Inhoudsopgave
Inleiding ................................................................................................................................................... 3 Hoofdstuk 1: Bevolking............................................................................................................................ 4 1.1 Demografie ................................................................................................................................. 4 1.2 Geboorten................................................................................................................................... 5 1.3 Perinatale sterfte ........................................................................................................................ 6 Hoofdstuk 2: Kinderopvang, onderwijs en werk ...................................................................................... 7 2.1 Kinderopvang ............................................................................................................................. 7 2.2 Onderwijs.................................................................................................................................... 8 2.3 Werk ......................................................................................................................................... 10 Hoofdstuk 3: Kwetsbare jeugd .............................................................................................................. 11 3.1 Potentieel minder kansrijke gezinssituaties ............................................................................. 11 3.2 Plusopvang en Sociaal Medische Indicatie Kinderopvang....................................................... 12 3.3 Aandachtskinderen CJG........................................................................................................... 13 3.4 SISA.......................................................................................................................................... 14 3.5 Zorgcoördinatie......................................................................................................................... 14 3.6 DOSA........................................................................................................................................ 15 3.7 Zwerfjongeren........................................................................................................................... 16 3.8 HALT......................................................................................................................................... 17 Hoofdstuk 4: Preventieve zorg .............................................................................................................. 18 4.1 Centrum voor Jeugd en Gezin ................................................................................................. 18 4.2 Gezinscoaching en jongerentrajecten ...................................................................................... 20 4.3 Jongerenloket ........................................................................................................................... 21 4.4 Schoolmaatschappelijk werk .................................................................................................... 22 Hoofdstuk 5: Jeugdhulp......................................................................................................................... 23 5.1 Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam ................................................................................ 23 5.2 Raad voor de Kinderbescherming............................................................................................ 25 5.3 Jeugdbeschermingsplein.......................................................................................................... 25 5.4 Instellingen voor Jeugd- en Opvoedhulp.................................................................................. 27 5.5 Jeugd-GGZ ............................................................................................................................... 27 5.6 Jeugd-LVB ................................................................................................................................ 29 Hoofdstuk 6: Veiligheid.......................................................................................................................... 31 6.1 Registratiegegevens................................................................................................................. 31 6.2 Subjectieve beleving................................................................................................................. 32 6.3 Problematische jeugdgroepen.................................................................................................. 33 Hoofdstuk 7: Bespreking en conclusie .................................................................................................. 34 Literatuur................................................................................................................................................ 39
Inleiding
De Monitor Zorg voor Jeugd 2013 geeft inzicht in de huidige stand van zaken op het gebied van zorg 1 en veiligheid voor jeugd in Rotterdam . Het is de tweede keer dat de gegevens op deze manier worden gepresenteerd. In de monitor zijn indicatoren opgenomen op het gebied van kinderopvang, onderwijs, werk, kwetsbare groepen, jeugdhulp en veiligheid. De monitor heeft een signaleringsfunctie en is daarmee een instrument om de juiste Rotterdamse beleidskeuzes te maken. De gepresenteerde gegevens zijn van waarde voor het programma Decentralisatie Jeugdzorg. Per 1 januari 2015 wordt immers alle geïndiceerde jeugdhulp, jeugd geestelijke gezondheidszorg en hulp voor jeugd verstandelijk beperkten gedecentraliseerd naar gemeenten. De monitor geeft een beeld van de jeugdhulp die wordt gedecentraliseerd. In deze monitor worden ook gegevens gepresenteerd over jeugdoverlast en -criminaliteit in de gemeente Rotterdam. Deze gegevens dienen ter onderbouwing van het programma Grenzen Stellen, Richting geven. Ambitie van dit programma is het terugdringen van ernstige en hardnekkige vormen van overlast en criminaliteit door jongeren in Rotterdam. De gegevens in deze monitor zijn afkomstig uit jaarverslagen, subsidiebeschikkingen, onderzoeksrapportages, openbare databases en van organisaties zelf. De gegevens hebben betrekking op de stad Rotterdam. Om trends zichtbaar te maken zijn de verzamelde gegevens indien beschikbaar gecombineerd en vergeleken met landelijke gegevens. Ook zijn de gegevens waar mogelijk uitgesplitst naar leeftijd en gepresenteerd over meerdere jaren. Het jaar 2012 is het meest recente jaar dat is toegevoegd. Indien gegevens voor 2012 niet voorhanden zijn, zijn gegevens over eerdere jaren gerapporteerd. De gegevens zijn uitgesplitst naar de leeftijdsgroepen 0 tot 4 jarigen, 4 tot 12 jarigen, 12 tot 19 jarigen en 19 tot 23 jarigen. Indien mogelijk is in het rapport deze indeling bij het beschrijven van gegevens aangehouden. De Monitor Zorg voor Jeugd verschijnt jaarlijks en is een ontwikkelmodel. Dit wil zeggen dat de monitor een flexibel instrument is en dat er als gevolg van ontwikkelingen en voortschrijdend inzicht extra en/of aanvullende gegevens opgenomen kunnen worden. Ten opzichte van de eerste meting in 2 2012 zijn gegevens toegevoegd over Schoolmaatschappelijk Werk, Jeugd- & Opvoedhulp, JeugdGGZ, Jeugd-LVB en Veiligheid. In de volgende versie van de monitor zal aangesloten worden bij de 3 implementatie van het Nieuw Rotterdams Jeugdstelsel (NRJ) .
Leeswijzer Om een beeld te schetsen van de totale groep Rotterdamse kinderen en jongeren van 0 tot 23 jaar, worden in hoofdstuk 1 achtergrondkenmerken beschreven, evenals het geboortecijfer en de perinatale sterfte. In hoofdstuk 2 wordt de Rotterdamse situatie op het gebied van kinderopvang, onderwijs en werk beschreven om een indicatie te krijgen hoeveel van de totale groep kinderen en jongeren in beeld zijn en bereikt kunnen worden als het gaat om het signaleren van problemen en het inzetten van (preventief) beleid. Hoofdstuk 3 geeft weer hoeveel kinderen en jongeren zich in kwetsbare groepen bevinden. Daarvoor hebben we gegevens opgenomen van verschillende organisaties die risicogroepen signaleren op het gebied van zorg, hulpverlening en justitie. Vervolgens wordt een overzicht gegeven van de kinderen en jongeren die ook daadwerkelijk gebruik maken van zorg en daarbij is onderscheid gemaakt in het zorggebruik van de preventieve zorg (hoofdstuk 4) en jeugdhulp (hoofdstuk 5). Hoofdstuk 6 gaat in op jeugdoverlast en -criminaliteit binnen de gemeente Rotterdam. Tot slot volgt in hoofdstuk 7 de bespreking en conclusie. 1
In de Jeugdwet wordt gesproken over jeugdhulp (ondersteuning, hulp en zorg). In deze rapportage worden de termen jeugdzorg en jeugdhulp naast elkaar gebruikt. 2 Monitor Zorg voor Jeugd 2012. Een nulmeting (Van den Berg e.a., 2012). 3 Zie voor meer informatie www.rotterdam.nl/nieuwjeugdstelsel.
Monitor Zorg voor Jeugd Rotterdam 2013
3
Hoofdstuk 1: Bevolking
In dit hoofdstuk wordt weergegeven hoe de jeugdige bevolking van Rotterdam verdeeld is naar leeftijd, geslacht en etniciteit. Ook wordt het bruto geboortecijfer en de perinatale sterfte gepresenteerd.
1.1
Demografie
In tabel 1.1 wordt de verdeling naar leeftijd en geslacht van de 0 tot 23 jarigen in Rotterdam weergegeven (2012). In totaal zijn er 165262 jeugdigen in deze leeftijdsgroep. Er zijn iets meer jongens dan meisjes (51% versus 49%). Tabel 1.1: Jeugd in Rotterdam: Leeftijd naar geslacht
Leeftijd
0-4 jarigen 4-12 jarigen 12-19 jarigen 19-23 jarigen Totaal
Jongen aantal % 15556 51,3% 26575 51,1% 51,3% 23386 18607 49,9% 50,9% 84124
Meisje aantal % 14757 48,7% 25471 48,9% 22214 48,7% 18696 50,1% 81138 49,1%
Totaal aantal % 30313 17,3% 52046 29,6% 45600 26,0% 37303 22,6% 165262 100,0%
Bron: Onderzoek en Business Intelligence, 2012
De verdeling naar etniciteit en geslacht van de 0-23 jarigen in Rotterdam is weergegeven in tabel 1.2. Van de 0-23 jarigen in Rotterdam is 41% van autochtone en 59% van allochtone herkomst. De meeste allochtone kinderen zijn van Marokkaanse, Turkse of Surinaamse herkomst (zie tabel 1.2). Tabel 1.2: Jeugd in Rotterdam: Etnische herkomst naar geslacht Jongen aantal % Etnische herkomst Nederlands 34574 51,2% Surinaams 0-23 jaar 50,7% 7732 Antilliaans/Arubaans 4595 49,8% Marokkaans 9422 50,5% Turks 9259 51,5% Kaapverdiaans 2376 50,9% Overig Westers 7936 51,2% Overig niet-Westers 8230 50,0% Totaal 84124 50,9%
Meisje aantal % 32893 48,8% 7527 49,3% 4630 50,2% 9250 49,5% 8725 48,5% 2288 49,1% 7602 48,8% 8223 50,0% 81138 49,1%
Totaal aantal % 67467 40,8% 15259 9,2% 9225 5,6% 18672 11,3% 17984 10,9% 4664 2,8% 15538 9,4% 16453 10,0% 165262 100,0%
Bron: Onderzoek en Business Intelligence, 2012 * Etnische herkomst op basis van de definitie van het CBS (1999). Volgens deze definitie is een allochtoon een persoon van wie tenminste één ouder in het buitenland is geboren.
Het percentage kinderen en jongeren van allochtone herkomst is lager in de leeftijdsgroepen 0-4 jarigen (54%) en 19-23 jarigen (57%), dan in de leeftijdscategorieën 4-12 jarigen (61%) en 12-19 jarigen (63%).
Monitor Zorg voor Jeugd Rotterdam 2013
4
Het percentage 0-23 jarigen in de bevolking is de afgelopen jaren vrij constant. Zowel in Nederland als in Rotterdam is het percentage de afgelopen jaren licht afgenomen (zie figuur 1.1). Utrecht heeft het hoogste percentage 0-23 jarigen (29%) en Amsterdam het laagste percentage (25%). Het percentage 0-19 jarigen (primaire doelgroep van de jeugdgezondheidszorg) in Rotterdam bedraagt 21% en is gelijk aan het aantal 0-19 jarigen in Utrecht. Landelijk is dit percentage hoger, evenals in Den Haag (beiden 22%). Het aantal 0-19 jarigen in Amsterdam is lager (19%). Figuur 1.1: Percentage 0-23 jarigen van de totale bevolking over de jaren 2007 t/m 2012 voor de G4 en Nederland (CBS Statline, 2012) 30%
28,8% 28,4% 28%
27,8% 27,3% 27,0%
27,1% 26,9% 26,8%
26% 25,2%
25,1%
24% 2007
2008 Nederland
1.2
2009 Amsterdam
2010
2011
Den Haag
Rotterdam
2012 Utrecht
Geboorten
Gegevens over geboorten worden gepresenteerd als het aantal levendgeborenen en het bruto geboortecijfer (zie tabel 1.3). Een levendgeborene is een kind dat na de geboorte enig teken van leven heeft vertoond, ongeacht de zwangerschapsduur. Levendgeborenen worden geteld naar de woongemeente en niet naar de geboortegemeente. Het bruto geboortecijfer is het aantal levendgeborenen per duizend van de gemiddelde bevolking. Tabel 1.3: Jeugd in Rotterdam: Geboorten Rotterdam 2009 aantal ‰* Levendgeborenen en 7833 13,3‰ bruto geboortecijfer
Rotterdam 2010 aantal ‰* 8018
13,2‰
Rotterdam 2011 aantal ‰* 8083
13,2‰
Rotterdam 2012** aantal ‰ 8135
−
Bron: CBS Statline, 2012 * Bruto geboortecijfer (promille) ** Voorlopige cijfers
Op elke duizend inwoners in Rotterdam worden jaarlijks ongeveer 13 kinderen geboren (zie tabel 1.3). Dit bruto geboortecijfer is stabiel over de jaren 2009-2011. Het Rotterdamse geboortecijfer is lager dan het geboortecijfer in de overige drie grote steden (Amsterdam, Den Haag en Utrecht).
Monitor Zorg voor Jeugd Rotterdam 2013
5
Een mogelijke verklaring hiervoor is de aanwezigheid van grote(re) Vinex locaties in de overige grote steden, met name in Utrecht. Het Rotterdamse geboortecijfer is wel hoger dan landelijk (13‰ versus 11‰, CBS Statline 2012).
1.3
Perinatale sterfte
Perinatale sterfte is de term die gebruikt wordt als een foetus vanaf 22 weken zwangerschap komt te overlijden, of als een baby in de eerste 7 dagen na de geboorte overlijdt. Indien een baby sterft voor de geboorte, dan heet dit doodgeboorte. De perinatale sterfte in Rotterdam betreft 11,5 per 1000 geboorten over de periode 2000-2007 (zie tabel 1.4). De perinatale sterfte in Rotterdam is in die periode hoger dan landelijk. Landelijk is deze sterfte 9,7 per 1000 geboorten in de periode 2000-2007. Daarvan is 71% doodgeboorte. In Rotterdam wordt 72% van de perinatale sterfte veroorzaakt door doodgeboorte (Erasmus MC, 2010). Europees onderzoek laat zien dat de perinatale sterfte in Nederland is gedaald naar 9,0 per 1000 geboorten in 2010 (Euro-Peristat, 2013). Voor Rotterdam zijn nog geen recentere gegevens gepubliceerd. Om de perinatale sterfte te verminderen en de geboorte-uitkomsten te verbeteren (minder baby's met 4 een slechte start) wordt het vierjarige programma ‘Klaar voor een kind’ uitgevoerd . Dit programma is een samenwerking tussen de gemeente Rotterdam (GGD Rotterdam-Rijnmond) en het Erasmus MC. De afgelopen periode heeft het programma Klaar voor een kind belangrijke resultaten geboekt in het bijdragen aan een gezonde en kansrijke start van kinderen in Rotterdam. De aanpak heeft geleid tot 5 de ontwikkeling en implementatie van nieuwe instrumenten (waaronder R4U ), nieuwe samenwerkingsverbanden en innovaties in de zorg (waaronder het Geboortecentrum-Sophia). Tabel 1.4: Jeugd in Rotterdam: Perinatale sterfte
Perinatale sterfte (per 1000 geboorten)
Rotterdam 2000-2007 11,5‰
Landelijk 2000-2007 9,7‰
Bron: Rapportage Perinatale gezondheid in Rotterdam, nulmeting periode 2000-2007
4
Zie voor meer informatie www.klaarvooreenkind.nl. Het vroegtijdig signaleren van risicofactoren tijdens de zwangerschap is van groot belang. In het kader van het programma is daartoe onder andere de R4U (Rotterdam Reproductive Risk Reduction Checklist) ontwikkeld. Dit is een instrument waarmee door de verloskundige, maatschappelijke en leefstijlrisico’s in kaart gebracht kunnen worden die van invloed zijn op de start van een baby. Door vroegtijdig risicofactoren te onderkennen kunnen effectieve maatregelen worden genomen.
5
Monitor Zorg voor Jeugd Rotterdam 2013
6
Hoofdstuk 2: Kinderopvang, onderwijs en werk
In dit hoofdstuk is te lezen hoeveel kinderen gebruik maken van kinderopvang, op speciaal onderwijs zitten, verzuimen in het onderwijs, het onderwijs voortijdig verlaten en hoeveel jongeren een uitkering hebben. Het gaat hier om vindplaatsen, waar kinderen en jongeren met problemen gesignaleerd worden en waar (preventief) beleid ingezet kan worden. De participatie van jeugdigen aan deze voorzieningen (kinderopvang, onderwijs, werk) biedt meer zicht op de mate waarin kinderen tot zelfredzame burgers opgroeien.
2.1
Kinderopvang
Tabel 2.1 laat zien dat in 2010 ruim 15000 Rotterdamse kinderen gebruik maken van dagopvang in een kinderdagverblijf. Ongeveer 2000 kinderen maken in 2010 gebruik van dagopvang bij een gastouder. In 2011 hebben iets minder kinderen gebruik gemaakt van dagopvang bij gastouders en iets meer kinderen van dagopvang in kinderdagverblijven: ongeveer 16000 Rotterdamse kinderen maken in 2011 gebruik van dagopvang in een kinderdagverblijf en ongeveer 1600 kinderen maken gebruik van dagopvang bij een gastouder. De percentages dagopvang zijn ongeveer gelijk gebleven. De resultaten in tabel 2.1 laten verder zien dat het gebruik van kinderdagverblijven door 2-4 jarigen in 2012 is afgenomen naar 42%. Het aantal 2-4 jarigen dat op een peuterspeelzaal zit (voor kinderen vanaf 2 jaar), betreft eveneens 42% in 2012. Naar schatting maakt 35% van de 0-2 jarigen en 4% van 6 de 2-4 jarigen geen gebruik van kinderopvangvoorzieningen in 2011 . Tabel 2.1: Jeugd in Rotterdam: Kinderopvang Rotterdam Rotterdam 2010 2011 aantal % aantal % Kinderen dagopvang kinderdagverblijf* 15350 54% 16030 54% Kinderen dagopvang gastouder* 1995 7% 1620 5% Aantal 2-4 jarigen in kinderdagverblijven (schatting)** 6380 46% 6760 47% Aantal 2-4 jarigen in peuterspeelzalen (schatting)** 6010 43% 6000 42%
Rotterdam 2012 aantal % 6290 42% 6280 42%
* Bron: CBS, 2012 / Percentages tov totale groep 0-4 jarigen in Rotterdam / Cijfers 2012 nog niet beschikbaar ** Bron: Onderzoek en Business Intelligence, 2013 / Percentage tov totale groep 2-4 jarigen in Rotterdam
6
De overlap tussen het gebruik van kinderdagverblijven en peuterspeelzalen is niet bekend. Bij de schatting van het percentage 2-4 jarigen dat geen gebruik maakt van kinderopvangvoorzieningen, is de aanname gehanteerd dat er geen overlap is tussen het gebruik van het kinderdagverblijf of de peuterspeelzaal.
Monitor Zorg voor Jeugd Rotterdam 2013
7
2.2
Onderwijs
Primair en voortgezet onderwijs In Rotterdam zitten 6650 vierjarigen, 43147 5-12 jarigen en 1597 12-16 jarigen op het primair 7 onderwijs . Onder het primair onderwijs valt ook het speciaal basisonderwijs. Speciale basisscholen zijn bedoeld voor moeilijk lerende kinderen, kinderen met opvoedingsmoeilijkheden en alle andere kinderen die speciale ondersteuning en aandacht nodig hebben. Scholen voor speciaal basisonderwijs werken vaak samen met gewone basisscholen. In Rotterdam zitten ongeveer 1100 leerlingen op het speciaal basisonderwijs (2,5% van de 5 tot 12 jarige leerlingen op het basisonderwijs in Rotterdam). Op het voortgezet onderwijs zitten 274 5-12 jarigen, 22696 12-16 jarigen en 6095 8 kwalificatieplichtigen . Hieronder valt ook het praktijkonderwijs. Deze vorm van onderwijs is voor leerlingen die naar verwachting geen vmbo-diploma kunnen halen. Praktijkonderwijs duurt 4 of 5 jaar en leren doen leerlingen vooral in de praktijk. Als leerlingen het praktijkonderwijs hebben doorlopen, ontvangen ze het getuigschrift praktijkonderwijs. In Rotterdam zitten 1085 leerlingen in 2012 op het praktijkonderwijs (3,7% van de leerlingen op het voortgezet onderwijs in Rotterdam). Speciaal Onderwijs Speciaal onderwijs is onderwijs voor kinderen met een handicap, chronische ziekte of stoornis. De overheid wil dat leerlingen vanuit het speciaal onderwijs waar mogelijk instromen in het reguliere onderwijs of doorstromen naar een reguliere vervolgopleiding. Het speciaal onderwijs is opgedeeld in 4 clusters: • • • •
Cluster 1: blinde, slechtziende kinderen Cluster 2: dove, slechthorende kinderen Cluster 3: gehandicapte en langdurig zieke kinderen Cluster 4: kinderen met stoornissen en gedragsproblemen
Leerlingen in het speciaal onderwijs gaan meestal na hun 12e naar het voortgezet speciaal onderwijs. In Rotterdam zitten 75 4-jarigen op het speciaal onderwijs. Er zitten 1172 leerlingen van 5 tot 12 jaar op het speciaal onderwijs (dit betreft 2,6% van de 5 tot 12 jarige leerlingen in Rotterdam). Van de 1216 jarigen zitten 925 leerlingen op het speciaal onderwijs (3,7% van de 12 tot 16 jarige leerlingen). Absoluut en relatief verzuim Men spreekt van absoluut verzuim als kinderen of jongeren niet zijn ingeschreven bij een onderwijsinstelling, terwijl zij niet zijn vrijgesteld van deze verplichting. In het schooljaar 20112012 was er van 155 leerlingen tijdelijk geen schoolinschrijving bekend bij Leerplicht. Er is een kleine daling te zien in het aantal leerlingen met dit soort verzuim (176 in 2009-2010 en 171 in 2010-2011). Naar aanleiding van vermoedelijk absoluut verzuim start de leerplichtambtenaar een onderzoek (JOS, Staat van het Rotterdams Onderwijs 2012). Wanneer een leerling ingeschreven staat bij een opleiding, maar zonder toestemming wegblijft van school, is er sprake van relatief verzuim (spijbelen). Er kwamen afgelopen schooljaar 7047 meldingen van relatief verzuim binnen. Vergeleken met het schooljaar 2010-2011, is het aantal meldingen met 7% gestegen. De verklaring van deze stijging zit hem voornamelijk in de verbeterde samenwerking met het primair onderwijs (PO) en het voortgezet onderwijs (VO). De stijging betekent dus niet dat PO en VO-leerlingen meer zijn gaan verzuimen, maar dat de PO en VO-instellingen het verzuim beter en dus meer, zijn gaan melden. Dit heeft mede te maken met de digitalisering van verzuimmeldingen. 7
Deze gegevens hebben betrekking op peildatum 1 oktober 2012 (JOS, 2013). Kwalificatieplichtig houdt in dat alle jongeren tot op de dag dat zij de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt leerplichtig zijn, tenzij de jongere een startkwalificatie heeft behaald. Een startkwalificatie is een havo- of vwo - diploma, of een diploma mbo – op niveau 2. De kwalificatieplicht betekent niet dat leerlingen altijd vijf dagen per week in de schoolbanken moeten zitten. Het is ook mogelijk om met een bij wet geregelde combinatie van leren en werken aan de kwalificatieplicht te voldoen, bijvoorbeeld via de beroepsbegeleidende leerweg in het mbo.
8
Monitor Zorg voor Jeugd Rotterdam 2013
8
De inzet van het scholenteam, dat toeziet op een juiste verzuimadministratie van de scholen zowel op het PO als VO, kan tevens een reden zijn van een toename van het aantal verzuimmeldingen in vergelijking tot het aantal meldingen in voorgaande jaren. Het aantal meldingen van leerplichtigen op het middelbaar beroepsonderwijs (MBO) blijft vrijwel gelijk met het aantal van vorig jaar (JOS, Staat van het Rotterdams Onderwijs 2012). Figuur 2.1: Aantal meldingen van relatief verzuim per schooljaar (JOS, 2012) 8000 7047 7000
6606
6000 5000
5407 4568
4654
4854
2006-2007
2007-2008
2008-2009
4000 3000 2000 1000 0 2009-2010
2010-2011
2011-2012
Voortijdig schoolverlaters Een voortijdig schoolverlater is iemand tussen de 12 en 23 jaar die zonder startkwalificatie het onderwijs verlaat. Een startkwalificatie is een diploma havo, vwo of een mbo-diploma op niveau 2 of hoger. Tabel 2.2 geeft een overzicht van het aantal en percentage voortijdig schoolverlaters in Rotterdam voor het VO en het MBO. In het schooljaar 2011-2012 waren er ruim 2300 voortijdig schoolverlaters in Rotterdam. Het grootse deel van de leerlingen valt uit op het MBO. Het aantal en percentage voortijdig schoolverlaters lijkt, na een stijging in het voorgaande schooljaar, iets af te nemen in het schooljaar 2011-2012, zowel op het VO als op het MBO (voorlopige cijfers). De gegevens in tabel 2.2 gaan over leerlingen die woonachtig zijn in de gemeente Rotterdam. Het percentage voortijdig schoolverlaters in Rotterdam is in 2012 twee keer zo groot als het landelijke percentage (5,4% versus 2,7%). Tabel 2.2: Jeugd in Rotterdam: Schooluitval VO en MBO Rotterdam 2008-2009 aantal % Aantal leerlingen VO 27982 − Voortijdig schoolverlaters VO 582 2,1% Aantal leerlingen MBO 15485 − Voortijdig schoolverlaters MBO 2152 13,9% Aantal leerlingen VO+MBO 43467 − Voortijdig schoolverlaters VO+MBO 2734 6,3%
Rotterdam 2009-2010 aantal % 27926 − 522 1,9% 15444 − 2075 13,4% 43370 − 2597 6,0%
Rotterdam 2010-2011 aantal % 27768 − 584 2,1% 15447 − 2178 14,0% 43215 − 2762 6,4%
Rotterdam 2011-2012* aantal % 28149 − 505 1,8% 15153 − 1825 12,0% 43302 − 2330 5,4%
Bron: Ministerie van OCW, 2012 * Voorlopige cijfers
Monitor Zorg voor Jeugd Rotterdam 2013
9
2.3
Werk
In 2012 ontvingen 217 jongeren van de 15-20 jarigen een uitkering en van de 20-25 jarigen ontvingen ruim 2000 jongeren een uitkering van Sociale zaken en Werkgelegenheid (SoZaWe); dit is respectievelijk 0,6% en 4,1% van alle jongeren in deze leeftijdsgroepen (zie tabel 2.3). Ongeveer 500 jongeren van 15-20 jaar en bijna 3000 jongeren van 20-25 jaar stonden in 2012 als werkzoekend ingeschreven bij het UWV; respectievelijk 1,4% en 5,7% van alle jongeren in deze leeftijdsgroepen. Ten opzichte van 2011 is het aantal werkzoekenden van 15-20 jaar ongeveer gelijk gebleven (1,4%). Het aantal werkzoekenden van 20-25 jaar is ten opzichte van 2011 gestegen (van 4,8% naar 5,7%), terwijl het percentage jongeren uit die leeftijdsgroep met een uitkering is gedaald (van 4,7% naar 4,1%). Tabel 2.3: Jeugd in Rotterdam: Jongeren met een uitkering en ingeschreven bij het UWV Rotterdam Rotterdam Rotterdam 2009 2010 2011 aantal % aantal % aantal % Jongeren 15-20 jaar met periodieke 104 0,3% 182 0,5% 232 0,7% uitkering van SoZaWe* Jongeren 20-25 jaar met periodieke 2,3% 1553 3,3% 2314 4,7% 1075 uitkering van SoZaWe** Werkzoekenden 15-20 jaar zonder 260 0,7% 406 1,2% 501 1,4% baan en ingeschreven bij UWV* Werkzoekenden 20-25 jaar zonder 1173 2,5% 2129 4,5% 2375 4,8% baan en ingeschreven bij UWV**
Rotterdam 2012 aantal % 217
0,6%
2029
4,1%
494
1,4%
2871
5,7%
Bron: Onderzoek en Business Intelligence, 2012 * Percentages tov totale groep 15-20 jarigen in Rotterdam ** Percentages tov totale groep 20-25 jarigen in Rotterdam
Monitor Zorg voor Jeugd Rotterdam 2013
10
Hoofdstuk 3: Kwetsbare jeugd
Bepaalde kinderen en jongeren groeien op onder (potentieel) minder kansrijke omstandigheden en zijn daardoor kwetsbaarder. In dit hoofdstuk zijn de aantallen weergegeven van de kinderen die in beeld zijn en voldoen aan een risicoprofiel en/of kwetsbaar zijn. Deze kinderen hoeven niet per se hulpverlening te ontvangen.
3.1
Potentieel minder kansrijke gezinssituaties
Tabel 3.1 geeft het aantal kinderen en jongeren weer dat opgroeit in een bijstandsgezin of een 9 éénoudergezin, betrokken is bij een echtscheiding of op tienerleeftijd moeder is geworden . In Rotterdam groeit 18% van de 0-18 jarigen op in een bijstandsgezin. Bijna een kwart van de 0-25 jarigen in Rotterdam leeft in een éénoudergezin. Dit percentage is stabiel over de jaren. Jaarlijks zijn er ongeveer 1000 Rotterdamse 0-18 jarigen bij een echtscheiding betrokken. Dit is bijna 1% van alle 10 Rotterdamse kinderen. In 2012 waren er 259 tienermoeders in Rotterdam . Dit aantal is iets gedaald ten opzichte van de voorgaande jaren. Tabel 3.1: Jeugd in Rotterdam: Potentieel minder kansrijke gezinssituaties Rotterdam Rotterdam 2009 2010 aantal % aantal % Minderjarigen in 20450 17,5% − − bijstandsgezin Jongeren in éénoudergezin 42707 23,9% 42842 23,8% 0-25 jarigen Minderjarigen betrokken bij 985 0,8%* 986 0,8% echtscheiding (Tympaan) 291 − 277 − Tienermoeders (< 20 jaar)
Rotterdam 2011 aantal
Rotterdam 2012 aantal
%
−
−
21097**
17,5%
42998
23,2%
43316
23,3%
1059
0,9%
−
−
319
−
259
−
Bron: CBS Jeugddatabase/Typmaan (2012) * Gegevens van Tympaan wijken iets af van de CBS-gegevens (zie tabel 3.2) ** Gegevens Onderzoek en Business Intelligence, 2013
In vergelijking met de andere drie grote steden en met landelijke gegevens valt op dat in Rotterdam relatief veel jeugdigen opgroeien in een bijstandsgezin (zie tabel 3.2). In 2009 is dit percentage landelijk 5% en in Rotterdam 17,5% (2009 en 2012). In vergelijking met de andere steden van de G4 valt verder op dat de Rotterdamse jeugd, net als de Amsterdamse jeugd, relatief vaak in een éénoudergezin woont (23,3% resp. 23,2%). Landelijk is het percentage jeugdigen in een éénoudergezin een stuk lager, namelijk 13%. Het percentage minderjarigen dat betrokken is bij een echtscheiding (0,9%) is ongeveer vergelijkbaar met landelijk. Het aantal tienermoeders is in Rotterdam hoger dan in de andere grote steden. Hoeveel kinderen hierbij betrokken zijn, is onbekend.
9
Uit onderzoek van het SCP (2013) blijkt dat in gezinnen waarin verslaving voorkomt en ouders lichamelijke en psychische problemen hebben, veel vaker kind- en opvoedproblemen voorkomen. Wanneer er sprake is van een tienermoeder of een éénoudergezin is de kans op problemen eveneens groter. Ook is de kans op problemen groter wanneer er (recent) ingrijpende gebeurtenissen plaatsgevonden hebben in het gezin, zoals het overlijden van een naaste. De buurt waarin het gezin leeft, heeft nauwelijks samenhang met de mate waarin opvoedproblemen ervaren worden. Alleen bij gezinnen die wonen in een buurt waar het inkomen gemiddeld laag is, is de kans op problemen iets groter. 10 Het aantal tienermoeders betreft het totaal aantal moeders jonger dan 20 jaar per 1 januari van het betreffende jaar.
Monitor Zorg voor Jeugd Rotterdam 2013
11
%
Tabel 3.2: Jeugd in G4 en Nederland: Potentieel minder kansrijke gezinssituaties aantal Minderjarigen in bijstandsgezin 2009 Rotterdam 20450 Amsterdam 20320 Den Haag 10480 Utrecht 4290 Nederland 183500 Jongeren in éénoudergezin 0-25 jarigen 2012 Rotterdam 43316 Amsterdam 52598 Den Haag 29411 Utrecht 11357 Nederland 662904 Minderjarigen betrokken bij echtscheiding 2010 Rotterdam 1004 Amsterdam 1064 Den Haag 775 Utrecht 417 Nederland 32678 Tienermoeders 2012 Rotterdam 259 Amsterdam 162 Den Haag 170 Utrecht 36 Nederland 2902
% 2009 17,5% 14,6% 10,5% 7,5% 5,2% 2012 23,3% 23,2% 19,6% 10,7% 13,4% 2010 0,9% 0,8% 0,8% 0,7% 0,9% 2012 − − − − −
Bron: CBS Jeugddatabase, 2012
3.2
Plusopvang en Sociaal Medische Indicatie Kinderopvang
De gemeente maakt het mogelijk dat bepaalde kinderen met gedragsproblemen toch van reguliere kinderopvang gebruik kunnen maken (plusopvang). Ook is er een regeling voor kinderen met ouder(s) met psychosociale, medische problematiek, waarvan de ouders niet voldoen aan de voorwaarde van de Wet Kinderopvang om op sociaal medische indicatie tijdelijke kinderopvang vergoed te krijgen; dit is de regeling Sociaal Medische Indicatie Kinderopvang (SMIK). Plusopvang is bedoeld voor kinderen van 0-13 jaar met problemen die te zwaar zijn voor de reguliere groep in een kinderdagverblijf. De plus vertaalt zich naar kleinere groepen, hoger opgeleide leid(st)ers en samenwerking met hulpverlenende instanties zoals het maatschappelijk werk. Plusopvang is duurder dan gewone opvang. De gemeente Rotterdam heeft uit eigen middelen een budget beschikbaar gesteld voor de kosten van deze opvang. Die extra kosten komen bovenop de kosten van een reguliere kindplaats die in het algemeen vergoed wordt vanuit de Wet Kinderopvang. De plusopvang vindt plaats op basis van indicatie, afgegeven door de GGD. Gezinnen met problemen, zoals gezondheidsproblemen, sociale problemen, psychische problemen, of meerdere problemen tegelijk kunnen baat hebben bij tijdelijke kinderopvang. De problemen zijn dan zodanig groot dat deze een serieuze bedreiging vormen voor de ontwikkeling van een kind. Op grond van een sociaal medische indicatie kunnen ouders/verzorgers (woonachtig in Rotterdam) aanspraak maken op een vergoeding van de kinderopvangkosten. De indicatie wordt afgegeven door de gemeente Rotterdam. Ouders betalen een beperkte eigen bijdrage; een groot deel van de kosten wordt vergoed door de gemeente.
Monitor Zorg voor Jeugd Rotterdam 2013
12
Tabel 3.3 laat het aantal kinderen zien dat gebruik heeft gemaakt van de SMIK-regeling en het aantal plaatsen plusopvang. Kindplaatsen kunnen gedeeld worden; het gaat hier dus niet om het aantal kinderen dat gebruik maakt van plusopvang. Het aantal kinderen met SMIK is in 2012 lager dan voorgaande jaren en is verminderd door aanscherping van het beleid. Er is in 2012 een maximum gesteld aan het aantal dagdelen per week (maximaal zes dagdelen per week hele dagopvang of drie dagen voor buitenschoolse opvang) in combinatie met een maximale termijn van 9 maanden. Tabel 3.3: Jeugd in Rotterdam: SMIK en Plusopvang
Kinderen met Sociaal Medische Indicatie Kinderopvang Kindplaatsen Plusopvang
Rotterdam 2010 aantal 426 170
Rotterdam 2011 aantal 364 160
Rotterdam 2012 aantal 325 160
Bron: GGD RR, Startfoto Rotterdam 2013
3.3
Aandachtskinderen CJG
Het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) hanteert de term aandachtskinderen. In 2011 werd een kind een ‘aandachtskind’ genoemd als er voor een kind één of meer risicofactoren waren geregistreerd in het dossier, tijdens het laatste contact. Een risicofactor kan van medische of psychosociale aard zijn, zoals afwijkende groei, overgewicht of gedragsproblematiek. Met name op de basisschool wordt in 2011 meer dan éénderde van de kinderen gezien als aandachtskind (zie tabel 3.4). Van de oudere kinderen (19-23 jaar) is onvoldoende bekend op het CJG. Tabel 3.4: Jeugd in Rotterdam: Aandachtskinderen*
Aandachtskinderen CJG 0-4 jaar Aandachtskinderen CJG 4-12 jaar Aandachtskinderen CJG 12-19 jaar
Rotterdam 2011 aantal % 7907 27% 23626 45% 7208 16%
Rotterdam 2012 aantal % 8411 28% 7862 15% 2560 6%
Bron: CJG Rijnmond, 2012 * Gegevens 2011 en 2012 zijn niet te vergelijken ivm verschillende definities van aandachtskinderen ** Percentages tov de totale groep 0-4, 4-12 en 12-19 jarigen
In 2012 heeft het CJG het ernsttaxatiemodel geïmplementeerd. Dit instrument is een hulpmiddel bij de professionele beoordeling van eventuele ontwikkelings- en/ of opvoedingsproblematiek, waarbij de aanwezige risicofactoren en beschermende factoren in kaart worden gebracht. De aandachtsstatus die uit het model naar voren komt, wordt weergegeven onder het jaar 2012. Gegevens van 2011 en 2012 zijn niet te vergelijken in verband met verschillende definities van aandachtskinderen. De berekening van het aantal risicokinderen is aanzienlijk gewijzigd door de invoering van het 11 ernsttaxatiemodel .
11
Het Ernsttaxatiemodel (ETM) is een hulpmiddel bij de professionele beoordeling van eventuele ontwikkelings- en/of opvoedingsproblematiek. Het stelt de professional in staat om systematisch de verschillende aandachtsgebieden op het gebied van gezondheid, opgroeien en opvoeding na te lopen. Het ETM voorziet in een onderverdeling in vier domeinen: 1) de ontwikkeling van het kind (functioneren kind) 2) de kwaliteit van de zorg die de opvoeders bieden (verzorging kind) 3) de beleving van de opvoeding door de opvoeders (ouderschap) 4) de opvoedingsomstandigheden (omgeving) Per domein wordt ingevuld of er zorgen zijn. Indien er zorgen zijn komen de subdomeinen in beeld. Per subdomein wordt een score gegeven (1 t/m 5). Hoe hoger de score hoe ernstiger de problematiek. De eindscore is de hoogst gegeven score. Professionals kunnen deze eindscore wijzigen maar dienen deze wijziging wel toe te lichten.
Monitor Zorg voor Jeugd Rotterdam 2013
13
3.4
SISA
SISA is de afkorting van Stadsregionaal Instrument Sluitende Aanpak en is de verwijsindex voor risicojeugd van 0 tot 23 jaar. Het instrument heeft tot doel om kinderen en jongeren die risico lopen vroegtijdig te signaleren en zo te komen tot een dusdanige samenwerking dat er gecoördineerde en effectievere hulpverlening plaatsvindt. SISA geeft een beeld van de risicojongeren in Rotterdam en is daarom relevant voor deze monitor. Er zijn 660 organisaties uit zorg, welzijn en onderwijs aangesloten bij SISA. In 2011 is aansluiting bij SISA, evenals het werken met de Meldcode, opgenomen in de subsidievoorwaarden van Rotterdam. Aansluiting bij SISA gebeurt middels een convenant dat afgesloten wordt met de organisatie. De organisatie stelt een risicoprofiel op waarin richtlijnen voor signaleren zijn opgenomen. Bij het signaleren van kinderen wordt alleen ‘dat-informatie’ verstrekt, dus geen inhoudelijke informatie. Wanneer twee of meerdere professionals signaleren over hetzelfde kind in SISA, dan ontstaat er een match en worden de betrokken professionals van de match op de hoogte gebracht. Het is de bedoeling dat de organisaties contact met elkaar opnemen om zorg en hulp af te stemmen. Het systeem wijst de professional aan die de hoofdregie heeft in het proces. Ten opzichte van de twee voorgaande jaren is een afname te zien van het aantal 0-4 jarigen en het aantal 4-12 jarigen met een SISA signaal. Het aantal 12-19 jarigen met een SISA signaal nam af tot en met 2011, maar is in 2012 weer wat toegenomen (tabel 3.5). Verschillende factoren zijn van invloed op het aantal gesignaleerde kinderen in SISA, waaronder nieuwe organisaties die zijn gaan signaleren, aanpassing en aanscherping van risicoprofielen en verhuizing van kinderen. Tabel 3.5: Jeugd in Rotterdam: Aantal kinderen/jongeren gemeld in SISA* Rotterdam Rotterdam 2010 2011 aantal % aantal % Kinderen 0-4 jaar SISA signaal 1392 4,9% 1920 6,5% Kinderen 4-12 jaar SISA signaal 5168 10,1% 4956 9,7% Jongeren 12-19 jaar SISA signaal 12912 28,6% 8583 18,8% Jongeren 19-23 jaar SISA signaal 4815 13,5% 5474 14,8% Totaal 0-23 jaar SISA signaal 24287 15,2% 20933 12,7%
Rotterdam 2012 aantal % 1288 4,2% 4433 8,5% 10097 22,1% 5154 13,8% 20972 12,7%
Bron: SISA, 2013 * Deze cijfers zijn een onderschatting van het werkelijke aantal kinderen met een SISA signaal, omdat het College bescherming persoonsgegevens niet toestaat dat adresgegevens die als geheim aangemerkt staan in het GBA geleverd worden aan SISA. Deze onderschatting door geheime adressen of niet traceerbare postcodes bedraagt ongeveer 6%.
3.5
Zorgcoördinatie
Met het programma Ieder Kind Wint (IKW), zorg voor de toekomst en de Rotterdamse ontwikkelagenda Decentralisatie Jeugdzorg 2012-2015, is ingezet op het verder verbeteren van de zorg en ondersteuning aan jeugdigen en hun gezinnen. Samenwerking en éénduidig handelen van professionals in de hulp aan de jeugd wordt bevorderd door te signaleren in SISA, het werken volgens de meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld en het vereenvoudigen van de zorgcoördinatie. Om de implementatie van SISA, de meldcode en zorgcoördinatie te toetsen, is in het voorjaar van 2012 één gecombineerde audit voor SISA, de meldcode en zorgcoördinatie uitgevoerd. Daarnaast is eind 2012 een verdiepend onderzoek gehouden waar met name zorgcoördinatie centraal stond. Ook heeft het onderzoeksbureau Verwey-Jonker in maart 2012 de meldcode in de gemeente Rotterdam geëvalueerd.
Monitor Zorg voor Jeugd Rotterdam 2013
14
Borging meldcode en SISA Uit de onderzoeksresultaten van de audit en het verdiepend onderzoek blijkt dat het werken met SISA en de meldcode een duidelijke meerwaarde heeft. Het leidt tot meer bewustwording over de problematiek en het nut van vroegsignalering bij professionals. De matches in SISA zorgen voor een betere informatiepositie en een beter werkproces. Daarmee leiden SISA en de meldcode niet automatisch tot een betere hulpverlening, maar wel tot een beter proces van de hulpverlening. Tegelijkertijd wordt geconstateerd dat de borging van SISA en de meldcode nog niet volledig is gerealiseerd en dat het kennisniveau van het instrument en de werkwijze nog niet voldoende is. Dit komt vooral omdat een aantal aangesloten organisaties (een groot deel van de scholen) nog onvoldoende signaleert. Soms is er onduidelijkheid over het risicoprofiel waarmee jongeren in SISA worden gesignaleerd of signaleert men niet, omdat men vreest voor agressie van de ouders en niet weet hoe dan te handelen. Ondanks de trainingen en verkregen informatie over SISA en meldcode, blijkt een groot deel van de professionals toch nog niet over het passende kennisniveau te beschikken en/of handelingsverlegen te zijn. Dit komt ook uit het onderzoek van Verwey-Jonker naar voren. Hierbij wordt aangegeven dat een doorlopende training en blijvende aandacht, noodzakelijk is. Bij de meldcode komt verder naar voren dat organisaties niet altijd worden geïnformeerd over het verloop van de melding en de vervolgstappen en bij SISA dat niet altijd samenwerking wordt gezocht na een match (Verwey-Jonker Instituut, 2012). De laatste jaren is ingezet op het overtuigen van organisaties van de meerwaarde van vroegtijdig signaleren en samenwerking om tot een sluitende gecoördineerde, effectieve aanpak van hulp en zorg aan kinderen te komen. Implementatie, monitoring en handhaving van zowel SISA, de meldcode als de zorgcoördinatieafspraken zijn vast onderdeel van de kwartaalgesprekken met gesubsidieerde instellingen. Eén gezin, één plan, één regisseur Om de zorg voor kinderen te optimaliseren moet gewerkt worden volgens het principe één gezin, één plan, één regisseur en dienen de Rotterdamse organisaties de daarvoor beschikbare instrumenten en (Staal+) afspraken te gebruiken. Uit de onderzoeksresultaten van de audit komt naar voren dat de professionals op de werkvloer nog niet altijd even goed op de hoogte zijn van de afspraken en werkwijze en is het beeld over rollen, taken en opschaling nog niet altijd overal helder. Dit geldt vooral voor de professionals van niet gemeentelijke organisaties en daarbij in mindere mate voor management en directie. Het beeld is wel dat in de praktijk volgens de zorgcoördinatieafspraken wordt gewerkt, maar dat dit niet als zodanig wordt herkend. De komende periode wordt extra ingezet op het spoor van vereenvoudiging van zorgcoördinatie door duidelijk de rollen, taken en opschaling bij zorgcoördinatie te regelen en de werkwijze één gezin, één plan, één regisseur door middel van het regieplan vorm te geven. Deze werkwijze wordt stadsbreed geïmplementeerd. Ook wordt in het kader van de professionalisering binnen de decentralisatie jeugdzorg een competentieprofiel voor de Rotterdamse jeugdhulpwerker opgesteld. Hierin zijn onder meer de competenties opgenomen om te signaleren in SISA, te handelen volgens de stappen van de meldcode en volgens de zorgcoördinatieafspraken. De vereenvoudiging van zorgcoördinatie en de professionalisering van de Rotterdamse jeugdhulpwerker maken deel uit van het Nieuw Rotterdams Jeugdstelsel.
3.6
DOSA
DOSA (Deelgemeentelijke Organisatie Sluitende Aanpak) richt zich op alle jongeren tot 23 jaar, die binnen een bepaalde deelgemeente wonen en problemen hebben. Die problemen kunnen gaan over slechte omstandigheden in het gezin. Maar ook over financiën, huisvesting, gezondheid, school, werk of problemen met politie en justitie, relaties of sociale omgeving. Het gaat om zware problematiek die de mogelijkheden en capaciteit van de professional te boven gaat. Of er is sprake van overlast. De aanpak richt zich niet alleen op individuen maar soms ook op een heel gezin. Dat is het geval wanneer blijkt dat de risico- of probleemjongere broertjes en zusjes heeft die in dezelfde omstandigheden leven.
Monitor Zorg voor Jeugd Rotterdam 2013
15
Binnen elke (deel)gemeente is er afstemming tussen de preventieve (DOSA regisseur), curatieve (BJZ) en repressieve keten (politie). De kern van DOSA is dat tussen alle voorzieningen en instanties op deelgemeentelijk, stedelijk en regionaal niveau, korte lijnen bestaan. Een belangrijk onderdeel bij de werkwijze van een DOSA is dan ook de melding op één centraal punt van alle signalen over risicojongeren in een deelgemeente. Dit centrale punt stemt deze signalen vervolgens af met de voorzieningen en instanties die hierover gaan, waardoor snel de juiste interventie aan de jongeren aangeboden kan worden. Zo zorgt DOSA, samen met de partners, er bijvoorbeeld voor dat risico- en probleemjongeren (weer) naar school of aan het werk gaan of indien nodig, in een preventief of geïndiceerd hulpverleningstraject geplaatst worden. DOSA levert geen zorg, maar is verantwoordelijk voor regie op zorg. Tabel 3.6: Jeugd in Rotterdam: Aanmeldingen bij DOSA*
Kinderen 0-4 jaar aangemeld in DOSA Kinderen 4-12 jaar aangemeld in DOSA Jongeren 12-19 jaar aangemeld in DOSA Jongeren 19-23 jaar aangemeld in DOSA Totaal 0-23 jaar aangemeld in DOSA
Rotterdam Rotterdam 2011 2012 aantal % aantal % 65 0,2% 161 0,5% 170 0,3% 334 0,6% 442 1,0% 470 1,0% 150 0,4% 226 0,6% 827 0,5% 1191 0,7%
Bron: DOSA * Een persoon kan betrokken zijn bij meerdere zaken. Wanneer dit gebeurt over verschillende jaren, wordt de persoon meerdere keren geteld.
In de leeftijd van 12-19 jaar worden de meeste kinderen aangemeld bij DOSA (zie tabel 3.6). Van 0-23 jaar is het aantal jongeren in 2012 gestegen ten opzichte van 2011 (1191 jongeren versus 827 jongeren). Mogelijk is de problematiek bij jongeren toegenomen. Betere registratie kan een andere verklaring voor de stijging van de cijfers zijn. Elke deelgemeente hanteert namelijk vanaf 2012 dezelfde richtlijn om te registreren. Tevens kan de stijging (mede) veroorzaakt worden, doordat Charlois in 2012 gestart is met het gebruik van deze vorm van registreren.
3.7
Zwerfjongeren
De gemeente Rotterdam heeft voor dak- en thuisloze jongeren een groot en divers aanbod aan opvang- en begeleidingsmogelijkheden. In 2011 was het totaal aantal Bijzondere Jongerenhuisvestingsplaatsen dat de gemeente Rotterdam voor dak- en thuisloze jongeren heeft 678, in 2012 was het aantal plaatsen 697. De activiteiten tijdens de begeleiding en het verblijf zijn erop gericht dat de jongere een opleiding gaat volgen of betaald werk vindt en dat de jongere zelfstandig een huishouden kan voeren en de zorg krijgt die hij/zij nodig heeft. Het Rotterdamse beleid voor jongere dak- en thuislozen bestaat uit: • Voorzorgsmaatregelen nemen zodat dak- of thuisloosheid wordt voorkomen; • Het vinden van risicojongeren en het begeleiden van jongeren naar passende zorg; • Opvang van jongeren die tussen wal en schip (dreigen te) vallen; • Via een totaalpakket jongeren weer op de rails krijgen. Om van een dak- en/of thuisloze jongere een zelfredzame en zelfstandige jongere te worden, dient die jongere een aantal fases te doorlopen binnen het ketenbrede netwerk Centraal Onthaal Jongeren (COJ). Het COJ is onder gebracht bij het Jongerenloket. Dit is een goede vindplaats, want het Jongerenloket is het centrale punt voor alle Rotterdamse jongeren met een inkomens-, scholings-, of werkgelegenheidsprobleem. Het Jongerenloket doet de reguliere intake voor COJ en voert de trajectregie. Daarnaast is bij het Jongerenloket de coördinatie binnen het netwerk belegd.
Monitor Zorg voor Jeugd Rotterdam 2013
16
In 2012 meldden 1360 jongeren zich aan bij Jongerenloket voor een plek in de Bijzondere Huisvesting Ten aanzien van het aantal aanmeldingen in 2011 (1327) is dit een geringe stijging. Het aantal jongeren dat daadwerkelijk in begeleiding is genomen, is daarentegen gedaald met 20% ten opzichte van het jaar daarvoor: in 2012 bedroeg dit aantal 518 ten opzichte van de 765 in traject genomen jongeren in 2011. In 2011 heeft een capaciteitsuitbreiding plaatsgevonden. Het hogere aantal in begeleiding genomen jongeren in 2011 hangt hier mogelijk mee samen. De leegstand in de Bijzondere Jongeren Huisvesting is stabiel en ligt rond de 4%.
3.8
HALT
Halt levert een bijdrage aan de preventie en bestrijding van veelvoorkomende jeugdcriminaliteit onder jongeren van 12 tot 18 jaar. Gemiddeld gaat ongeveer 40% van de jongeren die de politie jaarlijks aanhoudt naar een Halt-bureau voor een Halt-afdoening. De preventie activiteiten van de Haltbureaus bestaan met name uit advisering, voorlichting en de ontwikkeling en uitvoering van landelijke en lokale preventieprojecten. In een Halt-afdoening kunnen jongeren gepleegde strafbare feiten rechtzetten, zonder dat zij in aanraking komen met het Openbaar Ministerie. Tabel 3.7 geeft het aantal Halt-verwijzingen weer van jongeren die woonachtig zijn in Rotterdam. Het aantal Halt-verwijzingen ligt voor deze groep tussen de 970 en 1000 verwijzingen. 12
Op landelijk niveau is het aantal Halt-verwijzingen in 2012 gestegen met 6,5% . Belangrijkste redenen voor de stijging zijn een betere samenwerking met de politie en het Openbaar Ministerie en een toename van het aantal verwijzingen vanwege schoolverzuim. Tabel 3.7: Jeugd in Rotterdam: Verwijzingen Bureau Halt Rotterdam Rotterdam Rotterdam 2010 2011 2012 aantal % aantal % aantal % Halt-verwijzingen 12-18 jarigen 974 2,6% 971 2,5% 1000 2,6% woonachtig in Rotterdam Bron: Halt Rotterdam-Rijnmond, 2012
12
Zie voor meer informatie www.halt.nl.
Monitor Zorg voor Jeugd Rotterdam 2013
17
Hoofdstuk 4: Preventieve zorg
Uit het SCP rapport Terecht in de Jeugdzorg (2013) blijkt dat jeugdigen in de grote gemeenten meer problemen hebben dan jongeren in kleine en middelgrote gemeenten. Bij de steden met meer dan 50.000 jeugdige inwoners (de vier grote steden) zien we dat het gebruik van de eerstelijnszorg bovengemiddeld hoog is, terwijl die van de tweede lijn juist onder het gemiddelde ligt (SCP, 2013). Preventieve zorg (eerstelijnsjeugdzorg) is gericht op het signaleren en voorkomen van gezondheidsen psychosociale problemen van kinderen en jeugdigen. Deze zorg kan gericht zijn op het kind zelf, maar ook op het gezin of de ouder(s).
4.1
Centrum voor Jeugd en Gezin
De jeugdgezondheidszorg (JGZ) is preventieve zorg, waarbij vroegsignalering, opvoedingsondersteuning en preventie centraal staan. Het doel van de JGZ is het bevorderen van een gezonde groei en (fysieke, sociale, psychische en cognitieve) ontwikkeling van kinderen vanaf de zwangerschap tot de leeftijd van 19 jaar. Deze taak wordt uitgevoerd door de consultatiebureaus voor baby’s en peuters, door het uitvoeren van preventief gezondheidsonderzoek (PGO) in het basis- en voortgezet onderwijs en door onderzoeken op indicatie. Het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) Rijnmond is de belangrijkste uitvoerder van deze preventieve zorg in Rotterdam. Het CJG is een laagdrempelige, eerstelijns voorziening voor alle jeugdigen en (aanstaande) ouders waarin onder meer taken als opvoedingsondersteuning, jeugdgezondheidszorg en licht pedagogische begeleiding zijn ondergebracht. Kinderen in de leeftijd van 0-4 jaar woonachtig in Rotterdam behoren tot de doelgroep van het CJG. Voor kinderen op de basisschool en het voortgezet onderwijs klas 1 (VO1) geldt dat de doelgroep bepaald wordt via de postcode van de school en de klas of groep waarin het kind zit. Binnen het Nieuw Rotterdams Jeugdstelsel wordt het CJG als logische ingang gezien voor jeugdigen en ouders. Het CJG heeft in het Nieuw Rotterdams Jeugdstelsel twee rollen. Ten eerste is zij “front office” voor burgers. Met taken van de klassieke jeugdgezondheidszorg, opvoedondersteuning en –advies. Ten tweede krijgt het CJG 13 een aantal belangrijke organisatorische en coördinerende taken voor de wijkteams . Van de kinderen in de doelgroep is nagegaan of zij een consult hebben gehad. Dit consult is dan als voltooid afgesloten (face-to-face consult). Wanneer het kind niet verschenen is op het consult, wordt nagegaan of er nog andere relevante informatie (via derden) in het kinddossier aanwezig is, waarmee 14 kan worden vastgesteld of het kind in beeld is . Als een schoolgaand kind niet verschenen is op het
13
Vanaf 2015 kunnen ouders, kinderen en jongeren bij het wijkteam in hun eigen woonwijk terecht. Daar vormen generalisten (breed kijkende, goed opgeleide professionals) op wijkniveau een team. De medewerkers van dit team kennen elkaar goed. Dit wijkteam kan bij sommige kinderen besluiten dat er meer hulp nodig is dan een eenvoudig advies aan de opvoeders zelf. De breed inzetbare, deskundige medewerkers van het wijkteam benaderen dan zelf het gezin en vragen door naar de vraag achter de vraag. Ze geven zelf kortdurende hulp en voeren, als de verschillende hulptrajecten bij een gezin onderling afgestemd moeten worden, de casusregie. 14 Indien een kind na twee keer oproepen voor een onderzoek niet verschijnt, dan heeft het CJG een inspanningsverplichting om binnen twee weken via andere methoden of kanalen actief te onderzoeken of een kind een risico loopt. Voor de 0-4 jarigen vindt in het kader van non bereik een huisbezoek plaats. Bij de 4-19 jarigen informeert de betrokken CJG medewerker bij school (leerkracht, IB-er, ZAT) of het kind een risico loopt. Als uit deze informatie blijkt dat het kind geen risico loopt, wordt het kind als bereikt geregistreerd. Als de school wel aangeeft dat er risico’s zijn, wordt vanuit het CJG een verpleegkundige ingezet voor een huisbezoek. Wanneer tijdens het huisbezoek blijkt dat er geen sprake is van een risicokind, dan wordt het kind als bereikt geregistreerd. Mocht tijdens het huisbezoek blijken dat het kind inderdaad een risico loopt dan wordt door de verpleegkundige een zorgtraject in gang gezet. In het dossier wordt geregistreerd dat het kind bereikt is en dat een zorgtraject in gang gezet is. Indien een huisbezoek (na twee pogingen) niet mogelijk is, dan volgt standaard een melding in het SISA. Daarnaast wordt het kind (gezin) besproken in het CJG casuïstiekoverleg en worden vervolgacties afgesproken en uitgezet.
Monitor Zorg voor Jeugd Rotterdam 2013
18
consult, wordt nagegaan of het kind is nabesproken met de school. Dit laatste wordt uitgevoerd aan de hand van een checklist. Tabel 4.1: Jeugd in Rotterdam: Preventieve zorg door het CJG Rotterdam 2011 0-4 jaar aantal Consulten 0-4 jaar bereikt (face-to-face) 79840 door Preventieve Gezondheidsonderzoeken Consulten 0-4 jaar in beeld 89419 Ouders kinderen 0-4 bereikt met voorzorg 71 Ouders kinderen 0-4 bereikt met prezorg 132 4-12 jaar Kinderen groep 2 bereikt (face-to-face) door 5387 Preventieve Gezondheidsonderzoeken Kinderen groep 2 in beeld 6199 Kinderen groep 7 bereikt (face-to-face) door 5011 Preventieve Gezondheidsonderzoeken Kinderen groep 7 in beeld 5756 12-19 jaar Leerlingen VO1 bereikt (face-to-face) door 4999 Preventieve Gezondheidsonderzoeken Leerlingen VO1 in beeld 5220
%
Rotterdam 2012 aantal
%
86%
84103
88%
96% − −
92694 25 68
97% − −
83%
5548
85%
96%
6239
96%
85%
5230
87%
98%
5745
96%
87%
6063
90%
91%
6313
93%
Bron: CJG Rijnmond, 2012
In tabel 4.1 zijn zowel de kinderen met voltooide consulten (face-to-face) als de kinderen die in beeld zijn weergegeven. Het bereik van het face-to-face consult is in PGO groep 2 het laagst (83% in 2011 15 en 85% in 2012) en in klas 1 van het VO het hoogst (87% in 2011 en 90% in 2012) . Het preventief gezondheidsonderzoek in klas 3 is in 2011 en 2012 gericht op de aandachtskinderen. In 2011 zijn 850 kinderen in de derde klas aandachtskind en in 2012 betreft dit 157 kinderen (alleen de eerste helft van 2012). Het preventief gezondheidsonderzoek in klas 3 is vanaf de tweede helft van 2012 komen te vervallen. In schooljaar 2013/2014 start het CJG met een nieuw contactmoment in het jaar voor de examenklas. Tabel 4.2: Jeugd in Rotterdam: Doorverwijzingen CJG Rijnmond
Doorverwijzing naar School Maatschappelijk Werk Doorverwijzing naar Algemeen Maatschappelijk Werk Melding aan AMK Doorverwijzing naar BJZ Doorverwijzing naar GGZ Doorverwijzing naar psycholoog Doorverwijzing naar medische sector (huisarts/kinderarts/ziekenhuis etc.) Doorverwijzing naar onderwijs Doorverwijzing naar netwerk Doorverwijzing naar pedagogisch spreekuur CJG Doorverwijzingen CJG (intern)
Rotterdam 2011 aantal 242 115 122 82 180 49
Rotterdam 2012 aantal 205 380 143 95 170 35
7396
6673
26 199 856 1336
34 216 621 924
Bron: CJG Rijnmond, 2012
15
In 2012 zijn de aantallen VO1 hoger ivm efficiënter inlezen van schoolgegevens en deelname van een nieuwe scholengemeenschap aan het preventief gezondheidsonderzoek VO1.
Monitor Zorg voor Jeugd Rotterdam 2013
19
Als een kind of gezin meer en intensievere zorg of begeleiding nodig heeft kan het CJG doorverwijzen naar een andere discipline of organisatie. In tabel 4.2 staat het aantal kinderen van 0-19 jaar dat in 2011 en 2012 doorverwezen is door het CJG. Opvallend is de stijging van doorverwijzingen naar Algemeen Maatschappelijk Werk in 2012. Het CJG Rijnmond geeft hiervoor als reden dat de afgelopen periode intensiever is samengewerkt met maatschappelijk werk. Dit heeft zich vertaald in meer verwijzingen. Daarnaast zijn de interne doorverwijzingen gedaald in 2012 (van 1336 naar 924 doorverwijzingen). Het meest wordt doorverwezen naar de medische sector (6673 doorverwijzingen in 2012).
4.2
Gezinscoaching en jongerentrajecten
Voor gezinnen die kampen met problemen op persoonlijk en sociaal-economisch vlak, waarbij meerdere problemen gelijktijdig spelen en de problematiek weerbarstig is, zet de gemeente preventief gezinscoaching en jongerentrajecten in. Het gaat om intensieve begeleiding gedurende gemiddeld zes maanden. In 2012 waren er verschillende vormen en aanbieders van preventieve gezinscoaching en jongerentrajecten (zie tabel 4.3). De trajecten verschillen in doelgroep en aanpak. Bij de sociale teams (in 2013 gebiedsteams) gaat het om basiscoaches, die zich vooral richten op het op orde brengen van de basis en versterking van de zelfredzaamheid van het gezin. Preventieve gezinscoaching en jongerentrajecten zijn niet-geïndiceerde vormen van jeugdzorg. Tabel 4.3: Overzicht van preventieve gezinsinterventies in 2012 Organisatie Gezinscoaching* CJG Gezinskracht FlexusJeugdplein Gezinscoaching Nieuwe Stijl Gezinscoaching Huiselijk Geweld Humanitas Jouw Projekt Stichting MOtieF (voorheen Stichting Welzijn Feijenoord) Gemeente Rotterdam, Cluster MO (voorheen SoZaWe)
-
Jongerentrajecten Pak je Kans (0-18 jr) Kernpunt (15-23 jr) Pak je Kans Nieuwe Perspectieven (12-24 jr) Nieuwe Perspectieven
Sociale Teams/ Gebiedsteams
-
* Het gaat hier om gezinnen met thuiswonende kinderen.
Het cluster Maatschappelijke Ontwikkeling van de gemeente Rotterdam is de regisserende en subsidiërende dienst van de gezinscoaching en de jongerentrajecten. Het aantal gezinnen en jongeren dat in 2011 en 2012 van deze vorm van zorg gebruik heeft gemaakt, is terug te vinden in tabel 4.4. Gemiddeld wonen er in het gezin twee tot drie kinderen (verantwoording subsidiebeschikking eerste helft 2012). Ook is de instroom en uitstroom opgenomen in de tabel. Hierin kunnen dubbelingen zitten, omdat een gezin bijvoorbeeld in een jaar kan instromen en ook weer kan uitstromen. Tabel 4.4: Jeugd in Rotterdam: Preventief aanbod gezinsinterventies Rotterdam 2011 aantal Gezinnen in zorg gezinscoachingstraject 1554 Gezinnen instroom gezinscoachingstraject 968 Gezinnen uitstroom gezinscoachingstraject 949 Jongeren in zorg jongerentraject 537 Jongeren instroom jongerentraject 437 Jongeren uitstroom jongerentraject 426
Rotterdam 2012 aantal 1202 681 877 521 427 476
Bron: Jaarrapportages Subsidiebeschikkingen GGD, 2011 en 2012
Monitor Zorg voor Jeugd Rotterdam 2013
20
Bij bijna de helft van de gezinnen die gezinscoaching hebben ontvangen, gaat het om gezinscoaching van de sociale teams/gebiedsteams van SoZaWe (vanaf 2012 onderdeel van het cluster Maatschappelijke Ontwikkeling). Bij jongerentrajecten neemt FlexusJeugdplein iets meer dan de helft van het aantal jongeren onder haar hoede. Ten opzichte van 2011 is het aantal gezinscoachingstrajecten afgenomen. Mogelijk is het aantal gezinnen met meervoudige problematiek gedaald, maar een andere verklaring die gegeven wordt door de instellingen is dat het aantal coaches is verminderd ten gevolge van bezuinigingen. De verwachting is dat de wachtlijsten dan wel langer zouden zijn; dit is echter niet het geval. Mogelijk worden er minder cliënten ‘geworven’ door de coaches. Een andere verklaring is, dat op het moment dat het aanbod van sociale teams/gezinscoaching beschikbaar was, er grote wachtlijsten waren die eerst weggewerkt moesten worden en er nu een niveau is bereikt waarbij het aanbod in evenwicht is met de vraag.
4.3
Jongerenloket
Het Jongerenloket is een onderdeel van het Cluster Maatschappelijke Ontwikkeling, Jeugd en 16 Onderwijs, en begeleidt jongeren van 16 tot 27 jaar bij het vinden van de juiste opleiding. Ook het zoeken naar werk of een andere vorm van dagbesteding hoort bij de begeleiding. Vaak gaat het om jongeren die géén startkwalificatie en weinig tot geen werkervaring hebben. De instroom bij het Jongerenloket is in 2012 gedaald met bijna 800 trajecten ten opzichte van 2011 17 (tabel 4.5). Deze instroom is verminderd doordat (1) de ‘inspanningstoets’ is ingevoerd , daardoor zijn er toch een aantal jongeren zelfstandig aan het werk gegaan, en (2) doordat meer jongeren zijn terugverwezen naar school. Verder blijkt dat de uitstroom naar regulier werk en onderwijs (tabel 4.6) als percentage van de instroom net als in 2012 op 28% is gebleven. Het lukt lang niet altijd een jongere (snel) uit te laten stromen. Trajecten duren vaak langer dan een jaar. Daarnaast volgen jongeren meerdere trajecten en wordt vaak een nieuw traject gestart met de jongere om duurzame uitstroom te bewerkstelligen. Jongeren die niet gemotiveerd zijn, worden uiteindelijk uitgeschreven en ontvangen geen uitkering meer. Om hoeveel jongeren het gaat is niet bekend. Tabel 4.5: Jeugd in Rotterdam: Instroom trajecten Jongerenloket Rotterdam 2010 aantal Jongeren met gestart traject 2286
Rotterdam 2011 aantal 2919
Rotterdam 2012 aantal 2136
Rotterdam 2011 aantal 363 576 447
Rotterdam 2012 aantal 143 425 457
Bron: Jongerenloket, 2013
Tabel 4.6: Jeugd in Rotterdam: Uitstroom trajecten Jongerenloket Rotterdam 2010 aantal Uitstroom naar regulier werk 237 Uitstroom anders dan regulier werk 302 Uitstroom naar onderwijs 55 Bron: Jongerenloket, 2013
16
Het aantal 16/17 jarigen is zeer klein en betreft jongeren met een vrijstelling van leerplicht. Jongeren die zich aanmelden voor een uitkering krijgen een intake en vervolgens een opdracht mee naar huis (inspanningstoets) om te kijken of ze in aanmerking komen voor een uitkering. 17
Monitor Zorg voor Jeugd Rotterdam 2013
21
4.4
Schoolmaatschappelijk werk
Schoolmaatschappelijk werk (SMW) is kortdurende hulpverlening en schoolondersteuning voor jeugdigen met ontwikkelings- en opvoedproblemen in het onderwijs. Het SMW vormt een schakel tussen onderwijs en jeugdhulpverlening. De taken van de schoolmaatschappelijk werker bestaan uit het ondersteunen van de school in het bieden van zorg, het verlenen van directe hulpverlening aan ouders en jeugdigen en het verwijzen en toeleiden naar speciale en geïndiceerde zorg. Jeugdigen in Rotterdam worden met SMW begeleid in scholen voor (speciaal) basisonderwijs, (speciaal) voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs (ROC’s). Scholen voor voortgezet onderwijs en speciaal onderwijs hebben een regionale functie, omdat leerlingen ook uit regiogemeenten komen. Voor het regulier basisonderwijs zijn verschillende grote en kleine aanbieders van SMW op de 18 markt . De Startfoto Jeugdzorg Rotterdam 2013 (GGD Rotterdam-Rijnmond) geeft een schatting van het aantal SMW-trajecten op het basisonderwijs voor de jaren 2010 en 2011. Geschat wordt dat in totaal ongeveer 3800 SMW-trajecten in 2010 en 3700 SMW-trajecten in 2011 hebben plaatsgevonden op 19 het basisonderwijs in Rotterdam. Het gaat hierbij om ongeveer 3600 kinderen in 2010 en 2011 . Gegevens over het gebruik van SMW op het voortgezet onderwijs en speciaal onderwijs ontbreken.
18
SMW-aanbieders: Thermiek, Maatschappelijk Dienstverlening Alexander (MDA), SWF/Motief, Stichting Maatschappelijke ondersteuning Onderwijs Rijnmond (SMOOR), Centrum voor Dienstverlening (CVD), Stichting Maatschappelijke Dienstverlening Centrum (SMDC), Stichting Maatschappelijke Dienstverlening Delfshaven (SMDD), Stichting Dock, Protestants Christelijk Basisonderwijs (PCBO). MEE Rotterdam Rijnmond is de aanbieder voor het SMW op scholen voor speciaal basisonderwijs en speciaal voortgezet onderwijs (praktijkscholen). FlexusJeugdplein is de aanbieder voor het voortgezet onderwijs en op de ROC’s (GGD RR, 2013). 19 Naar schatting liepen in 2010 2785 trajecten van SMW in Rotterdam waar door 2635 kinderen in het basisonderwijs gebruik van werd gemaakt. In 2011 liepen 2673 trajecten waar door 2576 kinderen in het basisonderwijs gebruik van werd gemaakt. FlexusJeugdplein en PCBO bieden samen SMW op 26% van de scholen in 2010 en 27% van de scholen in 2011 (respectievelijk 27% en 28% van het aantal FTE). Geschat wordt dat er ongeveer 1.030 trajecten ontbreken, als aangenomen wordt dat FlexusJeugdplein en PCBO gemiddeld per FTE evenveel trajecten bieden als de andere aanbieders van SMW. In totaal zou het dus gaan om ongeveer 3800 trajecten in 2010 en 3700 in 2011 op het basisonderwijs. Als daarbij aangenomen wordt dat relatief evenveel kinderen gebruik maken van schoolmaatschappelijk werk, dan zou het totaal aantal jeugdigen 3610 zijn in 2010 en 3570 in 2011 (inclusief de jeugdigen die FlexusJeugdplein en PCBO bedienen).
Monitor Zorg voor Jeugd Rotterdam 2013
22
Hoofdstuk 5: Jeugdhulp
Uit het SCP rapport Terecht in Jeugdzorg (2013) blijkt dat door 19% van de gezinnen en jeugdigen in Nederland gebruikgemaakt wordt van jeugdzorgvoorzieningen. Dit betreft zowel de eerste- (vrij toegankelijke) als tweedelijnsjeugdzorg. Van de tweedelijns- (geïndiceerde) jeugdzorg, bestaande uit provinciaal gefinancierde jeugdzorg, geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen en zorg voor licht verstandelijk gehandicapten, maakt 7,5% gebruik. In een deel van de gezinnen wordt van meer dan één van deze soorten zorg gebruik gemaakt (SCP, 2013). In dit hoofdstuk wordt het gebruik van (geïndiceerde) jeugdhulp in Rotterdam beschreven.
5.1
Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam
Bureau Jeugdzorg (BJZ) Stadsregio Rotterdam geeft indicaties af voor provinciaal geïndiceerde jeugdzorg en de jeugd geestelijke gezondheidszorg, biedt casemanagement, crisisinterventies en begeleiding bij tijdelijke huisverboden. BJZ voert daarnaast jeugdbescherming en jeugdreclassering uit en omvat het Advies en Meldpunt Kindermishandeling en de Kindertelefoon. BJZ richt zich op kinderen, jongeren en opvoeders bij vragen en problemen rond opgroeien en opvoeden. BJZ valt onder de verantwoordelijkheid van de Stadsregio Rotterdam. Formeel gesproken is BJZ de centrale toegang tot de jeugdzorg. BJZ screent de jeugdige en/of diens ouders, stelt een diagnose en komt op basis daarvan al dan niet tot een indicatie voor jeugdzorg. De vormen van jeugdzorg waarvoor BJZ indiceert of uitvoert, zijn: • Provinciale jeugdzorg (ambulante hulp, dagbehandeling, pleegzorg en residentiële hulp; tweede lijn); • Geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen (jeugd-ggz; tweede lijn); • Jeugdbescherming en jeugdreclassering (tweede lijn); • Civiele plaatsingen in instellingen voor gesloten jeugdzorg. In figuur 5.1 staan productiegegevens van BJZ per jaar weergegeven (van jongeren woonachtig in Rotterdam). In onderstaand schema wordt een toelichting op de categorieën weergegeven. Producten BJZ
Toelichting
Acceptaties vrij toegankelijke zorg
BJZ wordt gefinancierd voor het aantal geaccepteerde aanmeldingen. Na de acceptatie start een crisisinterventie, een PGB, wordt een raadsmelding gedaan of wordt de omvang van de benodigde jeugdzorg vastgesteld. Bij casemanagement wordt de toeleiding naar zorg bepaald en vindt begeleiding van de cliënt plaats. Casemanagement heeft betrekking op jeugdhulp. Dit is het aantal ondertoezichtstellingen, afgegeven door de kinderrechter. Dit is het aantal afgegeven voogdij-maatregelen. Hierbij is BJZ volledig belast met het ouderlijk gezag. Dit betreft het aantal jeugdreclasseringsmaatregelen dat is opgelegd. Dit betreft een combinatie van OTS/Voogdij en jeugdreclassering.
Casemanagement
Ondertoezichtstellingen (OTS) Voogdij Jeugdreclassering Jeugdbescherming en -reclassering (JB & JR) Crisisinterventie
AMK-onderzoeken
Raadsmeldingen
Op elk moment tijdens een vrijwillige hulpverlening kunnen zich situaties voordoen die aanleiding geven tot crisisinterventie. In toenemende mate is hierbij sprake van een huisverbod wegens huiselijk geweld. Het Advies- en Meldpunt kindermishandeling (AMK) geeft advies en onderzoekt (vermoedelijke) situaties van kindermishandeling binnen een gezin en brengt zo nodig de juiste hulp op gang. Voor AMK advies en consult zijn geen gegevens op gemeenteniveau beschikbaar. Dit betreft het aantal meldingen dat door BJZ wordt gedaan bij de Raad voor de Kinderbescherming (zie ook paragraaf 5.2).
Monitor Zorg voor Jeugd Rotterdam 2013
23
Figuur 5.1: Producten Bureau Jeugdzorg 2012, jongeren woonachtig in Rotterdam (BJZ, 2013)
2390
2290
2500
2207
3000
2010 2012
489
476
334
888
684
550
2011
99
90
101
525
615
594
574
451
500
432
412
1000
1082
1091
1401
1461
1418
1350
1232
1500
1346
2000
Tabel 5.1: Jeugd in Rotterdam: Producten BJZ naar leeftijd* Rotterdam Rotterdam aantal 0-4 jaar aantal 4-12 jaar 2010 2011 2012 2010 2011 2012 Acceptaties 336 393 433 873 861 786 Casemanagement 276 241 191 447 452 482 OTS 217 245 282 547 530 510 Voogdij 46 48 55 175 191 205 Jeugdreclassering − − − − − − JB & JR − − − − − − Crisisinterventie 144 113 177 158 163 215 AMK-onderzoeken 368 392 328 436 438 358 Raadsmeldingen 79 129 145 84 162 149
aa ds m
el di n
ge n
n ek e
AM
Rotterdam aantal 12-18 jaar 2010 2011 2012 1071 1129 969 491 648 665 697 643 609 191 193 191 443 460 483 101 90 99 247 249 291 262 231 188 169 180 184
R
si nt er ris i C
Kon de rz o
ve nt ie
JR & JB
rin g
Je ug dr ec la ss e
Vo og di j
TS O
m an ag em en t
C
as e
Ac ce pt at ie s
0
Rotterdam aantal ≥18 jaar 2010 2011 2012 6 3 5 0 1 9 − − − − − − 131 134 132 − − − 0 0 1 10 2 3 0 1 0
Rotterdam totaal 2010 2011 2012 2290 2390 2207 1232 1346 1350 1461 1418 1401 412 432 451 574 594 615 101 90 99 550 525 684 1091 1082 888 334 476 489
Bron: Bureau Jeugdzorg stadsregio Rotterdam, 2013 * Leeftijdscategorie onbekend is niet meegenomen in deze tabel ** OTS, Voogdij, Jeugdreclassering en JB & JR betreffen 12-maands gemiddelden
Monitor Zorg voor Jeugd Rotterdam 2013
24
Figuur 5.1 laat zien dat in de periode 2010-2012 BJZ in de gemeente Rotterdam jaarlijks tussen de 2200 en 2400 aanmeldingen voor zorg heeft geaccepteerd. Voor het jaar 2012 betreft dit 1,8% van de 0-18 jarigen woonachtig in Rotterdam. In 2012 is het aantal crisisinterventies gestegen ten opzichte van de andere jaren (684 in 2012). Het aantal AMK-onderzoeken is in 2012 lager ten opzichte van de andere jaren (888 in 2012). Voor de 0-4 jarigen geldt dat het aantal geaccepteerde aanmeldingen over de jaren is gestegen (van 336 in 2010 naar 433 in 2012; zie tabel 5.1). Tabel 5.1 laat verder zien dat 12-18 jarigen het meest gebruik maken van de diensten van BJZ. Uit de Startfoto Rotterdam 2013 blijkt dat bij alle geïndiceerde voorzieningen het zorggebruik bij deze leeftijdsgroep meer is dan verwacht op basis van de bevolkingsopbouw. Ook blijkt uit de startfoto dat jeugdigen woonachtig in Rotterdam van 0 tot 18 jaar ten opzichte van landelijke gegevens meer gebruik maken van jeugdbescherming (GGD RR, 2013).
5.2
Raad voor de Kinderbescherming
De Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) wordt ingeschakeld als de omstandigheden van een kind en het gezin zorgelijk zijn, de geboden vrijwillige hulpverlening niet (meer) voldoende is of het gezin geen hulp accepteert. Een aantal instellingen kan direct de Raad inschakelen, zoals het BJZ/Adviesen Meldpunt Kindermishandeling, politie en rechters. Bij alle werkzaamheden van de Raad staat het belang van het kind centraal. De Raad verleent zelf geen hulp aan gezinnen. Wel zorgt de Raad dat de hulpverlening zo nodig op gang komt. In 2012 werden in Rotterdam 1254 beschermingsonderzoeken uitgevoerd (zie tabel 5.2). Ten opzichte van 2011 is het aantal beschermingsonderzoeken en taakstraffen iets gedaald. De gegevens over strafzaken zijn niet te vergelijken met 2011, aangezien de Raad voor de Kinderbescherming in 2012 is gaan werken met het instrument Landelijk Instrumentarium Jeugdstrafrechtketen (LJI). Dit betreft een andere werkwijze, waarbij ketenpartners op efficiënte wijze gegevens verzamelen en voortbouwen op gegevens die al over een jongere bekend zijn. Met behulp van deze informatie kunnen risico’s op recidive worden getaxeerd en problemen gesignaleerd. Hierdoor kan beter worden bepaald welke strafrechtelijke aanpak voor de jeugdige het beste is en welke zorg hij eventueel nodig heeft. Tabel 5.2: Jeugd in Rotterdam: Instroom Raad voor de Kinderbescherming 0-18 jarigen Rotterdam Rotterdam 2011 2012 aantal aantal Aantal beschermingsonderzoeken 1337 1254 Aantal gezags- en omgangsonderzoeken 172 178 Aantal basisonderzoeken straf* 1952 1491 Aantal uitgebreide strafonderzoeken* 305 555 Coördinatie taakstraffen 929 837 Bron: Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam, 2013 * De Raad voor de Kinderbescherming werkt inmiddels met het Landelijk Instrumentarium Jeugdstrafrechtketen (LIJ) waardoor vergelijking tussen 2011 en 2012 wat betreft strafzaken niet mogelijk is.
5.3
Jeugdbeschermingsplein
In september 2012 is Rotterdam Zuid (de deelgemeenten Feijenoord, Charlois en IJsselmonde) gestart met de proeftuin ‘Jeugdbeschermingsplein’ op initiatief van Bureau Jeugdzorg, de Raad voor de Kinderbescherming, jeugdzorgaanbieders, de gemeente en stadsregio Rotterdam. In het huidige jeugdzorgstelsel krijgen gezinnen regelmatig te maken met eindeloze procedures, ondoorzichtige structuren en lange wachtlijsten. Hierdoor komt de zorg die zij ontvangen vaak (te)
Monitor Zorg voor Jeugd Rotterdam 2013
25
laat. Ook is deze zorg soms versnipperd en niet genoeg ‘samen met het gezin’ bepaald. Daarom slaan de (jeugd)zorginstellingen de handen ineen. Binnen het Jeugdbeschermingsplein werken zij op een niet-bureaucratische manier samen met het gezin en het professionele netwerk aan de bescherming van het kind. De doelgroep van het plein wordt uitgebreid naar gezinnen waar de Raad voor Kinderbescherming nog geen onderzoek doet, maar waarover de zorgen wel zo groot zijn dat een drangaanpak nodig lijkt. De proeftuin is onderdeel van het programma Decentralisatie Jeugdzorg. Het plein is bedoeld voor gezinnen met kinderen in de leeftijd van 0 tot 18 jaar uit Rotterdam Zuid, in de deelgemeenten Charlois, IJsselmonde en Feijenoord. Het gaat om gezinnen en kinderen waarover ernstige zorgen bestaan over de (fysieke) veiligheid en/of ontwikkeling en waarbij vrijwillige hulp niet (meer) voldoende is of waarbij ouders deze hulp niet accepteren. Met het Jeugdbeschermingsplein lopen de (jeugd)zorgpartners en de gemeente Rotterdam vooruit op de stelselwijziging van de jeugdzorg in 2015. Op het plein wordt onder andere ervaring opgedaan met de ‘regiefunctie van de gemeente’. Bovendien zitten ook de hulpverleners aan tafel die in het voortraject een rol hebben gespeeld. Er is verder sprake van een geïntegreerde aanpak onder eenduidige regie van een casusregisseur. De aanpak is gericht op het gehele gezin. Partijen streven naar een nog snellere inzet van zorg, variërend van ‘een besluit over drang- of dwangaanpak (met inzet van civielrechtelijke, maar ook mogelijk strafrechtelijke of bestuursrechtelijke maatregelen) binnen twee werkdagen na de melding’, tot ‘een team op maat dat binnen vijf dagen na de melding een concept actieplan heeft opgesteld’ en ‘de start van een onderzoek door de Raad van de Kinderbescherming binnen vijf dagen’. Het Jeugdbeschermingsplein bestaat uit een ‘Jeugdbeschermingstafel’ en een ‘Jeugdbeschermingsteam’. De ‘tafel’ bestaat uit een vaste groep deelnemers, aangevuld met de melder van de zaak. Vaste deelnemers zijn de gemeente, BJZ (jeugdbescherming en toegang), Raad voor de Kinderbescherming, Centrum voor Jeugd en Gezin, Stichting MEE en het meldpunt (medewerkers van het Advies en Meldpunt Kinderbescherming, het Algemeen Steunpunt Huiselijk Geweld en de politie). De ‘tafel’ komt elke werkdag bij elkaar. Het Jeugdbeschermingsteam wordt per zaak op maat samengesteld en is onder leiding van de casusregisseur verantwoordelijk voor het 20 opstellen en uitvoeren van het veiligheids- en actieplan . De eerste resultaten van de proeftuin zijn bekend. In figuur 5.2 is voor de maanden september 2012 tot en met mei 2013 het aantal aanmeldingen van gezinnen op het Jeugdbeschermingsplein weergegeven. Figuur 5.2: Aantal aanmeldingen Jeugdbeschermingsplein 35
30
Aantal gezinnen
30 23
25
19
20 15
17
23
21
24
16
12
10 5
m ei
ap ril
rt m aa
fe b
ja n
de c
no v
ok t
se pt
0
2012-2013
De meldingen zijn allen binnen 1 of 2 werkdagen behandeld. Voor het grootste deel van de gezinnen (135) is een onderzoek door de Raad van de Kinderbescherming geïndiceerd, voor 27 gezinnen is 20
Zie voor meer informatie www.rotterdam.nl/proeftuinen.
Monitor Zorg voor Jeugd Rotterdam 2013
26
een besluit genomen tot drangaanpak en voor 15 gezinnen is geen drang of dwang ingezet, wat vaak inhoudt dat er binnen het vrijwillig kader nog mogelijkheden liggen.
5.4
Instellingen voor Jeugd- en Opvoedhulp
Een instelling voor Jeugd- & Opvoedhulp biedt hulp en behandeling op basis van een indicatiestelling van Bureau Jeugdzorg. Meestal werken de instellingen regionaal. Het aanbod is divers: van behandeling en hulp thuis tot behandeling tijdens verblijf in een instelling. Een deel van de cliënten heeft een OTS of voogdij-maatregel. In tabel 5.3 is het aantal jeugdigen van 0-23 jaar woonachtig in Rotterdam met Jeugd- en Opvoedhulp 21 voor 2010 en 2011 weergegeven (GGD RR, 2013) . Bij de geïndiceerde jeugdzorg ontvangen 3068 jeugdigen in 2010 een vorm van zorg en 3235 jeugdigen in 2011. Uit de Startfoto Rotterdam 2013 blijkt dat jeugdigen van 0 tot 18 jaar woonachtig in Rotterdam ten opzichte van landelijke gegevens meer gebruik maken van Jeugd- en Opvoedhulp (GGD RR, 2013). Tabel 5.3: Jeugd in Rotterdam: 0-23 jarigen woonachtig in Rotterdam met Jeugd- & Opvoedhulp Rotterdam Rotterdam 2010 2011 aantal % aantal % 0-4 jarigen 244 8,0% 382 11,8% 4-12 jarigen 1110 36,2% 1133 35,0% 12-19 jarigen 1527 49,8% 1606 52,3% 19-23 jarigen 187 6,1% 114 3,7% Totaal 3068 100% 3235 100% Bron: GGD RR, Startfoto Rotterdam 2013
5.5
Jeugd-GGZ
De jeugd-GGZ is geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen tot 18 jaar met psychische en verslavingsproblemen. Binnen het GGZ werkveld wordt onderscheid gemaakt in de zwaarte van de zorg. In de eerste lijn wordt zorg verleend door (de praktijkondersteuner van) de huisarts, de eerstelijnspsycholoog en de maatschappelijk werker. Deze zorg is snel, makkelijk toegankelijk en van korte duur. Wanneer meer specialistische zorg nodig is, worden jeugdigen via de huisarts of via Bureau Jeugdzorg verwezen naar de tweede lijn. De tweede lijn bestaat uit geïntegreerde GGZinstellingen, instellingen voor verslavingszorg en afdelingen kinder- en jeugdpsychiatrie van ziekenhuizen. Hier wordt zowel ambulante als klinische zorg geboden. Bij ambulante zorg verblijft de jeugdige thuis en gaat de jeugdige doorgaans voor zorg naar de instelling. Bij klinische zorg verblijft de jeugdige niet meer thuis, maar in een kliniek. In de eerste en tweede lijn zijn ook vrijgevestigde psychologen, psychotherapeuten en psychiaters werkzaam. Jeugdigen met zeldzame of complexe psychische aandoeningen kunnen terecht bij instellingen die topklinische zorg leveren (GGZ in de derde lijn, universitaire centra). Deze instellingen hebben vaak een landelijk bereik. Wanneer jeugdigen vanwege hun psychiatrische problematiek een bedreiging vormen voor zichzelf of voor hun omgeving kunnen zij gedwongen worden opgenomen op basis van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). Bij een acute situatie kan de burgemeester een inbewaringstelling (IBS) afgeven. Voor langer verblijf in de instelling is een rechterlijke machtiging nodig.
21
De gegevens over de Jeugd- en Opvoedhulp hebben betrekking op de volgende jeugdzorgaanbieders: De Hoenderloo Groep, FlexusJeugdplein, Avenier (tegenwoordig onderdeel van Horizon), Horizon Jeugdzorg en Onderwijs, Stek Jeugdhulp, Stichting Prokino, Timon en Trivium Lindenhof. Dit betekent dat alle jeugdzorgaanbieders die de Stadsregio Rotterdam financiert zijn meegenomen, plus de voor Rotterdam belangrijkste jeugdzorginstellingen die landelijk worden gefinancierd (De Hoenderloo groep, Horizon).
Monitor Zorg voor Jeugd Rotterdam 2013
27
Tabel 5.4: Jeugd in Rotterdam: 0-18 jarigen in GGZ-zorg (ZVW)
0-18 jarigen Eerstelijns psychologische zorg 0-18 jarigen Tweedelijns GGZ
Rotterdam 2010 aantal 920 6334
% 0,8% 5,3%
Bron: GGD Rotterdam Rijnmond, Startfoto Rotterdam 2013
In tabel 5.4 is een overzicht te zien van het gebruik van de geneeskundige GGZ door 0 tot 18 jarigen in 2010 (woonachtig in Rotterdam). De gegevens zijn ontleend aan de Startfoto Rotterdam 2013 (GGD Rotterdam-Rijnmond). Het gaat om het GGZ-deel dat gefinancierd wordt vanuit de Zorgverzekeringswet (ZVW). Recentere gegevens dan 2010 waren destijds niet beschikbaar en uitsplitsing naar afzonderlijke leeftijdsgroepen is met de verkregen databestanden niet mogelijk. De gegevens zijn gebaseerd op cijfers van Vektis (eerstelijns psychologische zorg) en het College voor Zorgverzekeringen (tweedelijns GGZ). Deze cijfers zijn inclusief de vrijgevestigden in de GGZ. In tabel 5.4 is te zien dat 0.8% van het totaal aantal verzekerden gebruik maakt van eerstelijns psychologische zorg en 5,3% van tweedelijns GGZ. Een aantal jeugdigen maakt gebruik van zowel eerstelijns psychologische hulp als tweedelijns GGZ. In totaal maakt 5,9% van de verzekerden onder de 18 jaar gebruik van de GGZ. Landelijk maakt 7,5% van de 0-18 jarigen gebruik van de jeugd-GGZ (GGD RR, 2013). Onderzoek van het SCP (2011) laat zien dat 1093 jongeren van 0 tot 23 jaar in 2009 gebruikt heeft gemaakt van eerstelijns psychologische zorg. Het aantal 0 tot 23 jarigen dat gebruik maakt van eerstelijns psychologische zorg in 2010 (1298 jongeren; gegevens Startfoto Rotterdam 2013) is gestegen ten opzichte van 2009. In de Startfoto Rotterdam 2013 zijn ook gegevens verzameld over afgesloten Diagnose Behandel 22 Combinaties (DBC) . Deze gegevens zijn gebaseerd op gegevens van de GGZ-instellingen Yulius, 23 Lucertis, De Hoop, Viersprong, Erasmus MC en RIAGG Rijnmond . Voor 3875 kinderen van 0-18 jaar is een DBC door deze instellingen afgesloten in 2010 en voor 3303 kinderen in 2011. Op basis van de gegevens van instellingen waren er in 2011 meer jongens (67%) met een afgesloten DBC dan meisjes (33%) in de zorg. De grootste twee groepen die gebruik maakten van zorg vallen in de leeftijd van 4 tot 12 jaar (50%) en 12 tot 18 jaar (48%). AWBZ gefinancierde GGZ-zorg Na één jaar verblijf wordt de jeugd-GGZ gefinancierd vanuit de AWBZ. Tabel 5.5 geeft het aantal indicaties van Rotterdamse jeugdigen met een aanspraak op AWBZ-zorg weer (op basis van een psychiatrische aandoening; afgegeven door BJZ Stadsregio Rotterdam). Een indicatie geeft het recht op zorg weer en niet het zorggebruik. In tabel 5.5 is een lichte stijging te zien van het aantal jeugdigen met een AWBZ-indicatie voor de GGZ. Tabel 5.5: Jeugd in Rotterdam: 0-18 jarigen met een indicatie voor AWBZ-zorg Rotterdam Rotterdam 1-1-2010 1-1-2011 aantal aantal Jeugdigen met aanspraak op AWBZ-zorg 473 474 op basis van psychiatrische aandoening
Rotterdam 1-1-2012 aantal 488
Bron: GGD RR, Startfoto Rotterdam 2013
22
Een Diagnose Behandel Combinatie (DBC) is een vooraf gedefinieerd gemiddeld zorgproduct passend bij een zorgvraag. Deze gegevens zijn niet compleet; gegevens van onder andere de instelling Bouman en van vrijgevestigden ontbreken in de startfoto. Ook missen er instellingen buiten de Stadsregio Rotterdam die mogelijk klinische zorg bieden aan jeugdigen uit Rotterdam, bijvoorbeeld in andere delen van Zuid-Holland en Zeeland. 23
Monitor Zorg voor Jeugd Rotterdam 2013
28
5.6
Jeugd-LVB
Kinderen met een verstandelijke beperking hebben vaak beperkingen op het gebied van de sociale redzaamheid, ernstige leerproblemen en gedragsproblemen. Ook zwakbegaafde kinderen kunnen met veel problemen kampen. Dat kan ouders veel zorgen geven. Bij kinderen hangen verstandelijke beperkingen en langdurige lichamelijke ziekten en aandoeningen samen met een sterk verhoogde kans op ervaren problemen (SCP, 2013). Kinderen en jongeren met een Licht Verstandelijke Beperking (LVB) hebben een lagere intelligentie met een IQ-score tussen de 50 en 85. Daarnaast hebben zij een beperkt sociaal aanpassingsvermogen, waardoor hun sociale redzaamheid laag is. Bij kinderen met LVB kan dan ook sprake zijn van bijkomende problematiek, zoals leerproblemen, een psychiatrische stoornis, en problemen in het gezin en de sociale context. In Nederland zijn er ongeveer 450.000 jeugdigen met een IQ score tussen de 50 en 85. Dat is één op de zes jeugdigen. Ongeveer 250.000 jeugdigen hebben te maken met bijkomende problematiek ten gevolge van hun beperkte sociale redzaamheid. Daarvan hebben ongeveer 40.000 jeugdigen ernstige, meervoudige problematiek. Daarnaast komen jeugdigen met LVB vaak in andere vormen van zorg terecht, zo bestaat 40 procent van de jongeren in de gesloten jeugdzorg uit jeugdigen met LVB. Binnen de Jeugdzorg is er vaak een specifiek aanbod voor jeugdigen met LVB (De Jeugdzaak, 2012). Een instelling in Rotterdam voor LVB-jeugd waarvoor geen indicatie nodig is, is Stichting MEE Rotterdam-Rijnmond. Deze instelling wordt gefinancierd vanuit de AWBZ. Dit geldt ook voor het geïndiceerde zorgaanbod voor de LVB-jeugd. Het Centrum Indicatiestelling Zorg geeft de indicaties af voor cliënten met onder andere een verstandelijke beperking. In de praktijk kan een LVB-jeugdige zowel zorg ontvangen in reguliere voorzieningen, zoals jeugdzorginstellingen en GGZ-instellingen, als in voorzieningen die zich hebben gespecialiseerd in de LVB-doelgroep, zoals de orthopedagogische behandelcentra en de multifunctionele centra. MEE Rotterdam-Rijnmond Stichting MEE Rotterdam-Rijnmond biedt informatie, advies en ondersteuning aan mensen die met een beperking te maken hebben. Men kan bij MEE terecht met alle vragen die met de beperking te maken hebben: vragen over wonen, werk en inkomen, onderwijs, opvoeding, vervoer, vrije tijd, sociale voorzieningen, wet- en regelgeving, enzovoort. Tabel 5.6: Jeugd in Rotterdam: Cliënten en diensten Stichting MEE: 0-23 jarigen woonachtig in Rotterdam Rotterdam Rotterdam Rotterdam 2010 2011 2012 aantal aantal aantal Aantal unieke cliënten 1561 1559 1641 Korte informatie en advies 967 989 939 Vraagverduidelijking 398 364 368 Trajectbegeleiding 1407 1514 2652 Ondersteuning klacht en beroep 32 23 25 Evalueren dienstverlening 236 38 137 Begeleiding crisis 52 68 132 Bron: Stichting MEE, 2013
In tabel 5.6 staan het aantal unieke cliënten en afgesloten diensten per jaar weergegeven. Het betreft hier cliënten met een (licht) verstandelijke beperking of autisme. Hieronder een toelichting op de diensten: • Korte informatie & advies. Dit betreft cliënten die uiteenlopende vragen hebben waarbij zij niet in een traject hoeven, zoals hulp bij invullen formulieren, enz. • Vraagverduidelijking. Bij mensen met een lichtverstandelijk beperking of autisme komt het voor dat je soms meerdere gesprekken nodig hebt om de vraag ‘compleet’ te hebben.
Monitor Zorg voor Jeugd Rotterdam 2013
29
•
• • •
Trajectbegeleiding. Het gaat dus verder dan verwijzen. De doelgroep van MEE heeft begeleiding nodig om ook daadwerkelijk tot (geïndiceerde) hulp te komen. Soms door wachtlijsten van derden, dan bieden wij ‘overbruggingszorg’. Soms doordat het proces van hulp aanvaarden veel begeleiding kost. Ondersteuning in klacht & beroep. Bijvoorbeeld als een aanvraag is afgewezen. Evalueren van de dienstverlening door een instelling. MEE voert evaluaties uit met de cliënt en de (zorg)aanbieder om te kijken of de inzet het gewenste resultaat heeft. Betreft begeleiding bij een crisissituatie. Bijv. onderdak regelen voor een jongere. In het geval van jeugd heeft de crisis bijna altijd te maken met vormen van verwaarlozing, mishandeling en huiselijk geweld.
Tabel 5.6 laat zien dat het aantal unieke cliënten 1641 betreft in 2012 (1% van de 0-23 jarigen). Daarnaast laten de gegevens zien dat door Stichting MEE in 2012 meer is ingezet op trajectbegeleiding. Stichting MEE geeft als verklaring voor deze stijging dat er meer tijd besteedt wordt aan cliënten met een beperking, die kwetsbaar zijn en vaak een veelvoud aan problemen hebben. MEE heeft er voor gekozen om cliënten met een ‘lichte hulpvraag’ die redelijk goed kunnen participeren, zoveel mogelijk te laten ondersteunen door bijvoorbeeld het Centrum voor Jeugd en Gezin. Centrum Indicatiestelling Zorg Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) rapporteert over cliënten met een aanspraak op AWBZ-zorg. Dit is niet de daadwerkelijk geconsumeerde zorg, maar het recht op zorg. Voor AWBZ cliënten worden grondslagen geregistreerd, zoals Verstandelijke handicap (VG) voor de LVB-groep. Een grondslag is een aandoening, beperking of handicap waardoor de cliënt aanspraak maakt op AWBZ-zorg. De cliënten worden bij het CIZ onderscheiden op basis van hun dominante grondslag. Dit zijn de zwaarst wegende actuele beperkingen in relatie tot de zorgbehoefte. De groep AWBZ-cliënten met de grondslag Verstandelijke handicap (VG) bestaat zowel uit licht als zwaar verstandelijk gehandicapten. De LVB-groep is dus niet apart te onderscheiden in de rapportages van het CIZ. De gegevens in onderstaande tabel zijn afkomstig uit de rapportages van het CIZ en geven het aantal geïndiceerde Rotterdamse jeugdigen weer met een verstandelijke handicap. Tabel 5.7: Jeugd in Rotterdam: Geïndiceerde cliënten tot 18 jaar met een verstandelijke handicap in de gemeente Rotterdam uitgesplitst naar intramurale en extramurale zorg Rotterdam Rotterdam Rotterdam 01-01-2010 01-01-2011 01-01-2012 aantal aantal aantal Extramurale cliënten zonder begeleiding 60 110 170 Extramurale cliënten met begeleiding 825 790 685 Intramurale cliënten 360 365 355 Totaal 1245 1265 1210 Bron: CIZ basisrapportage AWBZ 2012 / GGD RR, Startfoto Rotterdam 2013
In tabel 5.7 is te zien dat op 1 januari 2010 1245 Rotterdamse jeugdigen van 0 tot 18 jaar met een verstandelijke handicap recht hadden op AWBZ-zorg, waarvan 360 jeugdigen op zorg met verblijf en 885 op zorg zonder verblijf (GGD RR, 2013). Het aantal cliënten met recht op zorg met verblijf is stabiel gebleven tussen 1 januari 2010 en 1 januari 2012. Gedurende deze periode is het aantal cliënten met recht op begeleiding met 17% gedaald. Van de 685 cliënten met begeleiding op 1 januari 2012 hebben 350 cliënten aangegeven een voorkeur te hebben voor een persoonsgebonden budget (51%). Het ministerie van VWS heeft aangekondigd om de zorg voor jeugdigen van 0 tot 18 jaar die recht op AWBZ-zorg hebben, de functies begeleiding, persoonlijke verzorging, vervoer en kortdurend verblijf voor alle grondslagen (dus bijv. ook lichamelijke beperking) over te hevelen naar de nieuwe Jeugdwet. Daarnaast heeft VWS aangegeven dat ook de gehele zorg voor verstandelijk beperkten overgeheveld wordt van de AWBZ naar de Jeugdwet (met uitzondering van levenslange verblijfzorg) en niet alleen voor licht verstandelijk beperkten. Cijfers voor jeugdigen met andere dan verstandelijke beperkingen en psychiatrische aandoeningen zijn echter niet in deze monitor opgenomen. Voor meer inzicht in het aantal indicaties voor deze (uitgebreidere) groep is nader onderzoek nodig.
Monitor Zorg voor Jeugd Rotterdam 2013
30
Hoofdstuk 6: Veiligheid
In deze paragraaf worden gegevens gepresenteerd over jeugdoverlast en -criminaliteit in de gemeente Rotterdam. Deze gegevens dienen ter onderbouwing van het programma Grenzen Stellen, Richting Geven (september 2012 vastgesteld door het college van B&W van Rotterdam). Ambitie van dit programma is het terugdringen van ernstige en hardnekkige vormen van overlast en criminaliteit door jongeren tot en met 23 jaar.
6.1
Registratiegegevens 24
Tabel 6.1: Jeugd in Rotterdam: Meldingen jeugdoverlast (GMS ) Rotterdam 2010 aantal Meldingen jeugdoverlast (absoluut aantal) 6121 Meldingen jeugdoverlast (per 1000 inwoners) 10,1
Rotterdam 2011 aantal 5039 8,2
Rotterdam 2012 aantal 4755 7,7
Bron: Politie Rotterdam - bewerking Directie Veiligheid, 2013
In tabel 6.1 staat het absolute aantal meldingen jeugdoverlast weergegeven en het aantal meldingen jeugdoverlast per 1000 inwoners. Het absolute aantal meldingen jeugdoverlast is ten opzichte van 2010 gedaald (4755 versus 6121). Relatief gezien is het aantal meldingen jeugdoverlast in 2012 ook gedaald ten opzichte van 2010 (7,7 versus 10,1 meldingen jeugdoverlast per 1000 inwoners). Tabel 6.2: Jeugd in Rotterdam: Delicten gepleegd in Rotterdam (BVH) Rotterdam 2010 aantal Delicten gepleegd door jeugdigen 12586 Delicten gepleegd door jeugdigen (per 1000 inwoners 0-23 jaar) 78,6
Rotterdam 2011 aantal 12570
Rotterdam 2012 aantal 10788
76,5
65,3
Bron: Politie Rotterdam - bewerking gemeente Rotterdam, 2013
Tabel 6.3: Jeugd in Rotterdam: Jeugdige verdachten woonachtig in Rotterdam Rotterdam Rotterdam Rotterdam 2010 2011 2012 aantal % aantal % aantal % Jeugdige verdachten 0-12 jaar 126 0,2% 195 0,2% 161 0,2% Jeugdige verdachten 12-18 jaar 2684 7,0% 2685 7,0% 2441 6,4% Jeugdige verdachten 18-23 jaar 3313 7,7% 3321 7,5% 3242 7,2% Bron: C-BIS Rotterdam, 2013
Tabel 6.2 laat het absolute aantal delicten en het aantal delicten per 1000 jeugdige inwoners zien. Het gaat hierbij om delicten waarvan een jeugdige verdachte bekend is. De resultaten laten zien dat het absolute aantal delicten en het aantal delicten per 1000 jeugdige inwoners in 2012 is gedaald ten
24
GMS (Geïntegreerd Meldkamer Systeem) is een registratiesysteem van de politie. Hierin worden de meldingen weergegeven die via de burger zijn binnengekomen. Meldingen jeugdoverlast bestaan uit de meldingen baldadige jeugd en vernieling door jeugd. Voor de registratie van delicten gebruikt de politie het systeem Basisvoorziening Handhaving (BVH).
Monitor Zorg voor Jeugd Rotterdam 2013
31
opzichte van 2010 (van 12586 naar 10788 delicten; van 78,6 naar 65,3 delicten per 1000 jeugdige inwoners). Tabel 6.3 geeft het percentage weer van kinderen/jongeren dat verdacht wordt van een strafbaar feit, afgezet tegen de totale populatie van die leeftijd. Het betreft hier unieke jeugdigen. Het percentage jeugdigen van 18-23 jaar dat verdacht wordt van een strafbaar feit is in 2012 licht gedaald ten opzichte van 2010 (7,2% versus 7,7%).
6.2
Subjectieve beleving
Tabel 6.4: Percentage bewoners dat aangeeft dat overlast van groepen jongeren/jeugdcriminaliteit vaak voorkomt en vaak hinder ondervindt van overlast door jongeren Rotterdam Rotterdam 2009* 2011 % % Overlast groepen jongeren 20% 20% Jeugdcriminaliteit 10% 9% Overlast samenscholing jongeren rond coffeeshops of café’s 4% 3% Overlast samenscholing jongeren op straat, plein of in park 15% 10% Overlast ruziemakende en/of schreeuwende jongeren 13% 10% Overlast voetballende jongeren 5% 5% Overlast jongeren die buurtbewoners pesten of intimideren 5% 4% Overlast jongeren die op straat alcohol of drugs gebruiken 6% 5% Bron: Veiligheidsmonitor, 2012 * Rotterdam exclusief Kop van Zuid en Rozenburg
Tabel 6.5: Percentage bewoners dat zich vaak onveilig voelt op plekken waar groepen jongeren rondhangen Rotterdam Rotterdam 2009* 2011 % % Onveilig gevoel overdag op plekken waar 4% 4% groepen jongeren rondhangen Onveilig gevoel ‘s nachts op plekken waar 12% 14% groepen jongeren rondhangen Bron: Veiligheidsmonitor, 2012 * Rotterdam exclusief Kop van Zuid en Rozenburg
Tabel 6.4 laat het percentage bewoners zien dat heeft aangegeven dat jeugdcriminaliteit en overlast 25 van groepen jongeren vaak voorkomen in de eigen buurt . Ook het percentage respondenten dat heeft aangegeven hinder te ondervinden van overlast door jongeren door bijv. samenscholen, ruziemaken, voetballen, pesten of drugsgebruik wordt in de tabel weergegeven. Eénvijfde van de bewoners geeft aan dat overlast van groepen jongeren vaak voorkomt en ongeveer 10% geeft aan dat jeugdcriminaliteit vaak voorkomt in de eigen buurt. De hinder die men ondervindt van overlast van jongeren op straat of van ruziemakende jongeren lijkt iets gedaald in 2011. In tabel 6.5 wordt het percentage bewoners weergegeven dat zich vaak onveilig voelt door rondhangende jongeren. Het percentage bewoners dat zich ‘s nacht onveilig voelt door rondhangende jongeren is in 2011 iets gestegen naar 14%.
25
De gegevens in tabel 6.4 en 6.5 komen uit de Veiligheidsmonitor. De Veiligheidsmonitor is een enquête die eens per twee jaar wordt uitgezet onder de bewoners van Rotterdam. De meest recente gegevens gaan over 2011.
Monitor Zorg voor Jeugd Rotterdam 2013
32
6.3
Problematische jeugdgroepen
In Rotterdam worden alle problematische jeugdgroepen per wijk in kaart gebracht door wijkagenten aan de hand van de Beke-shortlistmethodiek. De shortlist wordt elk kwartaal ingevuld en met de uitkomsten daarvan gaan jeugdwerkers, wijkagenten e.a. aan het werk. Tabel 6.6 geeft een overzicht weer van de problematische jeugdgroepen. De jeugdgroepen worden ingedeeld in de categorieën ‘hinderlijk’, ‘overlastgevend’ en ‘crimineel’ (het gaat hier om een stand van zaken aan het eind van het jaar). Tabel 6.6 laat zien dat het aantal problematische jeugdgroepen in de afgelopen jaren is afgenomen. Tabel 6.6: Jeugd in Rotterdam: Problematische jeugdgroepen Rotterdam Rotterdam 2009 2010 aantal aantal Hinderlijke jeugdgroepen 20 23 Overlastgevende jeugdgroepen 16 15 Criminele jeugdgroepen 6 2 Totaal 42 40
Rotterdam 2011 aantal 11 15 2 28
Rotterdam 2012 aantal 6 12 0 18
Bron: Directie Veiligheid, 2013
Monitor Zorg voor Jeugd Rotterdam 2013
33
Hoofdstuk 7: Bespreking en conclusie
In de Monitor Zorg voor Jeugd 2013 zijn indicatoren opgenomen op het gebied van kinderopvang, onderwijs, werk, kwetsbare groepen, jeugdhulp en veiligheid. Voor het tweede opeenvolgende jaar worden de gegevens op deze manier gepresenteerd. De monitor heeft een signaleringsfunctie en is daarmee een instrument om de juiste Rotterdamse beleidskeuzes te maken. Ook zijn de gepresenteerde gegevens van waarde voor de programma’s Decentralisatie Jeugdzorg en Grenzen Stellen, Richting Geven. Ten opzichte van de eerste meting in 2012 zijn gegevens toegevoegd over Schoolmaatschappelijk Werk, Jeugd- & Opvoedhulp, Jeugd-GGZ, Jeugd-LVB en Veiligheid. De gegevens hebben betrekking op de stad Rotterdam. Om trends zichtbaar te maken zijn de verzamelde gegevens waar mogelijk gecombineerd en vergeleken met landelijke gegevens. Ook zijn de gegevens indien beschikbaar, uitgesplitst naar leeftijd en gepresenteerd over meerdere jaren. In dit hoofdstuk worden de resultaten besproken en worden conclusies getrokken op basis van de monitorgegevens. Demografie In Rotterdam wonen ongeveer 165000 jeugdigen van 0 tot 23 jaar. Het percentage 0-23 jarigen is vrij constant de afgelopen jaren, evenals het geboortecijfer dat iets hoger ligt dan landelijk. Het percentage jeugdige Rotterdammers (26,8% in 2012) ligt iets lager ten opzichte van het landelijk percentage (27,1%). Van de 0-23 jarigen in Rotterdam is 41% van autochtone en 59% van allochtone herkomst. De meeste allochtone kinderen zijn van Turkse, Marokkaanse of Surinaamse herkomst. Het percentage kinderen en jongeren van allochtone herkomst is het laagst in de leeftijdsgroep 0-4 jarigen (54%). Mogelijke verklaring hiervoor is dat er meer derde generatie allochtone kinderen zijn gekomen in deze leeftijdsgroep, waardoor het percentage allochtone kinderen kleiner is dan in andere leeftijdsgroepen. Kinderopvang, onderwijs, werk Voor vroege signalering, het inzetten van voorlichting en preventief beleid is het belangrijk om zicht te hebben op het bereik van kinderen en jongeren in Rotterdam. Hiervoor zijn gegevens opgenomen over onderwijs, kinderopvang en werk. Resultaten laten zien dat ongeveer de helft van de kinderen tussen 0-4 jaar gebruik maakt van kinderopvang en gastouderopvang (49%). 42% van de 2-4 jarigen maakt gebruik van peuterspeelplaatsen. Het gebruik van kinderdagverblijven en peuterspeelzalen is in de afgelopen jaren iets afgenomen. Deze afname heeft misschien deels te maken met de financiële crisis; er zijn geen aanwijzingen dat men door de crisis meer gebruik is gaan maken van peuterspeelzalen. Naar schatting maakt 35% van de 0-2 jarigen en 4% van de 2-4 jarigen geen gebruik van kinderopvangvoorzieningen. In Rotterdam zitten ongeveer 45000 leerlingen op het primair onderwijs. Een klein gedeelte van deze leerlingen maakt gebruik van het speciaal basisonderwijs (2,5%). Ongeveer 29000 leerlingen zitten op het voortgezet onderwijs (waarvan 3,7% praktijkonderwijs volgt). Van de 5-12 jarigen zitten 1172 leerlingen op het speciaal onderwijs (dit betreft 2,6% van de 5 tot 12 jarige leerlingen in Rotterdam). Van de 12-16 jarigen zitten 925 leerlingen op het speciaal onderwijs (dit betreft 3,7% van de 12 tot 16 jarige leerlingen in Rotterdam). Een kleine groep leerplichtigen (155 leerlingen) staat niet ingeschreven bij een onderwijsinstelling. Dit absoluut verzuim is iets afgenomen ten opzichte van voorgaande jaren (JOS, 2012). Vergeleken met eerdere schooljaren is het relatief verzuim (spijbelen) met 7% gestegen. De verklaring ligt niet in een toename van het verzuim, maar dat scholen beter en dus meer zijn gaan melden. Voortijdig schoolverlaten lijkt af te nemen. Het percentage voortijdig schoolverlaters in Rotterdam is wel twee keer zo hoog als het landelijke percentage (2,7% versus 5,4%). De laatste jaren is een trend zichtbaar van een toename in het percentage jongeren van 20-25 jaar dat een uitkering ontvangt (4.1% in 2012) en het percentage jongeren dat als werkzoekende is ingeschreven (5,7% in 2012). Deze trend is waarschijnlijk ook toe te schrijven aan de crisis.
Monitor Zorg voor Jeugd Rotterdam 2013
34
Voor de groep 20-25 jaar geldt wel dat het percentage met een uitkering iets is gedaald ten opzichte van 2011 (4,7% versus 4,1%). Kwetsbare jeugd In vergelijking met de andere drie grote steden in Nederland is er in Rotterdam vaker sprake van potentieel minder kansrijke gezinssituaties. Er groeien relatief veel kinderen op in een bijstandsgezin (18%) en in éénoudergezinnen (23%). Deze percentages zijn stabiel ten opzichte van eerdere jaren. Daarnaast heeft Rotterdam 259 tienermoeders in 2012. Dit aantal is iets gedaald ten opzichte van 2011. Uit het onderzoek Terecht in Jeugdzorg van het SCP (2013) blijkt dat wanneer er sprake is van een tienermoeder of een éénoudergezin de kans op kind- en opvoedproblemen groter is. Eénoudergezinnen maken volgens het SCP-rapport, vaker gebruik van tweedelijns jeugdzorg, met name de provinciale jeugdzorg. Ten aanzien van gezinnen waar werkloosheid speelt en gezinnen die onder de armoedegrens leven geeft het rapport aan dat, hoewel er meer ernstige problematiek voorkomt bij deze gezinnen, relaties met (ernstige) kind- en ouderproblematiek niet significant zijn (SCP, 2013). Het aantal kinderen in een echtscheidingssituatie in Rotterdam bedroeg 0,9% (0-18 jarigen) in 2011. Het SCP geeft aan dat in de afgelopen twee jaar een kleine 6% van de ouders is gescheiden (of heeft gebroken met de partner). Het percentage kinderen dat een echtscheiding van hun ouders meemaakt is gelijk aan het geschatte landelijk percentage in 2011 (SCP, 2013). Het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) is een laagdrempelige, eerstelijns voorziening voor alle jeugdigen en (aanstaande) ouders waarin onder meer taken als opvoedingsondersteuning, jeugdgezondheidszorg en licht pedagogische begeleiding zijn ondergebracht. Sinds vorig jaar gebruikt het CJG het ernsttaxatiemodel om te beoordelen of een kind een aandachtskind is. Op basis van dit instrument is 14,7% van de 0-19 jarigen in Rotterdam een aandachtskind. Het percentage aandachtskinderen is hoger in de jongere leeftijdsgroepen (20% van de 0-12 jarigen) dan in de oudere leeftijdsgroepen (6% van de 12-19 jarigen), wat waarschijnlijk samenhangt met de frequentie van contactmomenten. De waarde van het nieuwe ernsttaxatiemodel is nog niet uitgebreid onderzocht en het gerapporteerde percentage is niet vergelijkbaar met voorgaande jaren. In SISA worden kinderen gesignaleerd die voldoen aan het risicoprofiel zoals opgesteld door de signalerende organisatie. In 2012 heeft SISA over 13% van de 0-23 jarigen één of meerdere signalen ontvangen. Dit percentage komt overeen met het percentage aandachtskinderen van het CJG. SISA signaleert echter voornamelijk in de oudere leeftijdsgroepen. Het grootste deel van alle signalen betreft jongeren van 12-19 jaar (22%), gevolgd door jongeren van 19-23 jaar (14%). Ten opzichte van 2011 is het totaal percentage jongeren met een SISA signaal stabiel gebleven. DOSA registreert en coördineert de hulp rondom risicojongeren en hun gezin: 0,7% van alle 0-23 jarigen is aangemeld bij DOSA. De meeste aanmeldingen gaan over 12-19 jarigen (470) de minste over 0-4 jarigen (161). In 2012 meldden 1360 jongeren zich aan bij Jongerenloket voor een plek in de Bijzondere Huisvesting Dit betreft jongeren die niet meer thuis terecht kunnen of geen onderdak hebben. Er zijn 518 van deze zogenaamde ‘zwerfjongeren’ in Rotterdam (Jongerenloket, 2012). Preventieve zorg De jeugdgezondheidszorg (JGZ) is preventieve zorg, waarbij vroegsignalering, opvoedingsondersteuning en preventie centraal staan. Het doel van de JGZ is het bevorderen van een gezonde groei en (fysieke, sociale, psychische en cognitieve) ontwikkeling van kinderen vanaf de zwangerschap tot de leeftijd van 19 jaar. Er zijn vaste contactmomenten tussen 0-2 jaar, één bij 3 en 26 één bij 4 jarigen, éénmaal in groep 2 en in groep 7 van de basisschool en in de brugklas . In 2012 bereikte het CJG Rijnmond 88% van de doelgroep die wordt uitgenodigd voor het vaste contactmoment. Het CJG bereikt de meeste jeugdigen in VO1 (90%) en de minste in groep 2 (85%). Wanneer het kind niet verschenen is op het consult, wordt nagegaan of er nog andere relevante informatie (via derden) in het kinddossier aanwezig is, waarmee kan worden vastgesteld of het kind in 26
In het Begrotingsakkoord 2013 is € 15 miljoen structureel vrijgemaakt voor een extra contactmoment door de Jeugdgezondheidszorg (JGZ) met adolescenten op voortgezet en middelbaar onderwijs. GGD Nederland heeft de opdracht om samen met de VNG en gemeenten, de GGD-en, Actiz en het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid (NCJ), de inhoud te ontwikkelen, uit te voeren, te borgen en te evalueren.
Monitor Zorg voor Jeugd Rotterdam 2013
35
beeld is. In 2012 had het CJG 96% van alle kinderen, die zijn uitgenodigd voor een consult, in beeld en ongeveer 4% niet. Bij VO-leerlingen lijkt het percentage kinderen dat niet in beeld is iets hoger dan bij de jongere leeftijdsgroepen (7%). Positief is dat het aantal kinderen dat bereikt en in beeld is, iets is toegenomen ten opzichte van 2011. Als een kind of gezin meer en intensievere zorg of begeleiding nodig heeft kan het CJG doorverwijzen naar een andere discipline of organisatie. Het aantal doorverwijzingen naar algemeen maatschappelijk werk is gestegen van 242 in 2011 naar 380 in 2012; dit in verband met intensievere samenwerking. Het meest wordt doorverwezen naar de medische sector (6673 doorverwijzingen in 2012). Het aantal verwijzingen naar Bureau Jeugdzorg lijkt aan de lage kant (95 doorverwijzingen in 2012), gezien de centrale rol die het CJG gaat spelen in het Nieuw Rotterdams Jeugdstelsel. Het Schoolmaatschappelijk Werk (SMW) is een belangrijke zorgpartner en fungeert als schakel tussen onderwijs en de jeugdhulpverlening. Naast het bieden van hulp kan SMW de verbinding realiseren tussen de basiszorg in de school en (gespecialiseerde) zorg buiten de school. Op basis van de beschikbare gegevens (er missen van sommige instanties gegevens) wordt in de Startfoto Rotterdam 2013 geschat dat ongeveer 3600 kinderen (2011) gebruik maken van schoolmaatschappelijk werk op het basisonderwijs (GGD RR, 2013). Voor gezinnen die kampen met meervoudige problematiek zet de gemeente gezinscoaching en jongerentrajecten in. In 2012 waren 1202 gezinnen met ongeveer 3000 kinderen en 521 jongeren in zorg (0-23 jarigen). Ten opzichte van 2011 is het aantal gezinscoachingstrajecten afgenomen. Mogelijk zijn er minder gezinnen met meervoudige problematiek, maar de oorzaak kan ook liggen in een afname in capaciteit. Ook kan het zijn dat inmiddels oude wachtlijsten zijn weggewerkt met de komst van de sociale teams en dat het aanbod in evenwicht is met de vraag naar gezinscoaching. Jongeren van 16-27 jaar zonder werk of opleiding kunnen zich aanmelden bij het Jongerenloket voor begeleiding naar onderwijs, werk of indien nodig, zorg. In 2012 is het aantal jongeren dat in traject is genomen sterk gedaald ten opzichte van 2011 (van 2919 naar 2136), voornamelijk door de invoering van de ‘inspanningstoets’, waardoor veel jongeren besluiten zelf aan de slag te gaan met het vinden van een opleiding of werk. Het is lastig om een beeld te schetsen van het totaal aantal kinderen dat preventieve zorg ontvangt. De overlap van jongeren bij verschillende instellingen is niet bekend en niet alle aanbieders zijn betrokken bij deze monitor (bijv. aanbieders maatschappelijk werk, welzijnswerk en jongerenwerk). Jeugdhulp Bureau Jeugdzorg heeft in 2012 ongeveer 2200 aanmeldingen voor zorg geaccepteerd van 0-18 jarigen woonachtig in Rotterdam (1,8%). Dit percentage is iets lager ten opzichte van 2011 (2%). Voor de 0-4 jarigen geldt dat het aantal geaccepteerde aanmeldingen over de jaren is gestegen (van 336 in 2010 naar 433 in 2012). Het aantal crisisinterventies bij alle leeftijdsgroepen is gestegen ten opzichte van de eerdere jaren (van 525 naar 684 jeugdigen). Het aantal AMK-onderzoeken (888 jeugdigen) is in 2012 lager ten opzichte van de eerdere jaren (voor AMK adviezen en consulten zijn geen gegevens op gemeenteniveau beschikbaar). Het aantal raadsmeldingen is ten opzichte van 2010 gestegen en in de jaren 2011 en 2012 ongeveer gelijk gebleven (334 in 2010, 476 in 2011 en 449 in 2012). Jeugdreclassering betreft ruim 600 maatregelen en is over de jaren iets toegenomen (574 in 2010 en 615 in 2012). Het aantal OTS-maatregelen is gedaald, maar bij de leeftijdscategorie 0-4 jarigen de laatste jaren gestegen. Voogdij-maatregelen zijn bij de leeftijdscategorieën 0-4 en 4-12 jaar iets toegenomen. De groep die het meest gebruik maakt van Bureau Jeugdzorg zijn de 12-18 jarigen. De Raad voor de Kinderbescherming wordt ingeschakeld als de omstandigheden van een kind en het gezin zorgelijk zijn. De Raad verleent zelf geen hulp aan gezinnen, maar zorgt ervoor dat de hulpverlening zo nodig op gang komt. Basisonderzoeken, strafzaken en beschermingsonderzoeken worden het meest uitgevoerd door de Raad. Het aantal beschermingsonderzoeken is in 2012 iets gedaald (van 1337 naar 1254 onderzoeken).
Monitor Zorg voor Jeugd Rotterdam 2013
36
Op het Jeugdbeschermingsplein, een nieuwe vormgeving van de jeugdbescherming op Rotterdam Zuid, komt hulpverlening in Rotterdamse gezinnen eerder op gang zodra de veiligheid of ontwikkeling van een kind in het geding is. In de periode september 2012 tot en met mei 2013 zijn alle aanmeldingen (185 gezinnen) binnen 1 of 2 werkdagen behandeld. Voor het grootste deel van de gezinnen (135) is een onderzoek door de Raad van de Kinderbescherming geïndiceerd. In 2011 ontvingen ruim 2% van de 0-23 jarigen Jeugd- en Opvoedhulp, iets meer dan in het jaar daarvoor (3235 versus 3068 jeugdigen). De grootste groep die deze hulp ontvangt zijn de 12-19 jarigen (3,5%). Het aantal 0-4 jarigen dat hiervan gebruik maakt is het meest toegenomen (van 0,9% naar 1,3%). Op basis van gegevens uit 2010 van het College voor Zorgverzekeringen en Vektis heeft 5,9% van de 0-18 jarigen gebruik gemaakt van de jeugd-GGZ. De meeste jeugdigen maken gebruik van tweedelijns GGZ (5,3%). Onderzoek van het SCP (2011) laat zien dat 1093 jongeren van 0-23 jaar in 2009 gebruikt heeft gemaakt van eerstelijns psychologische zorg. Het aantal 0-23 jarigen dat gebruik maakt van eerstelijns psychologische zorg in 2010 (1298 jongeren; gegevens Startfoto Rotterdam 2013) is gestegen ten opzichte van 2009. Het percentage 0-18 jarigen met een indicatie voor AWBZzorg is gelijk gebleven over de jaren (0,4%; GGD RR, 2013). Een indicatie geeft het recht op zorg weer en niet het daadwerkelijke zorggebruik. De Startfoto Rotterdam 2013 laat zien dat door jeugdigen woonachtig in Rotterdam minder gebruik wordt gemaakt van de jeugd-GGZ dan landelijk (5,9 versus 7,5%). Het lagere GGZ-zorggebruik is waarschijnlijk te verklaren door het grote aandeel allochtonen in de Rotterdamse populatie. Allochtone jeugdigen consumeren minder GGZ-zorg dan op basis van hun aandeel in de bevolking verwacht kan worden (GGD RR, 2013). In 2012 maakte 1% jeugdigen (0-23 jarigen) woonachtig in Rotterdam met een (licht) verstandelijke beperking of autisme gebruik van diensten van Stichting MEE. Dit is een iets hoger percentage dan in 2011 (0,9%). Trajectbegeleiding vanuit MEE is bijna verdubbeld ten opzichte van de twee voorgaande jaren (1407 keer in 2009 en 2652 keer in 2012). Stichting MEE geeft als verklaring voor deze stijging dat er meer tijd besteedt wordt aan cliënten met een beperking, die kwetsbaar zijn en vaak een veelvoud aan problemen hebben. MEE heeft er voor gekozen om cliënten met een ‘lichte hulpvraag’ die redelijk goed kunnen participeren, zoveel mogelijk te laten ondersteunen door bijvoorbeeld het Centrum voor Jeugd en Gezin. Het totaal aantal jongeren tot 18 jaar met een Indicatie voor hulp vanwege een verstandelijke handicap is iets gedaald ten opzichte van 2011 (van 1265 naar 1210 jeugdigen; gegevens CIZ). Ruim de helft betreft extramurale cliënten met begeleiding (685 jeugdigen in 2012). Veiligheid Resultaten over veiligheid laten zien dat het absolute aantal meldingen jeugdoverlast ten opzichte van 2010 is gedaald (4755 versus 6121). Relatief gezien is het aantal meldingen jeugdoverlast in 2012 ook gedaald ten opzichte van 2010 (7,7 versus 10,1 meldingen jeugdoverlast per 1000 inwoners). Het aantal delicten is in 2012 gedaald ten opzichte van 2010 (van 12586 naar 10788 delicten; van 79 naar 65 delicten per 1000 jeugdigen). Het percentage Rotterdamse jeugdigen dat verdacht wordt van een strafbaar feit is in 2012 (7% van de 12-23 jarigen) licht gedaald ten opzichte van 2010. Resultaten laten verder zien dat het aantal problematische jeugdgroepen in de afgelopen jaren is afgenomen (van 40 in 2010 naar 18 in 2012). Conclusies Bereik via kinderopvang of onderwijs Op basis van de gegevens blijkt dat het merendeel van de 0-19 jarigen goed bereikt kan worden via kinderopvangvoorzieningen en het onderwijs voor vroege signalering, collectieve voorlichting en preventief beleid. Lastiger te bereiken groepen zijn: 0-4 jarigen die geen gebruik maken van kinderopvang of peuterspeelplaats, absoluut verzuimers en voortijdig schoolverlaters. Aandachtsgroepen onder 19-23 jarigen (niet-leerplichtigen) zijn jongeren met een uitkering of werkzoekenden.
Monitor Zorg voor Jeugd Rotterdam 2013
37
Kwetsbare jeugd In Rotterdam groeit een vijfde van de minderjarige kinderen op in een bijstandsgezin en een kwart in een éénoudergezin. Dit zijn relatief veel kinderen die in een minder kansrijke situatie opgroeien. Het aantal tienermoeders is iets gedaald. Kwetsbare jeugd wordt geregistreerd bij het CJG (15%), SISA (13%) en DOSA (0,7%). Overlap tussen deze groepen is onbekend. Het percentage kwetsbare jeugd is sterk afhankelijk van de risicodefinitie die gehanteerd wordt. Het CJG gebruikt het ernsttaxatiemodel om te beoordelen of een kind een aandachtskind is (enkelvoudige en/of meervoudige problematiek). Gegevens over de oudere groep jongeren (19-23 jarigen) ontbreken en onderzoek moet nog uitwijzen hoe betrouwbaar dit instrument is. SISA signaleert breed over de jeugdketen en signaleert het aantal jeugdigen waarover zorgen zijn over de totale populatie 0-23 jarigen. Het aantal meldingen in SISA zou een goede graadmeter kunnen zijn voor het aantal kwetsbare jeugdigen in Rotterdam. Uit interne audits die de gemeente in 2012 heeft uitgevoerd bleek een aantal instellingen nog niet aangesloten te zijn. Tevens werd door een aantal instellingen nog niet goed geregistreerd in SISA, zodat verondersteld wordt dat het aantal signalen een onderrapportage is. Er is een dalende lijn te zien in het aantal zwerfjongeren, gezinscoachingstrajecten, aantal gestarte trajecten bij Jongerenloket, absoluut verzuim en voortijdig schoolverlaten. Er is echter voorzichtigheid geboden bij de interpretatie van de gegevens, omdat een deel van de dalende lijn mogelijk verband houdt met een dalend aanbod en veranderend beleid, waarbij er dus niet noodzakelijkerwijs ook een afname van problematiek aanwezig is. Verschuivingen op het gebied van jeugdhulp Op afzonderlijke indicatoren in het preventieve en geïndiceerde jeugdhulpaanbod zijn stijgende en dalende trends te zien. Het totaalbeeld van de jeugdhulp laat nog geen grote verschuiving zien van geïndiceerde naar preventieve zorg. Verwacht wordt dat deze verschuiving met de implementatie van het Nieuw Rotterdams Jeugdstelsel wel gaat plaatsvinden. Het preventieve aanbod van het CJG, verwijzingen naar algemeen maatschappelijk werk en eerstelijns psychologische hulp laten een licht stijgende lijn zien. Het aantal aanmeldingen bij Bureau Jeugdzorg is iets lager ten opzichte van eerdere jaren. De ondertoezichtstellingen zijn als geheel iets afgenomen; mogelijke verklaring voor 27 deze afname is invoering van de werkwijze Beter Beschermd Plus . Voor de 0-4 jarigen is het aantal ondertoezichtstellingen iets toegenomen. Ook het aantal geaccepteerde aanmeldingen voor de 0-4 jarigen is gestegen. Het aantal AMK-onderzoeken is lager ten opzichte van eerdere jaren. Raadsmeldingen, jeugdreclassering en voogdij-maatregelen zijn iets toegenomen, hoewel het hier wel kleine aantallen betreft. Het aantal crisisinterventies is daarnaast toegenomen. Het aantal beschermingsonderzoeken van de Raad voor de Kinderbescherming is in 2012 iets gedaald. Wat betreft GGZ ontbreken recente gegevens. Het GGZ-zorggebruik onder jongeren in Rotterdam is op basis van gegevens uit 2010 lager dan landelijk. Veiligheid Wat betreft veiligheid laten de gegevens een dalende trend zien in meldingen jeugdoverlast en delicten. Het percentage jeugdige Rotterdamse verdachten is ook iets gedaald en het aantal problematische jeugdgroepen is afgenomen ten opzichte van eerdere jaren. Nieuwe indicatoren De gerapporteerde gegevens in deze monitor zijn niet volledig. Soms ontbreken recente gegevens uit 2012, met name over (geïndiceerd) zorggebruik. Ook een uitsplitsing naar leeftijd of vergelijking met landelijke gegevens is niet altijd mogelijk. In het kader van het Nieuw Rotterdams Jeugdstelsel en de uitrol van wijkteams, missen mogelijk nog indicatoren over zelfredzaamheid van jeugdigen en opvoeders, verdere differentiatie van lichte en zware zorg en wacht- en doorlooptijden van jeugdhulp. Voor deze onderwerpen zullen tijdens de implementatie van het Nieuw Rotterdamse Jeugdstelsel concrete indicatoren opgesteld worden. Deze indicatoren worden meegenomen in het vervolg. De Monitor Zorg voor Jeugd betreft een ontwikkelmodel. Dit wil zeggen dat de monitor een flexibel instrument is en dat er als gevolg van ontwikkelingen en voortschrijdend inzicht volgend jaar extra en/of aanvullende gegevens opgenomen kunnen worden. 27
Beter Beschermd Plus (BB+) is een innovatieve werkwijze binnen Bureau Jeugdzorg waarbij de veiligheid van het kind, het snel inzetten van zorg en drempelloze overdracht binnen de organisatie en met ketenpartners centraal staat.
Monitor Zorg voor Jeugd Rotterdam 2013
38
Literatuur
Centraal Bureau voor de Statistiek (2011). Kinderopvang per gemeente in Nederland 2010. Centraal Bureau voor de Statistiek (2012). Kinderopvang per gemeente in Nederland 2011. De Jeugdzaak (2012). Zorg en voorzieningen voor kinderen en gezinnen. Erasmus MC (2010). Perinatale gezondheid in Rotterdam: nulmeting periode 2000-2007. European Perinatal Health Report (2012). Health and care of pregnant women and babies in Europe in 2010. Gemeente Rotterdam, Maatschappelijke Ontwikkeling (2013). Het Nieuw Rotterdams Jeugdstelsel. GGD Rotterdam-Rijnmond (2011). Ieder Kind Wint - Zorg voor de toekomst. GGD Rotterdam-Rijnmond (2012). Monitor Zorg voor Jeugd 2012. Een nulmeting. GGD Rotterdam-Rijnmond (2013). Startfoto Rotterdam. Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011. JOS Rotterdam (2012). Staat van het Rotterdams Onderwijs 2012. Onderzoek en Business Intelligence (2013). Feitenkaart VVE-monitor Rotterdam 2012. Sociaal en Cultureel Planbureau (2011). Factsheet Gemeente Rotterdam. Sociaal en Cultureel Planbureau (2013). Terecht in de jeugdzorg. Verwey-Jonker Instituut (2012). Evaluatie van de Rotterdamse Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling. Websites CBS Statline: http://statline.cbs.nl/statweb CBS Statline Jeugd: http://jeugdstatline.cbs.nl/jeugdmonitor DOSA: http://www.rotterdam.nl/dosa Halt: http://www.halt.nl Klaar voor een Kind: http://www.klaarvooreenkind.nl Ministerie van OCW: http://www.vsvverkenner.nl Nieuw Rotterdams Jeugdstelsel: http://www.rotterdam.nl/nieuwjeugdstelsel Onderzoek en Business Intelligence Rotterdam: http://www.rotterdam.nl/onderzoek SISA: http://www.sisa.rotterdam.nl
Monitor Zorg voor Jeugd Rotterdam 2013
39
Monitor Zorg voor Jeugd Rotterdam 2013
40