AMNE - Dienst Mer Datum:
Juni 2015
Datum wijziging: (wijzigingen zijn gemarkeerd)
/
Onderwerp:
Handleiding chemie
Rubrieken:
I, 6 - I, 25 - II, 6 en III, 6
Inhoudstabel 1
Doel ................................................................................................................................................. 3
2
Rubrieken ........................................................................................................................................ 3
3
Verwante regelgeving...................................................................................................................... 5
4
Definities en begrippen ................................................................................................................... 5 4.1
4.1.1
Naast elkaar bestaan en functionele verbinding tussen eenheden ................................ 6
4.1.2
Fabricage op industriële schaal ....................................................................................... 6
4.1.3
Chemische omzetting ...................................................................................................... 7
4.1.4
Lijst bedoelde fabricages ................................................................................................. 7
4.2
5
6
Bijlage I: Interpretatie van “geïntegreerde chemische installatie” ......................................... 5
Bijlage II en III: Interpretatie van begrippen.......................................................................... 11
4.2.1
Tussenproducten ........................................................................................................... 11
4.2.2
‘Behandelen’ en ‘vervaardigen’..................................................................................... 11
4.2.3
Chemische producten of chemicaliën ........................................................................... 11
4.2.4
Chemische industrie ...................................................................................................... 11
Wanneer welke vorm van milieubeoordeling ............................................................................... 12 5.1
Diepgang van de milieubeoordeling...................................................................................... 13
5.2
Wat valt onder de wijzigings- en uitbreidingsrubrieken (hierna: W/U-rubrieken) ............... 13
Inhoud van de project-m.e.r.-screeningsnota ............................................................................... 14 6.1
Scope ..................................................................................................................................... 15
6.2
Kenmerken van het project ................................................................................................... 15
6.3
Kenmerken van de omgeving ................................................................................................ 15
6.4
Evaluatie ................................................................................................................................ 16
6.5
Voorbeeld 1; vrije tekst ......................................................................................................... 16
1
6.6
Voorbeeld 2; via PrMS-formulier .......................................................................................... 19
Bijlage 1 ................................................................................................................................................. 20
2
1 Doel Deze handleiding heeft in de eerste plaats tot doel de rubrieken betreffende “de chemische sector” uit de bijlagen van het project-m.e.r.-besluit1 nader toe te lichten en zodoende meer duidelijkheid te scheppen over de projecten die tot dit toepassingsgebied behoren. Daarnaast tracht deze handleiding een aantal aandachtspunten mee te geven aan de bevoegde overheid die instaat voor de screeningsbeslissing over projecten die onder de bijlage III van het project-m.e.r.-besluit vallen, alsook aan de initiatiefnemers van chemische bedrijven, die instaan voor het aanleveren van de informatie die nodig is om deze beslissing te kunnen nemen. De handleiding is enkel van toepassing op vergunningsplichtige inrichtingen2 met inbegrip van wijzigingen of uitbreidingen. Indien voor een bepaald project geen vergunning nodig is, dan dient deze handleiding niet te worden doorlopen. Wijzigingen of uitbreidingen van chemische installaties die niet gerelateerd zijn aan één van de MERrubrieken uit bijlage I, II of III, zijn uiteraard niet onderhevig aan de m.e.r.-verplichting. Voorbeelden hiervan zijn de bouw van een private bedrijfsparking, een extra loods, een persluchtcompressor, een transformator, een koelinstallatie… Hierbij wordt ook verwezen naar de verduidelijkende nota van minister Schauvliege van 21/03/2014 in de bijlage 1.
2 Rubrieken Bijlage I Rubriek 1 “Raffinaderijen van ruwe aardolie (met uitzondering van de bedrijven die uitsluitend smeermiddelen uit ruwe olie vervaardigen), alsmede installaties voor de vergassing en vloeibaarmaking van ten minste 500 ton steenkool of bitumineuze schisten per dag.” Rubriek 6 “Geïntegreerde chemische installaties, dat wil zeggen installaties voor de fabricage op industriële schaal van stoffen door chemische omzetting, waarin verscheidene eenheden naast elkaar bestaan en functioneel met elkaar verbonden zijn, bestemd voor de fabricage van: -
Organische basischemicaliën;
-
Anorganische basischemicaliën;
-
fosfaat-, stikstof-of kaliumhoudende meststoffen (enkelvoudige of samengestelde meststoffen);
1
Het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage. 2 Met inbegrip van “mededeling kleine verandering”
3
-
basisproducten voor gewasbescherming en van biociden;
-
farmaceutische basisproducten met een chemisch of biologisch procédé;
-
explosieven.”
Rubriek 25 “Installaties voor de opslag van aardolie, petrochemische of chemische producten met een capaciteit van 200.000 ton of meer.” Bijlage II Rubriek 6 “Chemische industrie: a) Chemische industrie voor de behandeling van tussenproducten en vervaardiging van chemicaliën: o
Chemische installaties, voor de productie van organische chemicaliën met een productiecapaciteit van 100.000 ton per jaar of meer.
o
Chemische installaties voor de productie van kunstmeststoffen met een productiecapaciteit van 100.000 ton per jaar of meer.
o
Chemische installaties, voor de productie van anorganische chemicaliën met een productiecapaciteit van 250.000 ton per jaar of meer.
b) Chemische industrie voor de productie van bestrijdingsmiddelen en farmaceutische producten, verven en vernissen, elastomeren en peroxiden: o
Inrichtingen voor de productie van productiecapaciteit van 30.000 ton per jaar.
bestrijdingsmiddelen
met
een
o
Inrichtingen voor de productie van farmaceutische stoffen met een productiecapaciteit van 30.000 ton per jaar of meer.
o
Inrichtingen voor de productie van elastomeren, verven, vernissen of peroxiden met een productiecapaciteit van 100.000 ton per jaar of meer.
c) Opslagruimten voor aardolie, petrochemische en chemische producten: o
Installaties voor de opslag van aardolie, petrochemische of chemische producten met een opslagcapaciteit van 100.000 ton tot 200.000 ton.
d) Petrochemische installaties of vervolgfabrieken voor het kraken of vergassen van nafta, gasolie, LPG of andere aardoliefracties met een verwerkingscapaciteit van 500.000 ton per jaar of meer.” Bijlage III Rubriek 6 “Chemische industrie (projecten die niet onder bijlage I of II vallen): 4
a) Behandeling van tussenproducten en vervaardiging van chemicaliën; b) Productie van bestrijdingsmiddelen en farmaceutische producten, verven en vernissen, elastomeren en peroxiden; c) Opslagruimten voor aardolie, petrochemische en chemische producten bij inrichtingen behorend tot de chemische industrie.”
3 Verwante regelgeving Chemische installaties kunnen zowel onder het toepassingsgebied van het decreet industriële emissies (IED3), DABM veiligheidsrapportage (de Seveso-richtlijn) als onder DABM milieueffectenrapportage (project-m.e.r.-richtlijn) vallen. Hierbij moet men er rekening mee houden dat er voor deze installaties in elk van voormelde richtlijnen een verschil bestaat in: • projectclassificatie / -omschrijving; • Beoogde doelstelling • gehanteerde drempelwaarden. Het decreet industriële emissies focust zich vooral op het beheer van de verontreiniging en het duurzaam gebruik van de natuurlijke grondstoffen in industriële installaties. De Seveso-RL benadrukt vooral de controle van het gebruik van gevaarlijke stoffen op een site. De MER-RL beoogt een algemene milieuevaluatie van een productiebedrijf of -proces in een aantal sectoren. Ze houdt rekening met de emissies en het beheer van natuurlijke rijkdommen (zoals in de IED-RL), maar ook met de potentiële effecten van een calamiteit ten gevolge van het gebruik of bewerken van gevaarlijke producten. Verklarende documenten (zgn. EU-guidance4), ontwikkeld voor de project-m.e.r.-richtlijn, vormen een nuttig referentiepunt om de precieze inhoud van de desbetreffende rubrieken van het projectm.e.r.-besluit af te bakenen. Relevante technische informatie kan je terugvinden in de desbetreffende BREFs (Reference Document on Best Available Techniques). Rubriek 6 van bijlage I van het project-m.e.r.-besluit “geïntegreerde chemische installaties” is opgedeeld in 6 subcategorieën. Deze subcategorieën komen gedeeltelijk overeen met deze die zijn opgelijst in bijlage I (4) van de IED. Voor de verdere interpretaties kunnen we gebruik maken van deze synergie.
4 Definities en begrippen 4.1
Bijlage I: Interpretatie van “geïntegreerde chemische installatie”
Het project-m.e.r.-besluit spreekt in rubriek 6 van bijlage I over de combinatie van diverse voorwaarden opdat er sprake kan zijn van een geïntegreerde chemische installatie: 3 4
verscheidene eenheden die naast elkaar bestaan en functioneel met elkaar verbonden zijn; fabricage op industriële schaal; door chemische omzetting;
Industrial emissions directive (Richtlijn 2010/75/EU van 24 november 2010) Bv. Interpretation of definitions of certain project categories of annex I and II of the EIA Directive
5
-
voor de fabricage van diverse basischemicaliën en aanverwante chemische basisproducten (zoals meststoffen en explosieven).
Om aan de definitie van geïntegreerde chemische installatie te voldoen, moet dus tegelijkertijd aan alle 4 de voorwaarden voldaan worden. Meestal zal deze rubriek van toepassing zijn bij nieuwe chemische installaties. Wanneer echter een uitbreiding aan een installatie op zich voldoet aan de 4 criteria voor geïntegreerd chemische installaties, is deze rubriek evenwel ook van toepassing op het project in kwestie. We lichten de 4 criteria in detail toe in deze handleiding. 4.1.1
Naast elkaar bestaan en functionele verbinding tussen eenheden
Functionele verbinding tussen eenheden De basis voor integratie van de chemische installatie is de aanwezigheid van verschillende productieeenheden en het bestaan van een ‘verbondenheid’ tussen deze verschillende delen van een chemisch bedrijf (of bedrijven). Deze functionele verbinding komt tot uiting via het chemisch processchema (‘process pathway’) van een productieproces, waaruit blijkt dat deze verschillende eenheden van de installatie een gemeenschappelijk (eind)doel dienen door intermediaire of input materialen (precursoren, hulpstoffen) te produceren voor andere eenheden. De diverse elementen van het bedrijf zullen dus bijdragen tot het produceren van een bepaald product, waarbij het mogelijk is dat een deel van de intermediaire of inputmaterialen, geproduceerd in het bedrijf, ook verhandeld worden. Infrastructuurlinks (zoals m.b.t. energieaspecten) kunnen eveneens aanwezig zijn, maar vormen op zich onvoldoende voorwaarde om te spreken van ‘functioneel verbonden’ eenheden. Naast elkaar bestaan van verschillende eenheden Het is geen noodzakelijk vereiste dat de eenheden fysiek aan elkaar grenzen. Precursoren of tussenproducten kunnen namelijk elders op de site geproduceerd worden en nadien overgebracht worden via pijpleiding, transportband of enige andere vorm van transfer naar een andere afwerkings- of bewerkingszone. Dergelijke duidelijk direct met elkaar geassocieerde activiteiten hebben bijgevolg een functionele verbinding met de andere activiteiten op de site. De term ‘naast elkaar bestaan’ dient daarom ruim te worden geïnterpreteerd als ‘aanwezig op dezelfde site’. 4.1.2
Fabricage op industriële schaal
Rubriek 6 van bijlage I bevat geen drempels qua productiecapaciteit. In deze rubriek is wel sprake van het criterium ‘fabricage op industriële schaal’. In de door de Europese Commissie ter beschikking gestelde Guidance5 (p.15) wordt duidelijk gemaakt dat het niet mogelijk is om hieraan een bepaalde drempelcapaciteit te verbinden. Dergelijke chemische ‘basisproducten’ (zie hierna onder punt 4.1.4.1) worden, om redenen van economische rentabiliteit, in de praktijk enkel geproduceerd (door opeenvolgende chemische omzetting) in installaties van een schaalgrootte die overeenstemt met de grotere productiecapaciteiten in de chemische sector. Het risico dat onder deze rubriek installaties zouden gerekend worden die lage tot zeer lage productiecapaciteiten hebben, is door deze expliciete focus op de zogenaamde ‘basischemie’ in de verwoording van deze rubriek in principe onbestaande.
5
http://ec.europa.eu/environment/air/pollutants/stationary/ippc/general_guidance.htm#5
6
4.1.3
Chemische omzetting
Chemische omzettingsprocessen veronderstellen transformatie via chemische reacties tijdens het productieproces. Dit omvat ook biotechnologische of biologische processen, waarin meestal ook een chemische omzetting plaatsgrijpt (vb. fermentatie). Zuiver fysische processen (vb. roeren, menging, ontwatering, verdunning, destilleren, scheiden...) zijn hier echter niet onder vervat. 4.1.4
Lijst bedoelde fabricages
Het project-m.e.r.-besluit somt die stoffen op waarvan de fabricage in aanmerking kan komen voor de rubriek 6 (geïntegreerde chemisch installaties). Het betreft: - organische basischemicaliën; - anorganische basischemicaliën; - fosfaat-, stikstof-of kaliumhoudende meststoffen (enkelvoudige of samengestelde meststoffen); - basisproducten voor gewasbescherming en van biociden; - farmaceutische basisproducten met een chemisch of biologisch procedé; - explosieven. Hieronder lichten we deze begrippen nader toe. 4.1.4.1 Basischemicaliën De afstemming tussen basischemicaliën uit het project-m.e.r.-besluit en bulkchemicaliën van het decreet industriële emissies (IED-RL) lijkt een logisch conclusie. Door deze afstemming vallen de bulkchemicaliën die in zeer grote hoeveelheden (op industriële schaal) én geïntegreerd geproduceerd worden onder bijlage I van het project-m.e.r.-besluit. In de BREF ‘Large Volume Organic Chemical Industry’ worden een aantal typische kenmerken van bulkchemicaliën vermeld die we ook kunnen gebruiken om te bepalen wat basischemicaliën zijn: -
the products are rarely consumer products in their own right, but are basic chemicals that are used in large quantities as raw materials in the synthesis of other chemicals; production takes place in continuously operated plants; products are not produced in a range of formulations or compositions (grades); products have relatively low added value; the product specifications are defined to allow a wide range of applications (as compared, for example, with ‘fine’ chemicals).
Afgewerkte eindproducten worden niet als ‘chemische stof’ beschouwd, maar als een voorwerp (bv. Een rubberen autoband). Zo vereist de productie van banden, op basis van rubber en andere stoffen, een vorm van chemische omzetting. Weliswaar zonder dat dit proces ‘chemicaliën’ oplevert als eindproduct. Als het resultaat van een chemische reactie een mengsel van chemicaliën oplevert, dan beschouwen we dit ook als de productie van ‘basischemicaliën’. Zo levert de productie van biodiesel een mengsel van esters op en valt dit dus onder de term ‘basischemicaliën’ omdat we dit beschouwen als de productie van één (of meerdere) vorm(en) van esters.
7
4.1.4.2 Organische basischemicaliën De term ‘organische basischemiscaliën’ wordt niet vermeld in de IED-richtlijn, maar rubriek 4.1 van bijlage I bij deze richtlijn heeft betrekking op de fabricage van ‘organisch-chemische producten' (en dus niet alleen de organisch chemische basisproducten). Rubriek 4.1 bij bijlage I van de IED vermeldt: 4.1.De fabricage van organisch-chemische producten, zoals a) eenvoudige koolwaterstoffen (lineaire of cyclische, verzadigde of onverzadigde, alifatische of aromatische), b) zuurstofhoudende koolwaterstoffen, zoals alcoholen, aldehyden, ketonen, carbonzuren, esters en mengsels van esters, acetaten, ethers, peroxiden en epoxyharsen, c) zwavelhoudende koolwaterstoffen, d) stikstofhoudende koolwaterstoffen, zoals aminen, amiden, nitroso-, nitro- en nitraatverbindingen, nitrillen, cyanaten, isocyanaten, e) fosforhoudende koolwaterstoffen, f) halogeenhoudende koolwaterstoffen, g) organometaalverbindingen, h) kunststof materialen (polymeren, kunstvezels, cellulosevezels), i) synthetische rubber, j) kleurstoffen en pigmenten, k) tensioactieve stoffen en tensiden.
De formulering (‘zoals’) geeft aan dat de opsomming niet limitatief maar indicatief is. Deze opsomming lijkt uit een aantal delen te bestaan.: - Bulkchemicaliën (a – g) - Polymeren (h & i) - Parachemie (j & k) De stofgroepen a tot g worden behandeld in de BREF ‘Large Volume Organic Chemical Industry’ (LVOC). Dit bevestigt dat we organisch- basischemicaliën (groepen a tot en met g) kunnen definiëren als chemicaliën die geproduceerd worden in grote hoeveelheden (ook wel ‘bulkchemicaliën’ genoemd). De polymeren (h & i) en parachemie (j & k) vallen niet onder de ‘chemische basisproducten’. De bulkchemicaliën (a – g) bespreken we hieronder in detail.
In deze BREF wordt ook de link gelegd tussen bulkchemicaliën en geïntegreerde installaties: “LVOC processes are usually located on large, highly integrated production installations that confer advantages of process flexibility, energy optimisation, by-product re-use and economies of scale.” (summary, p. ii) Met behulp van deze criteria kan voor de meeste chemische processen een onderscheid gemaakt worden tussen bulkchemicaliën en fijnchemicaliën. Eén enkel criterium geeft geen uitsluitsel, maar het gecombineerd voorkomen van een aantal kenmerken laat toe om uit te maken of het gaat over bulkchemicaliën of fijnchemicaliën. In geval van twijfel zal in combinatie met de aspecten ‘chemisch 8
geïntegreerd’ en ‘industriële hoeveelheden’ afgewogen worden of een installatie of proces al dan niet onder bijlage I, rubriek 6 moet gerekend worden. 4.1.4.3 Anorganische basischemicaliën Het project-m.e.r.-besluit (en de project-m.e.r.-richtlijn) onderscheidt zich hier van de IED door het alleen over “basisproducten” te hebben, terwijl de IED het ruimer over “producten” heeft. Bijgevolg gelden dezelfde argumenten als in punt 4.1.2 en in punt 4.1.4.2. De IED-richtlijn vermeldt in rubriek 4.2 de chemische installaties voor de fabricage van anorganischchemische producten: 4.2. De fabricage van anorganisch-chemische producten, zoals: a) gassen, zoals ammoniak, chloor of chloorwaterstof, fluor of fluorwaterstof, kooloxiden, zwavelverbindingen, stikstofoxiden, waterstof, zwaveldioxide, carbonylchloride, b) zuren, zoals chroomzuur, fluorwaterstofzuur, fosforzuur, salpeterzuur, zoutzuur, zwavelzuur, oleum, zwaveligzuur, c) basen, zoals ammoniumhydroxide, kaliumhydroxide, natriumhydroxide, d) zouten, zoals ammoniumchloride, kaliumchloraat, kaliumcarbonaat, natriumcarbonaat, perboraat, zilvernitraat, e) niet-metalen, metaaloxiden of andere anorganische verbindingen, zoals calciumcarbide, silicium, siliciumcarbide. Het betreft een indicatieve opsomming, waarbij het gamma aan anorganische stoffen minder groot is. Het merendeel van deze stoffen wordt behandeld in de volgende drie BREFs: - Large Volume Inorganic Chemicals (LVIC): Ammonia, acids and fertilizers - Large Volume Inorganic Chemicals (LVIC): solids and others - Chlor-alkali manufacturing industry. Ook in deze BREFs wordt weer een link gelegd tussen de anorganische basischemicaliën en grote productievolumes. Deze documenten vermelden verder geen hanteerbare criteria afbakening van bulkchemicaliën. De BREF voor fijnchemicaliën (speciality inorganic chemicals, SIC) geeft wel een aantal criteria om een onderscheid te maken tussen fijnchemicaliën en anorganische bulkchemicaliën:
9
Net zoals bij de organische chemicaliën geeft de BREF voor anorganische fijnchemicaliën (speciality inorganic chemicals) aan dat niet noodzakelijk alle criteria aanwezig moeten zijn. Toch laat deze tabel, gecombineerd met de indicatieve oplijsting en de afbakening van de anorganische verbindingen in de hierboven vermelde BREF’s, toe om een indeling voor de meeste gevallen een correcte afweging te maken. De aanvullende aspecten ‘chemisch geïntegreerd’ en ‘industriële schaal’ zullen hier ook een factor spelen in de m.e.r.-plichtbeoordeling. 4.1.4.4 Basisproducten voor gewasbescherming en van biociden & farmaceutische basisproducten met een chemisch-biologisch procedé Deze formulering is vrijwel identiek aan die van de IED-richtlijn. Het project-m.e.r.-besluit onderscheidt zich door het alleen over “basisproducten voor gewasbescherming en van biociden” te hebben. Dit betekent dat dezelfde argumenten als in punt 4.1.2 gelden. Deze beide rubrieken behoren tot de scope van de BREF ‘organic fine chemicals’. Als voorbeelden van producten die hieronder ressorteren, vermeldt de BREF: - actieve farmaceutische bestanddelen; - biociden en producten voor gewasbescherming (actieve stoffen, zuiver of als mengsel, niet als formulering). Wat deze categorie(ën) betreft, kunnen we een onderscheid maken tussen de productie van werkzame of actieve stoffen en de verwerking ervan in een commerciële producten. De productie van actieve stoffen gebeurt doorgaans in grotere bedrijven en door middel van chemische omzettingen op (relatief) grote schaal. Dit wordt bedoeld met ‘basisproducten’ in de omschrijvingen van de IED-richtlijn en het project-m.e.r.-besluit. De formulering tot commerciële preparaten die klaar zijn voor gebruik, vindt plaats in kleinere bedrijven waarbij voornamelijk fysische processen gebruikt worden (mengen, oplossen,…). Dit wordt niet onder ‘basisproducten’ begrepen.
10
4.2 4.2.1
Bijlage II en III: Interpretatie van begrippen Tussenproducten
Om een interpretatie te geven aan tussenproducten, doen we, net als de interpretatiegids van de Europese commissie, beroep op de omschrijving uit REACH6. “Tussenproducten zijn stoffen die geproduceerd worden voor of gebruikt worden in chemische processen om omgezet te worden in andere stoffen”7 (syntheses). Ook de BREF’s geven duidelijk aan dat tussenproducten geproduceerd worden om verder in de chemische industrie te gebruiken. Tussenproducten worden maar zelden als een finaal, niet verder om te zetten, eindproduct verkocht. Ze zijn een stadium tussen basischemicaliën en afgewerkte producten (zoals zepen, detergenten, geneesmiddelen, pesticiden, rubber, …). 4.2.2
‘Behandelen’ en ‘vervaardigen’
Rubriek 6, a) van bijlage II spreekt over het behandelen van tussenproducten en het vervaardigen van chemicaliën. Net als in bijlage I, moet er sprake zijn van een productieproces waarbij chemische omzettingen plaatsvinden, zoals toegelicht in punt 4.1.3. 4.2.3
Chemische producten of chemicaliën
Voor het toepassingsgebied van de project-m.e.r.-screening verstaan we onder chemische producten of chemicaliën: stoffen en mengsels die als gevaarlijk zijn ingedeeld overeenkomstig de CLP8verordening en die gekenmerkt worden door minstens één gevarenpictogram als etiketteringselement (zie etiket of sectie 2 MSDS). Chemische producten of chemicaliën zijn net als basischemicaliën geen voorwerpen. 4.2.4
Chemische industrie
Onder chemische industrie wordt de industrie die grondstoffen of producten maakt of bewerkt door middel van chemische processen of die tot doel heeft chemicaliën op te slaan (bv. een tankenpark) begrepen.
6
Europese verordening Registratie, Evaluatie en Autorisatie van Chemische stoffen (EC 1907/2006) Richtsnoer voor tussenproducten; p.2 8 Verordening nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening nr. 1907/2006 7
11
5 Wanneer welke vorm van milieubeoordeling Er is een project-MER-verplichting van rechtswege wanneer het voorgenomen project onder rubriek 6 van bijlage I valt. Dit is het geval wanneer het project tegelijkertijd voldoet aan de volgende vier voorwaarden: 1. Het betreft een productieproces waarin verscheidene eenheden naast elkaar bestaan en functioneel met elkaar verbonden zijn 2. Fabricage van de stoffen gebeurt op industriële schaal; 3. De stoffen worden geproduceerd door chemische omzetting; 4. De stoffen die geproduceerd worden behoren tot één van de volgende groepen: - organische basischemicaliën; - anorganische basischemicaliën; - fosfaat-, stikstof- of kaliumhoudende meststoffen (enkelvoudige of samengestelde meststoffen); - basisproducten voor gewasbescherming en van biociden; - farmaceutische basisproducten met een chemisch of biologisch procédé; - explosieven. Wanneer een bedrijf voorziet in een project voor de opslag van aardolie, petrochemische of chemische producten met een capaciteit van 200.000 ton of meer, moet volgens rubriek 25 van bijlage I ook een project-MER opgemaakt worden. Onder rubriek 6 van bijlage II worden enkel de projecten bedoeld die niet voldoen aan de criteria van geïntegreerde chemische installaties en bijgevolg niet onder bijlage I vallen. Wanneer de productiecapaciteiten van geplande projecten groter zijn dan de drempels die per stofcategorie vastgelegd zijn in bijlage II, moet er voor deze projecten ofwel een project-MER opgemaakt worden, ofwel kan een gemotiveerd verzoek tot ontheffing van de rapportageverplichting ingediend worden bij de dienst Mer. Bedrijven die een project willen realiseren voor de opslag van aardolie, petrochemische en chemische producten met een opslagcapaciteit van 100.000 tot 200.000 ton, moeten ook ofwel een project-MER opmaken ofwel kunnen ze een gemotiveerd verzoek tot ontheffing van de rapportageverplichting indienen bij de dienst Mer (zie rubriek 6,c) van bijlage II). Om onder het toepassingsgebied van bijlage II te vallen, moeten de projecten voor al deze rubrieken voldoen aan een minimale productie- of opslagcapaciteit (bij nieuwe installaties) of uitbreiding (bij bestaande installaties). Wanneer een bedrijf een project wil realiseren dat kleiner is dan deze drempelwaarde, valt het niet onder bijlage II, maar mogelijks wel nog onder rubriek 6 van bijlage III. In bijlage III worden in de punten a tot c van rubriek 6 bijna dezelfde omschrijvingen gebruikt als in bijlage II, maar dan telkens zonder de drempelwaarden. In rubriek 6 c over opslag van chemische producten is expliciet opgenomen dat het om opslag moet gaan die behoort tot de chemische industrie. Voor deze projecten moet bij de vergunningsaanvragen een project-m.e.r.-screeningsnota toegevoegd worden, ongeacht de productiecapaciteit, voor: o de behandeling van tussenproducten en vervaardiging van chemicaliën; o productie van bestrijdingsmiddelen en farmaceutische producten, verven en vernissen, elastomeren en peroxiden; o opslagruimten voor aardolie, petrochemische en chemische producten behorend tot de chemische industrie. 12
Project-m.e.r.-screenings voor de projecten van rubriek 6 van bijlage III moeten enkel opgemaakt worden indien er vergunningsplicht of mededeling kleine verandering geldt voor processen met chemische omzetting of opslag van chemische stoffen. Deze verplichting geldt ook voor tijdelijke vergunningen. De VLAREM-rubrieken die hiervoor van belang zijn, zijn rubriek 7 en 16 in geval van chemische processen en rubriek 17: o rubriek 7 – Chemicaliën; o rubriek 16 – Gassen; o rubriek 17 – Gevaarlijke stoffen.
5.1
Diepgang van de milieubeoordeling
Voor grote chemische projecten (die onder bijlage I of II van het project-m.e.r.-besuit vallen) is een milieubeoordeling op basis van een project-MER verplicht of kan een gemotiveerd verzoek tot ontheffing van de rapportageverplichting (in geval van bijlage II) ingediend worden bij de dienst Mer. Voor de minder grote projecten is een milieubeoordeling onder de vorm van een project-m.e.r.screeningsnota (PrMS) nodig. Binnen de screeningsplichtige projecten (bijlage III) kan er echter nog een groot verschil naar milieu-impact zijn. Vandaar dat bijkomende criteria aangewezen zijn om de diepgang van de project-m.e.r.-screening te bepalen. In deze handleiding wil de dienst Mer een leidraad aanreiken wanneer welke diepgang in de PrMS aangeraden is. Volgende criteria kunnen aanleiding geven tot een meer uitgebreide screening (niet limitatief): - ligging in of nabij gevoelig gebied op het gebied van natuur (SBZ, VEN, natuurreservaat, …); - ligging in of nabij woongebied; - een volledig nieuw bedrijf; - grootte van het project of van de uitbreiding (bijvoorbeeld ten opzichte van de drempels in bijlage II of t.o.v. bestaande productie- of opslagcapaciteiten); - cumulatie met andere projecten in de omgeving; - specificiteit van het project (als bijvoorbeeld de aard van het project doet vermoeden dat een relevante milieu-impact kan worden verwacht).
5.2
Wat valt onder de wijzigings- en uitbreidingsrubrieken (hierna: W/Urubrieken)
De essentie van een wijziging of uitbreiding is dat ze een intensiteitsverhoging van de m.e.r.-plichtige activiteit(en) tot gevolg heeft. Enkel veranderingen die redelijkerwijze kunnen leiden tot een wijziging (meestal: verhoging) van de intensiteit van een activiteit en/of die kunnen leiden tot een wijziging van het gebruik (meestal: intensiever gebruik) van de infrastructuur vallen onder de W/Urubriek. Veranderingen aan een project (of activiteit) die redelijkerwijze niet leiden tot een intensiteitsverandering, vallen dus niet onder de W/U-rubriek. Ingeval van de chemische industrie vertaalt deze intensiteitsverandering zich in een toename van de productiecapaciteit of van de opslaghoeveelheden. Bij Besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 20139 werden hiernaast ook rubriek 28 van bijlage I en rubriek 13 van bijlage II en III aangepast. Zie hiervoor de afzonderlijke handleiding betreffende 9
Besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 inzake de nadere regels van de project-m.e.r.screening, B.S. 29 april 2013. 13
wijzigings- en uitbreidingsrubrieken. Het is belangrijk om op te merken dat enkel vergunningsplichtige wijzigingen of uitbreidingen onder rubriek 13 van bijlage III vallen (of mededeling kleine verandering). Voorbeeld op de wijzigings- en uitbreidingsrubrieken: -
Rubriek bijlage I, 25 “Installaties voor de opslag van aardolie, petrochemische of chemische producten met een capaciteit van 200.000 ton of meer.” Een bestaande opslagterminal van 350.000 ton wordt uitgebreid met 70.000 ton. Deze uitbreiding zorgt ervoor dat het totale project 420.000 ton zal beslaan. De drempel van bijlage I is in casu 200.000 ton, voor bijlage II is dit 100.000 ton. Voor deze uitbreiding is dus enkel rubriek 13 van bijlage III van toepassing en is alleen een project-m.e.r.-screening nodig, tenzij er voor het oorspronkelijk project nog geen projectMER werd opgemaakt. Indien deze installatie opnieuw met 30.000 of meer ton wordt uitgebreid zal dus hetzij opnieuw een project-MER dienen opgemaakt te worden hetzij een verzoek tot ontheffing van de rapportageverplichting dienen ingediend te worden, omdat de uitbreiding van 30.000 ton, samen met de voorgaande van 70.000 ton, cumulatief de drempel van 100.000 ton van bijlage II overschrijdt. Deze laatste uitbreiding, valt onder rubriek II 6a.
-
Rubriek bijlage I, 6 “Geïntegreerde chemische installaties…” Een bestaande geïntegreerde chemische installatie voor de productie van organische basischemicaliën wenst haar productiecapaciteit uit te breiden met 80.000 ton/jaar. De reeds vergunde productiecapaciteit die ook in het destijds opgestelde projectMER beschreven is, bedraagt 250.000 ton/jaar. Het project omvat verschillende proceswijzigingen zoals het vergroten van bepaalde pompen en leidingen, een bijkomende destillatie-eenheid en enkele extra procesvaten. Het uitbreidingsproject op zichzelf betreft geen geïntegreerde chemische installatie en valt dus niet onder rubriek 6 van bijlage I. Omdat rubriek 6 van bijlage I geen drempelwaarden zijn vastgelegd, valt het uitbreidingsproject evenmin onder rubriek 28 van bijlage I. Conform de bepalingen van rubriek 13 van bijlage II wordt vervolgens getoetst of dit project de drempels van rubriek 6 a) van bijlage II overschrijdt. Ook dit is niet het geval. Dit uitbreidingsproject valt bijgevolg onder rubriek 13 van bijlage III. De exploitant moet enkel een project-m.e.r.-screening uitvoeren. Indien de uitbreiding groter zou zijn dan 100.000 ton/jaar, dan zou het project volgens rubriek 13 van bijlage II wel MER-plichtig geweest zijn met de mogelijkheid om een gemotiveerd verzoek tot ontheffing van de rapportageverplichting in te dienen bij de dienst Mer.
6 Inhoud van de project-m.e.r.-screeningsnota De diepgang van de project-m.e.r.-screeningsnota (PrMS) wordt in dit deel besproken aan de hand van het project-m.e.r.-screeningsformulier en een vormvrije nota. Ter verduidelijking zijn twee uitgewerkte voorbeelden opgenomen in deze handleiding. 14
In de PrMS mag verwezen worden naar informatie die al vervat zit in de vergunningsaanvraag of als bijlage hierbij werd toegevoegd. Het is niet nodig om de informatie dubbel ter beschikking te stellen. In de PrMS moet wel een conclusie van de milieubeoordeling opgenomen zijn.
6.1
Scope
De scope van de PrMS is identiek aan de scope van vergunningsaanvraag. Als een vergunningsaanvraag een uitbreiding betreft, dan betreft de PrMS ook diezelfde uitbreiding.
6.2
Kenmerken van het project
In dit onderdeel informeren we naar enkele basisgegevens van het project. Zo wordt er gevraagd om aan te geven welke vergunningen aangevraagd worden en het rubrieksnummer(s) uit bijlage III van het project-m.e.r.-besluit te vermelden. Vraag 4 gaat over bijkomende werkzaamheden of voorzieningen die nodig zijn. Deze vraag zal bij een loutere hernieuwing van de milieuvergunning niet relevant zijn. Deze vraag geeft de betrokken overheid een idee van wat allemaal bij het project komt kijken.
6.3
Kenmerken van de omgeving
De tabel bij vraag 7 peilt naar de ligging van het project ten opzichte van een aantal gevoelige gebieden. Wanneer het project nabij of in een gevoelig gebied gelegen is, kan ofwel de relevante kaart als bijlage opgenomen worden bij de PrMS ofwel kan verwezen worden naar de vindplaats van de kaart in kwestie (bijvoorbeeld in de vergunningsaanvraag). Het toevoegen van kaartmateriaal is niet verplicht. Vraag 8 informeert of er bepaalde toetsingsinstrumenten of studies opgenomen zijn in de PrMS. Mogelijke voorbeelden zijn de (voortoets op) de passende beoordeling en de elementen voor de watertoets. Op het gebied van cumulatieve effecten (vraag 9) gebeurt het aanvinken van de verschillende stellingen als volgt: De stelling “Er is geen relatie met andere projecten” moet aangevinkt worden als er in de directe omgeving van het voorgenomen project geen projecten met gelijkaardige effecten voorkomen. De stelling “Dit project maakt deel uit van een groter geheel” moet aangevinkt worden als het project bijvoorbeeld deel uitmaakt van een milieutechnische eenheid of de vergunning betrekking heeft op een klein gedeelte van het bedrijf, bijvoorbeeld een extra opslagtank op een chemisch bedrijf. De stelling “In de omgeving van het project zijn er projecten met soortgelijke gevolgen voor de omgeving” moet aangevinkt worden als er wel projecten voorkomen met gelijkaardige effecten. Daarnaast kunnen er ook projecten aanwezig zijn die betrekking hebben op andere m.e.r.-rubrieken, maar met dezelfde effecten op de omgeving.
15
6.4
Evaluatie
Daar waar projecten uit bijlage I steeds, en projecten uit bijlage II mogelijk, tot een project-MERplicht leiden, zullen projecten uit bijlage III eerder uitzonderlijk tot de opmaak van een MER leiden. De project-m.e.r.-screening heeft tot doel om te onderzoeken of er zich mogelijks aanzienlijk negatieve effecten kunnen voordoen en om na te gaan of de opmaak van een project-MER een meerwaarde kan betekenen. Enkele elementen die hierbij belangrijk kunnen zijn, werden hiervoor besproken, zoals bijzondere kenmerken van het project, of bijzondere kenmerken van de omgeving. Een ander element dat bij de evaluatie relevant kan zijn, is de grootte van het project (zoals ingeschat op basis van de afstand tot de drempelwaarden van bijlage II) . Een project dat de drempelwaarde van bijlage II benadert, heeft in de PrMS meer kans te leiden tot MER-plicht dan een project dat in grootte slechts 50% of 10% van de drempelwaarde uit bijlage II uitmaakt.
6.5
Voorbeeld 1; vrije tekst
Een tankterminal is momenteel vergund voor de opslag van 300.000 ton chemicaliën en plant om 2 bijkomende opslagtanks te bouwen van elk 5.000 m³. Hierdoor zal de totale opslagcapaciteit stijgen tot 310.000 ton. De geplande uitbreiding bedraagt bijgevolg 10% van de relevante bijlage II-drempel (100.000 ton). De terminal is gelegen in zeehavengebied. In een dergelijk geval is het afdoende te verwijzen naar de informatie opgenomen in de milieuvergunningsaanvraag, in het bijzonder de informatie vermeld onder de punten E6 tem E11 van de aanvraag en hierover een korte milieubeoordeling te geven. Vb. van vormvrije project-m.e.r.-screeningsnota Op basis van de informatie opgenomen in de milieuvergunningsaanvraag kan gesteld worden dat het beoogde project geen of hoogstens een verwaarloosbare impact heeft op de bestaande situatie inzake: o Luchtemissies o Wateremissies o Watergebruik o Emissies naar bodem en grondwater o Geluidsemissies o Mobiliteitsaspecten Luchtemissies die mogelijks vrijkomen bij op- of overslag worden afgeleid naar de bestaande dampbehandelingsinstallaties. Er komen geen nieuwe geluidbronnen bij of nieuwe afvalwaterstromen. Bijgevolg kan besloten worden dat het project geen aanleiding zal geven tot nieuwe en/of bijkomende effecten op mens en milieu. Meer gedetailleerde informatie is terug te vinden: Luchtemissies: zie bijlage E6 en E11 van de vergunningsaanvraag. Water: zie bijlagen E6, E8 en E11 van de vergunningsaanvraag. Bodem en grondwater: zie bijlage E6 en E11 van de vergunningsaanvraag Geluid: zie bijlage E6 en E11 van de vergunningsaanvraag Mobiliteit: zie bijlage E6 van de vergunningsaanvraag
16
Deze vormvrije project-m.e.r.-screeningsnota is gebaseerd op de informatie di uitgebreid in de milieuvergunningsaanvraag opgenomen is. Op het einde van de nota wordt er (in de cursieve tekst) verwezen naar de plaats waar meer informatie staat in de MV-aanvraag. Hieronder wordt aangegeven hoe een beschrijving van de diverse elementen zou opgenomen kunnen worden in de milieuvergunningsaanvraag. E6: bronnen van Luchtemissies - Het project geeft geen aanleiding tot nieuwe bronnen van luchtemissies. Alle emissies die vrijkomen bij de op- en overslag van chemische producten worden afgeleid naar de reeds bestaande behandelingsinstallaties. Afvalwaterlozingen - Onder normale omstandigheden geeft het project geen aanleiding tot het ontstaan van afvalwater. Geluid en trillingen - Het project omvat geen nieuwe (relevante) geluidsbronnen. Stralingen (met inbegrip van verlichting) - niet van toepassing. Emissies naar bodem en grondwater - Door het nemen van de nodige preventieve maatregelen, worden emissies naar bodem en grondwater voorkomen. E7: afvalstoffen De geplande uitbreiding geeft geen aanleiding tot het ontstaan van specifieke afvalstoffen. E8: waterhuishouding Hemelwater dat terecht komt in de inkuiping wordt na controle geloosd in de havendokken. Indien de controle zou aangeven dat het hemelwater verontreinigd is, zal het hemelwater verpompt worden naar de bestaande afvalwaterzuivering. Voor het overige geeft het project geen aanleiding tot waterverbruik of afvalwaterlozingen. Tijdens de bouwwerkzaamheden wordt evenmin bronbemaling voorzien. E9: energie Niet van toepassing. E10: transport Het project zal aanleiding geven tot max. 5 bijkomende vrachtwagentransporten per week. E11: preventieve maatregelen o Om de hoeveelheid geproduceerde afvalstoffen en hun gevaareigenschappen te beperken - De geplande uitbreiding geeft geen aanleiding tot het ontstaan van specifieke afvalstoffen. o Om de geproduceerde afvalstoffen te hergebruiken of nuttig toe te passen - Zie voorgaand punt. o Om minder gevaarlijke stoffen te gebruiken - niet van toepassing. 17
o o o
Om nevenproducten uit het proces terug te winnen of te recycleren - niet van toepassing. Om zo weinig mogelijk grondstoffen (ook water) te gebruiken - niet van toepassing. Om het effect van geluid, trillingen, stralingen, lucht-, bodem-, en waterverontreiniging, en risico’s voor het milieu te voorkomen of te beperken - Geluid: het geplande project omvat geen nieuwe geluidsbronnen. - Lucht: Op- en overslag van vluchtige organische verbinden zal gebeuren in overeenstemming met de bepalingen van afdeling 5.17.4.4 van Vlarem II emissies die vrijkomen bij op- en overslag van chemische producten worden afgeleid naar de al aanwezige dampbehandelingsinstallaties; er wordt gebruik gemaakt van tanks uitgerust met ademventielen; Gezien de beperkte uitbreiding in combinatie met de voorziene preventieve maatregelen wordt bijgevolg geen toename van de bestaande luchtemissies verwacht. -
Bodem: De opslagtanks worden gebouwd en geëxploiteerd overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 5.17 van Vlarem II; Beide houders worden in een vloeistofdichte inkuiping geplaatst met een inhoud 5000 m³; Voor het laden en lossen van chemicaliën wordt gebruik gemaakt van de bestaande centrale verlaadzones uitgerust met een vloeistofdichte opvang.
Er kan dan ook zonder meer gesteld worden dat de risico’s op het ontstaan van bodemen grondwaterverontreiniging tot een aanvaardbaar niveau beperkt zijn. -
o
o o
Water: het beoogde project geeft onder normale omstandigheden geen aanleiding tot het ontstaan van afvalwater. Uitbreiding of wijziging van de huidige lozingsvergunning is niet vereist. Om ongevallen te voorkomen - De al bestudeerde ongevalscenario’s zijn ook van toepassing op de nieuwe opslagtanks. - Het bedrijf beschikt over een veiligheidsmanagement systeem. - De tanks worden uitgerust met de nodige brandbestrijdingsapparatuur overeenkomstig NFPA650. - Voor ingebruikname zal het huidige SWA-VR worden aangepast. Om aan de algemene en sectorale milieuvoorwaarden voor de inrichting te voldoen - zie hoger. Om invloeden op de natuur zo veel mogelijk te beperken en eventuele schade zo veel mogelijk ongedaan te maken. - In de nabije omgeving zijn geen natuurgebieden gesitueerd.
18
6.6
Voorbeeld 2; via PrMS-formulier
19
Project-m.e.r.-screening Aan
het college van burgemeester en schepenen de bestendige deputatie van de provincieraad
LNE-MER-01-120913
In te vullen door de behandelende afdeling
ontvangstdatum
straat en nummer postnummer en gemeente Waarvoor dient dit formulier? Dit formulier kan gebruikt worden als project-m.e.r.-screeningsnota bij uw vergunningsaanvraag. Een project-m.e.r.screeningsnota is vereist wanneer uw project onder bijlage III van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 opschrift valt. Dit formulier kan door de initiatiefnemer van het project ingevuld worden. Waarop moet u letten bij het invullen van dit formulier? - Vul dit formulier zorgvuldig in en voeg alle gevraagde informatie en kaartmateriaal als bijlage bij dit formulier. Een goed onderbouwde screening op milieueffecten zal de behandeling van uw aanvraag immers faciliteren. - Als bepaalde informatie in dit formulier wordt opgevraagd, ook al is opgenomen in onderdelen van de vergunningsaanvraag, hoeft u die in de project-m.e.r.-screeningsnota niet opnieuw op te nemen. Het is in dat geval voldoende om te verwijzen naar de pagina of het onderdeel van de vergunningsaanvraag in kwestie. - Als er studies werden opgesteld over mogelijke milieueffecten; kunt u daar in de rubriek ‘Mogelijke effecten van het project op de omgeving’ (vraag 10 tot en met 14) naar verwijzen. Die studies omvatten bijvoorbeeld een passende beoordeling, een mobiliteitsstudie, een natuurtoets, een geurstudie,…. Waar vindt u meer informatie ? Meer informatie over de project-m.e.r.-screening vindt u op de website van de dienst Mer: http://www.lne.be/themas/milieueffectrapportage. In specifieke handleidingen vindt u informatie over wetgeving, interpretatie van rubrieken en verdere diepgang van een screening. Aan wie bezorgt u dit formulier? Dit formulier moet bij uw vergunningsaanvraag worden gevoegd. U bezorgt dit formulier dus samen met de andere dossierstukken aan de betrokken overheid.
Kenmerken van het project 1 Welke vergunningen vraagt u voor dit project aan? Voeg dit screeningsformulier bij uw vergunningsaanvraag of -aanvragen. Dezelfde project-m.e.r.-screeningsnota moet bij diverse vergunningsaanvragen gevoegd worden. Verduidelijk voor welke onderdelen van het project u deze vergunning aanvraagt. een milieuvergunning:
voor herinrichting van de productielijn 4
een stedenbouwkundige vergunning:
voor vernieuwing van een warmtewisselaar
een andere vergunning:
2 Vul het rubrieksnummer of de rubrieksnummers uit bijlage III van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 in die aanleiding geven tot deze project-m.e.r.-screening. Op http://navigator.emis.vito.be/milnav-consult/consultatieLink?wettekstId=267&appLang=nl&wettekstLang=nl kunt u het besluit downloaden.
rubrieksnummer bijlage III,
6.a
bijlage III, bijlage III, 3 Is er reeds een vergunningsaanvraag voor dit project ingediend waarbij dit screeningsformulier werd toegevoegd? Ja Bij welke overheid? Bij welke vergunningsaanvraag? Datum van beslissing: nee
PrMS versie dd 12/03/2014
Project-m.e.r.-screening - pagina 2 van 8
4 Kruis aan welke werkzaamheden of voorzieningen nog nodig zijn. geen andere werkzaamheden of voorzieningen ontbossing of het kappen van bomen wegaanleg rioleringen of transportleidingen werken aan waterlopen graafwerken bemaling andere:
Kenmerken van de omgeving 5 Vul de huidige bestemming en het bodemgebruik in. Bij ‘bestemmingen’ vult u de huidige bestemming of bestemmingen in van het projectgebied volgens het gewestplan, BPA of RUP. Het projectgebied is de locatie waar het project plaatsvindt. Met ‘bodemgebruik’ wordt bedoeld: de manier waarop en het doel waarvoor de bodem op dit ogenblik door de mens gebruikt wordt.
bestemming(en) industriegebied bodemgebruik industriegebied 6 Zijn er kwetsbare functies binnen een straal 200 meter van het projectgebied? ja. Kruis
aan welke kwetsbare functies er in de omgeving zijn.
woongebieden
kinderdagverblijven
ziekenhuizen
recreatiegebieden
scholen
rust- en verzorgingstehuizen
nee
7 Kruis aan in welk van onderstaande gebieden het project ligt en geef aan welke relevante kaarten u bij dit formulier hebt gevoegd. Kruis de locatie van het project aan (in een gebied of in de nabijheid ervan). Als het gebied in de nabijheid van een dergelijk gebied ligt, vult u ook de afstand tot dat gebied in. Voor de beantwoording van deze vraag kunt u gebruikmaken van de website van het Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen (AGIV): http://www.agiv.be/gis/diensten/geo-vlaanderen.
soort gebied
locatie van het project
relevante kaarten
in het gebied
naam van de kaart
in de nabijheid van het gebied
vindplaats in de vergunningsaanvraag
een speciale beschermingszone (SBZ): een Habitat- of Vogelrichtlijngebied (http://geo-vlaanderen.agiv.be/geovlaanderen/natura2000/)
Op
> 1000
m
kaart Natura 2000 gebieden
D11c Kaart 1
een gebied in het Vlaams Ecologisch Netwerk (http://geovlaanderen.agiv.be/geo-vlaanderen/ven/)
op
> 1000
m
kaart gebieden van het VEN en IVON
D11c Kaart 3
een natuurgebied, een bosgebied en andere groene bestemmingen of bestemmingen met een ecologische waarde of ecologisch belang, aangewezen op plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen die van kracht zijn in de ruimtelijke ordening
op
± 550
m
kaart van het gewestplan
D11c Kaart 4
Erfgoedlandschap (verwijzing naar vigerend plan van aanleg)
op
m
kaart met het erfgoedlandschap
Aangeduide ankerplaats (https://geo.onroerenderfgoed.be)
op
m
kaart met de ankerplaats(en)
Een beschermd landschap, stads- of dorpsgezicht of monument of beschermde archeologische zone (https://geo.onroerenderfgoed.be) Geïnventariseerd erfgoed: ankerplaatsen (landschapsatlas), bouwkundig erfgoed, parken en tuinen (https://inventaris.onroerenderfgoed.be)
op
m
kaart met het onroerend erfgoed
op
m
kaart van de Vlaamse Hydrografische Atlas
Een waterwingebied of een bijbehorende beschermingszone type I en II (http://geo-vlaanderen.agiv.be/geo-vlaanderen/vha/: selecteer laag grondwaterwinning)
op
m
kaart van de Vlaamse Hydrografische Atlas
D11c Kaart 6
Een overstromingsgevoelig gebied (http://geovlaanderen.agiv.be/geo-vlaanderen/watertoets2012/)
op
m
kaart van overstromingsgevoelige gebieden
D11c Kaart 7
Andere :
op
m
kaart
PrMS versie dd 12/03/2014
kaart van het RUP/BPA
200
D11c Kaart 5
Project-m.e.r.-screening - pagina 4 van 8
8 Zijn er toetsingsinstrumenten of studies opgenomen? Het kan bijvoorbeeld gaan over een passende beoordeling, een mobiliteitsstudie, … ja. Welke instrumenten
of studies zijn er opgenomen en waar zijn ze te vinden in de aanvraag?
- er bestaat een OVR en mobiliteitsstudie voor de site, maar deze zijn voor voorliggend project niet relevant nee
9 Welke relatie is er met andere projecten? Er is geen relatie met andere projecten. Dit project maakt deel uit van een groter geheel. Over
welk project gaat het?
In de omgeving zijn er projecten met soortgelijke gevolgen voor de omgeving.
Wordt de impact op het milieu vergroot door de aanwezigheid van die andere projecten? Ja. Over welke projecten gaat het? nee
Mogelijke effecten van het project op de omgeving 10 Veroorzaakt het project emissies naar het milieu? Met emissie wordt bedoeld: elke inbreng door de mens van verontreinigingsfactoren (vaste stoffen, vloeistoffen, gassen, micro-organismen, energievormen zoals warmte, stralingen, licht, geluid en andere trillingen) in de atmosfeer, de bodem of het water. De door het project veroorzaakte emissies zijn niet aanzienlijk als bijvoorbeeld de emissiehoeveelheid zeer beperkt is (bijvoorbeeld bij een beperkte huishoudelijke afvalwaterlozing) of als er projectgeïntegreerde maatregelen worden genomen om die effecten te voorkomen of te beperken (bijvoorbeeld zuivering van het afvalwater). geen milieueffecten op het vlak van emissies. Ga meteen naar vraag 11. luchtverontreiniging ten gevolge van bedrijfs- , verkeers- of geuremissies. Motiveer waarom
die lucht-
verontreiniging niet aanzienlijk is. zie bijlage D6 § 4.1 luchtemissiebronnen, §6.1 omvang van emissies, en §7.4 beperking van luchtemissies zie ook hoofdstukken in zelfde bijlage D6 mbt energiebeheer Aangezien het een herinrichting betreft van een bestaande installatie die reeds eerder vergund was, zijn er geen bijkomende emissiepunten. Het verwachte debiet en de emissies blijven gelijk. Niet gecondenseerde dampen worden afgevoerd naar een centrale scrubber. afvalwaterlozingen, met inbegrip van thermische verontreiniging. Motiveer
waarom die afvalwaterlozingen niet
aanzienlijk zijn. zie bijlage D6 § 4.2 bronnen afvalwater, §6.2 omvang van emisies en §7/6 waterzuiveringsinstallatie hHet betreft een herinrichting van een installatie die reeds eerder vergund was.Er wordt geen verhoging van de hoeveelheid afvalwater verwacht. De waterzuiveringsinstallatie heeft voldoende werkingscapaciteit. de waterlozingen wijzigen niet door dit project
verontreiniging van bodem en grondwater. Motiveer waarom
die verontreiniging niet aanzienlijk is.
zie bijlage D6 §6.3 en §7.3 preventiemaatregelen tegen bodemverontreiniging zijn voorzien, zoals overvulbeveiliging, inkuiping en vloeistofdichte vloeren. Bij normale bedrijfsvoering zijn geen emissies naar bodem en grondwater toe te verwachten.
Project-m.e.r.-screening - pagina 5 van 8
geluid en trillingen. Wanneer veroorzaakt het project
dat geluid of die trillingen
bij de aanleg bij de exploitatie
Motiveer waarom dat geluid en die trillingen niet aanzienlijk zijn. zie bijlage D6 §6.3 geluidsbronnen De geluidsemissies zijn zeer beperkt omdat de installaties weinig mechanisch bewegende onderdelen bevatten. De belangrijkste geluidsbron zijn de luchtkoeltorens. De installatie staat centraal op het bedrijfsterrein en er zijn geen woongebieden of woonhuizen in de onmiddellijke omgeving. De bijdrage aan het geluidsniveau van de externe omgeving is daardoor verwaarloosbaar. licht en stralingen. Motiveer waarom
dat licht en die stralingen niet aanzienlijk zijn.
11 Welke potentiële effecten zijn er te verwachten op het watersysteem? De door het project veroorzaakte effecten op het watersysteem zijn niet aanzienlijk als bijvoorbeeld de afvoer van hemelwater beperkt of vermeden wordt door middel van een brongerichte aanpak. geen effecten. Ga meteen naar vraag 12. Het project heeft effecten op een overstromingsgevoelig gebied (zie vraag 7) of waterlopen. Motiveer op
welke
wijze er met het overstromingsregime rekening werd gehouden.
Er worden verharde oppervlakten of overdekte constructies gepland met afvoer van hemelwater. Motiveer waarom
die ingreep niet aanzienlijk is. zie watertoets in bijlage E12 bijkomende verharde oppervlakte is minimaal (10m², enkel het dak van de warmtewisselaar)
Er worden ondergrondse constructies gepland waarvoor bronbemaling nodig is. Motiveer waarom
die ingreep
niet aanzienlijk is.
Er wordt een grondwaterwinning gepland? Geef
volgende gegevens. diepte van de grondwaterwinning debiet van de grondwaterwinning
een beschrijving van die grondwaterwinning op basis van m m³/jaar
Motiveer waarom de effecten van de grondwaterwinning niet aanzienlijk zijn.
Project-m.e.r.-screening - pagina 6 van 8
12 Heeft het project potentieel een effect op mens, natuur of landschap ? De door het project veroorzaakte effecten op mens, natuur of landschap zijn niet aanzienlijk wanneer bijvoorbeeld er geen voor mens, natuur of landschap gevoelige gebieden binnen de invloedsfeer van het project gelegen zijn, wanneer er slechts een beperkte of tijdelijke invloed is op mens, natuur of landschap of wanneer er projectgeïntegreerde maatregelen worden genomen om deze effecten te voorkomen of te beperken. geen effecten. Ga naar vraag 13. toename in vervoersbewegingen en mogelijke andere effecten voor andere weggebruikers of omwonenden.
Motiveer waarom die effecten niet aanzienlijk zijn. Als er een mobiliteitsstudie werd opgesteld, kunt u daarnaar verwijzen.
effecten op de gezondheid door de emissies of andere hinder in gebieden met kwetsbare functies (zie vraag 6).
Motiveer waarom die effecten niet aanzienlijk zijn.
effecten op het bestaande landschap of het onroerend erfgoed (zie vraag 7) in de buurt van het projectgebied.
Motiveer waarom die effecten niet aanzienlijk zijn.
effecten op voor de natuur waardevolle gebieden (zie vraag 7) of volgens de biologische waarderingskaart waardevolle biotopen en/of faunistisch belangrijke gebieden. Motiveer waarom die effecten niet aanzienlijk
zijn. De biologische waarderingskaart vindt u op de website van AGIV (http://geo-vlaanderen.agiv.be/geovlaanderen/bwk/). Als er een passende beoordeling of natuurtoets werd opgesteld, kunt u daarnaar verwijzen.
13 Zijn er nog andere effecten die het project kan genereren? De effecten die aangehaald worden in de hierboven vermelde vragen zijn de meest voorkomende type van effecten. Voor specifieke projecten kunnen er mogelijks nog andere effecten optreden. Deze elementen kan u hier vermelden. ja. Motiveer
Nee
waarom die effecten niet aanzienlijk zijn.
Project-m.e.r.-screening - pagina 7 van 8
14 Zijn er door de relatie met andere projecten (zie vraag 9) cumulatieve effecten te verwachten? ja. Geef een
beschrijving van de cumulatieve effecten en motiveer waarom die effecten niet aanzienlijk zijn.
nee
Project-m.e.r.-screening - pagina 8 van 8
Conclusie over de effectinschatting 15 Rekening houding met de kenmerken van het project, de omgeving en de bovenstaande analyse blijkt dat de mogelijke milieueffecten van het project niet aanzienlijk zijn. ja, ik ga akkoord met deze stelling als initiatiefnemer van het project. nee, op basis van de bovenstaande analyse blijkt dat aanzienlijke milieueffecten niet uit te sluiten zijn. De opmaak van een MER (milieueffectrapport) is noodzakelijk.
Ondertekening 16 Onderteken de onderstaande verklaring. Ik verklaar dat alle gegevens in dit formulier naar waarheid zijn ingevuld.
datum handtekening
dag 0
voor- en achternaam xx XXX
1
maand 0
4
jaar 2
0
1
4
Bijlage 1
20