KRING VOOR DE GESCHIEDENIS VAN DE PHARMACIE IN BENELUX
CERCLE BENELUX D'HISTOIRE DE LA PHARMACIE
Bulletin Nr. 8 5 September 1 9 9 3
Redacteuren Rédaction
Dr. L.J. Vandewiele Dr. D.A. W i t t o p Koning
INHOUD / SOMMAIRE
Van apotheker-dichter CR. Bösken tot Conrad Busken Huët (J.H. Ligterink t )
1
Pharmaciens à Tournai, au XVIIe et au XVDJe siècle (P. Bourgeois)
6
Dragées Bengué met Cocaïne. Geschiedkundig overzicht van de wettelijke bepalingen met betrekking tot de cocaïne (L.J. Vandewiele)
14
Identificatie van een gotische hospitaal-vijzel (L. De Causmaecker)
30
In het voetspoor van een indigomaker (A.M.G. Runen)
39
Twee allegorische recepten uit een 17de eeuw Brugs Rapiarium (Chr. De Backer)
46
Helvahane Defteri. Vrije vertaling volgens Prof. A. Terzioglu, Istanbul (T. Geldof)
52
Omtrent een porseleinkaart (R. Van Hautekerke)
67
BOEKBESPREKINGEN / COMPTES-RENDUS
72
MEDEDELINGEN / COMMUNICATIONS
In Memoriam Dr. A. Guislain (B. Mattelaer)
/4
Sarton Leerstoel 1993-1994
79
Farmaco-botanie in Middeleeuwen en Renaissance
79
Mededeling van de Koninklijke Academie voor Geneeskunde van België
79
Errata
80
VAN APOTHEKER-DICHTER CR. BÖSKEN TOT CONRAD BUSKEN HUËT J.H. LIGTERINK t
Nota van de redaktie: In de nagelaten paperassen van Dr. J.H. Ligterink vonden wij deze studie, waarvan niet kon achterhaald worden of die ooit werd gepubliceerd. Door deze studie komen we te weten, dat de nog zeer bekende en omstreden letterkundige en predikant in Nederland Conrad Busken Huët (1826-1886), de achterkleinzoon was van een apoteker-dichter. Zijn belangstelling voor de farmacie komt in sommige van zijn werken tot uiting. Als voorbeeld geven we hier een uittreksel uit zijn Het land van Rembrand. Studiën over de Noordnederlandsche Beschaving in de zeventiende eeuw. (1882-1884): „Van het toedienen van slaapmiddelen aan krijtende kinderen 's nachts is Beverwyck (Johan van Beverwyck (1594-1647), Schat der Ongesontheyt. Dordrecht 1642) een verklaard tegenstander en schroomt niet de Dordrechtse moeders, onder welke dit expediënt tamelijk algemeen in achting schijnt geweest te zijn, deswege in het openbaar de les te lezen. „Ick en sta nummer tegens den avont hier in den apotheek" luidt zijn filippica, „of daer werdt van ontallycke luyden ghehaelt kinderrust, een conserfken dat sijn voornaemste kracht uyt de slaepbollen heeft. Een seer boose, en schadelycke gewoonte, en die ons metter tydt het land wel mocht vol gecken brenghen". Reeds als een der weinige apothekers-dichters is C O N R A D R U T G E R BÖSKEN (1717-1795) een bespreking waard. Daarnaast de fraaie carrière van deze Duitser in de Nederlanden, de verwevenheid van hem en zijn nakomelingen met de Nederlandse theologie, literatuur en cultuurhistorie en zijdelings weer met de farmacie zijn vermeldenswaard. Hij was een van de jonge mensen, vaak van goeden huize, die uit het Duitsland der 18e eeuw werden aangetrokken door de uiterlijk nog aanwezige welvaart en de vrijheid in Holland en vooral in Amsterdam. Een visum was niet nodig, een verblijfsvergunning evenmin, aan een arbeidsvergunning was men nog niet toe. De taal vormde een niet al te groot struikelblok, zeker niet voor Westfalers en Rijnlanders. Uit deze emigrantenstroom naar Holland zijn niet weinig apothekers voortgekomen, die veelal trouwden met jongedochters uit de kleinere of gegoede middenstand, de koopmansstand, maar ook uit regentenfamilies. C O N R A D R U T G E R werd in 1717 geboren te Alpen, 10 km Z W van Wesel, 30 km van de tegenwoordige Nederlandse grens in Rheinland-Westphalen. Alpen was een stadje in het Keurvorstendom Keulen, bekend om zijn slot, toebehorende aan de Graaf van Bentheim. Jacob Bösken, de vader van Conrad Rutger, was burgemeester van de stad en gehuwd met Sibilde
Ingelloh. Conrad verliet reeds op jonge leeftijd zijn vaderstad. Hij wordt vermeld in Meurs, dus 30 km zuidelijk, een stad welke tot aan de dood van Koning Willem III aan het huis van Oranje behoorde en daarna aan Pruisen verviel. Kort daarop reeds duikt hij op als apothekersleerling in Nijmegen. Reeds destijds was Nijmegen een fraaie handelsstad, hoofdstad van Hollands Gelre, met citadel, voormalig paleis en vele forten, bekend door de vrede van 1678-1679 en Pieter en Henri Canisius. In de kerkregisters en andere bevolkingsgegevens treft men Bösken niet aan, het leerlingenboek begint op later tijdstip, zijn leermeester is onbekend en hijzelf zou onopgemerkt zijn gebleven in die tijd, wanneer hij daar niet zorgvuldig een der gebruikelijke Libri prescribendi was gaan bijhouden. Deze boekjes placht de meester aan zijn leerling te geven tegen de tijd, dat deze rijp was voor het apothekersexamen. Zelf schreef hij dan de eerste recepten in met de bedoeling, dat de nieuwe meester het verder met interessante recepten zou vullen. Het boekje, 16 x 10 cm, inhoudende 180 bladen geschept papier met watermerk is gebonden in perkament. Het schutblad vermeldt: „Liber memorialis ac pharmaceuticus pro Conrade Böskenio adscript A° 1737 in urbe Noviomagense". Hij is dus in 1737 te Nijmegen blijkbaar aan het eind van zijn opleiding. Hij vertrekt dan ook in 1738 naar Amsterdam. De volgende bladzijde is gevuld met een gedicht van deze 20-jarige dichter, dat een zijlicht werpt op zijn situatie en ambities. Het luidt :
1
A Jove Principium (met Jupiter zij ons begin) Wie die morgenröthe pranget Vor der Sonnenaufgang her war dasz firmament verbanget keine dunkle Schatten mehr So ist auch die nacht verschwunden nimmer Lehr und dienstbarkeit Da aurora sich gefunden Vor der Sonnen herrlichkeit Ach, wie Lieblich sind die Strahlen So mir Phoebus zugesandt wer kan wohl den glantz ermahlen Den ich tàglich in mir fand wil mirs jemand nicht Vertrauen Der kan wan es ihn gefàlt Hier ist noch dasz licht zu schauen in dies Buchlein aufgestelt hier find man die reichsten Schàtzen Von Apollo's reinen gunst
Hier kan sich der geist Ergetzen in der Apotheker Kunst Hier Erblicken viele Stücken Aufgeschrieben die man nie wird durch ofnen Druk erblicken in gewohner Pharmacie Drum o Buchlein wil ich Lieben dich und deinen Inhak treu weil ich selber dich geschrieben in Nijmegen ohne Scheu Gott der Herr ich wird mir segnen durch die Artzeneijen drein dasz ich Kranken mag begegnen wie es best wird dienstlich sein Er Jehovah seij gepriesen in gedanket für und für Vor dasz gut so er bewiesen Gut in überflusz an mir
Finis Coronat opus. (Het einde kroont het werk. Eind goed al goed). In de marge vermeldt hij dan nog: „Post nubila Phoebus". (Na wolken licht. Phoebus = Apollo = Licht. Na lijden komt verblijden. Na regen zonneschijn).
•wv&as'g*
iét#°
7n-ûfi aJcs
OsC
a
/>. a 2 AftéLfffi ét^CUû/u>Utf ft-1'/
fi7Lnz)0
t/
JQóïf^fu, CSiC0
V-I
Û
1
Aai
:$ /.•&/
.-/-'
•
Ondanks spel- en grammaticale fouten in zijn tijd een aardig gedicht, bovendien een indruk gevend, dat de jonge apotheker een positieve sociale instelling heeft tegenover patiënt en werk. De funktie van het boekje (ontoegankelijke recepten) maar ook vreugde van het einde der leer- en diensttijd (nimmer Lehr und Dienstbarkeit) worden beleden. De dateringen lopen van 1737 tot 1792. Sommige recepten zijn duidelijk later tussen voorgaande ingevoegd, wat de chronologie schaadt. Het bevat 371 recepten, waarvan 217 voor geneesmiddelen, waaronder 2 voor veterinaire, 10 voor cosmetica, 13 voedings- & genotmiddelen, 32 op fysisch- & chemisch gebied, 10 voor desinfectantia, 75 voor vernis en verven e.d. en 14 voor vuurwerk. Een aantekening in 1786 luidt : „heb ik 27.9.1770 ge(maakt), mengt slecht, ons tegenw(oordige) beter. Hij bleef dus critisch. Blijkbaar heeft Bösken zich in Nijmegen de examenkosten bespaard. In Amsterdam wordt hij in mei 1738 als inwonend leerling voor 1 jaar ingeschreven bij Mr. Joannes de Lange, gaat 1.11.1740 voor 3 jaren over naar Mr. Willem Alexander maar reeds 13 oktober 1741 naar Mr. Willem Blok, waarna hij in 1742 te Amsterdam wordt bevorderd tot apotheker en civis. Dit duidt op trouwplannen van Bösken, wiens naam tot Bucshen wordt verhaspeld. In plaats daarvan vertrekt hij naar Haarlem, niet om zich te vestigen, maar als meesterknecht in dienst van Wed. Termani. Dan in 1744 naar Vlissingen, wederom als meesterknecht, nu bij de weduwe van Mr. Teerling. Vlissingen was ook destijds een mooie havenstad, zelfs met het mooiste stadhuis van Zeeland. Evenals te Antwerpen was de Ie verdieping in Toscaanse, de 2e in Dorische, de 3e in Ionische stijl. De geschiedenis gaat terug tot het begin onzer jaartelling. In 1572 was de stad versterkt met 5 bolwerken. Helaas beletten zij niet, dat op 14 augustus 1809 de brand, gevolg van het bombardement door de Engelse vloot, het grootste deel der stad, waaronder stadhuis met archief en het gasthuis, voorheen bejaardenhuis met aangebouwd pesthuis, verwoestte. Conrad Rutger blijft enkele jaren in deze ondergeschikte betrekking en denkt weer aan trouwen. Naar goed gebruik zal de toekomstige schoonvader de vestiging als apotheker moeten financieren en hij is, apotheker en zoon van goede stand, een aantrekkelijke partij. Op 26 september 1749 verlooft hij zich met Jacoba, dochter van de notabele Johannes Baert en Johanna de Haan, vestigt zich als zelfstandig apotheker (waarschijnlijk) in de Nieuwstraat, wordt aanvaard door het invloedrijke apothekersgilde (tweede na het brouwersgilde) en trouwt op 9 maart 1751. Hij is dan 34 jaar, zijn bruid 22. Reeds in 1752 komt hij in het stadsbestuur als schepen. Rutgerus Busken wordt kapitein der burgerij in de Nieuwstraatwijk, de latere wijk H, met als wijkmeester Mr. Robert Hendrik du Pon, Diaken Th. Corbelijn. Van de wijk grote Markt is Gillis Baert kapitein. Als stadsbestuurder wordt hij voorzitter van het besturende regentencollege van het gasthuis. Hij is een invloedrijk apotheker geworden. Nu heeft hij meer tijd zijn dichterlijke gaven te ontplooien, zoals in het Taal- en Dichterlijk gezelschap „Conamur tenuis grandia", waarvan hij lid wordt. Als bekend en gevierd amateur-dichter prijkt een gedicht van zijn hand als een der beide dichtwerken bij de huldiging van Prins Willem IV van Oranje als stadhouder uitgegeven. Hij overlijdt in april 1795. Mogelijk hebben de oorlogsspanningen het einde van deze 75-jarige verhaast. De laatste recepten in zijn boekje leggen de nadruk op podagra. Mogelijk leed hij hieraan, want vaak ziet men het eind van deze boekjes op de laatste kwalen toespitsen. Zijn dochter Jacoba Adriana, bijgenaamd „Coosjen", verdient vermelding wegens haar prestatie om als ruim 13 jarige „inter pares" te promoveren aan de Latijnsche school. Als knappe, geestige jonge vrouw, groot gebracht in litterair milieu was zij nauw bevriend met de schrijfsters Wolff en Deken. Pas op haar 30e jaar trouwt zij met de locale Waalse dominee Samuel Théodore Huët en legt zo de band met dit bekende theologen- en hugenotengeslacht Huët. Toch wordt hun zoon Conrad predikant noch apotheker, maar Rijksbetaalmeester in de residentiestad 's Gravenhage. Deze achterkleinzoon van Bösken en Huët trouwt met Theodora Esther Huët, dochter van zijn oom, de predikant Pierre Daniël Huët. Hij noemt zich verder Busken Huët, en hun zoon, wederom een Conrad Busken Huët wordt 18.12.1826 te den Haag geboren.
Na theologische studie in Leiden, Lausanne en Genève wordt Conrad Waals predikant, eerst te Amersfoort, later te Haarlem. Hij vestigt zich daar aan het Spaarne op 1.5.1851 en wordt een gevierd, maar omstreden predikant, want „zwei Seelen wohnen ach in seiner Brust", de tweede is de litteraire. Met de derde ziel, zijn catéchisante Anne Dorothé van der Tholl trouwt hij op 13.10.1859. Zij is letterkundige maar ook dochter van de bekende Haarlemse apotheker Isaac van der Tholl en de Franse hugenote Marguerite Jannel. Dit geheel past in de vlotte, geestige, luchtige, wat francofiele stijl van onze litterator, die bekend is om zijn niets ontziende kritieken en dan ook prompt in conflict komt met zijn kerkeraad en kerkbestuur. In 1862 beëindigt hij zijn loopbaan als predikant, publiceert nu veel en werkt als journalist en courantenredacteur. Ook hier krijgt hij ruzie wegens eigengereid gedrag, verscherpt door een omstreden zedenroman, waarna hij naar Ned. Oost-Indië vertrekt. Ook daar is hij redacteur, heeft zelfs een eigen courant, maar trekt zich ten slotte terug in Parijs, waar hij overlijdt. Zijn zoon Gedeon wordt tot Fransman genaturaliseerd. Zijn boek Het Land van Rembrand zal als een eerste Nederlandse proeve van bewust cultuur-historische arbeid in herinnering blijven.
ZUSAMMENFASSUNG In seiner Jugend wandert Conrad Rutger Bösken, Sohn des Alpener Bürgermeisters, aus nach Nijmegen. Das übliche Rezeptbüchlein am Ende seiner Apotheker-Lehrzeit fàngt er in 1737 an mit einer Ode an Pharmazie, Apotheker und Rezept. Des inhalts wegen werden wir uns weiter damit befassen. Nach bestandener Apothekerprüfung in Amsterdam wandert er nach Vlissingen weiter, heiratet eine Regententochter, macht sich als Apotheker selbstàndig. Er bringt es zu Schöffen der Stadt und wird als Dichter anerkannt. Er àndert seinen Namen in Busken. Sein Enkel fügt dem Vaternamen Huët den Muttersnamen Busken hinzu. Die Huëts sind eine Hugenottenfamilie. Viele davon sind Wallonischer Pastor so wie der Urenkei, Conrad Busken Huët, ein fàhiger, jedoch umstrittener Pastor, Schriftsteller, Journalist und seines Witzes wegen ein gefürchteter Kritiker. Grundlegend ist seine Arbeit auch für die Niederlândische Kulturgeschichte. Er heiratet seine Katechumene, eine Schriftstellerin und Apothekertochter. Nach ein Leben harter Karnpfe wandert er aus nach Niederlàndisch Ost Indien und schlieszlich nach Paris.
SUMMARY Young man Conrad Rutger Bösken, son of the Burgomaster of Alpen emigrates to Nijmegen. He starts the usual prescfiption-booklet at the end of his pharmacy-training in 1737 with an Ode to Pharmacy, Pharmacist and prescription. Because of the contents of the poëm we will go further into the merits of it. After examination in Amsterdam our Pharmacist settles over to Flushing, marries a local upperclass lady and sets up his own pharmacy. He becomes an alderman and gets récognition as a poët. He changes his name into Busken. His grandson joins his father's and mother's name into Busken Huët. The Huët family consists of Huguenots, many of them are Wallonish ministers. Great-grandson Conrad Busken Huët too is a competent but disputed minister, authorcolumnist, editor and because of his wit a feared critic. His work proves to be fundamental to Dutch social history. He marries his catechumen, author too and a pharmacist's daughter. After much struggle he emigrates to the Dutch East Indies and in the end to Paris.
4
RESUME Le jeune homme Conrad Rutger Bôsken, fils du maire de Alpen, arrive à Nimègue. Le carnet de prescriptions habituel, qu'il commence à la fin de son apprentissage pharmaceutique en 1737 débute par son Ode à la Pharmacie, au Pharmacien et à la prescription. A cause du contenu nous nous en occuperons. Etant reçu comme pharmacien à Amsterdam il déménage à Flessingue, marie la fille d'un notable et fond sa propre pharmacie. Il parvient à l'echevinite et fait un renommé comme poète. Il change son nom en Busken. Son petit-fils joint les noms de son père et de sa mère en Busken Huit. Les Huëts sont une famille de Hugenots et beaucoup d'entre eux sont des pasteurs de l'église Wallonne. Le fils Conrad Busken Huët aussi est pasteur, très compétent mais disputé, auteur, journaliste et critique, craint par cause de son esprit. Ses oeuvres sont essentiels pour l'histoire culturelle des Pays Bas. Il marie sa catéchumène, auteur et fille d'un pharmacien. Après une vie de luttes perpétuelles il part pour les Indes Néerlandaises et enfin pour Paris.
Dr. J.H. Ligterink (t) Nassaukade 381 1054 AD-Amsterdam
5
PHARMACIENS A TOURNAI, AU XVIIe ET AU XVIIIe SIECLE. * P. BOURGEOIS
* Honorable homme Gilles Rose. * Apothicaire. * Baptisé à Saint-Quentin de Tournai, le 16 novembre 1625. * Il mourut à Tournai, dans la paroisse de Saint-Jacques, le 9 août 1709. * Il fut fils de; - L'apothicaire Gilles Rose (qu'on a vue ci-devant) - Isabeau Opalfens. * Il épousa Anne Cartier, décêdée dans la paroisse de SaintJacques, le 18 novembre 1666. Armes *
'
D'or, au chevron d'azur, accopagné de trois roses au naturel, tigées et feuillées de sinople. Notices généalogiques Tournaisiennes. Cte P.A.du Chastel T.III. p.395.
* Jean-François Rose. * Apothicaire. * Baptisé le 19 février 1666. * Décédé à Tournai, dans la paroisse de Saint-Jacques, le 16 février 1707. * Il épousa à Saint-Quentin de Tournai, le 26 mai 1704, MarieCatherine Delmotte, décédée dans ladite paroisse de SaintJacques, le 13 juillet 1710, fille de; ' - Estienne Delmotte. - Marie-Magdeleine Berthe. * Il ne laissa pas postérité. * Armes ; ~, , ,, , , D or, au chevron d azur, accompagne de trois roses au naturel, tigées et feuillées de sinople; Not. généal. Tourn. Cte P.A.du Chastel. T.III p. 395.
* Cfr. P. Bourgeois, Pharmaciens à Tournai au XVIe et au XVIIe siècle. Bulletin N° 81 (1991), p. 10.
6
*
Guillaume-Albert Goblet. * Ecuyer. * Maître-apothicaire. * Né à Avesnelles-Saint-Denis le 23 octobre 1687. * Bailli des Eaux de Tournai en 1753. * Décédé à Tournai, paroisse de Saint-Brice, le 8 novembre 1759. * Il épousa; * En premières noces, en la paroisse de Saint-Quentin, le 30 avril 1714 Agnès du Toict.Çex matre Anne de Beauchamps). * En secondes noces Mari e-An g é1i q u e Wa go n. * Il fut fils de; - Albert-Jean Goblet, écuyer. Né à Jambes vers 1637 - Marie-Thérèse Scohier, morte en 1707. * Armes; D' or, à trois merlettes de sable, Ci mier; Une merlette de l'écu. De vise; Simpliciter et inocue. Not. généal. Tourn. Cte P.A.du Chastel. T.II. p. 118.
* Gilles-Albert Joseph Goblet. * Ecuyer. * Maître-apothicaire. Bourgeois de Tournai Administrateur de la Pauvreté Générale de Saint-Brice L'un des trente Ewar deurs de Tournai en 1790. Baptisé en la parois se de Saint-Brice le 11 juillet 1727. Mort à Tournai le 22 novembre 1803. Il épousa; * En premières noces Ernest i ne Noël, morte le 22 septembre 1767. * En secondes noces, à Kaïn, le 2 septembre 1771 Mariè-Ann e-Josèphe Houssier, baptisée le 13 novemb re 1744. Fils de; - Guillaume-Albert Goblet. Ecuyer. Maître-Apothicaire. Ba illi des Eaux, (ex matre Scohier) - Marie-Angeliq ue Wagon, sa seconde femme. * Armes; D'or, à trois merlettes de sable Cimier; Une m erlette de l'écu. Devise; Simpl iciter et inocue. Not . généal. Tourn. Cte P.A.du Chastel. T.I I. p.122.
7
Louis -Auguste Prévost. * Maître-Apothicaire. * Grand et Souverain Doyen de la Chambre des Arts et Métiers de Tournai. * Baptisé à Saint-Jacques de cette ville, le 12 janvier 1714. * Tenu sur les fonts par Maître Jean-François "Prévost, avocat et par Délie Pissenier. * Il mourut en ladite paroisse, le 5 janvier 1762. * Il épousa; * En premières noces, à Saint-Quentin de Tournai,le 29 janvier 1736 Marie-Gabrielle de Courtray. fille de Louis-Philippe, docteur-en-médecine et Marie-Thérèse Berthe * En secondes noces, à Saint-Jacques, le 19 août 1754 Marguerite-Josèphe Mournvalle. * Il fut fils de; - Adrien-Joseph Prévost, Apothicaire. - Marie-Angélique Gralhat (ex matre Anne le Hardy). * Armes; D'azur, au chevron d'or, accompagné, en chef, de deux étoiles à six rais, et, en pointe d'une fleur de pensée tigée et feuillée, le tout du même. Not. généal. Tourn. Cte P.A.du Chastel. T.III p.176. Michel Berlant. * Apothicaire. * Honorable homme. * Seigneur de le Maladrie (à Houtaing), de la Jeurne, (à Forest). * Baptisé à Tournai, Saint-Piat, le 9 décembre 1654. * Bourgeois de Tournai. * Il épousa à Tournai, Saint-Piat, le 10 avril 1684 Marguerite de Maie, née à Tournai, le 15 février 1651. Et fille de; - Honorable homme Jean de Maie, échevin et Juré de Tournai. Greffier. - Barbe Coppin. (ex matre de Steenwerper). * Il fut fils de; - Jacques Berlant. - Françoise Laurent. * Armes; D'argent, à la fasce de sable, accompagnée de 3 roses de gueules. Not. généal. Tourn. Cte P.A.du Chastel. T.I. p.220
* Jacques Liébart * Apothicaire. * Il acheta la bourgeoisie de Tourna i, pour huit livres flandres en 1606. * Il mourut en cette ville, paroisse de Saint-Jacques, le 2 novembre 1640. * Il épousa; En premières noces, parois se de Saint-Quentin, le 30 mai 1595 Marie F leurquin, morte à Tournai, Saint-Jacques, le 12 novembre 1620. En secondes noces, paroiss e de Saint-Brice, le 22 novembre 1621 Marie van Aerde. Il fut fils de; - Jean Liébart. Premier gref fier de Tournai, fils d' Adrien, époux de Je hane le Renteur. - Marie du Chambge, fille de Nicolas. Echevin de Tour nai, Grand bailli d e Rumes, et de Jehane de Cuinghien. (van Coy ghem). Armes ; De gueules,à trois têtes huma ines de carnation, posées de profil, tortillées d'argen t. Not. généa 1. Tourn. Cte P.A.du Chastel. T.II. p. 4 52. * E r a n ç q i s-Ma r t i a1 Léman. * * * *
Maître-Apothicaire. Baptisé à Tournai, Saint- Quentin, le 27 avril 1696 Mort en la même paroisse le 3 novembre 1749. Il épousa; * En premières noce s, à Saint-Brice de Tournai, le 27 juin 1729, Ma rie-Josèphe-Angelique Delitte. * En secondes noces , à Saint-Quentin de Tournai, le 27 octobre 17 37 Marie-Madeleine le Borgne.
Il fut fils de; - François Léman, 1icencié-en-médecine. Auteur journal manus crit.Médecin Pensionnaire, - Hiltrude Gralhat. (ex matre Anne le Hardy.
d'un
* Armes; Parti, au premie r; d'azur, au pélican d'argent avec sa piété de gueules, dans son aire d'or; au second; d'arg ent, à la demi-aigle de sable mouvante du part i. Not. généal. Tourn. Cte P.A.du Chastel. T.II. p.443.
*
Jean-Baptiste Coppin. * Apothicaire. * Baptisé à Tournai, Saint-Quentin, le 24 juin 1654. * Décédé à Tournai, Saint-Pierre, le 23 juillet 1693. * Inhumé trois jours après, en l'église de Saint-Quentin * Fils de; - Pierre Coppin. - Yolante des Mazières de Buillemont (ex matre Anne le Hardy. * Il épousa Marie Ferdinande de Roupin, fille de; - Albert de Roupin - Elisabeth van Houstre. * Armes; Inconnue Not. généal. Tourn Cte P.A.du Chastel T.I. p.555. Charles-Ferdinand Décau de Marquain. * Apothicaire. * Né à Noville-lez-Bois (Sambre et Meuse) en 1788. * Mort à l'âge de 24 ans. * Il épousa Marie-Hélène Desplanques, âgée de 22 ans (exmatre Bonnet) . * Fils de; - Hubert-Géry Décau de Marquain, officier au servi ce de l'Impératrice, reine de Hongry, souveraine des Pays-Bas. - Judith-Josèphe de Nagy-Dengol. * Armes; D'argent, au chevron de sable, accompagné de trois choucas (Kauw en flamand), du même. Not. généal. Tourn. Cte P.A.du Chastel. T.I. p.630.
* Jean-Baptiste Simon. * Pharmacien. * Baptisé à Tournai, Saint-Pierre, le 27 septembre 1775. * Tenu sur les fonts par le Baron de Boland, chanoine de la Cathédrale. Fils de; - Louis-Dominique Simon veuf de Desplanques Marie Albertine - Elisabeth-Caroline Décau de Mapquain, fille de Guillaume, avocat. * Il mourut à Tournai, le 10 octobre 1856. * Il épousa le 8 mai 1797 Barbe-Rosalie Ghislain (ex matre
R. Druez. Not. généal. Tourn. Cte P.A.du Chastel. T.I. p.631. 10
*
André-Joseph Rasson. * Apothicaire. * Baptisé à Tournai, paroisse Saint-Pierre, le 27 juin 1703 * Il mourut en ladite ville, dans la paroisse de Saint-Quentin, le 2 juin 1757. * Il fut fils de; - Jacques Rasson. Né vers 1658. - Anne-Marie Jacobson. * Il épousa, à Saint-Jacques, le 11 juillet 1734, Albertine Josèphe Prévost, fille de ; - Honorable homme Adrien-Joseph Prévost, MaîtreApothicaire, Grand et Souverain Doyen des Arts et Métiers de Tournai. - Marie-Angélique Gralhat (ex matre Anne le Hardy) * Armes; D'azur, à la fleur de lis d'or; au chef d'argent chargé de trois étoiles de gueules, à six rais, rangées. Not . généal. Tourn. Cte P.A.du Chastel. T.III. p.225. Tournai. Vasseur-Delmée 1887.
*
Joseph-Thimoté Rasson. * Apothicaire. * Baptisé le 2 janvier 1741. * Tenu sur les fonts par Délie Anne-Ursule Prévost et par Maître Joseph Ternois, curé de Saint-Jacques et fils d'Antoine Ternois, licencié-ès-lois, avocat au Parlement. * Il fut fils de; - André-Joseph Rasson, Maître-Apothicaire. - Albertine-Josèphe Prévost (ex matre Marie-Angélique Gralhat.) * Il mourut à Tournai, le 20 octobre 1805. * Célibataire. * Armes; D'azur, à la fleur de lis d'or; au chef d'argent, chargé de trois étoiles de gueules, à six rais, rangées. Not. généal. Tourn. Cte P.A.du Chastel. T.III. p.226.
11
André-Dominique-Joseph * * * *
Ternois.
Apothicaire. Baptisé à Saint-Brice de Tournai, le 8 août 1719. Mourut en cette paroisse, le 7 juillet 1760. Il épousa, le 10 mai 1751, Marie-Françoise-Josèphe Duvinage, baptisée, même paroisse, le 29 mars 1731, y décédée le 12 décembre 1763. Fille de; - Noël Duvinage. - Marie-Françoise Saguez.
* Il fut fils de; - Guillaume-Renaud Ternois, Maître-apothicaire - Marie-Magdeleiné Descau de Marquain Armes ; D'argent, à un noyer au naturel, fruité d'or, Posé sur une terrasse de sinople. Not. généal. Tourn. Cte P.A.du Chastel. T.III p.530. Pierre-Ignace-Joseph Vinchent. * Apothicaire . * Baptisé à Saint-Pierre de Tournai, le 3 août 1691. * Mort dans la paroisse de Saint-Brice à Tournai, le 15 mars 1737. * Il épousa en secondes noces, le 25 novembre 1714, AgnèsAngélique Lericq. Fille de; - Nicolas Lericq - Philippine Delebecque. * Armes ; De gueules, à la bande ondée d'argent, chargée d'une canette de sable; au chef, cousu, d'azur, à la croix d'or. Cimier; la canette de l'écu entre un vol de gueules et d'argent. Lambrequins; De gueules et d'argent. Supports; Deux lions d'or, lampassés de gueules. Not. généal. Tourn. Cte P.A.du Chastel. T.III. p.626. Jean-Baptiste-Amand-Joseph Goblet. * * * * *
Ecuyer. Apothicaire. Baptisé à Tournai, Saint-Brice, le 1 juillet 1775. Y décédé le 7 août 1811. Il épousa, à Leuze le 20 septembre 1801, A d e1a ï d e - J o sep h e Cuvelier.
Fille de; - Jean-Baptiste Cuvelier - Sainte Delrivière. * Il fut fils de; - Guillaume-Albert-Joseph Goblet, Ecuyer, Maître-Apothicaire, qu'on a vu ci-devant. - Marie-Anne-Joseph Houssier, sa seconde femme, (ex matre M.M. Dupret.) * Armes; D'or, à trois merlettes de sable. Cimier; Une merlette de l'écu. Devise; Simpliciter et innocue. Not. généal. Tourn. Cte P.A.du Chastel. T.II. p. 123.
Apr. P. Bourgeois Leopold II laan 21/5 8400 Oostende
13
DRAGÉES B E N G U É MET C O C A Ï N E GESCHIEDKUNDIG OVERZICHT VAN DE WETTELIJKE BEPALINGEN MET BETREKKING TOT DE COCAÏNE* LJ. VANDEWIELE
INLEIDING
De «Dragées Bengué au Menthol et Cocaïne» werden vervaardigd in het Laboratorium van Docteur Bengué, Pharmacien, 16 rue Ballu, Paris IXe en werden aangeprezen bij : «Affections de la gorge, pharyngites, laryngites, angines, faiblesse de la voix, antisepsie de la bouche». Volgens de Dictionnaire de Spécialités Pharmaceutiques 1936 van Louis Vidal kostte een doosje 4.50 f. In de Dictionnaire uitgave 1946 gaat het om Docteur Bengué et fils en de terapeutische eigenschappen van hun dragees waren uitgebreider: «Antiseptiques et anesthésiques sans sécheresse. Affections de la gorge. Pharyngites. Laryngites. Angines. Bienfaisantes dans les affections de l'estomac et contre les vomissements de la grossesse». De prijs was dan ook reeds 18 f. de doos. In hetzelfde laboratorium werden nog vervaardigd: de bekende Baume analgésique Bengué en de Chloréthyle Bengué voor lokale anesthesie, die als spécialités de wereld werden ingezonden, ook in ons land hebben ze een grote afzet gekend. De Dragées Bengué kostten hier in 1914, volgens de Catalogus van de grossist G. De Moor & Cie te Gent, 1.60 f. aan de apoteker en 2 f. aan het publiek (wat wel zeer duur was voor enkele keeltabletten. Het metalen doosje bevatte 20 eivormige dragées met als bestanddelen: 20 mg menthol, 100 mg borax, 1 mg cocaïne hydrochloride en suiker tot 1 g. Het duurde niet lang of de faramaceutische laboratoria maakten deze succesrijke Benguédragees na en verkochtten die in vrac aan de apotekers, onder de benaming dragees BMC (BoraxMenthol-Cocaïne). Deze dragees werden vrij in de apoteken afgeleverd en de mensen kwamen die kopen onder de benaming «eitjes voor de keel». Er bestonden witte en roze eitjes. Som-
* Lezing gehouden op 20 april 1991 in de Aedes Academiarum te Brussel, ter gelegenheid van het Symposium Geschiedenis van de cocaïne.
14
mige patiënten stonden er mordicus op dat het roze moesten zijn; die vonden zij werkzamer ofschoon de samenstelling van witte en roze juist dezelfde was. Zou het toch waar zijn, dat bepaalde metaforen, zoals «iets rooskleurig bezien», «op roze wolken leven», «voir la vie en rose», dat deze een fysiologische basis zouden hebben? Hoe dan ook, deze dragees of eitjes hadden veel bijval en terecht : menthol geeft een frisse smaak en bezit een zwak analgetisch effect, borax is een licht antisepticum, cocaïne is verdovend en pijnstillend en de omhullende suiker maakte er een aangenaam snoepje van. Dat er een kleine hoeveelheid cocaïne aan te pas kwam stoorde niemand ofschoon gezaghebbende farmacologen, zoals Pinkhof en Van der Wielen reeds vanaf 1911 waarschuwden «dat deze en andere soortgelijke middelen ten sterkste af te raden zijn». De oudere apothekers (tweede helft 19e — begin 20e eeuw) stonden tegenover de cocaïne veel welwillender dan de huidige; begrijpelijk, want de cocaïnomanie en zelfs het morfinisme hadden toen in Europa niet de afmetingen aangenomen, die onze huidige maatschappij beroeren en de zeldzame gevallen van verslaving beperkten zich grotendeels tot de geneeskundige wereld. Er werd zo weinig mogelijk ruchtbaarheid aan gegeven, alles bleef zoveel mogelijk binnenskamers. Een tweede reden waarom de cocabladeren en de cocaïne op een zekere sympathie mochten rekenen, was het resultaat van de traditie. In de oude medische literatuur werd het cocaverbruik met een welwillende glimlach en veelal met waardering besproken. Volgens F.A. Flückiger (1891) zouden de eerste spaarzame berichten betreffende de cocabladeren en hun werking stammen uit 1499. In dit jaar schreef n.1. de priester Thomas Ortiz over deze wonderbare werkingen aan Petrus Martyr d'Anghiera, prior van het stift van Granada, oppergeheimschrijver van de paus. Zeker is dat Francisco Pizarro (1417-1541), de Spaanse veroveraar, volgens de eerste Spaanse kronieken, in 1532 kennis nam van het coca-kauwen, dat algemeen verbreid was onder de Indianen van het Andesgebergte. Nicolas Monardes (1493-1588), de beroemde Spaanse botanicus, ondernam veel grote reizen, ook naar Zuid-Amerika. Hij beval de invoer aan van cocabladeren in Europa reeds in 1569, in zijn bekend werk Historia Médicinal de las cosas que se
traen de nuestras Indas occidentales, dat vertaald werd in het Latijn door Carolus Clusius in 1582. In het Cruydt-Boeck van Dodoens van 1694 wordt het cocakauwen op een plastische manier beschreven. Onder de rubriek Coca van Peru lezen we: «selfs sy achten dese bladeren wel soo veel als geit, daer sy alle andere waerde of diere waren voor koopen. Ende de reysende lieden van Peru houden dese bladeren in hunnen mondt, van 's morghens tot tsavondts toe; sonder die nochtans te knauwen oft in te swilghen; waer door sy sterck van leden ende kloeck van herten worden, ende noch hongher noch dorst en ghevoelen; want sy nemen kalck oft 't poeder van ghebrande Zee-schelpen, ende stroyen dat op dese bladeren, die sy eerst wat met de tanden gekroockt hebben, ende kneden daer koeckskens oft broodekens van. Een van dese koeckskens houden sy in den mondt soo langh als sy moghen, ende suyghen dat, ende draeyent dickwijls om, als het krachteloos is, dan nemen sy een ander, soo langh als die reyse duert, ende blijven soo sonder eten of drincken; sy knauwense oock wel alleen om de ghenucht, om den goeden smaeck, keerende de selve soo langh in hunnen mondt, tot datse gheenen smaeck oft kracht meer en hebben; ende nemender dan wederom andere. Dan om hun te verheughen oft droncken te maecken, oft licht van sinnen knauwen sy dese Coca met Taback-bladen». De jezuïet Don Antionio Julian (1787) zegt over coca, die hij La Perla de America noemt : « Het is spijtig dat vele families dit voorbehoedmiddel tegen honger en dorst niet gebruiken in de plaats van koffie en thee, spijtig dat zovele oude en jonge mannen die zich aan studie en schrijfwerk wijden, dit kruid niet gebruiken als ontspanningsmiddel.» Nicolaes Lemery (1645-1715) schreef (1697): «(Coca) is te Peru in groot gebruik om te versterken en de vervallen krachten te herstellen, om den dorst te verdryven, en om te voeden : men mengt ze met verkalkte Oester schulpen, en maekt'er bolletjes van, die men langen tyt in den mond'houd, en met groot vermaek kaeuwt». Pomet (1735) zegt, dat de Westerlingen (d.i. de Amerikanen) zich van de coca bedienen zoals de Oosterlingen van de Betel en de Europeanen van de tabak. Hij zegt dat de inboorlingen van Peru zich op 2 verschillende manieren van de coca-
16
bladeren bedienen : de eerste manier is bolletjes ervan te maken en ze te mengen met gebrande oesters en hiermee bestrijden ze honger en dorst gedurende de dag; een tweede manier van gebruik is, de cocabladeren te mengen met tabaksbladeren, hierdoor worden ze als zinloos, zodat ze allerhande buitensporige streken uithalen. Zo zouden we nog verscheidene oudere schrijvers kunnen aanhalen; bij geen enkele wordt de coca met een kwaad oog bekeken; zo er al eens misbruiken uit voortvloeien dan wordt dit meer aan de tabak dan aan de coca toegeschreven. Coca op zich zelf is goed, maar gemengd met tabak is hij gevaarlijk. Terloops weze opgemerkt, dat de cocakauwers de cocabladeren mengden met kalk, wat volgens sommige chemici de beste methode is om de alkaloïden vrij te krijgen, met het gevolg dat deze beter resorbeerbaar schijnen te zijn (T. Weevers, 1943). Maar al de aanbeveüngen vanwege de botanici ten spijt schijnt de import van cocabladeren in Europa geen succes gekend te hebben, dit in tegenstelling tot de tabak, de koffie en de thee, die veel vlugger tot het algemeen gebruik zijn gaan behoren. Joseph de Jussieu (1704-1779) had wel enkele exemplaren van de cocastruik uit Bolivie naar Europa meegebracht in 1750, maar het zou duren tot in 1859 voor dat de eerste cocabladerenzending naar Europa plaats vond. De cocabladeren werden het eerst gebruikt tegen maagpijn, ftisis en morfinisme, meestal onder de vorm van een vloeibaar extract. Zij maakten deel uit van veel geheim-middelen. Wanneer de anestheserende werking van cocaïne ontdekt was ging de invoer snel de hoogte in (W. Schneider, 1974).
DE ONTDEKKING VAN DE COCAÏNE
De ontdekking van de cocaïne in cocabladeren was een schakel in het proces van de alkaloïdchemie. Sedert Friedrich Wilhelm Sertürner (1783-1841) in 1804 de morfine in opium had gevonden, was er een hele beweging op gang gekomen waar veel apothekers daadwerkelijk hebben aan meegewerkt ; zij immers hadden toen de meeste kennis van de chemie en beschikten daarenboven over een laboratorium. Sertürner was nog student toen hij zich afvroeg waaraan de werkzaamheid van een geneeskrach-
17
tige plant te wijten was : was de gehele plant werkzaam of zouden er in de plant een of meerdere bestanddelen huizen, die voor de werkzaamheid verantwoordelijk zijn? Hij kende de stelling van Paracelsus, die een «virtus», een hypothetische kracht in ieder geneesmiddel veronderstelde. Sertürner vroeg zich af of die Virtus in de plant geen reële stof zou kunnen zijn. Hij wilde dit nader onderzoeken en zijn keus viel op opium; hij kende vooral de rustgevende en slaapverwekkende eigenschappen van opium, omdat in de geneeskunde het Requies Nicolai, een opiumhoudend preparaat, sedert eeuwen veelvuldig werd gebruikt als een heilzaam slaapmiddel voor lastige kinderen. Na 56 mislukte pogingen, die hij in zijn mededeling beschrijft, gelukte het hem in 1804 (hij was toen slechts een drietal jaren apotheker) het «principium somniferum» te isoleren; hij gaf er de dichterlijke naam Morphium aan, naar Morpheus, de god van de slaap. Hij meende eerst te doen te hebben met opiumzuur maar zag naderhand, dat de stof alkalisch reageerde en noemde de morfine een plantenalkali. Door zijn ontdekking en het vrijgeven van zijn werkwijze heeft Sertürner een kettingreactie in de alkaloïdchemie op gang gebracht. Onmiddellijk zetten zich talrijke personen aan het werk, om uit planten de werkzame bestanddelen te isoleren. Zo werden asparagine (1805), cantharidine (1811), emetine (1817), narcotine (1817), strychnine (1818), veratrine (1818), atropine (1819), kinine (1820), coffeïne (1821), narceïne (1832), thebaïne (1833), brucine (1849), enz. achtereenvolgens ontdekt. Eerst in 1855, 50 jaar nadat Sertürner morfine had geïsoleerd, was het de beurt aan de cocabladeren, de bladeren van Erythroxylon Coca Lam. Wel hadden H.A. Weddell en C. Pizzi in 1850 en Fankenroder en Johnston in 1853 cocabladeren aan een onderzoek onderworpen, echter zonder succes, terwijl apotheker F. Gàdcke in 1855 een minimale hoeveelheid cocaïne vond, die hij erythroxyllin noemde. Hij sprak van kleine naaldvormige kristallen. Zijn ontdekking had weinig weerklank, om redenen die mij onbekend zijn. Gewoonlijk wordt de ontdekking van cocaïne toegeschreven aan Niemann (1860), die ze in 1859 in het laboratorium van Wöhler (1800-1882) te Göttingen heeft (her)ontdekt. Hij noemde de geïsoleerde alkaloïde «Kokaïn» en had vastgesteld dat deze stof de tong voorbijgaand ongevoelig maakt, zonder echter het besluit er uit te trekken voor de aanwending in
18
de anesthesie. De structuurformule van cocaïne werd, eerst in 1896 uitgewerkt door R. Willstàter (1872-1942). Deze gaf als formule C16H20NO4, wat tamelijk juist was, later zal W. Lossen (1838-1906) de correctie aanbrengen: C17H21N04. Toch werd de cocaïne niet onmiddellijk in de geneeskunde ingevoerd. Eerst 10 jaar na de onderzoekingen van Niemann vestigde P. Fauwel (1830-1895) in 1869 de aandacht op de lokale anestheserende werking op het gebied van de laryngologie. Maar de grote doorbraak kwam er toen de Weense arts Koller door toedoen van Freud een weinig cocaïne bemachtigde; hij experimenteerde ermee en deed in 1884 de ontdekking, dat met een oplossing van cocaïne het mogelijk was het hoorn- en bindvlies van het oog een tijdlang te insensibiliser en. Daarna werd spoedig met cocaïne geëxperimenteerd in nagenoeg elk onderdeel van de geneeskunde, het werd toegepast in de tandheelkunde, de verloskunde, de gynécologie, de urologie, de algemene chirurgie, de chirurgie van neus-, keel- en oor; in 1880 diende de Amerikaanse arts W.H. Bentley een rapport in over de manier om de morfinomanie te bestrijden met cocaïne. De vele publikatigs hieromtrent in de jaren 1880-1885 tonen aan hoe acuut het probleem van de morfinomanie reeds was in Noord-Amerika, terwijl in Europa dit nog in veel geringere mate het geval was. HET GEBRUIK VAN COCAÏNE WORDT AAN BANDEN GELEGD
Er werd geëxperimenteerd met cocaïne op dieren, op patiënten en op zich zelf, dit was het geval met Koller en Freud en hun assistenten ; Wells en Halsted raakten zelfs een tijdlang verslaafd door proeven op zich zelf te doen. Mantegazza publiceerde in 1859 een monografie waarin hij de experimenten beschreef die hij op zich zelf had toegepast en concludeerde : « Ik verkoos 10 jaar te leven met coca boven twee eeuwen zonder». Het enthousiasme dat van dit geschrift uitging heeft grote invloed gehad op de fabrikatie van verscheidene versterkende en andere farmaceutische preparaten op basis van coca, zo bv. Hali's Coca wine, the elixir of Life (Hardy Dudley), Vin des Incas, Lox toni-apéritif par excellence Meunier (bevatte kina, coca, kola), enz. (Maïer 1928). Ten gevolge van deze persoonlijke experimenten kwam men in brede kringen te weten, dat cocaïne niet alleen verdovend
en pijnstillend is maar ook een roesverwekkend middel is dat spoedig tot verslaving kon leiden. Er ontstond een bezorgdheid. De eerste wettelijke reaktie tegen de toxicomanie onder al haar vormen kwam er op verzoek van de Chinese regering. De invoer van verdovingsmiddelen, vooral opium, in China had zo ernstige vormen aangenomen, dat de regering een beweging op touw zette om die gesel te bestrijden. De Verenigde Staten van Amerika werden gemotiveerd en president Roosevelt riep de Ie Internationale opiumconferentie samen in februari 1909 te Sjanghai. De commissie bestond uit vertegenwoordigers van 13 landen, producerende landen en Europese staten die kolonies bezaten waar papaver of cocastruiken geteeld werden. Er werd besloten de uitvoer van verdovende middelen te verhinderen naar landen die de invoer verboden en er naar te streven de toxicomanie onder al haar vormen te bestrijden. Welke duistere machten in het spel waren weten we niet maar toen de overeenkomst moest getekend worden bleven sommige afgevaardigden afwezig en andere beweerden niet gevolmachtigd te zijn, zodat van deze eerste bijeenkomst niets in huis kwam, tenzij de overtuiging dat er dringend wettelijke maatregelen moesten genomen worden. Vandaar de eerste «internationale conferentie voor de eenmaking der samenstelling-der sterkwerkende geneesmiddelen» te 's-Gravenhage, waar het internationaal opiumverdrag ondertekend werd op 23 januari 1912. Deze overeenkomst behelsde 21 artikels en het is Artikel 14, dat in verband met het onderwerp dat wij hier behandelen, vooral onze aandacht trekt. Dit artikel luidt (in vertaling uit het Frans) : De landen die de overeenkomst sluiten zullen wetten stemmen met betrekking tot de fabrikatie, de invoer, de verkoop of de uitvoer van morfine, cocaïne of hunne zouten; dit betreft : a) opium voor medisch gebruik b) alle farmaceutische preparaten (officinale en niet officinale inbegrepen), die meer dan 0.2% morfine of meer dan 0.1% cocaïne bevatten. Op deze conferentie werd voor het eerst de cocaïnomanie besproken. Van de 15 staten die hun akkoord toegezegd hadden en zouden tekenen vóór 15 december 1913, waren er maar 9 die het deden. De besluiten van deze internationale overeenkomst van Den Haag werd in België goedgekeurd door de Wet
20
van 15 maart 1914 (Staatsblad 16 juli 1919). Dan kwam de oorlog 1914-18. Na de oorlog werd in november 1920 in de Volkerenbond een commissie van de opium en andere schadelijke drogerijen opgericht. Dat resulteerde in de Conferenties van Genève 1924 en 1925. Op de eerste conferentie waren de producerende landen aanwezig: Groot Brittannië, China, Indië, Frankrijk, Nederland, Portugal en Siam, op de 2e conferentie waren de afgevaardigden van de verbruikende landen aanwezig. Nu werden vooral 3 punten aangenomen: 1 ° Beperking van de vervaardiging van morfine, cocaïne, heroïne en hun zouten. 2° Beperking van de voortbrengst van opium en cocabladeren tot de geneeskundige en wetenschappelijke behoeften. 3° Beperking in verband met de uitvoer van opium en cocabladeren tot de hoeveelheden vereist voor geneeskundige en wetenschappelijke behoefte. Het protocol werd ondertekend te Genève op 13 juli 1931. Op 10 april 1933 traden 33 landen tot de conventie toe, ook België, waar reeds op 24 februari 1921 (') een wet was gestemd «betreffende het verhandelen van de giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica», zodat het wetsvoorstel tot goedkeuring van de conventie van Genève eenparig werd goedgekeurd. De intentie was goedbedoeld maar nu begon de smokkel, geheime fabrieken, geheime kweekplaatsen, de prijzen stegen op duizelingwekkende wijze. COCA IN DE OFFICIËLE GENEESKUNDE
Het gebruik van cocaïne in de geneeskunde was aanvankelijk op persoonlijk initiatief aangewezen, de officiële geneeskunde trok zich daar niets van aan. In geen enkele farmakopee — vanaf de Brusselse van 1641 tot en met de Pharmacopoea Belgica van 1854 wordt ook maar één woord over coca gezegd. We moeten wachten tot aan de Pharmacopoea Belgica editio secunda van 1885. 1. Gewijzigd door de Wetten van 11 maart 1958, 14 april 1965, 22 juli 1974, 9 juli 1975, en 1 juli 1976.
21
Dat men, zeker tot 1865, zeer onzeker was omtrent het gebruik van coca in de geneeskunde, kunnen we lezen bij Guibert (1865) die terloops coca vermeldt maar waarschuwt: «L'étude physiologique et clinique de la coca n'est pas encore suffisamment faite». In de Belgische farmakopee van 1885 komen cocabladeren voor het eerst voor in de Materies Medica; ook werden dan cocatinctuur en cocaextract voor het eerst officieel beschreven. Voor Cocaïnum hydrochloricum, Chlorhydras cocaïnae moeten we wachten tot de Pharmacopoea Editio tertia van 1906! Het kan misschien verwondering baren, dat de farmakopeekommissie zo lang gewacht heeft om dit geneesmiddel officieel te erkennen; we weten dat de farmakopeecommissie altijd sceptisch staat tegenover nieuwe geneesmiddelen en daar de farmakopee een gewichtig boek is, huldigen zij het adagium : langzaamheid past grote zaken. Maar keren we terug naar de Dragées Bengué of BMCdragees. De apothekers waren dus helemaal niet ingenomen tegen de coca, ze leverden deze dragees zonder het minste gewetensbezwaar af en dachten helemaal niet aan cocaïneverslaving ; integendeel coca kwam ofwel sympatiek over ofwel lachwekkend, men was overigens lange tijd van oordeel geweest, dat de cocastruik geschapen was enkel voor misbruik en bijgeloof van de Indianen. Er was echter meer: de apothekers hadden bovendien de wet op hun hand. We zagen dat in de overeenkomst van de Internationale conferentie van Den Haag in 1912 reeds spraak is van een uitzondering voor farmaceutische preparaten met min dan 0.2% morfine of min dan 0.1% cocaïne; we zagen eveneens dat deze overeenkomst in België bekrachtigd werd door de opiumwet van 1914 (of beter 1919); deze wet werd bekrachtigd door de wet van 24 februari 1921. Nu werd op deze wet een K.B. afgekondigd op 6 september 1921, waarvan het Artikel 1 luidt als volgt: «Het cocablad, de cocaïne en cocaïnezouten, het officinale opium, de morphine en morphinezouten, de diacetylmorphine (heroïne) en -zouten, de officinale of niet officinale bereidingen welke meer dan 2 t.h. opium of 0.2 t.h. morphine of morphinezouten, 0.1 t.h. cocaïne of cocaïnezouten, 0.1 t.h. diacetylmorphine of -zouten bevatten mogen niet in- of uitgevoerd worden dan met voorafgaande toelating van Onzen Minister die
22
het beheer der volksgezondheid in zijn bevoegdheid heeft ».(2) Dezelfde bepaling werd nog eens herhaald in het K.B. van 31 december 1930(3): «omtrent den handel in slaap- en verdoovende middelen». Volgens Art. 1,8° wordt de toelating om deze stoffen te verhandelen in kleine hoeveelheden enigszins verscherpt. «Vallen eveneens onder toepassing van dit besluit, doch alleen wat betreft den buitenlandschen handel, de oplossingen, mengsels of verdunningen, welke ook hun concentratie zij, van morphine of cocaïne of van hunne zouten, met een of meerdere vaste of vloeibare vulstoffen». Voor het binnenland wordt echter de toelating tot het verhandelen van kleine hoeveelheden morfine en cocaïne nogmaals bevestigd door het Regentsbesluit van 6 februari 1946 «houdende reglement op het bewaren en het verkopen van giftstoffen». De vergiften waren toen reeds in 5 lijsten ingedeeld. Het Regentsbesluit zegt: «de in lijst V opgesomde vergiften moeten afgeleverd worden overeenkomstig de speciale reglementsbepalingen omtrent den handel in verdoovende middelen». Weer wordt uitzondering gemaakt voor de bereidingen bestemd voor inwendig gebruik die minder dan 0.2% morfine of 0.1% cocaïne bevatten, maar ditmaal wordt de restrictie opgelegd: «wanneer de in eenmaal afgeleverde hoeveelheid, niet de zware dosis maar de maximale dagelijkse dosis overtreft. »(4) Daar de maximale dosis van cocaïnehydrochloride volgens de lijst V 30 mg per keer en 60 mg per etmaal bedroeg, kwam dat, voor wat de BMC-dragees betreft, praktisch hierop neer, dat ineens 60 BMCdragees door de apotheker mochten worden afgeleverd, zonder dat er tegen enige wet gezondigd werd. De afwijking op preparaten met minder dan 0.1% cocaïne of 0.2% morfine heeft een taai leven, zo zien we dat deze afwijking nog toegestaan wordt door de Wet van 20 augustus 1969 «Wet houdende goedkeuring van het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen en van de bijlagen opgemaakt te New 2. Ik dank Prof. em. Dr. P. Braeckman, Apr. B. Huyghe, ere-inspekteurgeneraal, Apr. L. De Causmaecker en Apr. G. De Muynck, die mij de nodige dokumenten ter hand stelden. 3. Gewijzigd door K.B. 11 mei en 20 oktober 1933 Besluit van de Regent 10 maart 1949, K.B. 20 september 1951, 31 januari 1956, 3 februari 1958, 6 juli 1959, 25 juli 1960, 8 oktober 1963, 10 april 1964, 5 juli 1971, 31 juli 1974, 5 augustus 1980, 1 oktober 1981, 25 maart 1982, 18 april 1983. 4. De tekst van het Regentbesluit van 6 februari 1946 in verband met de lijst V werd geschrapt bij K.B. van 7 oktober 1972 (Staatsblad 16 maart 1974).
York op 30 maart 1961 (5), gewijzigd door het Protocol van Genève op 25 maart 1972». Dit verdrag heeft voor doel schoon schip te maken met het misbruik van verdovende middelen, door het gebruik strikt te beperken tot gebruik voor geneeskundige en wetenschappelijke doeleinden. Men detailleert zelfs zodanig, dat «het kauwen van cocabladeren moet zijn afgeschaft binnen vijfentwintig jaar na de inwerking treding van dit Verdrag »(6). De afwijking van 0.1% cocaïne «berekend als cocaïnebase en preparaten van opium of morfine die niet meer bevatten dan 0.2% morphine, berekend als morphinebase anhydride» wordt nogmaals expliciet toegestaan, met die restrictie nochtans «dat zij vrijwel geen aanleiding tot misbruik kunnen geven en dat het verdovende middel daaruit niet kan worden teruggewonnen op eenvoudige wijze of in zodanige omvang, dat deze een gevaar voor de volksgezondheid zou betekenen». Men kan zich terecht afvragen welke reden de wetgevers mag bezield hebben om als steeds weerkomende uitzondering op de verdovende middelen, de bereidingen te beschouwen die minder dan 0.2% morfine of 0.1% cocaïne bevatten. Vandenbussche (1936) geeft hierover de volgende verklaring: «wat kunnen personen, verslaafd aan morphine en cocaïne, aanvangen met oplossingen of verdunde mengsels! Ze hebben behoefte aan hun vergift in sterke concentratie. Men kan toch moeilijk de mogelijkheid inzien voor een morphinomaan om zich dagelijks onder de huid 250 cc of 500 cc oplossing van morphine in te spuiten, om zich de 50 of 1Ó0 centigr. vergift toe te dienen waaraan hij gewoon is. Men kan zich afvragen hoe een cocaïnomaan het zou anleggen om de 500 gr. of 1000 gr. stoffen op te snuiven, die hem 50 centigr. of de gram cocaïne moeten bezorgen welke hij dagelijks noodig heeft. Met de verdunningen, bij de wet voorzien, doet men geen morphinomanie of cocaïnomanie ontstaan, noch kan men deze verslaafdheid onderhouden. » Er steekt vanzelfsprekend enige waarheid in de would-be uitleg van Vandenbussche maar het geeft geen antwoord op de vraag waarom de wetgever het nodig achtte een toegeving te moeten doen voor het vrij afleveren van kleine hoeveelheden cocaïne of morfine. Er moeten ongetwijfeld internationale per5. Staatsblad van 27 november 1969. 6. Art. 49, 2'.
soonlijke belangen mede gemoeid geweest zijn, die nu moeilijk te achterhalen zijn. Het ware toch veel eenvoudiger geweest en zeker even doeltreffend al de bereidingen met cocaïne of morfine, welke ook de hoeveelheid was, onder de opiumwet te doen vallen. Men kan immers moeilijk het argument van hoogdringendheid inroepen, zoals zulks het geval is voor het afleveren van opiumtinctuur, Laudanum Sydenhami en Doverpoeder, waarvan de apotheker eigenmachtig 2,5 g van ieder van deze produten ineens mag afleveren, zo hij oordeelt, dat het om dringende gevallen gaat.(7)
DE BMC-DRAGEES WORDEN BMA-DRAGEES
De medische wereld begon meer en meer aandacht te besteden aan de cocaïne en het gevaar van de cocaïnomanie. De farmaceutische en chemische wereld werd gealarmeerd, men zocht naar een synthetisch vervangmiddel, een pseudococaïne, die minder toxisch, minder verslavend zou zijn en toch een langdurige gevoelloosheid zou teweeg brengen. Men zocht dus in ander woorden, naar een produkt met dezelfde verdovende werking als de cocaïne maar minder toxisch, zodat grotere doses zonder gevaar zouden kunnen aangewend worden. In 1904 werd novocaïne of procaïne synthetisch bereid door Einhorn voor de Firma Merck. Novocaïne zou 7 maal minder giftig zijn dan cocaïne. Novocaïne is het oudste en nog steeds een belangrijk synthetisch lokaal anestheticum. In navolging daarvan werd een oneindige reeks dergelijke synthetische anaesthetica uitgetest: pontocaïne, nupercaïne, monocaïne, intracaïne, neocaïne, piperocaïne, benzocaïne, xylocaïne, amylocaïne, enz. De ene brengen een langduriger gevoelloosheid te weeg, de andere zijn minder toxisch, de ene hebben een oppervlakkige werking, de andere werken het best als zij onderhuids worden ingespoten. In de Pharmacopoea Belgica Editio tertia van 1906, waarin cocaïne voor het eerst officieel wordt beschreven, wordt vanzelfsprekend nog geen enkel van deze pseudo-cocaïnes opgenomen, wel wordt in het Primum Supplementum van 1912 procaïne (Novocaïne Nomen depositum) opgenomen. Daarenboven 7. K.B. 31 december 1930, Art. 20.
werden nog twee van deze produkten door de farmakopeecommissie geconsacreerd en in de Belgische Pharmacopée 4e uitgave van 1930 als nieuwe geneesmiddelen opgenomen: Benzocaïne (N.D. Anesthesine) en Amylocaïne (N.D. Stovaïne). Waarom juist aan deze drie de voorkeur werd gegeven wordt niet vermeld. De fabrikanten van de BMC-dragees wierpen zich gretig op deze vernieuwing; zo waren ze verlost van de rompslomp die gepaard ging met de aankoop van cocaïne en konden nagenoeg dezelfde uitwerking verzekeren. Hun voorkeur viel op amylocaïne, dat door de Firma Specia in 1906 in de handel werd gebracht onder de naam stovaïne. Amylocaïne is benzoylethyldimethylaminoisopropanol hydrochloride en waarom het Stovaïne genaamd wordt vertelt ons Van Schoor (1935): «Wanneer Professor E. Fourneau een nieuw synthetisch produkt had uitgevonden ter vervanging van cocaïne, stelde een zijner leerlingen voor het produkt Fournéine of zoo iets te noemen. Fourneau echter dacht dat zijn naam niet genoeg « photogeniek » was in 't fransch, hij vertaalde zijn naam Fourneau in 't engelsch Stove, en zoo ontstond de naam stovaïne»... Si non è vero... De naam van de BMC-dragees werd gewijzigd in BMAdragees (Borax, menthol, amylocaïne), het uitwendige van de dragees, zowel de witte als de roze werd weerhouden en geen enkele patiënt die ooit iets van deze substitutie heeft opgemerkt ! In het begin werd de amylocaïne als tamelijk onschuldig aangezien, de maximale doses bedroegen 300 mg per keer en 600 mg per etmaal, men is daar enigszins op terug gekomen en de doses werden naderhand gewijzigd in 100 mg en 200 mg. Heden ten dage zijn deze BMA-dragees nog steeds in de handel, ze worden echter niet zoveel meer gebruikt als vroeger, verdrongen als zij zijn door andere middeltjes, die met een barnumreklame de mensen een algemene verlichting beloven op korte termijn voor lange duur ! Het was en het is nog altijd zo : mundus vult decipi! TOT BESLUIT
Om mijn uiteenzetting te besluiten wil ik hier graag enkele woorden aanhalen van de Kortrijkse chirurg Lauwers, over wie Guido Gezelle zei: «Niemand en kan Vlaams schrijven lijk
26
Lauwers. » Lauwer s schreef heel wat vulgariserende artikels over geneeskundige onderwerpen. Een artikeltje over de cocaïne, in 1910 geschreven, besluit hij als volgt: «Ik heb hooger gezeid dat de wilde mannen van Zuid-Amerika coca-bladeren knabbelen om blijgeestig en welgezind te zijn. Eensgelijks is het somtijds kluchtig om zien hoe de zieken, aan wie men cocaïne inspuit, opgeruimd en lustzinnig zijn, en hoe zij klappen en babbelen, bij geheele mondsvollen. Jammer genoeg dat er geen cocaïne bestaat om de tonge van sommige menschen stille te leggen ! ».
SAMENVATTING
De Dragées Bengué au Menthol et cocaïne in navolging ervan de Dragées BMC (Borax-menthol-Cocaïne) werden vrij in de apotheken afgeleverd. Dat niemand zich stoorde aan de vrije aflevering van dit verdovingsmiddel komt niet alleen door het feit, dat zulks wettelijk was toegestaan maar ook omdat in de 19de eeuw er in onze streken zo goed als geen spraak was van cocaïnomanie. Ten gevolge van persoonlijke experimenten kwam men in brede kringen te weten, dat cocaïne niet alleen een verdovend en pijnstillend maar ook een roesverwekkend middel is, dat spoedig tot verslaving kan leiden. Er werd naar middelen uitgezien om de gesel van de verslaving te bestrijden: 1ste Internationale Opiumconferentie in 1909 te Sjanghai, daarna werden internationale conferenties gehouden te 'sGravenhage in 1912, Genève 1924 en 1925. Wonderlijk genoeg wordt in de uitgevaardigde wetten steeds uitzondering gemaakt voor farmaceutische preparaten, die minder dan 0,2% morfine of minder dan 0,1% cocaïne bevatten. Toen de medische wereld meer en meer aandacht begon te besteden aan het gevaar van de cocaïnomanie, werd de farmaceutische en chemische wereld gealarmeerd. Men zocht en vond een synthetisch vervangmiddel, dat minder toxisch en minder verslavend zou zijn. In 1904 werd novocaïne of procaïne synthetisch bereid door A. Einhorn. In navolging daarvan werd een uitgebreide reeks dergelijke synthetische anaesthetica uitgetest. De fabrikanten van de BMC-dragees wierpen zich gretig op deze vernieuwing; ze vervingen de cocaïne door amylocaïne. De naam van de BMC-dragees werd gewijzigd in BMA-dragees (Borax-Menthol-Amylocaïne), het uitwendige van de dragees werd weerhouden en geen enkele patiënt heeft ooit iets van deze substitutie opgemerkt !
RÉSUMÉ
Les dragées Bengué au Menthol et Cocaïne ainsi que les dragées BMC (Borax-Menthol-Cocaïne) étaient de délivrance libre en pharmacie. Personne n'était choqué par cette pratique de délivrance libre d'un stupéfiant parce que la loi l'autorisait et parce que la cocaïnomanie était inconnue dans nos régions. Mais les expérimentations sur l'homme montraient que la cocaïne possédait à côté de ses propriétés anesthésiques et analgésiques des propriétés euphorisantes qui provoquaient la toxicomanie. La première conférence internationale sur l'opium en 1909 et les autres conférences en 1912, 1924 et 1925 ont été organisées afin de trouver des moyens de combattre la toxicomanie. Les lois qui ont été promulguées sur base des décisions de ces conférences prévoyaient encore la délivrance libre des préparations pharmaceutiques qui contenaient moins de 0,6% de morphine ou moins de 0,1% de cocaïne. Mais le danger de la cocaïnomanie attirait de plus en plus l'attention du monde médical et l'industrie pharmaceutique entamait des recherches en vue de trouver des produits moins toxiques. Ainsi fut synthétisée la novocaïne et toute une série d'autres anesthésiques. Les fabricants des dragées BMC ont rapidement réagi et ont substitué la cocaïne par Pamylocaïne. Les dragées BMC étaient transformées en dragées BMA (Borax-Menthol-Amylocaïne) et aucun patient n'a jamais remarqué la substitution. SUMMARY
The Bengué sugar-coated pills with menthol and cocaine, followed by the «B.M.C, pills» (with borax, menthol and cocaine) were delivered freely at the chemist's shop. The fact that nobody seemed shocked by the free delivery of this dope does not resuit only from the circumstance that it was allowed by law, but also because, in our countries, in the XIXth century, there were so good as no cases of cocainomania. Owing to personal experiments, it became known in wide social circles that cocaine was not only an anesthetic and pain-killing remedy, but also an intoxicating drug that can quickly lead to addiction. Physicians began to search for means of eliminating the plague of addiction: a first International Opium-meeting was held in Shanghai in 1909. After that time, international meetings were held in, The Hague (1912) and Geneva (1924 and 1925). Strangely enough, we find that in the promulgated laws an exception is made for pharmaceutical products which contain less than 0.2% morphine or less than 0.1% cocaine. When the médical world began to devote mort attention to the
28
danger of cocainomania, the pharmaceutical a n d the chemical world became alarmed. A synthetic substitute was searched for a n d f o u n d ; it should be less toxic a n d less addicting. The producers of the B M C pills greedily adopted the new drugs. They replaced cocaine by amylocaine. The name of the pills was changed into B M A pills (borax-mentholamylocaine). T h e coat of the pills remained the same a n d n o t one single patient ever noticed the substitution!
BIBLIOGRAFIE
BENTLEY, W.H. : Erythroxylon coca in the opium and alcohol habits. Ther. Gazette. Détroit, 1880. CLUSIUS, C. : Simplicium medicamentorum ex nova orbe delatorum quorum in medicina usus est historiae liber tertius, Plantin, Antwerpen, 1582. CRUYDT-BOECK REMBERTI DODONAEI... Item in 't laetste een Beschrijvinghe vande
Indiaensche ghewassen, meest ghetrocken uyt de schriften van Carolus Clusius. T'Antwerpen Inde Plantijnsche Druckerije van Balthasar Moretus, 1694. FLÜCKIGER, F.A. : Pharmakognosie des Pflanzenreiches, Berlin, 1891. GÀDCKE, F. : Über das Erythroxyllin, dargestellt aus den Blàttern des in Südamerika kultivierten Strauches Erythroxylon Coca Lam., Arch. Pharm., 121, 141, 1855. GUIBERT, V. : Histoire naturelle et médicale des nouveaux médicaments introduits dans la thérapeutique depuis 1830 jusqu'à nos jours. Brussel, 1865. JULIAN, A . : Disertacion sobre Hayo o' Coca, Lima,1787. LAUWERS, E.: Schriften van Dr. E. Lauwers (1858-1921). Lannoo. Thielt, 1931, p . 197. LEMERY, N. : Woordenboek of Algemeene verhandeling der enkele Droogeryen, 1697. MAIER, H.W. : La cocaïne. Histoire, Pathologie, Clinique, Thérapeutique, Défense sociale. Paris, 1928, p. MANTEGAZZA, P. : Sulle virtu igieniche e medicinali delta Cocaina. Milano, 1859. NIEMANN, A. : Über eine neue organische Base in den Kokablattem. Diss. Göttingen, 1860. PINKHOF, H. en VAN DER WIELEN, P . : Pharmacotherapeutisch
Vademecum,
negende druk, Amsterdam, 1951, p. 370. POMET, P. : Histoire générale des Drogues, Paris, 1735, p. 180. RAPER, H.R. : De Mens en de Pijn. Elsevier Amsterdam-Brussel s.d., pp. 199, 253. SCHNEIDER, W. : Lexikon zur Arzneimittelgeschichte. Band V/2. Pflanzliche Drogen, Frankfurt a.M., 1974. VANDENBUSSCHE, L. : Proef van Commentaar op de geneeskundige wetgeving. Menen, 1936, p . 373. VAN SCHOOR, O. : Brokken uit de Geschiedenis der Pharmacie. Een historicopharmaceutische snelrit langs de autostrada der eeuwen. 2de uitgave. Antwerpen, 1935, p. 24. WEEVERS, T.: De Alkaloïden en Glukosiden der Planten, Gorinchem, 1943.
L.J. Vandewiele Goudenhandwegel 26 9070 Destelbergen
29
IDENTIFICATIE VAN EEN GOTISCHE HOSPITAAL-VIJZEL Apr. L. DE CAUSMAECKER Het determineren van een vijzel die tot de verzameling Robert Montagut(l) Fig. I behoorde, is het resultaat van aanvullende werkzaamheid van leden uit verenigingen van de geschiedenis van de pharmacie : Société d'Histoire de la Pharmacie in Frankrijk en de Benelux-Kring. Het mag wel een toeval heten dat dank zij de aanbreng van specifieke elementen uit de Franse geschiedenis, geconfronteerd met de ingewikkelde achtergronden van Vlaanderen' s verleden, de herkomst van een merkwaardig voorwerp kan achterhaald worden. Deze uitzonderlijke vijzel omwille van zijn afmetingen,(2) maar meer nog om zijn zeer verzorgde afwerking, originaliteit en rijkdom aan motieven en ordening is onmiskenbaar toe te wijzen aan een kunstvaardige ploeg van ontwerper, tekenaar en bronsgieter.(3) Het is allerminst een alledaags gebruiksvoorwerp, doch wel een artistiek objekt, zonder twijfel door een maecenas in opdracht gegeven.(4) Onbetwistbaar werd de vijzel bij de aanvang van de XVIde eeuw in Frankrijk vervaardigd in de omgeving van Le-Puy-en-Velay.(5) Kenschetsend hiervoor is de omgekeerde afgeknotte konische vorm en de typische overgang van de dikwandige romp naar de fijnere platte lip. Top en basis zijn door concentrische ringen van de romp gescheiden. Hierop staan 2X6 reptiel-geschubde steunberen met bovenaan een mensenhoofd. (6) Ze doen denken aan op miserere of zitje steunende monniken, herinnerend aan de aanwezigheid van de 'pleurants encapuchonnés' rond de Bourgondische praalgraven, door de Nederlanders Claus Sluter en Van Werve gebeiteld.(7) Op de top, in friezen, en onderaan staan liturgische teksten in gotisch schrift met aaneen geschreven woorden, waarin letters ontbreken, en met samengetrokken lettergreep. Ze verwijzen naar Fig. II hymnen waar een onvermelde zinsnede nog moet bijgedacht worden. Hier volgen de opschriften zoals ze voorkomen op de vijzel met de overeenkomstige originele versie. SINOMEN DNI BENDCTUM CY HOC NEUC ET USQUE IN SECULU Sit nomen Domini benedictum hic et nunc et usque in seculum. REGINA CELI LETARE ALLELUIA QUEM MERVISTI PORTARE ALLELUIA Regina caeli laetare Alléluia quia quem meruisti portare Alléluia Resurrexit, sicut dixit, Alléluia. Ora pro nobis Deum, Alléluia.(8) TE DEUM LAUDAMUS
fig. I: Franse vijzel uit Le Puy, begin XVIde eeuw.
30
fig. II: DMI, afkorting voor „Domini".
Het paradoxaal voorkomen van gewijde teksten op een profaan voorwerp is zonderling. De samenhang van de eventueel opgehelderde detail-gegevens zal dus noodzakelijkerwijs in dit ongewoon kader moeten passen. Positieve elementen als middel tot rechtstreekse aanwijzing ontbreken. Maar we beschikken terdege over talrijke versieringsmotieven, die niet zomaar willekeurig zijn aangebracht, doch integendeel, overladen zijn met betekenis volgens de, voor die tijd, wijdverbreide smaak voor alles wat symbolisch en allegorisch was.(9) De afwijkende spelling van de woorden 'celi en letare' i.pl.v. 'caeli en laetare' toevallig aangetroffen op de mantelzoom van een Brabants Mariabeeld en op een Brussels wandtapijt!10) was de aanleiding om in de contemporaine geschiedenis en kunstgeschiedenis te speuren naar de vermoedelijke ontwerper en omgeving van de opdrachtgever. In beide, zowel het beeld als het wandkleed, vinden we de fameuze legende van O.L.Vrouw van de Zavel terug.(11) Een serie wandtapijten met de vrome legende als onderwerp, werd in het begin van de XVIde eeuw besteld aan Bernard van 0rley,(12) die later hofschilder werd van Margareta van Oostenrijk. Opdrachtgever was Franciscus van Taxis, kapitein van het postwezen dat gecentraliseerd was rond het hof van Margareta van Oostenrijk, te Mechelen. Gâns de familie der Habsburgers(13) komt er op voor met hun portretten, schilden en deviezen, kenmerkend voor de stijl van de invloedrijke ontwerper Jan van Roome. Van hieruit krijgen alle decoratieve elementen van de vijzel hun polarisatie. Hoever ook de analyse van het fragmentaire doorgedreven wordt, de opsomming van details is hoegenaamd niet in staat het essentiële karakter van de vijzel te laten doorschemeren. Slechts na het opfrissen van de ingrijpende feiten in het curriculum vitae van Margareta van Oostenrijk kan de spirituele geladenheid van de vijzel tot ons doordringen. (14) Zij was de dochter van Maximiliaan van Habsburg en van Maria van Bourgondië. Margareta verloor haar moeder op tweejarige leeftijd, en ze werd toen door het Verdrag van Atrecht toegewezen aan de Franse kroonprins. Ze brengt tien jaar van haar jeugd door aan het kunstminnend hof der Valois aan de Loire. Van de vooruitzichten echter, komt niets terecht, want Karel VIII huwt met Anne de Bretagne. Ze wordt aan haar vader teruggeschonken en wordt uitgehuwd aan Don Juan van Aragon -Castillië, in Spanje. Wanneer haar gemaal na enkele maanden sterft is zij zwanger van een kind dat bij de geboorte overlijdt. In 1501 trouwt ze met Phillibert van Savoie en kent drie jaar huwelijksgeluk. In 1504 wordt ze weduwe(15), blijft trouw aan haar herinneringen en wenst geen huwelijk meer aan te gaan. Haar mysterieus devies 'Fortuna infortune fortune' werd bij haar dood in Latijnse vertaling 'Fortuna infortunat fortiter Unam' toegelicht in de lijkrede door Agrippa van Nettesheim.(15) Voortaan vindt zij alleen troost in artistieke aktiviteiten. Bij de dood van haar broer Filips wordt zij uit Bourg-enBresse door haar vader naar Mechelen geroepen om er als landvoogdes over de Nederlanden te regeren. Tijdens die periode wist ze een enorme impuls te geven aan alles wat met kunst en kuituur te maken had, binnen het kader van haar schitterende hofhouding. De ongunstige loop der omstandigheden heeft haar persoonlijkheid danig gemerkt. Spijts de noodlottige reeks der ongelukken heeft de kranige houding haar verheven tot één der keurigste figuren in de geschiedenis.(16) Gedreven door haar geloof en haar echtelijke liefde over de grenzen van de dood heen, liet ze in Brou een klooster en een grafkerk bouwen, die een onvergelijkbaar meesterwerk zou zijn, de dochter van een keizer waardig. (17) Minder dan acht maanden na de dood van Phillibert van Savoie, waren de werkzaamheden reeds begonnen en zij had de eerste steen gelegd. In 1512 werd Lodewijk van Boghem belast met de algemene leiding van de bouwloods;(18) kort daarna werd Jan van Roome, alias van Brussel, verzocht ontwerpen te maken voor drie graftomben, die de bestaansreden en het hoogtepunt van de funeraire stichting uitmaakten. Margareta van Oostenrijk vond hem, bij uitstek, de geschikte man om haar ideeënwereld artistieke vorm te geven.(19) Door de universaliteit van zijn persoonlijk-
fig. III: Door de draak uitgebraakt mensenhoofd.
fig. VI: Wapenschild van de Orde der Annonciade van Savoie.
fig. IV: Buste van Margareta van Oostenrijk door Conrad Meyt gebeeldhouwd.
fig. V : Halsketting van de Orde der Annonciade van Savoie.
32
fig. VII: Camee van Paris. Aanvang XVIde eeuw. Identiek medaillon op de traptoren in het (alchemistisch) Hôtel Lallemant te Bourges.
heid was hij het scheppende brein in de ganse kunstvoortbrenging, wandtapijtkunst, glasschilderkunst, zegelkunst en heraldiek, beeldhouwwerk en geelgieterij. De veronderstelling uit de vermoedens gerezen, dat de vijzel rechtstreeks verband houdt met Margareta van Oostenrijk, wordt door de interpretatie van de versieringselementen nu verder gestaafd. Het voorkomen van 2 handvatten is eerder zeldzaam, doch niet abnormaal bij grotere vijzels, daar zij door 2 personen konden gedragen worden.(20) Enig in voorkomen zijn mensspuwende drakekoppen. Het causaal verband wordt aangetroffen in de hagiographie van de heilige Margareta van Antiochië de patroonheilige van Margareta van Oostenrijk.(21) Op middeleeuws naïeve wijze wordt hier een sterk verhaal medegedeeld. Bij de ontzettende verschijning van een draak had de heilige de voet op de drakekop gezet. Doch de lange draketong werd om haar hiel geslagen en ze werd levend doorgeslikt. Evenwel bij het maken van het kruisteken barstte de draak en ze werd onmiddellijk uitgebraakt. Onder de handvatten verdeelt een diskrete horizontale lijn de vijzel in twee helften.(22) Hierin herkennen we de voorliefde van Jan van Roome om te compartimenteren zoals bij wandtapijten steeds het geval is. Het onderste register is bestemd voor Phillibert van Savoie. (23) In de onderste fries treffen we het meest interessante element aan voor de 'status quaestionis'. Het is een rechtstreekse verwijzing naar Phillibert van Savoie. Een halsketting(24) bestaande uit liefdesknopen en bloemrozetten is het embleem van de wereldlijke Orde der Annunciade, gesticht rond 1363.(25) De hertog van Savoie is er de grootmeester van. Hoe betekenisvol deze 'Ordine Sovrano della Santissima Annunziata' voor Margareta van Oostenrijk was, vernemen we uit haar testament. Haar lichaam zou begraven worden in de grafkerk te Brou, naast haar echtgenoot. Doch haar hart dat aan God toebehoorde zou toevertrouwd worden aan het klooster van O.L.Vrouw der 7 Smarten in Brugge, waar ze in 1516 de religieuze Annunciade-Orde stichtte.(26) Daar hoopte ze, in alle eenvoud, haar laatste levensdagen door te brengen. In schrille tegenstelling met de flamboyant-gotische allure van de vijzel is het verschijnen onder de drake-handvatten, van een Renaissance-camee(27) omgeven van een Latijnse tekst: 'PARISIUS FILIUS PRIAM REX TRECENCEM MAGNAM' waarin de betekenis verscholen zit dat Paris, zoon van Priamos, het machtige Troje ten val bracht. Weliswaar, Margareta van Oostenrijk was de eerste in de Nederlanden om de Renaissance in te voeren: men spreekt dan van pre-Renaissance.(28) Natuurlijk stelt men zich de vraag: welk verband is er tussen Paris en Phillibert de Schone ? Margareta van Oostenrijk heeft haar echtgenoot willen idealiseren tot een werelwijd gekend mythologisch figuur uit de Griekse heldentijd. Bij het vermaard Paris-oordeel was hem bij het uitverkiezen van Aphrodite, als geschenk de mooiste vrouw ter wereld te beurt gevallen: Helena van Troje. Doch, langs de andere kant, zag ze in hem de belichaming van het ongeluk, dat ook het hare was. Immers, als kind was Paris door zijn vader als vondeling gelegd. Want in een droom was zijn moeder groot onheil voorspeld, door toedoen van de zoon die moest geboren worden. Inderdaad, Paris ontroofde de echtgenote van Menelaos, Helena. Daardoor brak de Trojaanse oorlog uit en Troje werd ten val gebracht. (29) Bovendien wordt de figuur van Paris, in de ovale medaillon, nog overladen met een fantasiehelm en ramkopshoornen van de Egyptische zonnegod Amon. In Griekenland werd Amon vereenzelvigd met de oppergod Zeus, bij de Romeinen met Jupiter. Door de Neoplatonici wordt Paris voorgesteld als een allegorisch begrip. Paris zou de ziel zijn van alle vitale krachten, die alleen voor schoonheid oog heeft en daardoor onsterfelijk wordt. Ook hier heeft Margareta van Oostenrijk niet afgeweken van het gedragspatroon van haar voorouders en heeft ze het voetspoor van haar vader Maximiliaan gevolgd. Steeds heeft het Habsburgse Rijk zich beschouwd als de rechtmatige erfgenaam van het oude Heilige Romeinse Rijk. Het legitimeren van de dynastie, door ze
Fig. III Fig. IV
Fig. V Fig. VI
Fig. VII
33
fig. X : Glasraam in de kerk van Brou.
fig. VIII: Opstanding van Christus uit het graf.
fig. XI: Wijwateremmertje. Le Puy, XVIde eeuw.
fig. LX: Opstanding van Christus. Koperets door Schongauer, eind XVde eeuw.
34
hoog te laten opklimmen, door het riddertype te idealiseren, gebeurde niet enkel langs de religie, maar niet minder langs de heidense geschiedenis. De luister van de dynastie moet telkens weer voorafgespiegeld worden door de roem van verre voorouders.(30) Tussen 12 steunberen zijn 10 ruitschilden aangebracht. De ruit is de gebruikelijke heraldische vorm voor de vrouw in Vlaanderen. (31) Het aantal is niet toevallig maar verwijst naar de 10 deugden die, naar het voorbeeld van de maagd Maria(32) werden beoefend door de leden van de Annunciade; in Brou vertolken de 10 sierlijke vrouwenfiguren rond de graftombe van Phillibert de Schone dezelfde gedachtenassociatie. In elk wapenschild zijn de verwijderde kwartieren vervangen door een bloemrozet of een heraldische lelie met dwarsbalkje. De gestileerde Lilium Candidum is onafscheidelijk verbonden aan de Annunciatie en is tevens een reminiscentie aan Bourgondië. Vanuit de schilden ontspringen vertikaal aaneengeregen parels (Lat.margarita)(33) als kralen van een gebedsnoer. Ze beklemtonen de innige verbinding tussen de twee registers: tussen leven en dood, tussen de overleden Phillibert en de biddende Margareta. Als strooimotieven tussen de tekst bemerkt men dezelfde bloemarabesken als in het voornoemd wandtapijt, door Jan van Roome ontworpen. Tevens komt er een banderol voor, met de woorden 'Ave Maria gra plen', als een liggend St Andreaskruis, zoals ze veelvuldig voorkomen in het ragfijn beeldhouwwerk van de St Andreaskerk te Brou.Overigens, St Andréas is de patroonheilige van Bourgondië. Tussen de hymneteksten van de friezen zijn volgens de windrichtingen, vier religieuze nissen ingelast. Noordwaarts: Maria met het kind dat de rozenkrans aan de toeschouwer schijnt aan te bieden.(34) Zuidwaarts: de opstanding uit het graf, vervangt de suggestieve weglating in de tekst, die de reden uitmaakt van het 'letare': verheugd zijn omdat Hij verrezen is 'ressurexit'.(35) Fig. Westwaarts: St Jan de Evangelist. Allen of samen met St Jan de Doper is hij Fig. de patroon van vele hospitalen. Maar vermoedelijk is ook hier een verband te zoeken met het verhaal uit de Apocalyps, de draak overwonnen.(36) Tevens is St Michael de patroonheilige van de stad Brussel, waar Margareta geboren is. Merkwaardig is ook dat bij de overbrenging van Margareta's lijk van Mechelen naar Brugge, aan de St Michielskerk te Gent moest verwijld worden.(37) Steeds keert het leidmotief terug, evenzeer in de vijzel als in de glasramen Fig. van Brou: de verdelging van het kwaad, verzinnebeeld door de draak en de triomf van het geloof over het heidendom. Om die leidende gedachte kracht bij te zetten werd door Jan van Roome niet gezwicht om in de glasramen van Brou, de Hemelvaart van Maria door Dürer(38) en de triomf van het geloof door Titiaan,(39) in plagiaat over te nemen. De attentievolle Margareta heeft niet nagelaten in de kraag van de vijzel de waardering voor haar vroegere Spaanse echtgenoot te laten doorschemeren. De opengebarsten granaatappel uit het schild van Granada, herinnert aan de rol van haar schoonouders, de Katholieke Koningen, bij de Reconquista in 1492. Toen werden de laatste Moren uit Spanje verdreven.(40) Wellicht heeft deze vijzel ertoe bijgedragen dat nog tijdens de ganse XVIde eeuw, de beeltenis in profiel van de rouwende Margareta van Oostenrijk samen met de belangrijke vergezellende motieven, op de bronzen voorwerpen van Le Puy worden aange- Fig. bracht, voorzeker uit erkentelijkheid voor het maecenaat door de hertogin van Savoie. (41) Die zelfde piëteit die we aantreffen in 'le temple de la fidélité' te Brou is in de 'in memoriam' vijzel te ontwaren en meteen de zucht naar onvergankelijkheid. Het vers van Horatius (0d,III,30) herleeft: Exegi monumentum aere perennius et non omnis morriar. Ik heb een gedenkteken tot stand gebracht en ik zal niet heel en al sterven. Als besluit mag aangenomen worden dat de vijzel gegoten werd in Le Puy circa 1518, en dat het concept nauw verwant is met het opzet van de grafkerk in Brou, verwezenlijkt door het zg.' atelier Flamand de Brou', waar talrijke kunstenaars uit vele landen reeds samenwerkten, zoals tegenwoordig Europees
VIII IX
X
XI
35
gedacht wordt. Hieruit mag het vermoeden afgeleid worden dat Margareta van Oostenrijk zelf de opdrachtgever kon geweest zijn. Haar gedachten zijn in de vijzel tot brons gestold, zoals haar gevoelens tot kantwerk in de grafkerk van Brou zijn verduurzaamd.
Voetnoten. 1 2 3
4
5 6 7 8
9 10 11
12 13 14 15 16
36
Etude Daussy-Riclès. Collection Robert Montagut. n° 82. H=245mm, Grootste Diam.=370mm. Roger Gounod: Fondeurs du Puy. Musée Crozatier.(1975),9. ..les mortiers par exemple sont parmi les plus beaux objets de ce genre exécutés en France. Cazala: Les Mortiers d'Apothicaire.(1975),49. ..aucun...n'ignore les peines et les dépenses qu'un modèle coûte à l'artiste qui se propose d'en faire un; ils doivent sçavoir qu'il faut commencer par faire un dessein, le dessein fait, il faut qu'il fasse le modèle en terre, en cire ou en bois; cette opération faite, il faut le mouler en plâtre en jetter un en cire pour le tirer d'épaisseur, ensuite le mouler en sable pour le jetter en fonte, qu'il faut ensuite réparer. Helbig: De Glasschilderkunst in België. (1943),9. Dank zij het weelderig mecenaat van Margareta van Oostenrijk,..worden al onze provincies verrijkt met talrijke gehistorieerde glasramen. Vide supra: 3. Répertoire des motifs. PI I n°7, XI n°19, XII n°17,5. Ibid. Contrefort n°70 sur Ie mortier n°16. Walter Prevenier/Wim Blockmans. De Bourgondische Nederlanden.(1983). P.296. Praalgraf van Jan zonder Vrees. Dijon, Musée des Beaux-Arts. De zinsnede: Sit nomen..een acclamatie, die nog door de paus gebruikt wordt bij de plechtige zegen Urbi et Orbi. De antifoon "Regina caeli" vervangt het "Angelus" tijdens de gehele Paastijd, dwz 50 dagen na Pasen (Pentecoste). Ghuilaine De Boom: Marguerite d'Autriche-Savoie et la Pré-Renaissance. (1935). Le jeu des emblèmes et devises était pour lors une mode régnante et Marguerite commente de la sorte les grands événements de sa vie. Brusselse Wandtapijten van de pre-Renaissance; Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis.(1976) nr47, celi/letare. Ibid. nr23, op het baldakijn: Ave regina celorum. nr20, Verschijning van de H.Maagd om het verwaarloosde beeld in een Antwerpse kerk, over te brengen naar de Zavel te Brussel. Dit gebeuren gaf aanleiding tot de Brusselse Ommegang. Ibid. P.96-98. Het Mariabeeld wordt met veel luister onthaald. Ibid. nr 23. Het meest interessante wandkleed van de reeks, waarin verscheidene personnages worden voorgesteld met de gelaatstrekken van de leden uit de familie der Habsburgers. Vide supra: 9. Chap.I,11,111. Wolf-Dieter Muller-janneke: Agrippa von Nettesheim in Antwerpen. Festschrift für Rudolf Schmitz. Perspektiven der Pharmaziegeschichte. Vlaamse Kunst van de oorsprong tot heden. Mercatorfonds. P.521. Opmerkelijk is dat in de XIXde eeuw slechts één standbeeld werd opgericht voor een verdienstelijke vrouw: Margareta van Oostenrijk.
17 18 19 20 21 22
23
24 25
26 27 28 29
30 31 32 33
34
Vide supra: 16. De 16de-eeuwse grafkerk van Margareta van Oostenrijk in Brou was de verst afgelegen uiting van de Brabantse bouwschool. Bruchet: Marguerite d'Autriche.(1927) Van Boghem, maître maçon. P.162. Vide supra: 10. Elisabeth Dhanens: De betekenis van de schilder Jan van Roome alias van Brussel. P.233. Vide supra: 3. Cazala P.58; n°16. Les grands mortiers sont munis de poignées ou d'anses, permettant à 2 personnes de les soulever. Petrus de Ratalibus: Catalogus sanctorum et gestorum eorum es diversis voluminibus collectus. Lyon, 1519. Liber sextus. Cap.CXX. De Sancta Margareta Virgo apud Antiocham. Vide supra: 3. P.15. Filet horizontal. PI.XVIII,XXI,XXII. Mortiers du XVIième siècle où le décor est reparti sur deux registres: 3,4,6, 6bis,9,I0bis. Propylàen: P.246 nr 179. Grab zweizonig gearbeitet. Vide supra: 18. P.171. Les mots "sépulture moderne" sont assez énigmatiques, mais si on les interprète comme indiquant une double représentationtion du mort, c'est à dire le "vif" en costume d'apparat, et en bas le cadavre, on constatera que cette disposition a été réalisée pour Marguerite d'Autriche et Philibert. Ottfried Neubecker: Heraldiek(1977) P.47. Enzyclopedie Brockhaus. P.778. Die weltlichen Ritterorden, meist erblich an die Person eines Fürsten geknupft, im M.A.wegen der Trageweise der Abzeichen an einer Halskette auch Kettenorden (ordines torquati) genannt, entwickelten sich aus den geistlichen Ritterorden. Sanderus: Verheerlijkt Vlaandre. Deel 1,82,164. Vide supra: 9. P.113,231,234. Vide supra: 3. PI.XI nrl9. Texte recoupé. Dit motief verschijnt nog op de vijzels 11 en 41. Vide supra 10. P.13. ..deze stijl geboren rond 1510 houdt op, op de drempel van de zogenaamde Ialianiserende Renaissance, rond 1525. Catal. Europalia 1985 Spanje. Tapisseries de Tournai en Espagne.P.116. Verschillende reeksen met de Historie van Troje zijn bekend. Karel de Stoute kreeg er een ten geschenke van de stad Brugge. Andere kwamen terecht bij Mathias Corvin,koning van Hongarije,Hendrik VII van England, Ferdinand van Aragon,koning van Napels,Karel VII,koning van Frankrijk. Vide supra: 7. P.220, 318. Vide supra: 9. P.196. Cet écu reste vide, n'est-ce pas le symbole de ce brusque veuvage qui brisa la vie de Marguerite d'Autriche. M.Vloberg. Les Noëls de France.(1953) P.22. La bienheureuse Jeanne de France fonda 1'Ordre de 1'Annonciade, dont le code de perfection tend à reproduire chez ses religieuses la vie de la mère de Dieu. Vide supra: 9. P.44. Haec est flos agris. (margarita),fleur. Margarita = perle. P.56. ..en vain même, suivant l'étrange médication de l'époque elle sacrifia, sans regrets, ses plus belles parures, fit "broyer et mettre en pouldre le trésor de ses précieuses perles, espérant qu'il en feist quelque électuaire salubre pour son seigneur". Meester van het Amsterdamse Kabinet of de Hausbuchmeister 1470-1500. 's Levens Felheid. (1985) P.116. nr24. Plagiaat door Jan van Roome? Uit de laat middeleeuwse Mariadevotie is de rozenkransdevotie voortgekomen. De echte doorbraak kwam, nadat in 1571, bij de Slag van Lepanto, de hele christenheid de overwinning op de Turken vierde.
37
35
36
37 38 39 40
41
Martin Schongauer: Das Kupferstichwerk. Katalog: Ausstellung zum 500. Todesjahr. München.(1991) P.100, nr30. Het is duidelijk dat Jan van Roome, naar loffelijke gewoonte, zich heeft geïnspireerd op deze koperets; versie die ook de voorkeur genoot van A.Dürer. " Hier aber tritt Christus real, zwar mit Wunden, aber sonst in unversehrter Schönheit, aus dem offenen Grab heraus. Die gekreuzten Schragen des Sarkophagcorpus und des schweren Deckels, bilden eine effektvolle Verstrebung hinter den Auferstehenden." "..und Schongauer auf diese Weise nochmals den Erlöser unangefochten in den Mittelpunkt des Bildgefüges stellt." 800 Jaar St Janshospitaal Brugge.(1976) Deel 1,196. Mededeling van Prof.em. S.De Smet s.j. "Alleen in het evangelie van Johannes (niet in Mt, Mc, Lu) wordt de kruisscène "vrouw ziedaar uw zoon, zoon ziedaar uw moeder" verhaald. Dit was een beeld van de vroegere dubbelkloosters zoals dat van de 'abbaye royale' van Fontevrault waarvan de regel tot model had gediend van de door Jeanne de France gestichte Annunciaten. In hun kloosters werd de algemene overste aangesproken met 'Mère Ancille' wat meteen naar 'zie de dienstmaagd des Heren' uit de Annuntiatie verwijst. Ze beschouwden hun dienst aan de zieken als een dienst aan Christus." Over de regel van de dubbelkloosters: Suzanne Tune, L'autorité d'une abbesse de Fontevrault au 17e siècle, in Revue d'Hist. Eccles.(Lv) 87 (199°,75) Tentoonst. Brugge en de Tapijtkunst. (1987) P.220. Legenda aurea. Fritz Van der Meer: Apocalypse. (1978) P. 17. Visioen uit het Boek der Openbaring. (12,13-18) R.Planchenault: Apocalypse d'Angers. (1966) N°38. Le dragon poursuit la femme. Ibid. Planchenault N°36. De voorstelling gaat terug op de Openbaring van de evangelist Johannes. 12,7-12. Het gevecht van Michaël met de duivel dat is de strijd tussen goed en kwaad. Expo. Vitraux de France. Pavillon de Marsan, Paris. (1953) N°59 Brou. Heinrich Wolfflin: Die Kunst Albrecht Diirers. (1920) P.160. Krönung. Cat. Exhibition. Titian. Palazo Ducale, Venice. (1990) P.156. Vide supra: 29. P.22. De grootste verzameling wandtapijten in Spanje was die van koningin Isabella (370 stuks). P.26. Enkele prachtige stukken kwamen terug in Vlaanderen terecht als geschenk aan Margareta van Oostenrijk, weduwe van prins Don Juan. Koning Ferdinand de Katholieke, een groot liefhebber van wandtapijten, versierde zijn tent in het kampement Santa Fé, tegenover Granada, met een serie wandtapijten Robert Montagut: Mortiers (1984) N°18 "Il reste à identifier ces motifs, G17 par exemple, est-il Anne de Bretagne, ou Marguerite d' Autriche, duchesse de Savoie ?" Vide supra: 3. De motieven 5 (buste in profiel naar links gekeerd) en 17 (buste in profiel naar rechts gekeerd) zijn afgebeeld op vijzels met steunberen uit de XVIde en XVIIde eeuw. Vijzel nrl (3X motief 5), nr 3 (5+17), 4 (motief 17), 6 (5+17), 7 (5+17), 8 (motief 5) 9 (motief 17 + 2X motief 19= Paris) , 14 (5+17), 16 (motief 17), 21 (motief 17), 31 (motief 17), 31 (motief 5), 40 (motief 5), 43 (3X mot.5) 84 (motief 5), 87 (5+17), wijwateremmer 63 (4X motief 17).
Apr. L. De Causmaecker Gasstraat 35 A 9160 Lokeren
38
IN HET VOETSPOOR VAN EEN INDIGOMAKER* FARMACEUTISCHE ASPECTEN VAN HET PLANTAGEBEDRIJF OP CURAÇAO EN AAN DE GOUDKUST ROND 1700 A.M.G. RUTTEN
Inleiding Over de farmaceutische aspecten van de Nederlandse expansie overzee zijn we, voor wat betreft Oost-lndië, Brazilië en Japan, tamelijk goed geïnformeerd. Veel minder gegevens zijn er beschikbaar over de Nederlandse Antillen, de voormalige bezittingen aan de 'Wilde Kust' zoals Suriname, Essequibo, Berbice en Demerary en het Nederlandse imperium aan de Goudkust, waar toch eeuwenlang de Nederlandse vlag wapperde. Als voorbeeld kan gewezen worden op de hiaten in de informatie over de verbouw of verzameling op de Nederlandse Antillen van semi-farmaceutische grondstoffen als indigo, gossypium, brazilhout en oranjeschillen in de 17e en 18e eeuw, en van aloë en cochenille in de 19e eeuw. Een van deze producten, indigo, haal ik hier naar voren. Bij een wandeling langs de vroegere Curacaose plantages kan men bij de landhuizen soms nog cementen bakken van drie tot acht kubieke meter inhoud aantreffen, die monumenten vormen van een eertijds bloeiende cultuur van indigo of anil. Een vakman op het gebied van de indigobereiding werd op Curaçao als 'indigomaker' betiteld. Dominee Bosch vond bij zijn reizen naar Westindië in 1829 dat Curaçao vroeger in staat was een uitstekende kwaliteit indigo te leveren. Korte notities in Encyclopediën van Westindië wijzen eveneens op een betrekkelijk omvangrijke indigocultuur op Cu-
raçao in de 17e en 18e eeuw. Na 1816 schijnt er echter geen indigo meer verbouwd te zijn. In zijn proefschrift over plantages op Curaçao wijst Renkema er nog eens op hoe weinig we eigenlijk over de indigocultuur weten, omdat de archieven op dit punt nog niet systematisch zijn onderzocht. De geschiedenis van de indigoteelt leent zich bijzonder goed om de connecties aan te tonen die bestonden tussen Curaçao en enkele Nederlandse handelsposten aan de Westafrikaanse kust in begin 18e eeuw. Deze connecties bestonden niet alleen in de algemeen bekende transatlantische slavenhandel van Guinea naar Curaçao, maar ook in het verkeer in tegengestelde richting. De eerste vraag die zich aandient is: hoe kwam men tot de indigocultuur op de Westindische bezittingen ? Voor een antwoord daarop moeten we teruggaan naar de verovering van Curaçao in 1634. De Heren XIX van de Eerste Westindische Compagnie (WIC) hadden al spoedig het plan opgevat om indigoplantages op het veroverde eiland aan te leggen. Nadat in 1651 enkele kooplieden de Staten Generaal erop gewezen hadden dat'uit de Caribes groote quantiteijt zuycker, taback en indigo te halen viel' en onder de Zeeuwse familie Lampsin rond 1664 met de indigoteelt op Tobago, destijds Nederlands bezit, was geëxperimenteerd, duurde het nog tien jaar voordat onder gouverneur Jan Donc-
* Referaat gehouden voor de Kring Geschiedenis van di Pharmacie in Benelux, Priorij Corsendonk Turnhout, 23 mei 1993.
39
ker met de indigoteelt on Curaçao werd begonnen. Er gingen in die tijd ook instructies uit van de bewindhebbers van Kamer Zeeland der W1C voor de commandeurs op St.Eustatius en Saba om de indigoteelt te bevorderen. Voor de cultuur werd zaadindigo gebruikt, in tegenstelling tot die op Java. waar stekindigo tot 1865 de hoofdrol speelde. Het zaad kwam uit Barbados. Als Curaçaose Compagnieplantages waar indigo werd verbouwd kunnen Rooy Canario, Piscadera en St. Marie worden genoemd. Particuliere indigocultuur was onder andere te vinden op de plantages San Juan, Ascencion, Zuurzak. Sibérie en Patrick. Indigo wordt bereid uit het sap van verschillende lndigofera soorten en in het wild groeiende lndigofera tinctoria heesters op Curaçao herinneren nu nog aan de vroegere indigoteelt. De bladeren bevatten het kleurloze indicaan dat enzymatisch gesplitst wordt in glucose en indoxyl, welke laatste stof door luchtoxydatie overgaat in indigo. Vanuit Zuid-Azië bereikte indigo in de 15e eeuw Europa en werd voor het eerst medio 16e eeuw op grote schaal in de Verenigde Nederlanden toegepast om katoen blauw te kleuren. Het indigoverven verspreidde zich vervolgens naar Ierland, Engeland, Frankrijk en Duitsland. Na de synthese van indigo uit anthranilzuur in 1894 liep de vraag naar het natuurproduct sterk terug en in 1906 was de prijs reeds 50% gezakt.
in The American Dispensatory van Cox (1827) de toepassing als koortsmiddel, terwijl Pereiras 'Materia Medica' (1849) indigo aanbeveelt bij epilepsie, stuipen, en hysterie. Andere indicaties zijn koliek, astma, huidaandoeningen en brandwonden. De stof werd onder andere opgenomen in de Württembergse Pharmakopöe van 1847 en kwam een kleine eeuw later nog voor in de vierde druk van Schröder en De Zaaijers leerboek der pharmacognosie. Op Curaçao wordt aan indigo een magische kracht toegekend ('blauw') en komt Indigofera suffrutticosa Mill. onder de naam 'Jerba di seis' nog steeds in de traditionele geneeskunst voor.
Blauw geneesmiddel
Curaçaose produktie
Behalve als verfstof heeft indigo ook als geneesmiddel en als reagens toepassing gevonden. Dioscorides roemde al de therapeutische werking. In de 14e eeuw werd het als geneesmiddel gebruikt en in de taxe van Ferrara uit 1424 wordt indigo genoemd. De Braunschweig-Wolffenbüttelsche Apotheker-Taxe' uit 1721 vermeldt zowel Indigo barbarini als Indigo guatimalo. In de 19e eeuw vinden we
Met de indigocultuur op Curaçao is het gegaan als met zoveel andere culturen die uiteindelijk mislukten. Het enthousiasme waarmee men op Curaçao was gestart, bekoelde al snel. Er waren jaren dat de gehele aanplant door weinig of geen regenval verloren ging. Amper dertig jaar na de aanvang van het experiment constateerde gouverneur Jacob Beek in 1705 bij een visitatie van de Compagnieplan-
Afbeelding 1 Overzichtskaart van het Atlantische Oceaan gebied
tages, dat de cultuur geheel verwaarloosd was en de meeste indigobakken beschadigd en onbruikbaar waren. De bewindhebbers van de Kamer Amsterdam spoorden Beek aan daar op kort termijn verandering in te brengen. Onder Beek's directoraat kwam men inderdaad tot een kortstondige opbloei van de indigoproductie. Uit tabel i blijkt dat rond 1707 de productie een hoogtepunt bereikte. Tabel 1 Indigo-opbrengst van Compagnieplantages op Curaçao en Bonaire Curaçao 1702 1703 1704 1705 1706 1707 1708 1709 1710 1711 Bonaire 1717 1718
onbekend idem 120 pond 342 pond 325 pond 683 pond 360 pond 147 pond onbekend 64 pond 25 pond 120 pond
In totaal werd naar de Verenigde Nederlanden 2186 pond verscheept à 1 peso/ pond. De verscheepte hoeveelheden lijken nauwelijks van belang vergeleken met de 15.519 pond indigo die alleen al in 1723 door de Commercie Compagnie in Middelburg werd geveild. Indigo dat na 1718 uit Curaçao werd verzonden naar de Republiek der Verenigde Nederlanden, was voornamelijk van elders afkomstig. Bijna alle indigo voor de Hollandse stapelmarkt kwam medio 18e eeuw van de Franse Antillen, waar de 'indigoterie' een belangrijke plaats onder de plantages innam. Zo exporteerde Bordeaux van 1 juni 1750 tot
1 juni 1751 naar Amsterdam en Rotterdam 60.370 pond indigo. Indigo naar Afrika In 1707, toen men nog volop met de Curaçaose indigoproduktie bezig was, besloten de bewindhebbers ook een proef te nemen met indigocultuur in het Nederlandse Westafrikaanse imperium. In de overdracht van technieken zouden Curaçaose vaklieden een belangrijke rol gaan spelen. De voornaamste factorijen en nederzettingen van de WIC in Guinea bevonden zich daar bij het hoofdkasteel St. George d'Elmina op de Goudkust, ongeveer waar nu het huidige Ghana is gelegen (afbeelding 2). De handelsposten aan de Goudkust waren einde 17e en begin 18e eeuw belangrijke leveranciers van goud, ivoor en slaven. Bovendien kwamen hier farmaceutisch belangrijke grondstoffen vandaan als arabische gom, bijenwas, barnsteen en roodhout (Pterocarpus tinctoria Welw.). Een geliefd exportartikel was ook Melegueta-peper of Paradijsgrein (Aframomum melegueta Roseoe/ K.Schum.), dat van de 'greinkust' werd aangevoerd en vanuit Elmina naar Holland werd verscheept. Grein was een scherp smakende specerij (Semen cardamomi majoris), die al in het reglement voor de Cruydhalle van de stad Brugge uit 1316 wordt genoemd. Het werd niet alleen gebruikt als specerij en om kunstmatig sterkte te geven aan geestrijke dranken, maar ook als geneesmiddel. In West-Afrika noteerde de inkoper van de WIC, Jan Loenius, over het plaatselijk gebruik van grein in 1718 dat 'die mij geleide seide het een medicijn was die haar vrouwen klein wreeven en zigh daanneede bestreeken..De gom mengen zij alhier onder de medicijnen en uit hoofde van dien hadden zij daanneede een apotheekers prijs opgesteld, want voor een pond eisten zij 1/2 engels' (ongeveer/. 1,25). (afbeelding 3)
Na 1700 begon Elmina zijn aandeel in de handelsbetrekkingen te verliezen door de steeds belangrijker wordende slavenhandel. Een groeiend aantal slaven werd aan het oostelijk van Elmina gelegen Fida (Ouida) ingehandeld, ondanks de inspanningen van directeur-generaal Pieter Nuyts om Amsterdam te overtuigen dat inhandeling op de Goudkust veel voordeliger was. Ook verloor de Compagnie een steeds groter deel van de lucratieve greinhandel aan de Fransen. De W1C moest het bovendien in toenemende mate opnemen tegen smokkelaars (lorredraaiers) en Engelse of Franse compagnieën. De inter-Afrikaanse rivaliteiten droegen ook niet bij tot een geregelde aanvoer van handelswaar uit het binnenland. Pogingen om de economische positie te verbeteren door zelf landinwaarts goud en ivoor te bemachtigen, mislukten. De Hollandse steunpunten waren op gehuurde grond gebouwd, binnen het territoor van kleine inheemse kuststaten en waren dus geheel van de willekeur van plaatselijke machthebbers en de omringende 'naturellen' afhankelijk. Men ging op zoek naar andere lucratieve producten. Rond 1705 waren in Elmina al enkele proeven genomen met de teelt van indigo. Een moeilijkheid was dat voor de aanbouw flinke akkers nodig waren. Behalve het park en de tuin van het kasteel, waar groenten en fruit werden geteeld, lagen bruikbare landbouwgronden voornamelijk op het terrein van de inlanders. Ook was er gebrek aan voldoende vakmensen en werkkrachten. Toch zag directeur-generaal Willem de la Palma wel perspectief in de plannen voor plantages aan de Goudkust. In 1705 vroeg hij aan Amsterdam om drie vaklieden als commies naar Elmina te willen zenden: voor de katoencultuur, de indigobereiding en de op te richten suikermolens. De opvolger van De la Palma, directeurgeneraal Pieter Nuyts schrijft in 1707
Afbeelding 2 Kasteel St.George d'Elmina
'dat men volkomen in staat is catoen, indigo en suykerriet te cultiveren, mits de noodige slaven en materialen maar worden gezonden'. Uit de brief van Nuyts blijkt bovendien dat er veel verse groenten uit de tuin beschikbaar was, niet alleen voor de soldaten van het kasteel, maar ook voor het gasthuis en voor de schepen op de rede, waar ze vooral nuttig was om scheurbuik te voorkomen. In de suikerrietteelt ziet Nuyts niet veel heil, want het riet wordt onmiddellijk door de aan de kust wonende zwarten gestolen. Later meent Nuyts wel dat 'voortzetten van de catoen en indigoteelt alle aandacht heeft, de noodige materialen en slaven aanwezig zijn en de Compagnie mettertijd daar van zeer groot voordeel zou kunnen hebben', maar hij laat toch doorschemeren dat er moeilijkheden zijn en hij niet meer zo sterk op succes hoopt. Op Curaçao besloot directeur Jeremias van Collen in 1711 hulp te bieden door een zekere Jacob Munnickhoven junior, die op Curaçao als een bekwaam indigomaker werd beschouwd, naar de Goudkust te sturen. In Afrika zou hij palmhouten pijpen voor de indigobakken op Curaçao kopen en tevens de
Afbeelding 3 Bereiding van een inlands geneesmiddel in West-Afrika rond 1700.
indigoproduktïe in Elmina uit het slop zien te halen met behulp van indigozaad uit Curaçao. Hij werd voor de tijd van vier jaar als opzichter aangesteld en zou naast zijn salaris 2% van de opbrengst aan katoen en indigo ontvangen. Volgens de 'Memorie' die Van Collen, vergezeld van een werktekening, naar Amsterdam stuurde (afbeelding 4) had men een aantal uit klinkers gemetselde bakken nodig die op de tekening met nummer 1, 2 en 3 zijn aangegeven. In bak nr. 1 werden de geoogste indigobladeren met water aan een fermentatie onderworpen, de vloeistof afgetapt in bak nr. 2 en door kloppen en slaan met houten spanen met luchtzuurstof in contact gebracht. Het in bak nr. 3 afgescheiden indigo liet men in linnen zakken uitdruipen. De deegvormige massa werd vervolgens in dozen gedaan, gedroogd en in blokken gesneden. Munnickhoven ondervond in Elmina bij zijn kweekproeven niets als tegenslag. In juni 1714 liet hij Amsterdam weten dat de indigobereiding in Elmina op een mislukking was uitgelo-
pen. De heesters groeiden goed en vertoonden dezelfde habitus als op Curaçao, maar de opbrengst aan indigo lag ver beneden de verwachte hoeveelheid en bedroeg nog geen kwart gedeelte. Het leek directeur-generaal Hieronymus Haring beter dat Munnickhooven naar de handelspost Axim zou vertrekken, waar hij misschien meer geluk zou hebben met de indigoproductie. Maar ook in Axim lopen de zaken niet naar wens en blijkt dat over de periode 1713 tot 1715 de indigocultuur 32 slaven in beslag heeft genomen en een, in goudgeld uitgedrukt, bedrag van 12 Mark, 2 once en %lh engels (ongeveer ƒ. 3941,-) heeft gekost. Het geduld van de directie raakt dan op en in 1716 schrijft directeur Robberts aan Amsterdam dat hij weliswaar 11 pond zelfgemaakte indigo zal oversturen, maar van mening is dat men maar met de teelt moet stoppen. Munnickhoven verlaat al spoedig Axim en krijgt in 1719 een aanstelling als commandant van het comptoir Benin. De bewindhebbers proberen onze indigomaker nog over te halen naar Essequebo te gaan om daar de indigoteelt te helpen opzetten, maar dat weigert hij. Zijn salaris wordt daarna gehalveerd met als argument dat 'zijn arbeyd der indigo hier ter Custe niet komt te reyzen'. In Benin en omstreken maakt Munnickhoven zich nog wel verdienstelijk met het zoeken naar geneeskruiden en specerijen. Omstreeks 1717 is er nog nauwelijks sprake van indigocultuur op de Curaçaose Compagnieplantages en ook over die op de Afrikaanse Westkust heerst een diep stilzwijgen. Toch schijnt er in de 18e eeuw aan de Goudkust nog indigo geproduceerd te zijn,want in 1765 schrijft de directeur-generaal aan de bewindhebbers dat hij enige vaatjes indigo van eigen productie zal sturen.
Vasthoudende bewindhebbers De bewindhebbers van kamer Amsterdam, kennelijk bevreesd dat het Guinea project de aandacht van de Curacaose indigoteelt zou afleiden, drongen er in 1717 bij gouverneur Jonathan van Beuningen nogeens op aan de cultuur op het eiland te stimuleren. Men realiseerde zich in Amsterdam echter niet dat Curaçao wel de know-how bezat, maar dat men er in de jaren 1714-1720 tegen een grote droogte moest vechten.
:;., . •
• Y ' 2 »- - - - • l .
^S
^
V-S : ...•«.£.
-j
'•STT-S^-
—
-
• sa
;" ! *
*;*i
—
Afbeelding 4 Tekening u i t indigobakken
. -T
v
'fCI
- - - •
-" s
:[
U
at\
•> J
< • " • •
\
-
1711 van Curacaose
Behalve naar Curaçao ging er ook een Amsterdamse brief naar de directeurgeneraal te Elmina met de opdracht een aantal kaneelboompjes naar Curaçao te zenden. In 1719 had men namelijk in Elmina acht jonge kaneelboompjes ontvangen uit Brazilië en geplant, maar volgens de directeur waren die lang niet zo aromatisch als de kaneel uit Oostindië. Waartoe de opdracht van bewindhebbers heeft geleid is niet bekend; over export van kaneelbast uit Guinea leest men niets en de kaneel en kaneelolie die nodig
44
waren voor de hospitaalapotheek in Elmina werd regelmatig uit patria betrokken. In de huidige flora van Curaçao komt Cinnamomwn zeylanicum niet voor. In 1716 was men ook met zaaien van indigo op Bonaire begonnen en waren er een aantal indigomessen en een hoeveelheid zaad heen gestuurd. Na een aanvankelijk succesvolle start liep ook dit project door te weinig regenval op niets uit. Aruba heeft nooit indigoplantages gekend. Op Saba is men. tot een orkaan in 1772 de indigowerken vernielde, doorgegaan met de productie. Na het overlijden van gouverneur Jeremias van Collen nam zijn zoon Juan Pedro de draad weer op en stuurde in 1721 opnieuw een rapport over de bereiding van indigo aan Amsterdam. Bovendien ging Van Collen in op de kwijnende katoencultuur aan de Goudkust en schrijft '...er is reeds een neeger bestelt dewelcke soodra bequaam in het vak van catoen jeynen, uitgesonden sal worden naar Guinea'. Met dat laatste waren de bewindhebbers niet zo gelukkig en de nieuw geïnstalleerde gouverneur Jan Noach du Fay haast zich dan ook Amsterdam uit te leggen dat het de bedoeling is 'een blank persoon en Christen mens te zenden, liever dan een Neeger die uyt de natuur dom is ende sonder eenige inventie, niets weetende als het niet geleert is, ende dat het naturel van een Neeger is in Guinea soo ras als doenlijk is 's Compagnies Dienst te verlaten, waardoor hij dan die kunsten geleert synde tot schaade van de Ed.Comp. soude kunnen verstrecken..'. Twintig jaar daarvoor had men zich toleranter opgesteld, toen besloten werd 'de swarte Pieter uit Curaçao met sijne molen om de zaden van 't catoen te separeeren' naar Elmina te sturen. Hoewel men over de katoenteelt aan de Goudkust enthousiaster was dan over die van indigo, en katoen in 1904 nog tot de uitvoerproducten wordt genoemd, is de Ghanese export daarvan nu
verwaarloosbaar. Ook de partij catjan' (Arachis hypogea L.) die bewindhebbers in 1719 lieten zenden naar Elmina, heeft niet tot een noemenswaardige opbrengst van pinda's gevoerd. Eenzelfde lot onderging de kweek van staartpeper (Piper cubeba L.), waarvan directeur-generaal Willem Butler in 1719 aan de Koning van Benin gevraagd had die in cultuur te willen brengen. Wat de Curaçaose indigo betreft is opvallend dat particuliere indigoplantages op Curaçao het beter schenen te doen dan die van de Compagnie. Tot in het eerste decennium van de 19e eeuw bleken ze in staat een goede kwaliteit indigo te leveren, al zijn er geen productiecijfers van bekend. Directeur Abraham Beek schreef aan de Bewindhebbers in 1710, het jaar waarin de Compagnieplantages bijna niets opbrachten, 'dat aen de Rooy een extra schoon stuck grond ligt van Juffrouw Beaune, waar een seer schoone indigo gecultiveert word, soo goet ende beter als ergens op 'tland' . In 1722 werd op plantage Zuurzak nog goede indigo gemaakt. Werd aan de particuliere plantages meer aandacht besteed dan aan die van de Compagnie ? Behalve aan de Westafrikaanse kust begon men omstreeks 1708 ook indigo te kweken in Suriname en van 1710-1723 werd vandaar ongeveer 4400 pond naar Nederland verscheept. In 1830 bedroeg de Surinaamse export nog 5000 pond, voornamelijk afkomstig van de
plantages A la bonne heure, De Twee Kinderen en Hannover. Omstreeks 1720 is er ook sprake van indigoproductie in de Nederlandse kolonie Berbice en in 1730 van die in Essequibo. Uit het bovenstaande volgt dat de cultuur van semi-farmaceutische producten, zowel in de Caribische als de Westafrikaanse vestigingen van de WIC, de voortdurende belangstelling genoot van de bewindhebbers. Aan de Goudkust betrof het voornamelijk indigo, katoen, aardnoten en cubebenpeper. De dogmatiek van vroegere studies, zoals verwoord in het werk van Ratelband (1953) als zouden de Nederlanders, in tegenstelling tot de Portugezen, de Westafrikaanse landen met geen enkel gewas hebben verrijkt, er geen in cultuur hebben gebracht, noch de bevolking daartoe hebben aangezet, is in ieder geval danig afgebrokkeld.
Literatuur Rutten, AMG. Op reis met indigo. Neerlandia97;1993:nr.3.
Dr. Apr. A.M.G. Rutten Luytelaer 39 5632 BE Eindhoven
45
TWEE ALLEGORISCHE RECEPTEN UIT EEN 17de EEUWS BRUGS RAPIARIUM Christian D E BACKER
In het kloosterarchief van de Ongeschoeide Karmelieten (ook Discalsen genaamd) te Brugge (signatuur: Ms III 3) wordt een lijvig handschrift bewaard van de hand van Pater Fredericus a Sancto Hermanno. Het draagt als titel: Analecta Sacra et Prophana ex gravissimis auctoribus collecta a F. Frederico a S. Hermanno Carmel: Discal: Ind: ' ( Gewijde en wereldlijke bloemlezing uit ernstige schrijvers verzameld door frater Fredericus van de Heilige Hermannus, onwaardig ongeschoeide karmeliet). Het is een typisch rapiarium. Dit is een handschrift waarin ten behoeve van de kopiist, allerlei teksten zijn verzameld van verschillende ( doorgaans meest geestelijke ) auteurs : een soort bloemlezing voor eigen gebruik. Het boekblok meet 20 x 15,2 cm en het handschrift telt 478 genummerde folia en talrijke, los toegevoegde bladen. De band bestaat uit kalfsleer. Fredericus a S. Hermanno, in de wereld Franciscus Matin, geboren te Brugge in 1640, trad in op 7 april 1661 en overleed op 17 april 1716 in het klooster te Brugge 2 . Op fol. 455r-v van het handschrift komen twee geestelijke recepten voor. Naar de indikaties gaat het achtereenvolgens om een recept tegen de nieuwsgierigheid ( in feite een remedie om libidineuse gedachten tegen te gaan ) en een algemeen recept met voorbehoedende, genezende en bewarende eigenschappen. De beide recepten zijn merkwaardig omdat de allegorische elementen ervan farmaceutisch zijn. 2e werden namelijk opgesteld in de vorm van apothekersrecepten. Wij wezen reeds eerder op het gebruik van de farmacie in de prekenbundels of devotieboekjes uit de barokperiode 3 . Dit gebruik is tweevoudig: zowel de
i Carmelita discalceatus indignus. LUDOVICUS a Virg. Dolorosa O.cd., Liberprofessionum et necrologium omnium religiosorum Carmelitarum Discalceatorum Provinciae Sti. Joseph per Flandro-Belgium. Ab lnitio [1610] usque adannum 1736, 55. 3 C. DE BACKER, „ D e farmacie als vergelijkingselement in de contrareformatorische literatuur", in : Farmaceutisch tijdschrift voor België 51 ( 1974) 430-442 (Hierin ook een allegorisch recept van de Vlaamse geschoeide karmeliet Gabriel a S. Ioanne Baptista uit 1686). 2
46
apotheker zelf als de receptuur en de farmaceutische ustensilia zijn vatbaar voor metaforische en allegorische uitwerkingen. Deze zijn niet alleen dienstig op deontologisch gebied, maar hebben in de eerste plaats moralizerende en devotionele functies. Het arsenaal van de aangewende barokke stijlfiguren heeft volgens Korte daarbij een welbepaalde functie : ,, Phantasie Nàhrung bieten und vor allem der Symbolfreudigkeit dienen" 4. Er bestaan ook spotrecepten. Zie bijvoorbeeld een Medicine voor die pijne der tanden, gestructureerd als een apothekersrecept waarbij ondeugden als ingrediënten figureren 5 . De hoeveelheden worden met apotiiekersgewichten aangegeven: het pond, (libra: 357,696 g) het ons (uncia: 29,808 g), het grein (granum 0,0621 g). Ook komt nog als maat het handvol (manipulus = zoveel als men met de hand kan nemen) voor. De farmaceutische afleveringsvormen zijn enerzijds een collyrium (oogmiddel) in de vorm van een pasta voor lokale medicatie en anderzijds morselli (morsuli, morseelkens) voor perorale toediening. Deze morselli zijn met een mes in ruitjesvorm gesneden stukjes van een zeer viskeus gemaakt electuarium ( = likkepot). Bij beide recepten wordt de wijze van toebereiding en aflevering gegeven. Voor het tweede recept is ook de gebruiksaanwijzing genoteerd : de morseelkens worden bij dageraad ingenomen. Dit laatste recept is naar de vorm als een normaal apothekersvoorschrift opgesteld en vangt ook aan met de klassieke prepositio: Recipe, neem. Een lange lijst van simplicia en composita (enkelvoudige en samengestelde geneesmiddelen) volgt hierna. Deze zijn onderverdeeld in wortels (radices), bladeren (folia), bloemen (flores), vruchten (fructus), verschillende bestanddelen (species) van platte artsenij koekjes ( troc(h)isci ) bereid uit drie fictieve dia-preparaten. Dit zijn meestal electuaria waarbij de naam van deze (samengestelde, d.i. nietenkelvoudige) geneesmiddelen door het Griekse voorzetsel dia ( = met) en zijn belangrijkste ingrediënt wordt aangegeven (bv. dinnisum, diaprunum waarbij het belangrijkste ingrediënt resp. anijs en pruimen zijn). Het resultaat van de bereiding wordt een concoctio genoemd die in de vorm van morselli wordt toegediend. Bij onderdeel 4 ( vruchten ) valt op dat reële simplicia in de farmacie niet om hun vruchten worden gebruikt omdat ze die helemaal niet hebben. De term vruchten heeft dus hier al een overdrachtelijke betekenis. Wij geven hier een Nederlandse vertaling weer van de recepten ( De oorspronkelijke Latijnse tekst volgt in de Bijlage).
4 G. KORTE, P. Chr. Brez ofm, Ein Beitrag z. Erforschung des Barockschriftums ( 1938) 56. Zie ook passim F. HALLYN, Formes métaphoriques dans la poésie lyrique de l'âge baroque en France (Genève 1975) met een index van zogenaamde „comparanten". 5 W.L. BRAEKMAN (inl. ), Den sack der Consten. Een Vlaams volksboek, gereproduceerd naar de Antwerpse druk van Jacob van Liesvelt uit 1528. (Brugge 1989) 54-55.
Allerheilzaamste medicamenten. Zoals in de geneeskunde het warme door het koude, het koude door het warme wordt genezen, zo stelt Onze Heer tegengestelde medicamenten tegenover de zonden. S. Gregor. P. Homtl. 31. In Evang.6. Een bijzonder en gemakkelijk medicament dat voorgesteld kan worden om de ondeugd van nieuwsgierigheid te genezen. Wendt uw ogen af opdat zij de ijdelheid niet zouden zien. Ps. 118. Waartoe wilt gij zien wat ons niet toegelaten is te bezitten? A. Kemp. 7 1. [Tegen de nieuwsgierigheid]. Neem : van Eva's vijgenbladgordel, één blad van het zouten beeld van de vrouw van Loth, vijf grein van weegbree door Dina bij de Sichimiërs 8 geplukt, twee handvol van de nachtelijke tranen van David, twee ons Plet dit in de marmeren kleine mortier van het hart met de stamper van Christus' kruis, en laat onder het stoten uw tranen er in vallen opdat de samenstelling des te beter zou zijn, maak een lintje uit het lijnwaad waarmee de Joden Jezus' ogen bedekten, en maak uit bovenvermelde ingrediënten een pasta die dik genoeg is. Zalf met dit collyrium de ogen. Sluit terzelfdertijd met de heilige man Job een verdrag af met uw ogen. 2. Een voorkomend, genezend en conserverend medicament. Neem 1. het schitterenste geloof 1. wortels van 2. de sterkste hoop 3. de vurigste naastenliefde 2. bladeren van
3. bloemen van
1. borago 2. netels van de 3. kapperboom meditatie over 4. wijnruit 1. 2. 3. 4. 5. 6.
lelies krokussen perziken narcissen viooltjes nardus
1. 2. 3. 4. 5. 6.
1. de glorie 2. de dood 3. het (laatste) oordeel 4. de hel
de kuisheid het vasten het geven van aalmoezen het gebed de zelfkennis de nederigheid
6 Het citaat van paus Gregorius de Grote is hier niet letterlijk, doch slechts in essentie weergegeven. Cfr. Lib. 24 Moral, cap. 2. 7 Thomas A KEMPIS, Imitatio Christi, I, xx, viii. 8 Allusie op Dina, verkracht door Sichem, in het Oude Testament, Genesis, cap. 54.
48
1. alsem 1. het berouw 2. aloë 2. de biecht vruchten van 3. lorkenzwam 3. de voldaanheid 4. myrrhe 4. de versterving 5. wierook 5. de verachting van het wereldse artsenijkoekjes met als hoofdbestanddeel 1. apostelen 2. martelaars 3. alle heiligen Van elk evenveel ontelbare ponden. Deze ingrediënten moeten gemengd worden in de vijzel van het geweten, ze moeten vermorzeld worden met de stamper van de smart en de stok van de rechtvaardigheid, ze moeten gezift worden door de herinnering aan het lijden van onze Heer Jezus Christus. En met de suiker van de goddelijke liefde opgelost in het water van tranen, make men met een zuiver en eerlijk gemoed met oog op het vuur van de kwellingen, de bitterheid en het geduld, een samenkooksel voor het hart in de vorm van morselli, die bij de dageraad worden gekauwd, gesmaakt en ingeslikt. In het rapiarium staat onder of bij de recepten geen bronvermelding. Wel staat in de lijst der auteurs en boeken op fol. 175v onder het trefwoord Medicina, Medicus, de naam van de Jezuïet Maximilianus Sandaeus vermeld met diens Theologia medica. Dit werk is in 1637 te Keulen verschenen 9 . Naar de titel te oordelen, scheen ons dit werk een mogelijke bron te zijn. Inderdaad, op p. 313, 314 en 315 van boek III komen onder de gezamelijke titel Observatiuncula studioso sacrae therapeuticae ( kleine opmerkingen voor degene die de gewijde geneeskunst bestudeert) de drie geestelijke remedies voor die het handschrift in dezelfde volgorde heeft overgenomen. Exemplaren van dit boek blijken thans niet gemakkelijk te vinden I0. Maximiliaan van der Sandt werd geboren te Amsterdam op 18 april 1578, trad in bij de Jezuïetenorde en overleed te Keulen op 21 juni 1656. Hij was werkzaam als filosofie- en theologieprofessor, polemicus en predikant te Würzburg, Mainz en Keulen. L. Reypens noemt hem een opmerkelijk belezen, vruchtbaar en overmatig allegoriserend auteur en groot verdediger van de mystiek ".
9 Theologia medica in quam principis, tam ecclesiastici quam politici officia, exemplo medici declarantur: & de morbis a Christo humani generis archiatro sanatis, eorumque remedijs differitur. Coloniae Agrippinae, apud Stephanum Breyelium, 1635 (titelblad). De op bijbelse spreuken gebaseerde titelprent is echter gedateerd uit 1637 en heeft als titel : Theologia medica seu commentationes de medicis, morbis et medicinis Evangelicis. '0 De Bibliotheca Neerlandica impressa 1500-1727 (Hagae Comitis, 1954) geeft alleen de UB Keulen als vindplaats op. De UB Nijmegen kon in de laatste jaren een exemplaar (signatuur: 771 C 86) verwerven dat uit de voormalige Jezuïetenbibliotheek te Amersfoort afkomstig is. H Lexikonfür Theologie undKirche EX (Freiburg, 1964) kol. 310. Zie ook: B. HARTZHEIM, Bibliotheca Coloniensis (Keulen, 1747) 244-247; C. SOMMERVOGEL, Bibliothèque de la Compagnie de Jésus VII 555-566; Nieuw Nederlandsch Biographisch Woordenboek IV 1196-1199", Ons Geestelijk Erf 13 ( 1939) 210-221 ; 29 ( 1955 ) 288-298.
49
De Theologia medica, die er van uitgaat dat het woord van God een medicijn is voor alle zieken, bestaat uit drie boeken die respectievelijk de themata 1. de medicis spiritualibus, 2. de morbis spiritualibus en 3. de medicina spirituali behandelen. Het zijn preken voor bepaalde kerkelijke feestdagen die gevolgd worden door een soort commentaar in zogenaamde commentationes. De preken zijn sterk allegorisch. Zo wordt bijvoorbeeld de preek voor het feest van de H. Maria Magdalena (Ille boek, p. 223) gebaseerd op het gezegde ,,de tranen zijn een medische kracht", gevolgd door een commentaar over dit collyrium dat de „ogen" van de menselijke geest kan genezen. BIJLAGE Medicamenta saluberrima. Sicut arte medicinae calida frigidis, frigida calidis curantur, ita Dominus noster contraria opposuit medicamenta peccatis. S. Gregor. P. Homil. 31. In Evang. Medicamentum peculiare, praesentandum, facillimum, ad curandum curiositatis vitium. Averte oculus tuos ne videant vanitatem. Ps. 118 Quid vis videre, quod nos licet habere. A Kemp. Recipe Ficulnei perizomatis Evae, folium unum Statuae salis uxoris Loth, grana quinque Plantaginis a Dina Sichimis collecta, manipulos duos Nocturnarum lachrijmarum Davidis, uncias duas Contende in marmoreo mortariolo cordis pistillo crucis Christi, atque inter tundendum influant lachrijmae tuae, ut melior sit compositio, fiat fasciola ex linteo, quo Judaei Christi oculos velarunt, fiat que pasta ex supradicta confecta densa satis. Et inde eo collijrio oculus obline, sirhulque cum sanctissimo viro Job percute foedus cum oculis tuis, ne urnquam cogites, ne quidem de Virgine. Medicamentum. Praeservativum, curativum, confortativum Recipe 12 1. Radicum
2. Foliorum
1. Fidei candidissimae 2. Spei fïrmissime 3. Charitais ferventissimae 1. 2. 3. 4.
Boraginis Urticae MéditaCapparum tionis Rutae
12 Recipe niet in handschrift, wel in de druk.
1. 2. 3. 4.
Gloriae Mortis Judicij Inferni
3. Florum
4. Fructuum
5. Specierum trocismorum
1. 2. 3. 4. 5. 6.
Liliorum Croci Mali persici Narcissi Violarum Nardi
1. 2. 3. 4. 5. 6.
Castitatis Jeiuniorum Eleemosij narum Orationis Cognitionis sui Humilitatis
1. 2. 3. 4. 5.
Absijnthij Aloës Agarici Mijrrhae Thuris
1. 2. 3. 4. 5.
Contritionis Confessionis Satisfactionis Mortificationis Contemptus mu
1. Dia Apostolorum 2. Dia Martijrum 3. Dia Sanctorum omnium
Ana libras innumerabiles Miscantur haec omnia mortario conscientiae, atterantur pistiUo doloris et baculo iustitiae, cribentur memoria passionis Domini nostri Jesu Christi. Et cum saccharo divini amoris dissoluto in aqua lachrijmarum, ad ignem tribulationis, amaritudinis et patientiae, fiat concoctio cordialis in morsellis pura et sincera mente, circa auroram mastifïcandis, gustandis, deglutiendis.
Christian De Backer Speureweg 21 9830 St.-Martens-Latem
51
HELVAHANE DEFTERI Vrije vertaling en uitleg van het boek „Helvahane defteri ve Topkapi sarayinda Eczacilik", volgens Prof. Arslan Terzioglu, Istanbul 1992 Apr. Tillo GELDOF
Historische Situering 658 BC 79 BC 314 PC 29 mei 1452 1465-1468 1923
: De griek Byzans vestigt zich op de aziatische oever van de Bosporus. : Byzantion komt onder Romeins beheer. : De Romein Constantinus sticht het grote Constantinopolis. : Mehmet II (de Veroveraar) verslaat Constantinus EX Paleologos en verovert Constantinopel voor de Osmanen en de Islam. : Bouw van het Topkapi-paleis met onder meer het hospitaalkomplex. : Republiek Turkije.
Het Helvahane Defteri: 1608-1767: een periode over 14 Osmaanse Heersers vanaf Sultan Ahmet I tot Sultan Abdulhamid I. Helva : Honing / Helvaci : Honingverkoper / Helvahane : ketelvat voor de bereiding van turkse honing; overdrachtelijk: destillerie, apotheek. Defteri: register HELVAHANE DEFTERI VE TOPKAPI SARAYINDA ECZACILIK: Het manuscript van de bereidingsafdeling van het Topkapi-Paleis.
Professor Arslan Terzioglu is in feite Burgerlijk Ingenieur waardoor onder meer zijn 17-jarig verblijf in Heidelberg/Duitsland. Door verdere studies bekleedt hij heden de plaats van Ordinator voor de Geschiedenis van de Geneeskunde van de Medische fakulteit aan de Universiteit van Istanbul. Professor A. Terzioglu, vinder van het bewuste manuscript, schrijft het volgende: „Een tot heden onbekend handschrift over de bereiding van artsenijen in de Helvahane, door mij 8 jaar geleden ontdekt, wordt hier voor de eerste maal de wereld bekend gemaakt. Dit handschrift, geschreven in het Osmaans Nesihschrift op 23 grote folia van 13,5 x 49,5 cm, werd volgens een opmerking onderaan folio 23a in het jaar 1017 (= 1608) geschreven ten tijde van Sultan Ahmed I door ene Mohamed Aga. Dit handschrift, „HELVAHANE DEFTERI" (defteri = register) genoemd, bevat ongeveer 186 recepten voor de bereiding van artsenijen. Op het einde van het handschrift zijn op folio 24 en 25 de bestanddelen aangegeven van de konfituren die hier elk jaar voor de Sultan bereid werden. Op de laatste bladzijde zijn de bijdragen van verschillende leiders van de Helvahane te zien. De laatste bijdrage draagt de datum 1181 (= 1767). Daaruit is aan te nemen dat dit receptenboek ten minste van 1608 tot 1767 gebruikt werd. Bijgevolg werden van Sultan Ahmed I tot Sultan Abdulhamid I voor gezamelijk 14 Osmaanse Heersers in het Topkapi-Paleis geneesmiddelen bereid volgens dit receptenboek. Daardoor is het voor de geschiedenis van de Farmacie van het grootste belang". Inleiding Zoals het eerder subtiel historisch overzicht aantoont, situeert het hier behandelde manuscript zich in de zeventiende en eerste helft van de achttiende eeuw. Wanneer wij nu, in vergelijkende nieuwsgierigheid, even overstappen naar het Europa van die tijd, dan zien wij onder andere over diezelfde periode van 150 jaar in het boek „Wereldberoemde Uitvindingen" (Lekturama - Leiden 1979) 29
52
uitvinders waaronder Boyle, Huygens, Leeuwenhoek, Newton, Franklin, Linnaeus, Hunter, Cavendish, Lavoisier, Jenner, allen in verband met geneeskunde en wetenschappen. De eigenlijke starter van de Turkse Renaissance, Sultan Mehmet de Veroveraar liet het TopkapiPaleis bouwen in de jaren 1465-1468. In de jaren 1472-1478 liet hij een nieuwe Paleisvleugel bouwen met een Hof-Hospitaal voor de leden van de Paleisschool-gemeenschap. Naast Turkse, Perzische, Joodse en Arabische artsen waren er ook aan Italiaanse en Spaanse Universiteiten gevormde artsen werkzaam. Er bestaat een bruikbare en gedetailleerde voorstelling van dit Hof-Hospitaal-Komplex op het „plan van het Groot Seraglio" van Alberto Bobovio uit het jaar 1665. Bobovio was een lid van een adellijke familie uit het Poolse Lemberg. Hij werd in zijn jonge jaren gevangen genomen en in het Osmaanse Topkapi-paleis opgeleid. Daar schreef hij in het Italiaans het werk „Serai Enderun", dat onder meer ook over het Hof-Hospitaal alsook het gezondheidswezen van dit paleis bericht laat. Dit werk bevindt zich heden nog in het Londense British Museum en bevat dus ook een plan van dit Hof-Hospitaal. Deze Italiaanse bewerking werd vertaald in het Frans in 1666 en in het Duits in 1667. Ook deze Duitse vertaling bestaat heden nog in de Staatsbibliotheek te München en ook dit werk bevat een grondplan van het Hof-Hospitaal en van de „De Helvahane"-genaamde afdeling van de Hofapotheek. Naast Bobovio als bron hebben wij ook nog Melling, hofarchitekt van Sultan Selim III (1789-1804). Volgens Melling waren er in het Topkapi-Paleis zes hospitalen. Een ervan was het Hastalik-Odasigenaamde Hospitaal voor de Bostanci-genoemde lijfgarde. Dit hospitaal werd vanaf 1832 als moderne Chirurgieschool gebruikt en werd later afgebroken. Van deze hospitalen is enkel nog het „Cariyeler Hastanesi"-genoemde hospitaal voor de Haremafdeling tot op heden bewaard gebleven. De architektonische eigenschappen van dit overgebleven Haremhospitaal bewijzen dat ook dit deel van de Harem ten tijde van Sultan Mehmet de Veroveraar aan het einde van jaren 1500 was opgericht. Het nieuwe Osmaanse Topkapi-Paleis te Istanbul was in de jaren 1600 en 1700 met zijn 40.000 inwoners een zelfstandige Hofstaat. Bijgevolg is het niet te verwonderen dat daar zes hospitalen en meerdere Hofapotheken in bedrijf waren. Het ambtsgebouw voor de Hofartsen was terzelfdertijd een centrale apotheek. De geneesmiddelen werden hier door de Hofapotheker verdeeld. Bijzonder interessant is dat deze Hofapotheek centraal temidden de vier hovingen van deze paleisafdeling gelegen was, zo dat men dezelfde afstand had tot het Haremhospitaal en tot het „Hastalik Odasi"genoemde hospitaal van de lijfwacht. Inhoud van het receptenboek Eerst laat ik Prof. Dr. Worth uit München aan het woord die de Inleiding schreef voor dit boek ; hij schrijft: „Het handschrift bevat 10 kategorieën van samen 186 recepten, van dewelke er 10 op „Theriaca" en 70 op de genaamde „Mithridatica" wijzen. Dit onderstreept het belang van deze artsenijen, die zich in de Europese beschaafde wereld tot in de late oudheid en in de middeleeuwen volgen laat. Daarbij heeft de Islamische geneeskunde zeer belangrijke, de kennis der oudheid overdragende funkties waargenomen. Het gaat ons minder om het onderscheiden taalgebruik van Theriaca en Mithridatica, welke zich, niet op zijn minst na het Istanbul-handschrift, in de samenstelling onderscheidt wat hun dierlijke bestanddelen betreft. Apothekers en geneesheren interesseert meer hun opiumgehalte. Het blijft tot heden een raadsel waarom opium met zijn analgetische eigenschappen zo laat expressis verbis als indikatie opduikt. Er werd voorheen, tot in het begin van de jaren 1900, in de zeevaart officieel geen nota genomen van opium als analgeticum. Buiten alcohol werd bij „arbeidsongevallen" geen analgeticum zoals opium gebruikt! Waren de analgetische eigenschappen van opium misschien niet gekend? „Dit zou zich eigenlijk laten ophelderen wanneer wij ons bereid vinden, de Theriaca en Mithridatica volgens de nu voorgelegde receptuur van de Hofapotheek van het Topkapi-paleis te maken en in zelfonderzoek gekontroleerd, te verifiëren". Einde citaat.
53
Zowel professor Terzioglu als professor Worth geven een indeling van de aanwezige artsenijen in 18 kategorieën: 1 De Theriaca 2 De Mithridatica en andere antidota zowel als onder de vorm van pastillen (Akras) bereide geneesmiddelen 3 „Sarab"-genoemde vloeibare geneesmiddelen 4 Pillen 5 Als poeder (Süfur) bereide artsenijen 6 Zalven 7 Kalmeermiddelen voor hartziekten, die uit Edelstenen en Edelmetalen bereid werden 8 Celvâris-genoemde artsenijen voor de genezing van maagziekten 9 Cosmetica voor het verven van haar 10 Bereidingen van zepen voor de lichaamshygiëne en tegen haaruitval
10 70 49 24 7 2 3 13 2 6
Hierbij geeft Prof. Terzioglu een uitgebreide en duidelijke bespreking van de tweede groep die door zijn groot aantal duidelijk uitsteekt boven de andere groepen. Enkele van de recepten voor de bereiding van de Theriaca, de Mithridatica en de „Akras"-genoemde pastilles komen uit de antieke of klassieke periode van de Islamische geneeskunde. Zoals het bij de Islamitische auteurs het geval is, behandelt men ook in deze Osmaanse Hofrecepten het Mithridaat onder de 'Ma' cunat-genoemde elektuarian of onder de Pastilles (Akras). Het staat in de regel altijd na de grote Theriak. In het Helvahane-register werden zelfs onder de naam Kurs-I Andromachus, de ingrediënten voor de Theriak van Andromachus opgegeven. Zoals bekend voegde Andromachus als eerste slangenvlees toe aan het Mithridaat en noemde het Theriak. Daartoe verwerkte hij 64 bestanddelen. Het onderscheid tussen Theriak en Mithridaat bestaat daarin dat Theriak slangenvlees kan bevatten, het Mithridaat echter niet. Insgelijks komt uit de recepten bij Galenus naar voor dat Mithridaat skunk kan bevatten en dat de Theriak echter nergens skunk aanhaalt. De Theriak, „ma'cun-i tiryak faruk" genoemd, bevat in het Helvahanemanuscript 66 ingrediënten. Dit alles kneedde men met zeer goede zuivere wijn en maakte er pastilles van. Volgens een opmerking in dit receptenboek werden niet alleen deze Tiryak I faruk genoemde pastilles, maar ook het „ma'cûn-i Mithridaticus, dat volgens het aangegeven recept 61 ingrediënten bevat, telkenjare voor de Sultan bereid. Het Mithridaat bestaat in de regel enkel uit plantaardige stoffen. Als dierlijke stoffen komen enkel skunk en castoreum voor. Bij het Mithridaatrecept van de Helvahane ontbreekt enkel skunk. Dit recept bevat echter nog een 'samenstelling' als bestanddeel, namelijk Kyhi-pastilles. Het aantal van de ingrediënten voor het Mithridaat schommelt bij de Islamitische auteurs tussen 48 bij At-Tabari en 58 bij Ibn Sina (Avicenna). Volgens dit recept verwerkte men in de Helvahane nog drie ingrediënten welke in de recepten van andere Islamitische auteurs niet voorkomen. Daardoor had het Mithridaat dat in het Topkapi-Paleis te Istanbul bereid werd 61 ingrediënten ! Voor de Islamitische (Turkse) receptentraditie voor de bereiding van het Mithridaat waren twee antieke recepten voorbeeld : Het Mithridaat in de versie van Demokrates en het Diaskinkum. Beide versies waren doorslaggevend voor de Islamitische auteurs voor hun receptenformularium. Voor de aanduiding en de bereiding moeten vertalingen van het Diaskinkum en voor de samenstelling teksten van het Mithridaat in de versie van Demokrates voorgelegen hebben. Enkele recepten van Theriaca, pastilles of siropen, welke dit „elvahane"-manuscript bevat, waren daarentegen originele recepten van beroemde Osmaanse hofartsen.
54
De HOFAPOTHEEK in oudere beschrijvingen In het begin van de 17-eeuw geeft de Fransman MICHEL BAUDIER een korte beschrijving van de vroegere toestand van de Hof-apotheek. Deze aan wijzigingen in het Duits luiden als volgt: „... In het paleis (nieuw paleis te Istanbul) waren ook Apothekers ondergebracht. Zij zijn daar in groten getale werkzaam. Eigenlijke apothekers zijn er achttien. Zij hebben nog 300 helpers. Eenmaal per jaar gaat het grootste deel van hen in de bergen en dalen om artsenijplanten te verzamelen, die voor de bereiding van geneesmiddelen aangewend worden. Vier bijzonder ervaren meesters zijn de chefs. Deze Hof-apotheek is de grote (Turkse) Heerser waardig. Het grootste van deze gebouwen is in de lengte ongeveer 58 toisen (1 toise = 1,949 m) en in de breedte 25 toisen. De grote vaten zijn gevuld met alle soorten oliën, siropen, zalven, waters en andere vloeistoffen. De hoeken van de vier kamers zijn opgevuld met verschillende drogen. Daarnaast zijn er nog twee ruimten, liggend in de richting van de tuin, in de lente opgevuld met bloemen en in de zomer met vruchten, waaruit men de uittreksels maakt, waaruit men dan opnieuw heldere vloeistoffen wint ter bereiding van geneesmiddelen...". Volgens deze beschrijving moet er benevens de Baslala Kulesi-genoemde ambtsgebouwen van de Hoofd-hofarts een Hofapotheek bestaan hebben met 4 ruimten, opgevuld met artsenijen en twee grotere ruimten naar de tuin toe. Aangezien de Mustafa Pascha Köskü of Sofa Köskü genoemde gebouwen naast de ambtsgebouwen van de Hofartsen eerst later (in de jaren 1704) gebouwd werden, zou de door BAUDIER beschreven Hofapotheek op deze plaats gelegen hebben. Er bestaat eveneens een plan van een zekere WILHELM DILICH uit het jaar 1606 van het Topkapi-Paleis en op dit plan is benevens het torenvormig ambtsgebouw van de Hofarts op deze plaats nog een ander bouwwerk getekend dat de door Baudier beschreven Hofapotheek zou kunnen zijn. Op een Turkse voorstelling uit de jaren 1600 is naast het ambtsgebouw van de Hofarts nog een torenvormig gebouw met pyramide-achtig dak te zien. Of dit bouwwerk de oorspronkelijke vorm van de Hofapotheek was kan men niet met zekerheid bepalen. De ten zuiden van deze beide gebouwen gelegen tuin was naar de beschrijving van Baudier een soort kruiden- en vruchtentuin. Het huidig nog bestaande ambtsgebouw van de Opperhofarts werd reeds ten tijde van Sultan Mehmet de Veroveraar bij de grondlegging van het nieuwe paleis in de jaren 1500 opgericht. Dit kubusvormig gebouw is met een dikke muur, door vier osmaanse vensters doorbroken, aangesloten aan het Mustafa-Pasha-Köskü-genoemde gebouw uit de jaren 1800. Tussen beide gebouwen bevindt zich een zeer mooie tuin met waterbassin. Dit gebouw was niet alleen het ambtsgebouw voor de Hofartsen maar ook voor de Baslala genaamde hoge hofambtenaren die als gezaghebbers van de Hofartsen door de Sultan benoemd werden. Als Baslala kon enkel een bekwaam kring-lid uit de Hass Oda-afdeling erkend worden. Deze Hass Oda-afdeling van de Hofschool bestond uit 40 personen, die Zülüflü Aga genoemd werden. Enkel de bekwaamsten werden door de sultan als Baslala benoemd. Onder toezicht van de Baslala en de hoogste Hofartsen werden de geneesmiddelen hier in de Hofapotheek bewaard. De Baslala had een Baslala Kullukçusu genaamde medewerker en zo verder uit telkens andere afdelingen met weer telkens hun specifieke benaming. De Opperhofarts had meer dan 100 bedienden. Dit gebouw diende tot het jaar 1844 als ambtsgebouw van de Opperhofarts en ter zelfdertijd als Hofapotheek. Wanneer Sultan Abdulhamid in het jaar 1844 in het nieuw opgerichte Çiragan-paleis introk, werd dit gebouw voor andere doeleinden benut. Eerst diende het als Hofmuziekschool, later als herstelplaats voor wapens. In het jaar 1911 werd het gebouw in zijn oorspronkelijke staat hersteld. De oude inrichtingen alsook de medische apparaten en boeken werden hier uitgestald.
De bereiding van de Geneesmiddelen in de Hofapotheek De aanwijzingen van Baudier over de bereiding van de artsenijen in de Hofapotheek kan men volgens oude Turkse bronnen nog rekonstrueren :
De bloemen en kruiden voor de bereiding der artsenijen werden meestal door leden van de Seferli Kogusu-genoemde afdeling van de Hofschool verzameld. Voor de bereiding van siropen werden in de maand maart perzikbloemen en viooltjes ingezameld. Andere bloemen en bladeren zoals Absinth, Klimop, Gerstbloemen alsook de bladeren van de Wilde-Theeplant werden in mei geplukt. Gedroogde Bitterkersen, welke in juni geoogst werden, gebruikte men bij de behandeling van Urologische ziekten. Andere bloemen evenals vruchten en kruiden welke voor de bereiding van artsenijen gebruikt werden waren de volgende: Rode papaver, Kamomille, Oranjevrucht, Braambessen, Melisse, Malva, Thym, Roosmarijn, Lavendel, Kamperfoelie, Anijs, Koriander, Walnootboombladeren, Asperges, Andijvie, evenals de bloemen van de Kweepeer, Kwee-appel, Jeneverbessen, de wortels van de Aardbeiplant, Eikebladeren enz... De artsenijen werden onder toezicht van de Opper-Hofarts met zijn onderscheiden helpers bereid. De artsenijen voor de Sultan, voor zijn gemalinnen en zijn kinderen werden in speciale recipiënten bewaard. Alvorens deze geneesmiddelen aan de Sultan overhandigd werden, werden deze recipiënten en flessen verpakt in zijden stoffen en voorzien van bijzonder mooi geschreven etiketten. In de Helvahane genaamde afdeling van de Hof-apotheek werden bij de aanvang van elke lente onder toezicht van de Hof-arts grote hoeveelheden likkepotten gemaakt van Pepermunt, Rozen, Klaprozen, Pepers en Alpinias. Deze likkepotten werden in bijzondere verpakkingen overhandigd aan de Osmaanse heersers, hun gemalinnen, prinsen, prinsessen, hofdames, visieren, leden van de Hofschool alsook aan andere hoge Hofambtenaren. Deze likkepotten werden bewaard in de ambtsgebouwen van de Hoofd-Hofarts. De nacht waarop de likkepotten bereid werden in het begin van de lente was een bijzondere nacht, welke men „ot gecesi" noemde. Gedurende deze nacht werden de bedienden van de Helvahane door schaduwspelers, goochelaars en muziekkapellen tot de volgende morgen onderhouden !
Verdere gegevens uit het Helvahane-manuscript In dit merkwaardig manuscript vinden wij ook bereidingen en doseringen van artsenijen opgegeven welke genezende werking hadden tegen malaria, hoest, hartzwakte, diarrhée, verstopping, haaruitval, seksuele zwakte enzovoort. Daar deze artsenijen voor de hovelingen in grote hoeveelheden bereid werden zijn de doseringen groot gehouden. Dit zien we onder meer in de ingrediënten-opgave voor Mithridaat (zie bijgevoegd schema). Hier volgen nu enkele van deze merkwaardige recepturen die opvallen door hun originaliteit en hun toenmalige belangrijkheid. ZEPEN: In de Helvahane werden volgens het Receptenboek bijzonder goed riekende zepen bereid voor de heersers en de hovelingen. Deze zepen kan men volgens gebruiksaanwijzing in drie kategorieën indelen: 1. zepen voor het wassen van de handen werden geparfumeerd met aftreksels (essences) van bloemen zoals jasmijn, hamamelis, viooltjes, geranium, anjers, leliën, foelie, mirabilis jalaba en kaneel. 2. zepen voor de was werden met aftreksels van zwarte komijn gemaakt. 3. voor het hoofdwassen werden zepen bereid volgens bijzondere recepten van de Hoofd-Hofarts. Zij bevatten bestanddelen tegen dermatologische ziekten. Om haaruitval alsook roos te vermijden gebruikte men bij de bereiding van deze zepen naast andere geheime chemische ingrediënten ook geranium, carbonaat en olijfolie. Door „afgieten" gaf men deze drie soorten zepen zeer fraaie vormen. Ook mooi gevormde en welriekende waskaarsen werden in de Hofapotheek bereid. BUHUR SUYU: Het Buhur-Suyu genoemde aftreksel, bereid uit bijzonder welriekende bloemen, werd in de lente door de Seferli Kogusu genoemde afdeling van de Hofschool aan de Sultan overgedragen. Deze Buhur Suyu genoemde drank werd naast koffie en sorbet ondermeer aan de ziekenbezoekers in het hospitaal van de Hofschool aangeboden. Alhoewel Buhur Suyu in het Nederlands „wierook-water" betekent werd deze originele drank uit welriekende bloemen bereid. Deze methode werd in de jaren 1700 na de oprichting van de Seferli Odasi genoemde afdeling door een Hofschoolleerling ontdekt.
56
Een daadwerkelijke wierook werd naar volgende bereidingsmethode gemaakt: Het hars van de Indische wierookboom, een aanzienlijke in Oost-Indië en Abessinië groeiende boom, werd met de Aloë-species Aquillaria agallocha, amber en houtskoolpoeder in een vijzel tot een zeer fijn poeder gemalen. Deze mengeling werd met rozenolie gemengd en in een speciale pastille-vorm geperst. Het eindprodukt noemde men Buhur of ook Kurs. Wanneer de Sultan de relikwieënafdeling van het paleis bezocht was het gebruikelijk dat Hazine Kethüdasi en Basyazici genoemde Hofschoolleden voor de Heerser met wierookvaten optraden. Deze in de Hofapotheek bereide wierook werd ook bij het Mehved genoemde religieuze ceremonie of bij feestdagen van de prinsen en prinsessen, zo wel als bij dodenherdenkingen gebruikt. Voor de Osmaanse Heersers werden in de Hofapotheek ook welriekende likkepotten uit Muskus en Amber bereid. Deze likkepotten werden bij audiënties onder meer aan de Grootvisieren, aan de Seyhulisman (opperste geestelijken en rechters) en aan de Visieren na de koffie door de Kahvecibasi genoemde gemeenschapsleden aangereikt. NEVRUZYE : In de Helvahane werden onder toezicht van de Hoofd-Hofarts tot in het midden van de jaren 1900 ook „Nevruzye"-genoemde artsenijen bereid welke tegen alle ziekten moesten helpen maar in het bijzonder tegen gemoedsaandoeningen alsook ter verhoging van de seksuele potentie. Deze middelen werden op elke Nevruz-feestdag, 21 maart, de vroegere voorjaarsfeestdag welke heden nog in Perzië gevierd wordt, voor de Heerser en voor de regerende staatslieden evenals voor de Hovelingen bereid. Deze artsenijen werden dan afzonderlijk verpakt, elk naar rang. Wanneer de Nevruzye door de Opperhofarts voor de Sultan bereid werd, overhandigde men deze in een bijzonder mooie porseleinen pot welke in zijdestof gewikkeld was en met een Kulak genoemd etiket verzegeld was. De bestanddelen van deze artsenijen zijn niet in het Helvahane-receptenboek opgegeven, echter wel in een archiefdokument dat zich in de Topkapi bibliotheek bevindt. Volgens dit dokument werden deze Nevruzye uit volgende bloemen-uittreksels, likkepotten en vruchten en kruiden bereid: grijze amber, muskus, gedroogde rozenblaadjes, kaneel, witte santal, kruidnagel, cochinelle, gypsofilla, rozenbloemen, alpinia, vanillepoeder, cardamoon, gember, macis, muskaatnoot, koriander, rozemarijn, engelwortel, pelargonium, amandelolie, duizendblad, goudhachish, witte suiker en kleurstoffen. Alhoewel Abraham Galante deze Nevruzye met de Hoofdhof arts van joodse afkomst Moshe Ben Rafaël Atranavel in verband brengt, werd volgens oude bronnen de Turkse arts Merhez Efendi als hun ontdekker opgegeven. Merhez Efendi had een gelijkaardige artsenij in het Hafsa Sultan-ziekenhuis in Manisa (opgericht in 1539) bereid en op de Nevruzye-feestdag onder de bevolking verdeeld. Nog heden wordt deze traditie in het ziekenhuis van Manisa voortgezet.
AMBRA-tabletten: Bij de bereiding van de Nevruzye werd ook „grijze amber" gebruikt. Alhoewel enkele Osmaanse artsenijboeken over grijze amber vermelden weet men niet veel over deze Osmaanse amberbereidingen, hun gebruiksmethoden en hoe ze verkocht werden. Berhard Stein, welke tegen het einde van de jaren 1900 als korrespondent van „Het Berlijns Dagblad", „Het Berlijns lokaal Nieuws" en „De Nieuwe Vrije Pers" in Turkije leefde, heeft over de Osmaanse Ambra-tabletten in zijn boek „Medicijnen, Bijgeloof en Geslachtsleven in Turkije" volgende zeer belangrijke opmerking gemaakt: „De Turkse wondermiddelen tegen verzwakte manskracht waren reeds voor eeuwen in de ganse wereld beroemd. De Serai van de Osmaanse Sultans gelastte zich vroeger met de bereiding van deze oosterse specialiteiten. DE DERDE KAMER VAN HET SULTANPALEIS, DE KAMER VAN SPECERIJEN EN SUIKERWAREN, MAAKT NIET ALLEEN EETWAREN MAAR OOK LIKKEPOTTEN VAN ALLE SOORT. De dienstknechten van deze kamer vervaardigen een wasstaaf van een halve el lang - welke men aan armen en met wonden en zweren bedekte lieden schonk. Het beroemdst waren echter in de jaren 1600, 1700 en 1800 hun Ambra- en Muscus-kogeltjes „CHURSA" en hun Ambra- en Muscus-amuletten „TENSU", welke van Turkse inschriften voorzien (zoals „Verlichting en heling des harten") onder de naam „Serail pastillen" in gans Europa als onfeilbaar afroditisch sterkingsmiddel verkocht werden." Einde citaat.
57
Op het einde van de Helvahane defteri (folio 61) staat een recept van een ma'cun-i kirmiz genoemd alheilsmiddel opgegeven dat onder andere ook voor de verhoging van de seksuele potentie werkzaam was. Volgens deze opgave zou de eigenlijke ontdekker van het middel Ibn A Masawaih geweest zijn (t in 857 p.c). In de loop der geschiedenis zou dan die bereidingsmethode verbeterd zijn. Naar oude ervaring zou het recept van dit alheilmiddel door de Osmaanse Hofapotheker Hasan Cebeli de 24-2-1680 in het receptenboek ingeschreven zijn. Aansluitend moet er op gewezen worden dat het receptenboek op bl. 26 een lijst bevat van apothekers en apothekersknechten evenals hun loon uit het jaar 1681. Deze lijst is in het Sinjakotgeheimschrift van de Osmanen geschreven, hetwelk voor financiële zaken gebruikt werd.
Samenvattend kan men zeggen dat dit met de hand geschreven ons overgeleverd enig receptenboek, in de Hofapotheek van het Topaki-paleis van 1608 tot 1767 gebruikt, voor de Geneeskunde- en Farmaciegeschiedenis van zeer groot belang is, aangezien het ons de geheimen van deze Hofapotheek en de Turks-Islamitische farmacie openbaart.
58
Bijvoegsel I
1
Za'feran
2
MÜrr-i
Sâfi
Helvahane Defteri
al-Antâkî
ibn Hubal
al-Mecûzî
at-Tabarî
Die Ingredienzen des Mithridatikums
ibn Sina
Alle Gewichtsangaben in Dirhem
Safran (za'faràn) Crocus sativus L.
10
8
10
10
10
500
Myrrhe (murr) Commiphora abyssinica Engl.
10
10
10
10
10
500
10
10
10
10
500
3
Gâfïkun
v- - — Larchenschwamm (gariqun) Polyporus officinalis Fries
4
Zencebil
v Ingwer (zangabil) Zingiber zerumbet Rose, ex Sm.
10
10
10
10
10
500
5
Darçin
chinesischer Zimt (dar sint) Cinnamomum zeylanicùm BI.
10
10
10
10
10
500
6
Kesïre
Traganth (katira') Astragalus gümmifer Labill.
10
--
10
10
10
500
7
SünbÜl -i Hindî
indische Narde (sunbul) Nardostachys jatamansi DC.
8
v 8 sabb
8
8
8
400
8
KÜndÜr
Weihrauch (kundur / lubân) Boswellia sacra Flückiger
8
8
8
8
8
400
9
Hurf-i Babilî
Thlaspi arvense L.
8
8
8
hardal abyad 8
400
10
Izhïr
Cymbopogon schoenanthus L.
8
8
8
8
8
400
11
Ud-i belesan
Balsamzweige ('idân balasün) Commiphora opobalsamum Engl.
8
-
8
8
8
400
12
UstuhudÛS
Schopflavendel (ustühüdus) Lavandula stoechas L
8
8
8
8
8
400
13
Sesalyus
Sesel (saisâlyûs) Seseli caespitosum Sibth. et Sm.
8
8
8
8
8
400
14
Kust-I m ü r r
Kostwurzel (qust) Costus speciosüs Sm.
8
10
8
8
8
400
15
KemâfitUS
gelber Günsel (kamïfitus) Ajuga chamaepitys Schreb.
8
-
8
8
8
400
16
Kmna
Galbanum (qinna) V. Ferula rubricaulis Boiss.
8
8
8
8
8
400
17
lik e l - b u t m
Terebinthenharz ('ilk al-butm) v. Pistacia terebinthus L.
8
7
-
8
10
500
babyion Kresse (hurf blbili)
4 1/2
hardal abyad8
Bartgras (idhir)
59
f
ibn Hubal
al-Antâkî
8
8
8
8
400
8
8
400
at-Tabarï
8
ibn Sina
Die Ingredienzen des Mithridatikums
Helvahane Defteri
Alle Gewichtsangaben in Dirhem
a o 0)
"ëö 18
Dâr-I fülfül
Langer Pfeffer (dàr fulful) Piper longum L
19
Usâre-i hiyÛfistitUS
Hypokistsaft (hayûfaqastidas) v. Tragopogon pratensis L.
8
-
8
20
Cündbïdestir
Castoreum (gundbâdastar)
8
8
8
21
SâdlC-i Hindî
Malabathrum (sàdag1 hindi) v. Cinnamomum"zeylanicum BI.
8
8
-
8
8
400
22
M e y ' a - i Sâile
Storax (mai'a) Styrax otficinalis L.
8
8
-
8
8
400
8
8
8
8
8
400
V-
60
8
8
400
v-
23
Câvsîr
Opopanax (gawsir) v.Opopanax chironium (L.) W. Koch
24
„ Selîha-i RÛmi
Kassiazimtrinde (saliha) Cinnamomum aromâticum Nées
25
FülfÜl-i e b y a z
weiBer Pfeffer (fulful abyad) Piper nigrum L.
7
8
7
7
7
400
26
FülfÜl-i e s v e d
Schwarzer Pfeffer (fulful aswad) Piper nigrum L.
7
8
7
7
7
400
27
, „ Surincan
Herbstzeitlosenwurzel (süringün) Colchicum autumnale L.
7
-
7
7
7
400
28
Ca'de
Poleigamander (ga'da) Teucrium polium L
7
8
7
7
7
300
29
Skordiyon
Knoblauchgamander (saqüridyum) Teucrium scordium L.
7
8
30
Dukuva
kretische Augenwurz (dauquwa) Athamanta cretensis L.
7
6
-
31
Ikfïlü'l-melik
Honigklee (iklil al-malik) Melilotus officinalis (L.) Desr.
7
-
7
32
Candiyâne
Enzian (gantiyânâ) Gentiana lutèa L.
7
7
33
Dühn-i belesan
v.
Balsamöl (duhn balasân) Commiphora opobalsamum Engl.
7
34
Habb-i belesan
Balsamkörner (habb al-balasln)
7
7
7
tûm banÏ7
7
7 gazar al-barri '
7
tûm barri 7
400
300
7
300
7
7
300
7
5
7
300
-
7
7
7
300
8
-
7
7
300
1 ibn Sina
at-Tabarï
al-Mecûzî
ibn Hubal
al-Antâkî
Die Ingredienzen des Mithridatikums
Helvahane Defteri
Alle Gewichtsangaben in Dirhem
Kurs-I k o f y o n
Kyphi (qüfyün)
7
-
7
7
7
300
36
Mukl-i ezrak
Bdellium (muql) v. Commiphora africana Engl. u.Commiphora mukul Engl.
2
7
2
2
6
300
37
U§çâk
Ammoniakgummi (w/ussaq) v. Dorema ammoniacum D. Don
5
-
5
5
5
300
38
SünbÜl-i RÛmî
echter Speik (sunbul rumi/nardin) Valeriana celtica L
5
5
5
5
5
250
39
Mastika
Mastix (mastakâ) v. Pistacia lêntiscus L.
5
6
-
5
5
250
40
Zamk-I Arabî
Gummi arabicum (samg 'arabi) v. Acacia senegal Willd.
5
-
5
5
5
250
41
Fetrasâliyun
Petersilie (fitrâsâïyun) Petroselinum sativum Hoffm.
5
6
5
5
5
250
42
Kardamânâ
wilder Kümmel (qardamànà) Carum carvi L.
5
6
5
5
5
250
43
Bezr-i raziyâne
v Fenchelsamen (râziyânag) Foeniculum vulgare Mill.
5
6
5
5
5
250
44
Anison
Anis (anisün) Pimpinella anisum L.
3
8
3
3
3
200
45
VeCC
vv Kalmus (wagg) Acorus calamus L.
3
7
3
3
3
200
46
MÛ
Barwurz (mû) Meum athamanticum Jacq.
3
-
3
3
3
200
35
-
V
47
Sekbînec
Sagapenum (sakbinag) Ferula szowitziana DC.
3
8
3
3
3
200
48
Asârûn
Haselwurz (asarün) Asarum europaeum L
3
8
3
3
3
200
49
Afyon
Opium (afyün) Papaver somniferum L.
5
7
5
5
5
250
50
verd-i ahmer
Rosa centifolia L
5
-
5
5
5
250
Diptamdosten (diqtâmâyun) Origanum dictamnùs L.
5
7
5
5
5
—-
51
rote Ftosen (ward ahmar)
61
ibn Hubal
al-Antâkî
200
4 1/2 4 1/2
4 1/2
250
4 1/2 4 1/2
4 1/2
—
4 1/2
250
FÛ ( F u w e )
groBer Baldrian (fû) Valeriana phu L
4 1/2
8
3
53
Akakya
Akaziensaft (âqâqiya) v. Acacia nilotica Del.
4 1/2
-
Skinkfleisch (surrat al-asqanqür)
4 1/2
8
Johanniskraut (hayüfariqün) Hypericum perforatum L.
4 1/2
8
-
ibn Sina
al-Mecûzî
3
52
54
55
Hayûfârikun
4 1/2
56
Fünffingerkraut (fantifilün) Potentilla reptans L.
-
6
-
-
-
...
57
Andorn (farasiyün) Marrubium vulgare L.
-
6
-
-
-
...
58
Lorbeerfrucht (habb al-gâir) Laurus nobilis L'.
-
6
-
-
-
...
59
Knorpelmöhrensamen (nânhàh) Ammi majus L.
-
6
-
-
-
...
Kiefernharz (rütinag) v. Pinus sylvestris L.
-
-
8
-
8
400
Zitronenkernherzen (dühil habb al-utrugg) Citrus medici Rfsso
-
6
-
-
-
...
60
Râtenc
61
62
Cii'/j
63
Tïn-i mahtum
64
Varak-isezâb
65
Bezr-i sezâb
66
62
-
at-Tabarï
Die Ingredienzen des Mithridatikums
Helvahane Defteri
Alle Gewichtsangaben in Dirhem
Langes zypergras, Galgentwurzel. (Su'd) Kirkbo§um, uzun sâd Cyperus longus L. gesiegelte Erde
Y
400
föaTigiilaie1'
Musektara müsf Y
400
Garten raute, Raute <Sezab) Sedef otu.sazabotu Ruta graveolens L. Raute
300
i S ^ " ™
300
Kretischer diptam (Reyhanü'l-arz. Fûtenec-i cebelî) Onganum dictamnus L. Bocksriemenzunge
250
67
Husyetü's-sa'leb '
68
Bezr-i kerefs
' Kere,s > , Ke^eviz Apium graveolens L.
0,u)
250
250
Bijvoegsel II Een 15-tal recepten uit het manuscript 1 d = 1 dirhem = 3,2 g 1 kiyye = 1,283 kg
HOESTSTILLENDE SIROOP (Sarab-i Müffettih) -
andi jvie venkelwortel mansoor witte waterlelie knolseldervrucht gingergras raziyane-bessen hyacinth Iccas suiker paardebloemvrucht rode rozen viooltjes Persvüsan vloeibare honing
100 100 30 15 20 15 50 10 100 2 50 20 20 30 12
pag. 34
d. d. d. d. d. d. d. d. d. kiyye d. d. d. d. kiyye
MUSKUSLIKKEPOT (Ma'cün-i Deva-i Misk)
pag. 9
- lelietje-van-dale 800 d. 800 d. - doronicum-wortel 400 d. - duizendguldenkruid 400 d. - cardamoon 400 d. - boommos 150 d. - muskus d. 400 - castoreum 800 d. - barnsteen 400 d. - gember 400 d. - lansoor 400 d. - Indische nardus 400 d. - lange peper 120 kiyye - honing (soort) 150 d. - amber 800 d. - koraalwortel 800 d. - wildezijdevrucht 400 d. - melasto 400 d. - kruidnagel 400 d. - gember 10 kiyye - siroop MUBAREK-KLAVER-PASTA (LIKKEPOT) (Ma'cun-i Itrifil -
embeliabessen (Filippijnen) terminalia-chelubavrucht rozenblaadjes amandelolie phyllantes emblicavrucht purgeernoot mastix honing terminaliavrucht aloëhout korandervrucht
1000 600 500 1000 700 1000 500 40 800 500 500
Mübarek) pag. 11
d. d. d. d. d. d. d. kiyye d. d. d.
63
IRANESE PASTE (Ma'cün-i Felasife Müferrih Aslidir) - valeriaan 450 d. - wi tte peper 450 d. 600 d. - opium 350 d. - saffraan 450 d. - basilicum d. 450 - zwarte peper 350 d. - myrrhe d. 350 - doronicium d. 350 - muskaat d. 450 - cardamoon 450 d. - curcuma 350 d. - lauriervrucht 350 d. - muskaatnoot 350 d. - Indische nardus 250 d. - gentiaan 350 d. - kaneelbast 250 d. - graskruid 350 d. - castoreum 300 d. - honing (variëteit) 450 d. - saracceenkruid 120 kiyye - boommos 250 d. - carpobalsem 300 d. - mansoor 350 d. 450 d. - mastix 250 d. - zee-ajuin 225 d. - kaneelsuiker - beitram TABLETTEN VAN ANDROMACHUS (Kurs-i Iskil) pag. 7 -
saffraan kalmoes mastix mansoor cardamoon olijfolie gingergras witte margriet
350 100 100 100 250 10 350 600
HONGERSTILLENDE SIROOP (Sarab-i Müfettih) 64
andijvie venkelwortel mansoor witte waterlelie knolseldervrucht ginger-gras (raziyasebessen) hyacinth (yccas) suiker paardebloemvrucht rode rozen viooltjes peristisan vloeibare honing
100 100 30 15 20 15 50 10 100 2 50 20 20 30 12
d. d. d. d. d. kiyye d. d. pag. 34 d. d. d. d. d. d. d. d. d. kiyye d. d. d. d. kiyye
pag. 11
SCHORPTOENPASTA -
(Ma'cun-i Akreb)
pag. 10
schorpioen witte peper castoreum gentiaan zwarte peper honing gember alkikengiwortel
105 200 300 300 90 15 350 200
d. d. d. d. d. kiyye d. d.
MAAGVERSTERKENDE LIKKEPOT VAN GALENUS (Ma'cun-i Cevaris-i Calinus) pag. 1 Indische hyacinth kaneelsuiker gemberwortel lange peper myrthillevruchten kruidnagel kaneelbast saffraan galigaanwortel mansoor cardamoon galanga witte peperbollen echte calamus calamus (variëteit) suiker honing (variëteiten) THERIAK-LIKKEPOT -
600 600 600 600 600 600 600 600 600 600 600 600 600 600 600 15 80
d. d. d. d. d. d. d. d. d. d. d. d. d. d. d. kiyye kiyye
(Ma'cün-i Nüsdari)
rozenblaadjes kruidnagel taxusbladeren muskaat cardamoon honing (soort) cypergras mastix kaneelbast symplocosvrucht Indische nardus hyacinth (variëteit) mansoor muskaatzaad saffraan kaas-suiker
pag.10 400 200 180 100 150 80 300 200 200 200 8 200 180 100 150 16
d. d. d. d. d. kiyye d. d. d. d. kiyye d. d. d. d. kiyye
ZIJDEWORMSIROOP
(Sarab-i Meybe)
zijde bijenkruidsap water rundsvleessap rozenwater rozensi roop
pag. 47 1 1 8 2 2 1
VERKOUDHEIDSPILLEN
(Habb-i Nazi Ie
wierook opium myrhe saffraan zoethoutsap
36 12 12 12 36
HAARLAK-OLIE (Terkib-i Zülüf Yagi) -
rozenwater sap van adelaarshout rozemarijn gedroogde rozen hyacinth sandelhout
2 40 100 40 20 20
kiyye kiyye kiyye kiyye kiyye à 2 kiyye 52
pa| dirhem d. d. d. d.
pag. 55 kiyye d. d. d. d. d.
LAXERENDE SIROOP (Sarab-i Müshil) pag. 56 -
witloofsap rozenwater extract van vioo lt jes duivekervelsap zoetpasta sennapeulen rundstongsap rozenjam suiker
400 400 400 400 200 200 400 400 2
d. d. d. d. d. d. d. d. kiyye
WELRIEKENDE MUSKUSZEEP (Sabun-i Miski) -
pag.39
zeep 200 d. saffraan 25 d. muscus iriswortel 25 d. vloeibare styraxbalsem 30 d. rozenwater
EILANDENTABLET
(Kurs-i Iskil)
- gebakken eilanden-ajuin - bonenmeel - rozenolie
pag. 7 1200 d. 1200 d. (qs)
Apr. T. Geldof Kortrijksestraat 114 8870 Izegem
66
O M T R E N T EEN PORSELEINKAART R. VAN HAUTEKERKE Grasduinend op een beurs van oude boeken en prenten, doorbladerde ik een doos met een verzameling porseleinkaarten. De toevallige vondst van een kaart "Pharmacie & Drcgerie A.G. LANCKSWEERT" was de aanleiding voor een dieper onderzoek. Enerzijds gefascineerd door de meer dao.100-jarige kaart waarvan de glans, het coloriet en de frisheid nog niets hadden ingeboeê en anderzijds nieuwsgierig naar de "Pharmacie Lancksweert" waren de drijfveren voor het onderzoek. Wat is een porseleinkaart? Het zijn op karton gedrukte adreskaarten waarvan de aangebrachte bovenlaag gepolijst werd tussen walsen.De opdruk gebeurde meestal in metaalkleuren, goud of zilver. Het glanzend papier werd uiterst fijn grafisch bewerkt en naargelang 'de lichtinval ontstaan er kleuschakeringen die variëren van zilvergrijs naar warm-rood en van blauw-groen tot goud. Van waar de naam porseleinkaart? Op het eerste zicht lijkt het werkelijk beschilderd porselein. Bovendien dacht men dat het hoofdbestanddeel van de aangebrachte bovenlaag "kaolien" was d,i, een soort klei waarmee porselein gemaakt wórdt. Waarschijnlijk werd in de meeste gevallen loodoxide (PbO) gebruikt, ook zoals in de porseleinproduktie. De toxiciteit van dit loodwit en de kostprijs van de produktie zullen trouwens de aanleiding zijn van het kortstondig bestaan van deze grafische vorm. Het.hoogtepunt van de porseleinkaarten situeert zich tussen 184-0 en 1865. (het regentschap van koning Leopold I ) . Na deze periode waren het vooral kleurenlithos die opgang maakten. Porseleinkaarten werden in de tweede helft van de 19e eeuw gebruikt als reclame; vandaar het feit dat ze erg verspreid waren, maar ook dat ze vlug werden weggegooid en dus momenteel tamelijk zeldzaam zijn.
67
Men1 treft ze hoofdzakelijk aan in de grote steden, maar ook in kleinere gemeenten -met dynamische handelaars- zijn er exemplaren gekend. Uiteraard werden ze gebruikt door drukkers en grafici, maar ook door magazijnen voor heren- en dameskleding, bouwondernemingen, smeden,grote en kleine bazaars,hotels, en restaurants, cafés en tavernen. Ook optiekers, apotekers(drogisten), horlogemakers,juweliers en bandagisten deden mee aan de mode. Onderzoek ( 9. ) heeft uitgewezen dat 80$ van de kaarten uitsluite in het Frans gesteld weerden; slechts 5% was in onze moedertaal en 10% in beide landstalen.. En zoals G. Van Severen beweerde ( 1 ):"Les commerçants oui se font faire des cartes d'adresses vendent des articles de luxe." Deze handelaars moesten het hebben van . " des gens fortunés et de noblesse." De kleine man zou het nooit gewaagd hebben in deze winkels binnen te gaan en wat apoteken betreft was de drempel minstens even "hoog", men behielp zich meestal nog met eigen remedies. De kaarten waren dus duidelijk bedoeld voor een beter bourgeoispubliek.
De gewone man was aangewezen op de armtierige winkels uit de volksbuurten waar men bovendien voortdurend.in het krijt stond. ( denk aan de kerfstokken die toen volop in gebruik waren!) Maar keren we terug naar de "Pharmacie Lancksweert". Volgens Apr. Van de Wiele (5 ) wordt de naam het eerst vermeld in de lijst der apotekers van 1835: Lancksweert, zoon Steendam De vermelding "zoon" doet denken aan een sr. En steeds volgens apr.Van de Wiele :"Ik' vond evenwel-de naam Lancksweert vroeger niet terug.Het kan dat vader Lancksweert een drogist was en de zoon apoteker werd en zo wettelijk maakte wat de vader onwettelijk verkocht. Dit gebeurde meer." Vermoedelijk is 1835 het sterfjaar van "de zoon" want daarna volgen enkele jaren zonder vermelding en dan in 184-1- "deze apoteek wordt bestierd door den Heer B.Jonart" en in 184.2: v "door den Heer J.B. Adet." Vermoedelijk wordt de apoteek overgenomen door Felix Lucas (Steendam 8) die zijn apoteek verhuist naar Steendam 22 (184-7-1872). Opvolger is Jacques Petersen (1873-1895). In 1895 volgt P. de Mûelenaere hem op, die later opgevolgd wordt door zijn zoon Henri. Enkele jaren geleden heeft deze zijn apoteek overgebracht naar Steendam 112 en overgelaten aan apoteker Ingels die er nog steeds woont;' Onderaan onze kaart staat de. drukker vermeld; Lith. de G. JACQMAIN, rue basse Gand. Over hem vinden we bij F. Van. Bost ( % ) hetvolgende: Vanaf 184-0 kende de druk van porseleinkaarten een geweldige bloei in Gent. Vooral met lithografie en drukken in kleur met goudopdruk verwerven de Gentse drukkers internationale faam. G.Jacqmain uit de Onderstraat drukte OJII. .voor handelaars uit Halluin (N-Frankrijk), Tourcoing, Marseille en 't Sas van Gent. Uit een overzicht van de Gentse ateliers tussen 184-0 en 1860 leren we dat de naam Jacqmain, talboomstraat 2 het eerst voorkomt in 184-0. In 184-1 verhuist hij naar de Onderstraet met Vande Steene als medevenoot.
1843: Vande Steene verbreekt zijn vennootschap met Jacqmain en gaat -ten gevolge van onderlinge naijver- zelfstandig werken aan de reep 1. Uit dit kort curriculum en ook uit dat van andere lithodrukkers komen enkel merkwaardige feiten naar voor. Allereerst merkt men dat veel steendrukkers voortdurend van woonst verwisselen. Slechts enkele blev.en jarenlang op hetzelfde adres. Vervolgens is het opvallend dat.heel wat ateliers na één of twee jaren hun bedrijvigheid definitief staakten. F. Van Bost: " Moet een verklaring voor dit verschijnsel gezocht worden in de harde levensomstandigheden van die tijd met zijn voedseltekorten, ziekten, épidémies enz, of moet men integendeel de oorzaak zoeken bij het drukkersvak zelf waar de werknemers steeds rekening moesten houden met heel wat beroepsziekten? Veroorzaakte het drukken met metaalkleuren op deze met loodwit bedekte kartons misschien giftige gassen en was het ook daarom dat de lithografen (verplicht door de huisbaas of de buren) bestendig naar een geschikte woonst zochten? en zo vroeg uitgeschakeld werden?"
Om te eindigen werpen we nog een laatste blik op onze porseleinkaart die ten slotte de oorzaak was van een kleine zoektocht op de grens van farmacie, kunst en ambacht. Plechtig tronend als een standbeeld op een ma.ssieve sokkel, treffen we een hert in liggende houding* Het hert als symbool van het steeds weer vernieuwend leven (het periodiek afgooien en vernieuwen van zijn gewei); in de oudheid gold het hert als vijand van gifslangen. Maar denken wij ook aan de beeldenwereld van de alchemie waar het hert in verband wordt gebracht met -de antieke mythe van de jager Actaeon (Gr.Actaioon) die door de godin Diana (Gr.Artemis) in een hert werd veranderd. Daarmee werd verwezen naar de mogelijkheid van de transformatie van metalen in samenhang met de vrouwelijke "zilveren" maanwereld. (5) Het monument is omgeven door een pleïade attributen die symbolisch zijn voor ons beroep: vooraan als blikvanger een Griekse buste van Hippocrates of
Galenus,Ernaast een bol of sfeer met kruis: in de alchemie het symbool van Antimoniumi Hier staat het waarschijnlijk aihs- zinnebeeld voor wereldheersschappij (l'orbe, orbis,rijksappel van Karel De Grote). Deze voorstelling gaat terug naar het wereldbeeld van het vroege Christendom in een vlakke voorstelling van het Universum. Buste en orbis met slang kan dan als volgt warden verklaard: dank zij Hypocrates en zijn, door boeken overgeleverde kennis over medicinale planten, maar nu ook dank zij de chemie is de bestrijding van ziekten -waarvoor de apoteek instaat- wereldwijd mogelijk geworden. (6) Verder bemerken we lins en rechts van het monument symbolen van chemie en alchemie (oven, alambiek met neus en destillatievat). Het geheel wordt afgesloten met een decor van loof- en naaldbomen die nogmaals de natuur en (medicinale) flora: evoceren.
Bronnen en referenties.
- 1/ BRUSSEL ONDER LEOPOLD I 25 JAAR PORSELEINKAARTEN 184-0-1865 Georges Renoy Gemeentekrediet van België * 2/ DE DRAEKE Volkskundig tijdschrift JG 3 vol 4- 15/6/1980 art.Enkele algemeenheden in verband met porseleinkaarten F.Van Bost. * 3/ BRIEF VAN APR, DR. LJ. VAN DE WIELE (20/12/92) * 4-/ ALCHEMIE door Jacques van Lennep Gemeentekrediet * 5/ PRISMA VAN DE SYMBOLEN * 6/ BRIEF van APR. L. DE CAUSEMAECKER (31/5/93)
Apr. R. Van Hautekerke Markt 9 9140 Temse
71
BOEKBESPREKINGEN/COMPTES-RENDUS W.H. Hein & D.A. Wittop-Koning, Pharmazie und Graphik (1991). Govi Verlag GmbH, Ginnheimer Str. 20, D-6236 Eschborn. 196 blz., 50 afb., prijs: DM 26,00. In de reeks Monographien zur pharmazeutiscben Kulturgescbichte, door beide auteurs uitgegeven, verschijnt deze Pharmazie und Graphik nu als Band 8. Deze 8 boekjes zijn in een apothekersbibliotheek kleinoden, waar de bezitter plezier aan beleeft. Aan de farmaceutische afbeeldingen die in Deel 8 zijn samengebracht en in korte woorden worden uitgelegd, valt heel wat kultureel genot te beleven. In een lezenswaardige inleiding wordt de ontwikkeling van de grafiek in de boekdrukkunst beschreven. De uitbeeldings-ontwikkeling van de apotheek en de apotheker tot en met de karikatuur, wordt geïllustreerd, alsook boeken, medicijnen en gebruiksvoorwerpen. Alles wordt voorgesteld in momentopnamen, zonder logische volgorde, wat mogelijk minder wetenschappelijk is maar zijn charme heeft. De uitgave is uiterst verzorgd en de uitleg zeer betrouwbaar, daar staat de reputatie van beide auteurs borg voor. Wel vind ik het spijtig dat sommige teksten (meestal in het Latijn) die op de afbeeldingen voorkomen, niet worden vertaald noch verklaard. Het is heden ten dage vermetel te veronderstellen dat iedere apotheker nog voldoende Latijn kent. Ik denk dat velen moeite hebben met de teksten op blz. 59, waar O.-L.-Vrouw als apotheker wordt afgebeeld (veel zeldzamer dan Christus als apotheker), met als patiënt een benediktijn (het ontbreken van een aureool wijst erop dat het niet om St.-Benediktus gaat!), of op blz. 49: A teneris assuescere multum est, waar Dr. Grendel het 30 jaar geleden reeds over had, of op blz. 29, de opschriften in de mooie Duitse apotheek. Tenslotte kunnen wij aan wie zich dit boekje aanschaft, veel kijk- en leesgenot verzekeren. Dr. L.J. Vandewiele
Houtzager H L , red. Reinier de Graaf (1641-1673). In sijn leven nauwkeurig ontleder en gelukkig Geneesheer tot Delft. Rotterdam: Erasmus Publishing, 1991. 99 blz.; prijs gebrocheerd ƒ35,-; ISBN 90-5235-021-3. Deze bundel verscheen ter gelegenheid van de herdenking van de 300e sterfdag van deze Delftse medi-
72
cus. Achtereenvolgens behandelen drs. A.J.H. Rozem o n d : de toestand in de wereld van 1667-1673; drs. L.C. Palm: De Graafs invloed op Van Leeuwenhoek; dr. H.L. Houtzager : experimenteel geneeskundig onderzoek in Nederland ten tijde van Reinier de Graaf; en Prof. dr. H.A.M. Snelders : Reinier de Graaf en de iatrochemie. De Graaf was een leerling van de beroemde Leidse hoogleraar Franciscus de Ie Boe Sylvius, de man die in zijn iatrochemie de scheikunde toepaste op de geneeskunde en zo ziekten met scheikundige stoffen probeerde te genezen. Wanneer De Graaf zelf ook iatrochemicus is geweest (wat nog al eens wordt betwijfeld), zal hij toch ook wel belangstelling gehad hebben voor de bereiding van deze geneesmiddelen. Hierover lezen we in dit boek niets, terwijl toch het schilderij „de drie chemici", evenals het afgebeelde schilderij „De anatomische les van dr. Cornelis Isaacsz's Gravezande" uit 1681, van de hand van de Delftse schilder Cornelis de Man, thans in het museum Narodowe te Warschau, voor een Delfts historicus onderwerp had kunnen zijn van een studie. Wie zijn deze drie chemici, de Delftse apothekers, vader en zoon De Man, met de zilversmid De Man ? Welk boek ligt er op tafel, welke apparaten hebben zij in handen enz. Overigens is het weer een goed uitgevoerd boek, evenals nr. 4 van de nog jonge serie Historica Medicinae. D.A. Wittop Koning
Van Berkel K, Van Lieburg M, Snelders H.A.M Spiegelbeeld der Wetenschap. Het Genootschap ter bevordering van Natuur-, Genees- en Heelkunde 1790-1990. Rotterdam: Erasmus Publishing, 1991. 184 blz.; prijs gebonden ƒ59,50; ISBN 90-5235-02-2. Het Genootschap is al eerder onderwerp van een gedenkschrift geweest, namelijk bij het 125- en 175-jarig bestaan. Auteurs waren toen de historicus van de geneeskunde Dr. C.C. Delprat en in 1965 Prof. Dr. A. Kummer. Beide verhandelingen verschenen in één band. Kummer eindigt met de wens dat de volgende geschiedschrijver in staat zal zijn steeds belangrijker activiteiten van het Genootschap te kunnen vermelden. Het zijn nu, bij het 200-jarig bestaan, drie schrijvers, die ieder een aspect van de geschiedenis van het Genootschap voor hun rekening namen, te weten:
K. van Berkel over Het Genootschap als spiegel van twee eeuwen wetenschapsgeschiedenis in Nederland; M.J. van Lieburg over Het Genootschap en de ontwikkeling van de Genees-, Heel- en Verloskunde (1790-1890) en H.A.M. Snelders over het Genootschap en de ontwikkeling van de natuurwetenschappen na 1870. De rol van de apotheker in het Genootschap is niet groot geweest. De hoogleraar in de farmacie (overigens geen apotheker !) J.W. Gunning is wel de belangrijkste geweest, als eerste voorzitter van de natuurwetenschappelijke sectie in 1871 en als redacteur van het Maandblad voor natuur-wetenschappen (18701884). In het register vindt men nog enkele andere apothekers, zoals A.P.N. Franchimont, hoogleraar te Leiden, G.H. Hoorn van de keuringsdienst in Amsterdam en J.E. de Vrij, de bekende kinadeskundige. Men mist in beide boeken een lijst van de leden, maar dat was waarschijnlijk, door de omvang of het ontbreken van de nodige gegevens, onmogelijk. Het boek is goed uitgevoerd. D.A. Wittop Koning
*
Abe H.R, Götz W, Kuhl C-G, Nott H. Trommsdorff Arzneimittel. Ein historische Überblick. Deel 1. Alsdorf: Trommsdorff, 1991. V + 101 blz.; prijs gebonden DM 38,-; ISBN 3-924089-01-9. Bij de naam Trommsdorff denkt men meteen aan Johann Bartholomàus Trommsdorff (1770-1837) „Vater der wissenschaftlichen Pharmazie", apotheker te Erfurt. Dr. Götz, één van de auteurs van dit boek, promoveerde op leven en werken van deze bekende apotheker en wijdde vervolgens verschillende tijdschriftartikelen aan diens werk. Trommsdorff vestigde zich in 1797 in Erfurt in de Schwan-Ring-Apotheke, waar het bedrijf in 1797 zijn oorsprong vond. De firma H. Trommsdorff, opgericht door de zoon, dateert van 1837. Sedert 1875 is er geen Trommsdorff meer in de leiding van het bedrijf. Belangrijk was in die periode de bereiding van alkaloïden in het groot. Een prijscourant uit 1875 geeft hiervan een beeld. In 1893 werd het bedrijf, met uitzondering van de sozojodolpreparaten, verkocht aan Merck (Darmstadt). In 1905 werd opnieuw begonnen in Aken. Hier werd de vervaardiging van Rabro maagtabletten in licentie de „tragende Saüle". Voor degenen die geïnteresseerd zijn in oude verpakkingen en reclamebiljetten is dit boek aan te bevelen. Het boek is royaal uitgevoerd (zwaar papier, vele illustraties, veelal in kleur) en verdient daarin alle lof. D.A. Wittop Koning
73
MEDEDELINGEN - COMMUNICATIONS IN MEMORIAM ANDRE GUISLAIN, DOCTEUR EN PHARMACIE
Notre ami André Guislain nous a quitté le 2 juillet 1993. L'annonce de sa mort pénible nous a frappé douloureusement; car le dr.Guislain, grand intellectuel d'un caractère doux et effacé, était le plus important pharmaco-historien francophone du Benelux. Né à Charleroi le 8 mars 1920, il fait ses études primaires et secondaires dans sa ville natale . Comme son père était assistant en pharmacie,il est assez normal qu'André Guislain se dirige vers cette branche universitaire; il s'inscrit en 1939 à la faculté à l'Université Libre de Bruxelles(
U.L.B.)
En 1940 la guerre éclate avec toutes ses misères,e.a. la mobilisation et la mort de son père. Il reprend ses études, mais 1'U.L.B. entre en conflit avec le gouverneur allemand.et doit fermer ses portes.Quelques étudiants sont accueillis à l'Université de Louvain, d'autres continuent clandestinement leurs études par des cours d.e quelques professeurs courageux. Après la guerre, il obtient son diplôme de pharmacien au Jury Central en 1945. Durant son stage il décide avec ses anciens amis de publier un "Journal de Pharmacie de 1'U.L.B.";
André Guislain restera le
dicecteur en chef, et c'est grâce à ce journal qu'il peut édite ses articles pharniaco-historiques(voir e.a. bibliographie). En 1950 il s'attèle à une thèse de doctorat, et
enoctobre 1959
il la présente publiquement devant la faculté de pharmacie de Strasbourg, et obtient ainsi le titre 1-e t-itre de docteur en pharmacie. Le titre de sa thèse s'intitule:" Contribution à l'histoire
de la pharmacie en Belgique sous le régime français
( 1794-1814 ) .
En avril 1960 André Guislain se marie avec Mademoiselle Van Driessche, pharmacienne, qui tient une officine à Marchienne. C'est dans cette maison, Rue Royale 110, qu'ils ont vécu ensemble heureux jusqu'à son décès. Ils remettent la pharmacie en 1992 .mais André Guislain à s'intéresser
continue
à l'histoire de la pharmacie, en rassemblant
tous ses articles et sa collection pharmaceutique privée. Ses titres académiques sont nombreux. Depuis 1961 il était administrateur du Bureau au sein du Cercle Benelux d'Histoire de la Pharmacie, fonction qu'il exercera jusqu'à sa mort. Il était ensuite membre de la Société
d'Histoire
de la Pharmacie( S.H.P. ) , et membre de l'Internationale Gesellschaft fur Geschichte der Pharmazie(I.G.G.P.). Rédacteur en chef du Bulletin de Pharmacie de
l'Université
Libre de Bruxelles(U.L,B.),il est également membre de la Société Française des Docteurs en Pharmacie. Finalement il est élu membre de l'Académie Internationale d'Histoire de la Pharmacie en 1960. Dans un de ses premiers articles, il commence
1'Avant-propos
avec une citation de Gustave Le Bon(L'évolution de la matière): " Il importe peu, en réalité,que celui qui a semé ne récolte pas. Il suffit que la récolte grandisse". Le grand'homme, qu'était André Guislain a certainement
agrandi
l'Histoire de la Pharmacie belge, avec ses nombreux articles et conférences. Pendant les dernières années ses activités ont été affaiblies par sa longue maladie, mais le courage et l'intérêt
intellectuel
lui est resté j u s q u à son décès. Docteur André Guislain, grand pharmacien, intellectuel et historien de classe, votre souvenir nous incite à suivre et à continuer vos travaux pharmaco-historiques, et nous vous sommes reconnaissants de votre sincère amitié.
Apr. B. Mattelaer Romeinselaan 6 8500 Kortrijk
75
BIBLIOGRAPHIE d'André GUISLAIN, Dr.Pharm.
Communications et conférences, parues dans le"BULLETIN", revue du Cercle Benelux d'Histoire de la Pharmacie.
1°1957,bulletin n°15.-"Des enseignes pharmaceutiques." 2°1957,bull.n°16.-"Pour
une étude de l'Histoire de la Phar-
macie en Belgique."(avant-propos, en collaboration
E.Segers
3°1957,bull.n°16.-"Quelques considérations sur le placard du 8 octobre 1540 concernant l'exercice de l'art de guérir à Bruxelles . " 4°1959,bull.18.-"Pour
une étude de l'Histoire de la Pharmacie
en Belgique. Des origines au 12è siècle." 5°1959,bull.l9.-"En marge du Codex Montois". 6°1960,bull.23.-"Bibliographie
de l'Histoire de la Pharmacie
Belge." 7°1961,bull.27.-"A
propos de -la Pharmacopée liégeoise."
8°1962,bull.29.-"Contributions
à l'Tiistoire des Apothicaires
de Tournai." 9°1963,bull.31.-"Les apothicaires Bruxellois. Introduction, 1° partie, 2°partie." 10°1964,bull.32.-"Origine et évolution des premières réglementations pharmaceutiques en Belgique." 11°1965,bull.33.-"Préoccupations
pharmaceutiques d'hier:
Le remède secret." 12°1965,bull.34.-"Quelques
précurseurs de l'Histoire de la
Pharmacie en Belgique." 13°1967,bull.38.-"Aperçu sur le passé pharmaceutique de Charleroi . " Idem:"Une exposition pharmaceutique à Charleroi." 14°1968,bull.39.-"A
propos d'un projet de règlement général
de l'exercice de la pharmacie dans les Pays-Bas Autrichien Idem : 1'Histoire
de la Pharmacie dans le monde".
15°1969,bull.41.-" L'Histoire de la Pharmacie dans le monde." (
1966-1968)
16 1971,buil.42.-' A propos de l'exercice de la pharmacie au Luxembourg sous l'Ancien Régime." 17°1971,bull.43.-" Les tarifs de médicaments en Belgique sous l'Ancien Régime." 18°1972,bull.44.-" Les pharmaciens Namurois sous
l'Ancien
Régime." 19°1972,bull.45.-" L'Histoire de la pharmacie dans le monde, (1969-1970) 20°1973,bull.46.-" Une figure du passé:Jean Hermans, apothicai et botaniste à Bruxelles au XVIIe siècle." 21°1973,bull.46.-" L'eau vulnéraire de l'abbaye
d'Orval".
22°1973,bull.47.-" Enseignes pharmaceutiques du Nord de la France." 23°1974,bull.49.-" Congrès International d'Histoire de la Pharmacie. Paris 24^29 septembre 1973." 24°1974,bull.49.-" Des préliminaires de la loi de Germinal à. ses conséquences pour la Pharmacie belge." 25°1975,bull.50.-" Auguste-Donat de Hemptinne, premier direc.teur de l'Ecole" de Pharmacie de l'U.L.B.". 26°1975,bull.50.-" A propos de l'Admission
d'un apothicaire
à Ypres en .l'An 1765." 27°1976,bull.52.-" Propos sur l'évolution
historique de la
pharmacie et du pharmacien." 28°1978,bull.56.-" La première école de Pharmacie de Belgique, 1842-1884." 29°1979,bull.56.-" Note sur l'admission d'un apothicaire français à Bruges en 1792." 30°1979,bull.58.-" Quelques aspects de la pharmacie belge au XIXe siècle." 31°1979,bull.58.-" Propos sur quelques relations et similitude pharmaceutiques belgo-luxembourgeoises." 32°1982,bull.62.-" De l'analyse, des vertus et des qualités des Eaux de Spa." 33°1983,bull.64.-" L'enseignement
de la Pharmacie à Bruxelles.
34°1989,bull.77.-" Un Musée de la Pharmacie à Charleroi." 35°1990,bull.78.-" A propos de l'établissement
en France
d'un
apothicaire Montois." 36°1991,bull.80.-" Quelques figures pharmaceutiques marquantes de la région de Charleroi." B.Mattelaer,juillet
1993.
Autres communications du Dr .André GUISLAIN.
l°S.H.P.n°13,1958,p.331-332. (Revue d'Histoire de la Pharmacie, Paris.)-"Que sait-on sur l'enseigne de"La Truie qui file" sur une pharmacie de Sedan?". 2°S.H.P.,n°17,1964,p.476-477.-" Trésors de la Pharmacie à Courtrai." 3°S.H.P.,n°17,1964-65,p.430-431." Les graignards". 4°Revue de Médecine et de Pharmacie(Section de pharmacie): Bruxelles, 1959,n°l.-" Un grand pharmacien bruxellois : JeanBaptiste Van Mons.1765-1842." 5°Revue idem,1961,n°2.-"L'Histoire
de la limitation des
officines." 6°Revue idem,1963,n°4.-"Préoccupations
pharmaceutiques
d'hier."
7°Journal de Pharmacie de Belgique,1957,mars-avril.-" Une affiche de Charles Quint réglementant l'art de guérir à Bruxelles en 1540." 8°Bulletin de Pharmacie, 1972,n°1-2.-" 125 ans de vie de l'Union Pharmaceutique de Charleroi.(Plaque commémorative du 125e anniversaire de l'U.P.C.)".
Pierre Julien, juillet 1993.
78
SARTON LEERSTOEL 1993-1994 De Sarton leerstoel van de Universiteit Gent wordt, voor het academiejaar 1993-94 toegekend aan Prof. Dr. D.A. Wittop Koning, Amsterdam. Hij zal de inaugurale rede houden op donderdag 2 december 1993 om 16 uur, in de Aula, Voldersstraat 9 Gent, over: „De beoefening van de geschiedenis van de Farmacie in de Nederlanden. Een vergelijkend onderzoek". Hij zal tevens een lezing houden op vrijdag 3 december om 16 uur in de Fakulteit voor Farmaceutische Wetenschappen, Harelbekestraat 72, auditorium 2, te Gent : De beoefening van de geschiedenis van de Farmacie : de realia, apothekerspotten, penningen, farmakopees, vijzels, enz. U wordt vriendelijk uitgenodigd.
FARMACO-BOTANIE I N MIDDELEEUWEN EN RENAISSANCE Op zaterdag 23 oktober organiseert Zuid-GeWiNa, met financiële steun van het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek, een internationale studiedag over "Farmaco-botanie in Middeleeuwen en Renaissance". Deze studiedag zal plaatsvinden in het Apothekershuis KOVAK te Gent. Voordrachten zullen gehouden worden door o.a. Prof. dr. N. Palmer (Oxford) over "The plants in Bernardus Silvestris' Cosmographia", Prof. dr. H. Bosman-Jelgersma (Leiden) over "Een Leidse apotheek-inventaris van 1578", en Prof. dr. G. Keil (Würzburg) (titel nog niet meegedeeld), Prof. dr. Chr. De Backer (Leuven) (titel nog niet meegedeeld), en L. Moulinier (Parijs), "Les plantes médicinales chez Hildegard von Bingen". Met deze studiedag wil Zuid-GeWiNa hulde brengen aan Dr. Apr. L.J. Vandewiele, medestichter en gedurende bijna een kwart-eeuw secretaris van ons genootschap. Aan Dr. Vandewiele werd vorig jaar het erelidmaatschap van Zuid-GeWiNa toegekend.
MEDEDELING VAN D E KONINKLIJKE ACADEMIE V O O R G E N E E S K U N D E V A N BELGIË
Het Symposium „450 jaar De Humani Corporis Fabrica" zal plaatsvinden in de Aedes Academiarum te Brussel op 6 november 1993 om 9.15 uur. De Kring voor de Geschiedenis van de Pharmacie in Benelux alsmede de Societas Belgica Historiae Medicinae verlenen hun medewerking. Bijdragen zijn verwacht van: M.-J. Imbault-Huart (Paris), G. Haneveld (Baarn), A. De Schaepdryver, C. Gysel, M. Thiery, R. Van Hee en J. Van Laere. De aandacht wordt gevestigd op de „Prijs Apotheker Frans Daels" die in 1994 zal toegekend worden. De prijs bedraagt 30.000 Bfr en de werken moeten ingediend worden vóór 30 september 1994. De prijs wordt toegekend aan de schrijver van de beste oorspronkelijke bijdrage op het gebied van de practische artsenijbereidkunde of de geschiedenis van de artsenijbereidkunde (Art. 2 van het reglement). Het volledig reglement alsmede alle inlichtingen kunnen aangevraagd worden bij het Secretariaat van de Academie: „Hertogsstraat 1, 1000 Brussel".
79
De volgende publicaties van de Academie zijn ter beschikking en kunnen besteld worden door overschrijven van het aangegeven bedrag (vermeerderd met 50 Bfr voor de verzendingskosten) op prk. 000-0303256-34 van de Academie, met vermelding van de gewenste publicatie(s). 1. Facsimile uitgave van: „Anatomycke en ontleedkundige beschrijving rakende de wonderbare gesteltenis van eenige uyt, en innerlycke deelen van twee kinderen, dewelcke Monstrueuselyck aen malkander vereenigt zijn onder met den Tronck van 't Lichaem etc. „Jan Palfijn, Ghendt 1703. Deze uitgave is voorafgegaan door bijdragen over het leven en werk van Jan Palfijn : — Het leven van Jan Palfijn door Dr. A. Van Driessche — Palfijn als anatoom en chirurg door Dr. A. Lacquet — Jan Palfijn als obstetricus door Dr. J. Schockaert — Jan Palfijn Bio-bibliographisch door Dr. A. Van de Velde Prijs: 400 Bfr. 2. Facsimile uitgave van „Vroedkundige aanmerkingen door den ervaren Engelschen vroedmeester Willougby in meer dan veertig jaren bij een verzamelt Leyden 1754. 144 blz. met inleiding door Prof. Dr. M. Thiery (1992). Prijs: 450 Bfr. 3. Acta van het Symposium „Geschiedenis van de Cocaïne — Histoire de la Cocaine" 1991 (geïll.) Prijs: 750 Bfr. 4. De grafmonumenten van de hertogen van Brabant door K. Van Dyck - Muiier + Identificatie van de eerste hertogen van Brabant. Anatomo-historische studie door K. Nelis. 123 blz. met 70 figuren. 1993. Prijs: 950 Bfr.
ERRATA: Bulletin maart 1992 moet gelezen worden Nr. 82 in plaats van Nr. 83. In Bulletin Nr. 83 september 1992, p. 2 : Fig. III moet worden omgekeerd en de Fig. IV en Fig. VI moeten omgewisseld worden. Op p. 88, laatste alinea: lees ten bate van de Kring i.p.v. ten laste.
80
K R I N G V O O R DE G E S C H I E D E N I S V A N DE P H A R M A C I E IN B E N E L U X C E R C L E B E N E L U X D ' H I S T O I R E DE L A P H A R M A C I E
Opgericht 18 april 1 9 5 0 - Fondé le 18 avril 1 9 5 0
Bestuur - Bureau: Voorzitter - Président: B. Mattelaer, Romeinselaan 6, 8 5 0 0 Kortrijk Tel. (056) 22 54 9 9 O/Voorzitter - Vice-Président: Tel. 102) 3 8 0 15 0 0
G. Vercruysse, Winderickxplein 6, 1652 Alsemberg
Sekretaris - Secrétaire: J.B. van Gelder, Kleine Haarsekade 5 4 , 4 2 0 5 VB Gorinchem Tel. 0 1 8 3 0 - 2 2 6 6 1 Penningmeester - Trésorier: E.V.A. Dekker, Schiedamseweg 113, 3 1 3 4 BE Vlaardingen Tel. (010) 4 3 4 9 5 4 3 Bibliothecaris - Bibliothécaire: Tel. (016) 4 0 22 0 4 Assesoren
- Assesseurs
G. Gilias, Milsestraat 3 3 , 3 0 5 3 Haasrode
:
Prof. Dr. H.A. Bosman-Jelgersma, Mathenesselaan 1, 2 3 4 3 HA Oegstgeest Tel. (071) 17 0 0 4 2 Dr. A. Guislain, 1 1 0 , rue Royale, 6 0 3 0 Marchienne. Tél. (071) 32 47 2 5 G. De Munck, Heidestraat 1, 2 6 6 0 Hoboken. Tel. (03) 8 2 7 4 7 57 Dr. L.J. Vandewiele, Goudenhandwegel 2 6 , 9 0 7 0 Destelbergen. Tel. (09) 3 5 5 6 8 9 7 Redacteur Dr. D.A. W i t t o p Koning, Raphaëlstraat 2 2 , 1 0 7 7 PV Amsterdam. Tel. (020) 6 7 9 4 2 1 9 Redacteur Ereleden - Mebres
d'Honneur:
Dr. L.J. Vandewiele, Destelbergen (1960) — Lie. P. Julien, Paris (1970) — Prof. Dr. K. Ganzinger, Wien (1975) - Prof. Dr. A . Heyndrickx, Gent (1975) - Prof. Dr. G. Sonnedecker, Madison ( 1 9 7 5 ) — Dr. D.A. W i t t o p Koning, Amsterdam (1975) — Dr. W . Schneider, Braunschweig (1981) — E.L. Ahlrichs Nieuwegein (1989) — Mr. L.G. M a t t h e w s , Londen ( 1 9 9 0 ) — Prof. Dr. K. Zalai, Budapest (1990). Ondersteunende
leden - Membres
donateurs:
Algemene Pharmaceutische Bond (Brussel) — Bureau Hufen (Bosch en Duin) — V . S . M . Geneesmiddelen (Alkmaar) — Koninklijk Oostvlaams Apothekersgild (Gent) — Apothekersvereniging Kortrijk e.o. (Kortrijk) — Apothekersvereniging Leuven e.o. (Leuven) — Mevr. M. Delbeke-Vanderschelden (leper) — Departement Zuid-Oost-Brabant der KNMP (Eindhoven) - Departement GOUDA der KNMP (Boskoop) - Départ. DEN HAAG der KNMP (Delft) - Departement GRONINGEN der KNMP (Groningen) Departement ROTTERDAM der KNMP (Rotterdam) - Departement FRIESLAND der KNMP (Drachten) - Departement UTRECHT der KNMP (Utrecht) - Kon. Mij ter Bev. Pharmacie (Den Haag) — Drs. apotheker J.A. Schravesande (Rotterdam) — Koninklijke Apothekersvereniging van A n t w e r p e n — OPG (Utrecht). Periodieke bulletin N ° 8 5 , 4e kwartaal 1 9 9 3 Uitgever: Apr. G. Gilias, Milsestraat 3 3 , B-3053 Haasrode. Afgiftekantoor 3 3 6 0 Bierbeek 1