiten • weten hoe lang je moet bewegen om de energie van een bepaald voedingsmiddel te verbruiken
Wat zijn extra’s? Laat de leerlingen een blikje cola, een blikje energiedrank en een glas water zien. Wat is het verschil hiertussen? Ondanks dat het allemaal drinken is, zijn er twee veel zoeter. In de cola en energiedrank zit namelijk suiker. Voedingsmiddelen met veel suiker (of vet) zijn bijna allemaal extra’s. De rest noemen we basisvoedingsmiddelen. Basisvoedingsmiddelen zijn voedingsmiddelen uit de Schijf van Vijf die je dagelijks nodig hebt. Herhaal kort wat de Schijf van Vijf is. Help ze eventueel op weg en laat de Schijf van Vijf zien op het digibord. De Schijf van Vijf is bedacht om mensen te helpen onthouden welk voedsel ze elke dag nodig hebben om te groeien en gezond te blijven. De Schijf van Vijf bestaat uit vijf vakken: 1. Granen, bonen en aardappelen 2. Groente en fruit 3. Vet en olie 4. Melkproducten 5. Dranken
Materialen • blikje cola, blikje energiedrank, glas water • bakje met 10 suikerklontjes • weegschaal • kopieerblad 3, 4 en 5, voor iedere leerling een setje
Vooraf • Geef de leerlingen kopieerblad 3, 4 en 5 een week van tevoren mee. Daarop houden ze een dag lang precies bij wat ze eten en drinken en bewegen. Leg uit hoe ze de kopieerbladen kunnen invullen. Bij bewegen tellen ook activiteiten zoals fietsen, lopen of buitenspelen mee. Kondig deze opdracht ook aan in de nieuwsbrief of op de website, zodat ouders weten dat hun zoon of dochter dit huiswerk heeft. Houd gedurende de week bij of iedereen het huiswerk maakt en meeneemt.
Bij de Schijf van Vijf horen vijf gezondheidsregels: 1. Eet gevarieerd 2. Eet niet te veel en beweeg 3. Eet minder verzadigd vet 4. Eet veel groenten, fruit en brood 5. Eet veilig Extra’s heb je niet nodig om fit te blijven en gezond groot te worden, je neemt ze alleen af en toe. Er zit namelijk vaak veel suiker en vet in en weinig gezonde stoffen zoals vitamines, mineralen en vezels.
8
Kern
Werkvormen
De energiebalans Hoeveel suiker zit er in een blikje cola, denken de leerlingen? Wijs naar de suikerklontjes en vraag ze een gokje te doen. Hoeveel klontjes zitten er in een blikje? Laat een leerling zoeken op het etiket. Hoeveel suiker zit in het blikje cola van 330 ml? Dit is 35 gram. Laat twee leerlingen 35 gram suikerkontjes afwegen. Dit zijn ongeveer 10 klontjes. In een blikje energie- of sportdrank van 250 ml zit gemiddeld 33 gram suiker. Laat de leerlingen ook hierbij uitzoeken hoeveel klontjes suiker daarin zitten. Het is een fabel dat je van die zoete drankjes beter gaat sporten. Sporters scoren het beste met gewoon water. Water levert nul suikerklontjes.
Klassikaal groepsgesprek, experimenteren, nabespreken Individueel thuisopdracht
In veel soorten snoep zit veel suiker, maar ook vet is zo’n stof waarvan je niet te veel binnen wilt krijgen. In een klein zakje chips zit 8 gram vet. In één juslepel jus zit 6 gram vet. Reclames houden ons voor de gek als ze spreken over “light-chips”, want in een zakje “light-chips” zit nog 6 gram vet. Praat met de leerlingen na. Verbaast het ze? Begrijpen ze nu waarom je beter alleen af en toe een extra kunt eten of drinken? Bespreek de term “energiebalans”. Dat betekent (schrijf dat op het bord): De energie uit je eten is precies genoeg voor wat jij die dag nodig hebt, bijvoorbeeld om te groeien, denken, ademen, en bewegen. Wat betekent dat volgens de leerlingen? Eten en drinken geeft je de energie die je lichaam nodig heeft om te kunnen functioneren en te bewegen. Je blijft op gewicht als er balans is tussen de hoeveelheid energie uit je eten en drinken en de hoeveelheid energie die je lichaam verbruikt. Teken een weegschaal op het bord. Aan de ene kant staat: Wat ik eet = energie in Aan de andere kant staat: Hoeveel ik verbruik = energie uit De weegschaal moet in evenwicht zijn. De leerlingen hebben een dag lang bijgehouden wat ze eten en drinken (ook de extra’s ) en bewegen. Vonden ze het lastig om alles bij te houden?
9
Combinatietip Laat de leerlingen een verpakking zien. Hierop staat vaak aangegeven hoeveel kilocalorieën er per 100 gram in het product zitten. Laat hen uitrekenen hoeveel zij binnenkrijgen per portie. (Vak: rekenen) Lessuggesties uit het online inspiratieboek Bekijk het filmpje Vet lekker over ontbijt en tussendoortjes of discussieer over het kopen van extra’s met zakgeld.
Calorieën In alles wat je eet zit energie. Die energie wordt “gemeten” in kilocalorieën. Het woord calorie komt van het Latijnse woord calor. Dat betekent warmte. 1 calorie is de hoeveelheid warmte die nodig is om 1 gram water 1 graad Celsius te verwarmen. Een boterham levert bijvoorbeeld ongeveer 75 kilocalorieën (kcal). In het schema op kopieerblad 3 staat wat het gemiddelde kind van elf of twaalf jaar per dag ongeveer nodig heeft. Dit is roze gekleurd. Waarom zie je bij fruit en groente nog veel blauwe blokjes? Daar eet je natuurlijk niet snel te veel van. Extra’s mogen met mate. Meisjes van elf of twaalf jaar hebben per dag ongeveer 2200 kcal nodig, waarvan ze ongeveer 200 kcal aan extra’s kunnen besteden. Jongens hebben ongeveer 2350 kcal nodig. Hiervan mogen 250 kcal extra’s zijn. Schrijf op het bord: Elke dag: een uur bewegen (fietsen, lopen, buiten spelen) + Elke week: drie keer sporten (gym, voetbal op plein, > 20 minuten per keer) = leuk en goed! Op het bord staan de beweegnorm (elke dag een uur bewegen) en de fitnorm (drie keer per week twintig minuten sporten) voor kinderen. Dit is wat elk kind nodig heeft. Bewegen is heel goed voor je gezondheid. Je voelt je dan ook fit en zit vaak lekker in je vel. Sport zorgt namelijk ook voor een beter humeur, dat is onderzocht. Relaxed met eten Deze les gaat niet over lijnen of afvallen. Voorkom stigmatisering en houd de boodschap positief. Sommige leerlingen zijn erg gevoelig voor het onderwerp calorieën en willen graag weten hoeveel je moet bewegen om voedingsmiddelen te verbranden. Ze kunnen daarin doorslaan. Wees hier als leerkracht alert op. Benadruk dat je als kind alle gezonde stoffen nodig hebt om gezond groot te worden. Dat geldt voor kinderen van alle soorten en maten. Het is goed als leerlingen weten dat in extra’s vaak veel calorieën zitten, maar dat ze je lijf verder niets opleveren in de vorm van gezonde voedingstoffen. Het is echter niet nodig of wenselijk dat leerlingen bijvoorbeeld calorieën gaan tellen als ze gewoon eten kiezen uit de Schijf van Vijf.
10
Afsluiting Hoe leef ik? Praat met de leerlingen na over wat ze ontdekt hebben. Vraagsuggesties • Wat viel je op aan jouw eetpatroon, vergeleken met de aanbevolen hoeveelheden? • Hoe komt dat? • Eet jij veel extra’s? Welke? • Welke extra geeft de meeste kilocalorieën? • Was je verbaasd? • Hoe komt het dat die extra zoveel kilocalorieën heeft? • Wat kun je doen aan bewegen om het teveel aan extra’s te verbranden? Natuurlijk is het nog beter om niet te veel extra’s te nemen. • Heb je ongeveer een uur bewogen? Of heb je (minimaal twintig minuten) gesport? • Ken je de term grazer? Iemand die vaak tussendoor iets drinkt en eet noem je een grazer (net als de koe die de hele dag door gras eet!) • Ben jij een grazer? • Waarom? Je eigen energiebalans kun je beïnvloeden. Geniet je van een koekje, of neem je er zonder na te denken drie? Loop je met een boog om de fruitschaal heen of pak je er regelmatig iets vanaf? En wat doe je als je vriend aanbelt om te voetballen? Ga je mee of zeg je: “Nee, ik zat net te gamen?” Als je niet zo actief bent, gebruik je minder energie dan wanneer je wel actief bent.
11
10 min
50 min
Les 3
Fair Trade
Doelen
Inleiding
De leerlingen: • weten dat Fair Trade eerlijke handel betekent • kunnen uitleggen wat zij van Fair Trade vinden • herkennen het Fair Trade keurmerk • kennen de termen “seizoensproducten” en “streekproducten” • ontdekken dat eten soms van heel ver komt en dat dit vervoer invloed heeft op het milieu
Cacaoketen Laat de gewone chocoladereep zien. Wat is het belangrijkste ingrediënt van chocola? Op kopieerblad 6 ontdek je er alles over: cacao. Lees de tekst klassikaal en bespreek deze met de groep.
Materialen • gewone pure chocoladereep, voor alle leerlingen een blokje • Fair Trade pure chocoladereep, voor alle leerlingen een blokje • bonnetje van de chocoladerepen • wereldkaart • post-its of punaises • kopieerblad 6, voor iedere leerling één
Vraagsuggesties • Uit welke landen komt cacao? Zoek deze op de wereldkaart en plak op die plekken post-its of prik er punaises in. • Wat hebben deze landen gemeen? Ze zijn vaak arm en warm. • Hoeveel dagen is cacao onderweg naar Nederland? Drie weken. • Wat betekent dat voor het milieu? Schepen verbruiken brandstof die het milieu belasten. • Wat denk je dat de cacaoboeren verdienen? • Zouden ze net zoveel verdienen als de boeren in Nederland? • Ken je het Fair Trade keurmerk? Laat de Fair Trade chocoladereep zien met het Fair Trade logo. (eten & weten)
Kern Filmpje over Fair Trade Kijk met de leerlingen naar het filmpje “Fair Trade” op de Schooltvbeeldbank. (de wereld) Vraag ze hierop te letten: • Wat betekent het woord Fair Trade? • Wat betekent Fair Trade voor boeren in arme landen? Bespreek daarna wat ze ontdekt hebben. Vraagsuggesties • Wat betekent Fair Trade? Eerlijke handel. • Waarom is een stuk grond voor een boer in bijvoorbeeld Peru zo belangrijk? Om eten voor zijn gezin te verbouwen, om het overige voedsel te verkopen en geld te verdienen. • Wat betekent Fair Trade voor die boeren? Dat ze een eerlijke prijs krijgen voor hun voedingsmiddelen, zodat ze hun gezin kunnen onderhouden. • Wat vind jij van Fair Trade voedingsmiddelen? • Koop jij die wel eens? • Zou je die willen kopen? • Zou je ze ook willen kopen als het meer geld kost?
12
Milieu en eten Eten uit de buurt is bijna altijd beter voor het milieu. Het hoeft niet ver te worden vervoerd. Hierdoor bespaar je brandstof. Als je eten koopt dat net geoogst is, dan hoeft het niet eerst gekoeld te worden om het lang te kunnen bewaren. Ook dat scheelt energie. Maar: sommige voedingsmiddelen zijn bij ons niet te verbouwen, zoals cacao, koffie en bananen. Die moeten we wel uit andere landen halen. Er zijn ook voedingsmiddelen die bij ons wel kunnen groeien, alleen niet het hele jaar door. Zoals aardbeien. Streekproducten en seizoensproducten Voor het milieu zijn producten van het seizoen en uit de buurt vaak het beste. Je hebt dan weinig transport nodig of energie om het te koelen. Producten uit de buurt noemen we ook wel streekproducten. Producten die net geoogst zijn noemen we ook wel seizoensproducten. Asperges groeien bijvoorbeeld alleen in het voorjaar in Nederland. In het voorjaar zijn asperges een seizoensproduct in Nederland. Wil je in een ander seizoen verse asperges eten, dan moeten deze vervoerd worden uit Zuid-Europese landen. Je kunt dan beter iets anders kiezen. Duurzaam = gezond Als je kiest voor het milieu, is dat vaak ook goed voor je lijf. Dierlijke producten, zoals kaas en worst, kosten veel grond, energie en water om te produceren. Dat geldt ook voor veel verpakte soorten snoep en snacks. Fruit en groente zijn betere keuzes voor je lijf en de planeet, zeker als je dingen uit de buurt kiest en van het seizoen.
Afsluiting Proef de verschillen Pak nu de Fair Trade chocolade en de gewone chocolade er weer bij. Pak de repen uit en breek ze in blokjes. Geef alle leerlingen een blokje gewone en Fair Trade chocolade. Vraagsuggesties • Zien de stukjes chocolade er anders uit als ze zijn uitgepakt? Nee, ze zijn precies hetzelfde. • Proef je verschil? Als het goed is smaken beide repen hetzelfde. • Wat denk je dat de repen per stuk kosten? Laat de leerlingen op het bonnetje kijken. • Waarom denk je dat de Fair Trade reep duurder is dan de gewone reep? Dit komt omdat de producent garandeert dat de boer een eerlijke prijs heeft gekregen voor de cacao. • Vergelijk de reep chocola met een extra die je met een Nederlands product kunt maken, zoals chips van een aardappel. Welk product kun je beter kiezen voor het milieu? Waarom?
13
Werkvormen Klassikaal groepsgesprek, film, proeven, nabespreken Combinatietip Ga tijdens de les in op het klimaat van de verschillende landen waar Fair Trade producten vandaan komen. Vergelijk dit met Nederland. Denk hierbij aan de groeiomstandigheden die bij de producten horen. Waarom groeit een ananas bijvoorbeeld niet in Nederland, maar wel op een plantage in Costa Rica? (Vak: aardrijkskunde, biologie) Lessuggesties uit het online inspiratieboek Doe de opdracht Fair Trade is fair of bekijk met uw klas uit welke landen veel van ons voedsel komt met de opdracht Uit welk land komt dat?
25 min
30 min
+ 60 minuten voor de proefjes
Les 4
Proefjes met toevoegingen
Doelen
Inleiding
De leerlingen: • leren welke stoffen als toevoeging op etiketten staan, bijvoorbeeld anti-oxidanten en smaakstoffen • leren de functie van deze toevoegingen, bijvoorbeeld zorgen dat een voedingsmiddel niet bruin wordt of dat het een sterkere smaak krijgt • leren dat deze toevoegingen in veel voedingsmiddelen zitten
Pudding Heeft iedereen de handen gewassen? Want deze les gaan de leerlingen proefjes doen met echte producten. Laat de leerlingen allemaal ruiken aan het puddingpoeder. Welke smaak pudding is dit denken ze? Ze zullen waarschijnlijk wel kunnen ruiken wat het is.
Materialen • pakje puddingpoeder (met sterke geur, bijvoorbeeld aardbei van Kloppudding) • kom • kopie van het puddingpoederetiket, voor iedere leerling één • materialen voor de proefjes, zie kopieerblad 7 en 8 • kopieerblad 7 en 8, voor iedere leerling een setje
Kijk dan met de leerlingen naar de kopie van het etiket op de verpakking. Zit er echt aardbei (of andere smaak) in de pudding? Toch ruikt het wel zo. Vraagsuggesties • Welk zintuig beïnvloedt je smaak bij deze pudding? Je neus. • Waar komt dat door? Door de geurstoffen. • Welk ingrediënt op het etiket is de geurstof denken de leerlingen? Bij ingrediënten staat “aroma”. Aroma’s zijn geurstoffen. • Waarom voegt de producent geurstoffen toe bij veel voedingsmiddelen? Om de geur te versterken, dit geldt ook voor smaak- en kleurstoffen. • Wat zijn de kleurstoffen bij de Kloppudding? Bij ingrediënten staat “kleurende levensmiddelen: rode bietensappoeder, wortelextractpoeder”. • Ziet iemand aardbei bij de ingrediënten staan op het etiket van de Kloppudding?
Vooraf • Regel eventueel hulpouders voor deze les. • Kopieer het etiket van het pakje puddingpoeder (vergroot), voor iedere leerling één exemplaar. Doe de puddingpoeder in een kom, zodat de leerlingen niet weten wat voor smaak het is. • Zet de zes proefjes klaar, verspreid over de klas.
Kern Proefjes Laat de leerlingen in groepjes van twee tot vier de proefjes met toevoegingen doen, roulerend door de klas. Er zijn zes proefjes. De leerlingen hebben hierbij kopieerblad 7 en 8 nodig. Kom daarna weer in de kring. Bespreek de verschillende toevoegingen en proefjes. Kunnen de leerlingen bij iedere toevoeging een voedingsmiddel noemen waar die in zit?
14
Kleurstoffen: vruchtenyoghurt, limonadesiroop, snoep, jam, vla Emulgatoren: halvarine, margarine, slasaus Verdikkingsmiddelen: ijs, slasaus, halvarine, toetjes, snoep Anti-oxidanten: mayonaise, jam, appelmoes, knakworstjes Geurstoffen: limonade, snoep, vruchtenyoghurt, toetjes, puddingpoeder, worst Smaakstoffen: snoep, vruchtenyoghurt, ijs, limonade, toetjes Bekijk op het digibord een filmpje over smaakstoffen. Weten de leerlingen hoe je op een etiket kunt zien welke toevoegingen er in een voedingsmiddel zitten? Bekijk de illustratie op het digibord.
Afsluiting Toevoegingen Eindig met een discussie over de voor- en nadelen van allerlei toevoegingen. Schrijf links op het bord “voordelen” en rechts “nadelen”. Brainstorm met de leerlingen en schrijf hun antwoorden op. Argumenten Voordelen: Langer houdbaar, meer kleur, sterkere smaak, mooiere structuur. Nadelen: Bij kant-en-klare producten weet je niet precies wat erin zit. Als je voor verse producten kiest zijn veel toevoegingen niet nodig. Bovendien wordt in veel bewerkte producten extra suiker en zout toegevoegd. Daar eet je snel te veel van.
15
Werkvormen Klassikaal groepsgesprek, discussiëren, nabespreken Groepjes experimenteren Combinatietip Omschrijf een toevoeging die in deze les aan bod kwam, zonder de naam te noemen. Laat de leerlingen opschrijven over welk woord het gaat. Wie heeft de naam foutloos opgeschreven? (Vak: taal) Lessuggesties uit het online inspiratieboek Leer uw leerlingen etiketten lezen met de opdracht Vet etiket of vergelijk verse met kant- en klare soep en ontdek welke toevoegingen er in kant- en klare soep zitten.
25 min
60 min
Les 5
Restaurant in de klas: het smaakrestaurant
Doelen De leerlingen: • leren hoe je pasta, pastasaus en salade maakt • maken een Fair Trade toetje
Materiaal • benodigde keukenspullen, zie kopieerbladen • benodigde ingrediënten, zie kopieerbladen • tafelkleden, servetjes, onderzetters • borden en bestek • kopieerblad 9, 10, 11 en 12, voor ieder kookgroepje één
Vooraf • Regel eventueel hulpouders voor deze les. • De klas kan ouders of andere leerlingen van de school uitnodigingen om naar het “Smaakrestaurant” te komen. • Laat de ouders op tijd weten dat de leerlingen vandaag op school eten. • Zorg dat zaken als messen, vorken, lepels, werkblad, vaatdoekje en theedoek schoon zijn.
Inleiding Samen koken! Dit is de laatste Smaakles. De les wordt daarom afgesloten door samen een heerlijke maaltijd te bereiden en deze met elkaar op te eten. De ouders en eventueel andere leerlingen of leerkrachten mogen gezellig aanschuiven. De leerlingen maken alles zelf: verse pasta, pastasaus én het Fair Trade toetje. Vraag de leerlingen of ze nog weten wat Fair Trade betekent. Heeft iedereen zijn handen gewassen?
Kern Pasta maken Nu is het tijd om te beginnen. Demonstreer eerst hoe je pasta maakt. Waarvan maak je eigenlijk pasta? Laat nu de grondstoffen zien: 100 gram bloem, een ei en een snufje zout. Maak op een schoon werkvlak een bergje van de bloem, met in het midden een kuiltje. Voeg een snufje zout toe. Breek hierboven het ei. Klop het ei met een vork, waarbij u steeds meer bloem meeneemt. Werk zo al het ei volledig door de bloem. Bestuif uw handen met bloem en begin het mengsel te kneden. Stuif er, als het te plakkerig is, wat extra bloem over. Kneed het deeg ruim vijf minuten tot een gladde, elastische bal. Als u pasta wilt maken met een pastamachine, kan het deeg meteen gebruikt worden. Gaat u met de hand aan de slag, dan moet het deeg verpakt in plastic folie minstens een uur rusten in de koelkast. Zonder pastamachine kun je ook lange pastaslierten maken. Rol het deeg eerst uit met een deegroller tot een lange lap. Snijd vervolgens het deeg in dunne reepjes. Ook kunnen er allemaal verschillende vormpjes pasta gemaakt worden, of zelfs gevulde pasta. Groepjes maken en starten De klas gaat nu in groepjes koken. Verdeel de klas in vier groepen. Iedere groep maakt een onderdeel van de maaltijd: een pastagroep, een sausgroep, een saladegroep en een toetjesgroep. Laat de leerlingen eerst samen het recept zorgvuldig doorlezen. Begrijpen ze alles dat er staat? Zijn er dingen die eerst moeten worden gedaan? Weten ze hoe ze de hoeveelheden aan moeten passen, zodat er straks genoeg is voor iedereen? Hebben ze de benodigde keukenspullen en alle ingrediënten?
16
Tip: bij een grote klas kan een vijfde groepje de tafels feestelijk dekken: de smaakrestaurantgroep. Zij kunnen naast tafels dekken ook leuke menukaartjes maken.
Afsluiting Aan tafel! Samen eten is gezellig! Maar er zijn ook regels waar je je aan moet houden bij het samen eten. Bespreek dit in de klas. Welke regels kennen de leerlingen? Bijvoorbeeld niet praten met je mond vol of aan tafel blijven zitten tot iedereen zijn eten op heeft. Is alles klaar? Staat er op elke tafel water om te drinken? Laat dan de gasten maar binnenkomen! Tip: laat de leerlingen spelenderwijs aan de gasten presenteren wat zij met Smaaklessen allemaal hebben geleerd over eten. Vraag bijvoorbeeld hoe iets smaakt. Wat proef je, hoe vind je het ruiken, hoe ziet het eruit? Eindtoets Sluit deze serie Smaaklessen af met de eindtoets op het digibord. Hierin komt alle lesstof nog eens terug.
17
Werkvormen Klassikaal groepsgesprek, eten, nabespreken Groepjes koken Lessuggesties uit het online inspiratieboek Doe de opdracht Woordenschat rond recepten of Recepten lezen, waarbij leerlingen leren omgaan met het lezen en toepassen van een recept.
Kopieerblad 1 Smaakmakers
In de klas ga je verschillende producten proeven. Bekijk het product goed, voel en ruik er aan en geef antwoord op de eerste drie vragen. Neem dan een hapje. Vul je antwoorden in het schema in.
Product 1
Product 2
Product 3
Wat heb je geproefd?
Hoe ziet het eruit?
Hoe ruikt het?
Hoe voelt het in je hand?
Hoe voelt het in je mond?
Hoe smaakt het?
Vind je het lekker? Waarom?
18
Product 4
Product 5
Kopieerblad 2 Smaakmakers
Product 6
Product 7
Product 8
Wat heb je geproefd?
Hoe ziet het eruit?
Hoe ruikt het?
Hoe voelt het in je hand?
Hoe voelt het in je mond?
Hoe smaakt het?
Vind je het lekker? Waarom?
19
Product 9
Product 10
Kopieerblad 3
De energiebalans Houd een dag lang precies bij: • wat je eet en drinkt • welke extra’s je neemt • wat je beweegt
Wat ik eet en drink: Kruis een vakje aan als je een portie van iets op hebt. Let op: je mag één stuk fruit vervangen door een glas vruchtendrank. Als je vruchtendrank hebt gedronken kruis je “fruit” aan én een glas drinken! Je mag echter maar één keer per dag vruchtensap in de plaats van een stuk fruit gebruiken, omdat dat minder vezels bevat. Het beste kun je kiezen voor twee stuks vers fruit. sneetje brood opscheplepel aardappelen, rijst, bonen, pasta opscheplepel groente stuk fruit glas/ bakje melk of melkproducten plak kaas portie vlees, kip, tahoe, vis, ei plak vleeswaren halvarine voor 1 sneetje eetlepel margarine of olie glas drinken
20
Kopieerblad 4
De energiebalans Mijn Extra’s Schrijf op hoeveel je van elke extra hebt gegeten en tel de kilocalorieën op. Staat jouw extra er niet bij? Kijk dan op www.caloriechecker.nl.
Zoete extra’s
Aantal:
kcal.
Snoepje of dropje
15
Koekje
30
Waterijsje
50
Plakje ontbijtkoek
65
Eierkoek
90
Stroopwafel, plak cake
130
Reep chocola
250
Evergreen
250
Gevulde koek
260
Magnum
260
Marsreep e.d. (60 gram)
290
Gebakje
300
Hartige extra’s 5 olijven
10
10 zoute stokjes
35
Handje chips (10 gram)
55
Zakje popcorn
110
Handje pinda’s, nootjes
130
Kaassoufflé of kroket
150
Frikandel
210
21
Totaal:
Kopieerblad 5
De energiebalans Broodje hamburger
250
Saucijzenbroodje
270
Bakje patat zonder saus
400
Patat met mayonaise
610
Extra dranken Glas chocolademelk
180
Glas Fristi
140
Glas frisdrank
85
Anders Totaal aan extra’s:
Hoeveel ik beweeg Welke activiteit? ‘s Morgens voor school Tot de pauze In de pauze Van de pauze tot 12 uur Tussen de middag In de middag op school Tot het avondeten Tot slaaptijd Totaal aantal minuten:
22
Hoeveel minuten?
Kopieerblad 6 Fair Trade
Hoe komt cacao naar Nederland? De cacaobonen gaan met vrachtwagens naar een haven. Daarna gaan ze met een vrachtschip naar Nederland. De tocht van Brazilië naar Nederland duurt ongeveer drie weken.
Waar komt chocolade vandaan? Chocolade wordt gemaakt van cacao. Cacao komt van de cacaoboom. Een cacaoboom moet drie of vier jaar groeien voordat er vruchten aan groeien. Vruchten groeien 5 maanden voordat ze geplukt kunnen worden. In iedere vrucht zitten ongeveer 40 zaden. Deze zaden zijn de cacaobonen. Van deze bonen maken we cacao.
Hoe wordt chocolade gemaakt? In de fabriek moeten eerst de doppen van de bonen af. Dan worden de bonen in stukken gebroken en gebrand. De bonen worden platgewalst zodat er een vloeibare massa uitkomt: de cacaomassa. Deze massa is één van de bestanddelen van chocola. De cacaomassa wordt geperst. Er komt vet uit: de cacaoboter. En er blijft een harde bruine koek over. Die koek wordt vermalen tot cacaopoeder. Chocola maak je uit een mengsel van cacaomassa, suiker en cacaoboter.
Waar groeit cacao? De cacaoboom houdt van veel warmte en vocht. Hij groeit in tropische landen. In Afrika zijn veel cacaoplantages, bijvoorbeeld in Ivoorkust, Nigeria, Ghana en Kameroen. Uit Zuid-Amerika komt ook veel cacao: uit Brazilië en Ecuador. In Azië wordt cacao onder andere in Maleisië verbouwd. Hoe leven cacaoboeren? Het oogsten van de cacaovruchten gebeurt met de hand. De boer snijdt met een groot mes de cacaovrucht van de boom af. Daarna hakt hij de vruchten open en haalt de bonen eruit. De meeste cacaoboeren zijn arm. Ze hebben een klein bedrijf. Het hele gezin moet meewerken, de kinderen ook.
Wie verdienen er aan cacao en hoeveel? De prijs van cacao hangt af van de vraag naar cacao en de hoeveelheid die er is. Hoe meer cacao er verbouwd is, hoe lager de prijs. Van de prijs die jij in winkel betaalt voor een chocoladereep, gaat uiteindelijk maar een paar cent naar de cacaoboer. Daarvan moet hij zijn cacaobomen laten groeien en zijn familie onderhouden. Bedrijven die Fair Trade chocolade verkopen, beloven dat de boer een eerlijke prijs voor de cacao heeft gekregen.
Hoe worden cacao en chocola uit de cacaoboon gemaakt? Twee keer per jaar kunnen de rijpe cacaovruchten worden geoogst. Ze worden geplukt en opengehakt. De bonen zijn taai, paars van kleur en smaken heel bitter. De bonen worden met het vruchtvlees op een hoop in de grond gestopt, op een bedje van bananenbladeren. Het wordt daar zo warm dat het vruchtvlees gaat rotten. Dit duurt ongeveer vijf dagen. Daarna zijn de bonen bruin, minder taai en ze smaken veel minder bitter. Dan worden de bonen in de zon gedroogd. Na het drogen doet de boer de bonen in zakken van 60 kilo. Die zakken gaan naar een cacaofabriek. Bijvoorbeeld in Nederland. Want in Nederland staan veel cacaofabrieken.
23
Kopieerblad 7
Proefjes met toevoegingen Kleurstoffen maken eten iets mooier van kleur. Een product ziet er daardoor aantrekkelijker uit. Sommige producten raken hun kleur kwijt als je ze verhit. In de industrie worden vaak chemische kleuren gebruikt. Deze zijn nagemaakt van kleurstoffen uit de natuur. In wortel zit bijvoorbeeld de oranjegele stof caroteen. Die wordt in de industrie ook gebruikt. Voorbeelden van producten met kleurstoffen zijn vruchtenyoghurt, limonadesiroop, snoep en jam.
Smaakstoffen worden gebruikt om aan voedingsmiddelen een bepaalde smaak te geven of een smaak sterker te maken. Soms worden smaak stoffen ook gebruikt om de koper te laten denken dat er veel van een bepaalde stof in zit. Voorbeelden van producten met smaakstoffen zijn snoep, ijs, vruchtenyoghurt of limonadesiroop. Proef: citroensmaak Wat heb je nodig? een aantal vitamine C-pilletjes met citroensmaak
Proef: kleuren uit de natuur Wat heb je nodig? een aantal verschillende kleuren smarties en een glas water
Neem 1 vitamine C-pilletje en zuig erop. Waar smaakt het naar? Er zit niet echt citroen of sinaasappel in de pil. De smaak die je proeft zijn toegevoegde smaakstoffen.
Gooi verschillende kleuren smarties in water. Wat gebeurt er? Ze worden wit! Ze zijn geverfd in allerlei kleuren, maar smaken hetzelfde. Waarom zijn ze dan geverfd? Geurstoffen maken de geur van een product sterker. Vroeger bestonden er alleen natuurlijke geurstoffen. Echte vanille van een vanillestokje is heel duur. Daarom wordt het chemisch nagemaakt. Het ruikt dan bijna hetzelfde. Voorbeelden van producten met geurstoffen zijn vruchtenyoghurt, limonadesiroop, snoep, worst en puddingpoeder. Proef: geuren uit de natuur Wat heb je nodig? een vanillestokje Ruik eens aan een echt vanillestokje. Vergelijk de geur met de geur van een zakje vanillesuiker of vanillepoeder. Echte vanille wordt gemaakt van vanillestokjes.
24
Kopieerblad 8
Proefjes met toevoegingen Tip voor thuis Als je een vloeistof, zoals bouillon, wilt binden dan laat je dit eerst aan de kook komen. Vervolgens voeg je langzaam het maïzenapapje toe. Blijf ook hier weer goed roeren, anders krijg je klontjes. Het zetmeel uit de maïzena wordt nu gaar en je ziet dat de bouillon een gebonden soep wordt.
Emulgatoren zorgen ervoor dat water en vet met elkaar kunnen mengen. Van nature mengen vet en water zich niet. Giet maar eens wat slaolie in een glas water! Hoe een emulgator precies werkt kun je goed zien als je zelf mayonaise maakt. In het eigeel zit een stofje, lecithine. Dit stofje zorgt ervoor dat de olie en het water, dat zit in de azijn, mengt. Voorbeelden van producten met emulgatoren zijn halvarine, margarine, slasaus en mayonaise.
Anti-oxidanten zorgen ervoor dat een product beschermd wordt tegen aantasting door zuurstof uit de lucht. Zuurstof maakt dat voedingsmiddelen vaak bruin worden. Voorbeelden van producten met antioxidanten zijn mayonaise, margarine en appelmoes.
Proef: mayonaise maken Wat heb je nodig? 2 schalen, 1dl water, 2,1 dl olie, ½ dl azijn, een ei, een maatbeker en een vork
Proef: de bruine appel Wat heb je nodig? een appel, citroensap, 2 bordjes en een scherp mesje
• Neem 1 dl water en 1 eetlepel olie. Meng de twee stoffen. Wat zie je? • Neem dan 1/2 dl azijn, 2 dl olie en een ei. Splits het ei eerst in de eidooier en het eiwit. Pak een vork en klop de eidooier door de azijn. Flink blijven kloppen, totdat het geheel dik wordt. Doe nu langzaam de olie er bij en blijf flink kloppen. De mayonaise wordt nu dik. De lecithine, het stofje uit de eidooier zorgt er voor dat het water uit de azijn en het vet van de olie in heel kleine druppels gemengd blijven. Dat heet een emulsie. De lecithine is de emulgator.
Een geschilde appel wordt na een tijdje bruin. Dat komt door de zuurstof in de lucht. Wij vinden dat de appel er dan niet meer lekker uitziet. Neem 2 stukjes appel. Doe op één stukje een beetje citroensap en op de andere niet. Na een tijdje wordt het appelstukje zonder cintroensap bruin. Citroensap bevat vitamine C en dit is een antioxidant. Er zitten ook vaak conserveringsmiddelen in producten. Deze stofjes zorgen ervoor dat producten langer houdbaar zijn. Producten kan je ook op een natuurlijke manier conserveren. Door producten in zout of suiker te leggen wordt er water aan de producten onttrokken waardoor ze minder snel bederven. Bijna alle houdbare producten bevatten conserveringsmiddelen.
Verdikkingsmiddelen maken een product steviger en dikker. In toetjes zitten bijvoorbeeld meestal verdikkingsmiddelen. Een voorbeeld van een verdikkingsmiddel is maïzena. Als je dit toevoegt aan water en goed roert, wordt het een dikker papje. Voorbeelden van producten met verdikkingsmiddelen zijn toetjes, ijs en slasaus. Proef: papje maken Wat heb je nodig? 1 eetlepel maïzena, 1 dl water, een garde/vork, een bakje
E-nummers zijn chemische toevoegingen die door de EU zijn goedgekeurd voor het gebruik in voedsel.
Neem 1 eetlepel maïzena. Doe het in een bakje. Roer er langzaam 1 dl water door. Blijf goed roeren, anders krijg je klontjes. Zoals je ziet wordt het papje dikker.
25
Kopieerblad 9
Restaurant in de klas: het smaakrestaurant Pasta Keukenspullen: • keukenweegschaal • zeef • plastic folie of pastamachine • deegroller • deegradertje • kookplaat • pan • vergiet
Extra tips: • Het is natuurlijk mogelijk een keukenmachine te gebruiken, maar met de hand kneden is leuker. • Je kunt het deeg ook laten drogen. Gedroogd kun je het een paar dagen bewaren. • Je kunt in het kookwater van de pasta spinaziepuree doen, dan wordt de pasta groen.
Ingrediënten (voor 4 personen): • 200 gram bloem • 0,5 theelepel zout • 2 eieren • 1 eetlepel olijfolie Voedingswaarde per persoon: 240 kilocalorieën Bereiding: • Zeef de bloem met het zout. • Doe alle ingrediënten in de kom en kneed er met je handen een bal van. • Kneed de bal goed door totdat het niet meer plakt. • Voeg, als het deeg te droog is, 1 eetlepel water toe. • Maak het deeg plat met je hand of de deegroller tot het een dunne plak is. • Verpak het deeg in plastic folie en laat het minstens 1 uur in de koelkast staan. (Als het deeg met een pastamachine wordt uitgerold en gesneden, hoeft het niet te rusten). • Verdeel het deeg in drie à vier porties. • Doe een beetje bloem op het werkvlak waarop je het deeg gaat uitrollen. • Rol de porties deeg zo dun mogelijk uit (ca. 2 mm). • Snij het uitgerolde deeg met een deegradertje in lange smalle linten van 0,5 - 1 cm breed voor tagliatelle. Of maak er leuke vormen van. • Laat een grote pan water aan de kook komen. • Doe er zout in. • Doe de pasta er in, laat het weer aan de kook komen. • Kook de pasta 2 tot 4 minuten, afhankelijk van de dikte. • Laat de pasta goed uitlekken in een vergiet. • Schep de pasta gelijk op het bord.
26
Kopieerblad 10
Restaurant in de klas: het smaakrestaurant Pastasaus
Bereiding: • Verwijder het velletje van de uien en de knoflook. • Snijd de uien in kleine snippers. • Snijd de tomaten en paprika’s in stukjes. • Verwarm de olie in de pan. • Fruit de gesneden uien glazig. • Pers de knoflook er boven uit. • Maak de blikjes tonijn open, giet ze af en bak de tonijn mee. • Voeg de gesneden paprika’s toe en laat een paar minuten bakken. • Voeg de gesneden tomaten toe. • Voeg nu ook de tijm, oregano en peper toe. • Goed roeren en met de deksel op de pan 3 minuten laten pruttelen. • Druk de tomaten die nog niet kapot zijn kapot en laat alles nog even pruttelen. • Doe er naar smaak nog zout en peper bij.
Keukenspullen: • knoflookpers • scherp mesje • snijplank • kookplaat • koekenpan met deksel • houten lepel • blikopener • rasp Ingrediënten (voor 4 personen): • 2 uien • 3 tenen knoflook • 2 paprika’s • 6 tomaten • olijfolie • 2 blikjes tonijn (totaal 300 gram) • 2 theelepels tijm • 2 theelepels oregano • zout, zwarte peper • parmezaanse kaas, geraspt
Extra Tip Je kunt geraspte parmezaanse kaas toevoegen. Het lekkerste is om dat zelf te raspen van een stuk.
Voedingswaarde per persoon: 200 kilocalorieën
27
Kopieerblad 11
Restaurant in de klas: het smaakrestaurant Salade Keukenspullen: • keukenweegschaal • vergiet • kom • mesje • theelepel • vork • schaaltje Ingrediënten (voor 4 personen): • 1 krop sla • 100 gram rucolasla • 2 tomaten • 0,5 komkommer • 50 gram zwarte olijven zonder pit • 50 gram fetakaas • 2 eetlepels tuinkers • 4 eetlepels olijfolie • 1 theelepel mosterd • 3 eetlepels azijn • 2 theelepels honing • peper en zout
Bereiding: • Was de sla grondig. • Scheur de blaadjes grof en droog ze in een theedoek, vergiet of in een sladroger. • Meng de sla in een kom. • Snijd het stuk komkommer in de lengte door en haal de zaadjes eruit (met een theelepel). • Snijd hem vervolgens in heel dunne plakjes. Leg ze op de sla. • Snijd de tomaten in partjes en schik ze op de sla. • Halveer de olijven en snijd de feta in heel kleine stukjes. Leg deze over de sla. • Garneer de salade met de tuinkers. • Meng alle ingrediënten voor de dressing. • Giet de dressing op het laatste moment over de salade.
Voedingswaarde per persoon: 140 kilocalorieën
28
Kopieerblad 12
Restaurant in de klas: het smaakrestaurant Fair Trade toetje: Chocoladerotsjes met ontbijtgranen
Bereiding: • Smelt de chocolade “au bain-marie”: vul een pan voor één derde met water en breng aan de kook. Breek de chocolade in stukjes, doe ze in een kleinere kom of pan en zet die voorzichtig in het water van de grotere pan. • Wanneer de chocolade gesmolten is, roer je er de ontbijtgranen goed door. • Vorm met de lepeltjes kleine bergjes op een vel bakpapier en laat afkoelen.
Keukenspullen: • keukenweegschaal • kookplaat • pan • kleinere kom of pan die in de grotere pan gezet kan worden • roerlepel • eetlepel • bakpapier Ingrediënten (voor 10 personen): • 400 gram Fair Trade fondantchocolade • 400 gram Fair Trade ontbijtgranen (bijvoorbeeld Cruncho) Voedingswaarde per persoon: 340 kilocalorieën
29
Notities
30
Colofon Inhoudelijk en didactisch concept Steunpunt Smaaklessen-Wageningen University: Rinelle van den Top-Pullen en Marlies Willemsen-Regelink Stichting Voedingscentrum Nederland: Jeltje Snel Auteur: Snoekboeks (Celeste Snoek) Redactie: Getik (Heleen Ronner) Vormgeving: Vuurrood.nl Illustraties: Cosh en Barbara Mulderink Smaaklessen is een programma van het Ministerie van Economische Zaken. Smaaklessen is gebaseerd op een idee van Pierre Wind. Deze uitgave kwam mede tot stand door ideeën en advisering van: Diverse NME centra, SLO, Pabo Christelijke Hogeschool Ede, Stichting SAPERE (Brussel), verschillende productvoorlichtingsbureaus en verschillende leerkrachten en leerlingen. Dit lesmateriaal is met veel zorg tot stand gekomen. Wageningen University en Stichting Voedingscentrum Nederland aanvaarden geen aansprakelijkheid voor schade die eventueel is ontstaan bij het uitvoeren van de lessen.
Contactgegevens Steunpunt Smaaklessen Telefoon: 0317-485966 Email:
[email protected] Website: www.smaaklessen.nl Copyright Alle auteursrechten en andere intellectuele eigendomsrechten op de inhoud van dit materiaal berusten bij Wageningen University en Stichting Voedingscentrum Nederland. Niets van dit materiaal mag zonder uitdrukkelijke en schriftelijke toestemming van Wageningen University openbaar worden gemaakt of verveelvoudigd in de zin van de Auteurswet 1912 met uitzondering van het gebruik van het materiaal binnen de eigen onderwijsinstelling. Voor elk ander gebruik dient contact opgenomen te worden met Wageningen University. © Wageningen University en Stichting Voedingscentrum Nederland, 2013
31