!
!! !
!
!
! KENMERKEN!VAN!HET!HEDENDAAGSE!LITERAIRE!TIJDSCHRIFT! ! ! ! Masterscriptie!Redacteur/editor! Universiteit!van!Amsterdam! Naam:!Marieke!de!Groot!! Studentnummer:!10410686! Begeleider:!prof.!Dr.!E.!A.!Kuitert! Tweede!lezer:!Dr.!M.P.J.!Sanders! Augustus!2014!
Een spin in het web
2
Inhoudsopgave Voorwoord ......................................................................................................................................... 4 1. Het onderzoek .............................................................................................................................. 5 1.1 Aanleiding en vraagstelling ............................................................................................................ 5 1.2 Theoretisch kader: Het literaire veld en paratekst ................................................................ 7 Pierre Bourdieu: het literaire veld en symbolisch en economisch kapitaal .................................... 7 Gérard Genette: paratekst en de paratekstuele kenmerken .................................................................. 9 1.3 Opzet van het onderzoek .............................................................................................................. 12 1.4 Eerder onderzoek naar literaire tijdschriften ....................................................................... 13 2. Een historische schets van het literaire tijdschrift ...................................................... 20 2.1 De negentiende eeuw ..................................................................................................................... 20 2.1.1 Het raadgeven van een publiek ............................................................................................................ 20 2.1.2 Het vormgeven van een literair ideaal .............................................................................................. 22 2.2 Het interbellum ................................................................................................................................ 23 2.2.1 Het uitdragen van opvattingen ............................................................................................................. 24 2.2.2. Het gebruik van beeld .............................................................................................................................. 24 2.2.3 Het autonome ideaal: Forum. ................................................................................................................ 25 2.3 Tweede Wereldoorlog en daarna ............................................................................................... 27 2.3.1 Voor jongeren: het behouden van de literatuur ............................................................................ 27 2.3.2 Door jongeren: het streven naar een verbeterde wereld .......................................................... 28 2.4 De jaren vijftig .................................................................................................................................. 31 2.4.1 Het grote vernieuwen ............................................................................................................................... 32 2.5 Jaren zestig en zeventig ................................................................................................................. 34 2.5.1 Het tonen van de werkelijkheid ........................................................................................................... 34 2.5.2 Het vervagen van de literaire grenzen .............................................................................................. 36 2.5.3 Het verval zet in .......................................................................................................................................... 38 2.6 Jaren tachtig en negentig .............................................................................................................. 40 2.6.1 Het rommelt wat ......................................................................................................................................... 41 2.6.2 Het begin van de crisis ............................................................................................................................. 42 2.7 Rond de eeuwwisseling ................................................................................................................. 44 2.7.1 Het richten op een specifieke doelgroep .......................................................................................... 44 2.7.2 Het digitaliseren begint ............................................................................................................................ 45 2.8 Jaren tien van de eenentwintigste eeuw .................................................................................. 47 2.8.1 Het literaire tijdschrift blijft ................................................................................................................... 48 3. Het recente verleden .............................................................................................................. 51 3.1 Het begin van de problemen ........................................................................................................ 51 3.2 Het debat vangt aan ........................................................................................................................ 52 3.3 De scriptie van Bart Temme en wat daarna kwam .............................................................. 56 3.3.1. Temmes resultaten ................................................................................................................................... 57 3.3.2 Temmes aanbevelingen ........................................................................................................................... 58 3.3.4 Na Temme ...................................................................................................................................................... 60 3.4 Stopzetting van subsidie en gedwongen veranderingen ................................................... 61 3.5 Toch subsidie, meer nadruk op digitalisering ....................................................................... 63 4 Het hedendaagse literaire tijdschrift ................................................................................. 66 4.1 Criteria ................................................................................................................................................ 66 4.2 Resultaten uit de inventarisatie ................................................................................................. 67 4.3 Conclusie: het hedendaagse literaire tijdschrift zijn functioneren ................................ 76 Bijlage 1. Grafieken ............................................................................................................................................... 81 Bijlage 2. Inventarisatie ...................................................................................................................................... 81 Toelichting op de inventarisatie ....................................................................................................... 81 Bibliografie ..................................................................................................................................... 87
3
Een spin in het web
4
Een spin in het web
Voorwoord De feministen staan met hun bh in de hand, een beetje Pakistaan draagt een Arafat-‐sjaal, de nihilisten hebben de zwarte col strak om de nek, nazi’s heffen gezamenlijk de rechterhand omhoog, moslims bidden dezelfde richting op, en zo heeft elk collectief wel een gezamenlijke uiting of gedeeld symbool om het groepsgevoel mee uit te dragen. Voor literaire collectieven (stromingen) was dat vaak een literair tijdschrift. In een literair tijdschrift kregen gedeelde literatuuropvattingen door middel van tekst, en later ook beeld, vorm. Soms was het tijdschrift een bloemlezing, podium of laboratorium, soms een raadgever of spreekbuis. Verder bood het vaak de mogelijkheid om met andere groeperingen of individuen in debat te gaan. Maar bovenal verbond het literaire tijdschrift de ‘leden’ met elkaar. Waar dit jarenlang een gegeven was binnen de literatuur en er nauwelijks getwijfeld werd aan deze functies van het literaire tijdschrift, klonken de laatste decennia steeds vaker en meer twijfelende geluiden. Twijfels worden veroorzaakt door onbeantwoorde vragen. Mijns inziens is de vraag die ten grondslag ligt aan de twijfels over het literaire tijdschrift: wat ís het Nederlandse literaire tijdschrift heden ten dage eigenlijk. Is het een afgeronde entiteit, een drager van literair materiaal, is het een publicatievorm, een platform voor alles met betrekking tot literatuur of telt slechts de output?
Een spin in het web
5
1. Het onderzoek 1.1 Aanleiding en vraagstelling Tot voor kort had elke periode een duidelijke ‘gouden categorie’ die bestond uit een aantal gecanoniseerde literaire tijdschriften. De consensus over wat een literair tijd-‐ schrift zou moeten behelzen, werd zichtbaar gemaakt door deze gouden categorie. Voortdurend werden er echter nieuwe literaire tijdschriften opgericht, met andere ver-‐ schijningsvormen en kenmerken, waarmee ze tornden aan deze consensus, hem uit-‐ daagden en soms uiteindelijk deden transformeren. Vanaf de laatste eeuwwisseling veranderde de toon in die uitdaging; het was niet langer de consensus die bevraagd werd, maar of het literaire tijdschrift in het algemeen nog wel iets behelsde. Debatten en discussies domineerden vanaf toen het discours over literaire tijdschriften en in 2011 raakte de gouden categorie definitief haar voorheen zo vanzelfsprekende positie kwijt. Die voormalige consensus van het literaire tijdschrift wordt in het standaardwerk Literaire tijdschriften. Van 1885-‐heden,1 van Siem Bakker, als volgt gedefinieerd: Een literair tijdschrift is een drukwerk dat op enigszins geregelde tijden uitkomt, met inhoud, vorm en toon toegespitst op een bepaald publiek. Meestal bestaat dit publiek uit een groep mensen met gelijke literatuuropvattingen. Doordat het literaire tijdschrift in zijn ideale vorm nieuwe poëzie, nieuw proza, kritieken en beschouwingen bevat, kan het een hechte band onderhouden tussen productie, kritiek en publiek. Soms grenst een literair tijdschrift aan het literatuurwetenschappelijke tijdschrift, soms aan het (betere) magazine. De functie van het literaire tijdschrift kan enerzijds worden omschreven in relatie met de lezersgroep (de ‘doelgroep’), anderzijds in relatie met de literatuuropvatting van degenen die voor het blad verantwoordelijk zijn als redacteuren en schrijvers.2 Dat deze definitie aan herziening toe is, blijkt al uit het ‘drukwerk’ in de eerste zin. In de tijd waarin we nu leven is tekst niet enkel te consumeren vanaf papier, maar ook bij-‐ voorbeeld digitaal. De onomkeerbare ontwikkeling van moderne publicatie-‐ mogelijkheden is alomtegenwoordig en van invloed op alle componenten van de literatuur. Een hedendaags literair tijdschrift is daardoor zoveel meer dan een druk-‐ werk. In het vervolg van dit onderzoek zal dan ook aan deze definitie gerefereerd worden als de ‘oude definitie’.
1 Bakker, S. Literaire tijdschriften. Van 1885-‐heden. 1985. Het heden uit de titel is 1986, maar het laatste tijdschrift dat Bakker in zijn chronologisch opgezette boek noemt is Chrysallis, opgericht in 1978. 2 Bakker, S. Literaire tijdschriften. 1985, p. 13, 14.
6
Een spin in het web
De oude definitie wordt weliswaar vurig bediscussieerd, maar is voor velen toch nog hetgeen waar ze hun beeld van het literaire tijdschrift aan ophangen. De drie voor-‐ naamste overzichten van hedendaagse literaire tijdschriften zijn hier een voorbeeld van: -‐
Overzicht van Nederlandse en Vlaamse literaire tijdschriften, te raadplegen op www.literairetijdschriften.org
-‐
detijdschriften, te raadplegen op http://detijdschriften.be/
-‐
Nederlandstalige literaire periodieken, (vroeger bekend als ‘literaire tijdschriften’) actief in 2013 (& enkele Friestalige), van de Nederlandse Poëzie Encyclopedie,
te
raadplegen
op:
http://www.nederlandsepoezie.org/jl/2013/_literaire_tijdschriften.html De overzichten tonen dat het concept ‘hedendaags literair tijdschrift’ niet licht eenduidig op te vatten is. Zo dient een tijdschrift om in het overzicht van Nederlandse en Vlaamse literaire tijdschriften opgenomen te worden minimaal twee keer per jaar op papier te verschijnen. De Nederlandse Poëzie Encyclopedie daarentegen heeft het over Nederlands-‐ talige literaire periodieken die ‘vroeger bekend stonden als “literaire tijdschriften”’. Detijdschriften is er voor ‘culturele en literaire tijdschriften’, zonder te specificeren welke tijdschriften cultureel dan wel literair zijn. Het overzicht van de Nederlandse Poëzie Encyclopedie vat tijdschriften die literatuur op metaniveau behandelen onder het kopje: ‘literatuur-‐ en taalwetenschap en/of –historie’, terwijl het overzicht van Neder-‐ landse en Vlaamse literaire tijdschriften helemaal geen categorisering verzorgt. Ondanks de erkenning van de diffuse vorm van het literaire tijdschrift, vallen door de rekenschap die de drie bovenstaande inventarisaties in meer of mindere mate geven aan de oude definitie, veel tijdschriften buiten de boot. Zodoende bieden geen van drieën een goed overzicht van de hedendaagse literaire tijdschriften en geven geen in-‐ zicht in het eerder genoemde ‘zoveel meer’ van het hedendaagse literaire tijdschrift. Om dit inzicht toch te bieden, bevat de bijlage van dit onderzoek een inventarisatie van nu lopende, periodieke literaire uitingen die aan de notie ‘literair tijdschrift’ voldoen. ‘Uiting’ is hier passender dan ‘tijdschrift’ vanwege de associaties die mogelijk door de term ‘tijdschrift’ opgeroepen worden (zoals ‘een drukwerk’). Zie hoofdstuk vier voor de criteria die in dit onderzoek worden gehanteerd. Gedurende het onderzoek zal de term (hedendaags) literair tijdschrift gebezigd worden. De inventarisatie geeft een overzicht van de kenmerken van het hedendaagse literaire tijdschrift, onderverdeeld in informatieve rubrieken. Voorbeelden hiervan zijn
Een spin in het web
7
of het een digitaal of papieren tijdschrift betreft, de (onder)titel, samenstelling van de redactie, de inhoud, mogelijke subsidiëring. Het is evident dat hierin zeker de laatste twee decennia behoorlijk wat veranderd is. Mijn onderzoeksvraag luidt dan ook: Wat zijn de kenmerken van het hedendaagse literaire tijdschrift en hoe geven deze het literaire tijdschrift anno 2014 zijn vorm Voor beantwoording van deze hoofdvraag, bied ik door beantwoording van onder-‐ staande drie deelvragen een kader voor het hedendaagse literaire tijdschrift. -‐
Wat is de geschiedenis van het literaire tijdschrift? Hoe ontwikkelde het zich van halverwege de negentiende eeuw tot aan het begin van de eenentwintigste eeuw, en hoe en waarom veranderden zijn kenmerken?
-‐
Wat of wie waren aanleiding, vragen, voornaamste aanjagers, standpunten en effecten van de recente discussies en debatten over het literaire tijdschrift?
-‐
Wat is heden ten dage een literair tijdschrift?
Dit onderzoek gaat expliciet over wát het literaire tijdschrift tegenwoordig is, niet over hoe líteriar het hedendaagse literaire tijdschrift is.
1.2 Theoretisch kader: Het literaire veld en paratekst Om deze vragen te kunnen beantwoorden, is een theoretisch kader nodig. Twee denkers bieden hier hulp bij, te weten Pierre Bourdieu en Gérard Genette. Pierre Bourdieu: het literaire veld en symbolisch en economisch kapitaal Het literaire tijdschrift functioneert binnen het geheel van de literatuur. De veldtheorie van de Franse socioloog Pierre Bourdieu is een goed hulpmiddel om deze verbanden te begrijpen. Volgens Bourdieu is de maatschappij verdeeld in verschillende, op zichzelf staande, maar op elkaar inwerkende velden, zoals het literaire, politieke, religieuze en culturele veld. Literaire tijdschriften functioneren binnen het literaire veld en onder-‐ vinden dus zowel invloed hiervan, als van andere velden. Een veld wordt gevormd door veldeigen, onderlinge relaties met hun eigen samenhang en doelstellingen.3 Binnen deze velden zijn literaire actoren en instituties (auteurs, uitgevers, lezers, recensenten et
3 Bork, van G.J.; Delabastita, D.; Gorp, van H.; e.a. ‘Veldtheorie’. 2012.
Een spin in het web
8
cetera) voortdurend verwikkeld in een strijd om symbolisch en economisch kapitaal.4 Voor een goede positie binnen het literaire veld is voldoende symbolische kapitaal noodzakelijk, economisch kapitaal daarentegen wordt gezien als verdacht, maar is on-‐ ontbeerlijk om voort te kunnen bestaan.5 Subsidiëring is er voor die ‘producten’ die niet genoeg economisch kapitaal genereren om te kunnen overleven, maar die binnen het veld waartoe ze behoren wel voldoende symbolisch kapitaal hebben. Literaire tijd-‐ schriften zijn een typisch voorbeeld van zo’n haperende scharnier en behoeven daarom de smerende werking van subsidiëring. In het literaire veld wordt symbolisch kapitaal gebouwd op aannames en normen over wat ‘echt literair’ is en andersom. In concreto komt dit erop neer dat er geen graad-‐ meter bestaat voor ‘echt literair’, oftewel: er zijn geen regels om te bepalen wanneer een tekst met de hoofdletter L van literatuur mag worden aangeduid.6 Desondanks is er overeenstemming over het bestaan van literatuur en literaire teksten. Het creëren van de normen en het verdelen van het symbolisch kapitaal gebeurt door de wisselwerking tussen literaire instituties. Dezelfde instituties en actoren die symbolisch kapitaal nodig hebben om hun bestaan te rechtvaardigen, ontlenen aan hun hoeveelheid symbolisch kapitaal een bepaald gezag, dat ze gebruiken om anderen op hun beurt symbolisch kapi-‐ taal, en zo gezag, te verlenen.7 Door bijvoorbeeld te bepalen dat een tekst gepubliceerd mag worden, vervullen ze de rol van poortwachter, en worden ook wel gatekeepers genoemd. Literaire tijdschriften zijn – of waren, dat moet dit onderzoek uitwijzen – ook dergelijke gatekeepers. Bourdieu beschrijft hoe de wisselwerking tussen de instituties bepaalt wanneer aan een tekst of auteur de stempel literatuur geschonken wordt en die zo symbolisch kapi-‐ taal verkrijgt. Of die beloning verdiend is, daar bestaat in het veld niet altijd consensus over, maar bepaalde gatekeepers of genoeg bij elkaar opgeteld, kunnen samen een gel-‐ dige en volle stempelkaart verzorgen. De gatekeepers moeten er zorg voor dragen zelf vaak genoeg als literair bestempeld te worden, anders verliezen ze hun symbolisch trust fund. Recensies in dag-‐ en weekbladen kunnen hieraan bijdragen, waarbij een recensie in NRC Handelsblad meer symbolisch kapitaal oplevert dan een in De Gelderlander. Maar ook gastoptredens bij VPRO Boeken van Wim Brands, of bij De Wereld Draait Door, bij
4 Bourdieu, P. ‘The production of belief: the contribution to an economy of symbolic goods’. 1980, p. 273. 5 Bourdieu, P. ‘The production of belief’. 1980, p. 263. 6 Kuitert, L. ‘De uitgeverij en de symbolische productie van literatuur: Een historische schets 1800-‐2008’. 2008, p. 67. 7 Bourdieu, P. ‘The production of belief’. 1980, p. 265-‐268.
Een spin in het web
9
welke uitgeverij een tekst verschijnt en publicaties in een literair tijdschrift hebben hier invloed op. Het is een voortdurende strijd om de balans te bewaren tussen economisch kapitaal, wat nou eenmaal nodig is om te overleven in de echte wereld, en symbolisch kapitaal. Deze strijd wordt aangewakkerd door gerammel aan de poort van het literaire veld, door nieuwelingen die eisen binnengelaten te worden, onderwijl zwaaiend met hun ‘echt literaire’ breekijzer. Sommige van deze zogenaamde ‘avant-‐gardes’ krijgen de poort op een kiertje en wrikken vervolgens net zolang tot ze binnen zijn. Ze zijn, in tegenstelling tot de instituties, niet gevoelig voor economisch kapitaal, maar slechts geïnteresseerd in symbolisch kapitaal. In de ogen van nieuwe nieuwelingen, gooiden hun voorgangers eenmaal binnengebroken het breekijzer weg en gaven zich over aan het kapitaal, verwerden vervolgens tot het establishment, en verdwenen of werden een institutie. De structuur van het literaire veld, en de daarbinnen heersende waarden, worden dus bepaald door sociale interactie. Het is een precair evenwicht van geven en nemen, waardoor het veld geen statisch geheel is, maar bestaat uit-‐ en wordt gevormd door sociale constellaties die aan voortdurende verandering onderhevig zijn.8 Gérard Genette: paratekst en de paratekstuele kenmerken Een structuralistische benadering als de theorie van Bourdieu is ook mogelijk voor teksten. Teksten worden dan niet gezien als autonome verschijnselen, maar verkrijgen en genereren betekenis door hun verwevenheid met andere teksten. 9 De Franse literatuurwetenschapper Gérard Genette beschreef deze verwevenheid in zijn theorie over paratekst. ‘Paratekst’ is zoveel als alle elementen van en om de basistekst heen die de interpretatie van het publiek beïnvloeden, zoals titel, interviews, status, recensies, auteursnaam en samenwerkingen.10 Door middel van vijf kenmerken specificeerde hij de verschillende vormen van paratekst: -‐
positionele kenmerk: wat is de locatie van de (para)tekst, waar verschijnt deze paratekst, hoe verhoudt de paratekst zich tot de basistekst. o Voorbeelden: op het omslag, in een interview, in een (web)link
-‐
temporele kenmerk: wanneer is de (para)tekst geproduceerd, was de paratekst
er eerder of later dan de basistekst 8 Bourdieu, P. ‘The production of belief’. 1980, p. 284. 9 Bork van G.J.; Delabastita, D.; Gorp, van H. e.a. ‘Structuralisme’. 2012. 10 Genette, G. Paratexts. Tresholds of interpretation. 1997, p. 5.
10
Een spin in het web
o Voorbeelden: een fusie of doorstart, een voorpublicatie, een gedicht uit een al verschenen bundel, een aanpassing -‐
materiële kenmerk: waaruit/waardoor wordt de (para)tekst gevormd, welke elementen vormen de paratekst, wijken deze af van de basistekst o Voorbeelden: aanvullende informatie, illustraties, uitgeverij, bekende auteurs
-‐
pragmatische kenmerk: voor/van wie is de (para)tekst, wie creëerde de para-‐ tekst, wie ontvangt de paratekst, hoe verhouden ze zich tot elkaar o Voorbeelden: redactionele verklaringen, ingezonden brieven, interactie tussen redactie en lezers
-‐
functionele kenmerk: wat zou de (para)tekst moeten doen, voor welke functie(s) wordt de paratekst ingezet en hoe ondersteunen de overige kenmerken dit.11
Het functionele kenmerk is een buitenbeentje, daar deze niet op zichzelf staat: de be-‐ oogde functie van het paratekstuele kenmerk bepaalt de invulling van de andere kenmerken en de andere kenmerken ondersteunen en/of beïnvloeden het functionele kenmerk. Voor dit onderzoek is van belang dat de kenmerken dus gezamenlijk het effect bepalen van de functie die het literaire tijdschrift vervult. 12 Genette zegt hier over: It [functionele kenmerk, MdG] is the main point because, clearly and except for isolated exceptions (which we will meet here and there), the paratext in all its forms is a discourse that is fundamentally heteronomous, auxiliary, and dedicated to the service of something other than itself that constitutes its raison d'etre. This something is the text.13 De functies die literaire tijdschriften kunnen vervullen en de kenmerken die dit ondersteunen, waren voorheen tamelijk duidelijk: •
algemeen-‐cultureel: een raadgever en communicatieorgaan voor een bepaalde maatschappelijke groep, met een brede en gematigde inhoud waarin informatie, opinie en amusement wordt gecombineerd.
•
avant-‐gardistisch: uitdrager van de literatuuropvatting van een bepaalde groep, introduceert nieuwe stromingen. Vaak onderhouden deze tijdschriften een nauwe band met andere kunstvormen en omarmen moderne ontwikkelingen.
•
utilitaristisch: orgaan van een politieke of levensbeschouwelijke groep, draagt de bijbehorende ideologie uit. Bij dergelijke tijdschriften is het verband met de
11 Genette, G. Paratexts. 1997, p. 4, 5. 12 Genette, G. Paratexts. 1997, p. 12, 13. 13 Genette, G. Paratexts. 1997, p. 12.
Een spin in het web
11
tijdsomstandigheden vaak expliciet aanwezig en is er sprake van maatschappelijk engagement. •
anthologisch: geeft een bloemlezing van de heersende literaire opvattingen en uitingen, dient het behoud van de literatuur. Veel langlopende tijdschriften verworden tot dit type en nieuwigheden worden er in tot normaal.
•
propagandamachine: brengt de auteurs en producten van een uitgeverij onder de aandacht en helpt bij de beeldvorming. De manier waarop dit gebeurt wordt gestuurd door de redactie.
•
fuik en kweekvijver: is een laboratorium en oefenterrein voor debuterende of gevestigde schrijvers waar uitgevers zonder veel risico te lopen uit kunnen vissen.
•
spreekbuis: draagt opinies en opvattingen uit, is het uithangbord van een uitgeverij. Zo krijgt de uitgeverij via het tijdschrift een eigen profiel. De redactie geeft dit kenmerk vorm, maar de uitgever houdt zeggenschap.
•
debatplaats: fungeert als een podium voor literaire discussies, polemieken en debatten.14
In dit onderzoek beschouw ik alle paratekst als onderdeel van, gestuurd, of gevormd door het literaire tijdschrift. Een geëngageerd gedicht is bewust gekozen door de redac-‐ tie, waarmee de boodschap ervan onderdeel is geworden van het tijdschrift. Welke ken-‐ merken een uiting bezit, bepaalt immers welke functie het vervult, zo kan een literair tijdschrift dat als materieel kenmerk geen experimentele teksten bevat, nooit de labora-‐ toriumfunctie vervullen. Dat deze paratekst niet per ongeluk of ongecontroleerd ont-‐ staat, maar bewust wordt ingezet bij de presentatie van de tekst is dus evident. In de historische schets worden de kenmerken minder als losstaand beoordeeld dan in de bespreking van het hedendaagse tijdschrift. Dit is omdat bij deze oudere tijdschriften de context zichtbaarder is, waardoor de functie die ze vervulden daarbinnen te bepalen valt. De aansturing van paratekst is aan verandering onderhevig. Voor Genette was para-‐ tekst pas paratekst als deze verscheen met instemming van de auteur, die samen met de uitgever degene was die de paratekst stuurde. Hier plaatsten sommigen bij het 14 In verschillende literatuur, zoals bij De Vries en Temme, worden spreekbuis en debatplaats onder één noemer geschaard. Ik meen echter dat ze gescheiden zijn, daar een tijdschrift ook de spreekbuisfunctie kan vervullen door de inhoud, zonder dat daardoor debat ontstaat. Ook kan een literair tijdschrift als debatplaats fungeren, zonder aan een uitgeverij verbonden te zijn.
Een spin in het web
12
verschijnen van Genettes theorie al vraagtekens bij, die nu, bijna dertig jaar later, nog meer ter zake doen: internet en de daarmee gepaard gaande ontwikkelingen hebben de mogelijkheden en het creëren van tekst immers voorgoed veranderd. De invloed van uitgever en auteur op de paratekst wordt, doordat de paratekst moeilijker stuurbaar is dan voorheen, steeds kleiner, terwijl de hoeveelheid en verscheidenheid aan paratekst groeit. Bijvoorbeeld door de mogelijkheid tot interactie, bewegend beeld, grotere snel-‐ heid van reageren, wisselende advertenties en toegenomen toegankelijkheid. Deze veranderde verhouding tussen tekst en paratekst is het onderwerp van de masterscriptie van Dennis Gaens, uit 2008: Paratekst revisited. Over de invloed van digitale technologie op paratekst. Hierin onderzoekt hij in hoeverre vorm, structuur en effect van het communicatiemiddel paratekst beïnvloed worden door digitale techno-‐ logieën. Gaens past de theorie van Genette toe op ontwikkelingen als het e-‐book en literaire sites, en op nieuwe paratekstuele elementen als hyperlinken, audio en reactie-‐ fora. Zijn conclusie is dat het literaire veld is veranderd door de komst van het internet als een nieuw platform voor de lezer. Deze verandering is er een ten gunste van de lezer, want deze kan meer zelf dicteren en bepalen.
1.3 Opzet van het onderzoek Naast een theoretisch kader bevat onderhavig onderzoek een noodzakelijk historisch kader. Dit vangt aan in de negentiende eeuw, met de reactie in tijdschriftvorm op Vaderlandsche Letteroefeningen: De Gids en het eindigt aan het begin van de huidige eeuw, met onder andere schrijversblogs en Das Magazin. Een volledige geschiedenis van het literaire tijdschrift is onmogelijk. Wel is het mogelijk om een karakterisering in retroperspectief te geven, met voor elke periode een beschrijving van een paar type-‐ rende tijdschriften en bijbehorende kenmerken en hoe deze veranderden onder invloed van de literaire en maatschappelijke situatie. Vanaf het laatste millennium wordt het moeilijker een literaire context te bieden, daar er nog niet voldoende afstand tot die periode is voor objectiviteit. Het derde deel van het onderzoek bespreekt de debatten en discussies waarin het functioneren van het hedendaagse literaire tijdschrift bevraagd werd. Ook is er ruim aandacht voor de wijzigingen in het overheidsbeleid ten aanzien van literaire tijdschrift-‐ en. In beide delen beperk ik mij wegens de verschillen in beleidsvoering tussen Nederland en België, vooral tot de Nederlandse situatie.
Een spin in het web
13
In het vierde deel worden de criteria om in de inventarisatie opgenomen te worden toegelicht en vervolgens worden de voornaamste resultaten uit de inventarisatie besproken, om uiteindelijk tot een beschrijving van het hedendaagse literaire tijdschrift te komen. De bijlage bevat een inventarisatie van alle hedendaagse literaire tijdschriften, een verantwoording van de totstandkoming ervan, en uitleg van de gebruikte terminologie.
1.4 Eerder onderzoek naar literaire tijdschriften Studies, onderzoeken of andere teksten over literaire tijdschriften behandelen altijd direct of indirect de kenmerken van de tijdschriften en hoe deze diens functies vorm-‐ geven: daar heb ik gretig gebruik van gemaakt in dit onderzoek. Op een aantal bronnen leun ik zwaar en die zal ik hieronder bespreken. In de inleiding werd Literaire tijdschriften. Van 1885-‐heden van Siem Bakker een standaardwerk genoemd. Het dankt deze benaming aan de overzichtelijke wijze van het onderzoek en aan het feit dat het een inhoudelijke, opsommende weergave van literaire tijdschriften over een lange periode beslaat. Bakker heeft deze tijdschriften onder-‐ gebracht in ‘profielen’, waarin de belangrijkste gegevens van het literaire tijdschriften gevangen worden.15 Bakkers beschrijvende literatuurgeschiedenis geeft een overzicht van de naar zijn mening programmatische literaire tijdschriften in de periode uit de titel. De omschrij-‐ vingen van de avant-‐gardistische, utilitaristische, en anthologische functies zijn van zijn hand.16 Door de opzet van zijn boek besteedt Bakker veel aandacht aan literatuur-‐ opvattingen en literaire stromingen. Een stroming omschrijft hij als een systeem van poëticale standpunten, kritische normen en creatieve conventies, waarvan begin, expansie, verandering, integratie en verdwijnen nagegaan kunnen worden. Een stroming geeft zichzelf natuurlijk niet vorm, dit is mensenwerk, dat volgens Bakker vaak gebeurt in een literair tijdschrift, daar dit dat mensen samenbracht. Zoals doelgroepen naast elkaar kunnen bestaan, bestaan er binnen één periode ook verscheidene stro-‐ mingen die weer diverse tijdschriften als exponent kunnen hebben. 17 Uit de oude definitie, van Bakkers hand, valt op te maken dat hij dit groepsvormende kenmerk beschouwt als een kenmerk dat voor alle literaire tijdschriften geldt. 15 Bakker, S. Literaire tijdschriften. 1985, p. 14. 16 Bakker, S. Literaire tijdschriften. 1985, p. 14-‐16. 17 Bakker, S. Literaire tijdschriften. 1985, p. 16, 17.
Een spin in het web
14
Bakkers zeer informatieve overzicht met theoretische toelichtingen over stromingen en het belang van literatuuropvattingen biedt een waardevolle leidraad in het historische overzicht van onderhavig onderzoek. Daarnaast geven zijn profielen verscheidene kenmerken van de betreffende tijdschriften overzichtelijk weer en tonen zo de veranderingen hierin. Waar Siem Bakker door middel van tijdschriftprofielen de basis legt voor een literatuurgeschiedenis van nagenoeg honderd jaar, schreef literatuurhistoricus Piet Calis een bijna tweeduizend pagina’s tellende vierdelige geschiedenis van het literaire tijdschrift tussen 1941 en 1951.18 In deze enorme historische pil onderzoekt hij de opkomst van de generatie van Vijftig. Het was de bedoeling dit in één boek te doen, maar de wortels van Vijftig bleken wijdvertakter dan gedacht en te zijn ontkiemd in vele verschillende tijdschriften. De vier delen bestaan uit: -‐
Het ondergronds verwachten. Schrijvers en tijdschriften tussen 1941 en 1945. Hierin wordt het reilen en zeilen rond de oprichting en neergang van negen clandestiene en illegale literaire tijdschriften beschreven.
-‐
Speeltuin van de titaantjes. Schrijvers en tijdschriften tussen 1945 en 1948. Dit deel beschrijft de drie literaire jongerentijdschriften Columbus, Proloog en Podium in de eerste jaren na de bezetting.
-‐
De vrienden van weleer. Schrijvers en tijdschriften tussen 1945 en 1948. Calis behandelt in dit deel de drie andere naoorlogse tijdschriften die van belang waren voor zijn onderzoekslijn. Dit zijn Het woord, Criterium en het eerste jaar van Libertinage.
-‐
Het elektrisch bestaan. Schrijvers en tijdschriften tussen 1949 en 1951. Dit deel eindigt logischerwijze met drie hoofdstukken over Podium, het tijdschrift dat de doorbraak van de Vijftigers betekende. In de hoofdstukken ervoor komen Reflex, Cobra, Blurb en Libertinage aan bod.
Samen vertellen en verklaren deze vier boeken de opkomst van een literaire stroming, en zijn een diepgravende studie naar de interne geschiedenis van de tijdschriften in de genoemde periode. Elke periode wordt ingeleid met een beschrijving van de toenmalige literaire situatie en elk boek wordt besloten met een korte samenvatting van de 18 Calis, P. Het ondergronds verwachten. Schrijvers en tijdschriften tussen 1941 en 1945. 1989. Speeltuin van de titaantjes. Schrijvers en tijdschriften tussen 1945 en 1948. 1993. De vrienden van weleer. Schrijvers en tijdschriften tussen 1945 en 1948. 1999 Het elektrisch bestaan. Schrijvers en tijdschriften tussen 1949 en 1951. 2001.
Een spin in het web
15
belangrijkste ontwikkelingen uit de periode. Aan het slot van elk aan een tijdschrift gewijd hoofdstuk wordt een samenvatting gegeven met zo veel mogelijk kwantitatieve gegevens van het betreffende tijdschrift. Dit biedt tegenwicht aan Calis’ documentaire onderzoeksmethode, waarbij veel informatie van betrokkenen afkomstig was. Hij biedt hierdoor een kijkje in de keuken van de redactie, wat met enkel bronnenonderzoek niet mogelijk was geweest. Door de opzet van Calis’ vierluik komt slechts een beperkt deel van de toenmalige tijdschriften aan bod. Ook benoemt hij in tegenstelling tot Bakker en, zoals straks te lezen valt, Gert Jan de Vries, de functionele kenmerken van de tijdschriften niet expliciet. Desondanks is zijn studie voor onderhavig onderzoek van groot belang, omdat de ver-‐ schillende kenmerken van de tijdschriften wel uitgebreid aan bod komen. Zo maakt het inzichtelijk hoe de paratekstuele kenmerken beïnvloed worden door de omringende velden en vice versa. Een bron die juist veel nadruk legt op het functionele kenmerk, is de studie van Gert Jan de Vries: Ik heb geen verstand van poëzie. G.A. van Oorschot als uitgever van poëzie. Dit onderzoek is een ‘kritische studie waarin ik [Gert Jan de Vries, MdG] heb geprobeerd het tot mythische proporties uitgegroeide beeld van de uitgever [G.A. van Oorschot, MdG] tot menselijk formaat terug te brengen.’19 De Vries brengt de verhalen over uitgeverij en persoon Van Oorschot terug tot feitelijkheden, door de totstandkoming van het poëziefonds te beschrijven. Hij wijdt een volledig hoofdstuk aan de literaire tijdschriften van Van Oorschot, waarin hij de functies die literaire tijdschriften voor uitgevers kunnen vervullen, uitgebreid behandelt. Deze functies zijn voor De Vries die van fuik, kweekvijver, spreekbuis en propagandamachine. 20 Daarbij toont hij onder andere aan dat voor Van Oorschot diens literaire tijdschriften een belangrijke functie vervulden in de profilering van zijn uitgeverij. Het onderzoek van De Vries geeft een heldere verwoording van een aantal functies van het literaire tijdschrift en een nuttige inzage in het belang van literaire tijdschriften voor uitgeverijen. Belangrijk om te noemen zijn literatuurhistorici Gert Jan Johannes en Remieg Aerts. Zij deden veel onderzoek naar tijdschriften en publicaties in de achttiende en negen-‐ tiende eeuw en bieden zo de kennis voor de algemeen-‐culturele functie. Deze functie kon, zoals de typering al doet vermoeden, op veel vlakken betrekking hebben.
19 Vries, de. G.J. Ik heb geen verstand van poëzie. G.A. van Oorschot als uitgever van poëzie. 1994, p. 7. 20 Vries, de. G.J. Ik heb geen verstand van poëzie. 1994, p. 94-‐96.
Een spin in het web
16
Bovenstaande onderzoekers richtten zich op een specifiek onderwerp en/of periode waar bepaalde literaire tijdschriften een component van waren. Voor informatie over specifieke tijdschriften, zonder dat deze aan een stroming of historische ontwikkeling gekoppeld zijn, heb ik gebruik gemaakt van verschillende monografieën, zoals die van Theo van Baaren, Gertrude Pape en Cees Buddingh over De Schone zakdoek21 of over Tirade van Ton Velthuysen.22 Visies, achtergrondinformatie of inzichten vielen vaak te halen uit interviews met-‐ of commentaar van oprichters of redactieleden. Daarnaast heb ik gretig geput uit de vele artikelen over literaire tijdschriften die er te vinden zijn, met hun allerhande invalshoeken, zoals dat van Esther op de Beek over Avenue Literair23 of van Hans Renders over Barbarber.24 Tijdschriften als De Brakke Hond, TS-‐> Tijdschrift voor Tijdschriftstudies en Ons Erfdeel publiceren of publiceerden met regelmaat artikelen en onderzoeken over literaire tijdschriften. Voor de literair-‐historische kadrering van de literaire tijdschriften na 1945 heb ik vooral geput uit de studie van Hugo Brems Altijd weer vogels die nesten beginnen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1945-‐2005.25 Brems beschrijft op chrono-‐ logische wijze de Nederlandse literatuur in de meest brede zin van het woord. Onder literatuur schaart hij teksten, auteurs, stromingen en tendensen, opvattingen en nor-‐ men, maar ook de manier waarop literatuur gemaakt, verspreid, verkocht, gepromoot, gesteund, beoordeeld en gelezen wordt. Logischerwijs komen de literaire tijdschriften hierbij ook aan bod. Lang niet al deze informatie is in dit onderzoek terecht gekomen, veel heb ik slechts gebruikt om een beeld te krijgen van de uitgebreide geschiedenis van het literaire tijd-‐ schrift en om te kunnen bepalen welke tijdschriften wel of niet mee genomen dienden te worden in dit onderzoek. Voor empirisch onderzoek naar het literaire tijdschrift boden Suzanne Janssen en Norma Olislagers en Hugo Verdaasdonk uitkomst. In 1986 leverden twee eerstgenoem-‐ den in het artikel De rol van literaire tijdschriften bij de beslissing van literaire uitgeverijen om Nederlandstalige auteurs te laten debuteren26 empirisch bewijs voor een van die vermeende functies van het literaire tijdschrift, te weten de kweekvijverfunctie. 21 Baaren, T. van, Pape, G. en Buddingh, C. De Schone zakdoek. 1981. 22 Velthuysen, T. Tirade 1957-‐1985. 1986. 23 Beek, E. op de. ‘Avenue Literair: literatuur in de ‘glossy-‐aller-‐glossy’s. 1967-‐1990’. 2011. 24 Renders, H. ‘Barbarber, het blad dat nooit richt en toch raak schiet’. 1985. 25 Brems, H. Altijd weer vogels die nesten beginnen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1945-‐2005. 2006. 26 Janssen, S. en Olislagers, N. ‘De rol van literaire tijdschriften bij de beslissing van literaire uitgeverijen om Nederlandstalige auteurs te laten debuteren’. 1986.
17
Een spin in het web
Literatuurwetenschapper Hugo Verdaasdonk stond bekend om zijn, binnen de literatuurwetenschap niet erg gangbare, streven om door middel van empirisch onderzoek controleerbare criteria en feiten over literatuur op te stellen. In 1989 publiceerde hij het artikel Literary magazines as media for publishing literary texts.27 Hierin onderzocht Verdaasdonk een corpus van Nederlandse literaire tijdschriften verschenen tussen 1970 en 1980 en wist zijn hypotheses over literaire tijdschriften in een klein taalgebied empirisch te bewijzen: -‐ het aantal essays overheerst -‐ de meeste auteurs zijn relatief jong -‐ de auteurs publiceren slechts een relatief korte periode in de tijdschriften Verslagen van informatie-‐ of debatbijeenkomsten, krantenartikelen alsmede week-‐ en maandbladartikelen, zowel als internetartikelen en de reacties daarop op sites als De Contrabas, OoteOote en Tzum, boden informatie voor de beantwoording van de tweede deelvraag. Ook blogs, columns en andere teksten met bijdragen aan-‐ en over deze discussies, waren een belangrijke bron van informatie. Verder heb ik gebruik gemaakt van een aantal masterscripties die onderzoek deden naar het hedendaagse literaire tijdschrift. Te weten: •
Op het hele web is geen Nederlands literair tijdschrift met enige allure te vinden. Literaire tijdschriften en het internet: een verkenning. Doctoraalscriptie van Erwin Koning, Amsterdam: UvA, 2001.
•
Het literaire tijdschrift als kweekvijver en debatplaats. Een stand van zaken. Masterscriptie van Bart Temme, Groningen: RUG, 2008.
•
De functie van het literaire tijdschrift in de literaire wereld. Masterscriptie van Válerie Drost, Utrecht: UU, 2008.
Erwin Koning onderzocht wat de mogelijkheden zijn van het internet ten opzichte van papier voor literaire tijdschriften, of een digitale component voordelen oplevert, hoe literaire tijdschriften digitaal functioneren en wat het uiteindelijk betekent voor uit-‐ gever, auteur en lezer. Hij vond een duidelijk onderscheid tussen de toenmalige minimale digitale aanwezigheid van traditionele literaire tijdschriften op het internet en nieuwe initiatieven, door hem e-‐zines genoemd, die wel goed gebruik maakten van de digitale mogelijkheden.
27 Verdaasdonk, H. ‘Literary magazines as media for publishing literary texts’. 1989.
Een spin in het web
18
Bart Temme sprong met zijn scriptie in op de debatten en discussies over het lite-‐raire tijdschrift en werd een van de grote aanjagers ervan. Zijn onderzoek had tot doel de aannames die gemeengoed waren in de verhitte discussies met behulp van cijfer-‐ materiaal te toetsen. Door de (toen) vier grootste Nederlandse literaire tijdschriften (De Gids, De Revisor, Tirade en Hollands Maandblad) aan empirisch onderzoek te onder-‐ werpen, toonde Temme aan dat deze vier hun functie als kweekvijver en debatplaats kwijt waren. Naast commentaar op zijn onderzoeksmethoden, kreeg Temme ook veel reacties op zijn aanbeveling zich meer op de digitale mogelijkheden te richten. In De functie van het literaire tijdschrift in de literaire wereld onderzoekt Válerie Drost de functie die tien door het NLPVF gesubsidieerde tijdschriften voor hun uitgeve-‐ rij vervulden, over de periode 2002-‐2007. Deze tien tijdschriften waren: Bunker Hill, De Gids, Hollands Maandblad, Liter, Parmentier, Passionate, De Revisor, Tirade en De Tweede Ronde. De Parelduiker en Armada werden in deze periode ook gesubsidieerd, maar die nam Drost om reden van kwaliteit niet mee in haar onderzoek.28 Drost had door een stage bij het NLPVF beschikking over cijfermateriaal dat ze heeft verwerkt tot voor on-‐ derhavig onderzoek bruikbare grafieken en tabellen. Ook zij bekeek hoe de kenmerken van het literaire tijdschrift zijn functioneren beïnvloeden, al onderzocht zij de gouden categorie en deed ze dit vanuit een ander theoretisch kader. Waar de meeste onderzoeken zich beperken tot de gouden categorie van literaire tijdschriften, deden de studenten van de master Redacteur/Editor in 2012 onderzoek naar juist die tijdschriften die niet tot de canon behoren. De onderzoeken verschenen in Zacht Lawijd29 en bieden zeer bruikbare informatie over een aantal minder bekende literaire tijdschriften. De artikelen zijn ook exemplarisch voor de mogelijkheden die de inventarisatie bij dit onderzoek biedt voor de wetenschap, daar over enkele jaren wel-‐ licht andere studenten onderzoek doen naar literaire tijdschriften, al dan niet in de marge. Eerder onderzoek naar literaire tijdschriften in de marge is gedaan door Ronald Bruegelmans. Hij bracht voor de periode 1945-‐1973 literaire tijdschriften verschenen bij kleinere uitgeverijen of in eigen beheer, in kaart.30 In totaal telde hij 171 titels. Waar mogelijk bevat zijn overzicht basale bibliografische gegevens. Deze zijn vaak niet vol-‐ doende om een beeld te krijgen van wat voor een soort tijdschrift het precies was, maar 28 Drost, V. De functie van het literaire tijdschrift in de literaire wereld, 2008, p. 7, 8. 29 Kuitert, l. e.a. ‘Kerkhof van verdwenen tijdschriften’. 2013. 30 Breugelmans, R. Litteraire tijdschriften in Nederland sinds 1945 uitgegeven in eigen beheer of door kleinere uitgeverijen. 1973.
19
Een spin in het web
uit kenmerken als (onder)titel, redactieleden en oprichtingslocatie valt al behoorlijk wat informatie te halen. Hedendaags structureel onderzoek naar internet en literaire tijdschriften is schaars. De meest recente studie naar contemporaine literaire tijdschriften is een bundeling van onderzoeken van studenten van de master Letterkunde aan de Radboud Universiteit Nijmegen.31 De studenten, begeleid door dr. Sanders, onderzochten elk een literair tijd-‐ schrift, of een element van de wereld van het literaire tijdschrift. De artikelen beschrij-‐ ven en interpreteren de kenmerken, functies en strategieën van het onderzochte blad. Digitalisering is vrijwel overal een onderwerp. Ik heb niet al mijn bronnen hier nader besproken, dat wil echter niet zeggen dat ik de overige bronnen en diens samenstellers minder dankbaar ben voor de gebruikte informatie.
31 Dorgelo, E. en Sanders, M. [red.] Dezelfde hemel – Andere horizon. Perspectieven voor en op het literaire tijdschrift. 2012.
Een spin in het web
20
2. Een historische schets van het literaire tijdschrift In de begindagen van het literaire tijdschrift was het, net als nu, niet zo duidelijk uit-‐ gelijnd. Of beter: het concept tijdschrift an sich was dat niet. Kranten en tijdschriften dienden beide als openbaar middel voor commentaar en reactie op de actualiteit en had-‐ den dus nogal wat overeenkomsten.32 Een tijdschrift mocht daarom niet vaker dan één keer per week verschijnen, om een zeker onderscheid met de krant te behouden.33 Geleidelijk ontwikkelde beide media zich uit elkaar: tijdschriften kozen een invalshoek en specialiseerden door zich te richten op een publiek met specifieke interesses. Dergelijke groepen met gedeelde interesses kwamen in genootschappen bij elkaar en sloten vaak gezamenlijk abonnementen af. Ze waren zo een afgeronde doelgroep voor een tijdschrift en speelden daardoor een belangrijke rol in de ontwikkeling en definiëring ervan.34 Voor de groep die geïnteresseerd was in letterkunde, resulteerde dit in tijdschriften met een inhoudelijke samenstelling van wetenswaardigheden, verstrooiende letterkunde, recensies, duiding van teksten en meningsvorming.35
2.1 De negentiende eeuw 2.1.1 Het raadgeven van een publiek Vaderlandsche Letteroefeningen (1761-‐1876) was een van de eerste tijdschriften met een duidelijk letterkundige signatuur. In 1837 richtten E.J. Potgieter en C.P.E. Robidé van der Aa De Gids (1837-‐heden) op, als een verbeterde versie van Vaderlandsche Letteroefeningen. Dit streven werd in de prospectus geuit en bleek ook uit de ondertitel: ‘Nieuwe Vaderlandsche Letteroefeningen’. In de prospectus beloofde de redactie de nationale eer te redden door – in tegenstelling tot het in hun ogen ouderwetse, humeu-‐ rige en partijdige Vaderlandsche Letteroefeningen − een actueel en eigentijds overzicht te geven van de stand van de literatuur en onafhankelijke en objectieve, sturende kritiek te leveren. De Gids behoefte niet per se iets nieuws te doen, maar voornamelijk beter. Door middel van recensies en besprekingen, en door de aandacht te vestigen op nuttige binnen-‐ en buitenlandse publicaties zou het zijn lezerspubliek raadgeven. Daarnaast was
32 Johannes, G.J. De barometer van de smaak. 1995, p. 6. 33 Altena, P. e.a. Literaire tijdschriften in de eerste helft van de negentiende eeuw. 1975, p. 3. 34 Aerts, R. De letterheren. 1997, p. 53-‐55. 35 Aerts, R. De letterheren. Liberale cultuur in de negentiende eeuw: het tijdschrift De Gids. 1997, p. 38.
Een spin in het web
21
er ruimte voor beschouwingen van allerlei aard, ingestuurd door lezers zelf, en werd de rubriek Mengelwerk gevuld met gedichten, kort proza en bellettrie. Als doelgroep zette de redactie van De Gids in op de ‘beschaafde kring’ en met name op leesgezelschappen. Dit was weliswaar een afbakening, maar een met ruimere gren-‐ zen dan die de meeste tijdschriften hanteerden, daar politieke en/of religieuze over-‐ tuiging geen rol speelden. Deze ruimdenkendheid werd niet puur ingegeven door een revolutionair streven, het was namelijk met name een uitgeversvoordeel; er werd immers een grotere groep als potentiële lezer werden aangesproken.36 Dit publiek werd van tevoren gepeild door de in die tijd gebruikelijke intekening. Dit was een systeem waarbij voor verschijning al een abonneebestand werd aangelegd, zodat uitgever en redactie wisten waar ze aan begonnen en er financiële middelen waren. Na ruim twintig jaar, in 1848, richtte De Gids zich met een nieuwe doelstelling op de volledige burgerklasse. De inhoud ging van voornamelijk recenserend, naar opiniërend en informerend.37 Deze nieuwe doelstelling paste binnen een beweging die gaande was als reactie op de mentaliteit binnen het sterk burgerlijke en nog in standen gesegmen-‐ teerde Nederland. De term literatuur werd nauwelijks gebezigd, men sprak van ‘letterkunde’. Teksten die geestelijke en morele verheffing konden bewerkstelligen vielen hieronder, net als niet-‐kunstzinnige genres als taalkunde, geschiedkunde en filosofie.38 Wat geestelijke en morele verheffing inhield, verschilde per groep. Onder-‐ linge uitwisseling van ideeën gebeurde dan ook weinig en nieuwe ontwikkelingen gingen traag. In de loop van de negentiende eeuw ontstond er steeds meer verzet tegen deze stichtelijke hokjes, naar voorbeeld van de rest van Europa waar de Romantiek al bijna voorbij was, terwijl deze kunststroming, die ‘de letteren’ de mogelijkheid bood uit te groeien tot ‘literatuur’, in Nederland nog nauwelijks aanwezig was.39 Maar halverwege de negentiende eeuw brak voetje-‐voor-‐voetje een periode aan waarin men tegen de burgerlijke cultuur in opstand kwam en tijdschriften met avant-‐ gardistische kenmerken steeds meer vorm begonnen te krijgen. Deze tijdschriften ‘scheppen formaties, articuleren meningen en creëren een openbare discussie-‐ en informatieruimte die een ontwikkelde “publieke opinie” eerst mogelijk maakt.’40 Een voorbeeld is De Nederlandsche Spectator (1860-‐1908), breed georiënteerd, in
36 Aerts, R. De letterheren. 1997, p. 29-‐31. 37 Aerts, R ‘De Gids en zijn publiek. Een compositieportret’. 1994, p. 107, 108. 38 Mathijsen, M. ‘Literaire subsidies in de negentiende eeuw?’. 1996, p. 86, 87. 39 Robbers, Hermans. De Nederlandsche literatuur na 1880. 1925, p. 8,9. 40 Aerts, R. ‘Het algemeen-‐culturele tijdschrift in het negentiende-‐eeuwse medialandschap’. 2002, p. 43, 44.
Een spin in het web
22
tegenstelling tot het toenmalige De Gids de pagina’s openstellend voor jonge schrijvers en, met een duidelijke band met de liberale beweging, tamelijk geopinieerd. Deze opinies kregen wekelijks gestalte in karikaturen, een uitdrukkingsvorm waarvan De Spectator als eerste Nederlandse tijdschrift gebruik van maakte.41 2.1.2 Het vormgeven van een literair ideaal Met de oprichting van een nieuw literair tijdschrift in 1885 werd serieus begonnen de achterstand op de rest van Europa in te halen. Dit tijdschrift was De Nieuwe Gids ‘Tweemaandelijks tijdschrift voor Letteren, Kunst, Politiek en Wetenschap’ (1885-‐1943) en bleek de introductie te zijn van invloedrijke literatuuropvattingen en veranderingen. Net als bij De Gids zeiden zowel titel als ondertitel veel over waar het tijdschrift zich tegen afzette, als ook over de tijdschrifttraditie waar het in wortelde. De jonge oprichters van De Nieuwe Gids, met Willem Kloos en Albert Verwey aan het hoofd, omarmden het buitenlandse idee van expressionistische literatuur. In tegen-‐ stelling tot De Gids waren de pagina’s van De Nieuwe Gids voornamelijk gevuld met ver-‐ nieuwende poëzie en proza, essays, felle kritieken en polemieken. Deze teksten stonden in dienst van hun overtuigingen, toonden hun literatuuropvatting en gaven deze vorm, en het tijdschrift wist op deze wijze vergaande veranderingen in de Nederlandse letter-‐ kunde voor te bereiden.42 De Gids was een praktische raadgever die een burgerlijk ideaal en gezapigheid uitdroeg, en kunst publiceerde met een stichtelijke doel. De Nieuwe Gids wilde hier mee afrekenen. Zo werd De Nieuwe Gids het eerste Nederlandse literaire tijdschrift dat mensen met gelijke literatuuropvattingen samenbracht en zo een nieuwe stroming creëerde: de Tachtigers waren geboren.43 De Nieuwe Gids had ondanks het bescheiden aantal abonnees, toch een invloed uitoefenende status.44 Deze status was vooral gebaseerd op de eerste negen jaar. Toen de originele redactie uiteenviel, was het niet langer het vernieuwende en veelzijdige tijdschrift dat het nastreefde te zijn.45 Albert Verwey had de redactie al in 1889 verlaten en onderlinge polemieken, waarbij politiek vaker dan literatuuropvattingen een rol speelden, toonden dat de Nieuwe Gidsers niet zo eensgezind meer waren. Het tijdschrift
41 Mathijsen, M. ‘De Nederlandsche spectator’. 1988, p. 280, 281. 42 Aerts, R. ‘Het algemeen-‐culturele tijdschrift in het negentiende-‐eeuwse medialandschap’. 2002, p. 43. 43 Bakker, S. Literaire tijdschriften. 1985, p. 12,13. 44 Maas, N. De ontvangst van De Nieuwe Gids. 1983, p. 5. 45 Bakker, S. Literaire tijdschriften. 1985, p. 45, 46.
Een spin in het web
23
vormde niet langer een eenheid en hoewel het aantal abonnees inmiddels was gegroeid, weerspiegelde zijn inhoud slechts een vage schim van de originele doelstelling.46 De Gids had inmiddels de noties ‘onafhankelijkheid’, ‘kritisch zijn’ en ‘vernieuwing’ waar het in de beginfase vol van was, laten verwateren en het tijdschrift deinde wat mee op de weinige gebeurtenissen in de Nederlandse literaire wereld.47 Maar kennelijk was er behoefte aan een tijdschrift dat een dergelijk overzicht bood, want het lezerspubliek van De Gids was in de jaren negentig van de negentiende eeuw sterk gegroeid.48 De aanpak van De Nieuwe Gids had dus niet ineens de hegemonie bij de Nederlandse literaire tijdschriften, maar er ontstond wel een rijk scala aan tijdschriften met daarin ruimte voor jonge auteurs. Ook werd erin geëxperimenteerd met de nieuwe literatuur-‐ opvattingen, die verder werden uitgewerkt en vorm kregen door het podium dat de tijdschriften boden voor debatten en discussie. Verschillende voormalig redacteuren van De Nieuwe Gids, en andere Tachtigers, begonnen eigen tijdschriften, bestreden elkaar vervolgens in polemieken en kritieken, waarop de redactie uit elkaar viel en ze weer een nieuw tijdschrift begonnen. Het Tweemaandelijksch tijdschrift (1894-‐1901) en De XXe eeuw (1902-‐1908) bijvoorbeeld, allebei met Albert Verwey als eerste man. Het laatste blad ging in 1909, nadat Verwey was opgestapt, samen met De Nieuwe Gids, onder deze naam. Anderen richtten De Kroniek (1895-‐1907) en De Nieuwe Tijd (1896-‐1921) op.
2.2 Het interbellum De professionalisering van het literaire bedrijf, mede ingegeven door technologische vernieuwingen, de toegankelijkheid van onderwijs voor een groot deel van de bevolking en de ontwikkeling van de kunst-‐ en cultuurkritiek door de opheffing van belasting op informatieverstrekking door kranten, maakten dat cultuur en daarmee literatuur niet langer een zaak voor enkel de elite waren.49 Waar dit een enerzijds een verbreding van het lezerspubliek inhield, zette tegelijkertijd een nieuwe segmentering in, namelijk de verzuiling. Religieuze en ideologisch groeperingen bakenden hun gebied af en hielden hun leden binnen de poorten door alle instituties en organisaties zelf in handen te houden.
46 Stuiveling, G. De Nieuwe Gids als geestelijke brandpunt. 1981. p. 97-‐101. 47 Bakker, S. Literaire tijdschriften. 1985, p. 28-‐32. 48 Aerts, R. De letterheren. 1997, p. 306-‐308. 49Dorleijn, G.J. en Rees, van K. (red). De productie van literatuur. Het literaire veld in Nederland 1800-‐2000. 2006, p. 32-‐ 36.
Een spin in het web
24
2.2.1 Het uitdragen van opvattingen Tijdschriften werden gebruikt om de ideologie van ‘hun’ zuil uit te dragen.50 Bijvoor-‐ beeld de katholieke De Beiaard (1916-‐1925), De gemeenschap (1925-‐1941) en Roeping (1922-‐1963), die laatste speciaal voor katholieke jongeren. De invulling van de opvat-‐ tingen van deze tijdschriften liep wat uiteen, maar allen zagen literatuur in min of meerdere mate als een goddelijk middel, dat vorm kreeg via de kunstenaar, om zo een functie in-‐ en voor de samenleving vervullen. Opwaartsche wegen (1923-‐1940) was er voor protestants-‐christelijke dichters. Nu (1927-‐1929) droeg het socialistische gedachtegoed uit, wat zich uitte in veel essays en een maatschappelijke betrokkenheid die zich met name toonde in de onderwerpkeuze.51 Daar ideologieën voortbestaan bij de gratie van het verwerpen van andere ideo-‐ logieën, voerden de utilitaristische tijdschriften regelmatig polemieken en blijkt uit Bakkers overzichtswerk dat veel tijdschriften werden opgericht uit reactie op andere tijdschriften. Door dit voortdurende wedijveren was het literaire veld een beweeglijk geheel. 2.2.2. Het gebruik van beeld Die beweeglijkheid werd ook gevoeld met de komst van de zogenaamde –ismen in het Nederlandse taalgebied, zoals het expressionisme en dadaïsme, als gevolg van de revolu-‐ tionaire verschuivingen die in heel Europa gaande waren.52 Tijdschriften waren na De Nieuwe Gids een geaccepteerd middel voor het verspreiden van een gedachtengoed en de ontwikkelingen op technisch gebied speelden hierbij een grote rol. De communicatie verliep gemakkelijker, waardoor ideeën sneller konden worden verspreid en men eerder op de hoogte was van gebeurtenissen van over de hele wereld. Door snellere en efficiëntere druktechnieken konden deze ideeën en gebeurtenissen, en de reacties hierop, binnen afzienbare tijd op papier staan, ook buiten de vaste wegen van uitgevers en drukkers om, en was internationale samenwerking mogelijk.53 De vormgeving van de bladen die meegingen met de nieuwe tijd, verraadde grote verwevenheid met de beeldende kunsten en lang niet al deze tijdschriften waren puur literaire. Het merendeel van de –ismen vond zijn oorsprong immers in de beeldende 50 Dorleijn, G.J. en Rees, van K. (red). De productie van literatuur. 2006, p. 98, 99. 51 Bakker, S. Literaire tijdschriften. 1985, p. 170. 52 Bakker, S. Literaire tijdschriften. 1985, p. 101. 53 Ludovico, A. Post-‐Digital Print. The mutation of Publishing since 1894. 2012, p. 34-‐40.
Een spin in het web
25
kunst en veel schrijvers waren dan ook dubbelkunstenaar.54 Ook hierbij werd veel ge-‐ bruik gemaakt van vernieuwingen, bijvoorbeeld de mogelijkheden van fotografie.55 De tijdschriften droegen bij aan de vorming van deze stromingen in Nederland. Het door Theo van Doesburg geregeerde De stijl (1917-‐1928), met als ondertitel ‘Internationaal maandblad voor nieuwe kunst, wetenschap en kultuur’ is hier een voorbeeld van. Pas drie jaar na oprichting geeft De stijl een statement over literatuur, maar de denkbeelden hierover waren min of meer gelijk aan die voor de andere kunsten, namelijk dat mate-‐ rialen op zichzelf staan, als zuiver uitdrukkingsmiddel. 56 Zoals vaker met dermate uitgesproken bladen is het aantal verkochte exemplaren niet zo hoog, maar de invloed op de literatuur en andere tijdschriften des te groter.57 Door bij Bakker het aantal vaste illustratoren te tellen, wordt zichtbaar dat het ge-‐ bruik hiervan in deze periode beduidend steeg. Tussen 1885 en 1916 had slechts 20% van de door Bakker bestudeerde tijdschriften een illustrator, in de periode 1916-‐1944 is dit 60%. Tijdschriften uit de socialistische zuil gebruikten illustraties om hun politieke boodschap uit te dragen. De tijdschriften gelieerd aan godsdienstige zuilen werkten duidelijk het minst met illustratoren. Tijdschriften die niet direct aan een zuil verbonden waren en die in hun doelstelling de wens van een nieuwe manier van kijken naar de werkelijkheid uitspraken, konden hun ideeën eveneens door middel van illustraties goed tot uitdrukking brengen. Bijvoor-‐ beeld Groot Nederland (1903-‐1944), waarvan tot 1935 redactielid Frans Coenen vrijwel volledig de richting bepaalde. Groot Nederland bood vooral ruimte aan traditionele lite-‐ ratuur passend bij zijn eigen tijd, maar plaatste wel scherpe maatschappelijke kritieken. Aan deze kritieken werd geen specifiek wereldbeeld verbonden, dat was iets van de auteur.58 2.2.3 Het autonome ideaal: Forum. De vrije bladen (1925-‐1931) is een voorbeeld van een literaire tijdschrift dat niet door levensbeschouwelijke ideologieën of literatuuropvattingen werd gedreven. Het wilde enkel een tijdschrift voor en door jongeren zijn. De polemiek die op diens bladzijden woedde, over de invulling van de ‘juiste poëzie’, was van belang: de zogenaamde
54 Baetens, J. ‘Modernismen: een ander meervoud?’. 2005, p. 2-‐4. 55 Ludovico, A. Post-‐Digital Print. 2012, p. 33-‐38. 56 Bakker, S. Literaire tijdschriften. 1985, p. 112, 113. 57 Doorman, M. Steeds mooier. Over geschiedenis en zin van vooruitgangsideeën in de kunst. 2000, p. 156. 58 Oversteegen, J.J. Vorm of vent. 1969, p. 24. 25.
Een spin in het web
26
‘Prisma-‐discussie’. 59 De uitkomst bestond uit twee tegenstelde opvattingen over literatuur: vorm en vent. De ‘vormaanbidders’ legden de nadruk op de vorm van de tekst: de dichter Martinus Nijhoff was hier de belangrijkste vertegenwoordiger van. H. Marsman zweefde tussen beide opvattingen in. Overtuigde ‘ventisten’ waren de oprichters van Forum (1932-‐1935): Menno ter Braak, Charles Edgar du Perron en Maurice Roelants. Ter Braak en Roelants waren beiden voormalig redacteur van De vrije bladen. Deze mannen meenden dat het per-‐ soonlijk, autonome standpunt van ‘de vent’, de schrijver, het belangrijkste was bij het schrijven. De auteur droeg de verantwoordelijkheid voor het werk en de boodschap daarin en de tekst had als functie die op heldere wijze over te brengen.60 Essays waren zeer geschikt voor deze geëngageerde boodschappen, al klopt het idee dat Forum een essaytijdschrift was niet helemaal, daar de 40% aan essays magertjes afsteekt bij de bij-‐ voorbeeld 60% van De gemeenschap.61 Forum was een tijdschrift met een korte levens-‐ duur en een beperkt aantal abonnees (ca. 300), maar met een grote invloed, zoals zal blijken uit de vele tijdschriften die hun doelstelling aan Forum liëren.62 Net als De Nieuwe Gids en de Tachtigers, riep ook het gedachtegoed van Forum veel reacties op. Zoals bij het katholieke De gemeenschap, dat nog voor de oprichting van Forum de draak stak met de vorm of ventdiscussie: er was maar één vent en wel God, kunst die niet in contact stond met godsdienst en de gemeenschap, was geen kunst.63 Meer katholieken vonden hun heil in het benadrukken van de Hollandse, dan wel Germaanse gemeenschapszin en maakten de literatuur daar dienstbaar aan met de oprichting van verschillende katholiek-‐fascistische tijdschriften. 64 Bijvoorbeeld de voortzetting van De gemeenschap: De nieuwe gemeenschap, en een afsplitsing daarvan: De bundel (1937-‐1938). De Gids daarentegen ging nog steeds voort op zijn neutrale weg. Of zoals Oversteegen in zijn boek Vorm of Vent zegt:
(…) er bestaat niet zoiets als het “literair standpunt van De Gids”. Men kan zelfs volhouden dat over het algemeen standpuntloosheid zijn standpunt bij uitstek is, en dat de levensvatbaarheid van het blad, toch wel een bewezen zaak, daarmee samenhangt.65
59 Fleuren-‐van Hal, D. Forum 1931-‐1935. 1986, p. 19-‐22. 60 Vries, G.J. de. Ik heb geen verstand van poëzie. 1994, p. 56. 61 Bakker, S. Literaire tijdschriften. 1985, p. 174. 62 Bakker, S. Literaire tijdschriften. 1985, p. 177. 63 Ruiter, F. en Smulders, W. Literatuur en moderniteit in Nederland 1840-‐1990. 1996, p. 209, 210. 64 Ruiter, F. en Smulders, W. Literatuur en moderniteit. 1996, p. 255-‐259. 65 Oversteegen, J.J. Vorm of vent. 1969, p. 22.
Een spin in het web
27
Uitgesprokener dan De Gids, maar evenmin zeer stellig was Criterium (1940-‐1942), de Nederlandse voortzetting van het Vlaams-‐Nederlandse Werk (1939), dat twaalf keer in een blad van vierenzestig pagina’s was verschenen. In navolging van zijn bron, richtte Criterium zich puur op primair literair werk van jongeren. De redactie werkte vanuit een romantisch-‐realistische literatuuropvatting, en beschouwde die als typerend voor de jongerenliteratuur.66 Criterium hief zichzelf in 1943 op om niet te hoeven voldoen aan de verordening tot de Kultuurkamer toe te treden. Een ander voorbeeld van de invloed van de oorlog is de mededeling in het eerste nummer van na de oorlog, waarin staat dat door de papierschaarste de oplage beperkt is. Dit naoorlogse Criterium wordt vaak Criterium II (1945-‐1948) genoemd, vanwege de sterk gewijzigde redactie en koers.
2.3 Tweede Wereldoorlog en daarna Veel literaire tijdschriften hieven zichzelf net als Criterium na het decreet van de Kultuurkamer op. Desondanks kende de literatuur tijdens de bezettingsjaren literaire, niet fascistische, tijdschriften, clandestien dan wel illegaal. 2.3.1 Voor jongeren: het behouden van de literatuur Theo van Baaren en Gertrude Pape hadden aan het begin van de oorlog een groep jonge-‐ ren om zich heen verzameld waarmee ze over de nieuwste kunst en literatuur spra-‐ ken.67 Ze bedachten een slimme manier om een literair tijdschrift te kunnen uitgeven zonder zich bij de Kultuurkamer aan te hoeven sluiten: van De Schoone Zakdoek68 (1941-‐ 1944) was maar één exemplaar, dat bij Pape thuis te lezen was. Zo ontdoken ze de preventieve censuur voor alle publicaties van meer dan vijf exemplaren. Pape typte het blad eigenhandig en het beeldmateriaal plakten en tekenden ze er zelf in, waarmee ze ook het probleem van technische vermenigvuldiging oplosten. 69 Het blad bood de mogelijkheid om in een tijd waarin geest en cultuur geknecht werden door politieke machthebbers, toch vrij te zijn in de kunst, en te experimenteren, met extra ruimte voor jongeren die zich nog moesten ontwikkelen.70 De vraag is natuurlijk welke kenmerken het tijdschrift had gehad – en of het er überhaupt was geweest – zonder de restricties van de bezetter.
66 Calis, P. Het ondergronds verwachten. 1989, p. 33-‐36. 67 Calis, P. Het ondergronds verwachten. 1989, p. 60, 61. 68 Later De Schone zakdoek. 69 Baaren, van T.; Pape, G. en Buddingh’, C. De Schone zakdoek. 1981, p. 10. 70 Baaren, T. van, Pape, G. en Buddingh’, C. De Schone zakdoek. 1981, p. 11/12.
Een spin in het web
28
Ad Interim (1944-‐1949) was net als De Schone zakdoek niet opgericht door jongeren, maar wel werkend met en voor jongeren, en had zich eveneens als taak gesteld publicatiemogelijkheden te bieden en de Nederlandse literatuur te bewaren door terug te grijpen op ideeën van voor de oorlog, met name op het gebied van poëzie. Een doel-‐ stelling die duidelijk uit de redactionele inleiding blijkt: Het doel van dit tijdschrift is geen ander dan in den naam ‘Ad Interim’ staat aangegeven. Het heeft geen enkel program, politiek noch religieus, en de eenige maatstaf ter beoordeeling der bijdragen acht de redactie een aesthetische. (…) Dat haar keuze zelfs dàn nog zeer beperkt is en dat zij slechts weinig brengen kan, betreurt zij meer dan één der lezers. Doch zij werkt ‘ad interim’, - met uiteraard beknotte middelen en mogelijkheden. Zij hoopt echter niettemin - en dit wil tevens haar eenige, uitdrukkelijke rechtvaardiging zijn - er op deze wijze toe bij te dragen de continuïteit der levende Nederlandsche letterkunde te verzekeren in een tijd, die de continuïteit onzer wezenlijkste cultuur van zoovele zijden bedreigt.71
Ad Interim had een brede inhoudelijke oriëntatie, met poëzie die teruggreep op vormen en ideologieën uit het verleden. Al met al was het een tamelijk algemeen tijdschrift.72 Het opgaan in De Gids in 1949 mag dan ook niet verbazingwekkend heten. 2.3.2 Door jongeren: het streven naar een verbeterde wereld Piet Calis heeft, zo schrijft hij, ‘verwachten’ in de titel van het eerste deel van zijn onder-‐ zoek opgenomen, wegens de sfeer van verlangen naar een andere en betere wereld.73 Al tijdens de oorlog was dat verlangen aanwezig bij de jeugd, zoals een zevental van de (onder)titels van de 22 tijdschriften die Dirk de Jong noemt in zijn overzicht van clan-‐ destiene en illegale uitgaven, toont: deze bevatten ‘jongeren’ of een afgeleide daarvan.74 En deze zeven omvatten niet álle jongerentijdschriften, daar van een aantal uit de lijst, zoals Podium (1944-‐1969) en Maecenas (1944-‐1945), bekend is dat dit net zo goed jongerentijdschriften waren. Podium en Maecenas waren niet de enige literaire tijdschriften die in het laatste oorlogsjaar opgericht werden, onder andere ook Overtocht (1944-‐1945), Parade der Profeten (1944-‐1945) en Zaans Groen (1944-‐1945) ontstonden toen. Al noemden Maecenas en Overtocht zichzelf geen tijdschrift, maar een ‘communicatiemiddel’ om zo de bezetter te slim af te zijn.75 Opvallend genoeg hadden Maecenas, Overtocht en Parade
71 Ad Interim 1 (1994), nr. 1 . 72 Bakker, S. Literaire tijdschriften. 1985, p. 235, 236. 73 Calis, P. Het ondergronds verwachten. 1989, p. 22. 74 Jong, de D. Het vrije boek in onvrije tijd. 1978, p. 296-‐304. 75 Calis, P. Het ondergronds verwachten. 1989, p. 319.
Een spin in het web
29
der Profeten een kring van dichters die deels overlapte, ondanks de reisproblemen die de oorlog opleverde. Het Leeuwardse Forum daarentegen bleef vooral in het noorden. Een zin uit de beginselverklaring van Overtocht geeft treffend weer waarom al deze jeugd ondanks de oorlogsellende toch een tijdschrift wilde beginnen: ‘Overtocht! Wij jongeren, rijpen tot volheid terwijl de tijd huivert tussen twee werelden.’76 Dat rijpen gebeurde voornamelijk door middel van poëzie. In 1945 waren de grote namen van voor de oorlog – Marsman, Du Perron en Ter Braak – gestorven. Het literaire veld lag dus braak en enkele jonge schrijvers wilden maar wat graag zaaien. Ingegeven door de politieke situatie en stemming, en vaak in de geest van Forum, waren de jongeren stellig bereid die betere wereld vorm te geven en deden dat in toenemende mate naast in poëzie, ook in maatschappijkritische essays, proza en kritieken. Deze verschenen veelal in het twintigtal tijdschriften dat in 1945 en 1946 werd opgericht: -‐
1945: Spiegel en Stem; De Roode Lantaarn; Podium; De Gids; Columbus; Het Woord; Criterium; Centaur; Erica; Ten Beste...; Proloog; Kroniek van Kunst en Kultuur; Apollo; Critisch Bulletin; Roeping; De Vrije Bladen; Litterair Paspoort; De Nieuwe Stem
-‐
1946: De Tsjerne; Wending; Nieuw Vlaamsch Tijdschrift; Ontmoeting; De Harp77
De ondertitels van deze tijdschriften gaven het verlangen naar een open en breed cultureel veld zonder zuilen duidelijk weer, onder andere met de veelvoorkomende combinatie ‘literatuur en cultuur’.78 De uit noodzaak kleinschalige oorlogstijdschriften kregen door het einde van de oorlog nieuwe mogelijkheden. Reizen, samenwerking en landelijke distributie waren weer mogelijk en de tijdschriften pasten hun verschijningsvorm en kenmerken aan aan de nieuwe omstandigheden. Zo kwamen de redacties van Parade der Profeten (Utrecht), Maecenas (Den Haag) en Zaans Groen (Zaanstreek) bij elkaar om samen een tijdschrift te vormen met een landelijk bereik: ze fuseerden tot Columbus ‘Literair cultureel maandblad der jongeren’ (1945-‐1947).79 Hoewel de drie kerntijdschriften dezelfde doe-‐ len hadden, rommelde het in de redactie voortdurend, omdat ze het niet voor elkaar
76 Overtocht 1 (1994), nr. 1, p. 5. 77 Calis, P. Speeltuin van de titaantjes. 1993, p. 25. 78 Brems, H. Altijd weer vogels die nesten beginnen. 2006, p. 30. 79 Calis, P. Speeltuin van de titaantjes. 1993, p. 27-‐40.
Een spin in het web
30
kregen een eenheid en duidelijk programma te vormen. In de zomer van 1946 schreef redacteur Hans van Straten: Het karakter van Columbus moet gewijzigd worden van een anthologisch tijdschrift, zoals het nu is, tot een strijd-tijdschrift op scherp-principiële grondslag. Een jongerentijdschrift heeft volgens mij slechts bestaansrecht wanneer het vecht en weet waarvoor het vecht. Kijk naar de jongens van Podium!80 Met een nieuwe redactie en een drastische vermindering van het aantal poëziebijdragen, om zo ruimte te creëren voor meer tot debat aanzettende bijdragen als essays en proza, werd gepoogd een verzamelplaats voor jongeren met een mening te worden.81 In A.A.M. Stols vond de redactie een uitgever wiens liefde voor bibliofilie duidelijk zichtbaar was in deze tweede jaargang van Columbus. Ondanks deze pogingen waren al in april 1947 de problemen zo groot dat een fusie met Podium onontkoombaar was.82 De strubbeling van Columbus paste bij de verlangens en moeilijkheden die jongeren in het hele literaire veld ervoeren. Ook Het Woord ‘Maandblad voor de nieuwe Nederlandse letterkunde’ (1945-‐1949), was een tijdschrift zowel door als voor jongeren. Het Woord werd uitgegeven door de voorheen illegale uitgeverij De Bezige Bij en was bedoeld om het blad van een generatie te zijn.83 Als nieuwe uitgeverij zag De Bezige Bij wel heil in een dergelijk jongerenblad: het kon een uithangbord goed gebruiken. Daarnaast was het een progressieve uitgeverij die wilde bijdragen aan de veranderingen in het literaire veld.84 Zoals uit het ‘nieuwe’ in de ondertitel blijkt, streefde Het Woord dit eveneens na. Het tijdschrift introduceerde nieuwe ideeën en hield zich bezig met experiment, onder leiding van een aantal zeer ge-‐ dreven redactieleden. Ook zette het zich af tegen de als ouderwets beschouwde verzets-‐ poëzie, zoals die bijvoorbeeld in Ad Interim veel gepubliceerd werd.85 Dit verzet toonde, net als de verkiezingen van 1946, waarin de zuilgebonden partijen winst boekten, wel dat de neuzen over hoe een ‘betere wereld’ vormgegeven moest worden allesbehalve dezelfde kant op stonden en dat de ‘doorbraakgedachte’ niet in de gehele maatschappij leefde.86 Sommige literaire tijdschriften spraken voorzichtig uit dat ze openstonden voor schrijvers en bijdragen uit alle zuilen, maar verschillende 80 Calis, P. Speeltuin van de titaantjes. 1993, p. 59-‐110. 81 Vries, de G.J. Ik heb geen verstand van poëzie. 1994, p. 93. 82 Bakker, S. Literaire tijdschriften. 1985, p. 261, 262. 83 Calis, P. De vrienden van weleer. 1999, p. 48/49. 84 Roegholt, R. De geschiedenis van De Bezige Bij. 1972, p. 150-‐152. 85 Roegholt, R. De geschiedenis van De Bezige Bij. 1972, p. 158/159. 86 Brems, H. Altijd weer vogels die nesten beginnen. 2006, p. 35.
Een spin in het web
31
oude rotten in de literaire wereld probeerden vooral weer verder te gaan op de door de oorlog onderbroken weg. 87 Zo ook Libertinage (1948-‐1953). De oprichters, H.A. Gomberts en W.F. van Leeuwen, staken niet onder of stoelen of banken dat het blad moest voortbouwen op Forum. Geert van Oorschot, van Uitgeverij Van Oorschot, gaf De Baanbreker. Onafhankelijk weekblad voor socialistische politiek en cultuur uit, een meer politiek dan cultureel tijdschrift.88 Hij zag in het gedachtegoed van Forum de handvaten om op literaire wijze zijn politieke overtuigingen te kunnen communiceren en gaf daarom Libertinage uit.89 Zijn oorsprong kwam duidelijk uit het tijdschrift naar voren: Du Perron, Marsman en Ter Braak waren regelmatig onderwerp van een themanummer en was er veel aan-‐ dacht voor essayistiek.90 Van Oorschot hechtte een groot belang aan engagement en het literaire karakter van het blad werd dan ook overschaduwd door kritisch en literair-‐ historisch werk. Desondanks kwam in het eerste jaar van Libertinage veel van het blad terecht in Van Oorschots fonds. Dit waren veelal canonieke bundelingen, vaak samen-‐ gesteld door redactieleden van Libertinage. Ook haalde Van Oorschot een aardig aantal dichters uit het blad zijn fonds binnen. Van de elf levende dichters die in Libertinage verschenen, noemt De Vries er acht bekend, zes kregen een plek in Van Oorschots fonds.91 In 1949 ging Criterium II op in Libertinage, waarmee die tweede door de toevoer van primaire literatuur uit Criterium zijn bestaansrecht als líterair tijdschrift terugvond. Desondanks bloeide het tijdschrift nog maar een korte periode en het werd in 1953 opgeheven, een jaar nadat Van Oorschot zijn medewerking opzegde.
2.4 De jaren vijftig De teloorgang van Libertinage was typerend voor die periode. De oorlog had een groot gat geslagen in het tijdschriftenaanbod, slechts enkelen, zoals De Gids en Roeping, waren na de oorlog eenzelfde soort tijdschrift als voorheen. Direct na de oorlog steeg het aantal literaire tijdschriften sterk, om na fusies, mislukkingen en afnemende belangstelling van het publiek eind jaren veertig weer te dalen.92
87 Doorman, M. Steeds mooier. 2000, p. 123, 124. 88 Vries, G.J. de. Ik heb geen verstand van poëzie. 1994, p. 106. 89 Vries, G.J. de. Ik heb geen verstand van poëzie. 1994, p. 65. 90 Velthuysen, T. Tirade 1957-‐1985. 1986, p. 25. 91 Vries, G.J. de. Ik heb geen verstand van poëzie. 1994, p. 107, 108. 92 Vries, G.J. de. Ik heb geen verstand van poëzie. 1994, p. 112.
Een spin in het web
32
In de jaren vijftig kwam door vernieuwende poëzie in verschillende tijdschriften einde-‐ lijk de langverwachte doorbraak in de literatuur tot stand. Dat vooral de tijdschriften die experimentele poëzie publiceerden verantwoordelijk worden gehouden voor de veran-‐ deringen in de Nederlandse literatuur is logisch, daar ze een duidelijke breuk met de voorgaande poëzie laten zien. Helemaal eerlijk is het echter niet. De veranderingsidealen hadden namelijk al eerder in proza literaire vorm gekregen. In essays werden ze uiteen gezet en in verhalend proza werd de kale werkelijkheid beschreven. Een groot verschil tussen dit proza en de poëzie is dat bij het proza de breuk vooral in de thematiek zicht-‐ baar was, en niet in de stijl.93 Tijdschriften als Criterium II, waarin Willem Frederik Hermans, die een belangrijke stempel op dit blad drukte, debuteerde, publiceerden dergelijke proza. Zo verschenen twee hoofdstukken uit De Avonden van Gerard Reve in Criterium II. Het volledige boek kwam overigens bij De Bezige Bij uit, terwijl Criterium II uitgegeven werd door Meulenhoff. 2.4.1 Het grote vernieuwen Het in de oorlog opgerichte Podium was het tijdschrift dat een doorslaggevende rol speelde in het via de poëzie laten doordringen van de idealen naar de echte wereld. Na drie nummers met enkel poëzie, formuleerde redacteur Frank Wilders (pseudoniem van Fokke Sierksma) in juni 1945 in het vierde nummer de doelstelling van Podium. Deze riep, in de geest van Forum, op tot een relatie met de werkelijkheid en de ‘mens’. Wij blazen geen program-fanfare over het wezen der poëzie of een nieuwe stijl. Juist omdat wij zo fel beseffen, dat in een veranderde wereld een nieuwe stijl nodig is. Maar de situatie van ons geslacht, dat reeds vanaf de eerste wereldoorlog machteloos tussen twee tijdperken hangt, is in de afgelopen jaren slechts scherper bewust geworden, niet veranderd. En wij willen niet met stijl beginnen, omdat stijl van binnen uit moet groeien..94
Hoewel hier reeds de drang tot vernieuwing uit spreekt, is het pas na de komst van Paul Rodenko, na de fusie met Columbus in 1947, dat er een koerswijziging ten behoeve van de autonomie van de literaire vorm optreed. Op andere plekken werd hier al mee geëxperimenteerd, bijvoorbeeld in Het Woord. Maar vooral in de marge kwam een avant-‐garde met sterke banden met de beeldende kunst op, die veel dubbeltalenten als Lucebert en Jan Wolkers herbergde. 93 Brems, H. Altijd weer vogels die nesten beginnen. 2006, p. 49-‐53. 94 Wilders, F. ’Doelstelling’. 1945, p. 54, 55.
Een spin in het web
33
De samenwerking tussen beeld en literatuur had een duidelijk begin in Reflex (1948-‐ 1949) en vervolgde zijn weg in Cobra (1949-‐1951). Reflex was het ‘orgaan van de Experimentele Groep Holland’ en herbergde vooral beeldende kunstenaars als Corneuille, Karel Appel, Jan Nieuwenhuys. Lucebert en Gerrit Kouwenaar werkten mee aan het tweede nummer, daarna ging het blad over in Cobra. Beide bladen waren geen literaire tijdschriften, maar er werd wel een visie op de poëzie van de toekomst in uit-‐ gesproken, namelijk dat de politieke omwenteling die ze voor ogen stond, tot stand diende te worden gebracht door vernieuwing en contact met de werkelijkheid.95 Braak (1950-‐1951) en Blurb (1950-‐1951) waren twee wél literaire tijdschriften, met soortgelijke ideeën en veel aandacht voor beeld. Beide waren niet aan een uitgeverij verbonden, Blurb was zelfs een eenmansproject van Simon Vinkenoog. Bij bestudering van oude jaargangen was in de inleidingen een interessante verandering in toon te be-‐ speuren. Waar Vinkenoog aanvankelijk spreekt over een persoonlijk project en het blad door hem alleen gemaakt wordt, spreekt hij in nummer 4 ‘de buitenwereld’ aan en vinden ook andere namen, zoals Remco Campert en Hans Andreus, een plek in het tijdschrift. Blurb bood geen mogelijkheid tot abonnement; Vinkenoog besliste zelf wie hij een exemplaar stuurde. Door deze mensen slim te kiezen wist hij reuring en een groeps-‐ gevoel te creëren. Dit gevoel kwam tot een cumulatie in het zesde nummer, in februari 1951, waarin de Nederlandse experimentele dichters in het zonnetje werden gezet. Dit als reactie op een enquête van Elsevier waarin beweerd werd dat er geen sprake was van experiment in de Nederlandse poëzie.96 Kort hierna kwamen deze vernieuwers bij elkaar in een ‘echt’ literair tijdschrift: Podium, dat in 1954 werd uitgeroepen tot het tijdschrift van de avant-‐garde. Het was in-‐ middels weg bij De Bezige Bij, maar bestond al lang genoeg om als literair tijdschrift serieus te worden genomen. De timing, vormgeving, redacteuren, publiek en doelstelling sloten kennelijk precies goed genoeg op elkaar aan om de Nederlandse literatuur drastisch te veranderen.97 Een opvallende overeenkomst tussen Podium en dat andere invloedrijke tijdschrift, Forum, is dat hun verklaring tot tijdschrift van de avant-‐garde, respectievelijk hun op-‐ richting, beide voorafgegaan worden door een oprichtingsstilte. Voor de periode voor 95 Bakker, Literaire tijdschriften. 1985, p. 316-‐319. 96 Calis, P. Het elektrisch bestaan. 2001, p. 68-‐128. 97 Calis, P. Het elektrisch bestaan. 2001, p. 386.
Een spin in het web
34
oprichting van Forum in 1932 gaat dit onderzoek uit van het standaardwerk van Bakker, waarin vanaf 1928 tot Forum, geen nieuwe literaire tijdschriften zijn opgenomen. Af-‐ gaande op de inventarisaties van Bruegelmans en Bakker werden tussen 1951 en 1953 slechts drie nieuwe literaire tijdschriften opgericht. Een hiervan is Maatstaf (1953-‐ 1999), opgericht door Bert Bakker van Uitgeverij Daamen. Een tijdschrift zonder uitgesproken beginselverklaring, tussen verder experimentele, Vlaamse, zuilgerela-‐ teerde of beschouwende tijdschriften.
2.5 Jaren zestig en zeventig Eind jaren vijftig had het literaire veld zich grotendeels hersteld en hadden nieuwe impulsen als het experiment van de Vijftigers en hard, realistisch proza zich geïnstal-‐ leerd. Met deze institutionalisering brak een periode aan waarin de literatuuropvat-‐ tingen deden denken aan de vorm of ventdiscussie.98 2.5.1 Het tonen van de werkelijkheid Aan welke zijde Van Oorschot stond, hoeft niet gezegd en na de stopzetting van Libertinage had hij behoefte aan een nieuw tijdschrift. Dat werd Tirade (1957-‐heden), een tijdschrift dat in de traditie van Libertinage en Forum stond en wars was van het experiment van de Vijftigers. Een warsheid die uit de inhoud sprak en waar Van Oorschot naar op zoek was: zoals de titel al doet vermoeden was het een sterk polemisch blad. Een groep steigerende jongeren, blakend van energie, bovendien zo intelligent dat ze sceptisch zijn en geen kant en klare oplossing bij de hand hebben! Ze wilden met de literatuur iets doen. Ze wilden misschien wel iets met ons vaderland doen, was mijn naïeve verwachting.99 Het bestaan van het tijdschrift werd gekenmerkt door problemen, voortkomend uit de bemoeienis van Van Oorschot, ditmaal doordat hij zijn grote held J. de Kadt voortdurend bijdragen liet leveren, zonder dat de redactie het daar mee eens was. Desondanks publi-‐ ceerde het tijdschrift werk van behoorlijk wat nieuwe dichters en was het voor het fonds van de uitgeverij een goudmijntje.100
98 Brems, H. Altijd weer vogels die nesten beginnen. 2006, p. 148-‐150, 152. 99 Oorschot, van G. A. ‘Inleiding’. 1974. 100 Velthuysen, T. Tirade 1957-‐1985. 1986, p. 75.
Een spin in het web
35
Minder uitgesproken, maar eveneens geëngageerd was Hollands Weekblad (1959-‐ heden).101 K.L. Poll, de oprichter en – tot zijn overlijden in 1990 – de enige redacteur van het blad, had voor een weekblad gekozen, zodat het betrokken kon zijn en de mogelijkheid bood te reageren op de actualiteit. Autobiografische en journalistieke elementen speelden een belangrijke rol in het tijdschrift, en auteurs als Karel van het Reve en Hugo Brandt Corstius publiceerden regelmatig columnachtige teksten.102 Een schrijfvorm die overigens al in Libertinage te herkennen was geweest.103 H.U. Jessurun d’Oliveira was een opgestapt Tiraderedacteur, die zijn verlangen naar een écht literair-‐kritisch, tekstgericht tijdschrift, met een academische toon en structu-‐ rele analyses, gestalte gaf bij Merlyn (1962-‐1966). Dit tijdschrift plaatste voornamelijk essayistische besprekingen en beschouwingen, samen met proza en poëzie die elders weinig ruimte kregen.104 Met zijn wetenschappelijke en ideologieloze benadering van literatuur ging Merlyn volledig in tegen de heersende tendensen. Het tegengestelde van wetenschappelijk was Barbarber ‘Tijdschrift voor teksten’ (1958-‐1971). Dit blad was erg gericht op de alledaagse realiteit en maakte gretig ge-‐ bruik van de werkelijkheid. Onder andere door middel van ready-‐mades, collages en observaties werd de realiteit de literatuur binnengehaald en tot in het onwerkelijke uit-‐ vergroot. Relativering en spel met taal waren belangrijker dan het verkondigen van een literair programma of politiek.105 Of de redactie zich realiseerde dat dit ook een pro-‐ gramma vormt, blijft in het midden. Het verlangen te verbazen en autonoom te ope-‐ reren was zichtbaar in de afwijkende vormgeving van Barbarber: het blad was in de lengte gevouwen en werd eigenhandig getypt en gestencild. Niet alleen in het blad erkende en gebruikte de Barbarberredactie het dagelijks le-‐ ven, ook daarbuiten deden ze dat: ze hielden zich naast met het tijdschrift ook bezig met het organiseren van tentoonstellingen, het regisseren van films en het maken van radio-‐ en televisie-‐uitzendingen.106 Dit sloot aan bij de veranderingen in deze periode, waarin sprake was van een groeiende invloed van moderne ontwikkelingen op de literatuur. Het onderwijs was verbeterd en besteedde meer aandacht aan cultuur, de welvaart nam toe en nieuwe media als de televisie deden hun intrede. Het bereiken van mensen was 101 Vanaf 1962 verscheen het tijdschrift om subsidiëringsredenen maandelijks en werd de naam veranderd in het huidige Hollands Maandblad. 102 Bakker, S. Literaire tijdschriften. 1985, p. 392, 393. 103 Bakker, S. Literaire tijdschriften. 1985, p. 312. 104 Brems, H. Altijd weer vogels die nesten beginnen. 2006, p. 240, 241. 105 Renders, H. ‘Barbarber, het blad dat nooit richt en toch raak schiet’. 1985, p. 3/4. 106 Renders, H. ‘Barbarber, het blad dat nooit richt en toch raak schiet’. 1985, p. 1.
Een spin in het web
36
een stuk gemakkelijker en het lezerspubliek groeide; literatuur was iets voor de hele maatschappij geworden. Ook uitgeverijen speelden hiermee, door de uitgave van goed-‐ kope en als modern beschouwde pocketreeksen en door een verbintenis aan te gaan met auteurs en schrijversgroepen.107 Deze waren vaak weer gelieerd aan literaire tijdschrift-‐ en, kijk naar de Vijftigers, en Het Woord en Podium van De Bezige Bij. De eerste massale literaire performance in 1966, Poëzie in Carré, georganiseerd door Simon Vinkenoog, paste ook bij het populairder worden van literatuur. Het was een avond met voor-‐ drachten van allerhande dichters, en het werd uitgezonden op televisie en radio, waardoor het ‘een mediaspektakel met een zeer lage culturele drempel’ was.108 Iets waar we nu niet van zouden opkijken, maar wat toen volslagen nieuw was. 2.5.2 Het vervagen van de literaire grenzen Om in te spelen op de vraag die het grotere lezerspubliek creëerde, werd in de dag-‐ en weekbladen in toenemende mate aandacht besteed aan cultuur en daarmee aan litera-‐ tuur; de boekenbijlagen werden dikker en er werd meer en meer ruimte ingeruimd voor literatuur en letterkunde.109 Dit was niet alleen omdat dat bij de functie van de pers hoort, maar ook omdat het commercieel aantrekkelijk werd aandacht aan literatuur te besteden, bijvoorbeeld om adverteerders te trekken.110 Advertenties genereren inkom-‐ sten en ook literaire tijdschriften zullen hier gebruik van gemaakt hebben, waarmee ze tevens aan hun profilering werkten. Een goed voorbeeld van een tijdschrift dat insprong op de gegroeide belangstelling voor literatuur was Avenue Literair (1967-‐1990). Dit was geen zelfstandig literair tijd-‐ schrift, maar het literaire supplement van Avenue (1965-‐1990), een maandblad – glossy – met speciale aandacht voor fotografie. Het bood de toen unieke combinatie van koken, reizen, fotografie, mode en literatuur in de vormgeving van een glossy. Door deze combi-‐ natie begaf Avenue zich op de grens tussen commercieel en kunstzinnig, of, om met Bourdieu te spreken, tussen symbolisch en economisch kapitaal.111 De eerste jaren onderscheidde Avenue Literair zich van de rest van het tijdschrift door een gebrek aan glans: het supplement werd gedrukt op eenvoudig, niet glimmend, papier. Daarnaast had de bijlage een eigen redactie en voer zijn eigen koers. Dick
107 Kuitert, L. ‘De uitgeverij en de symbolische productie van literatuur: Een historische schets 1800-‐2008’. 2008, p. 78. 108 Ruiter, F en Smulders, W. Literatuur en moderniteit. 1996, p. 312. 109 Dijk, N. van en Janssen, S. ‘De reuzen voorbij. De metamorfose van de literaire kritiek in de pers sedert 1965’. 2002, p. 210/211. 110 Dijk, N. van en Janssen, S. ‘De reuzen voorbij’. 2002, p. 212/213. 111 Beek, E. op de. ‘Avenue Literair: literatuur in de ‘glossy-‐aller-‐glossy’s’. 2011, p. 38/39.
Een spin in het web
37
Hillenius, de eerste hoofdredacteur van Avenue Literair, lijkt zich er bewust van te zijn geweest dat de hoge oplage van Avenue – rond de honderdduizend – kon tornen aan de ‘literariteit’ van Avenue Literair, maar dat het tevens een kenmerk was waarmee een groot publiek kon worden bereikt en zo in contact gebracht met literatuur.112 Avenue opent bij deze gelegenheid een literaire bijlage die in omvang niet veel kleiner is dan sommige literaire tijdschriften. Het bijzondere is dat deze bijlage verschijnt in een oplage van meer dan 150.000, dat is meer dan honderdmaal zoveel als van de grotere literaire tijdschriften. Men hoort zure idealisten al kankeren: zo’n groot publiek kan niet nalaten verderfelijk te werken op het gehalte van de bijdragen. Het is opvallend zo weinig optimist sommige idealisten zijn. Ze blijven liever klein en puur en zuur.113
In feite droeg Avenue Literair het beste van beide werelden in zich. Maar om geen twijfel te laten bestaan over het literaire karakter van Avenue Literair, voer diens inhoud de eerste jaren zo veel mogelijk in het kielzog van boven enige twijfel verheven literaire tijdschriften. Uitgebreide informatie over de auteur en zijn functioneren in het literaire veld complementeerden dit.114 Met het aantreden van Renate Rubinstein als hoofd-‐ redacteur in 1968, kwam er meer aandacht voor debutanten en buitenlandse literatuur. De nadruk kwam te liggen op primaire teksten en minder op achtergrondinformatie en/of context. Ook werd de vormgeving van het supplement wat glossy-‐achtiger.115 In de loop van de jaren zeventig werden de vormgeving van het supplement en de glossy volledig op elkaar afgestemd, Avenue Literair bevatte vanaf toen ook afbeeldingen. Niet alleen in de bijlage van Avenue verscheen literatuur, ook in het blad zelf wer-‐ den regelmatig bijdragen van literaire schrijvers als Cees Nooteboom geplaatst – later Avenue Literairredacteur. 116 Deze kruisbestuiving paste in een trend: niet alleen besteedde de pers meer aandacht aan literatuur, literaire auteurs waren evenmin on-‐ gevoelig voor de vaste inkomsten die week-‐en dagbladen boden: steeds meer prozaïsten werden ingelijfd bij kranten en weekbladen, als essayist, columnist en recensent. Ver-‐ scheidene gearriveerde schrijvers, zoals Maarten ’t Hart, W.F. Hermans en Remco Campert, begonnen zich ook in de krant te profileren. Het genre van de column kreeg daardoor halverwege de jaren zeventig een statusverhoging. Dit is tekenend voor de vervaging van de grens tussen journalistiek en literatuur. Deze werkte ook de andere kant op, met waardering uit het literaire veld voor columnisten als Jan Blokker en H.J.A.
112 Beek, E. op de. ‘Avenue Literair’. 2011, p. 39. 113 Hillenius, D. Avenue. 1967, p. 103. 114 Beek, E. op de. ‘Avenue Literair’. 2011, p. 41. 115 Beek, E. op de. ‘Avenue Literair’. 2011, p. 43. 116 Beek, E. op de. ‘Avenue Literair. 2011, p. 45.
Een spin in het web
38
Hofland, en door essayisten als Karel van het Reve en Rudy Kousbroek die met hun columns richting journalistiek en literatuur schoven.117 Een literair tijdschrift dat net als Avenue Literair inhoud en doelgroep goed op elkaar wist af te stemmen, was BZZLLETIN (1972-‐2004). BZZLLETIN ontstond als een gestencild blaadje dat de literaire avonden van gezelschap BZZTôH aankondigde. BZZTôH was een van de eerste organisaties die dit soort avonden op regelmatige basis organiseerden en met succes. Later sprong het blad met themanummers in op de avon-‐ den en vice versa, mikte qua inhoud op het onderwijs en werkte met kortingsacties.118 Een zeer geslaagde aanpak naar blijkt, want al snel groeide BZZLLETIN uit tot een literair tijdschrift met tussen de 15.000 en 20.000 abonnees (de aantallen verschillen per bron). Weinig voorkomende cijfers voor een literair tijdschrift, zowel toen als nu.119 2.5.3 Het verval zet in Raster. Tijdschrift in boekvorm (1967-‐2008) wilde de structurele en wetenschappelijke literatuuranalyses van Merlyn voortzetten, en legde daarnaast een grote nadruk op creatieve bijdragen van in Nederland onbekend werk en op andere kunstdisciplines.120 Tot 1972 werd Raster uitgegeven door Athenaeum, Polak & Van Gennep, daarna ver-‐ scheen het tijdschrift tot 1977 als boekenreeks. Bij de doorstart als tijdschrift in 1977 zei het literatuur ‘als avontuur’ te willen maken en er te zijn voor ‘werk dat afwijkt van gangbare of voorspelbare procedés en dat een minder gebruikelijke verschijningsvorm heeft’.121 Athenaeum, Polak & Van Gennep, gaf ook het laatste jaar van Soma ‘Literair magazine’ (1969-‐1972) uit. Met Soma werd gepoogd de veranderingen van de jaren zes-‐ tig vorm te geven in een literair tijdschrift, daar de redactie meende dat andere tijd-‐ schriften daar niet in waren geslaagd. Daarbij ging het vooral om een ‘lichtere’ literatuurbeleving, te bereiken door middel van kortere teksten dan voorheen, een magazine-‐achtige presentatie en veel illustraties. De literatuurwetenschappelijke bijdragen van bijvoorbeeld Hugo Verdaasdonk in de laatste afleveringen pasten niet in dit streven.122 Ze verklaren wel het karakter van de – in woord – opvolger van Soma bij Athenaeum, Polak & Van Gennep, namelijk De Revisor (1974-‐heden). De inhoud van dit
117 Brems, H. Altijd weer vogels die nesten beginnen. 2006, p. 382. 118 Poillac, C.E. ‘Wij wilden vooral enthousiasmeren. De geschiedenis van BZZLLETIN’. 1992, p. 3,4,6. 119 Verdaasdonk, H. ‘Literaire tijdschriften en hun lezers’. 1994, p. 19,20. 120 Bakker, S. Literaire tijdschriften. 1985, p. 418, 419 121 Brems, H. Altijd weer vogels die nesten beginnen. 2006, p. 384. 122 Bakker, S. Literaire tijdschriften. 1985, p. 427, 428.
Een spin in het web
39
tijdschrift lag meer in lijn met de wetenschappelijke, tekstgerichte benadering van die twee andere tijdschriften van deze uitgeverij: Merlyn en Raster. Sommige Soma-‐ elementen bleven, zoals de magazinepresentatie, met foto’s, themanummers en een afwisselende inhoud, maar er werd vooral extra ruimte gemaakt voor essays, boekbe-‐ sprekingen en vertaalde literatuur, en er kwam een polemische rubriek.123 Jan Brokken paste in 1977 in een interview voor de Haagse Post de eerder door Aad Nuis gemunte term ‘academisme’ toe op vier aan De Revisor gelieerde auteurs. De term drukte een overdreven intellectualisme uit dat zoveel inhield als schrijven vanuit een vooropgezet plan, om geconstrueerde verhalen te creëren vol betekenislagen en ver-‐ wijzingen.124 De gretigheid waarmee de literaire kritiek, en in diens kielzog de rest van de Nederlandse literaire wereld, de term overnam, op andere schrijvers toepaste en canoniseerde, is exemplarisch voor de behoefte aan een herkenbare stroming in een snel veranderend literair landschap.125 Het toont de tegengestelde literatuurbelevingen van de jaren zeventig: de ivorentoren beleving van onder andere De Revisor en de op consumptie gerichte en vrije beleving van bijvoorbeeld Soma en BZZLLETIN. Ondank de tegengestelde functies van deze tijdschriften hadden ze ook overeen-‐ komsten, namelijk dat ze verscheidene aloude kenmerken van het literaire tijdschrift, als bekritiseren, opiniëren, recenseren en het uitdragen van een literatuuropvatting, ge-‐ deeltelijk hadden moeten afstaan aan de dag-‐ en weekbladpers. Dat De Revisor zelf geen programma had, maar dit kreeg toebedeeld door opinies in dag-‐ en weekbladen is hier een voorbeeld van. Net als de Zeventigers die geen gezamenlijk tijdschrift hadden, maar wel samen een pamflet uitbrachten en overal hun popart publiceerden.126 Brems zegt hierover dat literaire tijdschriften vanaf deze periode eerder een uitkomst of toevallige vertegenwoordiger waren van een ‘mentaal en poëticaal klimaat dan van echte groepen of scholen’ en dat auteurs, voorheen trouw aan een tijdschrift of groep, nu in verschil-‐ lende literaire tijdschriften publiceerden. 127 De bekende wegen voor debat werden hierdoor verlegd. Auteurs die poogden via de ‘ouderwetse’ literaire tijdschriften een polemiek aan te gaan met deze nieuwe generatie, zoals Jeroen Brouwers met zijn pamflet ‘De nieuwe revisor’ in 1979 deed in Tirade, kwamen uit op een dood spoor.128
123 Zuiderant, A. ‘De Ripolin-‐mannetjes: Het poëticaal karakter van omslagillustraties van De Revisor’. 1991, p. 95. 124 Bax, S. ‘Een postmodern Revisor? De relatie tussen het Revisor-‐proza en het postmodernisme’. 2011, p. 24-‐33. 125 Brems, H. Altijd weer vogels die nesten beginnen. 2006, p. 392. 126 Ruiter, F. en Smulders. W. Literatuur en moderniteit. 1996, p. 318. 127 Brems, H. Altijd weer vogels die nesten beginnen. 2006, p. 449. 450. 128 Ruiter, F. en Smulders, W. Literatuur en moderniteit. 1996, p. 315, 316.
Een spin in het web
40
Maatstaf (1953-‐1999) was in deze periode een neutrale speler. In 1969 werd het tijd-‐ schrift overgenomen door De Arbeiderspers en vanaf begin jaren zeventig was het, volgens redactielid Martin Ros, ‘zeer pluriform’.129 Overeenkomstig met andere literaire tijdschriften besteedde het vanaf de jaren zeventig veel ruimte en aandacht aan foto’s en illustraties.130 Vrijwel verdwenen waren tijdschriften die de levensbeschouwelijke ideologie van een bepaalde groep uitdroegen. Bruegelmans’ studie toont dat er in deze jaren veel beweging was bij de literaire tijdschriften: een groot deel van zijn overzicht, dat loopt tot 1973, wordt gevormd door bladen die in de jaren zestig en tot 1973 werden opgericht (en weer opgeheven). Opvallend is het relatief hoge aantal regionale bladen tussen 1970 en 1973. De toegenomen mogelijkheden om zelf bijvoorbeeld te typen en kopiëren, samen met het meer gemeengoed worden van literatuur, zullen hier ongetwijfeld mee te maken hebben gehad. Meer valt er over marginale tijdschriften als bij Bruegelmans niet te zeggen, daar er niet voldoende informatie over hun kenmerken beschikbaar is. De historische schets behandelt dan ook voornamelijk de gouden categorie.
2.6 Jaren tachtig en negentig De concernvorming in het literaire veld in de jaren zeventig, uitgebreid beschreven door Laurens van Krevelen, wordt vaak aangewezen als kantelpunt in de commercialisering van de literatuur. Krevelen noemt als oorzaak onder andere de medezeggenschap van aandeelhouders in het literaire bedrijf en het groeiende verlangen naar bestsellers en gegarandeerd succes.131 De mogelijkheden van literatuur als populair product werden steeds verder uitgewerkt. De mediatisering van de literatuur was hier een belangrijk onderdeel van: optredens, voorleesavonden, interviews, literaire avonden en –cafés, vervaging van de genregrenzen en weinig duidelijke literatuuropvattingen: meer belangstelling, maar minder exclusiviteit voor de literatuur.132 Groepsvorming kwam steeds minder voort uit een streven of literatuuropvattingen, maar vanuit een gedeeld ongenoegen, of een andere gemeenschappelijke deler, zoals het zijn van een generatie. De literaire tijdschriften die in deze jaren werden opgericht kregen dit mee in hun verschijningsvorm en kenmerken.
129 Ros, M. ‘Nieuwsgierigheid is ons programma’. 1979. 130 Bakker, S. Literaire tijdschriften. 1985, p. 345, 346. 131 Krevelen, L. van ‘Van liefhebberij tot cultureel ondernemerschap. Over de ontwikkeling van de literaire uitgeverij in Nederland’. 2003, p. 13-‐50. 132 Brems, H. Altijd weer vogels die nesten beginnen. 2006, p. 501, 502.
Een spin in het web
41
2.6.1 Het rommelt wat De Held (1984-‐1989) werd gevormd door een dergelijke gedeeld ongenoegen, des-‐ ondanks had het blad signatuur. Het was de verzamelplaats van de zogenaamde Maximalen, schrijvers die tégen de heersende tendens en bestaande literaire tijd-‐ schriften waren, maar niet per se een gedeeld idee hadden over hoe het wel moest.133 Deze dichters hadden elkaar in 1983 al gevonden in kleine tijdschriftjes als Adem en Virus, en in het jongeren-‐ en kraakmilieu eromheen, waar literatuur gecombineerd werd met beeldende kunst, performance en muziek.134 In 1987 verscheen ‘Het juk van het grote Niets’ van Joost Zwagerman als officieel pamflet van de Maximalen. Ondanks dat ze een literair tijdschrift hadden, werd dit pamflet verspreid via de Volkskrant.135 Een tijdschrift dat nog steeds bestaat, is Prado (1985-‐heden), een onregelmatig ver-‐ schijnend tijdschrift van Willem Bierman. Bierman had ook geen nieuwe visie, maar wilde graag het gedachtegoed van Barbarbar voortzetten. Hij maakt het tijdschrift volledig zoals hij dat wil. Studies over deze periodes wekken de indruk van een stil tijdschriftlandschap. Zoeken in Picarta levert echter een behoorlijk aantal tijdschriften met in de ondertitel ‘literair’ op. Van de tijdschriften die enigszins in het collectieve geheugen zijn blijven hangen, valt op dat een relatief groot deel zich richt op een specifieke doelgroep. Bij-‐ voorbeeld Lust en Gratie ‘Een lesbisch kultureel tijdschrift’ (1983-‐2001) en Sarafaan (1985-‐1986), opgericht door Feministische Uitgeverij Sara, voor vrouwelijke literair talent.136 Ook Concept (1986-‐2006) zag in de jaren tachtig het licht, opgericht vanuit de culturele vereniging, met als doelstelling auteurs en kunstenaar vanuit het volledige Nederlandse taalgebied samen te brengen. 137 Daarnaast werd in 1983 Woordwerk (1983-‐1998) opgericht, het tijdschrift van de christelijke vereniging Schrijvenderwijs. Verscheidene tijdschriften liepen al enige tijd door, zoals Maatstaf, uitgeven door De Arbeidspers, en De Revisor van Querido. Ook Raster, Tirade en De Gids hielden het al lange tijd vol en allen zeiden eind jaren tachtig, net als Hollands Maandblad, nog steeds achter hun initiële doelstellingen te staan. Deze grote literaire tijdschriften begonnen steeds meer overeenkomsten te vertonen: een goed verzorgde vormgeving, thema-‐ nummers en uiteenlopende, terugkerende rubrieken, het bijhouden van de culturele
133 Boef, den. A.H. ‘Polet in Maatstaf. De literaire tijdschriften’. 1993, p. 174. 134 Brems, H. Altijd weer vogels die nesten beginnen. 2006, p. 540. 135 Brems, H. Altijd weer vogels die nesten beginnen. 2006, p. 540, 541. 136 Duijvenvoorde, D. van. ‘Kortstondig feministies. Sarafaan (november 1985-‐mei 1986)’. 2013, p. 33. 137 Tillaart, N. van den. ‘Een multicultureel tijdschrift. Concept (december 1986-‐december 2006). 2013, p. 40.
Een spin in het web
42
actualiteit, het minder politiek worden van essays en veel aandacht voor beeldende kunst.138 2.6.2 Het begin van de crisis De Held werd na opheffing, in 1990, als De XXIe eeuw (1990-‐1993) voortgezet. Ondanks zijn voorgeschiedenis sprak het blad duidelijk uit niet geassocieerd te willen worden met de Maximalen. Volgens een van de redacteuren was dat nou juist hetgeen waar De Held aan onderdoor was gegaan: ‘Niemand kon het blad op den duur anders zien dan als een spreekbuis van de Maximalen.’139 Wel wilde het ook een platform zijn voor jonge schrijvers en de hokjes in de literatuur doorbreken. In het artikel in Zacht Lawijd over De XXIe eeuw schrijft Evi Hoste dat het blad ‘met honderdvijftig pagina’s per nummer en telkens thematisch opgezet (…), afgewerkt met doordachte en soms zelfs gewaagde vormgeving als extra bekoring voor de lezer, in elk geval voorzag in de behoeften van de lezers.’ Het ging uiteindelijk ten onder aan gebrek aan interesse en de wil tot financiële ondersteuning van de uitgeverij, Bert Bakker.140 Ook Zoetermeer (1994-‐1997), een tijdschrift van Nijgh en Van Ditmar, werd in ver-‐ band gebracht met een stroming zonder dat zelf te willen. Deze stroming, Nix, werd gekenmerkt door gebrek aan engagement, hard realistisch proza, actualiteit en geen levensdoel. Nix werd gekoppeld aan Zoetermeer door de overvloedige aanwezigheid van schrijvers van deze generatie en publicaties over auteurs met eenzelfde levensvisie in het tijdschrift. De oprichters van Zoetermeer wilden dit allemaal echter niet onder de noemer ‘Generatie Nix’ scharen, omdat ‘er dan aan hun boeken een waardeoordeel zou kleven, op grond van andere romans.’141 In de ideeën van en over Nix herkenden ze zich wel, wat de overeenkomsten van Zoetermeer met Nix verklaarde, maar het kwam niet overeen met de doelstelling van Zoetermeer, namelijk meer mensen, en vooral pubers, te laten lezen.142 Maatstaf, dat nog steeds door Bert Bakker werd uitgegeven, plaatste zich met het themanummer Zoutelande in 1995 tegenover de nihilistische opvattingen van Nix en
138 Matsier, N.; Offermans, C.; Toorn, van W.; Vogelaar, J. (red.) Het literaire klimaat 1986-‐1992. 1993, p. 178-‐185. 139 Mulder, R. ‘Nieuw blad De XXIe eeuw wil niet geassocieerd worden met de Maximalen; belangrijk is dat alles anders wordt!’. 1991. 140 Hoste, E. ‘Op de rand van vernieuwing. De XXIe eeuw (winter 1990-‐zomer 1993)’. 2013, p. 49. 141 Roep, N. ‘NIKS GENERATIE NIX!’ “Als meer mensen lezen en schrijven, komt er minder oorlog in de wereld”’. 1994. 142 Roep, N. ‘NIKS GENERATIE NIX!’. 1994.
Een spin in het web
43
doet dit ondanks bovenstaande stellingname toch via een referentie aan Zoetermeer, zoals alleen uit de titel Zoutelande valt te concluderen.143 Hollands Maandblad werd vanaf 1988 door uitgeverij Veen uitgegeven en dreigde in 1996 zijn subsidie te verliezen. Opvallend is dat de uitgeverij hier verbaasd over is, en het weet te voorkomen, terwijl de redacteur van het tijdschrift, Bastiaan Bommeljé, zich vlak daarvoor nog zeer anti-‐subsidie uitsprak.144 Zoals in het overzicht van de subsi-‐ diëring midden jaren negentig hieronder valt te zien, kreeg hij uiteindelijke toch nog zijn zin. -‐
Hollands Maandblad en Maatstaf raken midden 1997 hun subsidie kwijt
-‐
Tirade belandt in de overgangsregeling, maar behoudt vooralsnog subsidie, omdat het blad onlangs een nieuwe redactie heeft gekregen
-‐
De Gids, Raster, Bzzlletin, Literatuur, Lust & Gratie, Optima, De Revisor, De Tweede Ronde en de Friese bladen Trotwaer en Hjir krijgen een structurele subsidie
-‐
De Gids en Raster krijgen daarbovenop een kwaliteitsbonus
-‐
Literatuur, Lust & Gratie en Optima raken hun bonus kwijt
-‐
MilleniuM en Zoetermeer krijgen een stimuleringssubsidie voor een jaar
-‐
Bloknoot, Parmentier en De Zingende Zaag verliezen hun stimuleringssubsidie145
Literaire tijdschriften waren nooit een vetpot geweest, maar het belang van een actief subsidiebeleid van het Fonds voor de Letteren voor een gevarieerd aanbod aan literaire tijdschriften werd steeds duidelijker.146 Een voorbeeld hiervan is de wederopstanding van MillenniuM ‘Tijdboek van de kunstgroep lage Landen’ (1993-‐1995, 1997-‐2000). Voor de oprichters was MillenniuM, zoals ook uit de ondertitel blijkt, een spreekbuis voor een kunstgroep, de uiting van een generatie of in elk geval van een tijdgevoel en de mogelijkheid verschillende kunst-‐ disciplines samen te brengen.147 De vormgeving speelde logischerwijs een belangrijke rol in het communiceren van dit streven. In 1995 werd het tijdschrift stopgezet wegens problemen met de uitgever, Prometheus, maar kreeg ondanks twijfels over de literaire inhoud toch een stimuleringssubsidie van het NLPVF vanwege zijn ‘laboratorium-‐ functie’. Het tijdschrift vond hierna onderdak bij De Bezige Bij. Hoofdredactrice Suzanne Holtzer gaf aan erg blij te zijn met het blad. De uitgeverij had, zo zei ze, dringend nieuwe
143 Brems, H. Altijd weer vogels die nesten beginnen. 2006, p. 594. 144 NRC Handelsblad. ‘Literaire tijdschriften raken subsidie kwijt’. 1996. 145 NRC Handelsblad. ‘Literaire tijdschriften raken subsidie kwijt’. 1996. 146 Brems, H. Altijd weer vogels die nesten beginnen. 2006, p. 507. 147 MillenniuM 1993, nr. 0, p. 8-‐9.
Een spin in het web
44
aanwas nodig en in haar ogen was ‘een tijdschrift voor jonge schrijvers een honingpot’. De twijfels van het LPVF over de literaire inhoud, die ze leek te delen, wogen hier kennelijk niet tegenop.148 Tegenover het uitgesproken hedendaagse karakter van MillenniuM stond Bunker Hill (1997-‐2009). Een tijdschrift dat ook als doelstelling had ruimte te bieden aan hun generatie, maar dan met gevoel voor traditie. Een streven dat al van het voorblad viel te halen, namelijk uit de titel: een verwijzing naar Dreams from Bunker Hill, een boek uit 1982 van John Fante, dat handelt over een schrijver van begin twintig die niets liever wil dan gepubliceerd worden.149 Ook de klassieke vormgeving deed de hang naar traditie vermoeden. Het blad werd in eigen beheer opgericht, maar vond al snel onderdak bij Thomas Rap.150 Tussen deze literaire tendensen die vooral tegen dingen zijn of die voor een gene-‐ ratie willen spreken, valt het begin van Liter (1998-‐heden) op. Dit literaire tijdschrift ontstond uit Woordwerk en Bloknoot (1991-‐1998), een ander christelijk-‐literair tijdschrift. Liter richt zich naar eigen zeggen op die teksten met ‘een gedachtegoed vanuit de brede Europese christelijke traditie.’151
2.7 Rond de eeuwwisseling De trend die in de jaren tachtig inzette, de toename van tijdschriften die zich richtten op een specifieke, al in de samenleving aanwezige doelgroep of niche, zette door. Hoewel deze trend in de jaren tachtig duidelijk vorm kreeg, zijn literaire nichetijdschriften er altijd geweest, bijvoorbeeld bladen met een link naar een ander veld, gericht op een bepaalde schrijver of gewijd aan een specifiek genre 2.7.1 Het richten op een specifieke doelgroep In 1994 begon Hard Gras (1994-‐heden) ‘Voetbaltijdschrift voor lezers’ aan zijn nog steeds voortdurende bestaan, in 1997 zag Payola ‘Popliterair tijdschrift’ voor slechts vier afleveringen het licht. Zwart IJs (2000-‐2004) richtte zich op schaatsen en De Muur (2002-‐heden) op wielrennen, Matten (2006-‐2013) op schaken, 42 (2005-‐?) op hardlopen en WAHWAH (2006-‐2008) op popmuziek. 148 Blom, O. ‘De herrijzenis van twee jonge literaire tijdschriften’. 1997. 149 Lamon, L. en Moerland, M. ‘Een zombie? Bunker Hill (juni 1997-‐maart 2009)’. 2013, p. 95-‐97. 150 Blom, O. ‘De herrijzenis van twee jonge literaire tijdschriften’. 1997. 151 www.leesliter.nl
Een spin in het web
45
Beter passend in de traditie van literaire nichetijdschriften waren De Parelduiker (1996-‐ heden) dat ‘in zijn literair-‐historische belangstelling aansluiting zoekt bij de traditie van “culturele geschiedschrijving” (…).’ 152 Blauwe Maandagen (2006-‐heden) met Arnon Grunberg als onderwerp, en Awater (2005-‐heden) het ‘enige volledige poëzietijdschrift van Nederland’. 2.7.2 Het digitaliseren begint Halverwege de jaren negentig begon, na televisie en literaire journalistiek, ook het inter-‐ net invloed op het literaire tijdschrift uit te oefenen. Aanvankelijk had dit nauwelijks uit-‐ werking op de verschijningsvorm en functie van het literaire tijdschrift, maar werden slechts bepaalde onderdelen uit gemak overgeheveld naar het internet, zoals het archief. Maar al snel begonnen ook initiatieven die alle mogelijkheden van het internet gebruik-‐ ten. In 1995 werd Meander (1995-‐heden) opgericht, een poëziewebsite, waar in 1998 het e-‐zine Meander bij kwam, dat tweewekelijks verschijnt en inmiddels volgens eigen zeggen meer dan 5000 abonnees heeft. Aanmelden voor het e-‐zine, en lezen van de site kan via www.meandermagazine.net. Het sinds 1995 bestaande poëzietijdschrift De Nieuwsbrief, ging in 2000 online als Rottend Staal (2000-‐2008) en functioneerde onder nauwe betrokkenheid van Bart FM Droog. In 2001 begon Bzzlletin als een van de eerste papieren literaire tijdschriften een digitale component. Het zette enkele publicaties uit het tijdschrift online, maar plaatste ook nieuwe tekst, zoals interviews. De toenmalige hoofdredacteur, Pieter de Nijs, zei hierover dat de online versie makkelijker studenten en scholieren bereikte en de moge-‐ lijkheid bood bijvoorbeeld actuele interviews te plaatsen, iets wat in het papieren tijdschrift niet kon door de thematische opzet.153 Het Friese tijdschrift Kistwurk (2000-‐ 2002) kreeg in 2002 van het NLPVF een stimuleringssubsidie omdat het naast de papieren versie een digitale versie onderhield.154 In 2005 kwam The Ledge online, een digitale weergave van Pieter Steinz’ leesgids van de wereldliteratuur, waarvan wekelijks een deel in het NRC verscheen. Hoewel The Ledge dus een papieren oorsprong had, was het niet slechts de overheveling van de papieren verschijningsvorm naar het internet. Het maakte daarentegen gebruik van de mogelijkheden die een digitale weergave biedt. The Ledge is een tweetalige site vol met interviews, delen van boeken en andere informatie, bedoelt om zo veel mogelijk 152 Redactie. ‘Bij het eerste nummer’. 1996, p. 2. 153 Boekblad. ‘Bzzlletin gaat online’. 2001. 154 NLPVF. Jaarverslag 2002. p. 7.
Een spin in het web
46
informatie over-‐ en inzicht in een schrijver te geven. De opzet was tweeledig: een flashversie waarin mensen wat konden klikken en dwalen en een HTML-‐versie voor wie een duidelijk overzicht wilde hebben. De site ontving een subsidie om de publieks-‐ participatie te vergroten, van de Stimuleringsregeling Digitale Pioniers, die in 2011 werd opgeheven. The Ledge wordt inmiddels niet meer vernieuwd, maar is, ondanks het duidelijke verschil van tien jaar digitale innovatie, nog steeds leuk om te bekijken. De Contrabas ‘weblog over literatuur’ begon eveneens in 2005 aan zijn online bestaan. Het werd opgericht door Chrétien Breukers en Ton van ’t Hof en heeft zich in de woorden van Gerrit Komrij ontwikkeld tot ‘het enige ware zenuwcentrum voor uw literatuur op internet’.155 Bijna tien jaar later is het nog steeds een plek voor up-‐to-‐date literaire informatie, recensies en gefundeerde commentaren op ontwikkelingen in het literaire veld. Primaire literatuur bevat de site niet. Het fenomeen weblog bestond toen De Contrabas begon al zo’n zeven jaar. De online Van Dale omschrijft een weblog (blog) als volgt: web·log (het/de; o en m; meervoud: weblogs): actuele website waarop regelmatig korte stukjes, foto's, filmpjes enz. verschijnen, al dan niet uit de persoonlijke sfeer; blog: een weblog bijhouden.156 Blogs begonnen als digitale, openbare dagboeken waarop iemand al wat hij/zij interes-‐ sant vond, verzamelde, vaak met name links naar andere sites. De persoonlijke, subjec-‐ tieve, component is hetgeen wat een blog onderscheidt van andere sites. Soms staan er verhalen of poëzie op, maar vaak ontstijgt het de beschrijvingen van het persoonlijke leven niet. Zowel beginnende-‐ of aspirant-‐schrijvers, als al ‘echte’ schrijvers doen vaak hun vingeroefeningen met het bijhouden van een blog. Voorheen was dit kenmerk voor-‐ behouden aan literaire tijdschriften. Tegenwoordig bestaan er allerlei vormen van blogs, waarvan bijvoorbeeld gezamenlijke initiatieven vaak minder subjectief zijn dan indivi-‐ duele. Dit zijn vaak informatieve sites, of pagina’s waar veel op elkaar gereageerd wordt, waardoor er debat kan groeien. Ook andere digitale initiatieven nemen functies van het literaire tijdschrift over. Bijvoorbeeld: •
Online archief: niet alleen tijdschriften zelf zetten hun oude nummers online, in 2010 begon de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL) met het digitaliseren van oude jaargangen van zestig nog lopende tijdschriften. De
tijdschriften dienden hier toestemming voor te verlenen en behoorlijk wat deden 155 Komrij, G. Twee punt nul. 2013, p. 70. 156 Van Dale. ‘Weblog’. 2014.
Een spin in het web
47
dit ook.157 Desondanks nam geen van de deelnemende tijdschriften serieus in overweging volledig digitaal te gaan. •
Recensies: sites als www.literairnederland.nl en www.recensieweb.nl, respectie-‐ velijk in 2002 en 2005 opgericht, plaatsten recensies van literaire werken. Literairnederland kreeg subsidie van de Stichting Digitale Pioniers. Deze site heeft ook een platform dat lezers de mogelijkheid biedt met elkaar te discussiëren.
•
Informatie bieden: Blogs vervullen vaak deze functie, door informatie en nieuws te verzamelen en te becommentariëren. http://coenpeppelenbos.blogspot.nl is hier een voorbeeld van. Tzum vervult deze functie ook, maar is beduidend objectiever.
•
Laboratorium: www.literairwerk.nl is een voorbeeld van een site waar schrijvers hun werk kunnen uploaden, waarna leden kunnen reageren. De auteur leert hier (als het goed is) van en zijn werk verbetert. Op deze reactiefora kunnen uiteraard ook andere onderwerpen langskomen.
Vaak bieden dergelijke digitale initiatieven de mogelijkheid tot reageren. Naast dat hier-‐ door debat kan ontstaan, creëert het ook een gemeenschapsgevoel. Maar tijdschriften zagen zich ook gedwongen te stoppen. Zo hield Raster er in 2009 mee op, na jarenlang met abonneeaantallen van onder de driehonderd gekampt te heb-‐ ben, en ondanks een subsidie. Ook Bunker Hill stopte dat jaar. Tijdschriften als De Gids en De Revisor liepen nog steeds door. De Revisor had in 2010 al de stap genomen naar een uitgebreide digitale aanwezigheid met extra inhoud. Ook Hollands Maandblad, De Gids en Tirade waren er mee bezig en richtten in 2009 met een overheidssubsidie de site www.literairetijdschriften.org op.
2.8 Jaren tien van de eenentwintigste eeuw Met digitale initiatieven als The Ledge, Rottend Staal en De Contrabas, met de opkomst van blogs en succesvolle nichetijdschriften als Hard Gras, is de discussie over wat een literair tijdschrift heden ten dage is, officieel geopend. Is een literair tijdschrift slechts haar functie? Maar wie stelt die dan vast? Of is ze enkel haar literariteit? Wie beslist dat?
157 DBNL. ‘Nieuw leven voor tijdschriften: oude jaargangen digitaal op DBNL’. 2010.
48
Een spin in het web
2.8.1 Het literaire tijdschrift blijft In augustus 2011 haalden Toine Donk en Daniël van der Meer via crowdfunding op de site voordekunst.nl binnen twee weken €5000 op, genoeg om na het nulnummer dat in september zou verschijnen, ook serieus verder te gaan met hun literaire tijdschrift Das Magazin. Als publiek mikten de makers op jongeren, die naar hun mening heus wel van lezen houden en geïnteresseerd zijn in essayistiek, maar niet in de ouderwetse literaire tijdschriften, voor zover ze überhaupt weten dat deze bestaan. Onder andere door middel van vormgeving willen ze deze jongeren aan zich binden. Van der Meer meent dat een literair tijdschrift geen andere functie heeft dan gelezen worden en dat daar het bestaansrecht in zit.158 Das Magazin lijkt geen poëticale opvattingen te hebben, behalve dat lezen weer leuk moet worden en de kwaliteit van de teksten goed moet zijn.159 Het Parool lijkt te vinden dat deze opzet geslaagd is en impliceert tevens dat lang niet alle literaire tijdschriften hierin even succesvol zijn: ‘Weet u wat ook zo fijn is aan dit literaire tijdschrift: alle zinnen zijn te begrijpen.’160
Afbeelding 1. Banner van Das Magazin op www.voordekunst.nl
Net als de oprichters zijn de schrijvers van het blad jong en op het oog onderdeel van een grootstedelijke literair wereldje. De namen van deze auteurs verschijnen niet alleen in Das Magazin, maar keren ook regelmatig terug bij literaire evenementen. Bijvoor-‐ beeld Maartje Wortel, Nina Weijers, Thomas en Daan Heerma van Voss, Hanna Bervoets, Joost de Vries, Frank Heijnen, Simone van Saarloos. Ook met de uitgeverij waar het blad verschijnt, Babel & Voss, is een band: Daniël van der Meer en Daan Heerma van Voss 158 Tuk, A. ‘Das Magazin: de uitzondering’. 2012, p. 31. 159 Gomperts, M. ‘Interview met Toine Donk, Hoofdredacteur van Das Magazin’. 2013. 160 Bloemkolk, J. ‘Literair, leesbaar en vol mooie tekeningen’. 2014.
Een spin in het web
49
waren medeoprichters. De evenementen zijn zelden expliciet voor jongeren, maar de opzet ervan en de locaties maken wel dat deze hier het eerst door aangesproken zullen worden. Das Magazin is veel meer dan een tijdschrift; ook leesclubs, feestjes, literaire festivals en -‐avonden en samenwerkingsverbanden, zoals met NRC Next, horen erbij. De redactie doet alles om mensen te enthousiasmeren, zonder kinderlijk te worden. Een ander tijdschrift dat in 2011 werd opgericht is De God van Nederland. Nijgh en Van Ditmaruitgever Vic van de Reijt, samen met Bob Polak de oprichter van het tijdschrift, noemt De God van Nederland een hoogst noodzakelijk tijdschrift in een tijd waarin alles op elkaar is gaan lijken. ‘Een tijdschrift moet voortkomen uit idealisme.’161 En dat idealisme verwoorden ze, hoe kan het ook anders, in geboden.
Haaks op de huidige tijdgeest Hét literair-cultureel-satirische kwartaalblad De Tien Geboden 1. De God van Nederland ziet alles. 2. De God van Nederland is links en elitair. 3. De God van Nederland heeft geen businessplan. 4. En ook geen lifestyle. 5. De God van Nederland eert zijn helden: Nescio, Willem Elsschot, Willem Frederik Hermans en Karel van het Reve. 6. De God van Nederland koestert zijn vijanden. 7. De God van Nederland houdt van 60 plus en 30 min. 8. De God van Nederland benoemt domheid en bestrijdt gelijkvormigheid. 9. De God van Nederland beschouwt democratie als de gesel van de creativiteit. 10. De God van Nederland heeft geen format, behalve het formaat 17 x 24. 11. In De God van Nederland zal het W-woord [Geert Wilders, MdG] niet vallen.
Het tijdschrift draagt dit gedachtegoed uit en geeft het op verschillende manieren vorm op papier, kleurrijk en vol beeld dat de boodschap net zo onderschrijft als de teksten. Vic van de Reijt opereert bij De God van Nederland onder het pseudoniem Frederik van der Kamp, omdat hij daar niet uit hoofde van Nijgh en Van Ditmar zit. Het blad dient dus niet de profilering van de uitgeverij of om auteurs van de uitgeverij te promoten. Het ook in 2011 opgerichte Terras stoelt het duidelijkst en minst onomwonden op het verleden, maar is als enige digitaal. Terras wil een tijdschrift zijn in de internationale geest van Raster en deze levend houden. Het doet dat op ingenieuze wijze door een digi-‐ taal tijdschrift, met literaire teksten, blogberichten, essays, films, foto’s en composities te
161 Onkenhout, P. ‘Links en elitair, géén aardbeien. Interview Vic van der Reijt en Bob Polak’. 2011.
50
Een spin in het web
zijn, en daarnaast twee keer per jaar, mooi vormgegeven op papier te verschijnen. Tege-‐ lijkertijd beheert het www.tijdschriftraster.nl en ontsluit daar het archief en volledige wezen van Raster. Daarnaast organiseren ze literaire avonden, vaak bij Poëziecentrum Perdu, tevens de uitgever van het blad. Terras is digitaal, maar staat nog met één been in de papierpulp, net als Azul ‘International Literary Magazine’, opgericht door Azul Press. Dit tijdschrift wordt in PDF verspreid en lijkt daardoor erg op een papieren tijdschrift dat naar het internet is over-‐ geheveld. Het is gratis, maar een papieren variant valt voor €15 te bestellen. Een ver-‐ schil met Terras, waar digitaal en papier niet overlappen (op de archieffunctie na). Een totaal ander initiatief is Samplekanon, dat vanaf 2012 op het internet te vinden is. Het is een beleving en tijdschrift ineen, onderverdeeld in twee delen: Sample en Kanon. Sample verschijnt doorlopend en levert allerhande losse bijdragen. Onder Kanon verschijnen themanummers. Beide delen bevatten veel multimediale elementen en beeld.
Een spin in het web
51
3. Het recente verleden De hierboven beschreven starters waren doof en blind, of gewoon eigenwijs. Want sinds de jaren negentig werd er actief gerept over de vermeende ondergang van het literaire tijdschrift. Zo organiseerde het NLPVF in 1994 uit gerede ongerustheid een bijeenkomst over ‘De functie en de toekomst van Nederlandse literaire tijdschriften’. De gebundelde bijdragen van de sprekers tonen weliswaar deze ongerustheid, maar een echt gevoel van urgentie spreekt er niet uit.162 Het lijkt vooral alsof de sprekers niet kunnen geloven dat het écht mis gaat met het literaire tijdschrift. Bijvoorbeeld Jaap Goedegebuure, die eerst zegt te denken dat het literaire tijdschrift ten onder zal gaan aan marktverschuiving [van inhoud die eerst aan het literaire tijdschrift voorbehouden was, naar de pers, dag-‐ en weekbladen en magazines, MdG], om vervolgens diens onmisbaarheid als podium voor jong talent te betogen. Talent dat, zoals hij zegt, ‘waarschijnlijk’ geen plek zou krijgen in de publiekspers. 163 Piet Calis vat de onzekerheden en vermeende zekerheden over het literaire tijdschrift goed samen:
Hoe die toekomst er zal uitzien, blijft ook voor het literaire tijdschrift speculatie. (…) Duidelijk is wel dat de relatie met het maatschappelijk gebeuren veel minder groot is dan vroeger. Ook de reusachtige uitbreiding die andere media in de laatste decennia hebben doorgemaakt, belooft voor de literaire tijdschriften niet veel goeds. Aan de andere kant: ik ben ervan overtuigd dat tallozen zoveel van deze kraamkamer van de literatuur, deze kweekvijver van jong talent, dit toernooiveld van de ideeën houden, dat het verdwijnen ervan alleen al om humanitaire redenen moet worden tegengegaan.164
3.1 Het begin van de problemen Halverwege de jaren nul was ‘zorgelijk’ niet meer weg te denken uit het discours rond het literaire tijdschrift. In het jaarverslag van 2005 noemde het NLPVF de marktpositie van het literaire tijdschrift zelfs ‘zwakker dan ooit’.165 Een aantal feiten over het literaire tijdschrift zoals opgesomd in het NRC in januari 2008: •
Het NLPVF besteedt jaarlijks 285 duizend euro aan de ondersteuning van twaalf Nederlandstalige (en drie Friese) literaire tijdschriften: De Gids, Tirade, Hollands Maandblad, Raster, De Revisor, De Tweede Ronde, Parmentier, Armada, Passionate
162 NLPVF. De functie en toekomst van literaire tijdschriften. 1994. 163 Goedegebuure, J. ‘De literaire tijdschriften en de media’. 1994, p. 29. 164 Calis, P. ‘Als stenen spreken….De ontwikkeling van het literaire tijdschrift’. 1994, p. 11. 165 NLPVF. Jaarverslag 2005. p. 24.
Een spin in het web
52
Magazine, De Parelduiker, Bunker Hill, Liter, Hjir, De Moanne mei Trotwaer en Jaarboek Farsk •
2x 700 abonnees
•
1x 600 abonnees
•
5x 200-‐460 abonnees
•
4x 100-‐170 abonnees
•
In 1993 waren er nog vijf literaire tijdschriften met 1000 abonnees
•
De twaalf tijdschriften drukten samen 55.000 exemplaren. Daarvan werd de helft verkocht.166
Teruglopende abonnementscijfers, weinig losse verkoop, gebrek aan belangstelling bij de lezers: het literaire tijdschrift zat in de problemen. De grafieken in bijlage 1 geven de abonneeaantallen en cijfers van de losse verkoop tussen 1990 en 2008, verzameld door Válerie Drost.167 Zoals de figuren laten zien, liep het aantal abonnementen terug en compenseerde de losse verkoop dit niet. Na 1996 zit geen enkel tijdschrift meer boven de duizend abonnees. Daar voor gold dit maar voor drie tijdschriften en die zelfs nipt: de vrij neutrale tijdschriften De Gids en Maatstaf en het christelijke Liter. Er zijn drie tijdschriften die als enige gedurende een langere periode een stijgende lijn laten zien, namelijk Raster, De Parelduiker en Passionate (1993-‐heden). Passionate is een Rotterdams tijdschrift (sinds 2013 een digitaal platform) voor jonge schrijvers, of zoals ze zelf vanaf 1999 in de ondertitel zeggen ‘voor nieuwe letteren’. In 1995 kwam hier Stichting Passionate uit voort, met name bedoelt voor activiteiten voor en over jongerenliteratuur. Opvallend zijn ook de grote verschillen tussen de abonneeaantallen, terwijl de losse verkoophoeveelheden veel dichter bij elkaar liggen. Desondanks hebben alle tijdschrift-‐ en af en toe een grote piek in de losse verkoop, dit komt waarschijnlijk voort uit de populariteit van themanummers en de tijdschriften die extra in de aandacht werden gezet tijdens de Boekenweek.
3.2 Het debat vangt aan In 2008 werd, wederom op initiatief van het NLPVF, een debatavond in De Balie geor-‐ ganiseerd: ‘Heeft het literaire tijdschrift nog een toekomst?’ Heden en toekomst van het 166 Fortuin, A. ‘Krimp komt niet door de inhoud’. 2008. 167 Drost, V. De functie van het literaire tijdschrift in de literaire wereld. 2008, p. 30, 31.
Een spin in het web
53
literaire tijdschrift werden door een forum van redactieleden en uitgevers besproken. Hoewel men over het algemeen doordrongen leek van de problemen, bleek uit de reacties in de media dat er maar weinig structurele oplossingen aangedragen werden.168 Zoals het NRC treffend schreef: De overeenstemming over de waarde van het literaire tijdschrift én de noodzaak van gezamenlijke maatregelen ging overigens naadloos over in onenigheid over wie die gezamenlijkheid dan precies zou moeten organiseren.169
Onder anderen Dirk van Weelden (redacteur van De Gids) zei op deze avond dat de lite-‐
raire tijdschriften zélf niet in een crisis zaten, dat hun inhoud onverminderd kwalitatief hoog was, maar dat het systeem om de tijdschriften heen, het literaire veld, ze in de weg zat. Boekhandelaren, uitgevers, consumenten, de overheid, media; ze gaven volgens hem het literaire tijdschrift niet de aandacht (of het geld) dat het verdiende. Of konden dit niet langer geven door de steeds harder (commerciëler) wordende boekenmarkt.170 Alle reden voor subsidiëring dus, want die dient juist om kwalitatief hoogstaande, maar eco-‐ nomisch moeizame projecten te ondersteunen. De richting van de beschuldigende vinger van Van Weelden werd niet door iedereen als de juiste ervaren, er gingen ook stemmen op die de redacties van de tijdschriften als verantwoordelijke aanwezen. Zoals journalist Karel Berkhout, die flink wat stof deed op-‐ waaien met zijn opiniestuk ‘Oprollen die bende’ in het NRC.171 Hierin noemde hij literai-‐ re tijdschriften cultuurgoed dat bestaansrecht verkrijgt door het vervullen van een aantal functies in het literaire veld, zoals het bieden van een podium voor nieuw talent, ruimte voor experiment en debat. Voldoende reden voor subsidiëring, ware het niet dat Berkhout meende dat de kenmerken van de literaire tijdschriften deze functies niet meer voldoende ondersteunden, daar ze maar een klein publiek bereikten en slechts ge-‐ deeltelijk bestonden uit de kwalitatief hoogwaardige inhoud waar ze prat op gingen. Hij oordeelde dat het literaire tijdschrift geen selectiemedium meer was, geen gatekeeper, daar het zelf geen duidelijke signatuur meer had: Wie alle goed geschreven en belangwekkende publicaties uit de twaalf gesubsidieerde literaire tijdschriften naast elkaar legt, heeft kopij voor pakweg drie echt interessante tijdschriften. Het ligt dan ook voor de hand om de literaire tijdschriften te saneren en te laten fuseren. De drie bladen die overblijven, kunnen zich van elkaar onderscheiden door 168 Stiller, L. ‘Literaire tijdschriften in het gedrang’. 2008. 169 Fortuin, A. ‘Krimp komt niet door de inhoud’. 2008. 170 Nijsen, J. ‘Tijdschriften’. 2008. 171 Berkhout, K. ‘Oprollen die bende’. 2008.
Een spin in het web
54
zich elk te specialiseren in een klassieke kerntaak: nieuwe literatuur, beschouwingen over literatuur en literaire opstellen over wetenschap, cultuur en samenleving.172
Zijn artikel riep felle reacties op, met name van redacteuren. In een vurige liefdes-‐
verklaring in het NRC verwoordde Ilja Leonard Pfeijffer, toenmalig redacteur van De Revisor en medeoprichter van Awater, het belang van ‘het wonder’ literaire tijdschriften:
Niemand die liefde heeft voor de literatuur, twijfelt aan het belang van de literaire tijdschriften. Daar wordt de literatuur van morgen geboren. Daar worden nieuwe auteurs gescout en opgeleid. Daar wordt geschiedenis gemaakt.173
Hij gaf toe dat deze geschiedenis een beetje voor insiders is, maar wel een die nood-‐
zakelijk was voor het literaire debat, talentontwikkeling en –scouting en voor een gezond literair klimaat in het algemeen. Volgens Pfeijffer vulden subsidies slechts het laatste noodzakelijke restje en waren het vooral de uitgevers die opdraaiden voor de kosten, samen met de redacteuren en schrijvers die vrijwillig meewerkten. Eigenlijk moest men zich met het hele financiële plaatje überhaupt niet bezig houden, want op commerciële gronden een literair tijdschrift creëren, vond hij in strijd met de ware doelstelling van deze creatie.174 Een week later reageerden in het NRC weer verschillende redactieleden. De redactie van De Gids, sinds jaar en dag een anthologisch tijdschrift, benadrukte het belang van hun tijdschrift voor het literaire veld. Daarnaast benoemden ze hun interdisciplinariteit en leesbaarheid, en toonden aan dat ze bezig waren met digitalisering (van oude num-‐ mers) en het zoeken naar sponsoring. Maar vooral de garantie van kwaliteit maakte in hun ogen dat De Gids zich onderscheidde van andere media. Bunker Hillredacteur Victor Schiferli verwierp ook Berkhouts beschuldigingen en benadrukte het zijns inziens evidente belang van het literaire tijdschrift. ‘Jonge schrij-‐ vers vinden geen podium om met hun literaire werk te rijpen in NRC Handelsblad of de Volkskrant’. Maar hij kwam Berkhouts argumenten ook enigszins tegemoet: Literaire tijdschriften leiden een marginaal bestaan, en de tijden worden er niet beter op voor wie zich in de marge bevindt. Misschien moeten literaire tijdschriften zichzelf wat inhoud, vormgeving en distributie betreft anno 2008 opnieuw uitvinden.175
172 Berkhout, K. ‘Oprollen die bende’. 2008. 173 Pfeijffer, I.L. ‘We doen het voor u’. 2008. 174 Pfeijffer, I.L. ‘We doen het voor u’. 2008. 175 Mulder, A. Weelden, van D. en Schiferli, V. ’Reactie: Kwaliteit is het belangrijkste’. 2008.
55
Een spin in het web
Bunker Hill ging deze uitdaging echter niet meer aan; de redactie kondigde enige tijd later aan dat het tijdschrift stopte. Dit voedde het debat dat ook op internetfora als De papieren man woedde, alleen maar meer. Het artikel ‘De kweekvijver is hier een oceaan’ van, toenmalig, universitair docent Moderne Nederlandse Letterkunde Yra van Dijk, haakte in op het idee dat het literaire tijdschrift zich opnieuw moest uitvinden. In het artikel betoogde Van Dijk dat geld voor de oprichting van meer digitale (poëzie)tijdschriften nodig was, en een mentaliteits-‐ verandering, om de schatkamer aan poëzie die het internet herbergt, te structureren.176 Ze noemde ook een aantal digitale initiatieven, maar elimineerde deze meteen wegens gebrek aan kwaliteit. Wat haar argumenten hiervoor waren, bleef echter onduidelijk. Andere suggesties die werden aangedragen, waren een vaste krantenrubriek voor literaire tijdschriften (iets wat het NRC korte tijd heeft gedaan), uitgeverijen laten op-‐ draaien voor de kosten tot een bepaald aantal abonnees is bereikt, en dat redacties ‘gewoon’ moesten accepteren dat meer marktgerichtheid noodzakelijk is, én relatief makkelijk te bewerkstelligen.177 Eind 2008 maakte het NLPVF bekend voor de periode 2009-‐2012 de subsidie-‐ regeling voor literaire tijdschriften te wijzigen. Deze wijziging werd ingegeven door de ‘verhoogde subsidiegerichtheid en –afhankelijkheid’ die het NLPVF meende te bespeuren, op basis van de debatten. De wijzigingen hielden het volgende in: •
nadruk op publieksbereik en band met de markt
•
in plaats van een tekortfinanciering, een bedrag van 1.2 miljoen, verdeeld over drie jaar
•
Beoordeling en daaraan gekoppelde subsidiering niet alleen op kwaliteit en professionaliteit, maar ook op: •
zichtbaarheid
•
verkoopbaarheid
•
aanwezigheid op het internet178
Ondanks dat dit een verhoging van de subsidiebijdrage betekende, waren de redacties na de bekendmaking door het NLPVF niet tevreden. In een eerste reactie vroeg Van Weelden zich af ‘of dit de problemen de wereld uit helpt.’179 Een waar woord, maar zijn 176 Dijk, van Y. ‘De kweekvijver is hier een oceaan’. 2008. 177 Venema, F.H. ‘Maak in de krant een vaste rubriek voor literaire tijdschriften’. 2008. 178 NLPVF. De Nederlandse literatuur in de wereld. Beleidsplan 2009-‐2012. 2008, p. 13. 179 Fortuin, A. ‘Nieuwe regels voor literaire tijdschriften’. 2008.
Een spin in het web
56
instelling die een oplossing van het NLPVF leek te verwachten in plaats van zelf actie te ondernemen, ging de problemen ook niet oplossen. De passieve houding van Van Weelden paste goed in de visie die Lisa Kuitert in januari 2009 in Vrij Nederland verwoordde en die de discussie weer aanzwengelde: literaire tijdschriften als kasplantjes.180 Volgens Kuitert hadden door het afvlakkende literaire klimaat literaire tijdschriften hun urgentie verloren en daarmee hun lezers. In plaats van hier tegen te vechten en het podium voor een literair idee, standpunt of debat te zijn, was het literaire tijdschrift slechts nog op zoek naar nieuw talent. De doelgroep die het hierdoor bediende, was er geen van lezers, maar een van schrijvers. Wederom kwamen er vanuit redacties verontwaardigde reacties. Begin februari werkte Kuitert op taalschrift.org haar argumentatie verder uit: waarom, was haar vraag, als het allemaal zo goed gaat, is subsidie noodzakelijk en verdwijnen er zo veel literaire tijdschriften? In Vrij Nederland stipte Kuitert de rol van het internet al even aan, maar online benadrukte ze de verplaatsing van het literaire debat naar dag-‐ en weekbladpers en het internet. Kuitert zag hier geen reden in om álles maar naar het internet te ver-‐ plaatsen en de subsidies voor papieren tijdschriften stop te zetten. Wel meende ze dat de actoren in het literaire debat zich bewuster moesten zijn van de belangrijke functie van het internet en dat met de komst ervan het publiek voor het literaire tijdschrift ver-‐ anderd was.181 Samengevat meende Kuitert dat het literaire tijdschrift ten onder ging aan het niet belichamen van een literair idee, niet staan voor een standpunt en een gebrek aan debat.
3.3 De scriptie van Bart Temme en wat daarna kwam In een periode van minder dan twee jaar was er veel gepraat en gediscussieerd over het literaire tijdschrift. Dat er iets niet goed ging was inmiddels evident, dat er verschillende kampen waren ook. Maar pas toen Bart Temme in september 2009 zijn masterscriptie Het literaire tijdschrift als kweekvijver en debatplaats. Een stand van zaken online zette, werd pas écht duidelijk hoe hoog de emoties zaten. Vijftien jaar na de uitspraak van Calis, waarin hij literaire tijdschriften een kraamkamer van de literatuur, een kweek-‐ vijver van jong talent en een toernooiveld van ideeën noemde, kwam Bart Temme met cijfers volgens welke het literaire tijdschrift deze kwaliteiten verloren had. 180 Kuitert, L. ‘Literaire tijdschriften: kasplantjes’. 2009. 181 Kuitert, L. ‘Literaire tijdschriften zijn er voor schrijvers, niet voor lezers!’. 2009.
57
Een spin in het web
3.3.1. Temmes resultaten Dat de discussie naar aanleiding van Berkhouts artikel plaatsvond in het NRC en zich bewoog naar internetfora, in plaats van gevoerd te worden in een papieren tijdschrift zelf, is een voorbeeld van verlies van de debatfunctie. Met de discussie rond de scriptie van Temme gebeurde hetzelfde, ook die werd niet gevoerd in een papieren literair tijd-‐ schrift, maar voornamelijk op het internet. In zijn scriptie onderzocht Temme of derge-‐ lijke voorbeelden een waarheid inhielden over de functie van debatplaats, die het lite-‐ raire tijdschrift jarenlang vervuld had. Zijn onderzoeksresultaten verkreeg hij door in de periode 1994-‐2008 van de vier toenmalig grootste literaire tijdschriften: De Gids, Hollands Maandblad, Tirade en De Revisor, de bijdragen die wilden aanzetten tot debat te tellen. De resultaten vallen af te lezen uit tabel 10. Vervolgens bekeek hij hoe vaak deze hier daadwerkelijk tot uitgroeiden. Dit bleek slechts in 0.8% van de gevallen zo te zijn, waarbij de bijdragen in De Gids en Tirade niet één keer, zowel niet in de tijdschriften als in andere media, tot een debat uitliepen. In de andere twee tijdschriften wel, maar daar er al nauwelijks aanzetten waren, was dit aantal minimaal.182 Tabel 1. Totaal aantal bijdragen die aan wilden zetten tot literair debat183
Aantal bijdragen
in %
De Gids
9
18.8%
Tirade
10
20.8%
Hollands Maandblad
9
18.8%
De Revisor
20
41.6%
totaal
48
100%
Naast de functie van debatplaats onderzocht Temme ook de kweekvijverfunctie bij de-‐ zelfde vier tijdschriften. Deze functie testte hij door het aantal tijdschriftdebutanten te tellen en te vergelijken met het totaal aan bijdragen, waaruit een percentage van 1,4% kwam. Dit was een aantal van 52 tijdschriftdebutanten, waarvan 23 toen Temmes onderzoek verscheen, een boek hadden gepubliceerd.184 Temme onderzocht ook hoeveel debutanten van de uitgeverijen De Arbeiderspers, De Bezige Bij, Querido en Meulenhoff voor hun boekdebuut in een literair tijdschrift 182 Temme, B. Het literaire tijdschrift als kweekvijver en debatplaats. 2009, p. 31-‐35. 183 Temme, B. Het literaire tijdschrift als kweekvijver en debatplaats. 2009, p. 32. 184 Temme, B. Het literaire tijdschrift als kweekvijver en debatplaats. 2009, p. 20-‐22.
58
Een spin in het web
publiceerden. Susanne Janssen en Norma Olislagers publiceerden in 1986 een verge-‐ lijkbaar onderzoek, bij dezelfde uitgeverijen, over de periode 1975 -‐1980. De uitkomst daarvan was dat 70% van de veertig debutanten al voor hun boekdebuut in een literair tijdschrift publiceerde.185 Uit Temmes onderzoek over de periode 2003-‐2008 bleek dat dit percentage was gedaald naar 16%.186 De doctoraalscriptie van Lenny Vos, Debuteren in de jaren ’90, uit 1996 liet zien dat die daling al in de jaren negentig was ingezet.187 3.3.2 Temmes aanbevelingen Naast empirisch onderzoek naar het functieverlies van literaire tijdschriften, deed Temme ook een aantal aanbevelingen over wat literaire tijdschriften zouden kunnen doen om het functieverlies te compenseren. Voor de debatplaatsfunctie suggereerde hij een bundeling van krachten in een digitale aanwezigheid, zodat daar debat plaats zou kunnen vinden. Voor het verlies van de kweekvijverfunctie zag hij niet direct een oplossing, daar die zou moeten liggen in een selectieve functie en die was nog niet voldoende ontwikkeld op het internet. De reacties op de scriptie waren talrijk, uitgesproken en uiteenlopend en kwamen van drie groepen: •
De medestanders: veelal anderen met een grote digitale aanwezigheid, zoals Bart FM Droog, Chrétien Breukers en Coen Peppelenbos.
•
De tegenstanders: vaak redactieleden van een literair tijdschrift uit de gouden categorie, die fulmineerden tegen onder andere Temme zelf, zijn resultaten, aannames, definities.
•
De neutralen: een gemengde groep die het terecht vond wat Temme aan de kaak stelde, maar niet alles onderschreven.
Met name op het gebied van digitalisering waren Temmes medestanders fel en stonden recht tegenover de anderen, die veelal met groot scepsis keken naar de digitale mogelijkheden. De voornaamste woordvoerder van de tegenstanders was Bastiaan Bommeljé, hoofdredacteur van Hollands Maandblad. Bommeljé weigerde, net als enkele andere commentatoren, de volledige scriptie te lezen. De focus in zijn reacties lag vooral op de 185 Janssen, S. en Olislagers, N. ‘De rol van literaire tijdschriften bij de beslissing van literaire uitgeverijen om Nederlandstalige auteurs te laten debuteren’. 1986, p. 277. 186 Temme, B. Het literaire tijdschrift als kweekvijver en debatplaats. 2009 p. 25. 187 Vos, L. Debuteren in de jaren ’90. 1996, p. 41.
Een spin in het web
59
door Temme gebruikte termen en de toepassing ervan. Volgens Bommeljé gingen Temmes onderzoeksresultaten niet op voor Hollands Maandblad en wist Temme in het algemeen niet waar hij het over had. Wat Hollands Maandblad betreft: iedereen die de fondslijst en de debuten van de afgelopen jaren van Uitgeverij Nieuw Amsterdam bekijkt (door de onderzoeker niet eens genoemd als uitgever van HM), ziet in één oogopslag de rechtstreekse doorstroom van debutanten vanuit HM: ik noem Eva Maria Staal (2 belangrijke literaire prijzen); Anke Scheeren (8 drukken), (…) en talrijke anderen die via HM zijn gedebuteerd de afgelopen jaren. Ik kan niet helemaal voor andere tijdschriften spreken (hoewel ik via Tirade ook heel wat belangrijke debutanten heb zien opkomen), maar de functie van Hollands Maandblad als lanceerplaats van literair talent is zo evident dat je wel doctorandus neerlandistiek moet zijn om het niet te zien.188 Temme reactie was dat hij deze debutanten, behalve Anke Scheeren omdat zij volgens zijn terminologie niet in Hollands Maandblad gedebuteerd was, allen had meegenomen in zijn onderzoek.189 Menno Lievers, toenmalig redactielid van De Revisor had Temmes onderzoek wél gelezen, maar kon zich er evenmin in vinden. Niet alleen keurde hij de wijze van onder-‐ zoek doen af en beschouwde daarom de resultaten als onjuist, ook stond hij niet achter de boodschap van Temme, die hij samenvatte als ‘als het geen commercieel succes is, is het niets.’ De anti-‐internet teneur die uit Lievers reacties spreekt, valt goed samen te vatten met een quote uit zijn stuk: ‘(…) en succes wordt hier gemeten met het aantal hits, dus het [internet, MdG] is een populistisch criterium.’.190 Henk Pröpper, toenmalig directeur van het NLPVF, kon zich wat meer vinden in de resultaten van Temme. Hij onderschreef dat de pers de debatfunctie zou hebben over-‐ genomen. Dat de kweekvijverfunctie verloren zou zijn gegaan ‘zien de bladen zelf anders’ en daarmee was wat hem betreft de kous af.191 Pröpper meende dat de aan-‐ bevelingen die Temme deed grotendeels al opgepakt waren door de tijdschriften en het NLPVF. Hij verwees naar de 1.2 miljoen subsidie voor de periode 2009-‐2012, bedoeld om te worden besteed aan vergroting van de zichtbaarheid van literaire tijdschriften op het internet en een groter publieksbereik. 188 Bommeljé, B. ‘Reacties’. 2009. 189 Dit is een goed voorbeeld van het belang van kwantitatief onderzoek. Voor Bommeljé is zijn idee over deze debutanten de waarheid, al toont subjectief woordgebruik, zoals ‘belangrijk’ en ‘heb zien opkomen’, dat het hier niet om een meetbaar feit gaat. Voor de vorming van symbolisch kapitaal is dit echter niet subjectief, want iedereen binnen de literatuur snapt wat Bommeljé bedoelt en voelt aan waarom dit voor hem de waarheid is. Temmes telling gaat hier tegenin, door te méten wat er gebeurt. Maar voor zijn terminologie en verantwoording van zijn keuzes, valt hij terug op het symbolisch kader waarbinnen ook Bommeljés argumentatie functioneert. 190 Lievers, M. ‘Literaire tijdschriften: Twee reacties’. 2009. 191 Ruiten, J. van. ‘Henk Pröpper weerspreekt kritiek Bart Temme’. 2009.
Een spin in het web
60
Een daad die onder andere verricht werd met die subsidie was de website www.literairetijdschriften.org. Dit kwam opvallend genoeg tamelijk overeen met de aanbeveling van Temme om een gezamenlijke digitale aanwezigheid te vormen. Verschil is dat de site voornamelijk bestaat uit informatie over een twintigtal literaire tijdschrift-‐ en en geen mogelijkheid tot debat biedt. Niet iedereen vond dit ‘bundelen van krachten’ een zinvolle besteding van het subsidiegeld, zoals wel blijkt uit de reactie van Chrétien Breukers:
Van die 1,2 miljoen is ‘onder andere’ gerealiseerd: de enorme flutsite, het digitale foldertje www.literairetijdschriften.org – Een verzameling banners. Meer dan 500 euro hoeft de realisatie van die site niet te kosten. Blijft over: bijna 1,2 miljoen euro.192
3.3.4 Na Temme De kampen in het debat waren duidelijker dan ooit. Zoals op De Contrabas werd gezegd: ‘Het beeld dat Bommeljé en Lievers van zichzelf oproepen door de uitkomsten van Temmes onderzoek botweg te bagatelliseren, is dat van vastgeroeste conservatie-‐ velingen in paniek.’193 Aan de ene kant stonden de woordvoerders van de gouden cate-‐ gorie, het NLPVF en aanverwanten, en aan de andere kant de veelal jonge stemmen die steeds duidelijker om verandering riepen, al dan niet via digitale wegen, en zich groepeerden. ‘Tegen de barbaren’ was de naam van de volgende debatavond over het literaire tijdschrift, gehouden in april 2010.194 Op deze avond was de hoofdrol weggelegd voor de vraag wat de taak van een literair tijdschrift is in een tijd van culturele versplintering. Wederom cirkelden de meeste vragen en antwoorden om het concept ‘digitalisering’. Breukers zag in de naam van de avond een teken van de hierboven beschreven kamp-‐ vorming. In zijn gedicht 'Wachtende op de barbaren' evoceert Kavafis een sfeer van uitzonderlijke lamlendigheid. Ergens, in een stad, wacht men op ‘de barbaren’ en iedereen, van hoog tot laag, is geslagen door bewegingloosheid. De laatste strofes wijzen uit dat de barbaren het helaas hebben laten afweten; dan schrijft hij: "En er kwamen mensen aan uit het grensgebied. / Die zeiden dat er geen barbaren meer zijn. // En wat moeten wij nu zonder barbaren. / Die mensen waren tenminste een uitweg." In het huidige literaire veld zijn de redacteuren van de ‘papieren bladen’ de bewoners van een Romeinse stad, en de bewoners van het web de barbaren. De bewoners van de 192 Breukers, C. ‘Van 1,2 miljoen euro en weerspannige Dode Bomen’. 2009. 193 De Contrabas. ‘Weg met die redacteuren’. 2009. 194 De Rode Hoed. ‘Tegen de Barbaren’. 2010.
Een spin in het web
61
Romeinse stad zijn door en door decadent, de barbaren staan klaar om die decadentie te vermorzelen. Helaas verheugen de redacteuren van de ‘papieren bladen’ zich niet op de komst van de barbaren, getuige de titel van een interne debatavond: Tegen de barbaren.195 In de inleiding van zijn zesdelige reactie op deze avond, zegt hij dat geen enkele tijd-‐ schriftredactie zich de vraag lijkt te willen stellen waarom zij een blaadje vol willen schrijven. In de praktijk bleek echter dat steeds meer stadsbewoners in elk geval zeker waren dát zij een blaadje vol wilden schrijven, daar zij hun neus wat uit de lucht haalden en in dialoog gingen met de barbaren en gebruikt maakten van hun kennis: verschil-‐ lende tijdschriften, zoals De Gids, begonnen met digitalisering, en projecten als de digitalisering van lopende tijdschriftjaargangen op dbnl gingen van start.
3.4 Stopzetting van subsidie en gedwongen veranderingen De harde toon in het debat en de scheidslijnen tussen de groepen, gaven het gebrek aan consensus goed weer. Naast verschillende zienswijzen stuitten we hier ook op de aloude aannames en vragen over wat ‘literatuur’; ‘kwaliteit’ en ‘functies’ zijn. De subsidies van het toenmalig NLPVF boden lang tijd houvast bij deze moeilijke of zelfs niet definieer-‐ bare zaken, door ‘inhoudelijke kwaliteit' als voornaamste reden voor structurele subsi-‐ die aan te houden. In 2011 verdween dit houvast, met de mededeling van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap dat het Nederlands Letterenfonds per januari 2013 de subsidiëring van het literaire tijdschrift diende stop te zetten wegens ‘het geringe publieksbereik’ van de tijdschriften.196 De bruuske stopzetting van de subsidiëring viel moeilijk te rijmen met een vraag die het fonds al in zijn beleidsplan van 2010 had gesteld: ‘De steeds maar uitdijende informatiebron die internet is, genereert vraag naar personen die de informatie kunnen filteren, selecteren en kwalificeren. De huidige gatekeepers die het kaf van het koren scheiden (uitgevers en literair agenten) gaan uit van een papieren wereld. Maar wie bewaakt de kwaliteit in een open crossmediale wereld, waar een veelheid van aanbieders actief is, onder wie talloze enthousiaste lezers/beoordelaars?’197 De subsidie voor 2009-‐2012 had de literaire tijdschriften met een substantieel bedrag nog de mogelijkheid geboden om door nieuwe ideeën het verlies van de oude functies te ondervangen of om nieuwe functies te creëren en zo aan bovenstaande vraag te voldoen. 195 Breukers, C. ‘Omdat het avond werd en de barbaren niet gekomen zijn (1)’. 2010. 196 Ministerie OCW. Meer dan kwaliteit: Een nieuwe visie op cultuurbeleid. 2011, p. 28. 197 Nederlands Letterenfonds. Oog voor het verleden, blik op de toekomst. 2010, p. 14.
Een spin in het web
62
Een deel van de gouden categorie van literaire tijdschriften had deze mogelijkheid echter niet voldoende of te laat aangegrepen om het tij te keren. Waar het merendeel van het literaire veld op zijn achterste benen ging staan of in een hoekje kroop, waren er met name op het internet ook instemmende geluiden te horen. Bijvoorbeeld van Bart FM Droog op De Contrabas. Hij betoogde dat hij elf jaar geleden al ongesubsidieerd en met succes zijn poëzieperiodiek Rottend Staal over-‐ hevelde naar het internet. Gezien de enorme kostenbesparing en de groei van zijn publiek verwachtte hij dat alle papieren literaire tijdschriften deze overstap zouden maken, maar niets bleek minder waar. In de ogen van Droog waren de digitale initia-‐ tieven die door de tijdschriften werden ondernomen zielige aanfluitingen, waar ze nog geld voor kregen ook.198 Ook Temme liet zich horen, in een essay met de veelzeggende titel: Literaire tijdschriften hebben hun eigen ondergang bewerkstelligd. Hierin liet hij zien dat de gebeurtenissen naadloos aansloten bij de bevindingen uit zijn scriptie van twee jaar terug. Hij [Henk Pröpper, MdG] had de redacties van de literaire tijdschriften harder moeten aansturen en ze de weg moeten wijzen naar de digitale wereld. Het Nederlands Letterenfonds is steeds te afwachtend en te vrijblijvend geweest. Dan moet je nu niet gaan roepen en protesteren. Je had iets moeten doen. Nu dreigen door de bezuinigingen sommige literaire tijdschriften te stoppen. Maar is dat erg? Nee. De tijdschriften hebben hun belangrijkste functies verloren. Ze doen er niet meer toe in het literaire veld, ze zijn hun symbolische kapitaal kwijtgeraakt. De afgelopen jaren konden de literaire tijdschriften de overstap maken naar het internet. Ze deden het niet of zijn niet zichtbaar genoeg. Daardoor zijn ze lezers kwijtgeraakt. Literaire tijdschriften hebben hiermee hun eigen ondergang bewerkstelligd.199 Temme en de medestanders waren vooral verbaasd over de reacties van de redacteuren. Ondanks het al lang lopende debat en de daling van het aantal abonnees was die reactie er een van protest en weerwoord, in plaats van her-‐ en onderkenning. Deze kloof was representatief voor het verschil in visie tussen de twee kampen. Voor een deel van de redacties was het voornaamste functionele kenmerk dat een literair tijdschrift nodig had, het zíjn van een literair tijdschrift. Het andere kamp meende dat de functionele kenmerken dienden voort te vloeien uit een vraag. Voor sommige tijdschriften betekende de subsidiestop de ondergang, bijvoorbeeld Kort Verhaal (1980, toen nog De Tweede Ronde – 2013) en Parmentier (1990-‐2012). De 198 Droog, B. FM. ‘Gedonder aan de letterenhemel’. 2006. 199 Temme, B. ‘Literaire tijdschriften hebben hun eigen ondergang bewerkstelligd’. 2011.
Een spin in het web
63
eerste omdat de uitgever, Atlas-‐Contact, met nog slechts honderdvijftig abonnees er zonder subsidie geen heil meer in zag. Een doorstart ging niet door omdat de uitgever er een sterk digitaal blad van wilde maken en de redactie in papier wilde blijven ver-‐ schijnen.200 Ook De Gids raakte, ondanks de digitale activiteiten, in de problemen toen De Arbeiderspers de ondersteuning opzegde. Het blad ging hierop een samenwerking aan met De Groene Amsterdammer. Sinds april 2012 verschijnt het tijdschrift elke zes weken als bijlage van dit weekblad en biedt daarnaast ook de mogelijkheid tot een los abonnement. 201 Zo kon het oudste nog lopende literaire tijdschrift van Nederland, waarvan voorheen ondenkbaar was dat het zou verdwijnen, blijven bestaan.
3.5 Toch subsidie, meer nadruk op digitalisering Het voorbeeld van De Gids toont dat het een niet per se oorzaak of oplossing is voor het ander. Dit literaire tijdschrift was immers al bezig met digitalisering, net als andere tijdschriften. Deze bleken minder door vastgeroeste conservatievelingen aangestuurd te worden dan Bart FM Droog in 2009 schreef. In een protestbrief tegen de subsidiestop legden ze hier de nadruk op en het letterenfonds onderschreef deze mening.202 Het standpunt van het Letterfonds is dat sommige tijdschriften wel degelijk voldoende publiek bereiken en dat sommige ook, zoals gevraagd, de stap naar digitaal hebben gemaakt. Of zich ruim inspannen om andere inkomsten te verwerven.203 Arnon Grunberg deed in De Volkskrant een oproep of anderen, net als hij, €1000 wilden doneren voor literaire tijdschriften. Na deze beroering kwam ook het Prins Bernard Cultuurfonds in actie en in september 2012 maakten de twee fondsen bekend in januari 2013 €100.000 te kunnen verdelen over drie tijdschriften, maar onder andere toeken-‐ ningsvoorwaarden dan voorheen. De reden hiervoor omschreven ze al volgt: Na een traject van onderzoek is het Initiatief Literaire Tijdschriften opgezet, gericht op ondersteuning en vernieuwing van de literaire tijdschriften. In het huidige internettijdperk draait het naast inhoud om aanwezigheid: op papier, op internet, op de bühne (live), in de sociale media, in een app. Tijdschriftredacties hebben te maken met een enorme toename aan werk en kosten. De nieuwe media vragen om een nieuw soort kennis. Dit indachtig wilden de fondsen een aantal getalenteerde redacties financieel
200 Dessing, M. ‘Literaire tijdschriften Kort Verhaal en Parmentier zoeken laatste kans op overleven’. 2013. 201 Wit, de E. ‘Groene Amsterdammer gaat De Gids uitgeven’. 2012. 202 Adrichem, A. ‘Open brief aan de leden van de Tweede Kamer’. 2011. 203 Vermij, L. ‘Henk Pröpper (Letterenfonds): “De suggestie dat kunstenaars op de zak van de staat leven is een gotspe’”. 2011.
Een spin in het web
64
voldoende ruimte bieden om zich zowel op de inhoud, als op de nieuwe media en de nieuwe presentatievormen te kunnen richten.204
Het Letterenfonds legde het Initiatief Literaire Tijdschriften vast in de nieuwe regeling Digitale Literaire Projecten 2013-‐2014. Deze regeling bestaat uit een bijdrage van €50.000 door het Letterenfonds, bedoelt voor de (ontwikkeling van) digitale ver-‐ schijningsvorm. Het Cultuurfonds draagt €50.000 bij, bedoelt om te investeren in plan-‐ nen voor publieksbereik (live, debat, festival, papier) en het aantrekken van nieuwe lezers.205 Om in aanmerking te komen voor ondersteuning dient een literaire tijdschrift aantoonbaar baat te hebben bij een digitale component, zelf initiatief te nemen, actief op zoek te gaan naar samenwerkingsverbanden en één van de hieronder beschreven functies te vervullen. 1. Creatie: het creëren van nieuwe vormen van literatuur in een digitale omgeving; 2. Gids: het op internet duiden en interpreteren van en/of reflecteren op literaire inhoud, mogelijk in combinatie met berichtgeving over literatuur of literaire ontwikkelingen; 3. Erfgoed: het archiveren, in stand houden en op toegankelijke wijze ontsluiten en contextualiseren van literaire digitale inhoud; 4. Podium: domein op internet waar een redactie ruimte biedt aan schrijvers, vertalers, kunstenaars, critici om hun werk (multimediaal) te publiceren.206 Das Magazin, Liter, Hollands Maandblad en Terras bleken de (uiteindelijk) vier tijdschriften die voldoende voldeden aan deze eisen om een subsidie te krijgen. Ook creëerde het fonds voor tijdschriften die binnen de subsidieregeling 2009-‐2012 vielen de mogelijkheid om een subsidie van €3000 voor promotieactiviteiten aan te vragen. Daarnaast waren er nog andere subsidiepotjes, voor losse projecten. Zo kreeg De Gids uit de Pilot Digitale Projecten in 2012 een subsidie van €15.000 voor de literaire game ‘Victory Boogie Woogie’ en kreeg De Contrabas een subsidie voor de ‘Jaarlijsten Poëzie 2008-‐2012.207 Ook kwam er een aparte subsidieregeling voor digitale literaire tijdschriften, hieruit kregen De Gids, Hard/Hoofd, De Moanne en De Revisor een twee-‐ jarige subsidie voor de digitale verschijningsvorm van hun literaire tijdschrift.208 In 2014 bleken nog eens vijf literaire tijdschriften ondersteuning te krijgen vanuit een ander fonds, namelijk het R.O. van Gennep Fonds, dat beheerd wordt door het Prins Bernhard Cultuur Fonds. Hollands Maandblad, Tirade, De Revisor, De Parelduiker en Awater krijgen in de komende vier jaar samen een schenking van in totaal € 90.000, in te 204 Nederlands Letterenfonds. Jaarverslag 2012. p. 34. 205 Prins Bernard Cultuurfonds. ‘Het Cultuurfonds en het Nederlands Letterenfonds bundelen de krachten’. 2012. 206 Nederlands Letterenfonds. Beleidsplan 2013. p.11 207 Nederlands Letterenfonds. Jaarverslag 2012. p. 37. 208 Nederlands Letterenfonds. Jaarverslag 2013. p. 44,45
Een spin in het web
65
zetten voor aanvullende auteurshonoraria. De motivatie voor deze subsidie-‐ verstrekking doet denken aan de vroegere situatie.
Het R.O. van Gennep Fonds hecht grote waarde aan het voortbestaan van literaire tijdschriften, onder meer als podium voor jong en gevestigd talent. De genoemde tijdschriften krijgen de bijdrage onder meer vanwege hun kweekvijverfunctie.209
209 Prins Bernhard Cultuurfonds. ‘Cultuurfonds ondersteunt literaire tijdschriften. Prins Bernhard Cultuurfonds schenkt € 90.000 via CultuurFonds op Naam’. 2014.
Een spin in het web
66
4 Het hedendaagse literaire tijdschrift De veranderde subsidieverstrekking aan literaire tijdschriften is nog te recent om te kunnen zeggen of er sprake is van een nieuwe gouden categorie. Wat wel met zekerheid gesteld kan worden, is dat de gesubsidieerde tijdschriften bepaald niet de enige literaire tijdschriften zijn. Zoals in de inventarisatie valt te zien, zijn dit er namelijk 108, waarvan 55 een digitale verschijningsvorm hebben, 66 een papieren en 23 een hybride opzet. Om hier een omschrijving van het hedendaagse tijdschrift uit te kunnen destilleren, bespreek ik eerst de criteria om in de inventarisatie op genomen te worden, gevolgd door de belangrijkste resultaten uit de inventarisatie en trek uiteindelijk een conclusie over het hedendaagse literaire tijdschrift.
4.1 Criteria De totstandkoming van de inventarisatie was geen onbevlekte ontvangenis; er ging een langdurig en gecompliceerd proces aan vooraf. Als startpunt nam ik de literaire tijdschriften waar ik al bekend mee was. Daarna ben ik te rade gegaan bij de drie eerder genoemde overzichten op www.literairetijdschriften.org, http://detijdschriften.be/ en http://www.nederlandsepoezie.org/jl/2013/_literaire_tijdschriften.html. Picarta, de centrale catalogus voor het merendeel van de Nederlandse bibliotheken, leek ook een logische bron. Door te zoeken op materiaalsoort ‘tijdschrift’ met als (onder)titel ‘literair’ en te sorteren op datum van oprichting zou naar verwachting een groot aantal heden-‐ daagse tijdschriften verschijnen. Dit viel wat tegen, vermoedelijk omdat vele (nog) niet in bibliotheekcollecties opgenomen zijn en dit bij digitale uitingen sowieso nog niet gebeurt. Desondanks heb ik later deze zoekmethode herhaald om te zorgen dat ik niets gemist had. Google bood wél de verwachte hoeveelheid. Het intoetsen van ‘literair tijdschrift’; ‘literaire periodiek’; ‘literair blad’; ‘tijdschrift + literair’ en alle mogelijke varianten, leverde een waslijst aan uitingen op. Deze, zeker blogs, bevatten vaak weer links naar andere uitingen. Ook facebook en Twitter heb ik op dezelfde manier afgespeurd. Verder heb ik Athenaeum Nieuwscentrum bezocht. Net als het zoeken op internet deed ik dat verscheidene malen, om nieuwe uitingen of nummers niet te missen. Uiteindelijk had ik een vracht aan uitingen die duidelijk pas een inventarisatie genoemd kon worden na schifting aan de hand van criteria. Dus stelde ik die op:
Een spin in het web
67
-‐
De verschijningsvorm van de uiting kan zowel een papieren, als een digitale, als een combinatie van beide –hybride – zijn
-‐
Er is de intentie de uiting periodiek te laten verschijnen
-‐
De uiting is opgezet met de intentie lezers te bereiken
-‐
De beoordeling en/of plaatsing van de inhoud wordt gemonitord. Dat gebeurt meestal door een redactie, maar het kan ook door lezers zijn
-‐
De teksten en overige inhoud hebben een zekere onderlinge samenhang om zo het doel waarmee de uiting is opgezet uit te dragen
-‐
De teksten raken grotendeels aan de notie ‘literair’ of houden zich op metaniveau bezig met literatuur
Deze criteria zijn opgesteld met de oude definitie in het achterhoofd, die heeft immers jarenlang de kenmerken van het literaire tijdschrift bepaald, en tegelijkertijd met aandacht voor de gevonden uitingen, daar dit onderzoek tot doel heeft het hedendaagse literaire tijdschrift te definiëren. De lijst met criteria vormt dus een belangrijke deel van de nieuwe definitie van het literaire tijdschrift. Streng selecteren levert zuiverdere cijfers op dan ruim selecteren, dus dat heb ik gepoogd te doen. Wanneer er aan meer dan één criterium niet werd voldaan, viel een uiting af, als er aan één criterium niet werd voldaan, heb ik per geval bekeken hoe volledig erbuiten de uiting viel.
4.2 Resultaten uit de inventarisatie De inventarisatie bestaat naast uit titels, ook uit informatie die is onderverdeeld in rubrieken. De belangrijkste en/of meest opvallende rubrieken en uitkomsten worden hieronder besproken. Verschijningsvorm De historische schets heeft laten zien dat in elke periode tijdschriften experimenteerden met de aanwezige verschijningsmogelijkheden. De geniete stencils van Barbarber, het ene exemplaar van De schone zakdoek, het gebruik van beeld door de -‐ismen, de per-‐ soonlijke verspreiding van Blurb, de glossy-‐uitstraling van Avenue Literair. Ook nu wordt meegegaan met de tijd, onder andere door een digitale verschijningsvorm. Iets meer dan de helft van de lopende literaire uitingen, namelijk 55, heeft deze verschijningsvorm.
68
Een spin in het web
Zoals te zien valt in tabel 2 is het grootste percentage hiervan, 73%, opgericht in 2013 of 2014. Vanaf de tijdschriften die voor 1990 zijn opgericht, is een duidelijk dalende lijn zichtbaar in het aantal digitale tijdschriften. Tegenover de 55 tijdschriften met een digitale verschijningsvorm, staan 66 tijd-‐ schriften met een papieren verschijningsvorm. De meest recente periode is met 36.6% de periode waarin de minste papieren literaire uitingen werden opgericht, in de verst van ons af liggende periodes de meeste. De laatste twee jaar zijn er dus beduidend meer digitale uitingen opgericht dan papieren. Tevens lijken écht oude tijdschriften telkens weer bereid de huidige tijd in de ogen te kijken. Wellicht is dat hun overlevingstruc. Tabel 2a. Verschijningsvormen naar periode van oprichting
2014-2013
2012-2011
2010-2008
totaal
11
18
16
Papieren
4
10
9
verschijningsvorm
36.6% / 6.1%
44.4% / 15.2%
56.3% / 13.6%
Digitale
8
11
10
verschijningsvorm
73% / 14.5%
61.1% / 20%
62.5% / 18.2%
Hybride opzet
2
3
3
18% / 8%
16.7% / 12%
18.75% / 12%
Tabel 2b. Verschijningsvormen naar periode van oprichting
2007-2000
1999 -1990
1990-1945
1945-
totaal
21
14
22
3
Papieren
12
6
21
3
verschijningsvorm
57.1% / 18.2%
42.3% / 9.1%
95.5% / 31.8%
100% / 4.5%
Digitale
11
8
4
1
verschijningsvorm
52.4% / 20%
57.1% / 14.5%
18.2% / 7.3%
33.3% / 1.8%
Hybride opzet
3
2
6
2
14.3% / 12%
14.3% / 8%
27.3% / 24%
66.7% / 8%
69
Een spin in het web
Er zijn 25 tijdschriften met een hybride opzet, dit is 23.1% van het totaal. De inventari-‐ satie bevat twee Friese tijdschriften, die beide hybride zijn. Ensafh is ontstaan uit een fusie van Hjir en Farsk. Farsk was, samen met Bzzlletin, een van de eerste hybride tijd-‐ schriften, daar het een digitaal tijdschrift was, maar met een (gesubsidieerd) papieren jaarboek. Het percentage hybride tijdschriften is voor alle periodes, op de periode voor 1945 na, niet erg hoog, tegen de verwachting in. Ik had dit hoger verwacht wegens de eisen van de subsidieverstrekker en gezien de mogelijkheden die deze vorm biedt, zoals gratis digitale verspreiding met een betaalde papieren versie, zoals Azul doet, en het digitaal spelen met inhoud om zo lezers te lokken. Wellicht heb ik mijn criteria om als hybride aangemerkt te worden, te streng gesteld. Digitale activiteiten houden in dit onderzoek niet meteen een hybride verschijningsvorm in, er moet echt sprake zijn van zowel een digitale als een papieren variant van het tijdschrift; ze moeten elkaar wederzijds ver-‐ sterken en aanvullen. Een mogelijkheid waar ik niet voor gekozen heb, is om ook andere, aanvullende, activiteiten een tijdschrift hybride te laten worden, zoals literaire avonden, wedstrijden en samenwerkingen. Naar mijn verwachting zal, mede door de subsidie-‐eis, het aantal hybride tijdschriften sterk groeien. Ook blijkt al dat papier, digitaal en hybride niet de enige mogelijkheden zijn als verschijningsvorm, want wat te denken van ‘audiozine’ Ondercast, een literair tijdschrift als podcast. Digitale, gesproken tekst dus. Hollands Maandblad is een goed voorbeeld van de moeilijkheid waar de grens voor hybride te trekken. Dit tijdschrift krijgt subsidie voor digitale ontwikkeling en is hier in zekere zin ook mee bezig: elke uitgave heeft een digitale versie die hetzelfde is vorm-‐ gegeven als de papieren, maar waarin slechts teasers voor het papieren nummer staan. Die papieren uitgave wordt door Bastiaan Bommeljé, de eenmansredactie van het blad, als de enige ‘echte’ versie van het tijdschrift gezien.
Afbeelding 1 screenshot van facebookbericht Hollands Maandblad, 28 juni 2014.
Een spin in het web
70
Hollands Maandblad is dan ook geen literair tijdschrift dat ingesteld is op vorm-‐ vernieuwing of dat nastreeft. Het is een tijdschrift dat de Nederlandse literatuur een plek geeft, een behoudend, anthologisch, tijdschrift. Ook die moeten kunnen bestaan, anders krijgen dingen niet de kans zich uit te kristalliseren. Een verschil tussen digitaal, papier en hybride is de dynamiek van de varianten. Op het internet kan alles worden aangepast of aangevuld, waardoor de nieuwste versie van een literair tijdschrift de enige versie is. Wat gedrukt is echter, is gedrukt. Nu is er na-‐ tuurlijk de mogelijkheid van een herdruk, maar de praktijk leert dat van herdrukken zel-‐ den sprake is omdat de oplage van tijdschriften afgestemd is op het aantal abonnees en de gehoopte losse verkoop. De enkele keer dat een tijdschrift uitverkocht raakt, is een herdruk niet rendabel. Digitale tijdschriften daarentegen kunnen in theorie eindeloos aangepast worden. Een interessant vraagstuk is of de gewijzigde tekst een nieuwe versie is, of een vervangende. Er valt wat voor te zeggen dat elke vervangende versie de eerste versie is. Daar valt tegenin te brengen dat iets digitaals nooit écht weg is. Een voorbeeld uit de praktijk: Tijdschrift Ei210 is een literair en beeldend digitaal tijdschrift, waarin elke bijdrage wordt vergezeld door een korte biografie van de maker. Vaak bevat deze biografie een link naar zijn of haar persoonlijke website. De URL in de biografie van Hilke Heijmans uit Ei #28 -‐ ‘Terug naar de toekomst’ bevatte een punt te veel, waardoor de link niet werkte. Nadat ze de redactie hierop gewezen had, werd de punt verwijderd en werkte de link. Een ander voorbeeld zijn digitale tijdschriften die in rust verkeren, zoals De gekooide roos. Ondanks dat het tijdschrift (tijdelijk) geen nieuwe informatie plaats, verschijnt het toch voortdurend. Weliswaar geen nieuw nummer, maar het is wel altijd beschikbaar. Zie afbeelding 2, met daarin een mededeling van de redactie van De gekooide roos.
Afbeelding 2. Screenshot van de Gekooide Roos ad interim
Een papieren tijdschrift heeft deze mogelijkheid niet: het kan niet elke maand opnieuw het laatste nummer uitbrengen en op een gegeven moment is het uitverkocht of halen winkels het uit de schappen. Het meest ideaal in een dergelijke situatie is een hybride
210 Ik ben redactielid van Tijdschrift Ei en gebruik daarom bij vermeldingen over dit tijdschrift geen bronvermelding.
71
Een spin in het web
verschijningsvorm. Want ook een digitaal tijdschrift waarop niets verschijnt, trekt weinig lezers, af en toe iets plaatsen wekt verwarring: bestaan het tijdschrift nou nog wel of niet. Een hybride tijdschrift kan digitaal de lezer warmhouden, zonder een papieren variant te laten verschijnen. Of andersom. Inhoud De tekstuele inhoud van literaire tijdschriften omvat vele genres. In de tabel valt af te lezen welk genre bij welke verschijningsvorm het sterkst vertegenwoordigd is, maar ook hoeveel procent van die verschijningsvorm bijdragen uit een bepaald genre bevat. Zo is te zien hoe de hybride tijdschriften de laagste percentages hebben van alle genres. Dit valt te verklaren uit het feit dat er ook minder hybride tijdschriften zijn. Ze bevatten van alle genres dan wel weer het hoogste percentage aan bijdragen. Dit komt waarschijnlijk doordat ze het beste van twee werelden combineren, waardoor elk genre gepresenteerd kan worden in zijn ideale vorm. Tabel 3. Verschijningsvormen en tekstuele inhoud
Beschouwend
Besprekingen/
Essays
Poëzie
Verhalend
Vertalingen
proza
interviews
Totaal
78
75
55
72
55
33
Digitale
35
39
23
40
26
18
Verschijningsvorm
44.9% / 63.6%
52% / 70.1%
41.8% / 41.8%
55.6% / 72.7%
47.3% 47.3%
Papieren
54
46
40
44
38
Verschijningsvorm
69.2% / 81.8%
61.3% / 69.7%
72.7% / 60.6%
61.1% / 66.7%
69.1% 57.6%
Hybride opzet
18
16
13
16
13
23.1% / 72%
21.3% / 64%
23.6% / 52%
22.2% / 64%
23.6% 52%
proza
/
54.5% 32.7%
/
22 /
66.7% 33.3%
/
12 /
36.4% 48%
/
Naast tekstuele bijdragen bevatten literaire tijdschriften regelmatig ook andersoortige bijdragen, vaak beeld. Dergelijke bijdragen functioneren soms zelfstandig, maar hebben vaak ook een ondersteunende rol bij de tekstbijdrage, zoals de illustraties van Tijdschrift Ei, die naar aanleiding van de tekst worden gemaakt en niet andersom. Illustraties staan in 70.4% van de tijdschriften, op zichzelf staande kunstbijdragen in 39.8%
72
Een spin in het web
Technische ontwikkelingen hebben ook hun invloed op wat voor soort bijdragen mogelijk zijn en wát hiermee mogelijk is. Brems zei in zijn boek uit 2005 nog het volgende: Een interessante uitzondering is de groep De Dichters uit Epibreren, in 1994 opgericht door Bart FM Droog (…) Hun rijkgestoffeerde website (www.epibreren.com, februari 2005) biedt naast een geschiedenis van de groep onder meer ook een overzicht van hun optredens, recensies en verslagen, talrijke links naar uitgeverijen, festivals en individuele dichters, maar ook klank- en beeldfragmenten. Een bijzonder aspect van deze groep is nu juist het multimediale. Het zijn in principe podiumdichters, die zich echter tegelijk uitgebreid op het net presenteren en daar de facto gaan functioneren als het brandpunt van een veel bredere groep van voornamelijk jonge dichters die actief zijn op festivals en podia.211 Nu, nog geen tien jaar later is deze ‘interessante uitzondering ’ voor de digitale tijd-‐ schriften niet zo uitzonderlijk meer, zoals te zien valt in tabel 4. In totaal echter nog wel, daarvan gebruikt maar 17.5% bewegend beeld, audio idem dito. Tabel 4. Verschijningsvormen en beeldende inhoud
Totaal
Kunst
Stilstaand beeld / illustraties
Beeld populair
Bewegend beeld
audio
Totaal
108
43
76
52
19
19
Digitale
55
22
37
29
16
18
48.7% / 67.3%
55.8% 52.7%
54
29
71.1% / 79.4%
55.8% 42.6%
18
8
23.7% / 72%
15.4% 32%
Verschijningsvorm Papieren
51.2% 40% 68
Verschijningsvorm Hybride opzet
29 67.4% 42.6%
25
/
/
9 20.9% 36%
/
/
84.2% 29.1%
/
10 /
/
52.6% 14.7%
94.7% 32.7%
/
5 /
26.3% 7.4%
6
3
31.6% / 24%
15.8% 12%
/
/
Ondertitel Een ondertitel kan door aanvullende informatie waar een bepaalde doelgroep zich al dan wel niet door aangesproken voelt, veelzeggend zijn. Negentig tijdschriften maken gebruik van deze mogelijkheid, maar slechts een klein deel, nog geen 20%, noemt zich-‐ zelf in de ondertitel onomwonden een literair tijdschrift/blad/magazine of e-‐zine. Meer dan de helft heeft een duidelijke verwijzing naar het feit dat ze zich met literaire zaken
211 Brems, H. Altijd weer vogels die nesten beginnen. 2005, p. 611.
Een spin in het web
73
bezighouden, zoals ‘Tijdschrift voor actuele literatuur’; ‘Online tijdschrift voor literatuur & tijdskritiek’; Beeldende kunst, poëzie, literatuur’ en ‘Hét digitale tijdschrift voor luchtige poëzie, gebonden gedichten & light verse’. De digitale verschijningsvorm is niet populair om in de ondertitel te vermelden. Elf tijdschriften houden zich volgens de ondertitel ook bezig met kunst en/of cultuur, waarvan vijf zonder daarbij ook naar iets literairs te verwijzen. Dit is een klein deel van het tijdschriften dat ook dergelijke andere bijdragen bevat. Opvallend is de ondertitel van Hard//Hoofd: ‘Online tijdschrift voor kunst en journalistiek’, daar dit digitale blad een subsidie van het Nederlands Letterenfonds krijgt. Een verwaarloosbaar deel van de tijdschriften spreekt in hun ondertitel de doel-‐ groep uit, bijvoorbeeld ‘Tijdschrift voor lezers en lezerskringen’. De studententijdschrift-‐ en, toch bladen met een duidelijke doelgroep, doen dit op één na, Propria Cures, niet, net zomin als dat ze de stad waar ze verschijnen benadrukken. Mogelijk willen ze ook los van hun faculteit of universiteit gezien worden, of is die nadruk niet nodig omdat de tijd-‐ schriften verspreid worden binnen diezelfde universiteit (dergelijke tijdschriften liggen meestal om zo mee te nemen, op verschillende locaties van de universiteit). Waar de ondertitel zich bevindt kan ook invloed hebben zijn zeggingskracht. Digi-‐ taal en papier verschillen hierin o.a. doordat digitaal geen omslag heeft. Digitale tijd-‐ schriften plaatsen daarom de ondertitel vaak in een banner, en soms ook, of alleen daar, in de kop van het tabblad. Soms bevat die ook nog een andere toevoeging of wordt het-‐ zelfde anders gezegd (zoals bij De Contrabas). Hoewel ook digitale tijdschriften vaak een colofon hebben, of deze informatie hebben opgenomen in de ‘contact-‐tab’, zal de lezer dit toch minder snel lezen dan bij een papieren tijdschrift, omdat je digitaal bewust die tab aan moet klikken. In dit licht is het interessant wat Tirade doet. Dit papieren tijd-‐ schrift heeft geen ondertitel, maar in het colofon staat wel direct onder de titel ‘Een tijdschrift van Uitgeverij Van Oorschot’. Daar 83.3% van de hedendaagse literaire tijdschriften een ondertitel heeft, kan wel gezegd worden dat het een belangrijk kenmerk is om iets mee uit te drukken, vergelijk-‐ baar met de ondertitels van vlak na de oorlog. Vormgeving De vormgeving van een tijdschrift heeft invloed op hoe de inhoud gepresenteerd wordt, op hoe de lezer het tijdschrift ervaart, op de kosten, is soms onderdeel van de doelstel-‐ ling van het tijdschrift: kortom het is een belangrijke speler en een die steeds vaker lijkt
Een spin in het web
74
te worden ingezet. Zoals uit de tabel valt af te lezen noemen 49 tijdschriften hun vormgever expliciet. De vormgeving van een digitaal tijdschrift kan worden beïnvloed door de webhost of het format van de site. Veel kiezen ervoor de host niet te vermelden. De regio Van de tijdschriften zijn er 84 Nederlands en 22 Vlaams van origine, twee tijdschriften zijn puur regionaal en er is één internationaal tijdschrift. Er zijn er zeven tijdschriften met een licht internationale oriëntatie, waarvan vier uit het Nederlands taalgebied en drie uit het Vlaamse. Van de Vlaamse tijdschriften zijn er vier digitaal en vijf hybride van opzet. Negentien tijdschriften zijn regionaal te noemen door hun hechting aan een speci-‐ fieke stad (11) of aan een specifieke regio (8). Zes hebben een ondertitel die die geo-‐ grafische oriëntatie benadrukt, bijvoorbeeld: ‘Tijdschrift voor Utrechts literair erfgoed’ en ‘Literair blad uit het zuiden’. Hiermee wordt een bepaalde doelgroep bereikt. Het internationale tijdschrift is Azul, een uitgave van Azul Press. Deze jonge uit-‐ geverij heeft een fonds met veel buitenlandse poëzie, wat ook de voornaamste inhoud van Azul is. Het tijdschrift draagt zijn regionale oriëntatie uit via de ondertitel ‘International Literay Magazine’. Het andere tijdschrift van Azul Press, Azul Art, is gevuld met Nederlandse poëzie en kunst, de teksten zijn bloemlezingen uit bundels van de uitgeverij. Deze tijdschriften vervullen zo een belangrijke functie voor de uitgeverij, als spreekbuis en propagandamachine, zo trekken ze lezers die geïnteresseerd zijn in dergelijke inhoud. Digitale activiteiten Iets meer dan 20% van het totaal aan tijdschriften ontplooit geen digitale activiteiten. Van de 86 tijdschriften die dit wel doen, hebben 53 tijdschriften een papieren ver-‐ schijningsvorm. Een vrij groot deel van de hedendaagse uitingen zet het digitale dus vooral in ter ondersteuning van het papieren tijdschrift, bijvoorbeeld door de archief-‐ functie over te hevelen naar het internet. De digitale activiteiten verschillen van een archieffunctie (63), extra inhoud (32), interactie (33), participatie (14), nieuws (29) en andere digitale activiteiten (28). Zoals al aangegeven bij de hybride verschijningsvorm heb ik de grens tussen hybride verschijningsvorm en digitale activiteiten wellicht wat te scherp getrokken.
Een spin in het web
75
Digitale activiteiten an sich zijn extra’s voor de lezers, en bij papieren tijdschriften dienen ze vaak ook om lezers kennis te laten maken met het tijdschrift. Social media Twitter en facebook worden door 65 tijdschriften gebruikt, waarvan 22 enkel facebook gebruiken. Negen tijdschriften zijn zelf niet actief, maar de organisatie waarmee ze samenhangen wel. Bijvoorbeeld Azra Magazine: via de facebookpagina van de uitgeverij wordt er veel aandacht aan het tijdschrift besteed. Negentien van de 42 tijdschriften die niet actief zijn op social media hebben een digitale verschijningsvorm, wat dus betekent dat 45.2% van deze tijdschriften geen gebruik maakt van social media. Veel tijdschriften gebruiken social media als een reclameplatform, waar het natuur-‐ lijk uitermate geschikt voor is. Er is echter een duidelijk verschil in de toon die hierbij gebezigd wordt en hoe raak die is. Tijdschriften met een jonge redactie raken deze vaker. Mits goed gebruikt, kunnen facebook en Twitter ideale propagandamiddelen zijn. De manier waarop social media gebruikt wordt, vertoont overlappingen met de digitale activiteiten interactie en participatie. Zowel tijdschrift als lezer kunnen hier hun voordeel mee doen. Waar voorheen enkel grote handelingen als een ingezonden brief of een concurrerend tijdschrift oprichten als protestmiddel voorhanden waren, kan de lezer zich nu op allerhande manieren met het tijdschrift bemoeien. Via social media, de pers, via een mogelijke interactiefunctie. Maar ook op positieve wijze, bij evenementen, via schrijfwedstrijden en andere manifestaties in het openbare leven. Dit sluit aan op de conclusie van Dennis Gaens, dat het digitale een verandering ten gunste van de lezer heeft opgeleverd. Hieraan gerelateerd zijn initiatieven waarbij lezers zelf bijdrages mogen leveren aan het tijdschrift, zoals Vertaallab op Tzum. Voor het tijdschrift bieden deze communicatiemiddelen de mogelijkheid tot direct contact met de lezer, waardoor ze ideaal zijn voor lezersonderzoek. Dan wel concreet, dan wel via onderbuikgevoelens. Samenwerkingsverband In totaal 51 tijdschriften hebben een of meerdere vaste samenwerkingsverband(en) met een andere organisatie. Soms zijn ze niet direct gerelateerd, maar regelmatig komt een tijdschrift voort uit de reden van bestaan van de stichting (of andersom). Vaak gaat het hierbij om algemeen-‐culturele organisaties of organisaties met een specifieke interesse, zoals het Louis-‐Paul Boongenootschap.
76
Een spin in het web
Een ruime meerderheid van 64.7% van deze tijdschriften ontplooit aanvullende activiteiten. Bij tien tijdschriften komen deze voort uit de organisatie. Tijdschriften zijn dus niet afhankelijk van een eventuele samenwerking voor het organiseren van activiteiten. Subsidie Van de in totaal 35 tijdschriften die een subsidie ontvangen, is 40% Vlaams. Afgezet tegen de geringe hoeveelheid Vlaamse tijdschriften in de inventarisatie, toont dit een grotere hoeveelheid gesubsidieerde Vlaamse uitingen, dan Nederlandse. Zes van de negentien regionale tijdschriften krijgen subsidie, wat niet zo gek is, daar subsidies niet alleen worden verstrekt door het Nederlands dan wel Vlaams Letteren-‐ fonds, maar ook door andere organisaties, vaak regionale partijen als gemeentes. Voor subsidies is regio dus een belangrijke kenmerk. Dit kenmerk zullen de tijdschriften benadrukken in hun subsidieaanvragen. Een andere manier om de aandacht op de geo-‐ grafische oriëntatie te vestigen is, zoals al aangestipt, de ondertitel. Zoals in de tabel te zien valt, ontvingen elf hybride tijdschriften in 2013 een vorm van subsidie. De Gids, De Moanne, De Revisor, Liter en Terras bijvoorbeeld. Das Magazin, een van de vier tijdschriften die een subsidie van Nederlands Letterenfonds krijgt uit de Regeling Digitale Projecten, behoort nog niet tot de hybride tijdschriften, maar het blad is duidelijk bezig een digitale component op te bouwen. Tabel 5. Verschijningsvormen en subsidie
Totaal
Papieren verschijningsvorm
Digitale verschijningsvorm
Hybride opzet
Totaal
108
68
55
25
Subsidie
35
30
11
11
44.1% / 85.7%
20% / 31.4%
44% / 31.4%
4.3 Conclusie: het hedendaagse literaire tijdschrift zijn functioneren Een literair tijdschrift is een drukwerk dat op enigszins geregelde tijden uitkomt, met inhoud, vorm en toon toegespitst op een bepaald publiek. Meestal bestaat dit publiek uit een groep mensen met gelijke literatuuropvattingen. Doordat het literaire tijdschrift in zijn ideale vorm nieuwe poëzie, nieuw proza, kritieken en beschouwingen bevat, kan het een hechte band onderhouden tussen productie, kritiek en publiek. Soms grenst een literair tijdschrift aan het literatuurwetenschappelijke tijdschrift, soms aan het (betere) magazine. De functie van het literaire tijdschrift kan enerzijds worden omschreven in
Een spin in het web
77
relatie met de lezersgroep (de ‘doelgroep’), anderzijds in relatie met de literatuuropvatting van degenen die voor het blad verantwoordelijk zijn als redacteuren en schrijvers.
Dit is de oude definitie van het literiare tijdschrift, die, zoals betoogd, niet meer voldoet. De historische schets heeft laten zien dat deze definitie lange tijd zeer accuraat was en vormend is geweest voor het literaire tijdschrift. Daarnaast heeft de schets getoond hoe niet alleen nieuwe literatuuropvattingen, maar ook nieuwe ontwikkelingen en tech-‐ nologieën door het literaire tijdschrift werden omarmd, een vorm gegeven werd, om vervolgens te worden geïnstitutionaliseerd in het literaire veld. Zo vervulde het literaire tijdschrift op meerdere vlakken een voortrekkersrol. Deze rol toont zich met name in de paratekstuele kenmerken, zoals beschreven door Genette. Een opfrisser: •
positionele kenmerken: wat is de locatie van de (para)tekst
•
temporele kenmerken: wanneer is de (para)tekst geproduceerd
•
materiële kenmerken: waaruit/waardoor wordt de (para)tekst gevormd
•
pragmatische kenmerken: voor/van wie is de (para)tekst
•
functionele kenmerken: wat zou de (para)tekst moeten doen
De kenmerken van contemporaine literaire uitingen vertonen sterke verschillen ten opzichte van het voormalige literaire tijdschrift, waardoor er onduidelijkheid bestaat over wat het hedendaagse literaire tijdschrift is. De problemen, veroorzaakt door deze onduidelijkheid, toonden zich onder andere in de beschreven debatten en discussie, en zorgen ervoor dat velen een literair tijdschrift niet als zodanig herkennen. De inventarisatie bij dit onderzoek biedt duidelijkheid over de kenmerken van hedendaagse literaire uitingen, en de bespreking ervan geeft een kleine samenvatting en aanvullende inzichten. Door de veranderde invulling van de kenmerken wordt echter ook het functionele kenmerk vaak niet meer herkent, deze krijgt immers zijn vorm via de andere vier kenmerken. In de oude definitie was de functie nog wél duidelijk, zoals uit de laatste zin ervan blijkt. Om tot een definitief idee over het hedendaagse literaire tijdschrift te komen, zal ik hier ingaan op de functies die het lijkt te vervullen. De functie die wordt gevormd door de verhouding met de doelgroep, lijkt nog steeds sterk aanwezig. Sterker aanwezig misschien wel dan bij veel tijdschriften in de historische schets het geval was. Bij veel van de hedendaagse uitingen die ik bestudeerd heb, viel op dat de makers uitgaan van hun eigen verlangen of interesse bij het oprichten van het tijdschrift. Zij en hun gelijkgestemden zijn dus de doelgroep, zonder dat hier een
Een spin in het web
78
bepaalde literatuuropvatting aan vast hangt. Doelgroep en redactieleden staan dus dicht bij elkaar. Het begin van deze ontwikkeling valt mogelijk te herkennen bij de in de historische schets beschreven tijdschriften die zich richten op een specifieke doelgroep of niche in de samenleving. Ook deze tijdschriften werden opgericht vanuit een eigen interesse of gemis. Ik wil dergelijke tijdschriften ‘doelgroepgericht’ noemen, een functioneel ken-‐ merk dat in de bestaande literatuur over literaire tijdschriften nog geen plaats heeft. De manier waarop Das Magazin zijn bestaan heeft weten te verwezenlijken valt in dit straatje. Door de crowdfunding hadden de redacteuren een indicatie van hun mogelijke doelgroep en konden ze deze bij het tijdschrift betrekken. ‘Het kabinet en de crisis kunnen ons wat, wij verkopen ons tijdschrift zelf wel.’212 De vergelijking met intekening zoals gebruikelijk in de negentiende eeuw is snel gemaakt. Ook maken de redactie van Das Magazin en de schrijvers duidelijk onderdeel uit van een literaire groep. Er lijkt een voorzichtige trend gaande te zijn waarin veel ook niet-‐boekenwereld mensen de weg naar Das Magazin weten te vinden, aangetrokken door alles wat het tijd-‐ schrift behelst: mooie vormgeving, leuke avondjes, jongeren met een verhaal. Dit zonder dat het tijdschrift concessies lijkt te doen aan inhoud of niveau. De verzuchting van Christiaan Weijts: ‘Desondanks zie je nog niemand kinderlijk content met De Revisor als snobistisch attribuut in het café zitten’213, lijkt bewaarheid, maar niet zo algemeen als bedoeld, want het heeft er schijn van dat Das Magazin die status heeft. Of in elk geval de linnentasjes met ‘Das Magazin’ erop gedrukt, die je bij activiteiten ontvangt. De funtie van een literair tijdschrift duiden aan de hand van de literatuur-‐ opvatting(en) van de redactie is tegenwoordig minder goed mogelijk. Dit komt doordat literatuuropvattingen veel minder uitgesproken zijn, of zelfs nauwelijks meer aanwezig lijken. Deze ontwikkeling begon in de jaren tachtig en negentig, zoals Dirk van Weelden schreef in 2008 Literair overleven, een essay waarin hij de (toen) hedendaagse literatuur beschouwt. Hierin zegt hij dat de literatuur in de jaren tachtig en negentig de functie van gids verloren lijkt te zijn.214 ‘Gids’ kan echter op verschillende manieren uitgelegd wor-‐ den: iets dat klakkeloos gevolgd dient te worden of iets dat functioneert als een weg-‐ wijzer, waarbij je zelf kiest óf je hem volgt, en welk deel ervan, als een ANWB-‐ paddenstoel met verschillende zijdes. 212 Das Magazin. ‘Das Magazin’. 2011. 213 Weijts, C. ‘Acrobatiek’. 2009. 214 Weelden, van D. Literair overleven. 2008, p. 13.
Een spin in het web
79
Deze optie van informerende gids lijkt aanwezig bij de huidige literaire uitingen, zeker bij veel digitale en hybride. Zij plaatsen beschouwend proza waarin literaire inhoud toegelicht wordt en een kader krijgt en bieden de mogelijkheid tot interactie en debat, in combinatie met literair nieuws. Ook de belangstelling voor vormgeving en de vele uitingen die andere kunstvormen met literaire combineren, bieden begeleiding in het duiden van literatuur en hoe het zich verhoudt tot andere zaken. Lange tijd was deze functie grotendeels overgenomen door de pers, maar het heeft er de schijn van dat literaire uitingen deze weer overnemen. Primaire literatuur speelt bij deze uitingen min-‐ der een rol en het doet denken aan de functie van het algemeen-‐culturele tijdschrift. Een trend die hier gelieerd aan is, is het kleinere onderscheid tussen lezer en schrijver. Naast dat literaire uitingen vaak voor ogen hebben welke doelgroep ze willen bedienen en hier op in spelen, zijn lezer en schrijver steeds vaker dezelfde, of zouden dat kunnen zijn. Dat heeft te maken met de technologische ontwikkelingen, het is im-‐ mers minder eenduidig wat een schrijver ís. Iedereen bezit tegenwoordig een computer, waarmee een tekst zo getypt is, en een internetaansluiting, waarmee een tekst zo voor iedereen beschikbaar gemaakt is, dus publiceren is geen bijzonderheid meer. In deze tijden van ontlezing, digitalisering, downloaden en crisis, is het hebben van lezers een startvereiste die niet langer vanzelfsprekend vervuld wordt. De lezer kan makkelijk den-‐ ken dat hijzelf ook zó zo’n tijdschrift in elkaar zet, dus als redactie is het zaak te tonen dat jij dat net wat beter kan. Redactie en lezer kunnen ook gebruik maken van het feit dat ze dichter naar elkaar toe zijn gegroeid. Lezers, die vaak stiekem ook schrijvers zijn, hebben de mogelijkheid van een makkelijk toegankelijk podium om te experimenten met hun werk, onder (semi-‐)professionele begeleiding en met een publiek. Voor de redactie geldt dat het publiek makkelijker te bereiken is. Dat de inventarisatie ruim honderd literaire tijdschriften van allerlei pluimage telt, toont al wel dat het literaire tijdschrift niet slechts één functie kent. Deze uiting kan vele functies vervullen, maar alles wat over de functies gezegd wordt, komt terug op dat on-‐ definieerbare begrip ‘kwaliteit’. Voordat er weer gestreefd kan worden naar kwaliteit om zo iets te bereiken door middel van literatuur, moet er eerst weer met verve en aan-‐ dacht gelezen worden. Het literaire tijdschrift kent haar voortrekkersrol en focust steeds vaker op het weer leuk, interessant en/of behapbaar maken van literatuur, mensen aan het lezen zetten, iets moois presenteren, zowel op literair als op visueel gebied, maar ook op het bieden van een plek waar informatie verzameld wordt, en een kritische noot.
80
Een spin in het web
Hiervoor grijpt het terug op alle mogelijke middelen, om zo alle mogelijke lezers te be-‐ reiken. Zoals de oprichters van Voortuin zeggen over wat zij willen bereiken met hun tijdschrift: ‘”Iets wat niets is vermaakt mij, dus het is iets”, het gaat erom dat de lezer zich dat realiseert.’215 Dus wat is het literaire tijdschrift anno 2014: Een papieren, danwel digitale, danwel hybride uiting, die is opgezet met de intentie periodiek te verschijnen en lezers te bereiken. De bijdragen worden beoordeeld en ge-‐ plaatst door een monitorende autoriteit die zorg draagt voor een zekere samenhang in de inhoud, om zo het doel waarmee de uiting is opgezet uit te dragen. De teksten raken grotendeels aan de notie ‘literair’ of houden zich op een andere manier bezig met literatuur. De functies van de uitingen kunnen verschillen, maar raken meestal aan een van onderstaande beschrijvingen. De uiting is zich bewust van zijn publiek en wendt communicatiemiddelen als social media, de mogelijkheid tot interactie en aanvullende activiteiten, aan om hier op in te spelen. De functie van de uiting kan gidsend zijn, door literaire informatie te verzamelen, te duiden en van een kader te voorzien. Dit zijn vaak digitale uitingen met weinig primair literaire inhoud. Hybride uitingen combineren vaak beide, maar gaan meer in op een specifiek onderdeel van de literatuur. Ook kan een uiting proberen zijn publiek weer het plezier in het lezen terug te brengen, door aandacht voor de vormgeving en met een inhoud, vormgeving en eventuele aanvullende activiteiten die toegespits is op zijn lezerspubleik. De redactie is niet bang zijn eigen voorkeuren op de lezers te projecteren, daar lezer en maker niet zoveel meer verschillen. Zeker digitale uitingen zijn zeer geschikt voor het bieden van mogelijkheden voor beginnende schrijvers en worden hier soms speciaal voor opgericht, eventueel door de beginnende schrijvers zelf.
215 Engelen, van L. ‘Zin en onzin in de Voortuin’. 2013.
Een spin in het web
81
Bijlage 1. Grafieken Bijlage 2. Inventarisatie De wereld staat natuurlijk niet stil en de inventarisatie zal dan ook een momentopname zijn. Desondanks zal het een beeld opleveren van het hedendaagse literaire tijdschrift, net zoals vroegere inventarisaties dat van voorgaande periodes gedaan hebben. Voor-‐ deel van het huidige tijdperk is dat veranderingen makkelijk doorgevoerd kunnen worden, aanvullingen en verbeteringen zijn dan ook meer dan welkom.
Toelichting op de inventarisatie Wanneer ik het over ‘digitale component’ heb bedoel ik de site die een aanvulling is op het tijdschrift, of waarvan de papieren versie een aanvulling is. Met ‘site’ bedoel ik de website van het tijdschrift met daarop eventueel extra informatie en/of archief. • •
•
• •
•
• • •
Titel Ondertitel. !
Bij digitale platformen is een eventuele vermelding in het tabblad als ondertitel aangemerkt. Geautopseerd o ja o ja, digitaal " wanneer het tijdschrift een digitale component heeft die een goed beeld geeft van de inhoud van het tijdschrift, zelfs als deze in hoofdmoot papier is, bijvoorbeeld als een groot deel van de inhoud online staat o nee Verschijningsvorm: papier Verschijningsvorm: digitaal o ja " ook als het een intrinsiek papieren tijdschrift is, maar een digitale component heeft o nee " het is enkel een papieren tijdschrift Hybride opzet o ja " het tijdschrift heeft zowel een papieren als een digitale verschijningsvorm of heeft een zelfstandige digitale component o nee " het tijdschrift heeft enkel een papieren dan wel digitale verschijningsvorm of biedt digitaal slechts aanvullende informatie Oprichtingsjaar Doorstart / fusie Regio
Een spin in het web
• •
•
•
•
• •
•
•
82
o Nederlands taalgebied " Nederlands of Vlaams tijdschrift dat geen nadruk legt op een bepaalde regio o Nederlands taalgebied, Vlaanderen " tijdschrift uit Vlaanderen o Nederlands taalgebied, regio " tijdschrift dat zich op het Nederlands taalgebied richt, maar met duidelijke regionale wortels o Nederlands taalgebied, licht internationaal " tijdschrift met een focus op Nederland of Nederlands talige tekst, maar met anderstalige onderdelen Verschijningsfrequentie Verspreiding: vrij o ja " gratis te verkrijgen tijdschrift, op papier dan wel digitaal, ook als de mogelijkheid er is een abonnement te nemen o nee " het tijdschrift is alleen tegen betaling verkrijgbaar Verspreiding: digitaal o ja " het tijdschrift is te verkrijgen via internet. Tijdschriften die intrinsiek op papier zijn, maar waarvan de lopende jaargang (vrijwel) simultaan digitaal verschijnt, vallen hier ook onder. Als hier veel tijd tussen zit of er niet wordt gepromoot dat het blad ook digitaal te verkrijgen is, valt het onder de archieffunctie. o nee " het tijdschrift is niet digitaal te verkrijgen Verspreiding: papier o ja " het tijdschrift wordt gedrukt verspreid. Dit betekent niet dat het niet ook digitaal kan verschijnen. o nee " het tijdschrift is niet in druk te verkrijgen Verspreiding: abonnementen o ja " men dient een abonnement te nemen om het tijdschrift te verkrijgen, de prijs is de abonnementsprijs voor particulieren in het land van origine o nee " het tijdschrift biedt geen mogelijkheid tot abonnement Verspreiding: losse verkoop o de prijs is de prijs voor particulieren in het land van origine Pageviews " dit geldt alleen voor intrinsiek digitale tijdschriften o aantal o onbekend " het aantal keer dat een pagina bekeken is staat niet op de site o n.v.t. " het is geen intrinsiek digitaal tijdschrift Inkomsten: verkoop o ja " het tijdschrift is via een abonnement of losse verkoop te verkrijgen en genereert hier dus inkomsten uit o nee " het tijdschrift is vrij te verkrijgen Advertenties o ja " het tijdschrift bevat advertenties of biedt contactgegevens en informatie voor mogelijke adverteerders o nee " het tijdschrift bevat geen aanwijzingen dat het advertenties wenst te plaatsen
Een spin in het web
•
•
•
•
•
•
•
•
83
Subsidies/bijdragen o ja " het tijdschrift maakt melding van een subsidieverstrekker of sponsor o nee " het tijdschrift biedt geen aanwijzingen dat het subsidie of andere bijdragen ontvangt Inkomsten: anders o ja " het tijdschrift biedt aanwijzingen dat het via andere wegen inkomsten genereert, zo mogelijk worden deze vermeld. Het gaat hier om de intentie andere inkomsten op te halen. o nee " het tijdschrift lijkt niet op andere wijze inkomsten te genereren Uitgever o ja + naam uitgeverij die het tijdschrift uitgeeft. Als de uitgeverij enkel dient om het tijdschrift uit te geven, wordt deze niet vermeld. o nee Samenwerking/ deel van o ja + naam organisatie waar tijdschrift mee samenwerkt of deel van uitmaakt. De meeste tijdschriften zijn een stichting, daar dit nodig is om subsidie te kunnen krijgen. Als de enige activiteit van de stichting het tijdschrift lijkt te zijn, wordt deze niet vermeld. Doelgroep o Omschrijving van de doelgroep " het tijdschrift vermeldt zelf de doelgroep op bijvoorbeeld de site, of de redactie heeft hier in bijvoorbeeld een interview of andere aanvullende literatuur over gesproken. Bij zeer duidelijke thematiek, kan de doelgroep daar uit afgeleid worden. Deze doelgroepomschrijving sluit belangstelling van en voor een publiek dat buiten de doelgroep valt uiteraard niet uit. o niet omschreven " als er geen recente omschrijving van de doelgroep is of als deze niet logisch uit het tijdschrift af te leiden valt Doelstelling o Omschrijving van de doelstelling, mits deze recent is of er duidelijke aanwijzingen zijn dat deze niet is veranderd met het verstrijken van de jaren. o niet omschreven " het tijdschrift omschrijft zijn doelstelling nergens Doelstelling: aangepast op doelgroep o ja " doelgroep en doelstelling sluiten op elkaar aan o nee " doelgroep en doelstelling sluiten niet op elkaar aan o Onbekend " de doelgroep of doelstelling is niet omschreven Herkomst naam o Omschrijving herkomst " het tijdschrift of betrouwbare aanvullende literatuur (bijvoorbeeld interviews) biedt een verklaring voor de naamkeuze o onbekend " het tijdschrift of betrouwbare aanvullende literatuur (bijvoorbeeld interviews) biedt geen verklaring voor de naamkeuze o Evident" de naam sluit logisch aan bij de doelstelling van het tijdschrift of bij het onderwerp
Een spin in het web
• • •
•
•
• • • • • • •
• • • • •
84
Redactie: mannen Redactie: vrouwen Vormgever o ja + naam o nee Gevestigde auteurs o ja " voor mij zijn minstens drie namen bekend, bij twijfel zoek ik het op. Dit is dus subjectief en slechts een indicatie o nee " ik herkende minder dan drie of geen namen Ongevraagde inzendingen o ja " het tijdschrift of de site vragen om het inzenden van kopij of bieden hiervoor de contactgegevens aan Inhoud: verhalend proza Inhoud: poëzie Inhoud: beschouwend proza Inhoud: essays Inhoud: besprekingen, interviews Inhoud: vertalingen / buitenlandse tekst Inhoud: kunst o ja " het tijdschrift bevat naast eventuele afbeeldingen die onderdeel zijn van de vormgeving, nog andere kunstuitingen. Populair beeld als auteursfoto’s, omslagen, edg. vallen hier niet onder. o nee " het tijdschrift bevat naast afbeeldingen die onderdeel zijn van de vormgeving, geen andere kunstuitingen Inhoud: stilstaand beeld / illustraties Inhoud: beeld populair " het gaat hier om foto’s, omslagen en dergelijke Inhoud: bewegend beeld Inhoud: audio Vormgeving o aanwezig, onderdeel totaalconcept " de vormgeving in het tijdschrift maakt deel uit van hetgeen waar het tijdschrift voor staat o aanwezig, niet gethematiseerd " de vormgeving in het tijdschrift is geen zelfstandig onderdeel van het tijdschrift of hangt niet sterk samen met de teksten o aanwezig, gethematiseerd " de vormgeving in het tijdschrift vormt een zelfstandig onderdeel van het tijdschrift, biedt extra inhoud of hangt sterk samen met de teksten o aanwezig, licht gethematiseerd " de vormgeving in het tijdschrift sluit aan bij de geplaatste teksten o aanwezig, gethematiseerd door format " het format dicteert de vormgeving
Een spin in het web
•
•
•
• •
•
•
85
o niet aanwezig, licht gethematiseerd " het tijdschrift heeft geen duidelijk vormgeving, maar afbeeldingen of typografie passen wel bij de geplaatste teksten (vaak foto’s van besproken auteur of omslagen van besproken boek) o niet aanwezig, niet gethematiseerd " het tijdschrift bestaat enkel uit tekst. Dit is ook het geval wanneer het omslag wel duidelijk vormgegeven is. Gebruikt format o Naam format " enkel bij intrinsiek digitale tijdschriften o onbekend " format staat niet genoemd o n.v.t. " het tijdschrift is een intrinsiek papieren tijdschrift Structuur: vaste rubrieken o Opsomming van de vaste rubrieken " praktische en logische rubrieken als colofon, inhoudsopgave, redactie, et cetera, worden buiten beschouwing gelaten. Als het tijdschrift zowel een papieren als een digitale component heeft, staat erachter waar wat voor geldt. Tags worden als rubrieken gezien, mits ze zo gebruikt worden. Thema’s o ja " het tijdschrift werkt met thema’s of brengt met enige regelmaat een themanummer uit o nee " het tijdschrift werkt niet met thema’s en brengt niet regelmatig een themanummer uit nee " het tijdschrift of de site bieden geen aanwijzingen dat ongevraagde kopij gewaardeerd wordt Digitale activiteiten o ja " het tijdschrift ontplooit activiteiten online. Dit gaat dus niet om het wel of niet hebben van een website of aanwezigheid op social media, maar daadwerkelijk iets doen digitaal. o nee " het tijdschrift doet niets extra’s op het digitale vlak Digitale activiteiten: archieffunctie216 o ja " het tijdschrift heeft een digitaal een archief. Soms zal dit volledig zijn, soms slechts enkele teksten bevatten. Een digitaal tijdschrift heeft een dergelijk archief automatisch. o ja, basis " het tijdschrift heeft een digitaal archief wat slechts bestaat uit een aantal oppervlakkige elementen, zoals omslagen, inhoudsopgave en medewerkers o nee " er is geen digitaal archief beschikbaar Digitale activiteiten: extra inhoud o ja " de digitale component biedt aanvullende inhoud die niet een volledig nieuw onderdeel vormt, bijvoorbeeld blogs, of inzicht in het maakproces o nee" de digitale component biedt geen extra inhoud
216 Daar dbnl.nl een externe organisatie is, heb ik mogelijke digitalisering door deze instantie niet meegenomen in de archieffunctie.
Een spin in het web
•
•
•
• • •
• • • • • • • •
86
Digitale activiteiten: interactie o ja " het tijdschrift of zijn digitale component biedt de mogelijkheid tot reageren op teksten en zo tot discussie o nee " het tijdschrift of zijn digitale component biedt geen mogelijkheid tot reageren op teksten en zo tot discussie Digitale activiteiten: participatie o ja " het tijdschrift of zijn digitale component biedt zijn lezers de mogelijkheid mee te schrijven en teksten te plaatsen o nee " het tijdschrift of zijn digitale component biedt zijn lezers niet de mogelijkheid mee te schrijven en teksten te plaatsen Digitale activiteiten: nieuws o ja " het tijdschrift of zijn digitale component houdt het voor het tijdschrift en zijn inhoud relevante nieuws bij o nee " tijdschrift of zijn digitale component houdt het voor het tijdschrift en zijn inhoud relevante nieuws niet bij Digitale activiteiten: anders Actief op social media Aanvullende activiteiten o ja " het tijdschrift organiseert -‐ of is betrokken bij aanvullende activiteiten o ja, via " er vinden aanvullende activiteiten plaats, maar door de verweven-‐ heid met een organisatie is niet te zeggen wie dit organiseert o nee " het tijdschrift organiseert geen of is niet betrokken bij aanvullende activiteiten Leesclub Cursus Discussie Literaire avond / lezing Aanvullende activiteiten: anders Bijzonderheden Website Gevonden via
Een spin in het web
87
Bibliografie • •
• • • •
•
•
•
• • • • • •
Ad Interim 1 (1994), nr. 1. Aerts, R. ‘De Gids en zijn publiek. Een compositieportret’. In: Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Door: Nederlandse Boekhistorische Vereniging. De Nederlandse Boekhistorische Vereniging: Leiden, 1994, p. 107-‐129. o De letterheren. Liberale cultuur in de negentiende eeuw: het tijdschrift De Gids. Amsterdam: Meulenhoff, 1997. o ‘Het algemeen-‐culturele tijdschrift in het negentiende-‐eeuwse medialandschap’. In: Ts.>Tijdschrift voor tijdschriftstudies (2002), nr. 11, p. 34-‐47. Altena, P. e.a. Literaire tijdschriften in de eerste helft van de negentiende eeuw. Amsterdam: Huisdrukkerij Universiteit van Amsterdam, 1975. Altena, A. ‘Het literaire tijdschrift in de re:publiek der letteren’. In: De Gids 173 (2010), nr. 3 (mei), p. 316-‐325. Anbeek, T. Geschiedenis van de literatuur in Nederland. 1885-‐1985. 5e, herz. dr. Amsterdam: Uitgeverij de Arbeiderspers, 1999. Adrichem, A. ‘Open brief aan de leden van de Tweede Kamer’. Op: facebook, 17 juni 2011.
Baaren, van T.; Pape, G. & Buddingh’, C. De Schone zakdoek: onafhankelijk tijdschrift onder red. Van Theo van Baaren en Gertrude Pape. 1941-‐1944: verhalen, gedichten, cadavres-‐exquis, collages, tekeningen, foto’s, objecten. Amsterdam: Meulenhoff, 1981. Baetens, J. ‘Modernismen: een ander meervoud?’ In: Modernisme(n) in de Europese letterkunde: een ander meervoud. Red. J. Baetens; S. Houppermans; A. Langeveld & P. Liebregts. Leuven: Peeters, 2005, p. 1-‐9. Bakker, S. Literaire tijdschriften. Van 1885 tot heden. Amsterdam: Synthese, 1985. o ‘Ook dichteressen rijden auto. De toekomst van het literaire tijdschrift in Nederland en Vlaanderen’. In: Ons Erfdeel 45 (2002), nr. 2 (maart), p. 241-‐ 251. Bax, S. ‘Een postmodern Revisor? De relatie tussen het Revisor-‐proza en het postmodernisme’. In: Vooys 19 (2001), nr. 1 (april), p. 24-‐33. Beek, op de E. ‘Avenue Literair: literatuur in de ‘glossy-‐aller-‐glossy’s. 1967-‐1990’. In: Ts. Tijdschrift voor tijdschriftstudies (2011), nr. 29, p. 36-‐50. Berkhout, K. ‘Oprollen die bende’. In: NRC Handelsblad, 15 februari 2008. Bijvoets, Th.; Hafkamp, H.; Heijbroek, J.F. e.a. Geboekt in jaargangen. Anderhalve eeuw boekentijdschriften in Nederland. Utrecht: Matrijs, 1994. Bloemkolk, J. ‘Literair, leesbaar en vol mooie tekeningen’. In: Het Parool, 30 januari 2014. Blom, O. ‘De herrijzenis van twee jonge literaire tijdschriften’. In: Trouw, 11 juli 1997.
Een spin in het web
•
• •
•
• • • •
• •
88
Boef, A.H. den ‘Polet in maatstaf. De literaire tijdschriften’. In: Het literaire klimaat 1986-‐1992. Red. N. Matsier; C. Offermans; W. van Toorn & J. Firmin Vogelaar. Amsterdam: De Bezige Bij, 1993, p. 172-‐185. Boekblad. ‘Bzzlletin gaat online’. In: Boekblad, 6 juni 2001 Bommeljé, B. ‘[email protected]’. In: Vrij Nederland, 17 januari 2009. o Bommeljé, B.; Benders, M.; Peppelenbos, C. e.a. ‘”Reacties” bij “Literaire tijdschriften: geen kweekvijver”’. Op: De Contrabas, 15 september 2009. Bork, G.J. van; Delabastita, D.; Gorp, H. van; Verkruijsse, P.J. & Vis, G.J. Algemeen letterkundig lexicon. 2012 (digitaal bestand). Bourdieu, P. ‘The production of belief: the contribution to an economy of symbolic goods’. In: Media, Culture and Society 2 (1980), nr. 3 (juli), p. 261-‐293. Brems, H. Altijd weer vogels die nesten beginnen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1945-‐2005. Amsterdam: Bert Bakker, 2006. Breugelmans, R. Litteraire tijdschriften in Nederland sinds 1945 uitgegeven in eigen beheer of door kleinere uitgeverijen. Wassenaar: Dokumentaal, 1973. Breukers, C. ‘Breukers Bromt: over literaire tijdschriften’. 25 februari 2008. o ‘Van 1.2 miljoen euro en weerspannige Dode Bomen’. 17 september 2009. o ‘Omdat het avond werd en de barbaren niet gekomen zijn (1-‐6)’. Op: De Contrabas, maart/april 2010. o ‘Bourdieu voor beginners’. Op: De Contrabas, 3 juli 2011. o ‘Literaire tijdschriften: Hollands Maandblad’. Op: De Contrabas, 28 juli 2011. Brouwers, J. ‘De nieuwe revisor’. Tirade, jaargang 23 (1979), nr. 250. Calis, P. Het ondergronds verwachten. Schrijvers en tijdschriften tussen 1941 en 1945. Amsterdam: Meulenhoff, 1989. o Speeltuin van de titaantjes. Schrijvers en tijdschriften tussen 1945 en 1948. Amsterdam: Meulenhoff, 1993. o ‘Als stenen spreken… De ontwikkeling van het literaire tijdschrift’. In: De functie en toekomst van literaire tijdschriften. Amsterdam: Boekmanstichting, 4 juni 1994, p. 5-‐11. (Verslag van de bijeenkomst
Een spin in het web
• • •
•
• • • • •
•
• •
• •
•
89
Functie en de toekomst van literaire tijdschriften, georganiseerd door het Nederlands Literair Productie-‐ en Vertalingenfonds). o De vrienden van weleer. Schrijvers en tijdschriften tussen 1945 en 1948. Amsterdam: Meulenhoff, 1999. o Het elektrisch bestaan. Schrijvers en tijdschriften tussen 1949 en 1951. Amsterdam: Meulenhoff, 2001 Das Magazin. ‘Das Magazin’. Op: Voor de Kunst. 2011. (website). DBNL. ‘Nieuw leven voor tijdschriften: oude jaargangen digitaal op DBNL’. 7 juni 2010 (nieuws). De Contrabas. ‘Weg met die redacteuren’. 19 september 2009. http://www.decontrabas.com/de_contrabas/2009/09/weg-‐met-‐die-‐ redacteuren.html detijdschriften (digitaal overzicht). De Rode Hoed. ‘Tegen de barbaren! Over functie en belang van literaire tijdschriften’. 6 april 2010 (uitnodiging debatavond). Dessing, M. ‘Nieuwe formule kan het literaire tijdschrift redden. Robbert Ammerlaan start nieuw literair tijdschrift’. In: Boekblad, 16 juli 2010. Dessing, M. ‘Literaire tijdschriften Kort Verhaal en Parmentier zoeken laatste kans op overleven’. In: Boekblad, 4 januari 2013. Dijk, van N. & Janssen, S. ‘De reuzen voorbij. De metamorfose van de literaire kritiek in de pers sedert 1965’. In: Journalistieke cultuur in Nederland. Red. J. Bardoel e. a. Amsterdam: University Press, 2002, p. 208-‐235. Dijk, van Y. ‘De kweekvijver is hier een oceaan. Waarom dichters, tijdschriftmakers, uitgevers en subsidiegevers het internet serieus moeten nemen’. In: NRC Handelsblad, 12 december 2008. Doorman, M. Steeds mooier. Over geschiedenis en zin van vooruitgangsideeën in de kunst. 4e druk, Amsterdam: Ooievaar, 2000. Dorgelo, E. & Sanders, M. (red.) Dezelfde hemel – Andere horizon. Perspectieven voor en op het literaire tijdschrift. Nijmegen: Radboud Universiteit Nijmegen, 2012. Dorleijn, G.J. & Rees, K. van (red.) De productie van literatuur. Het literaire veld in Nederland 1800-‐2000. Nijmegen: Uitgeverij Vantilt, 2006. Droog, B. FM. ‘Gedonder aan de letterenhemel’. Op: De Contrabas, juni 2006. Drost, V.J. De functie van het literaire tijdschrift in de literaire wereld. Onderzoek naar de functie van 10 gesubsidieerde Nederlandstalige literaire tijdschriften in de periode van 2002 tot en met 2007 voor de Nederlandse literaire uitgeverijen. Utrecht: Universiteit Utrecht, 2008. (masterscriptie).
Een spin in het web
• • • •
• •
• • • • •
• • • •
• •
90
Duijvenvoorde, D. van. ‘Kortstondig feministies. Sarafaan (november 1985-‐mei 1986)’. In: Zacht Lawijd 12 (2013), nr. 4, p. 32-‐38. Engelen, L. van. ‘Zin en onzin in de Voortuin’. In: Haarlems Dagblad, 22 december 2013. Fleuren-‐van Hal, D. Forum 1931-‐1935. Leiden: Martinus Nijhoff, 1986. Fortuin, A. ‘Krimp komt niet door de inhoud’. In: NRC Handelsblad, 29 januari 2008. o ‘Tijdschrift De Gids collecteert voor zichzelf’. In: NRC Handelsblad, 13 januari 2009. Genette, G. Paratexts. Tresholds of interpretation. Cambridge: University Press, 1997. Geysels, J. ‘Jos Geysels over literaire tijdschriften’. 8 maart 2011. (lezing). Goedegebuure, J. ‘De literaire tijdschriften en de media’. In: De functie en toekomst van literaire tijdschriften. 1994, p. 25-‐30. Gomperts, M. ‘Interview met Toine Donk, hoofdredacteur van Das Magazin’. Bij: debatavond De literaire subsidieloterij, 21 maart 2013. (interview). Hillenius, D. In: Avenue 3 (1967), nr. 1 (jan.). Hoste, E. ‘Op de rand van vernieuwing. De XXIe eeuw (winter 1990-‐zomer 1993)’. Zacht Lawijd 12 (2013), nr. 4 (okt.), p. 46-‐52. Janssen, S. & Olislagers, N. ‘De rol van literaire tijdschriften bij de beslissing van literaire uitgeverijen om Nederlandstalige auteurs te laten debuteren’. [The significance of literary journals for the acquisition of authors by Dutch literary publishers] In: T.T.T. / Interdisciplinair Tijdschrift voor Taal-‐ en Tekstwetenschap 6 (1986), nr. 3 (sept.), p. 275-‐283. Johannes, G.J. De barometer van de smaak. Tijdschriften in Nederland 1770-‐1830. Den Haag: Sdu Uitgevers, 1995. Jong, de D. (samensteller). Het vrije boek in onvrije tijd. Bibliografie van illegale en clandestiene bellettrie. Schiedam: Interboek International, 1978, p. 296-‐304. Komrij, G. Twee punt nul. Amsterdam: De Bezige Bij, 2013. Krevelen, L. van. ‘Van liefhebberij tot cultureel ondernemerschap. Over de ontwikkeling van de literaire uitgeverij in Nederland’. In: Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis 10 (2003), p. 13-‐50. Kruithof, J. ‘Literaire tijdschriften. Voorstudie voor een geschiedenis’. In: Bzzlletin, 11 (1982), nr. 100 (nov.), p. 93-‐96. Kuitert, L. ‘De uitgeverij en de symbolische productie van literatuur: Een historische schets 1800-‐2008’. In: Stilet 20 (2008), nr. 2 (sept.), p. 67-‐87. o ‘Kasplantjes; Literaire tijdschriften’. In: Vrij Nederland, 10 januari 2009. o ‘Literaire tijdschriften zijn er voor schrijvers, niet voor lezers!’ Op: Taalschrift, 1 februari 2009.
Een spin in het web
• • • • • • • • •
• • •
•
• •
91
Kuitert, L. e.a. ‘Kerkhof van verdwenen tijdschriften’. Zacht Lawijd 12 (2013), nr. 4 (okt.). Lamon, L. & Moerland, M. ‘Een zombie? Bunker Hill (juni 1997-‐maart 2009)’. In: Zacht Lawijd 12 (2013), nr. 4 (okt.), p. 94-‐99. Leyman, D. ‘Bezuinigingen houden het literaire tijdschrift niet tegen’. In: NRC Handelsblad, 28 februari 2011. Lidner, E. ‘Winnaar van de C. Buddingh’-‐prijs/Tijdschriften (3)’. In: De Groene Amsterdammer, 16 juni 2011. Lievers, M. ‘Literaire tijdschriften: Twee reacties’. In: NRC Handelsblad, 23 september 2009. Louter, M. ‘Tirade beoordeelt alleen nog kopij van abonnees’. In: Boekblad, 27 september 2010. Ludovico, A. Post-‐Digital Print. The mutation of Publishing since 1894. Eindhoven: Onomatopee, 2012. Maas, N. De ontvangst van De Nieuwe Gids. Nijmegen: Uitgeverij vriendenlust, 1983. Mathijsen, M. ‘Literaire subsidies in de negentiende eeuw?’ In: Nederlandse Letterkunde 1 (1996), nr. 1 (feb.), p. 84-‐101. o ‘De Nederlandsche spectator’. In: Ons Erfdeel 31 (1988), nr. 1 (jan.), p.279-‐ 281. (recensie). Matsier, N.; Offermans, C.; Toorn, van W.; Vogelaar, J. (red.) Het literaire klimaat 1986-‐1992. Amsterdam: De Bezige Bij, 1993. MillenniuM 1 (1993), nr. 0. Ministerie OCW, Meer dan kwaliteit: nieuwe visie op cultuurbeleid 2013-‐2016. 10 juni 2011. (beleidsnota). Mulder, R. ‘Nieuw blad De XXIe eeuw wil niet geassocieerd worden met de Maximalen; belangrijk is dat alles anders wordt!’. In: NRC Handelsblad, 24 januari 1991. Mulder, A. Weelden, van D. & Schiferli, V. ’Reactie: Kwaliteit is het belangrijkste’. In: NRC Handelsblad, 29 februari 2008. Nederlands Letterenfonds. Oog voor het verleden, blik op de toekomst. 2010. (aanvullend beleidsplan). o Beleidskader Nederlands Letterenfonds 2011. 2011 o Jaarverslag 2012. o Jaarverslag 2013. o Beleidsplan 2013-‐2016. Het boek is nog niet uit. 2012 o Regeling digitale literaire projecten 2013-‐2014. In: Staatscourant 152, 2 januari 2013.
Een spin in het web
•
•
•
• •
• • • • • •
• • • • •
92
Nederlandse Poëzie Encyclopedie. Nederlandstalige literaire periodieken, (vroeger bekend als ‘literaire tijdschriften’) actief in 2013 (& enkele Friestalige). o De functie en toekomst van literaire tijdschriften. Amsterdam: Boekmanstichting, 1994. (Verslag van de bijeenkomst over de functie en de toekomst van literaire tijdschriften georganiseerd door het Nederlands Literair Productie-‐ en Vertalingenfonds, 4 juni 1994 in Felix Meritis te Amsterdam). Nieuwenhuis, E. ‘Deftig, hoogdrempelig en voornaam’. Op: Tzum, 2 augustus 2011. < http://www.tzum.info/2011/08/column-‐erik-‐nieuwenhuis-‐deftig-‐ hoogdrempelig-‐en-‐voornaam/> Nieuwsredactie. ‘Literaire tijdschriften: twee reacties’. In: NRC Handelsblad, 23 september 2009. Nijsen, J. ‘Tijdschriften’. Op: www.uitgeverijpodium.nl, 29 januari 2008. (column). Onkenhout, P. ‘Links en elitair, géén aardbeien. Interview Vic van der Reijt en Bob Polak’. In: de Volkskrant, 6 oktober 2011. Oorschot, van G. A. ‘Inleiding’. In: Tirade 200, 1974. Oversteegen, J.J. Vorm of vent. Amsterdam: Athenaeum, Polak & Van Gennep, 1969. Overtocht 1 (1994), nr. 1. Overzicht van Nederlandse en Vlaamse literaire tijdschriften. <www.literairetijdschriften.org> Paepe, L. de. ‘Amper debuten in de literaire bladen’. In: NRC Handelsblad, 18 september 2009. o ‘Scriptie Temme ontlokt felle reacties’. In: NRC Handelsblad, 21 september 2009. Peppelenbos, C. ‘Bart Temme maakt slapende tijdschriftredacteuren wakker’. Op: Coen Peppelenbos, 17 september 2009. < http://coenpeppelenbos.blogspot.nl/2009/09/bart-‐temme-‐maakt-‐ slapende.html> Pfeijffer, I.L. ‘We doen het voor u’. In: NRC Handelsblad, 22 februari 2008. Poillac, C.E. ‘Wij wilden vooral enthousiasmeren. De geschiedenis van BZZLLETIN’. In: BZZLLETIN 22 (1992), nr. 200 (nov.), p. 3-‐12. Pollet, J.J. ‘De literaire tijdschriften en internet’. Op: JJ Pollet, 18 juni 2011
Een spin in het web
•
• • • • • • • •
• •
• •
• •
93
Prins Bernhard Cultuurfonds. ‘Cultuurfonds ondersteunt literaire tijdschriften. Prins Bernhard Cultuurfonds schenkt € 90.000 via CultuurFonds op Naam’. 13 februari 2014. (persbericht). http://www.cultuurfonds.nl/nieuws/nieuwsberichten/cultuurfonds-‐ ondersteunt-‐literaire-‐tijdschriften-‐prins-‐bernhard-‐cultuurfonds-‐schenkt-‐eur-‐ 90000-‐via-‐cultuurfonds-‐op-‐naam o ‘Het Cultuurfonds en het Nederlands Letterenfonds bundelen de krachten’. 11 september 2012. (persbericht). Red. Dittrich, K. Van A tot Z. Duits-‐ en Nederlandstalige literaire tijdschriften. Amsterdam: Goethe-‐Institut, 1983. Redactie. ‘Bij het eerste nummer’. In: De Parelduiker 1(1996), nr. 1 (mrt). Renders, H. ‘Barbarber, het blad dat nooit richt en toch raak schiet’. In: Het Oog in ’t Zeil 3(1985), nr. 2 (dec.), p. 1-‐7. Robbers, Hermans. De Nederlandsche literatuur na 1880. 2e herz. druk, Amsterdam: Uitgeversmaatschappij Elsevier, 1925. Roegholt, R. De geschiedenis van De Bezige Bij. 1942-‐1972. Amsterdam: Uitgeverij De Bezige Bij, 1972. Roep, N. ‘NIKS GENERATIE NIX! “Als meer mensen lezen en schrijven, komt er minder oorlog in de wereld”’. In: Trouw, 5 mei 1994. Ros, M. ‘Nieuwsgierigheid is ons programma’. In: de Volkskrant, 20 januari 1979. Ruiten, J. van. ‘Henk Pröpper weerspreekt kritiek Bart Temme’. Op: Woest en Ledig, 17 september 2009. Ruiter, F. en Smulders, W. Literatuur en moderniteit in Nederland 1840-‐1990. Amsterdam: De Arbeiderspers, 1996. Sanders, M. en Kegel, P. ‘Toeschouwer in de speeltuin van weleer. Een interview met Piet Calis’. In: Ts. Tijdschrift voor tijdschriftstudies 4 (2000), nr. 8, p. 4-‐10. o ‘Tijdschriften met toekomst. Het literaire tijdschrift anno 2012’. In: Dezelfde Hemel – Andere Horizon. Perspectieven voor en op het literaire tijdschrift. Nijmegen: Radboud Universiteit Nijmegen, 2012, p. 4-‐8. Stichting Perdu. ‘De literaire subsidieloterij. Literaire tijdschriften: kweekvijver of kasplantjes?’ 22 maart 2013. (debatavond). Stiller, L. ‘Literaire tijdschriften in het gedrang’. Op: Schrijven Online, 29 januari 2008. <www.schrijvenonline.org/ nieuws/literaire-‐tijdschriften-‐in-‐het-‐gedrang> Stuiveling, G. De Nieuwe Gids als geestelijke brandpunt. 3e druk, Amsterdam: De Arbeiderspers, 1981. Temme, B. ‘Het literaire tijdschrift als kweekvijver en debatplaats. Een stand van zaken,’ Rijksuniversiteit Groningen, september 2009. (masterscriptie).
Een spin in het web
• • • • • •
• • • •
• • • • •
94
o ‘Over de aandacht van de literatuurkritiek voor debutanten’. Op: Tzum, 23 januari 2011. o Literaire tijdschriften hebben hun eigen ondergang bewerkstelligd’. Op: Tzum, 26 juni 2011. < http://www.tzum.info/2011/06/essay-‐literaire-‐tijdschriften-‐hebben-‐ hun-‐eigen-‐ondergang-‐bewerkstelligd/> Tillaart, N. van den. ‘Een multicultureel tijdschrift. Concept (december 1986-‐ december 2006). In: Zacht Lawijd 12 (2013), nr. 4, p. 59-‐68. Tuk, A. ‘Das Magazin: de uitzondering’. In: Dezelfde hemel – andere horizon. Nijmegen: Radboud Universiteit Nijmegen, 2012, p. 29-‐37. Van Dale. ‘Weblog’. 2014. Velthuysen, T. Tirade 1957-‐1985. Leiden: Martinus Nijhoff, 1986. Venema, F.H. ‘Maak in de krant een vaste rubriek voor literaire tijdschriften’. In: NRC Handelsblad, 5 maart 2008. (reactie op ‘Oprollen die bende’). Verdaasdonk, H. ‘Literary magazines as media for publishing literary texts’. In: Poetics: international review for the theory of literature 18 (1989), nr. 1-‐2 (april), p. 215-‐232. o ‘Literaire tijdschriften en hun lezers’. In: De functie en toekomst van literaire tijdschriften. Amsterdam: Boekmanstichting, 4 juni 1994, p. 19-‐ 24. (Verslag van de bijeenkomst Functie en de toekomst van literaire tijdschriften, georganiseerd door het Nederlands Literair Productie-‐ en Vertalingenfonds) Vermij, L. ‘De Revisor gaat per september online’. In: Boekblad, 10 augustus 2010. Vermij, L. ‘Henk Pröpper (Letterenfonds): “De suggestie dat kunstenaars op de zak van de staat leven is een gotspe’”’ In: Boekblad, 13 juni 2011. Vlierhuis, B. ‘Nu zonder program; Tijdschrift / De Revisor’. In: Vrij Nederland, 05 februari 2011. Vos, L. Debuteren in de jaren ’90. Over het begin van een schrijversloopbaan en factoren die hierop van invloed zijn. Rotterdam: Erasmus Universiteit Rotterdam, 1996. (doctoraalscriptie). Vries, G.J. de. Ik heb geen verstand van poëzie. G.A. van Oorschot als uitgever van poëzie. Amsterdam: G.A. van Oorschot, 1994. Wal, N. ter. ‘Nieuws: Das Magazin is bijna een feit’. Op: Tzum, 6 augustus 2011. Weelden, D. van. Literair overleven. Amsterdam: Uitgeverij Augustus, 2008. Weijts, C. ‘Acrobatiek’. In: Vrij Nederland, 16 januari 2009. Wilders, F. ‘Doelstelling’. In: Podium 2 (1945), nr. 4 (jun.).
Een spin in het web
• • • •
95
Wit, de E. ‘Groene Amsterdammer gaat De Gids uitgeven’. In: Boekblad, 16 januari 2012. Witt, E. de. ‘Literaire tijdschriften bundelen krachten op internet’. In: Boekblad, 16 september 2009. Wolfswinkel, R. ‘De Zestigers van Gard Sivik, de Nul-‐beweging en Barbarber. “Niet de fiktie, maar de realiteit”’. In: Literatuur 12 (1995), nr. 5, p. 281-‐286 Zuiderant, A. ‘De Ripolin-‐mannetjes: Het poëticaal karakter van omslagillustraties van De Revisor’. In: Voortgang 12 (1991), p. 95-‐115.